Versiebeheer Versie Omschrijving 0.1 Eerste complete versie, distributie naar UMC projectleiders. Tevens verstuurd naar Ministerie OC&W voor afstemming m.b.t. subsidiebrief. 0.2 Opmaak veranderd; aantal kleine aanpassingen gedaan. Route besproken met Prof.dr. G.H. Blijham en Prof.dr. L.J. Gunning. 0.3 Commentaar (intern) verwerkt. 1.0 Commentaar van Ministeries van OC&W, VWS en EZ verwerkt. Voor accordering aangeboden aan NFU bestuur. 1.1 Aantal kleine aanpassingen doorgevoerd. Formeel aangeboden aan Ministeries OC&W.
Werkplan Parelsnoer Initiatief Aanpak, activiteiten en begroting behorende bij het uitvoeringsprogramma van het Parelsnoer Initiatief
Inhoud
Hoofdstuk 1 Introductie
5
Doelstelling van het Parelsnoer Initiatief
Hoofdstuk 2
Beschrijving van de aanpak
9
Werkgebieden
9
Fasering van het project
Hoofdstuk 3
Hoofdstuk 4
Hoofdstuk 5
Hoofdstuk 6
5
17
Organisatie en besturing
19
Rollen in het project
19
Overlegstructuren
23
Rapportages / monitoring
24
Beheersmaatregelen / risicomanagement
24
Activiteitenplan
25
Fase 1: Preparatie
25
Fase 2: Ontwikkeling en implementatie
32
Fase 3: Voorbereiden op exploitatie
33
Overzicht van de fasering en de activiteiten
34
Financiën
35
Begroting van het project
35
Specifieke aandachtspunten
37
Kritieke succesfactoren
37
Medisch – ethische aspecten
38
Externe relaties
39
Communicatie
40
Bijlagen 1. Beschrijving van de parels
41
2. Vragenlijst t.b.v. definitie parels
59
3. Richtlijnen begroting
63
4. Meerjarenbegroting
65
5. Schema financiële stromen
66
4
Hoofdstuk 1 Introductie
Doelstelling van het Parelsnoer Initiatief Achtergrond In het huidige medisch wetenschappelijke onderzoek speelt de relatie tussen fundamentele kenmerken (genen) en processen in het lichaam (eiwitten, metabolieten) én het klinisch beloop een belangrijke rol. In Nederland is, na de integratie van de academische ziekenhuizen en de medische faculteiten tot UMC’s, het translationele onderzoek, dat kliniek en laboratorium koppelt, enorm tot bloei gekomen. Kennis over het ontstaan en het variabele beloop van ziekten is in toenemende mate gebaseerd op patiëntencohorten waarvan zowel de klinische data (inclusief digitaal beeldmateriaal) als analyses op lichaamsmateriaal aanwezig zijn. Daarnaast worden behandelingsopties sterk bepaald door waarnemingen in goed gedocumenteerde patiëntengroepen. Een belangrijk voordeel is dat de beschikbaar gekomen kennis direct kan worden toegepast in de patiëntenzorg en de behandeling meer dan voorheen op het individu kan worden afgestemd. Door het bundelen van expertise uit alle UMC’s is het Parelsnoer Initiatief in staat een vernieuwende infrastructuur voor bio- en databanken te realiseren die, vanwege de uniciteit en kwaliteit van de data, de Nederlandse medische wetenschap een schat aan informatie oplevert. Tevens geeft dit Initiatief de in ons land gevestigde farmaceutische industrie mondiaal een unieke positie voor geneesmiddelenontwikkeling en toepassing en biotechnologische bedrijven een unieke manier om hun diagnostische innovatie te valideren. Met de HIV cohorten heeft Nederland voor het eerst internationaal naam gemaakt met dit type onderzoek en nu nog komen er nieuwe gegevens en onderzoeksresultaten uit deze longitudinale monstercollectie. Meer recent hebben de acht UMC’s samengewerkt aan het opzetten van een landelijk cohort van patiënten met Inflammatoire Darmziekten (Inflammatory Bowel Disease of IBD). Deze biobank wil een bijdrage leveren aan de verbetering van de kwaliteit van leven van IBD patiënten door wetenschappelijk onderzoek naar de pathogenese van deze aandoening en door ontwikkeling en gerichte toepassing van nieuwe vormen van therapie. Ook met andere cohorten hebben UMC’s, maar dan meer op individuele basis, ervaring opgebouwd.
5
Doelstellling Dit project beoogt binnen de academische centra een infrastructuur te realiseren voor het verzamelen van klinische data en het opzetten van biobanken op interuniversitair niveau. Door de schaalvergroting die hiermee wordt gecreëerd ontstaan cohorten die zeer onderscheidend zijn ten opzichte van vele bestaande internationale data- en biobanken. Term
Omschrijving
Biobank
Een verzameling van lichaamsmateriaal met medische, genetische, genealogische en/of andere data daaraan gekoppeld.
Algemene biobank
Een biobank die materiaal bevat van een deel van de bevolking en zich niet beperkt tot één ziekte.
Nationale biobank
Een algemene biobank die beoogt een representatief deel van de bevolking, of de gehele bevolking te beslaan; vaak hypothesegenererend.
Bijzondere biobank
Een cohort of patiëntenbestand met lichaamsmateriaal, vaak hypothesegedreven.
Gegevensbestand / Cohort
Een cohort of patiëntenbestand zonder lichaamsmateriaal of een huisartsen – of specialistenregistratie.
Het Parelsnoer Initiatief richt zich in eerste instantie op het faciliteren van combinaties van bijzondere biobanken en patiëntencohorten voor acht ziektebeelden. Om de expertise van de UMC’s ten volle te benutten zal de opzet van de infrastructuur en het onderzoek zich richten op topreferente en aan het UMC gelieerde patiëntenpopulaties. De ziektebeelden (‘parels’), waarvoor in dit project een data- en biobank zal worden gerealiseerd, zijn: neurodegeneratieve ziekten, leukemie, reumatoïde artritis, erfelijke darmkanker, diabetes mellitus, nierfalen, cerebro vasculair accident en inflammatoire darmziekten. De wetenschappelijke gegevens die worden gecreëerd met behulp van bovengenoemde infrastructuur zullen leiden tot een betere gezondheid van patiënten met genoemde ziektebeelden, onder andere omdat behandeling meer op het individu is afgestemd (‘personalized medicine’). Tevens versterkt het Parelsnoer Initiatief de economische positie van de farmaceutische en biotechnologische industrie in Nederland. Om de doelstelling te bereiken wordt in het Parelsnoer een aantal randvoorwaardelijke aspecten geadresseerd, waarbij onderdeel van de doelstelling is rekening te houden met toekomstige uitbreiding van het aantal data- en biobanken, zowel door het toevoegen van nieuwe ziektebeelden, aanvulling en uitbreiding van bestaande ziektebeelden alsmede het koppelen van bestaande biobanken en patiëntencohorten. Hiermee realiseert het Parelsnoer Initiatief tevens standaardisatie op het gebied van data- en biobanken op nationale schaal en gezien de positie van de UMC’s uitstraling naar Europa.
6
Beoogde resultaten van het Parelsnoer Initiatief Met betrekking tot het Parelsnoer Initiatief worden de volgende resultaten verwacht: 1. De wetenschappelijke gegevens voortkomend uit dit project zullen leiden tot een betere gezondheid van patiënten met genoemde ziektebeelden en versterking van de economische positie van de farmaceutische en biotechnologische industrie in Nederland. De gecreëerde infrastructuur plaatst Nederland op dit gebied tevens in een Europese koppositie. 2. Voor genoemde ziektebeelden klinische data- en biobanken gevuld met gegevens uit 8 UMC’s. Aanvulling vanuit de UMC’s vindt continu plaats. 3. De kwaliteit van de data- en biobanken is hoog en wordt gewaarborgd door gestandaardiseerde verzamelprocessen, datamanagement & validatie in de UMC’s en Quality Assurance op landelijk niveau. 4. Met de keuzes die zijn vastgelegd in het referentiekader is de facto de standaard voor Nederlandse biobanken geformuleerd. 5. De betrokken medische wetenschappers profiteren van de biobank. Enerzijds zal dit zijn door de bijdrage van de informatie uit de data- en biobank aan eigen wetenschappelijk onderzoek, anderzijds doordat een deel van de opbrengst vanuit commercieel gebruik ten goede komt aan de betrokken onderzoekers (let op: invulling hiervan is nog niet vastgesteld). 6. De aanvraagprocedure is duidelijk en inzichtelijk voor derden. Derden kunnen verzoeken indienen voor gebruik van (delen van) de biobanken. 7. Aan het einde van de looptijd van dit vierjarige project kan de infrastructuur zichzelf bedruipen uit contributies van de UMC’s en bijdragen vanuit de opbrengsten door commercieel gebruik van de biobanken. 8. De gerealiseerde infrastructuur maakt het mogelijk tegen beperkte ontwikkelkosten nieuwe ziektebeelden met klinische data- en biobanken (extra parels) toe te voegen. 9. Met de gerealiseerde infrastructuur kunnen bestaande data- en biobanken worden gekoppeld. Hiervoor geldt de randvoorwaarde dat de bestaande data- en biobanken voldoen aan de normen en definities die door het Parelsnoer Initiatief worden opgesteld, onder meer met betrekking tot kwaliteit.
7
Toekomstige ontwikkelingen Aangezien de basisinvestering in de infrastructuur, zowel de ICT als de biobanken als de gemeenschappelijke definities tussen de UMC’s, goed bruikbaar zal zijn voor vele andere ziekten, is het te verwachten dat dit project als vliegwiel zal fungeren. De initiële acht parels zullen dan ook gevolgd worden door de incorporatie van andere ziektebeelden en bovendien niet alleen beperkt blijven tot de academische populaties, maar ook extramurale cohorten zullen worden betrokken. De mate van organisatie van de Nederlandse gezondheidszorg maakt dat de biobanken kunnen gaan functioneren als het centrum van een laboratorium voor populatie geneeskunde dat de zorg beter en efficiënter zal maken. Een nauwe samenwerking met andere FES projecten, CTMM en TIPharma, zijn in dit kader van groot belang.
