Verslag van de pilot Sport & Bewegen Leerling- en onderwijsvolgsysteem
J. J. van Weerden E. M. Feldbrugge
Cito Arnhem, mei 2008
1
© Cito B.V. Arnhem (2008) Niets uit dit werk mag zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van Cito B.V. worden openbaar gemaakt en/of verveelvoudigd door middel van druk, fotokopie, scanning, computersoftware of andere elektronische verveelvoudiging of openbaarmaking, microfilm, geluidskopie, film- of videokopie of op welke wijze dan ook.
2
Samenvatting
Cito en Vereniging Sport en Gemeenten hebben samen met de gemeente Delft op vrijdag 15 februari een sportieve afsluiting in de week van de Citotoets voor achtste groepers van 8 basisscholen georganiseerd. De ‘vierde Cito-dag’ stond in het teken van bewegingsonderwijs. Hierbij was het plezier dat kinderen aan sport beleven het uitgangspunt. De dag vormde een kick-off voor de ontwikkeling van een leerlingvolgsysteem voor bewegingsonderwijs dat aan de basis kan staan van een gezonde en sportieve leefstijl van de basisschoolleerlingen. De leerlingen in Delft voerden allerlei opdrachten uit, zoals: balanceren op de evenwichtsbalk, zwaaien aan een touw, hoog- en verspringen, dribbelen met een basketbal, hardlopen en opdrachten met bewegen op muziek. Ook in het zwembad werden verschillende opdrachten uitgevoerd. Daarnaast verrichtte een inspanningsfysioloog verschillende metingen bij de leerlingen zoals: lengte, gewicht, BMI, zuurstofopnamevermogen en sprongkracht. De resultaten behaald door de leerlingen uit Delft zijn vergeleken met die van een landelijke steekproef (PPON in 2006). Uit de vergelijking komt een gemend beeld naar voren. Leerlingen uit Delft blijken beter in de balanceeroefeningen het mikken op de basket, het stuiten en dribbelen met de basketbal en in bewegen op muziek. Onderdelen waar de Delftse scholieren het minder goed doen zijn: touwzwaaien, springen en hardlopen. Ook zijn ze minder goed in het werpen en vangen van een tennisbal tegen de muur en het coachen van andere leerlingen bij een acrobatiekoefening. Opvallend is dat bij alle springoefeningen de resultaten lager zijn dan in een landelijke steekproef, het gaat om verspringen, hoogspringen, springen over de kast. De uitkomsten bij de shuttlerun test, een hardloopoefening, moeten als laag worden gekwalificeerd. In Delft is de score lager dan in de landelijke steekproef. De resultaten zijn zowel bij de jongens als de meisjes zwak. Slechts 14% van de meisjes en 19% van de jongens haalt een voor dit onderdeel bestaande norm. De zwemoefeningen gingen juist erg goed, maar deze waren wellicht wat te makkelijk. In 2008 verlaat 93% van de betrokken leerlingen de basisschool met een zwemdiploma op zak, waarvan bijna de helft met zwemdiploma C. Bij deze uitkomsten moet worden bedacht dat er grote verschillen zijn tussen leerlingen en ook tussen scholen. Een van de scholen behaalt bijvoorbeeld op 11 van de 13 oefeningen een bovengemiddeld resultaat. Een andere school scoort overal beneden het gemiddelde, waarvan vier keer als laagste. Scholen kunnen deze informatie dus goed gebruiken om hun onderwijsprogramma voor bewegingsonderwijs nog eens onder de loep te nemen. Uit de metingen blijkt verder dat de jongens uit Delft min of meer hetzelfde gewicht hebben als hun leeftijdsgenoten. Hun lengte is daarentegen iets minder. De trend van het zwaarder worden van leerlingen is duidelijk zichtbaar. Ook bij meisjes blijkt er een toename van het percentage vet te zien en daarmee de trend van het zwaarder worden. Zowel bij de jongens als bij de meisjes blijft het zuurstofopnamevermogen achter bij de normwaarden. De sprongkracht van de Delftse leerlingen blijkt niet afwijkend. Dit mag een positief resultaat genoemd worden. Des te opvallender is het dat bij de oefeningen met springen juist tegenvallende resultaten worden behaald. Wellicht is een verklaring hiervoor in het onderwijsprogramma te vinden. Op de vraag of een module Sport en Beweging als toevoeging aan het LOVS een reële en gewenste mogelijkheid zou zijn, antwoorden alle betrokken docenten positief tot zeer positief. Deze pilot laat zien dat een sportieve afsluiting van de basisschoolperiode op deze wijze goed uitvoerbaar is en interessante resultaten kan opleveren voor de deelnemende scholen, de deelnemende leerlingen en niet in de laatste plaats voor de gemeente. Bij de realisatie van een compleet leerling- en onderwijsvolgsysteem zal de impact nog groter zijn, omdat dan immers al eerder in de ontwikkeling van de leerling gegevens beschikbaar zullen komen die aanleiding kunnen geven tot interventies op de verschillende niveaus en van de verschillende actoren: school, gemeente en sportverenigingen.
3
4
Inhoud
Samenvatting Voorwoord
3 7
1
Inleiding
2 2.1 2.2 2.2.1 2.2.2 2.2.3 2.3 2.4
Beschrijving van de pilot Sport & Beweging 11 Doel en kader 11 Meetinstrumenten 11 Bewegingsonderwijs 12 Zwemvaardigheid 12 Inspanningsfysiologie 12 Organisatie 13 Rapportage aan de leerlingen en de scholen 13
3 3.1 3.2 3.3 3.4 3.5 3.6 3.7
Resultaten en conclusies 15 Inleiding 15 Bewegingsonderwijs 15 Zwemvaardigheid 17 Inspanningsfysiologie 17 Vergelijking resultaten Delft met PPON 2006 18 Verschillen tussen scholen 19 Evaluatie van leraren van deelnemende scholen 20
4 4.1 4.2 4.3 4.4 4.5
Opzet ontwikkeltraject LOVS Sport en bewegen 21 Kader: Eindtoets Sport en bewegen binnen een leerlingvolgsysteem bewegingsonderwijs Inhoudelijke aspecten 21 Technische aspecten 22 Planningsaspecten 23 Organisatorische aspecten 24
Literatuur
9
29
Bijlagen 31 1 Handleiding proefleiders 33 2 Scorekaart Bewegingsonderwijs 50 3 Basisverslag Inspanningsfysiologie 54
5
21
6
Voorwoord
In dit rapport wordt verslag gedaan van een uniek project waarin de Vereniging Sport en Gemeenten (VSG), Cito en de Afdeling Sport van de gemeente Delft samenwerkten ten behoeve van de sportieve en gezonde ontwikkeling van leerlingen in de basisschool. Het initiatief werd al vroeg in 2007 genomen door de VSG, die worstelde met de vraag hoe betrouwbare gegevens te verkrijgen van o.a. de prestaties van leerlingen op de basisschool op het gebied van zwemvaardigheid. In het denken over mogelijke oplossingen kwam de gedachte aan een koppeling met de Eindtoets Basisonderwijs naar voren. Deze toets wordt immers al op meer dan 80% van de scholen afgenomen in groep 8. In een gesprek tussen VSG en Cito over een mogelijke aansluiting op deze toets kwam het idee naar voren om enerzijds een sportieve event te organiseren, gekoppeld aan de Eindtoets, voor groep 8 en anderzijds een opzet te maken voor een module van het reeds bestaande leerlingvolgsysteem gericht op de inventarisatie en monitoring van gegevens van leerlingen op het terrein van bewegingsonderwijs en zwemvaardigheid. Mede vanwege de positieve aandacht bij de overheid op het gebied van sport en jeugd, getuige o.a. de Koersbrief van 2007 van VWS, waarin sprake is van een forse investering in nieuwe combinatiefuncties op gemeenteniveau gericht op het activeren en ondersteunen van de jeugd op school en in de verenigingen op de terreinen van sport en cultuur, werd de tijd rijp geacht nog in 2008 dit initiatief te concretiseren in een pilot. Hoewel aanvankelijk een omvangrijkere opzet werd beoogd, nl. met meerdere gemeentes en een groter aantal scholen, werd uiteindelijke vanwege de erg korte voorbereidingstijd die nog overbleef na het krijgen van groen licht voor dit project, de pilot beperkt tot een gemeente. Al vroeg in het traject werd duidelijk dat er bij meerdere gemeenten en scholen belangstelling was om in het project te participeren. De gemeente Delft bleek daarbij de meest gunstige condities te kunnen bieden. Voor het succes van deze pilot zijn we velen dank verschuldigd. In de eerste plaats de initiatiefnemers van de VSG, met name de heer P. Coppes en verder de heren A. de Jeu en J. Bouwmeister. Ten tweede de medewerkers van de gemeente Delft, met name R. van den Berg en J. Brouwer (zwembad Kerkpolder). In de organisatie bleek de inzet van het evenementen bureau Vanderkruit een goede keuze. De inzet van de vakinhoudelijke medewerkers L. Pieters, M. Veen en M. Wilde was verder van cruciaal belang voor een correcte uitvoering van de oefeningen, evenals die van de inspanningsfysioloog Dr. J. Vos bij het nauwgezet uitvoeren van de benodigde metingen. We danken de wethouder van de gemeente Delft, de heer D. Renssen, voor het uitreiken van de certificaten aan het eind van de dag. Veel dank gaat ten slotte uit naar de leraren van de deelnemende scholen en vooral ook de leerlingen voor hun enthousiaste inzet tijdens de uitvoering van de Sport- en Beweegdag op 15 februari 2008. Jan van Weerden heeft een belangrijke rol gespeeld bij de projectopzet en de verslaglegging. Eline Feldbrugge heeft met enthousiasme de coördinatie van dit onderzoek voor haar rekening genomen.
dr. Gerrit Staphorsius directeur Unit Primair en voortgezet onderwijs (PO-VO), Cito
7
8
1
Inleiding
Voor de ontwikkeling van leerlingen in het primair onderwijs is bewegingsonderwijs van groot belang. Bewegingsonderwijs richt zich op essentiële aspecten van de persoonlijke en sociale ontwikkeling met als aangrijpingspunt de motorische en fysieke ontwikkeling. Net als voor andere onderwerpen in het primair onderwijs zijn er kerndoelen voor bewegingsonderwijs (Ministerie van OCW, 1989, 2006). In het Basisdocument Bewegingsonderwijs (Mooij e.a., 2004) zijn leerlijnen vastgesteld en bewegingsthema’s uitgewerkt tot concrete activiteiten met toetsbare doelstellingen. Dit document heeft als leidraad gediend bij de uitwerking van deze pilot. De school speelt een belangrijke rol bij het ontwikkelen van een sportieve leefstijl voor de jeugd. De alliantie “School en Sport samen sterker”, waarin NOC*NSF en OCW, mede namens VWS, gezamenlijk optrekken richt zich op een situatie waarin iedere leerling dagelijks binnen en buiten de schooluren op 90% van alle scholen kan sporten. Scholen richten hun sport- en beweegaanbod dan zo in dat hun leerlingen de beweegnorm gemakkelijk kunnen halen. Dat bevordert de gezondheid van hun leerlingen en leert ze een bewuste levensstijl aan. De overheid investeert hierin door de inzet van 2500 extra combinatiefuncties, die een brug gaan vormen tussen de sectoren onderwijs, sport en cultuur (Koersbrief, 2007). Doel is te komen tot een rijke leeromgeving met een samenhangend aanbod van onderwijs, sport en cultuur, waarin kinderen en jongeren een kans krijgen om hun talenten optimaal te ontplooien, hun sociale vaardigheden te ontwikkelen en plezier te hebben. In 2008 is deze impuls vooral gericht op brede scholen in de G31, en met name de 40 krachtwijken. Op termijn komt ook budget beschikbaar voor de andere gemeenten. De gemeenten spelen een centrale rol in deze ontwikkelingen. Daarnaast heeft het kabinet zich ten doel gesteld de sportverenigingen te versterken, zodat ook zij in staat zijn hun rol in deze samenwerking te vervullen. In deze context zijn Cito en de Vereniging Sport en Gemeenten (VSG) gestart met de ontwikkeling van een Leerlingvolgsysteem voor Sport en Bewegen (inclusief zwemonderwijs). Wij bouwen hiermee voort op deze impulsen om te komen tot optimale omstandigheden voor adequaat bewegingsonderwijs. Ons initiatief kenmerkt zich door twee elementen: • er komt een leerlingvolgsysteem dat loopt van groep 1 tot en met groep 8, waarmee de ontwikkeling van de leerling op het gebied van bewegingsonderwijs en daaraan gerelateerde variabelen kan worden gevolgd; door het systeem wordt het mogelijk punten van zorg tijdig te signaleren, te analyseren en op basis daarvan te handelen. • er komt in groep 8 een afsluiting van het ontwikkeltraject op de basisschool in de vorm van een sporten beweegdag. Deze vindt plaats direct na de Eindtoets Basisonderwijs in een samenwerking van scholen, gemeenten en sportverenigingen. Het kader voor het te ontwikkelen systeem is het Cito LOVS, het leerling- en onderwijsvolgsysteem, dat toetsen bevat voor gebruik in alle leerjaren van het basisonderwijs en dat wordt afgesloten met een Eindtoets die advies geeft voor het vervolgonderwijs. Meer dan 80% van de basisscholen in Nederland gebruikt één of meer pakketten uit het LOVS voor het volgen van leerlingen op leergebieden als rekenen, taal, techniek en sociaal-emotionele ontwikkeling. Het leergebied bewegingsonderwijs zal aan dit systeem als aanvullende module worden toegevoegd. Op 15 februari 2008 is een eerste sport- en beweegdag in de gemeente Delft georganiseerd. In dit rapport beschrijven we zowel de inhoud als de resultaten van deze pilot, en schetsen we de opzet van het verdere ontwikkeltraject van het LOVS Sport en Bewegen.