• • • • •
De volgende onderwerpen zullen nader geconcretiseerd worden op het moment dat de infrastructuur operationeel is: Het faciliteren van projecten van CTMM en TIPharma. Het uitbreiden van de bestaande parels. Het toevoegen van nieuwe parels, deels in samenwerking met collectebusfondsen en ZonMw. Het koppelen van bestaande data- en biobanken. Participatie in Europese programma’s, zowel inhoudelijk vanuit de parels als voor biobanken en infrastructuur in het algemeen (ESFRI programma). Inmiddels is het NFU/Parelsnoer Initiatief wel mede aanvrager bij twee subsidies binnen het FP7- programma: 1. Advice for scientists on setting-up and integrating standardized biobanks (ASSIST) 2. Biobanking and biomolecular resources infrastructures (BBMRI). In de voorbereiding van het FES voorstel is ingeschat dat uit de markt een flink aantal verzoeken voor informatie over een cohort te verwachten is voor verdere research & development. Dit is voor één van de ziektes (Inflammatoire darmziekten) uitgewerkt in een business case, dat als bijlage is toegevoegd aan het FES voorstel. Op basis hiervan wordt verwacht dat, wanneer de initiële investering gemaakt is, de exploitatiekosten deels gefinancierd kunnen worden uit de inkomsten van de commerciële zoekvragen. De instandhouding van de infrastructuur en de opname van nieuwe patiëntengroepen geschieden daarom onafhankelijk van additionele overheidsimpulsen.
8
Hoofdstuk 2 Beschrijving van de aanpak
Werkgebieden Voor de uitvoering van het Initiatief is gekozen voor een programmatische aanpak, waarbij een viertal werkgebieden wordt onderscheiden (figuur 1). De opzet met vier werkgebieden is gekozen om de autonomie van de betrokken partijen te kunnen waarborgen, duidelijk onderscheid te kunnen maken tussen de verschillende werkzaamheden en verantwoordelijkheden en het project te kunnen besturen als één samenhangend geheel. De projectorganisatie staat beschreven in hoofdstuk 3.
Diabetes Cerebro Vasculair Accident
Neurodegeneratieve ziekten
Erfelijke darmkanker
Reumatoide artritis/ artrose
Leukemie en maligne lymfoom
Inflammatoire darmziekten
Nierfalen VUMC LUMC
CENTRALE INFRASTRUCTUUR
LOKALE INFRASTRUCTUUR & IMPLEMENTATIE
ERASMUS MC UMCN AMC UMCU UMCG AZM/UNIMAAS
REFERENTIEKADER Figuur 1: de werkgebieden en hun onderlinge samenhang
9
Het eerste werkgebied betreft de acht ziektebeelden waarvoor een data- en biobank worden gerealiseerd (de parels). Ieder UMC is verantwoordelijk voor de coördinatie van één van de ziektebeelden. De uitwerking van de definitie en de business case voor ieder ziektebeeld is een gemeenschappelijke verantwoordelijkheid van de bij de parel betrokken medische wetenschappers van alle UMC’s. Voor de daadwerkelijke invoering van een “parel” zijn er drie randvoorwaardelijke en tevens faciliterende, werkgebieden gedefinieerd. Allereerst zijn voor de invoering van een “parel” in alle acht UMC’s faciliteiten noodzakelijk die worden gegroepeerd onder de noemer “lokale UMC infrastructuur & implementatie”. Het betreft zowel de personele ondersteuning op de medische afdelingen waar de gegevens worden verzameld en het materiaal van de patiënten wordt afgenomen, de logistieke en fysieke infrastructuur m.b.t. de bio-materialen, als de ICT voorzieningen die vastlegging en uitwisseling van de gegevens mogelijk maakt. Om de gegevens en bio-materialen met de andere UMC’s te kunnen delen, waardoor één transparante data- en biobank per ziektebeeld ontstaat, is een gemeenschappelijke, centrale infrastructuur nodig. Dit betreft vooral ICT voorzieningen om gegevens uit te wisselen en de databanken te bevragen. Tot slot is een werkgebied benoemd onder de naam Referentiekader. Van groot belang bij dit project is dat het gebaseerd wordt op gemeenschappelijke uitgangspunten met betrekking tot uniformiteit, kwaliteit en standaardisatie. Daarnaast kan veel synergie worden bereikt wanneer voor iedereen geldende vraagstukken gezamenlijk worden uitgewerkt, bijvoorbeeld het ethisch en juridisch kader.
10
Werkgebied “de Parels” De infrastructuur wordt in het leven geroepen om data- en biobanken t.b.v. medisch-wetenschappelijk onderzoek op te zetten. In het Parelsnoer Initiatief zullen acht van deze data- en biobanken worden gerealiseerd. Ieder UMC verzorgt de coördinatie van één van de ziektebeelden waarvoor een data- en biobank wordt opgezet. Per ziektebeeld wordt een werkgroep opgezet waarin medische wetenschappers van alle acht UMC’s zijn vertegenwoordigd. In dit projectteam zullen, onder leiding van de coördinator, de volgende onderwerpen worden geadresseerd:
•
Definitie van de parel Eén van de eerste stappen in het project is de inhoudelijke definitie van de parel. In bijlage 1 is een eerste globale definitie gegeven die verder zal worden uitgewerkt. Op basis van deze definitie kan bepaald worden welke faciliteiten noodzakelijk zijn voor de invoering van de data- en biobanken. In de definitie worden onder meer de volgende elementen beschreven: afbakening van het ziektebeeld, de omvang van de patiëntenpopulatie, de wetenschappelijke waarde, de minimale dataset van klinische gegevens, de te verzamelen bio-materialen, standaard operating procedures (SOP) en (Europese) samenwerkingsvormen met betrekking tot het ziektebeeld. In bijlage 2 zijn deze elementen uitgewerkt in een vragenlijst die door iedere “parel” zal worden ingevuld.
•
Invoering van de definities in de UMC’s Voor ieder ziektebeeld zal in acht UMC’s invulling worden gegeven aan het vastleggen van de klinische gegevens en het verzamelen van de bio-materialen, met inachtneming van de eisen die zijn vastgesteld in het referentiekader en de definitie van de betreffende parel. Bij deze invulling is een nauwe samenwerking tussen de UMC projectleider en de bij de parel betrokken medische wetenschappers van het betreffende UMC noodzakelijk.
•
Het benutten van de data- en biobank Iedere parel is verantwoordelijk voor de organisatie van het gebruik van de dataen biobank voor wetenschappelijke doeleinden. Elementen hiervan zijn de procedures voor toetsing van de voorstellen, welke partijen benaderd worden om de data- en biobank te benutten en op welke wijze inhoudelijk continuïteit kan worden gegeven aan de data- en biobank. Dit beoogde gebruik zal vertaald worden in een “business case” die door iedere parel werkgroep zal worden opgesteld. Voor deze exploitatie zullen in de werkgroep referentiekader een aantal generieke uitgangspunten worden geformuleerd, onder meer met betrekking tot het intellectual property (IP). Om de expertise van de UMC’s ten volle te benutten zal de opzet van de infrastructuur en het onderzoek zich richten op topreferente en aan het UMC gelieerde patiëntenpopulaties. De opzet van de data- en biobanken is prospectief. Het is de intentie om de infrastructuur op dusdanige wijze vorm te geven dat bestaande cohorten en biobanken in een later stadium van het programma gekoppeld kunnen worden mits ze relevant zijn in relatie tot de wetenschappelijke doelstelling van de parel en voldoen aan de aansluiteisen. Bij dit laatste moet gedacht worden aan de kwaliteit van de opslag van de bio-materialen, de kwaliteit van registratie en de wijze van opslag van klinische gegevens en de mate waarin
11
de gegevens zijn vastgelegd conform de fenotypering (standaarden met betrekking tot gegevensdefinities en -codering). De acht ziektebeelden (‘parels’) waarvoor in dit project een data- en biobank zal worden gerealiseerd zijn:
•
Inflammatoire darmziekten, coördinatie AMC.
•
Neurodegeneratieve ziekten, coördinatie AZM / VUMC.
•
Leukemie en maligne lymfoom, coördinatie Erasmus MC.
•
Reumatoïde artritis en artrose, coördinatie LUMC.
•
Erfelijke darmkanker, coördinatie UMCN.
•
Diabetes mellitus, coördinatie VUMC / AZM.
•
Nierfalen, coördinatie UMCG.
•
Cerebro Vasculair Accident, coördinatie UMCU.
Werkgebied Referentiekader Het referentiekader beschrijft de spelregels voor het ontwerpen en implementeren van de data- en biobank infrastructuur. Het bestrijkt zowel de ‘business’, de informatiehuishouding als de technologie. Het referentiekader zal een consistent geheel van principes en modellen vormen dat richting geeft aan het ontwerp en de realisatie van de processen, de informatievoorziening en de technische infrastructuur. Dit werkgebied is van groot belang voor het waarborgen van de gemeenschappelijkheid in het project en de samenhang van de keuzes die worden gemaakt. Concreet betekent dit dat in het referentiekader richtlijnen en modellen worden vastgelegd die betrekking hebben op:
•
De relatie tussen de lokale infrastructuur en de centrale infrastructuur.
•
Het gebruik van standaarden.