9
10
2
Beschrijving van de pilot Sport & Bewegen
2.1
Doel en kader
Het project bestaat uit een pilot van een onderdeel van het Leer- en Onderwijsvolgsysteem Sport en Bewegen, bestaande uit een Sport- en beweegdag voor groep 8, uit te voeren op de vrijdag in de week van de Eindtoets Basisonderwijs. Deze pilot is in 2008 uitgevoerd op 15 februari in de gemeente Delft. De Sport- en Beweegdag sloot voor de leerlingen direct aan op de Eindtoets Basisonderwijs, het was als het ware een ‘vierde Cito-dag’. De pilot beperkte zich dus tot de eindfase van het volgsysteem, namelijk de afsluiting er van in groep 8. Het uiteindelijke volgsysteem zal alle leerjaren betreffen. De pilot kende meerdere doelstellingen. Het gaat in de eerste plaats om een haalbaarheidsstudie voor een sport- en beweegdag als onderdeel van een leerling- en onderwijsvolgsysteem gericht op het sport- en bewegingsgedrag van basisschoolleerlingen. Verder is het belangrijk te ervaren of er voldoende draagvlak bestaat voor een dergelijk aanpak in de basisschoolpraktijk en bij de betrokken gemeente. In deze pilot ligt het accent met name op aspecten van de organisatie en de dataverzameling. Doel is meer duidelijkheid te krijgen over de haalbaarheid van een volgsysteem, zoals hiervoor aangeduid. Er zullen procedures voor deze wijze van dataverzameling, verwerking en rapportage worden getoetst. Verder worden er concrete aanwijzingen verkregen voor het organiseren van activiteiten in het kader van een dergelijk systeem door gemeenten en scholen. Vooral de organisatie van een afsluitende dag in een sporthal en een zwembad met meerdere scholen die tegelijkertijd eenzelfde reeks van oefeningen doen staat hier centraal. Een dergelijke opzet heeft namelijk voor een gemeente promotionele voordelen wat betreft het bevorderen en ondersteunen van een gezonde en sportieve leefstijl. Voor scholen is het wellicht een aantrekkelijke vorm om in vrij korte tijd en in gunstige omstandigheden, dat wil zeggen, met de juiste outillage en personele ondersteuning bewegingsonderwijs uit voeren en te evalueren. Daarmee wordt een flinke aanzet gegeven tot het ontwikkelen van een systeem voor het meten en volgen van leerlingen in hun vaardigheden op het gebied van bewegingsonderwijs. Tot slot krijgen leerlingen de kans om, na een aantal dagen hard werken in de schoolbanken, lekker te bewegen en te ontspannen en daar met elkaar plezier aan te beleven.
In totaal hebben 200 leerlingen van acht verschillende basisscholen uit de gemeente Delft deelgenomen aan deze pilot. Cito voorzag in: • een handleiding van wat er gemeten en getoetst moet worden; • een leidraad van hoe de meting moet worden georganiseerd; • een set van registratie- en scoringsformulieren; • een programma voor de registratie, analyse en rapportage van de gegevens; Cito zorgde eveneens voor een certificaat van deelname voor iedere leerling, dat aan het eind van de dag door de wethouder van Sport aan de leerlingen werd uitgereikt en verzorgde verder een rapportage aan de leerlingen en de scholen dat een aantal weken later is toegestuurd.
2.2
Meetinstrumenten
De leerlingen uit groep 8 zijn getest op het gebied van bewegingsonderwijs, zwemvaardigheid en inspanningsfysiologie (metingen op het gebied van lichamelijke fitheid). Hoewel zwemvaardigheid ook als een vorm van bewegingsonderwijs kan worden gezien, hebben we in dit rapport gekozen voor het naast elkaar laten bestaan van de termen, waarbij we met bewegingsonderwijs dus alleen het droge gedeelte aanduiden, zoals we dat ook in de kerndoelen en het Basisdocument Bewegingsonderwijs tegenkomen.
11
2.2.1
Bewegingsonderwijs
Voor het onderdeel bewegingsonderwijs werd er in totaal op 14 onderdelen getoetst, verdeeld over verschillende leerlijnen zoals gedefinieerd in het Basisdocument Bewegingsonderwijs (Mooij e.a., 2004). De oefeningen zijn gebaseerd op de kerndoelen voor bewegingsonderwijs in het basisonderwijs van 1998 (OCW, 1998). Voor het project Periodieke Peiling van het OnderwijsNiveau (PPON) uitgevoerd in 2006 (Van Weerden e.a., 2008) zijn deze oefeningen uitgewerkt door een commissie van vakexperts. In een steekproef van zo’n 1650 leerlingen zijn gegevens verzameld over het vaardigheidsniveau van de leerlingen in groep 8. In de organisatie van deze pilot zijn een aantal oefeningen uit het peilingsonderzoek vervallen, omdat de arrangementen hiervoor niet in deze omstandigheden konden worden gerealiseerd of omdat de vereiste tijd daarvoor ontbrak. Er was bijvoorbeeld geen verspringbak buiten en bij elkaar moesten de oefeningen door alle deelnemende leerlingen in een dagdeel kunnen worden doorlopen. Tabel 2.1
1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14
2.2.1
Overzicht van oefeningen bewegingsonderwijs in de pilot
Oefening
Leerlijn
Balanceren Handstand Acrogym Touwzwaaien achter Verspringen binnen Hoogspringen met minitramp Wendsprong Duurloop (shuttlerun test) Mikken op basket Werpen en vangen tennisbal Stuiten en dribbelen Bewegen op muziek Tienbal Rawhide
Balanceren Balanceren reguleringsdoel Zwaaien Springen Springen Springen Atletiek Mikken Jongleren Jongleren Bewegen op muziek Doelspelen Tikspelen
Zwemvaardigheid
De vaardigheidsproeven in het zwembad zijn samengesteld in samenwerking met een expert van de VSG op het gebied van zwemonderwijs. De test bestond uit 3 onderdelen, allemaal op het niveau van diploma B: 1. te water gaan met een kopsprong, 6 meter onder water zwemmen en daarbij door een gat zwemmen. 2. 75 meter zwemmen in schoolslag en meteen daar achteraan 75 meter in rugslag. 3. een ‘survivalbaan’ afleggen met een aantal hindernissen waar overheen geklommen of onderdoor gezwommen werd. Het afleggen van deze hindernisbaan ging op tijd: dus hoe sneller, hoe beter. De onderdelen zwemvaardigheid werden begeleid door professionele mensen van zwembad Kerkpolder. Leerlingen die geen diploma hadden, mochten vanwege veiligheidsredenen niet deelnemen aan de test. 2.2.3
Inspanningsfysiologie
Voor het verkrijgen van biomedische gegevens en voor inspanningsfysiologische metingen is de expertise van een inspanningsfysioloog ingeschakeld. Deze was op de dag zelf aanwezig om alle metingen van dit onderdeel met behulp van twee assistenten uit te voeren. De metingen zijn gebaseerd op ervaringen met deze leeftijdsgroep en de beschikbaarheid van normen hiervoor. Deze normen zijn opgebouwd door de
12
betreffende expert en vastgelegd in eigen databestanden (Vos, 2004). De benodigde, geijkte apparatuur werd voor dit doel ingehuurd (o.a. fietsergometers, weegschaal, huidplooidiktemeter, springmat). Bij dit onderdeel is het volgende gemeten of vastgesteld: lichaamslengte lichaamsgewicht som van de huidplooien (leerlingen werden op 4 plaatsen gemeten met een huidplooidiktemeter) percentage vet (berekend met behulp van een formule naar aanleiding van de som van de huidplooien) vetvrije massa (lichaamsgewicht min de hoeveelheid lichaamsvet) VO2max (maximale zuurstofopname-vermogen, zegt veel over iemands algemene uithoudingsvermogen) ‘conditiegetal’ (VO2max gedeeld door het lichaamsgewicht. Hoe hoger het conditiegetal, hoe beter het uithoudingsvermogen.) maximale sprongkracht (de tijd die de leerling van de grond los is geweest boven de mat)
2.3
Organisatie
Na de overeenkomst met de gemeente Delft over de uitvoering van deze pilot in die plaats, zijn er afspraken gemaakt over de organisatie. De gemeente zorgde voor de werving van scholen. Er bleken uiteindelijk 8 scholen bereid en in staat op de betreffende dag te participeren. Dit aantal was precies goed gezien de materiele mogelijkheden die er waren. De betrokken leraren van de scholen werden op een bijeenkomst voorgelicht over het doel en de organisatie van de dag. Tijdens deze dag werden ook de oefeningen die de leerlingen zouden moeten doen door een medewerker van Cito toegelicht en werd een DVD meegegeven waarop alle oefeningen in beeld waren gebracht. De leraren konden deze DVD in de klas vertonen als voorbereiding op de sport- en beweegdag, zodat leerlingen niet verrast zouden worden door wat van hen gevraagd zou worden. De getoonde oefeningen betroffen alleen het droge gedeelte. De scholen kregen ook de vragenlijst voor de leerlingen toegezonden, zodat deze voorafgaand aan de sport- en beweegdag kon worden ingevuld. De leraren kregen het verzoek na de dag een evaluatieformulier in te vullen. Ook werd de leraren verzocht een indeling te maken van hun klas in groepjes van ca. 6 leerlingen. De leerlingen zouden het circuit in de sporthal in deze groepjes doorlopen. De gemeente Delft zorgde voor het vrijmaken van een geschikte sporthal en een zwembad op de betreffende datum. Tevens maakten zij het vervoer van de leerlingen tussen deze twee locaties mogelijk door de inzet van touringcars. Er werd een plattegrond gemaakt van de sporthal en het zwembad met daarop de arrangementen voor de oefeningen en metingen. De arrangementen in de sporthal en het zwembad werden de dag voor de afname klaargezet en gecontroleerd door vakdeskundigen. De vaardigheidsproeven werden begeleid door proefleiders, die van tevoren geïnstrueerd werden om de leerlingen op de juiste manier te begeleiden en om op een scoreformulier objectief de scores van de leerlingen in te vullen. Tijdens de dag zelf werden de proefleiders gecoached door vakleraren die ook in het peilingsonderzoek een coördinerende rol hadden gespeeld. Voor een gedetailleerde beschrijving van de verschillende oefeningen en de wijze van registratie van de uitvoering, zie Bijlage 1 (Handleiding proefleiders). De metingen op het gebied van bewegingsonderwijs en inspanningsfysiologie werden gehouden in sporthal de Buitenhof, en de metingen voor zwemvaardigheid in zwembad Kerkpolder in Delft.
2.4
Rapportage aan de leerlingen en de scholen
De registraties van de leerlingen werden na afloop van de dag door Cito ingevoerd en geanalyseerd. Ten behoeve van de rapportage aan de leerlingen werd een normgerichte benadering gekozen. De prestaties van de leerlingen werden daarbij per oefening vergeleken met die van de andere leerlingen
13
uit deze groep. Dit leverde een rapportage op in uitkomsten die overeenstemde met de wijze van rapporteren van de inspanningsfysioloog. Bij elke oefening en meting werden de predikaten, matig, voldoende en goed gebruikt om de uitkomst te duiden. Iedere leerling heeft na afloop van de dag de Scorekaart Bewegingsonderwijs ontvangen (zie Bijlage 2), met daarop de behaalde scores per onderdeel met de daaraan gekoppelde waardering (van matig tot goed). De resultaten voor zwemvaardigheid staan ook op deze scorekaart weergegeven. Elke leerling die deel heeft genomen aan de metingen voor inspanningsfysiologie heeft ook een Basisverslag Inspanningsfysiologie ontvangen, met daarop alle scores en een uitleg daarvan in -voor de leerling begrijpelijke- taal (zie Bijlage 3). De rapporten werden naar de betrokken leraren gezonden met een begeleidende brief. De leraren konden de rapportage vervolgens uitreiken aan de leerlingen en een toelichting geven.
14
3
Resultaten en conclusies
3.1
Inleiding
Alle gegevens van de Sport- en Beweegdag in Delft zijn door Cito verwerkt en geanalyseerd. Hieronder geven wij een overzicht van de resultaten per onderdeel. Omdat het gaat om een steekproef van slechts 200 leerlingen, is voorzichtigheid bij het trekken van conclusies geboden. Alle docenten hebben na de dag nog een evaluatieformulier ingevuld. Deze gegevens zijn samengevat aan het einde van de paragraaf over het betreffende onderdeel weergegeven. Verder zijn de resultaten uit Delft vergeleken met de uitkomsten van het peilingsonderzoek (PPON) uit 2006. Voorafgaand aan de Sport- en Beweegdag hadden de leerlingen op school al een vragenlijst ingevuld met daarin verschillende vragen over hun sport- en beweeggedrag. Hieruit kwamen de volgende gegevens: • zwemdiploma: 93% van de leerlingen in groep 8 heeft minimaal zwemdiploma A. Bijna de helft van de leerlingen heeft een C-diploma behaald. 7% Van de leerlingen uit deze steekproef heeft dus geen zwemdiploma als ze de basisschool verlaten. • beweegnorm: 35% van de ondervraagde leerlingen haalt naar eigen zeggen dagelijks de beweegnorm van twee maal 30 minuten per dag. 47% haalt dit 3 à 4 keer per week en de overige 18% geeft aan de beweegnorm op geen enkele dag van de week te halen. • sportclub: 72% van de ondervraagde leerlingen is lid van een sportclub en traint daar 1x per week of vaker. De overige 28% is geen lid van een sportclub.
3.2
Bewegingsonderwijs
Niet alle leerlingen hebben aan alle onderdelen mee kunnen doen. Verder waren de scholen verdeeld in een ochtend- en een middaggroep. Met dit gegeven is in de waardering van de scores geen rekening gehouden. De leerlingen in deze groep blijken in lengte en gewicht iets af te wijken van het beeld dat we aantroffen in het peilingsonderzoek (Tabel 3.1). Met name bij de lengte zien we een klein verschil. Tabel 3.1
Lengte gewicht BMI
Gemiddelden in lengte, gewicht en BMI Delft 2008 155 (8.1) 45.3 (9.9) 17.9 (3.5)
PPON 2006 158 (8.1) 44.7 (9.6) 17.7 (2.8)
We vermelden de scores voor bewegingsonderwijs als volgt. Voor oefeningen die zijn beoordeeld door de proefleider op een aantal aspecten worden de aspecten die positief zijn gescoord bij elkaar opgeteld. In de meeste gevallen mochten de leerlingen twee pogingen doen. In dat geval is het resultaat van de tweede poging geteld. De score wordt uitgedrukt in punten. Bij een aantal oefeningen kon een concrete uitkomst worden geregistreerd in behaalde afstand of hoogte. Ook bij die oefeningen wordt het resultaat van de tweede poging vermeld.
15
Tabel 3.2
Statistische gegevens per oefening
opdracht Balanceren (incl Handstand) balanceren handstand Truc met drietal (Acrogym) Touwzwaaien Verspringen binnen Hindernisspringen vanuit de minitramp Wendsprong over kast met minitramp Duurloop (shuttle run) Mikken op basket Werpen en vangen van een tennisbal Stuiten en dribbelen: tijd Bewegen op muziek 1&2 Tienbal Rawhide Zwemvaardigheid
eenheid punten punten punten punten punten afstand* hoogte* punten trap* aantal aantal sec punten punten punten punten
gem 8.61 5.29 3.36 2.18 3.29 2.37 1.33 4.59 4.26 8.77 3.61 23.5 6.25 43.6 5.90 9.79
Sd 2.332 1.470 1.449 1.153 1.671 0.483 0.162 1.138 1.897 2.901 2.493 5.00 2.550 6.108 1.618 1.540
Min Max 3 12 2 7 0 5 0 5 1 7 1.20 4.00 1.00 1.70 0 60 1 9 2 17 0 9 16 43 1 11 25 60 2 10 2 9
N 118 127 168 165 141 146 129 155 155 136 157 164 153 169 165 165
* afstand en hoogte geregistreerd in decimeters, vermeld in cm; trap geregistreerd in hele en halve trappen.
Enkele opmerkingen per oefening: • Balanceren is op twee manieren uitgewerkt: als sommering van de aspecten van twee oefeningen: een balanceeroefening op de omgekeerde bank en de handstand en als afzonderlijk oefeningen. Voor het eerste werden de aspecten voor de twee oefeningen bij elkaar opgeteld. Het aantal leerlingen dat beide oefeningen deed is echter beperkt. • Acrogym: dit onderdeel bevatte alleen de meting van reguleringsdoelen. De leerling werd beoordeeld op zijn/haar vaardigheden als coach • Touwzwaaien: het gemiddelde lag hier redelijk laag: op 3,29 punten terwijl de maximaal te behalen score 7 punten was. • Hoogspringen: aan dit onderdeel is door relatief veel leerlingen niet deelgenomen (32%), waarschijnlijk omdat het na de inspanningsfysiologische metingen kwam, en die liepen erg uit. • Verspringen: De verst gesprongen afstand was 4 meter. • Duurloop (de shuttlerun test): trap 4 (4,25) is het gemiddelde dat de leerlingen (jongens en meisjes samen) haalden. • Mikken op de basket: de maximale score is hier theoretisch 20 punten, er werd 20 keer op de basket gemikt. Dit werd echter door niemand gehaald. De maximaal behaalde score blijkt 17 punten. • Werpen en vangen: Er moest 9 keer worden gegooid van drie verschillende afstanden. Het gemiddelde van 3,61 punten lijkt laag. Er waren leerlingen die niet één keer de bal goed wisten op te vangen. • Stuiten/dribbelen: bij dit onderdeel rapporteren we alleen de benodigde tijd. De leerling probeerde het parcours zo snel mogelijk af te leggen. De snelste score –zonder de bal te verliezen- was 16 seconden, de langzaamste leerling deed er 43 seconden over. • Bewegen op muziek: niet alle leerlingen hebben beide onderdelen van bewegen op muziek kunnen doen. Voor de leerlingen die alleen bewegen op muziek 1 hebben gedaan, ligt het gemiddelde op 2, 14 punten. Voor de leerlingen die beide hebben gedaan ligt het gemiddelde op 6.25 punten. • Tienbal: de leerling is hier half als aanvaller, half als verdediger beoordeeld. • Rawhide: in dit tikspel kreeg de leerling punten voor genomen acties (op tijd gaan zitten, etc.). In de evaluatie van het onderdeel bewegingsonderwijs gaven de docenten het volgende aan: bij het ontwikkelen van een leerlingvolgsysteem voor Sport & Bewegen, en bij toekomstige sport- en
16
beweegdagen, moet er in ieder geval voor gezorgd worden dat alle leerlingen meedoen aan alle onderdelen. Er missen nu veel scores en dat geeft geen duidelijk beeld. De beide spelonderdelen Tienbal en Rawhide bleken moeilijk objectief te scoren. Dit zal in de verdere ontwikkeling van de meetinstrumenten met de experts uit de constructiegroep meer in detail worden uitgewerkt. Verder zullen er voor de verschillende onderdelen vaardigheidsschalen ontwikkeld moeten worden. Dat was met een dergelijke kleine groep leerlingen nog niet goed mogelijk. Hiertoe zijn proefafnames met grotere en meer representatieve steekproeven noodzakelijk.
3.3
Zwemvaardigheid
Zwemvaardigheid was een onderdeel dat met nieuwe oefeningen werd uitgevoerd. We besteden daarom iets meer aandacht aan dit onderdeel. De test bestond uit 3 onderdelen op het niveau van diploma B: 1. te water gaan met een kopsprong, 6 meter onder water zwemmen en daarbij door een gat zwemmen (totaal max. 3 punten). 2. het tweede onderdeel bestond uit 75 meter zwemmen in schoolslag en meteen daar achteraan 75 meter in rugslag (totaal max. 4 punten). 3. het derde onderdeel was een ‘survivalbaan’ met een aantal hindernissen waar overheen geklommen of onderdoor gezwommen werd. Het afleggen van deze hindernisbaan ging op tijd: dus hoe sneller, hoe beter! (totaal max. 4 punten) We zijn per leerling tot één score voor zwemvaardigheid gekomen door alle behaalde punten bij elkaar op te tellen. De maximumscore bedraagt derhalve 11 punten. De leerlingen blijken relatief hoog te scoren: de gemiddelde score lag op 9,79 punten. De laagst behaalde score was 2 punten (slechts 1 leerling), de hoogst behaalde score was het maximum van 11 punten (zie ook tabel 3.2.) Maar liefst 40% van de leerlingen behaalde de maximumscore en 60% haalde een score van 10 punten of hoger. De leerlingen hebben dus hoog gescoord. Toetstechnisch gezien is de verdeling van de scores echter onevenwichtig. Veel leerlingen hebben een hoge score, de toets was dus relatief makkelijk en de verschillende onderdelen van de toets discrimineren slecht: hoog- en laagscorende leerlingen worden slecht van elkaar onderscheiden, bijna iedereen scoort immers hoog. Leerlingen zonder diploma mochten niet deelnemen aan de test. Het ging hier om 7% van de steekproef. 93% van de leerlingen in Delft verlaat de basisschool dit jaar dus met een zwemdiploma, waarvan bijna de helft zwemdiploma C. Als evaluatie voor een vervolg op deze zwemvaardigheidstest komen we de volgende punten naar voren: De leerlingen waren snel klaar met de onderdelen in het zwembad. Er had meer getoetst mogen worden op dit gebied. Dit werd door de meeste begeleidende docenten ook aangegeven in hun evaluatie van de Sporten Beweegdag. De toetsresultaten geven aan dat de toets naast meer onderdelen ook moeilijker en meer uitdagend mag zijn. Omdat het ging om een pilot, hebben we de toets samengesteld op basis van een aantal basisvaardigheden uit de diploma’s (op B-niveau), hier kan dus meer variatie en moeilijkheid in. Bij een vervolg moet er rekening worden gehouden met kinderen die geen zwemdiploma hebben. In plaats van dat zij uitgesloten zijn van deelname, zou er een extra zwemactiviteit georganiseerd kunnen worden, bijvoorbeeld in het ondiepe bad. Dit was in deze pilot vanwege tijdgebrek helaas niet haalbaar. Ook dit punt werd onderstreept door docenten in hun evaluatie.
3.4
Inspanningsfysiologie
Dat het hier gaat om een pilotstudie en niet om grootschalig onderzoek mag zeker bij dit onderdeel benadrukt worden. Van de bijna 200 leerlingen is minder dan de helft aan dit onderdeel toegekomen.