•
Ontwerpkeuzes en -vrijheden. Door tijdig, in de context van het referentiekader, de discussies te voeren die onvermijdelijk en noodzakelijk zijn wanneer meerdere partijen samenwerken, kan de daadwerkelijke implementatie soepeler en met minder onaangename verassingen verlopen. Het referentiekader is primair ondersteunend aan de ontwikkeling van de data- en biobank infrastructuur en heeft tevens op onderdelen een voorschrijvend karakter. De volgende onderwerpen zullen minimaal in het referentiekader aan de orde komen: Juridische aspecten: de opzet van de data- en biobankinfrastructuur moet in een juridisch kader worden geplaatst. Mede omdat gebruik door (commerciële) derden wordt beoogd, zijn duidelijke richtlijnen m.b.t. de positie en vertrouwelijkheid van gegevens van de patiënt, intellectueel eigendom en valorisatie van groot belang.
12
Ethische aspecten: voor de opzet van de data- en biobank infrastructuur dient goedkeuring te worden verkregen van de medisch-ethische commissie(s) in de UMC’s, waarbij uniformiteit voor alle acht UMC’s wordt nagestreefd. Kwaliteit: de bruikbaarheid van de data- en biobanken wordt in hoge mate bepaald door de kwaliteit van de gegevens en de materialen. Vastgesteld zal worden welke kwaliteitseisen van toepassing zijn en wat dit betekent voor de processen die betrekking hebben op het verzamelen, het transport en de opslag van gegevens en bio-materialen. Semantisch model: er zullen antwoorden moeten worden gevonden op de volgende vragen: wat is de aanpak om te komen tot standaardisatie van de biobank gegevens? Welke standaarden bestaan er? Welke geeft de meeste flexibiliteit ten aanzien van aansluiting bij andere biobanken en bij de gebruikelijke standaarden bij de afnemers van de biobank gegevens? Wat is de aanpak voor uitbreiding van de gekozen standaarden? Biobank infrastructuur: op welke wijze worden de processen m.b.t. verzamelen, opslag, opvraging en transport van bio-materialen ingericht. Integratie architectuur: de gegevens van de acht UMC’s moeten benaderd kunnen worden alsof ze één geheel vormen. Om dit te realiseren zullen keuzes moeten worden gemaakt m.b.t. de wijze waarop de gegevens bij elkaar worden gebracht (federatief model versus centraal model) en de rol van Surfnet-6 en BIG-GRID hierbij. Een belangrijk aspect bij dit onderwerp is de toekomstvastheid en schaalbaarheid van de infrastructuur op de langere termijn. Hierbij zal nadrukkelijk rekening worden gehouden dat op termijn koppeling met bestaande biobanken gewenst is. Informatiebeveiliging: er moeten keuzes gemaakt worden m.b.t. anonimiseren en/of pseudonimiseren van de patiëntgegevens, beveiliging van het transport (netwerk) en authenticatie en autorisatie van de gebruikers.
13
Werkgebied Centrale infrastructuur De gegevens en bio-materialen van patiënten, verzameld in acht UMC’s zullen één logische verzameling (per ziektebeeld) moeten vormen. In dit werkgebied zijn de activiteiten samengebracht om de noodzakelijke centrale infrastructuur te realiseren en te implementeren. De activiteiten betreffen zowel ICT (gegevens) als logistiek (biomaterialen). Onderdelen van de centrale infrastructuur zijn het transport van de gegevens (=netwerk), het publicatiemechanisme, de opslag van de data, software voor het beheren van de data- en biobank en software voor het bevragen en extraheren van gegevens.
UMC1
UMC2
Research systeem
Landelijke infrastructuur
Klinisch systeem (Interface) infrastructuur
UMC3 Figuur 2: positie landelijke infrastructuur
Transportlaag Voor het dataverkeer tussen de UMC’s is het Internet niet het meest geschikte medium. De bandbreedte moet worden gedeeld met een groot aantal gebruikers en doordat het een publiek netwerk is, kleven er beveiligingsrisico’s aan het gebruik. Voor het project wordt uitgegaan van het gebruik van Gigaport / Surfnet-6. Met deze technologie is het mogelijk om beveiligde, zeer snelle verbindingen, de optische private netwerken (OPN) tussen de UMC’s in te richten. In feite wordt hiermee een “Intranet” voor de gezamenlijke UMC’s gecreëerd, dat veel extra beveiligingsmaatregelen voorkomt. Met een OPN als basis kan opslagcapaciteit en rekencapaciteit, die nodig zijn voor archivering en uitwisseling tussen de UMC’s, optimaal benut worden. De infrastructuur voorziet wel in internet toegang voor bronnen en onderzoekers die niet op Surfnet-6 zijn aangesloten.
14
Publicatiemechanisme Een belangrijk aspect van de landelijke infrastructuur is de gemeenschappelijke data-dictionary waarin uniformiteit en éénduidigheid van de gegevensdefinitie een plaats krijgen. Een ander cruciaal onderdeel betreft de interface van de UMC’s met de centrale infrastructuur. Voor deze onderwerpen zal onder meer aansluiting worden gezocht bij de ontwikkeling van het landelijke EPD. Functionaliteit voor de eindgebruiker Uitgangspunt is dat er gebruik gemaakt kan worden van gangbare analyse tools. Om dit te bewerkstelligen wordt een exportmogelijkheid gerealiseerd, zodat gegevens beschikbaar komen in de analyse omgeving (tools) van de onderzoeker. Dit onderwerp wordt nadrukkelijk afgestemd met potentiële gebruikers van de data- en biobanken en de biobank infrastructuur. Het betreft hier onder meer de bio-informatici (NBIC) en projecten als CTMM en TIPharma. Functionaliteit voor beheer en management van de data- en biobank Van belang hierbij is dat er anticiperend op veelvuldig gebruik, naast regels met betrekking tot authenticatering die rekening houden met de privacy gevoeligheid van de gegevens, een audit-trail wordt opgezet zodat inzichtelijk is wie, wanneer, welke cohorten heeft geraadpleegd. Opslag van grote hoeveelheden data en biologische materialen Ieder UMC zal opslag verzorgen van zijn eigen gegevens en biologische materialen en deze ‘publiceren’ in de landelijke biobank. GRID is een ICT concept waarin middelen (rekencapaciteit, opslagruimte) worden gedeeld in een virtuele organisatie op een flexibele en uniforme wijze. GRID levert database virtualisatie technieken waarmee de klinische en moleculaire gegevens die in de UMC’s zijn opgeslagen kunnen worden gebruikt als een gecombineerde dataset. Omdat het noodzakelijk is dat (een deel van) de resultaten van onderzoeksvragen semi-permanent worden bewaard en omdat een deel van de klinische gegevens bestaat uit digitale beelden, is er behoefte aan opslagruimte van behoorlijke omvang. GRID technologie kan zorgen voor virtuele opslagruimte van voldoende omvang met een hoge beveiligingsgraad.
15
Werkgebied Lokale (UMC) infrastructuur & implementatie Gegevens en bio-materialen worden verzameld in de UMC’s. Voor de ondersteuning hiervan zijn verschillende faciliteiten noodzakelijk en dient een verscheidenheid aan ondersteunend personeel aanwezig te zijn. De verzameling van activiteiten om ervoor te zorgen dat de juiste faciliteiten en personele ondersteuning beschikbaar zijn voor het implementeren van de acht ziektebeelden vinden plaats in dit werkgebied. Personele ondersteuning Voordat de gegevens beschikbaar kunnen worden gesteld aan de landelijke infrastructuur dienen ze te worden verzameld, gevalideerd en mogelijk getransformeerd. ICT speelt hierbij een belangrijke rol, maar menskracht speelt minstens een even grote rol. Het inrichten van gestandaardiseerde werkprocessen op basis van landelijk afgesproken standaarden (SOP’s), het verzamelen van de gegevens en materialen door gespecialiseerde “research nurses” en het borgen van de kwaliteit door datamanagers en biobank medewerkers zijn arbeidsintensieve processen. ICT infrastructuur lokaal In ieder UMC speelt een aantal ICT onderwerpen een rol bij het totstandkomen van het Parelsnoer. Ten eerste de systemen voor klinische registratie waarin de gegevens van de patient worden vastgelegd. Ten tweede de logistieke systemen ter ondersteuning van het verzamelen, opslaan en transporteren van bio-materialen. Ten derde moeten de relevante research data verzameld en mogelijk getransformeerd worden alvorens het een onderdeel kan worden van de landelijke data- en biobank. Op basis van een éénduidig referentiemodel met betrekking tot de datadefinities en de (technische) interface kan ieder UMC met zijn eigen technologiepartner(s) invulling geven aan het aanleveren van gegevens aan de biobank. Bij het opzetten van de ICT-infrastructuur dient rekening te worden gehouden met het feit dat informatie niet alleen beschikbaar moet zijn ten behoeve van de wetenschappelijke aspecten van het project, maar ook ten behoeve van de klinische patiëntenzorg. Laboratorium infrastructuur Voor het verzamelen, transport en opslag van bio-materialen zijn voorzieningen noodzakelijk die geschaard kunnen worden onder de noemer laboratorium infrastructuur. In ieder UMC zullen investeringen noodzakelijk zijn om deze voorzieningen in de gewenste kwaliteit en kwantiteit beschikbaar te stellen. De mate waarin de UMC’s in staat zijn om de gegevens aan te leveren volgens de normen m.b.t. kwaliteit en de afspraken m.b.t. uniformiteit bepaalt de snelheid van het project. Het is van belang in een vroeg stadium een inschatting te maken per UMC wat de noodzakelijke stappen zijn om gegevens en bio-materialen te kunnen registeren en verzamelen voor de acht parels en om deze aan te kunnen leveren aan de gemeenschappelijke data- en biobank. Deze werkzaamheden zullen vertaald worden in een plan van aanpak per UMC, inclusief een begroting.
16
Leiding en centrale staf Naast de vier genoemde werkgebieden zijn er een aantal taken die primair de verantwoordelijkheid zijn van de directie. Dit betreft de volgende aspecten: • Planvorming, financieel beleid en beheer, rapportages, communicatie, relatie met externe partijen • Directe verantwoordelijkheid voor werkgebieden landelijke infrastructuur en referentiekader De directie wordt voor deze taken ondersteund door een kleine staf die geschaard wordt onder de noemer programma bureau.