17
De behaalde scores zijn echter wel vergeleken met normscores die gebaseerd zijn op honderden eerdere scores van jongens/meisjes van gelijke leeftijd. De normering is dus helder en wetenschappelijk verantwoord. De volgende resultaten zijn duidelijk zichtbaar binnen deze pilot: Voor de jongens blijkt uit de metingen dat het gemiddelde lichaamsgewicht van de jongens uit Delft min of meer gelijk is aan dat van hun leeftijdsgenoten uit de normgroep. Hun lengte daarentegen is iets minder dan de gemiddelde lengte van hun leeftijdsgenoten. Zowel de som van de 4 huidplooien als het verschil in percentage vet ligt bij de Delftse jongens hoger dan de norm, en de vetvrije massa is lager. Hier is dus duidelijk de trend van het zwaarder worden van leerlingen zichtbaar. En het gaat hier niet om een toename in vetvrije massa, maar wel degelijk om lichaamsvet. Voor de meisjes blijkt uit de metingen min of meer hetzelfde, met het verschil dat de gemiddelde lengte van de Delftse meisjes zo goed als gelijk is aan de normwaarden. Maar ook hier is er een toename van het percentage vet te zien en daarmee de trend van het zwaarder worden. Zowel bij de jongens als bij de meisjes blijft ook het zuurstofopnamevermogen achter bij de normwaarden. Hoewel veel leerlingen nog wel binnen de categorie voldoende vallen, is dit vaak aan de onderkant en hangt het tegen een matige (en in feite onvoldoende) score aan. Er zijn veel meer leerlingen met matig dan met goed. De sprongkracht van de Delftse leerlingen bleef niet achter bij de normwaarden. Dit mag een positief resultaat genoemd worden, vergeleken met de rest. Wat gebleken is uit de pilot, is dat het goed en zorgvuldig doen van inspanningsfysiologische metingen tijd en aandacht kost. De metingen zijn daarom minder geschikt om op een grootschalige sportdag als ‘onderdeel’ in te plannen. In Delft kostten de metingen zoveel meer tijd dat minder dan de helft van de leerlingen aan de beurt kwam, hetgeen jammer was. Docenten gaven in de evaluatie ook aan dat ze graag gezien hadden dat iedereen aan de beurt was gekomen op dit onderdeel. De metingen werden gedaan door een professioneel inspanningsfysioloog. Als dit onderdeel voor scholen in een leerlingvolgsysteem zou komen, zouden de metingen bijvoorbeeld in samenwerking met de GGD gedaan kunnen worden. Gezien de kostbare en specifieke apparatuur die hier werd gebruikt, zou dit een probleem kunnen zijn. Het bepalen van de BMI van leerlingen is natuurlijk altijd (en eenvoudig) te realiseren. 3.5
Vergelijking resultaten Delft met PPON 2006
In onderstaande tabel zijn de uitkomsten voor de oefeningen die zijn uitgevoerd in Delft en ook zijn afgenomen in het landelijke peilingsonderzoek naast elkaar gezet. Daar waar het een scoringsregel betreft zijn percentages berekend van leerlingen die een adequaat resultaat hebben behaald. In andere gevallen zijn rechtstreeks gemiddelden berekend in aantal, afstand, tijd of behaalde trap. We kunnen de uitkomsten nu met elkaar vergelijken. We zien een aantal positieve verschillen en een aantal negatieve verschillen. De positieve, dat wil zeggen in het voordeel van de deelnemende scholen uit Delft, betreffen de twee oefeningen voor balanceren, het mikken op de basket , de tijd voor het stuiten en dribbelen met de bal en de twee oefeningen bij bewegen op muziek. Delft onderscheidt zich dus in de leerlijnen balanceren en bewegen op muziek. Ook zijn er oefeningen waar de uitkomsten duidelijk lager zijn dan bij PPON is vastgesteld. Het gaat om touwzwaaien, verspringen, hoogspringen, de wendsprong, de duurloop en het werpen met de tennisbal. Soms zijn de verschillen aanzienlijk. Alle drie springoefeningen vertonen dus een lagere uitkomst. De oefening waarin het gaat om reguleringsdoelen en de leerling wordt geobserveerd in zijn rol als coach scoort in Delft ook aanzienlijk lager dan we bij PPON vonden.. De uitkomsten bij de shuttlerun test moeten als laag worden gekwalificeerd (vgl. Van Mechelen e.a.,1991) en dat is conform het beeld dat we al kregen bij PPON. In Delft is de score zelfs nog lager. Om te kunnen bepalen hoeveel leerlingen een voldoende resultaat behalen kunnen we de normen zoals genoemd door
18
Niesing (2005) hanteren. Volgens deze publicatie scoren meisjes van 11/12 een voldoende als ze trap 5,5 of 6 halen. Voor jongens geldt trap 6,5 tot 7. Als we deze norm aanhouden, dan zou van 14% van de meisjes en 19% van de jongens dat halen. In het PPON-onderzoek was dat bij de meisjes 20% en bij de jongens 29%. Ook als we de referentiewaarden zoals gegeven door Takken (2004) hanteren, blijkt dat de resultaten vallen in de categorie matig/zwak, zowel voor jongens als meisjes.
Tabel 3.3
1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13
Gemiddelde uitkomsten per oefening voor jongens, meisjes en totaal.
opdracht Balanceren over een stabiel vlak Handstand Truc met drietal (Acrogym) Touwzwaaien met landing in achterzwaai Verspringen binnen Hindernisspringen vanuit de minitramp* Wendsprong over kast met minitramp Duurloop (shuttlerun test) Mikken op basket Werpen en vangen van een tennisbal Stuiten en dribbelen: tijd BoM: Start en tempo BoM: Loop en spring
unit % % % % cm cm % trap aantal aantal sec % %
totaal 49 45 47 30 248 150 65 4,7 7,7 4,8 22,5 61 65
PPON j 49 35 42 29 257 68 5,5 8,4 5,7 21,0 54 57
m 49 58 52 31 238 63 3,9 7,0 4,0 24,0 68 77
totaal 57 52 18 16 234 134 59 4.3 8.8 3.6 25.5 80 73
Delft j 62 52 20 14 246 135 62 5.0 9.1 4.7 23.1 77 74
m 51 52 15 18 216 133 55 3.3 8.3 2.2 28.7 84 71
*V= verschil Delft – PPON; *voor hindernisspringen zijn geen gemiddelden naar geslacht vermeld.
3.6
Verschillen tussen scholen
Om een indruk te krijgen van de verschillen in uitkomsten voor de deelnemende scholen zijn de gemiddelden per oefening in tabel gezet. Dit moet worden beschouwd als een vingeroefening. Voor een verantwoorde vergelijking zijn de aantallen leerlingen vaak te klein. Bovendien hebben niet alle leerlingen aan alle oefeningen deelgenomen. Ter verduidelijking is het aantal leerlingen dat aan de betreffende oefening deelnam per school vermeld. Daaruit blijkt dat bij bepaalde oefeningen scholen met slechts enkele leerlingen hebben deelgenomen en soms helemaal als school ontbreken. Ter verduidelijking zijn de laagste - en de hoogste gemiddelden vet gedrukt. Er blijken soms aanzienlijke verschillen in behaald resultaat. Zo varieert het percentage bij balanceren tussen 21% en 77% en bij de handstand zelfs tussen 6% en 77%. Verder blijkt dat er geen scholen zijn die op alle oefeningen hoog scoren of andersom op alle oefeningen laag. Wel zijn er scholen die zich onderscheiden in positieve zin door relatief vaker het hoogste resultaat te behalen, bijvoorbeeld school 3 en school 8. Ook zijn er scholen die relatief vaak de laagste score behalen: bijvoorbeeld school 2 en school 4. Van de zich positief onderscheidende scholen blijkt dat school 8 naast veel hoge scores ook een relatief laagste gemiddelde laat zien. Bekijken we het resultaat over alle oefeningen heen dan heeft school 3 het beste resultaat behaald. Deze school heeft bij 11 van de 13 oefeningen een uitkomst die hoger is dan het gemiddelde. School 8 en school 7 halen dat bij 8 oefeningen en school 2 bij geen enkele. School 3 is ook de school die het hoogste resultaat behaald bij de duurloop. School 2 scoort op alle fronten onder het gemiddelde en heeft bij vier oefeningen het laagste gemiddelde. Scholen zouden deze informatie goed kunnen gebruiken om hun onderwijsprogramma voor bewegingsonderwijs nog eens onder de loep te nemen. Zelfs goed scorende scholen zien hier onderdelen waarop resultaten relatief laag blijken uit te vallen.
19
V* + + − − − − − − + − + + +
Tabel 3. 4
Gemiddelde scores ( en aantal leerlingen) bij de individuele oefeningen per school school
oefening
1
2
3
4
5
6
7
8
totaal
gem
lln
gem
lln
gem
lln
gem
lln
gem
lln
gem
lln
gem
lln
gem
lln
gem
lln
balanceren
21
14
27
15
63
19
73
11
-
-
77
13
66
29
67
12
56
113
handstand
47
19
21
19
77
22
6
18
67
27
70
20
67
30
39
13
52
168
touwzwaaien
14
7
9
11
20
15
12
25
15
20
11
19
21
24
21
19
16
140
verspringen
260
14
-
-
283
19
212
25
224
28
238
16
214
20
219
17
233
139
hoogspringen
129
9
-
-
135
15
137
13
132
28
134
19
133
25
139
17
134
126
wendsprong
47
15
32
19
82
22
50
24
45
20
75
20
61
23
83
12
59
155
duurloop
4,0
18
4,3
10
5,4
19
4,2
25
4,3
21
3,8
20
4,8
23
3,3
19
4,3
155
basketbal werpen
8,1
15
8
12
9,8
22
8,6
25
8,8
9
8,3
21
9,1
29
8,8
4
8,8
137
tennisbal werpen
3,1
18
3,5
20
4,4
22
3,7
25
2,5
13
3,0
21
4,1
30
4,0
8
3,6
157
stuiteren-dribbelen
24,3
19
24
20
23,5
22
23,1
24
23,8
21
23,5
21
24,7
30
25,7
6
23,9
163
bewegen op muziek 1
71
14
-
-
86
22
68
25
75
28
91
21
75
24
95
19
80
153
bewegen op muziek 2
79
14
-
-
82
22
68
25
64
28
100
7
65
17
77
13
73
126
acrogym*
1,8
18
1,4
18
1,5
22
1,6
18
1,8
28
1,6
19
1,4
29
1,6
13
1,6
165
Opmerking: hoogste en laagste waarde per oefening vet weergegeven *hier wordt het gemiddelde aantal aspecten gegeven dat positief wordt gewaardeerd (1-5)
3.7
Evaluatie van leraren van deelnemende scholen
Naast de reeds hierboven op de daarvoor geschikte plaatsen vermelde evaluatiegegevens zijn er nog enkele opmerkingen van leraren gemaakt in de evaluatieformulieren die een afzonderlijke vermelding waard zijn. Op de vraag of een module Sport en Beweging als toevoeging aan het LOVS een reële en gewenste mogelijkheid zou zijn, antwoorden alle betrokken docenten positief tot zeer positief. Toelichtingen zijn bijvoorbeeld: “goed om te zien welk niveau kinderen wat betreft bewegen hebben, zeker als het op een gegeven moment al vanaf groep 3 wordt gedaan. Problemen kunnen dan vroegtijdig worden opgespoord en aangepakt”. En: “Zaken vroegtijdig signaleren. En bewegingsonderwijs mag best wat serieuzer genomen worden”. Wel wordt aangegeven dat het fijn zou zijn als de onderdelen ook apart van elkaar afgenomen kunnen worden op school, dus niet allemaal op 1 dag. Dit is ook de bedoeling van het vervolg van deze pilot binnen het Leerling- en OnderwijsVolgsysteem. Een enkele docent geeft aan dat het –ook als er meer getoetst gaat worden- wel belangrijk is dat de nadruk blijft liggen op het ontspannen karakter van het bewegen: “de meeste kinderen vinden het heerlijk om te bewegen”!
20
4
Opzet ontwikkeltraject LOVS Sport en bewegen
Ter completering van dit verslag geven we hier een beknopte schets van het systeem zoals ons dat nu voor ogen staat. Deze schets staat los van de hiervoor gerapporteerde resultaten, maar kan eveneens een product van de pilot worden genoemd. Naast de concrete uitvoering van de sport- en beweegdag is er overleg geweest met allerlei betrokkenen en met geïnteresseerde partijen, o.a. via een klankbordgroep (zie par. 4.4.). Bijdragen uit deze kring hebben mede inhoud gegeven aan onderstaande notitie. De onderstaande tekst is opgesteld voor de tweede bijeenkomst van de klankbordgroep en dient als basis voor het verdere projectplan van Cito.
4.1
Kader: Eindtoets Sport en bewegen binnen een leerlingvolgsysteem bewegingsonderwijs
Het kader voor het te ontwikkelen systeem is het Cito LOVS, het leerling- en onderwijsvolgsysteem voor het primair onderwijs. Dit systeem bevat toetsen voor gebruik in alle leerjaren van het basisonderwijs en heeft als afsluitende toets een adviestoets voor het vervolgonderwijs, de Eindtoets basisonderwijs (landelijk bekend als ‘de Citotoets’). De leergebieden betreffen naast de basisvakken rekenen en taal ook onderwerpen als techniek en sociaalemotionele ontwikkeling. Het systeem bestaat uit toetsen, af te nemen op papier of digitaal, en verder uit een computerprogramma waarmee de gegevens kunnen worden geadministreerd, gescoord en geanalyseerd. Scholen beschikken zo over rapportages op leerling-, groeps- en schoolniveau. Met behulp van dit systeem kan een school dus kwaliteitszorg realiseren ten aanzien van de ontwikkeling van de leerlingen op verschillende niveaus. Het Cito LOVS wordt op grote schaal gebruikt in het primair onderwijs. De Eindtoets wordt door ruim 80% van de scholen afgenomen en nog meer scholen gebruiken één of meer pakketten uit het LOVS. Het leergebied bewegingsonderwijs wordt als aanvullende module aan dit systeem toegevoegd. Een interessant aanknopingspunt voor een activiteit gericht op Bewegingsonderwijs is de periode na de Eindtoets. Na de afname van deze toets breekt voor veel leerlingen een onbestemde periode aan waarin een activiteit gericht op de ‘toetsing’ van bewegingsvaardigheid goed zou passen. Ook daarmee wordt dan een ontwikkelingsperiode vastgelegd en afgesloten. Hieronder beschrijven we achtereenvolgens de inhoudelijke, de technische, de plannings- en de organisatorische aspecten die bij de ontwikkeling van een module Sport en Bewegen binnen het LOVS aan de orde zijn.
4.2
Inhoudelijke aspecten
De ontwikkeling van een volgsysteem voor bewegingsonderwijs heeft meer voeten in aarde dan bij leergebieden als rekenen en lezen het geval is. Dit komt doordat de monitoring van bewegingsonderwijs specifieke uitdagingen kent, zowel op inhoudelijk, meettechnisch, als op organisatorisch vlak. Ook vallen bepaalde metingen binnen de persoonlijke levenssfeer. Meettechnisch is er al een aantal mogelijkheden verkend in het project Periodieke Peiling van het OnderwijsNiveau, uitgevoerd door Cito (PPON, 2008) en op de Sport- en Beweegdag op 15 februari in Delft. Mede-initiatiefnemer, de VSG, zal expertise inbrengen ten aanzien van de inzet van gemeenten op het gebied van sport en bewegen. Specifieke inhoudelijke expertise moet worden ingezet ten behoeve van de metingen en oefeningen, bijvoorbeeld in samenspraak met de jeugdgezondheidszorg en met inspanningsfysiologen.
21
Het systeem moet ertoe uitnodigen dat andere partners dan de school zich medeverantwoordelijk stellen om deelaspecten uit te voeren. Het gaat dan met name om activiteiten die voor de school zelf te complex zijn om te organiseren, of die om een specifieke accommodatie of begeleiding vragen. Dit element sluit aan op de impulsen van de overheid om tot een geïntegreerde aanpak te komen. Het systeem wordt daarmee het gemeenschappelijke instrument van de sectoren onderwijs, sport en cultuur voor het monitoren van de basisschoolleerling op het terrein van bewegen en sport. Het kan tevens dienen als handvat bij het agenderen van de gemeenschappelijke inspanningen. Het instrument is inhoudelijk gebaseerd op de leerlijnen uit het Basisdocument Bewegingsonderwijs. Het betreft dan oefeningen in balanceren, klimmen, zwaaien, over de kop gaan, springen, hardlopen, mikken, jongleren, doelspelen, tikspelen, stoeispelen en bewegen op muziek. Ook zwemvaardigheid maakt deel uit van het meetinstrument, evenals de meting van een aantal fysieke en conditionele parameters (BMI, vetpercentage, uithoudingsvermogen, sprongkracht). Door middel van vragenlijsten bij leerlingen worden o.a. de beweegnorm en de buitenschoolse sportactiviteiten geregistreerd.
4.3
Technische aspecten
Kerndoelen, leerlijnen en andere variabelen De meetinstrumenten worden gebaseerd op de kerndoelen basisonderwijs. Ondersteunend daarbij dienen uitwerkingen van het leerplan voor bewegingsonderwijs en reeds bestaande instrumenten om de ontwikkeling van leerlingen op dit terrein in kaart te brengen. In de tweede plaats moet het systeem de mogelijkheid bieden om ook gegevens die niet strikt tot inhoudelijke doelstellingen van bewegingsonderwijs behoren mee te nemen in de registratie. Deze gegevens zijn wel van belang voor het volgen van de fysieke en motorische ontwikkeling van de leerling. Het systeem zal daartoe een verbinding moeten leggen met reeds bestaande plaatselijke of regionale initiatieven vanuit volksgezondheid. Te denken valt aan projecten als ‘Jump In’ (Amsterdam, Hoorn), ‘Lekker Fit’ (Rotterdam) en andere gemeentelijke initiatieven. In deze systemen wordt ook gebruik gemaakt van instrumenten voor centrale registratie van allerlei gegevens van leerlingen en scholen met het oog op signalering en monitoring. Naast primaire kenmerken van leerlingen als leeftijd en geslacht vinden we hierin ook vaak uitkomsten van fysieke metingen en gegevens over de buitenschoolse sportactiviteiten. Meten van kerndoelen met vaardigheidsschalen Conform de benadering die we kiezen bij andere onderwerpen, zoals rekenen, taal en sociaal-emotionele ontwikkeling, gaan we uit van de constructie van zogenoemde vaardigheidsschalen. Dit zijn meetschalen die betrekking hebben op een (deel)gebied van menselijke mogelijkheden, zoals bijv. rekenvaardigheid en technisch lezen. Vaardigheidsschalen worden geconstrueerd op basis van reeksen van opgaven die via psychometrische technieken worden geanalyseerd op coherentie en meetvermogen. De gebruikte statistische methode, gebaseerd op de itemresponse theorie, maakt het mogelijk instrumenten te maken die longitudinaal kunnen worden gebruikt. Terwijl de opgaven verschillend zijn in moeilijkheidsgraad en kunnen worden afgestemd op de ontwikkelingsfase (leeftijd) van de leerling, waarborgt deze techniek dat toch dezelfde vaardigheid wordt gemeten. Dit maakt het mogelijk de groei van een leerling in allerlei niet direct fysiek meetbare vaardigheden te meten en te rapporteren op vergelijkbare wijze als lengte en gewicht. In het computerprogramma LOVS wordt dit in de vorm van een grafiek in beeld gebracht (zie Bijlage 4 vb1). Let wel, het gaat hier om een normgerichte interpretatie. De vaardigheid van de individuele leerling wordt afgezet tegen de verdeling van de vaardigheid zoals die is aangetroffen in een representatieve steekproef van leerlingen op dat betreffende meetmoment, dus in hetzelfde stadium van ontwikkeling. In het LOVS hanteren we daartoe een indeling in ABCDE. Een andere benadering zou zijn om uit te gaan van een criteriumgerichte interpretatie. Bij veel vaardigheden op het terrein van bewegingsonderwijs is dat op dit moment nog niet mogelijk. Dat zou namelijk betekenen, dat er concrete referentiewaarden moeten
22
zijn vastgesteld die door leerlingen in een bepaald stadium van de ontwikkeling moeten worden gehaald. Een voorbeeld zou kunnen zijn het aantal trappen bij de duurloop. Hiervoor bestaan op dit moment al normtabellen met grenswaarden gekoppeld aan leeftijden, maar dat is nog een uitzondering (nog even los van de vraag of dit een op juiste wijze bepaald criterium is). We kennen dit niet voor hoogspringen en verspringen en al helemaal niet voor een vaardigheid als balanceren of springen. Voor hoeveel vaardigheden van bewegingsonderwijs dit uiteindelijk wel kan worden vastgesteld zal onderzoek moeten uitwijzen. Vertaald naar bewegingsonderwijs kan men zich een leerlijn of een combinatie van leerlijnen voorstellen die zijn gebaseerd op een behoorlijk groot aantal oefeningen (opdrachten). Een reeks van balanceeroefeningen kan in een vaardigheidsschaal worden ondergebracht die bijv. loopt van groep 3 tot en met groep 8. Zo ontstaan voor bewegingsonderwijs meerdere schalen die gezamenlijk in beeld kunnen worden gebracht in het LOVS (zie Bijlage 4 vb2). Verder is het mogelijk voor een groep leerlingen de groei over een bepaalde periode te vergelijken, bijvoorbeeld over meerdere leerjaren heen, en zo leerlingen te detecteren waar de groei stagneert (zie Bijlage 4 vb3). Als men een beeld kan maken van vaardigheid per leerling en de groei in die vaardigheid zichtbaar kan maken, dan kan men dat ook voor een groep van leerlingen (zie Bijlage 4 vb4). Eveneens is het mogelijk meerdere vaardigheden naast elkaar te zetten en daarmee te analyseren of er verschil in ontwikkeling is binnen een groep. Wellicht zijn er vaardigheden in het onderwijsaanbod onderbelicht gebleven (Zie Bijlage 4 vb5). Hoeveel vaardigheidsschalen er uiteindelijk voor het hele gebied van bewegingsonderwijs moeten worden geconstrueerd, is op voorhand niet aan te geven. Onderzoek moet uitwijzen welke oefeningen kunnen worden gecombineerd en hoe onderscheid moeten worden aangebracht. Dit zal niet alleen op theoretische, maar ook op empirische wijze moeten worden bepaald. Een verdeling in 12 leerlijnen is dus niet op voorhand een gegeven. Dat er bij bewegingsonderwijs sprake zou zijn van slechts één vaardigheid lijkt echter ook onwaarschijnlijk. Uitgangspunt bij de constructie zal zijn: waar mogelijk leerlijnen combineren, het aantal oefeningen per vaardigheid vergroten en het aantal te rapporteren vaardigheden beperkt houden.
4.4
Planningsaspecten
Het project is op 15 februari 2008 begonnen met een toetsmoment voor groep 8 in de gemeente Delft. Deze Sport- en Beweegdag sloot voor de leerlingen direct aan op de Eindtoets Basisonderwijs, het was als het ware de ‘vierde Cito-dag’. In de komende jaren wordt het volgsysteem ontwikkeld, met in elk schooljaar de ontwikkeling van het instrumentarium voor twee jaargroepen. In 2013 zal het systeem dan volledig zijn en de hele basisschoolperiode van groep 1 tot en met groep 8 bestrijken. Naast de betrokken scholen zullen ook de genoemde sectoren worden benaderd om een rol te spelen in de organisatie en afname van de toets/oefening. Met name de rol van de gemeente is hierin cruciaal. De gegevens uit de eerste afname zullen een aanzet vormen tot de verdere uitbouw van het volgsysteem. Ook is deze fase van belang om te onderzoeken of er draagvlak is voor deze aanpak. Parallel aan deze pilot is er een klankbordgroep geformeerd met vertegenwoordigers uit belangrijke groepen op dit terrein (KVLO, Jump-In, Lekker Fit, TNO, SLO, NISB, NIGZ, Gemeentelijke Projecten, Hartstichting, etc.). De klankbordgroep is verdeeld in een inhoudelijke groep, die Cito inhoudelijke ondersteuning gaat bieden bij de ontwikkeling van de meetinstrumenten, en een meer organisatorische groep, die aan de VSG op het vlak van implementatie en organisatie binnen gemeenten bijdraagt.
23
De planning van de ontwikkeling van het LOVS Sport en Bewegen ziet er als volgt uit: 2008-2009 Samenstelling van een constructiegroep van experts op het gebied van bewegingsonderwijs. Ontwikkeling van opdrachten voor groep 7 en 8. Pilots en try-out voor metingen medio en einde leerjaar. Analyse en constructie van vaardigheidsschalen. Ontwikkelen meetprotocollen voor inspanningsfysiologische variabelen. Ontwikkeling van aanvullende rapportagemodule LOVS. Onderzoek naar compatibiliteit met andere systemen (Jump In, Lekker Fit) Sport- en beweegdag na Eindtoets basisonderwijs groep 8 op grotere schaal (100 scholen, 10 gemeenten) 2009-2010 Definitieve constructie vaardigheidsschalen 7 en 8. Pilots en try-out voor metingen groep 5 en 6. Analyse en constructie van vaardigheidsschalen. Aanvullende instrumenten verfijnen (m.n. vragenlijst leerlingen). Ontwikkeling van aanvullende rapportagemodule LOVS. Sport- en beweegdag groep 8 op grotere schaal (200 scholen, 20 gemeenten) 2010-2011 Definitieve constructie vaardigheidsschalen 5 en 6. Ontwikkeling van opdrachten voor groep 3 en 4. Pilots en try-out voor metingen medio en einde leerjaar. Analyse en constructie van vaardigheidsschalen. Ontwikkeling van aanvullende rapportagemodule LOVS. Sport- en beweegdag groep 8 op grotere schaal (300 scholen, 30 gemeenten) 2011-2012 Definitieve constructie vaardigheidsschalen 3 en 4. Ontwikkeling van opdrachten voor groep 1 en 2. Pilots en try-out voor metingen medio en einde leerjaar. Analyse en constructie van vaardigheidsschalen. Ontwikkeling van aanvullende rapportagemodule LOVS. Sport- en beweegdag groep 8 op grotere schaal (400 scholen, 40 gemeenten) 2012-2013 Definitieve constructie vaardigheidsschalen groep 1 en 2 Ontwikkeling van aanvullende rapportage module LOVS. Sport- en beweegdag groep 8 op grotere schaal (500 scholen, 50 gemeenten) Implementatie documentatie voor complete systeem.
4.5
Organisatorische aspecten
De inhoudelijk ontwikkeling wordt uitgevoerd door een team van Cito-medewerkers dat bij de ontwikkeling gebruik zal maken van een constructiegroep van experts uit het veld. De constructiegroep zal bestaan uit vakdocenten bewegingsonderwijs en leraren basisonderwijs. De klankbordgroep zal ondersteunen bij inhoudelijke en strategische keuzes. Voor de inbedding in de driehoek onderwijs, gemeente en sportvereniging zal de VSG zich inspannen. De uiteindelijke implementatie, inclusief documentatie en instrumentatie (voorlichting, training, advies) zal een gezamenlijke inspanning van Cito en VSG zijn. Hierbij wordt zorgvuldig zal gekeken naar mogelijkheden van synergie met reeds bestaande initiatieven en projecten. Tijdens de ontwikkeling van het systeem zal dit een
24
belangrijk aandachtspunt zijn, om te voorkomen dat er weer een nieuw systeem ontstaat dat alleen naast andere bestaande systemen kan werken. Om de implementatie succesvol te laten zijn is het van belang scholen en gemeenten een systeem aan te bieden, dat eenduidig en eenvoudig te hanteren is, maar dat wel flexibiliteit kent in afstemming op andere databasesystemen. Ook aspecten van beveiliging en privacy zullen hierbij een belangrijke rol spelen.