Fasering van het project Voor de uitvoering van de werkzaamheden, zoals getoond in figuur 1, is een bepaalde volgordelijkheid noodzakelijk. Hiermee rekening houdend wordt de volgende fasering voorgesteld: Preparatie: het invullen van de randvoorwaarden om te kunnen starten met de realisatie van de infrastructuur en de implementatie van de parels. Ontwikkeling & Implementatie: ontwikkeling van de lokale infrastructuren in de UMC’s en de centrale infrastructuur en tevens de start van het registreren van gegevens en verzamelen van bio-materialen. Exploitatie: het afronden van de ontwikkelwerkzaamheden en borgen van de beheeraspecten in een niet-commerciële bedrijfsvorm. De drie fasen worden in Hoofdstuk 4, activiteitenplan nader beschreven. Fase 1 :
Fase 2 :
Fase 3 :
Preparatie april 2007 – nov. 2007
Ontwikkeling & Implementatie
Exploitatie
dec. 2007 – dec. 2009
jan. 2010 – dec. 2010
Figuur 3: fasering van het project
17
18
Hoofdstuk 3 Organisatie en besturing
Rollen in het project Het parelsnoer kent een organisatorische opzet die wordt weergegeven door het volgende organogram. Overheid
NFU bestuur Adviesraad Directie Programma Bureau
Referentiekader
Centrale Infrastructuur
Parels
Lokale Implementatie
Figuur 4: organogram Het consortium (de acht UMC’s) van het Parelsnoer Initiatief is zeer overzichtelijk. Desondanks is er sprake van een complex project. Centraal staan de acht ziektebeelden waarvoor een data- en biobank wordt opgezet. Uitgangspunt hierbij is dat de medische wetenschappers uit de UMC’s een georganiseerde samenwerking opzetten. Deze groepen (de parels) zijn voor het behalen van het beoogde resultaat grotendeels afhankelijk van de mate waarin de UMC’s in staat zijn de noodzakelijke faciliteiten en ondersteuning te creëren. Gezamenlijk hebben de UMC’s voldoende massa om de doelstellingen van het project te realiseren. Om de samenwerking goed te laten verlopen is voor de organisatie van het project van belang dat de verantwoordelijkheden op de juiste plaats zijn belegd en dat logische overlegstructuren aanwezig zijn.
19
Overheid
De FES gelden worden door de overheid verstrekt als subsidie Het Ministerie van OC&W is bij de overheid verantwoordelijk voor het project en zal de Ministeries van EZ en VWS betrekken bij de beoordeling van het project. Operationeel aanspreekpunt bij het Ministerie van OC&W is Dr. J.W.A. Ridder, directie Onderzoek en Wetenschapsbeleid.
Stuurgroep
Het programma wordt uitgevoerd onder de bestuurlijke verantwoordelijkheid van het NFU Bestuur. Het bestuur van de NFU bestaat uit de voorzitters van de raden van bestuur van de acht universitaire medische centra. De huidige voorzitter is Prof.dr. G.H. Blijham (UMC Utrecht). Belangrijke besluitvorming met betrekking tot de planvorming, begroting en uitgangspunten wordt gedaan door het NFU bestuur. Daarnaast is ieder lid van het NFU bestuur direct verantwoordelijk voor de activiteiten van het UMC dat ze vertegenwoordigen. Hierdoor kunnen escalaties in het project direct door de leden van het bestuur in het eigen UMC worden geadresseerd.
Directie
De directie heeft de taak van dagelijks bestuur en is verantwoordelijk voor het behalen van de geformuleerde doelstellingen. De directie bestaat uit twee leden met de volgende taakgebieden: Wetenschappelijk directeur. Heeft als taakgebied het bereiken van overeenstemming over de wetenschappelijke aspecten, het lange termijn beleid en de participatie van Parelsnoer in nieuwe (Europese) initiatieven. De wetenschappelijk directeur is hoofd van de directie. Deze functie wordt ingevuld door Prof.dr. D.A. Legemate. Algemeen directeur. Is verantwoordelijk voor de dagelijkse leiding, de financiën en de ICT. Deze functie wordt ingevuld door dhr. M.G. Ros.
ParelIeder UMC is verantwoordelijk voor de uitwerking van een coördinatoren ‘parel’. Deze verantwoordelijkheid betreft het bereiken van consensus met de collega’s van de andere UMC’s over de inhoud van de data- en biobank voor het betreffende ziektebeeld, de wetenschappelijke doelstelling en het potentiële gebruik van deze data- en biobank. Onder deze verantwoordelijkheid valt niet de implementatie in de (andere) UMC’s. Op de volgende bladzijde staan de personen genoemd die invulling geven aan het parelcoördinatorschap:
20
UMC projectleider
Dr. P.C.F. Stokkers (AMC)
Inflammatorie darmziekten
Prof.dr. F. Verhey (AZM) Prof.dr. P. Scheltens (VUMC)
Neurodegeneratieve ziekten
Prof.dr. B. Löwenberg (Erasmus MC) Prof.dr. P. Sonneveld (Erasmus MC)
Leukemie en maligne lymfoom
Prof.dr. T.W.J. Huizinga (LUMC)
Reumatoide artritis/ artrose
Dr. N. Hoogerbrugge (UMCN) Prof.dr. J.H. van Krieken (UMCN)
Erfelijke darmkanker
Prof.dr. J.M. Dekker (VUMC) Prof.dr. C. Stehouwer (AZM)
Diabetes Mellitus
Prof.dr. G.J. Navis (UMCG)
Nierfalen
Prof.dr. L.J. Kapelle (UMCU) Prof.dr. G.J.E. Rinkel (UMCU)
Cerebro Vasculair Accident
De UMC’s zijn verantwoordelijk voor verbetering en uitbreiding van de lokale infrastructuur en de coördinatie van de implementatie van de parels. In de preparatiefase zal ieder UMC gevraagd worden een plan van aanpak en begroting op te stellen voor de werkzaamheden die moeten worden uitgevoerd. De directie van het programma heeft hierbij een adviserende en sturende rol. Ieder UMC zal een projectleider benoemen die, gedelegeerd namens de Raad van Bestuur, verantwoordelijk is voor de realisatie van de werkzaamheden en kan fungeren als aanspreekpunt voor de directie. De projectleiders van de UMC’s zijn: Prof.dr. F. Baas Dr. J. Talmon Dr. C. Festen Dr. S. Peuchen Prof.dr. W.A.J. van Daal Prof.dr. J.M. Dekker Dr. M.A. Oosterwegel Prof.dr. D.W. Hommes
21
AMC AZM Erasmus MC UMCG UMCN VUMC UMCU LUMC
Programma bureau
In het programmabureau zit de expertise voor ondersteuning van het project m.b.t. de financiën, communicatie en voorlichting alsmede secretariële ondersteuning van de directie. De huidige samenstelling van het programmabureau is als volgt: Drs. M. Hornman (UMCU) Drs. D. van Gorsel
Financien, planning & control
Mevr. N. Klein (AMC)
Project office
Nader te benoemen
Communicatie
Adviesraad
Om de mening van de externe omgeving, die in de (nabije) toekomst belang heeft bij het project, mee te laten wegen in de keuzes in het project zal een adviesraad worden opgericht. De volgende partijen/personen zijn kandidaat om plaats te nemen in deze adviesraad: patiëntenverenigingen, zorgverzekeraars, industrie, collectebusfondsen, TNO, NGI, NBIC en personen met juridische/ethische achtergrond. De adviesraad zal worden voorgezeten door een decaan van één van de UMC’s. Afstemming met andere vanuit de FES gelden ondersteunde initiatieven op het gebied van lifesciences, TIPharma en CTMM, is de verantwoordelijkheid van de directie en het NFU bestuur. De adviesraad zal in de loop van 2007 worden samengesteld.
Leider werkgroep referentiekader
Deze werkgroep is van groot belang voor de samenhang van de biobanken en de toekomstvastheid van de biobankinfrastructuur. De werkgroep valt onder de directe verantwoordelijkheid van de directie, maar voor de operationele leiding en coördinatie is een externe, onafhankelijke projectleider aangetrokken. Kennis is in grote mate aanwezig in de UMC’s en de rol van de projectleider is het bij elkaar brengen van deze kennis en om de juiste discussies te initiëren. Gedurende fase 1 is de leiding van de werkgroep in handen van Drs.ir. M.E. van Steenbergen, principal consultant Enterprise architectuur bij Sogeti Nederland BV.
Leider werkgroep centrale infrastructuur
Ook deze werkgroep valt onder de directe verantwoordelijkheid van de directie. Afhankelijk van de omvang van de werkzaamheden zal voor de operationele leiding een externe projectleider worden aangesteld.
22
Overlegstructuren De volgende overlegstructuren zijn ingericht voor het programma.
Overheid
• Regulier overleg met Min. OC&W. • 2 à 3 maal per jaar overleg met min. OC&W, Min.EZ en Min. VWS. • Eén keer per jaar formele rapportage over voortgang en planvorming voor het volgende jaar. • Eén keer per jaar financieel jaarverslag.
NFU bestuur
Het NFU bestuur heeft één keer per maand een bestuursvergadering. In ieder overleg zal een beknopte voortgangsrapportage worden ingebracht door de programmadirectie. Daarnaast zullen de deliverables ter informatie en/of besluitvorming worden ingebracht. De deliverables voor fase 1 zijn in dit werkplan benoemd.
Directie
De directie heeft wekelijks een dagelijks bestuur overleg.
Parel De directie heeft minimaal één keer per drie maanden overleg coördinatoren met de parelcoördinatoren. Waar relevant zal de frequentie hoger zijn. De parels bepalen zelf de frequentie van hun interne overleg. UMC projectleider
De directie heeft minimaal één keer per drie maanden overleg met de projectleiders van de UMC’s. Waar relevant zal de frequentie hoger zijn. De UMC projectgroepen bepalen zelf de frequentie van hun interne overleg.