Voorbeelden van enkele rapporten uit het Computerprogramma LOVS VB1
Leerlingrapport per vaardigheid
25
VB2
Leerlingprofiel, meerdere vaardigheden
26
VB3
Vaardigheidsgroei van groep leerlingen over twee schooljaren
VB4
Groepsoverzicht op een meetmoment
27
VB5
Groepsrapport van meerdere vaardigheden over zes schooljaren
28
Literatuur
Mechelen, W. van, W.H. van Lier, H. Hlobil, I. Crolla en H.C. G. Kemper (1991), Eurofit, Handleiding met referentieschalen voor 12- tot en met 16-jarige jongens en meisjes in Nederland, Uitgeverij Vrieseborch, Haarlem Mooij, C., M. van Berkel en C. Hazelebach (red.) (2004), Basisdocument Bewegingsonderwijs, Jan Luiting Fonds, Zeist Niesing (2005), De shuttle run test, in:.Lichamelijke Oefening, nr. 6, p.19. OCW, (1989), Kerndoelen basisonderwijs 1998-2003, Sdu, Den Haag OCW, (2004), Concept Kerndoelen basisonderwijs, Sdu, Den Haag Takken , T. (2004), Inspanningstesten, Elsevier Gezondheidszorg, Maarssen (2004) Verhelst, N. D. (1993), Itemresponstheorie, In: T.J.H.M. Eggen en P.F. Sanders (Red.). Psychometrie in de praktijk. Cito, Arnhem Verhelst, N. D. en F.G. M. Kleintjes (1993), Toepassingen van de itemresponstheorie, In: T.J.H.M. Eggen en P.F. Sanders (Red.). Psychometrie in de praktijk. Cito, Arnhem Vos, J. A. (2004), Ergometrie en trainingsbegeleiding, Nederlands Paramedisch Instituut, Amersfoort VWS, (2007) Koersbrief Weerden, J. van, F. van der Schoot en B. Hemker (2008), Balans van het bewegingsonderwijs in de basisschool 3. Periodieke Peiling van het Onderwijsniveau, Cito, Arnhem
29
30
Bijlagen
31
32
Bijlage 1
1
Handleiding proefleiders
Balanceren 1: over een stabiel vlak
Leerlijn 1
balanceren
Benodigde materialen • • • • • •
1 wandrek 1 Zweedse bank 3.60 onderlat 7 cm 2 stokken 1 turnmat tape 2 markeerschijven
Opstelling/arrangement • • • • • •
een wandrek, verticaal geplaatst. één Zweedse bank van 3.60 m. lang, met een onderlat van 7 cm breed, omgekeerd opgehangen in het wandrek op circa 120 cm hoogte. de bankklep wordt vastgezet met twee stokken aan de achterkant van het wandrek. het uiteinde van de bank rust op een turnmat om beschadiging van de vloer te voorkomen. op 80 centimeter voor het einde van de bank is een streepje met tape aangebracht en op 50 centimeter vanaf het beginpunt eveneens. links en rechts naast de bank liggen markeerschijven als afstappunten op de turnmat in de breedte.
Aandachtspunten • • •
Proefleider loopt mee naast de leerling met een vuist omhoog en verleent zonodig hulp. Als een leerling valt, dan mag deze het 1x opnieuw proberen en starten bij het punt waar hij/zij gevallen is.. Elke leerling doet de activiteit 3 x achter elkaar.
Beschrijving van de oefening (zie DVD) • • • •
een leerling loopt in doorgaand tempo tot voorbij het markeringspunt op 80 cm voor het einde van de bank, maakt een halve draai zonder aanraking van het wandrek in een doorgaand tempo, zonder balansverstoringen in romp en/ of benen, en loopt in een doorgaand tempo weer naar beneden tot voorbij het streepje dat de laatste 50 centimeter aanduidt en stapt af voorbij de markering naast de bank op het afstappunt.
Opdracht aan de leerling • • • •
Kun je omhoog en omlaag lopen zonder het wandrek aan te raken? Val je van de bank af, dan stap je weer de bank op en ga je door waar je gebleven was. Tot dat punt mag de proefleider je helpen. Maak een halve draai bovenaan voorbij het streepje en stap ook voorbij het streepje af op het afstappunt. Je mag de oefening drie keer doen.
33
Beoordeling De tweede en de derde oefening worden beoordeeld. Ingrijpen proefleider wordt als (voorkomen van) vallen beschouwd en als zodanig aangetekend.
aspect
oordeel
score
De leerling:
1 Loopt binnen 4 seconden omhoog: 2 Balansverstoring* tijdens het omhoog lopen:
3 Halve draai bovenaan:
4 Loopt binnen 4 seconden omlaag: 5 Balansverstoring* tijdens het omlaag lopen:
6 Stapt of springt beheerst* af op het.afstappunt:
Ja Nee Nee Ja, maar opgevangen Ja, en valt Zonder steun en vlot* Zonder steun maar langzaam Met steun aan wandrek/proefleider Valt Ja Nee Nee Ja, maar opgevangen Ja, en valt Ja Nee
1 0 2 1 0 3 2 1 0 1 0 2 1 0 1 0
*Balansverstoring = als romp en of benen buiten de as raken; Beheerst = zonder springen.
2
Handstand
Leerlijn 1
balanceren
Benodigde materialen • •
3 turnmatten 1 dikke mat
Opstelling/arrangement • • •
1 dikke mat rechtop tegen de muur in de lengte en vaststaand, zodat de mat niet omvalt. op 25 cm evenwijdig aan de muur ligt een lijn over de mat 3 turnmatten op de grond waarvan twee in de lengte naast elkaar tegen de dikke mat en één in de breedte ervoor.
Beschrijving van de oefening (zie DVD) • • • •
een leerling staat rechtop in het midden van de mat, met de benen op heupbreedte. In een doorgaande beweging zet hij zijn handen op de mat, gooit eerst zijn achterste been (zwaaibeen) en meteen daarna het voorste been (afzetbeen) omhoog tot handstand. hij steunt met zijn voeten tegen de rechtopstaande mat en laat dan de mat 3 sec. los. Daarna komt hij weer terug tot stand. een tweede leerling gooit de benen op tot boven heuphoogte, wordt geholpen tot handstand, blijft 3 sec. tegen de mat staan en komt terug tot stand.
34
Aandachtspunten •
• •
De proefleider helpt alleen als de leerling beide benen boven heuphoogte kan opzwaaien. Hij pakt met twee handen het zwaaibeen bij de knie vast, ondersteunt het been tegen de mat en laat dan meteen los. De proefleider pakt niet het afzetbeen vast. Als het afzetbeen blijft hangen, stopt de hulp. De eerste poging helpt de proefleider niet, maar hij kijkt welk been als afzetbeen wordt gebruikt. De proefleider staat aan de kant van het zwaaibeen.
Opdracht aan de leerling • • • •
Kun je in handstand 1 seconde los van de mat staan? Je mag eerst met je voeten tegen de mat aan komen. Als je zelf net niet hoog genoeg kunt komen, dan word je erbij geholpen. Je mag de handstand 3 x achter elkaar doen.
Beoordeling aspect
oordeel
score
De leerling* 1 Brengt beide benen boven de heupen:
Ja Nee Ja Nee Los van de mat Met voeten tegen mat Met rug tegen mat Ja Nee
2 Komt zonder hulpverlening in handstand: 3 Staat in handstand 1 sec los:
4 Landt uit handstand op de voeten:
1 0 1 0 2 1 0 1 0
* omcirkel nummer indien waargenomen
3
Acrogym
Leerlijn 1
Balanceren; reguleringsdoelen
Benodigde materialen • •
2 turnmatten verlaagde kast 40 - 50cm hoogte
Opstelling/arrangement • •
2 turnmatten liggen tegen elkaar aan verlaagde kast erachter
Beschrijving van de oefening (zie DVD) • • • • • •
Twee leerlingen zitten naast elkaar op een verlaagde kast. Een derde leerling wordt door de zittende leerlingen bij de polsen vastgepakt en stapt dan met zijn voeten elk op het midden van het bovenbeen van de zittende leerlingen. Vervolgens strekt deze bovenpersoon zich omhoog uit en gaat langzaam achterover hangen, terwijl de zittende leerlingen overeind komen en ook naar achteren gaan hangen. Er wordt stilstand bereikt om een foto te maken. De vierde leerling regisseert de truc en is tevens hulpverlener.
35
Opdracht aan de leerlingen • • • • •
Kunnen jullie met z’n vieren deze acrobatische truc ook uitvoeren? Met elkaar probeer je de balans te bewaren. Laat vier keer een truc zien. Iedereen is een keer helper. Je mag telkens 2 minuten oefenen. Er wordt van jullie beste truc een foto gemaakt dus doe je best!
Aandachtspunten. • • •
De kinderen moeten elkaar stevig bij de polsen vastpakken. De proefleider mag ingrijpen bij verkeerd vasthouden. De proefleider geeft aan wanneer truc moet worden afgerond (na 30 sec)
Beoordeling Het gaat alleen om het beoordelen van de leerling in de functie van coach. Elke leerling is een keer coach. De truc wordt vier keer uitgevoerd.
aspect
oordeel
score
De leerling als coach* 1 Helpt fysiek:
Ja Niet
2 Moedigt aan:
Ja Nee Ja Nee Ja Nee Ja Nee Ja Nee
3 Waardeert inbreng van anderen: 4 Geeft technische aanwijzing: 5 Bedenkt andere truc(s): 6 De groep komt tot een resultaat*:
1 0 1 0 1 0 1 0 1 0 1 0
*als resultaat wordt beschouwd als de groep in staat is de truc gedurende 5 sec te tonen
4
Touwzwaaien - landing in achterzwaai
Leerlijn 3
Zwaaien
Benodigde materialen • • •
1 touw met knoop 1 kast / combiframe tape
Opstelling/arrangement (in de kleine zaal) • • • • •
touw met een knoop onderin op 90 cm, 4 kastdelen (75-80 cm hoogte) in de lengte richting, afstand vanaf ophangpunt touw tot voorzijde kast op 2.50 resp. 2.70 meter, op de kast is 1 streep met tape aangebracht op 30 cm van de voorkant Dit arrangement wordt afgestemd op de lengte van de kinderen: 2.50 voor kleine tot 2.70 voor lange kinderen
36
Beschrijving van oefening • • •
Een leerling staat met een touw op de kast Hij springt schuin naar achteren omhoog, gaat zitten op de knoop en zwaait drie keer naar voren toe. Aan het eind van de laatste zwaai landt hij in de uitgangspositie achter de streep op de kast.
Aandachtspunt •
Bij bepaalde touwen kunnen leerlingen gaan draaien. Dit valt niet tegen te gaan.
Opdracht aan de leerling • •
Kun je drie keer heen en weer zwaaien op het touw en dan zo ver mogelijk op de kast landen? Je mag het drie keer achter elkaar proberen.
Beoordeling aspect
oordeel
De leerling: 1 Start de afsprong van de kast:
2 Vergroot de zwaai met benen: 3 Vergroot de zwaai met armen: 4 Komt terug tot stand op de kast:
Duidelijk naar achter Duidelijk omhoog Actief, naar voren Passief / laat zich vallen Actief naar voren steken:
Ja Nee Actief strekken: Ja Nee Ja, met beide voeten achter de streep Ja, voor de streep Haalt de kast niet
score 3 2 1 0 1 0 1 0 2 1 0
*omcirkel nummer indien waargenomen
5
Verspringen
Leerlijn 5
springen
Benodigde materialen • • • • • •
2 pilonnen als start aanloopbaan van 10 m. 1 springplank dubbel verend 3 turnmatten 2 dikke matten in de lengte 1 meetlint tape
Opstelling/arrangement • •
2 pilonnen op 10 m. afstand van de voorzijde van het afzetvlak om de aanlooplengte vast te leggen. Bij het arrangement binnen staat alles aaneengesloten.
Opdracht aan de leerling • • • •
Kun je zo ver mogelijk springen? De afstand wordt gemeten vanaf het begin van het afzetvlak tot het dichtstbijzijnde landingspunt. Je mag zelf kiezen vanaf de pilonnen hoe lang je aanloopt. Je mag 3 x springen.
37
Beoordeling aspect
score
De leerling springt een afstand van
cm.
* Op 10 cm nauwkeurig aangeven
6
Hoogspringen vanuit de minitramp
Leerlijn 5
Springen
Benodigde materialen • • • • • •
2 pilonnen 1 minitrampoline 2 palen met springlijnhouders 1 strak gespannen hoogspringtouw met in het midden 1 lintje 2 pilonnen aan beide kanten van het touw bevestigd om het touw strak te spannen 1 landingsmat in de lengte (minimaal 3 m. bij 2 m.)
Opstelling/arrangement •
• • • • •
2 pilonnen op 8 m van de voorkant van de trampoline als startpunt. 1 minitrampoline schuin omhoog staand, voorzijde op circa 35 cm en achterzijde op circa 55 cm. 2 palen ter hoogte van begin landingsmat met de voeten onder de mat (dus ter breedte van de mat en 25 cm naar achteren). 1 hoogspringtouw op resp. 80 cm, 1 m, 1.20 m, 1.40 m en tot slot op 1.60 m. 1 landingsmat in de lengte op de grond achter de trampoline. de opstelling: minitramp - landingsmat is aaneengesloten.