Adviesraad
Twee maal per jaar zal een bijeenkomst van de adviesraad worden georganiseerd. De eerste bijeenkomst zal in november 2007 plaatsvinden.
23
Rapportages/monitoring De volgende rapportages worden voorzien in het project: Jaarlijkse rapportage aan de overheid: ieder jaar zal begin december aan de overheid gerapporteerd worden over de voortgang van het project en de planvorming voor het volgende jaar. Financieel jaarverslag: over ieder kalenderjaar zal in de maand maart van het volgende jaar een financieel jaarverslag verschijnen. Voortgangsrapportage aan het NFU bestuur: iedere maand zal aan het NFU bestuur gerapporteerd worden over de voortgang van het project. Deze rapportage zal vooral kwalitatief van aard zijn. Naast deze rapportages zullen de deelnemers aan het project en andere betrokkenen c.q. geïnteresseerden via verschillende kanalen geïnformeerd worden over de voortgang van het project.
Beheersmaatregelen/risicomanagement De beheersing van het project is leidend geweest bij het definiëren van de aanpak en de organisatie van het project. De opzet in een programma organisatie met vier werkgebieden, waarbij delen van de verantwoordelijkheid belegd zijn bij de afzonderlijke UMC’s en parels, maakt het mogelijk slagvaardig te opereren. Daarnaast is het project ingedeeld in drie fasen, waarbij wordt gewerkt met duidelijke mijlpalen die de basis vormen voor de volgende fase. Hierdoor kan het project tijdig bijgestuurd worden mocht dat noodzakelijk zijn. Een groot deel van de werkzaamheden vindt plaats in de UMC’s. De benodigde activiteiten en de bijbehorende begroting worden door de UMC’s in een plan van aanpak vastgelegd. Dit plan van aanpak is de basis voor de afspraken tussen de directie van het Parelsnoer Initiatief en de individuele UMC’s. Genoemde afspraken zullen in een formele overeenkomst vastgelegd worden. De keuze voor een prospectieve aanpak van topreferente en aan de UMC’s gelieerde patiëntenpopulaties, is mede gedaan vanuit het oogpunt van beheersing omdat deze qua omvang goed te beperken en te beheren is. Het verzamelen van gegevens en bio-materialen is arbeidsintensief, dus een beperkte opzet is noodzakelijk om binnen de gestelde tijd en met de financiële middelen succesvol te zijn.
24
Hoofdstuk 4 Activiteitenplan
In dit hoofdstuk wordt in meer detail beschreven welke activiteiten plaatsvinden in het programma. In dit werkplan zal vooral fase 1 uitgebreid beschreven worden. Gedetailleerde planvorming voor fase 2 is onderdeel van de werkzaamheden van fase 1. Ditzelfde principe zal gehanteerd worden voor de planvorming van fase 3.
Fase 1: Preparatie In de preparatiefase is een aantal werkzaamheden gedefinieerd die plaatsvinden in de verschillende werkgebieden zoals benoemd in hoofdstuk 2. Van de werkzaamheden wordt de aard en de wijze waarop deze worden uitgevoerd beschreven, wie er bij betrokken zijn en het beoogde resultaat.
Uitwerking van de acht ziektebeelden (definitie van de Parels) Voor de acht geselecteerde ziektebeelden moet een definitie worden opgesteld waarin de doelstelling voor dat ziektebeeld tot uiting komt en de wijze waarop deze doelstelling wordt gerealiseerd. De uitwerking wordt gedaan aan de hand van de volgende onderwerpen:
• • • • •
Definitie van het cohort. Afbakening van het cohort. Wetenschappelijke waarde. Specifieke eigenschappen m.b.t. juridisch/ethisch kader. Samenwerking. In bijlage 2 is een vragenlijst opgenomen op basis waarvan de definitie op uniforme wijze zal worden vastgelegd. Deze gegevens vormen de basis voor het vaststellen van de activiteiten die per UMC moeten gaan plaatsvinden en welke inspanning hiervoor noodzakelijk is. Deze inschatting vormt de basis voor de begroting van fase 2. Daarnaast zal per parel een business case worden opgesteld die input vormt voor het in fase 2 op te stellen business plan voor het Parelsnoer Initiatief. Ieder UMC verzorgt de coördinatie van één parel en participeert in de werkzaamheden van de andere parels. Er ontstaan dus acht werkgroepen (parels) waarin alle UMC’s vertegenwoordigd zijn. In het beoogde tijdpad is de eerste definitie gereed in mei 2007 en is in oktober 2007 voor iedere parel de business case opgesteld.
25
De beoogde resultaten van deze acht werkgroepen zijn: Mei 2007
• Eerste definitie gereed als basis voor opstellen plan van aanpak per UMC
Deliverables eind oktober 2007
• Definitie en afbakening van het cohort • Business case per parel waarin wordt beschreven op welke wijze de parel in de exploitatiefase actief is, inclusief een beschrijving van de beoogde opbrengst in zowel kwalitatieve als kwantitatieve zin
Voor de inhoudelijke onderwerpen zal er interactie zijn met de werkgroep Referentiekader. De leden van de parelwerkgroepen (dus niet de coördinator) zijn nauw betrokken c.q. medeverantwoordelijk voor de implementatie van hun parel in het eigen UMC.
Referentiekader basis In de preparatie fase worden de uitgangspunten, richtlijnen en principes vastgesteld die randvoorwaardelijk zijn voor de andere activiteiten in het programma. Onderwerpen zijn het selecteren van relevante standaarden en kwaliteitsnormen, het opstellen van juridische en ethische reglementen en het definiëren van uniforme processen. Dit zal worden gedaan volgens het ‘just in time, just enough’ principe, wat in de praktijk betekent dat continu wordt bekeken of de relevante onderwerpen worden geadresseerd en of dit op tijd gebeurt om het programma volgens planning te laten verlopen. De activiteiten zijn gestart in april 2007 en lopen door tot eind oktober 2007. In deze periode zijn drie momenten gepland voor het opleveren van (tussen)resultaten: eind juni, begin september, eind oktober 2007. Operationeel verantwoordelijk voor deze activiteiten is drs. ir. M.E. van Steenbergen, principal consultant Enterprise Architecture bij Sogeti Nederland BV. De directie van het Parelsnoer Initiatief is eindverantwoordelijk voor deze activiteit d.m.v. opdrachtgeverschap. Gezien de omvang en de diversiteit van de onderwerpen is gekozen voor een indeling in drie subgroepen waarin de inhoudelijke details worden besproken en uitgewerkt. In deze werkgroepen zullen vooral medewerkers van de UMC’s deelnemen, maar zal indien dit relevant is externe deskundigheid worden betrokken. Het betreft de volgende subgroepen:
Juridisch / Ethisch / Kwaliteit In deze subgroep worden de onderwerpen uitgewerkt die een nauwe relatie hebben met het “business model” van het Parelsnoer. Inhoudelijk zullen in deze werkgroep juridische en ethische zaken worden uitgewerkt en zullen de uitgangspunten met betrekking tot kwaliteit opgesteld worden. De volgende (tussen) resultaten worden voorzien:
26
Juni 2007
• Belangrijkste beslispunten m.b.t. het ethisch kader.
September 2007
• Uitgangspunten m.b.t. kwaliteit (standaarden). • Bestuurlijke uitgangspunten voor het toekomstig business model, onder meer m.b.t. intellectual property en valorisatie.
Oktober 2007 • Afronding van openstaande discussiepunten. Deliverables • “Standaard” reglement dat door iedere parel kan worden gebruikt eind oktober (waarin ethische en juridische aspecten zijn geadresseerd) en waarvan de generieke, pareloverstijgende aspecten zijn ingevuld. • Keuze voor kwaliteitsstandaarden die gehanteerd gaan worden. Uitgangspunt m.b.t. certificering bepaald. De werkzaamheden zullen worden uitgevoerd door experts van de UMC’s (juristen, leden Medisch Ethische Commissies) aangevuld met relevante deskundigen. Inhoudelijke discussies zullen plaatsvinden c.q. worden afgestemd met de parelcoördinatoren.
Processen / Informatie / Services / Systemen Deze subgroep richt zich vooral op de concepten die gehanteerd gaan worden om de gegevens met elkaar te kunnen delen. De aandacht gaat daarom in deze groep vooral uit naar standaardisatie. Voor het kunnen uitwisselen van gegevens en bio-materialen, maar ook voor de vergelijkbaarheid hiervan, dienen afspraken te worden gemaakt met betrekking tot gegevensdefinities en gestandaardiseerde processen voor het verzamelen, opslaan en transporteren van bio-materialen. De uitkomsten van deze subgroep bepalen voor een deel de eisen aan de lokale implementatie in de UMC’s en de opzet van de landelijke infrastructuur.
27
De drie opleveringen zijn als volgt ingedeeld:
Juni 2007
Uitgangspunten m.b.t. integratie als input voor ontwerp van de landelijke infrastructuur
September 2007 Keuzes m.b.t. semantisch model Gestandaardiseerde processen voor biobank implementatie Oktober 2007 Deliverables eind oktober
Keuzes m.b.t. informatiebeveiliging
•
Integratie-architectuur als input voor ontwerp centrale infrastructuur. Onderdeel hiervan is een beschrijving van het koppelvlak tussen de UMC’s en de centrale infrastructuur.
•
Uitgangspunten m.b.t. informatiebeveiliging.
•
Standaarden m.b.t. gegevensdefinities en semantiek.
•
Beschrijving van de processen die gestandaardiseerd moeten worden binnen de afbakening van het Parelsnoer Initiatief.
De werkzaamheden zullen primair worden uitgevoerd door deskundigen van de UMC’s en, indien relevant, aangevuld met kennis van externe deskundigen. Er zal in een vroeg stadium interactie plaatsvinden met de projectgroep die verantwoordelijk is voor het ontwerp van de centrale infrastructuur (hierin is de ICT-industrie vertegenwoordigd). De keuzes die in deze werkgroep voorgesteld worden, zullen worden gevalideerd door een expertgroep bestaande uit: vertegenwoordigers van onder meer NICTIZ, NBIC en de farmaceutische industrie.
Technologie
In het project zal een aantal keuzes worden gemaakt m.b.t. de techniek. Deze groep bepaalt de uitgangspunten op dit gebied in nauwe samenwerking met de projectgroep die verantwoordelijk is voor het ontwerp van de landelijke infrastructuur. De opleveringen zijn dan ook sterk gebaseerd op interactie met dit ontwerpteam, waarbij de oplevering in juni 2007 dient als startpunt voor het ontwerpteam Deliverables eind oktober
•
Positionering van technologische concepten en componenten zoals BIG-GRID, Surfnet-6, servicetechnologie, applicaties en monitoring.
•
Aanbevelingen t.a.v. lokale infrastructuur, eventueel aangevuld met “best practices”.
Ook deze werkzaamheden zullen primair worden uitgevoerd door deskundigen van de UMC’s en, indien relevant, aangevuld met kennis van externe deskundigen. De resultaten zullen dezelfde interactie hebben met het ontwerpteam en in dezelfde procedure gevalideerd worden door een “expertgroep”.
28
Besluitvorming van het referentiekader Definitieve besluitvorming van de uitgangspunten en keuzes die in het referentiekader worden vastgelegd vindt plaats in het NFU bestuur. Per onderwerp zal toetsing en/of validatie plaatsvinden met relevante betrokken van de UMC’s en waar relevant de externe omgeving (zoals ministerie(s), NICTIZ, CTMM/ TIPharma, NGI/NBIC).
Plan van aanpak lokale infrastructuur & implementatie van de parels In ieder UMC zal verbetering, uitbreiding en verandering van de lokale infrastructuur noodzakelijk zijn om de gedefinieerde gegevens en bio-materialen te verzamelen, rekening houdende met de gedefinieerde eisen voor de kwaliteit en uniformiteit. In de preparatiefase stelt ieder UMC een plan van aanpak op waarin deze ontwikkelingen worden benoemd. Genoemd plan van aanpak beschrijft voor een belangrijk deel de activiteiten voor fase 2 van het project en vormt tevens de basis voor de afspraken tussen Parelsnoer directie en het betreffende UMC over financiële vergoedingen en matching. Input voor het opstellen van het plan van aanpak komt van twee kanten: de definitie van de parels en de richtlijnen van het referentiekader. Het plan van aanpak betreft alle activiteiten die in het UMC plaats zullen vinden voor het implementeren van de acht data- en biobanken conform de eisen die worden opgesteld in het project. De werkzaamheden zullen vooral betrekking hebben op de volgende onderwerpen:
•
Ziektebeeld (parel) specifiek: dit betreft personeel t.b.v. ondersteuning van het verzamelproces en het waarborgen van de kwaliteit van de gegevens en de materialen
•
Laboratoria: dit betreft investeringen in opslag van bio-materialen (vriezers), de inrichting van gestandaardiseerde processen voor het verzamelen, het transporteren en opslaan van bio-materialen en ICT t.b.v. de logistieke ondersteuning
•
Generieke ICT infrastructuur: de inrichting van systemen voor de registratie van klinische gegevens, het opzetten van de integratie met de centrale infrastructuur, ontsluiting van lokale systemen, investeringen voor opslag van de data Het streven is om in juni 2007 de eerste versie van het plan van aanpak en de begroting gereed te hebben, zodat op korte termijn inzichtelijk wordt waar mogelijke knelpunten zitten en bijsturing kan plaatsvinden. Uiteindelijk zal een definitieve versie van het plan van aanpak en de begroting van ieder UMC in oktober 2007 beschikbaar moeten zijn. Eindverantwoordelijk voor deze werkzaamheden zijn de Raden van Bestuur van de UMC’s. Ieder UMC heeft voor de operationele coördinatie van de activiteiten een projectleider benoemd, die verantwoordelijk is voor het opstellen van het plan van aanpak en de begroting. De projectleiders zullen hiervoor ondersteund worden door de directie van het Parelsnoer en het programmabureau. In bijlage 3 zijn de richtlijnen voor het opstellen van de begroting opgenomen.
29
Voor de volgorde van de implementatie van de parels zal een implementatiestrategie worden opgesteld door de directie in overleg met de parelcoördinatoren en de UMC projectleiders.
Ontwerp van de centrale infrastructuur De werkgroep voor het ontwerpen van de centrale infrastructuur zal in juni 2007 starten. Doelstelling is om te komen tot een definitie (blauwdruk) van de centrale infrastructuur op basis van de uitgangspunten zoals deze gedefinieerd zijn in de werkgroep Referentiekader. De definitie dient als basis voor contractuele afspraken met de industrie voor het realiseren van deze infrastructuur en voor afspraken met de UMC’s over het koppelvlak tussen lokale en centrale infrastructuur. De definitie zal bestaan uit gedetailleerde specificaties voor alle onderdelen van de centrale infrastructuur. Deelnemers aan deze werkgroep zijn medewerkers van relevante ICT leveranciers (zoals IBM, Oracle) en door de overheid gefinancierde initiatieven (zoals Surfnet en BIG-GRID). De leiding van de werkgroep zal worden belegd bij een onafhankelijke persoon.
Planvorming Gedurende de preparatiefase zal op een aantal gebieden aan planvorming worden gedaan. Voor de uitvoering hiervan is de directie verantwoordelijk waarbij de volgende resultaten voorzien zijn.
Mei 2007
Werkplan In het werkplan wordt de aanpak van het project en de organisatiestructuur weergegeven. Tevens bevat het werkplan een gedetailleerde beschrijving van de activiteiten en resultaten voor fase 1. Het werkplan zal formeel bij de overheid worden ingediend voor het verkrijgen van de subsidiebrief.
September 2007 Communicatieplan In september zal een eerste versie van het communicatieplan voor het project worden opgeleverd waarin zowel de communicatie in het project als de externe communicatie worden geadresseerd. November 2007 Plan van aanpak fase 2 Op basis van de resultaten van de werkgroepen in fase 1 zal een gedetailleerd plan van aanpak worden opgesteld voor fase 2. Dit plan zal tevens de begroting bevatten voor de periode tot en met 2009 (het derde projectjaar). November 2007 Rapportage fase 1 De resultaten van fase 1 zullen in een aparte rapportage worden samengevat en samen met het plan van aanpak voor fase 2 worden gerapporteerd aan de overheid.
30
Deliverables fase 1 Resultaat
Werkgebied
Wanneer
Definitie en afbakening van het cohort
Parels
Mei
Werkplan
Directie
Juli
Standaard reglement
Referentiekader
Juni, eerste versie; Oktober definieve versie
Integratie-architectuur
Referentiekader
Juni
Plan van aanpak (per UMC)
Lokale infrastructuur & implementatie
Juni, eerste versie; Oktober definieve versie
Begroting (per UMC)
Lokale infrastructuur & implementatie
Juni, eerste versie; Oktober definieve versie
Keuze kwaliteitstandaarden
Referentiekader
September
Bestuurlijke uitgangspunten voor het toekomstige business model, onder meer m.b.t. intellectual property en valorisatie
Referentiekader
September
Standaarden m.b.t. gegevensdefinities en semantiek
Referentiekader
September
Beschrijving van de processen die gestandaardiseerd moeten worden binnen de afbakening van het Parelsnoer Initiatief
Referentiekader
September
Communicatieplan
Directie
September
Business case per parel waarin wordt beschreven op welke wijze de parel in de exploitatiefase actief is, inclusief een beschrijving van de beoogde opbrengst, in zowel kwalitatieve als kwantitatieve zin per parel
Parels
Oktober
Uitgangspunten m.b.t. informatiebeveiliging
Referentiekader
Oktober
Positionering van technologische concepten en componenten zoals BIG-GRID, Surfnet-6, servicetechnologie, applicaties en monitoring.
Referentiekader
Oktober
Aanbevelingen t.a.v. lokale infrastructuur, eventueel aangevuld met “best practices”
Referentiekader
Oktober
Definitie (blauwdruk) van de centrale infrastructuur
Centrale infrastructuur Oktober
Strategie m.b.t. volgorde van invoering van de parels
Directie
Oktober
Integraal plan van aanpak fase 2
Directie
November
Rapportage fase 1
Directie
November
31
Beoordeling door overheid Na de preparatiefase zal de overheid beoordelen of het project zal leiden tot het beoogde resultaat. De criteria hiervoor zijn de technische haalbaarheid en de efficiëntie van het project. De producten van de preparatiefase zullen duidelijkheid verschaffen over zowel de technische haalbaarheid, de organisatorische aspecten als de realisatie van het project binnen het gestelde budget. De beoordeling door het Ministerie van OC&W vindt plaats op basis van de producten (deliverables) van deze eerste fase in het project.
Fase 2: Ontwikkeling en implementatie In deze fase zal ontwikkeling van zowel de lokale als de centrale infrastructuur plaatsvinden en kan gestart worden met de implementatie van de parels zodra de lokale infrastructuur in voldoende mate gereed is. De gemeenschappelijke biobank is in bedrijf op het moment dat de centrale infrastructuur het mogelijk maakt de gegevens en biomaterialen van meerdere UMC’s te benaderen als één geheel. Aan het einde van de preparatie fase wordt een plan van aanpak voor fase 2 opgesteld. In hoofdlijnen behoren de volgende werkzaamheden tot deze fase.
Ontwikkeling centrale infrastructuur Op basis van het ontwerp dat is opgesteld in fase 1 zal de centrale infrastructuur worden gerealiseerd en geïmplementeerd. Onderzocht zal worden in welke mate een consortium met private (ICT) industrie en door de overheid gefinancierde projecten en instellingen (BIG-GRID, SURFNET) kan worden gevormd.