Beschrijving van de oefening (zie DVD) •
Elke leerling springt met opgetrokken knieën met romp recht op over het touw en landt met twee voeten in balans tot stand op de mat.
Aandachtspunten • • • •
De proefleider staat op de mat om de landing te beveiligen. Als een kind verkeerd springt (bijvoorbeeld te veel voorwaartse rotatie, onveilige landing ), dan krijgt hij een eerste waarschuwing. Bij de tweede sprong die niet wordt gehaald wordt de oefening voor deze leerling beëindigd. Leerlingen springen elke hoogte achter elkaar.
Opdracht aan de leerling • • • •
•
Kun je over het touw springen? Je mag niet duiken of over de kop gaan, je moet op je voeten landen. Start met je aanloop bij de pilon, Je mag 1 x oefenen op 80 cm. Op elke volgende hoogte spring je steeds 1x. Na een foute sprong mag je nog een keer verder proberen.
Beoordeling Elke leerling oefent 1x op 80 cm en wordt dan 8 x beoordeeld. Op elke hoogte 1 x springen! Na twee mislukte pogingen moet de leerling stoppen. Na ingrijpen van de proefleider wegens rotatie stopt de oefening voor de betreffende leerling.
38
hoogte in centimeters 1 2 3 4 5 100 110 120 130 140
De leerling* 1 Zet met twee voeten tegelijk af:
6
7
2 Haalt de hoogte: 3 Zweeft gecontroleerd 4 Landt tot stand in balans* 5 Springt 2x verkeerd / mag niet verder springen: *met een moment van stilstand op 2 voeten.
7
Wendsprong over de kast met minitramp
Leerlijn 5
Springen
Benodigde materialen • • • •
1 minitrampoline 1 kast 90-100 cm 1 landingsmat 3m x 2m 2 banken
Opstelling/arrangement • • • •
2 banken naast elkaar in de lengte voor de trampoline minitrampoline (schuin: voorzijde ca. 35 cm, achterzijde ca. 55 cm) landingsmat in de breedte erachter opstelling aaneengesloten achter elkaar
Beschrijving van de oefening (zie DVD) • • • • •
•
Een leerling loopt over de banken naar de trampoline. Zet met twee voeten af in het midden van de trampoline. Plaatst de handen op de kast en maakt een wendsprong. Landt met gezicht naar de kast. De oefening wordt door twee leerlingen voorgedaan: eenmaal linksom gehurkt laag (onder de heupen) eenmaal rechtsom gehurkt hoog (boven de heupen) De leerlingen geven vóór de aanloop met een armgebaar aan of ze linksom of rechtsom springen.
Aandachtspunten • • • •
De proefleider staat achter de kast om de landing te beveiligen. De leerling moet aangeven welke kant wordt gekozen. Een extra proefleider als beoordelaar. Elke leerling springt 3 x achter elkaar.
Opdracht aan de leerling • • • •
Kun je over de kast springen? Geef aan of je de handen links of rechts plaatst. Zo nodig pakt de proefleider je bij de bovenarm vast. Je mag het vier keer proberen.
39
8
150 160 170
Beoordeling Een leerling kan maximaal 4 x springen. De eerste 2 sprongen worden niet beoordeeld. Als ingrijpen van proefleider noodzakelijk is wordt vanaf dat moment de oefening niet meer gescoord.
aspect
oordeel
De leerling* 1 Zet af in het midden van de minitramp: 2 Passeert de kast met benen:
3 Landt op twee voeten tot stand in balans: 4 Landt met gezicht en voeten in de aanlooprichting:
8
Ja Nee Gestrekt boven de heupen Gebogen boven de heupen Gebogen onder / gelijk aan de heupen Raakt kast aan / passeert kast niet Ja Nee Ja Nee
score 1 0 3 2 1 0 1 0 1 0
Duurloop (shuttlerun)
Leerlijn 6
Lopen
Ruimte waar de activiteit plaats vindt: •
binnen in de grote zaal (afgezet gedeelte)
Benodigde materialen • • • •
Cd speler Cd shuttlerun van Euro fittest verlengsnoer 4 Pilonnen
Opstelling/arrangement •
Loopvlak met een lengte van 20 meter.
Aandachtspunten • • • •
De leerling mag één keer achterop raken en de lijn te laat overschrijden. Na de eerste keer volgt een waarschuwing. Er lopen steeds zes tot acht leerlingen tegelijk. Het betreft een maximaal test. De toetsassistent vraagt elke leerling of deze de voorgaande week een ziekte heeft doorgemaakt dan wel of er andere beletselen zijn.
Opdracht aan de leerling • •
Loop op de aangegeven pieptonen heen en weer tussen de met pilonnen gemarkeerde lijnen. Stop pas wanneer het overschrijden van de lijn niet op tijd kan worden gehaald, dat is voor de pieptoon.
40
Beoordeling •
Na de tweede overschrijding wordt de laatste volledig gehaalde trap genoteerd, zoals op de cd wordt aangeduid.
Aspect
score
De loper haalt trap* * geef aantal weer, varieert van 1 tot 14
9
Mikken op de basket
Leerlijn 7
Mikken
Benodigde materialen • • •
2 baskets op 2.50 m hoog (2x uitzetten, 2 groepjes leerlingen) 2 basketballen, maat 4 8 markeerschijven
Opstelling/arrangement Er zijn vier plaatsen gemarkeerd: • 2 meter recht voor de basket (vanaf het midden onder het bord gemeten). • 3 meter recht voor de basket (vanaf het midden onder het bord gemeten). • rechts voor de basket op de lijn van 2 meter (vanaf het midden onder het bord gemeten). • links voor de basket op de lijn van 2 meter (vanaf het midden onder het bord gemeten). Dit geheel dus twee keer, naast elkaar (zodat er 2 groepjes leerlingen tegelijk in actie zijn).
Aandachtspunten • •
Proefleider ziet er op toe dat leerling op de markeerschijf staat. Elke leerling gooit 20 keer achter elkaar.
Opdracht aan de leerling • •
Kun je de bal zo in de basket gooien? Je mag van elke afstand vijf keer achter elkaar gooien.
Beoordeling Een leerling mag 20 x gooien. Elke worp wordt beoordeeld. De leerling:
2 m. voor
3 m. voor
rechts
links
1 2 3 4 5 1 2 3 4 5 1 2 3 4 5 1 2 3 4 5 1 Scoort 2 Raakt het bord of de ring 3 Mist
41
10
Werpen en vangen van een tennisbal
Leerlijn 8
Jongleren
Benodigde materialen • • •
1 tennisbal (nieuw) 4 turnmatten, standaard maat: 1 x 1,5 m of 3 vakken met zelfde afmeting tape
Opstelling/arrangement • • • •
een vrije, vlakke, wand; waar op afstanden van 3, 5 en 7 m. een turnmat in de lengte ligt voor reguleringsdoel: lijn tussen twee palen hoog op de muur: 4.00 meter daarvoor een mat op 5 meter in de breedte
Beschrijving van de oefening (zie DVD) • • • •
Een leerling staat op de eerste mat met een tennisbal in de hand; Werpt deze 3 x tegen de muur en vangt deze staand op de mat; Deze handeling wordt herhaald op de volgende matten: op 5 meter en op 7 meter; In het voorbeeld werpt de leerling 9 maal de tennisbal en vangt deze telkens op de mat.
Aandachtspunten • •
De proefleider geeft geen mondelinge instructie op "welk been voor". Bij reguleringsdoel: leerlingen geven inschatting alleen aan begeleider en niet hardop.
Opdracht aan de leerling • • • •
Kun je de bal tegen de muur gooien en weer vangen terwijl je op de mat blijft staan? De bal mag niet stuiten. Je mag op elke mat drie keer gooien. Probeer tijdens het werpen en vangen met beide voeten op de mat te blijven staan.
Beoordeling Een leerling mag 9 x gooien. Elke worp wordt beoordeeld.
1 De leerling:
2 3 meter
3
1 Werpt bovenhands: 2 Werpt contralateraal: ("tegengestelde been voor") 3 Vangt de bal op de mat:
42
1
2 5 meter
3
1
2 7 meter
3
11
Stuiten en dribbelen
Leerlijn 8
jongleren
Benodigde materialen • • • •
10 pilonnen 1 basketbal 1 stopwatch tape voor start- en finishlijn
Opstelling/arrangement • • •
de afstand tussen start- en finishlijn is 16.25 m, hiertussen staan 10 pilonnen. de eerst en laatste pilon staat op 2.5 m van de start- en finishlijn. de overige pilonnen staan ook op een afstand van 2.5 m. uit elkaar, maar onder een hoek van 60 graden.
Beschrijving van de oefening (zie DVD) • • •
de leerling staat bij de startlijn en dribbelt met een hand in een slalom zigzaggend om de pilonnen heen tot over de finish. het dribbelen gebeurt vlot en beheerst. De dribbelaar duwt de bal schuin voorwaarts, houdt de bal laag, laat ‘m stuiten schuin naast z’n (voorste) voet en wisselt ook van hand bij pilonnen. de hele baan van start tot finish wordt getoond.
Opdracht aan de leerling • •
Kun je met de bal zo vlug mogelijk om de pilonnen heen dribbelen? Je mag de baan 2 x afleggen.
Beoordeling Beide uitvoeringen beoordelen.
aspect
oordeel
De leerling: 1 Houdt de bal de hele baan onder controle: 2 Verliest aantal keren de bal: 3 Heeft een soepele balvoering* gedurende de hele slalom: 4 Legt de baan af in … sec. (tienden van sec.): *soepel: duwt de bal; niet soepel: slaat op de bal, krijgt bal op voet e.d.
43
Ja Nee Ja Nee Ja Nee
score 1 0 …x 1 1 0 …..sec.
12
Bewegen op muziek: Start en tempo, Loop en spring
Leerlijn 12
bewegen op muziek
Benodigde materialen (Start en tempo, kleine zaal) • • •
1 CD speler 1 CD met nr1. Start en tempo; 160 bpm 4 pilonnen
13 meter
Opstelling/arrangement • • •
tegenover elkaar staan twee pilonnen als startplek. de afstand tussen de pilonnen is 13 m. in een rechte lijn bij elke pilon staan 6-8 kinderen.
Beschrijving van oefening • • • • •
aan elke zijde staan 6-8 leerlingen rechts naast de pilon met hun gezicht naar de andere kant. de proefleider telt een keer tot 8 en op zijn teken start vanaf elke kant de voorste leerling. Ze lopen in de maat van de muziek naar de overkant. het tweetal passeert elkaar onderweg rechts. De proefleider telt nog 1 x 8 tellen door. na 2 x 8 tellen starten de volgende leerlingen. Ook zij lopen in de maat van de muziek naar de overkant. Dit gaat door tot alle leerlingen een keer zijn geweest.
Aandachtspunten • • •
de proefleider doet de oefening de eerste keer voor en telt daarbij hardop mee (zonder muziek) de tweede keer telt de proefleider mee bij de eerste start (met muziek) de derde keer is de proefleider stil en wordt de leerling beoordeeld (met muziek)
Opdracht aan de leerling • • •
Kun je precies op tijd, dat wil zeggen na 2 x 8 tellen beginnen? Kun je in de maat van de muziek naar de overkant lopen ? Let daarbij niet op de andere leerlingen!
Beoordeling •
De proefleider laat 1x oefenen met muziek. Daarna wordt elke leerling op de heenweg (bij de eerste start) beoordeeld.
aspect De leerling: 1 Start
2
Loopt in de maat***
oordeel Precies op tijd Ongeveer op tijd* Niet op tijd** Ja Nee
score 2 1 0 1 0
* (1 tel te laat of te vroeg) **(meer dan 1 tel te laat of te vroeg) ***(bij de eerste 8 stappen)
44
Benodigde materialen (Loop en spring, kleine zaal) • • •
1 CD speler 1 CD met nr2. Loop en spring; 160 bpm 4 pilonnen
Opstelling/arrangement • • •
aan 2 kanten staat een pilon als startplek. de afstand tussen de pilonnen is 13 m. in een rechte lijn bij elke pilon staan 6-8 kinderen.
Beschrijving van oefening • • • • • •
twee kinderen, elk aan een andere kant, staan naast een pilon met hun gezicht naar de andere pilon. de ander leerlingen staan daarachter de proefleider telt een keer tot 8 en laat vanaf elke pilon een kind starten. de proefleider telt 2 x 8 tellen: 8 tellen lopen, dan 4 x spreid-sluit (ook 8 tellen) en loopt vervolgens in de maat naar de andere kant. Dan starten de volgende twee leerlingen. Vervolgens voeren de leerlingen het met muziek zelf uit.