Ontwikkeling lokale infrastructuur Ieder UMC is zelf verantwoordelijk voor de uitbreiding en verbetering van de lokale infrastructuur. In de preparatie fase heeft ieder UMC hiervoor een plan van aanpak opgesteld en een projectleider benoemd voor de coördinatie en besturing van de werkzaamheden.
Implementatie van de parels Op basis van de definities die zijn opgesteld onder verantwoordelijkheid van de parelcoördinator en de uitgangspunten die benoemd zijn in het referentiekader kunnen de UMC’s een start maken met het registreren van de gegevens en het verzamelen van de biomaterialen. De implementatie is afhankelijk van de mate waarin de faciliteiten (lokale infrastructuur) en de personele ondersteuning aanwezig zijn. In overleg tussen de programma directie, de parelcoördinatoren en de projectleiders zal een implementatie strategie worden opgesteld voor het gehele project, waarin de volgorde van de implementatie zal worden vastgelegd.
Verdere invulling referentiekader Na in de preparatie fase de basis te hebben gelegd met betrekking tot de uitgangspunten, standaarden en richtlijnen zal in deze fase waar nodig verder invulling worden gegeven aan deze aspecten. Daarnaast zal vanwege het belang van uniformiteit en standaardisatie een faciliterende en toetsende functie worden
32
ingericht ter ondersteuning van de ontwikkelingen centraal en in de UMC’s. Tot slot is het streven vanuit het werkgebied referentiekader te participeren in Europese initiatieven m.b.t. standaardisatie van biobanken.
Opstellen business plan De doelstelling is om aan het einde van het programma de biobank en de infrastructuur onder te brengen in een niet-commerciële bedrijfsvorm die zichzelf kan bedruipen. Hiervoor zal in deze fase van het programma een ‘business plan’ worden opgesteld voor de periode na 2010. De fase Ontwikkeling & Implementatie vindt plaats van december 2007 tot en met december 2009.
Fase 3: voorbereiden op exploitatie Het Parelsnoer Initiatief moet resulteren in een infrastructuur voor data- en biobanken, met daarbij een concrete implementatie voor acht ziektebeelden. Zowel de infrastructuur als de acht data- en biobanken hebben een structureel karakter. Om die reden moeten de resultaten van het project geborgd worden, zodat in de post-project fase de werking gegarandeerd is. Om dit te bewerkstelligen zal in het laatste jaar van het programma de ontwikkeling geleidelijk overgaan in reguliere bedrijfsvoering. Waarschijnlijk zal voor het exploiteren van de infrastructuur een niet-commerciële bedrijfsvorm worden opgezet. In deze fase zullen afspraken voor de post-project fase worden opgesteld en geformaliseerd. Indien certificering van de data- en biobank(en) noodzakelijk c.q. gewenst is, dan zal dit in deze fase worden geadresseerd. Parallel aan bovengenoemde activiteiten zullen in het laatste projectjaar de afrondende activiteiten van de ontwikkeling en implementatie plaatsvinden De fase Exploitatie vindt plaats van januari 2010 tot en met december 2010.
33
Overzicht van de fasering en de activiteiten De fasering en de activiteiten in hoofdlijnen zijn weergegeven in het volgende figuur:
GO / NOGO beslissing
Preparatie
Ontwikkeling & Implementatie
2007
2008
Referentiekader Basis
Plan van aanpak per UMC Ontwerp van de landelijke infrastructuur
Aanpak
2009
Plan fase 2
Operationalisering van de parels (Ontwikkeling van de lokale infrastructuur en implementatie van de parels)
Leverancierselectie Contractuele afspr.
Ontwikkeling & Implementatie Landelijke infrastructuur
2010 Referentiekader Basis
Referentiekader uitbouwen / aanvullen
Definities van de parels
Exploitatie
Operationalisering van de parels
Gebruik landelijke infrastructuur
Business plan
Figuur 5: werkgebieden van het programma in de tijd gezien
34
Hoofdstuk 5 Financiën
Begroting van het project Het project kent een begroting van zevenenzestig miljoen euro (67 M€), samengesteld uit vijfendertig miljoen euro (35 M€) overheidsubsidie en tweeëndertig miljoen euro (32 M€) matching vanuit de UMC’s (4 M€/UMC). De begroting is als volgt verdeeld over de werkgebieden. Baten
Subsidie
Matching
Totaal
Totaal
K€ 35000
K€ 32000
K€ 67000
Lasten
Subsidie
Matching
Totaal
Directie & programmabureau K€ 1000
K€ 0
K€ 1000
Referentiekader
K€ 2000
K€ 0
K€ 2000
Centrale infrastructuur
K€ 6000
K€ 0
K€ 6000
Lokale ontwikkeling & implementatie
K€ 20000
K€ 32000
K€ 52000
Parels
K€ 0
K€ 0
K€ 0
Reserve
K€ 6000
K€ 0
K€ 6000
Totaal
K€ 35000
K€ 32000
K€ 67000
Toelichting bij de begroting De verdeling over de werkgebieden is gebaseerd op een schatting van de kostenverdeling in het project. Voor iedere fase in het project wordt een nauwkeurige begroting per werkgebied opgesteld, op basis van een werkplan voor de betreffende fase. De meerjarenbegroting is weergegeven in bijlage 4. Het subsidiebedrag dat bestemd is voor de lokale ontwikkeling & implementatie, zal evenredig over de acht UMC’s verdeeld worden. In dit bedrag zijn de kosten voor de coördinatie van de (eigen) parel inbegrepen. De begroting in hoofdlijnen is gebaseerd op een aantal schattingen op basis waarvan is besloten een bedrag van zes miljoen euro (6 M€) als reserve te bestempelen. Dit bedrag zal na de preparatiefase bestemd worden. In principe komt dit bedrag zo veel als mogelijk is ten goed aan de lokale ontwikkeling en implementatie van de parels in de UMC’s. Voor de volgende werkgebieden wordt een deelbegroting per projectfase opgesteld: Referentiekader, Centrale infrastructuur, Lokale ontwikkeling & implementatie. Voor het laatste werkgebied wordt per UMC een deelbegroting
35
opgesteld. De deelbegrotingen worden goedgekeurd door de directie van het Parelsnoer Initiatief en over de uitputting van iedere deelbegroting wordt per kwartaal gerapporteerd aan de directie. Het NFU bestuur geeft formele goedkeuring aan de begroting van het Parelsnoer Initiatief. Voor begrote kosten geldt dat aannemelijk gemaakt moet kunnen worden dat deze direct betrekking hebben op het Parelsnoer Initiatief en de daarmee samenhangende werkzaamheden. Dit geldt zowel voor kosten die ten laste gaan van de subsidie als kosten die ten laste gaan van de matching. Ieder jaar zal een financieel jaarverslag worden opgesteld ten behoeve van de financiële verantwoording aan de subsidieverstrekker. In bijlage 3 zijn de exacte richtlijnen met betrekking tot de begroting genoemd.
Financiering van het Parelsnoer Initiatief De financiering van het Parelsnoer Initiatief is mogelijk te beperkt om alle doelen van het project in de komende vier jaar te realiseren. Additionele financiering is gewenst en voor het verkrijgen hiervan worden gedurende de looptijd van het project de volgende elementen nader uitgewerkt:
• • •
Samenwerking met en financiering dóór collectebusfondsen. Participatie in EU programma’s. De mogelijkheid om via Risk Sharing Finance Facility (RSFF) van de Europese investeringsbank additionele gelden te verkrijgen.
•
Participatie in projecten waarbij de doelstelling is bestaande biobanken te koppelen.
•
Voor het financieren van de gerealiseerde infrastructuur en het in stand houden van de acht data- en biobanken wordt gedurende het project een exploitatiemodel opgesteld. Hiervoor zijn in het project de volgende activiteiten gepland:
•
In de preparatiefase wordt door iedere parel een business case opgesteld, waarin benoemd staat welke mogelijkheden de verzameling gaat bieden.
•
In de tweede fase zal door de directie een business plan worden opgesteld, waarin de keuzes genoemd staan met betrekking tot de exploitatie van het Parelsnoer als geheel.
•
De derde fase is geheel gericht op het organiseren van de post-project fase, zodat aan het einde van de looptijd van het project een soepele overgang van een gesubsidieerd project naar een zelfstandige organisatie kan plaatsvinden. Het streven is om de exploitatie van de infrastructuur door een combinatie van de volgende elementen in stand te houden:
• • •
Contributies vanuit de UMC’s.
•
Vergoedingen voor gebruik van de data- en biomaterialen. Gelden die worden verkregen doordat het Parelsnoer Initiatief meedeelt in de opbrengsten van Intellectual Property. Contributies van R&D partners, o.m. farmaceutische- en biotechnologische industrie, die structureel gebruik willen maken van data- en biobanken van het Parelsnoer Initiatief.
36
Hoofdstuk 6 Specifieke aandachtspunten
Kritieke succesfactoren Kwaliteit
Kwaliteit en compleetheid van data en bio-materialen zijn van essentieel belang voor de internationale acceptatie van wetenschappelijke uitkomsten en conclusies. De inhoud van de biobank moet voldoen aan hoge kwaliteitseisen om de doelstellingen die ermee beoogd worden te behalen. In het programma zullen maatregelen worden gedefinieerd waardoor de kwaliteit kan worden gewaarborgd. Deze maatregelen zullen onder meer betrekking hebben op het verzamelproces, de logistieke verwerking van de gegevens en materialen en naleving van standaarden. Dit zijn processen die grotendeels in de UMC’s plaatsvinden. Monitoring zal vanuit de centrale organisatie plaatsvinden.