Aandachtspunten • • •
• • •
de proefleider doet de oefening de eerste keer voor en telt daarbij hardop mee (zonder muziek) de tweede keer telt de proefleider mee bij de eerste start (met muziek) de derde keer is de proefleider stil en wordt de leerling beoordeeld (met muziek) als een leerling door toedoen van andere leerling fout start of springt, dit niet meetellen en opnieuw starten leerlingen mogen niet hardop meetellen leerlingen starten steeds in een andere volgorde
Opdracht aan de leerling • • • •
Kun je precies op tijd beginnen, op het juiste moment de vier spreid-sluit sprongen maken en dan doorlopen? De eerste keer telt de proefleider mee en geeft deze aan wanneer je moet beginnen. Daarna start je zelf op de muziek. Let niet op de andere leerlingen, ga van jezelf uit!
Beoordeling •
De proefleider laat 1x oefenen met muziek en meetellen. Daarna beoordeelt elke proefleider de vier leerlingen van een kant.
aspect De leerling* 1 Start spreid-sluit:
1
Voert de sprongen correct*** uit,
3
Loopt daarna door:
oordeel
score
Precies op tijd Ongeveer op tijd * Niet op tijd ** ja nee Precies op tijd Ongeveer op tijd* Niet op tijd **
* (1 tel te laat of te vroeg) **(meer dan 1 tel te laat of te vroeg) *** (met duidelijke spreid-sluit-beweging)
45
2 1 0 1 0 2 1 0
13
Tienbal
Leerlijn 9
doelspelen 7 meter x 7 meter
Benodigde materialen • • • • • •
1 kleine turnmat 16 halve bolpilonnen 1 minivolleybal 2 partijlinten 10 blokken + 10 kleine pilonnen 1 stopwatch: speeltijd 2 minuten
Opstelling/arrangement • •
• •
speelveld 7 bij 7 meter afgebakend met behulp van halve bolpilonnen of banken in een hoek van de zaal. 4 kinderen: 2 onderscheppers met een lintje om, 2 spelers + 1 meespelende begeleider. Meespelend op het hieronder beschreven niveau. 1 mat ligt schuin in een hoek van het veld, 10 blokken en 10 pilonnen staan links en rechts naast de mat zo op de lijnen, dat de begeleider ze kan zien. de meespelende begeleider staat op de mat.
Beschrijving van oefening • • • • • •
3 spelers (2 leerlingen en 1 begeleider) spelen de bal tien maal naar elkaar over en leggen daarna een blok om. De twee onderscheppers slagen er niet in de bal af te vangen. De begeleider telt hardop de geslaagde worpen. De 3 spelers spelen wederom een aantal malen de bal over, waarna de bal door één van de 2 onderscheppers wordt gepakt. De onderschepper legt een pilon om en geeft de bal terug aan de begeleider op de mat. In het verdere spel wordt de bal uit het veld gegooid door een speler en wordt er ook een pilon omgelegd. De spelers lopen en dribbelen niet met de bal.
Aandachtspunten • • •
Leerlingen spelen gedurende 2 min. in verschillende samenstelling het spel. Elke leerling is een keer speler en een keer onderschepper. Schema bij 8 lln: 12 tegen 34; 56 tegen 78; 34 tegen 56; 78 tegen 12
De begeleider speelt mee op de volgende wijze: • Speelt de bal met twee handen goed en in tempo naar een medespeler, • die als eerste een aanspeellijn opent (mag ook met een stuit). • Vangt de bal met twee voeten staand op de mat. • Laat de volgende acties NIET zien: hoog over de onderscheppers gooien, afwisselend links- en rechtshandig gooien.
46
Opdracht aan de leerling •
•
• •
Voor de onderscheppers: 1. Probeer de bal te onderscheppen. 2. Als dat lukt, mag je een pilon omleggen. 3. Hierna geef je de bal aan de begeleider op de mat. Voor de spelers: 1. Probeer tien maal de bal over te spelen, zonder dat deze wordt afgepakt. 2. Als dat lukt, mag je een blok omleggen. 3. Als je de bal uit het veld gooit, mag de andere partij een pilon omleggen. De partij die na 2 minuten de meeste pilonnen / blokken heeft liggen heeft gewonnen. Je mag niet lopen of dribbelen met de bal
Beoordeling Elke leerling wordt een keer beoordeeld als speler en als onderschepper. Het oordeel betreft de kwaliteit van alle acties in de betreffende rol. Er wordt gescoord op een 5-puntsschaal: 1 doet zich (bijna)nooit voor 2 doet zich weinig voor 3 doet zich even vaak wel als niet voor 4 doet zich vaak voor 5 doet zich (bijna) altijd voor
Als speler: Speelt over in kansrijke situaties
1
2
3
4
5
Loopt vrij om aangespeeld te kunnen worden
1
2
3
4
5
Maakt schijnbewegingen
1
2
3
4
5
Raakt de bal in kansrijke situaties
1
2
3
4
5
Dekt een speler goed af
1
2
3
4
5
Als onderschepper:
47
14
Rawhide
Leerlijn 10
tikspel
Benodigde materialen • • • • •
1 bank 16 pilonnen (hoedjes) 2 linten 10 blokken 1 stopwatch: 1 ½ min. speeltijd
Opstelling/arrangement • • • • •
2 tikkers met een lint en 2 lopers. Speelveld van 7 meter breed en 7 meter diep. De bank staat diagonaal in het tikveld De hoepel ligt in een hoek tegenover het midden van de bank. Aan de andere kant van de bank staan 10 blokken in een hoek.
7 x 7 meter
Beschrijving van de oefening • • • • •
Een tikker start in de hoepel, de andere tikker zit op de bank. De tikker loopt één rondje achter de lopers aan en gaat ook op de bank zitten De andere staat op en tikt direct ( één pas lopen) een loper. Een getikte loper legt een blok om en doet weer mee. De tikker start in de hoepel.
Aandachtspunten • • •
De samenwerking tussen de tikkers moet zo zijn, dat er steeds maar één staat (en één tikt). Als beide tikkers staan, moeten ze eerst beide weer gaan zitten, waarna één weer begint Spelers moeten shirts met nummers (mogelijk in vier verschillende kleuren aan).
Opdracht aan de leerlingen Tikkers: • • •
Kunnen jullie veel kinderen tikken door snel op een gunstig moment op de bank te gaan zitten? Je mag zelf weten waar je op de bank gaat zitten. Nadat iemand is getikt start je vanuit de hoepel.
48
Lopers: •
Kunnen jullie zo lang mogelijk de tikkers ontwijken? Nadat je wordt getikt leg je een blok om en doe je direct weer mee.
Let op:
•
Lopers en tikkers mogen niet over de bank heen (ook niet met de benen)
Spel wordt vier maal gespeeld: speeltijd 90 seconden, met ongeveer een minuut rusttijd tussendoor.
Tikker 1 & 2; lopers 3 & 4 Tikker 5 & 6; lopers 7 & 8 Tikker 3 & 4; lopers 5 & 6 Tikker 7 & 8; lopers 1 & 2
Beoordeling Elke leerling wordt een keer beoordeeld als tikker. Het oordeel betreft de kwaliteit van alle acties in de betreffende rol. Er wordt gescoord op een 5-puntsschaal: 1 doet zich (bijna)nooit voor 2 doet zich weinig voor 3 doet zich even vaak wel als niet voor 4 doet zich vaak voor 5 doet zich (bijna) altijd voor
Als tikker: Tikt direct af na het gaan zitten van medetikker Gaat op kansrijk moment zitten
1 1 1
2 2 2
3 3 3
4 4 4
5 5 5
*) Met “direct” wordt bedoeld het maken van maximaal twee passen (in maximaal 2 seconden) na te hebben gezeten. **) Een kansrijk moment is er een waar de medetikker in een positie is om af te tikken
49
Bijlage 2 Scorekaart Bewegingsonderwijs
50
Scorekaart Bewegingsonderwijs naam:
lengte:
school:
gewicht: 49 kg
groep 8
BMI: Score
Matig
1,58 19,63
Voldoende
Goed
Balanceren • balanceren
5
pnt
✓
• handstand
3
pnt
✓
0
pnt
Acrogym • leerling als coach
✓
Zwaaien • touwzwaaien
pnt
Springen • hoogspringen
1,2
m
• verspringen
2,3
m
• wendsprong
5
✓ ✓ ✓
pnt
Hardlopen • shuttlerun
trap
✓
6
Mikken ✓
9
pnt
• werpen/vangen
7
pnt
• stuiten/dribbelen
22
sec
48
pnt
5
pnt
✓
6
pnt
✓
11
pnt
• mikken op de basket
Jongleren ✓ ✓
Doelspelen • tienbal
✓
Tikspelen • rawhide
Bewegen op Muziek • start/tempo/loop/spring
Zwemvaardigheid • kopsprong t/m survival
✓
BMI van jongens en meisjes bij gezond gewicht Jongens
Meisjes
leeftijd
ondergrens
bovengrens
leeftijd
ondergrens
bovengrens
10
14,53
19,84
10
14,57
19,86
11
14,84
20,55
11
14,99
20,74
12
15,23
21,22
12
15,52
21,68
13
15,70
21,91
13
16,13
22,58
14
16,25
22,62
14
16,73
23,34
Om iets te kunnen zeggen over een gezond lichaamsgewicht gebruiken we de Body Mass Index (BMI). Je berekent je BMI door je gewicht in kilo’s te delen door je lengte in meters in het kwadraat. Voor jongens en meisjes zijn aparte tabellen. In de tabel hierboven kun je bij jouw leeftijd kijken en zien of jouw BMI tussen de ondergrens en de bovengrens ligt. Dan heb je een gezond gewicht!
Zwemvaardigheid Voor zwemvaardigheid waren er drie onderdelen. Het eerste onderdeel bestond uit te water gaan door middel van een kopsprong en vervolgens 6 meter onder water zwemmen, waarbij ook door een gat gezwommen wordt. Het tweede onderdeel bestond uit 75 meter zwemmen in schoolslag en meteen daar achteraan 75 meter in rugslag. Het derde onderdeel was een ‘survivalbaan’ met een aantal hindernissen waar overheen geklommen of onderdoor gezwommen werd. Het afleggen van deze hindernisbaan ging op tijd: hoe sneller hoe beter! We zijn tot één score voor zwemvaardigheid gekomen door alle behaalde punten bij elkaar op te tellen. De maximumscore bedraagt 11 punten.
53
Bijlage 3 Basisverslag Inspanningsfysiologie
54
Basisverslag Inspanningsfysiologie naam: school:
meetdatum: 15/02/2008
groep 8
leeftijd: 11 jaar Eigen score
Norm score
Matig
Voldoende
Lengte (cm)
157
153,8
Gewicht (kg)
43
44,9
Som 4 huidplooien (mm)
36,3
55,7
Percentage vet (%)
24,3
28,8
Vetvrije massa (kg)
32,6
31,8
VO2 max (L/min)
1,7
1,7
✓
Conditiegetal
38,6
39,8
✓
Max. sprong (sec)
0,46
0,4
Goed
✓ ✓
✓
Wat betekenen de resultaten? Hieronder leggen we uit wat er op 15 februari allemaal gemeten is en hoe je kunt begrijpen wat jouw resultaten betekenen. Eerst zijn je lengte en je gewicht gemeten, die vind je links bovenaan in de tabel. Toen zijn er met behulp van een huidplooidiktemeter 4 huidplooien op je lichaam gemeten. Het totaal daarvan vind je bij Som 4 huidplooien. Met behulp van een formule hebben we daarna het bijbehorende Percentage vet berekend. Daaronder zie je de Vetvrije massa staan. Dit is je lichaamsgewicht min de hoeveelheid lichaamsvet. Om je een voorbeeld te geven: stel dat je 70 kg weegt en een percentage vet hebt van 35%, dan is je vetvrije massa 70 – 24,5 = 45,5 kg. Dit weeg je dus zonder vet! Na deze metingen heb je op de fietsergometer gezeten en konden we je maximale zuurstofopname-vermogen berekenen. Dit staat in de tabel met VO2 max. (V = symbool voor ventilatie, O2 = symbool voor zuurstof). Je zuurstofopname-vermogen zegt veel over je algemene uithoudingsvermogen en is een belangrijke maat om bijvoorbeeld een voetbaltraining of een wedstrijd goed vol te kunnen houden. Als je de VO2 max. deelt door je lichaamsgewicht, dan krijg je een getal dat door sportmensen vaak het conditiegetal genoemd wordt. Hoe hoger dit getal is, hoe beter je uithoudingsvermogen is! Tenslotte hebben we de sprongkracht gemeten. De Maximale sprong wordt uitgedrukt in de tijd die je van de grond los bent geweest boven de mat. Ook hier geldt: hoe hoger het getal, hoe beter het resultaat. Elke keer hebben we jouw eigen score vergeleken met de normscore, dat wil zeggen het gemiddelde getal van honderden andere kinderen van jouw leeftijd die hetzelfde gedaan hebben als jij. Vergeleken met die groep krijg je dan een score goed, voldoende (3 niveaus) en matig. Wil je bepaalde punten uit jouw resultaten verbeteren? Sport en beweeg dan regelmatig, het liefst 60 minuten per dag!