Uniformiteit
Voor het slagen van het programma is het van groot belang dat het vastleggen en verzamelen van biomaterialen en klinische gegevens op een uniforme wijze plaatsvindt. Zonder deze uniformiteit zijn de materialen en gegevens die voor een ziektebeeld worden verzameld niet als één biobank te beschouwen, maar als acht op elkaar gelijkende biobank(jes). Verschillen in materialen zijn niet meer toe te wijzen aan biologische oorzaken op het moment dat het proces van verzamelen en verwerken niet identiek is. Voor de gegevens geldt een vergelijkbaar principe: ze zijn niet met elkaar vergelijkbaar wanneer ze niet volgens dezelfde definitie zijn vastgelegd.
Committment van de UMC’s (registratie, bereidheid gegevens te delen) Het bestuurlijke draagvlak voor dit Initiatief is bewezen, maar het succes wordt grotendeels bepaald door de mate waarin de operationele uitvoering wordt ingevuld. Twee aspecten hiervan worden als cruciaal gezien. Allereerst moet voor het verkrijgen van een kwalitatief goede inhoud van de biobank veel werk worden verzet. Dit werk zal deels moeten worden uitgevoerd door medewerkers van de UMC’s en óók door medewerkers die niet direct baat hebben bij de biobank. Een voorbeeld hiervan is registratie in de polikliniek door arts-assistenten, of invoering van aanvullende kwaliteitsmaatregelen in de laboratoria die extra werk vergen. Het tweede punt is dat om de beoogde voordelen van de gemeenschappelijke data- en biobank te bereiken de medische wetenschappers bereid moeten zijn de data die in hun UMC is verzameld te delen met collega-wetenschappers.
37
Medisch ethische aspecten Een goede regeling van de medisch-ethische aspecten is cruciaal voor het slagen van het programma. De volgende onderwerpen moeten in ieder geval geadresseerd worden:
•
Wettelijk kader o Persoonsgegevens o Lichaamsmateriaal
•
Medisch ethische toetsing
•
Toestemming en overige zeggenschapsrechten
•
Minderjarigen & Wilsonbekwamen
•
Gegevensbescherming en herleidbaarheid
•
Onderzoek o Eigen onderzoeker o Door/met derden
•
Bewaartermijnen Onderzocht wordt wat gemeenschappelijk geregeld kan worden en wat per parel ingevuld zal moeten worden. Dit uit zich uiteindelijk in een standaard reglement met, waar noodzakelijk, opties die per parel ingevuld kunnen worden. De beoogde werkwijze om tot het standaard reglement te komen is:
•
Opstellen van concept standaard reglement door kleine werkgroep, waarbij de te maken fundamentele keuzes geëxpliciteerd worden. Het concept standaard reglement komt tot stand door een combinatie van top down aanpak (wat zijn de belangrijkste keuzes die gemaakt moeten worden) en bottom up aanpak (wat ligt er al aan reglementen).
•
Afstemming van de in het concept standaard reglement geïdentificeerde keuzes met direct betrokkenen in de UMC’s (juristen, Medisch Ethische Commissies, parelcoördinatoren) en, waar wenselijk, toetsing aan deskundigen buiten de UMC’s.
•
Formulering van het uiteindelijke standaard reglement.
38
Externe relaties Het Parelsnoer Initiatief is vooral een geformaliseerde samenwerking tussen de acht UMC’s. Dit betekent niet dat het project ook geïsoleerd van de buitenwereld plaatsvindt. Integendeel, in alle activiteiten van het project zijn er, vanuit diverse invalshoeken, relaties met de buitenwereld. In deze paragraaf worden deze relaties toegelicht.
Adviesraad
In de opzet van het project is een adviesraad bedacht waarin een aantal partijen vertegenwoordigd zijn die gezien worden als toekomstige (mede)gebruiker van de data- en biobank infrastructuur. De adviesraad zal bestaan uit vertegenwoordigers van collectebusfondsen, ziektekostenverzekeraars en de industrie alsmede de vertegenwoordiging van NGI en andere biobank consortia. Hierdoor wordt de maximale betrokkenheid van de partijen in de bouwfase verzekerd, zodat zij in een later stadium de gegevens uit de biobanken op een optimale manier kunnen benutten. Vanuit de parels, waar dat relevant is, spelen op dit moment al contacten met de farmaceutische industrie voor gebruik van de biobank. Dit is onder meer beschreven in de ‘business case’ van de IBD (Inflammatory Bowel Disease; bijlage bij het FES-voorstel). Met een aantal collectebusfondsen vindt overleg plaats over toevoeging van een parel, gefinancierd door het collectebusfonds. Concretisering van deze extra parels zal echter pas plaatsvinden nadat de acht parels uit het voorstel in de implementatiefase beland zijn.
Gebruik van bestaande (technologie) kennis Er is nauwe afstemming met NBIC, VL-e en BIG GRID. Dit wordt mede vormgegeven doordat medewerkers van die instanties c.q. projecten participeren in de werkzaamheden met betrekking tot de ICT-uitgangspunten en definities van Parelsnoer. Gigaport (Surfnet-6) vormt het uitgangspunt voor de beoogde netwerkinfrastructuur. De werkgroep Referentiekader stemt nadrukkelijk af met NICTIZ in relatie tot de architectuur van het landelijke EPD (AORTA). Dit gebeurt enerzijds door gebruik van medewerkers van NICTIZ in een klankbordfunctie en anderzijds door medewerkers van de UMC’s, die actief hebben geparticipeerd in de activiteiten van het NICTIZ, tevens een bijdrage leveren aan het Parelsnoer.
Afstemming met andere overheidsinitiatieven Het Parelsnoer is één van de drie FES-initiatieven in het domein van de lifesciences. TIPharma en CTMM zijn de twee andere. Met deze initiatieven vindt regelmatig afstemming plaats tussen de directies, dagelijks besturen en projectleiding, om de initiatieven op elkaar aan te laten sluiten en waar mogelijk synergie te behalen. Tevens vindt afstemming plaats op bestuurlijk niveau (NFU bestuur en decanen UMC’s).
39
Europa
Momenteel participeren verschillende medewerkers van de UMC’s in Europese initiatieven. Deze participatie zal, gezien het streven van de NFU om in Europa een goede positie in te nemen op het terrein van biobanken, een linking-pin constructie krijgen met het Parelsnoer. Hiermee bouwt het Parelsnoer een naam op en hebben de betrokkenen uit de UMC’s een betere positie richting de initiatieven. Daarnaast wordt getracht gericht te participeren in initiatieven die zich richten op standaardisatie en organisatie van biobanken. Tot slot wordt bekeken, mede vanuit de beoogde rol in Europa, of extra financiering kan worden verkregen via een programma van de Europese Investeringsbank genaamd “Risk Sharing Finance Facility” (RSFF).
ICT industrie De komende periode wordt gewerkt aan een ontwerp van de landelijke infrastructuur. In deze werkzaamheden wordt geparticipeerd door o.m. Oracle en IBM. Op basis van dat ontwerp wordt beoordeeld of er mogelijkheden zijn voor het uitvoeren van de werkzaamheden in consortiumverband, of dat een aanbestedingstraject noodzakelijk is. Dit zal één van de uitkomsten van de preparatiefase zijn.
Communicatie Het Parelsnoer Initiatief heeft op het gebied van data- en biobanken een standaardiserende en harmoniserende functie. Hierdoor zijn er veel partijen die belang hebben bij, of geïnteresseerd zijn in de resultaten van het project. Om die reden zal veel aandacht besteed worden aan het onderdeel communicatie. In de preparatiefase is de communicatie nog grotendeels gericht op de UMC’s. Daarna zal actief naar buiten getreden worden met (de resultaten van) het project. Naast het gericht zoeken naar samenwerkingsverbanden, zowel met de industrie als in Europa, zal aandacht worden besteed aan voorlichting van de patiënt en de bevolking in het algemeen.
40
Bijlage 1 Beschrijving van de parels Voor de opbouw van de parelsnoerbiobank is gekozen voor acht ziektebeelden. Criteria voor het kiezen van deze ziekten zijn geweest: 1 Wetenschappelijke excellentie van Nederlandse klinische onderzoeksgroepen waardoor snel een internationalel competitieve positie kan worden verworven. 2 Reeds bestaande gestructureerde samenwerkingsverbanden (en eventueel reeds bestaande collecties) hetgeen de organisatie van de parels tussen acht UMC’s in de projectperiode mogelijk maakt. 3 Belang voor de volksgezondheid. Zonder uitzondering is gekozen voor chronische ziekten. Optimale behandeling van deze aandoeningen heeft grote maatschappelijke en economische meerwaarde.
41
42
1 Inflammatoire darmziekten Coördinatie: Dr. P.C.F. Stokkers (AMC) Inflammatoire darmziekten (Inflammatory Bowel Diseases, IBD) zijn chronische ontstekingen van het spijsverteringskanaal waarvoor alsnog geen duidelijke oorzaak is aan te wijzen. De belangrijkste twee vormen van IBD zijn de ziekte van Crohn en Colitis Ulcerosa. IBD patiënten hebben chronisch buikpijn, (bloederige) diarree, gewichtsverlies en soms bloedarmoede. Een meerderheid van de patiënten met IBD ondergaat tijdens hun leven chirurgische ingrepen en gebruikt jarenlang geneesmiddelen. Beide typen ziekten zijn autoimmuunziekten gekenmerkt door actieve perioden van ontsteking afgewisseld met perioden van rust. De patiënten worden er vaak op relatief jonge leeftijd mee geconfronteerd wat leidt tot achterstanden bij de studie en werkverzuim of arbeidsongeschiktheid op latere leeftijd. Er is de laatste jaren in Nederland een sterke stijging te zien van het aantal nieuwe gevallen, zoals ook elders in Europa. De huidige opvatting van onderzoekers is dat de ziekte ontstaat door een mengeling van erfelijke en omgevingsfactoren. De medicatie bestaat uit ontstekingsremmers. Er kan nog veel winst behaald worden voor de kwaliteit van leven van de patiënt door deze medicamenteuze behandelingen beter op het individu af te stemmen (“personalized medicine”). Meer inzicht in de oorzaak van de ziekte, de effectiviteit van geneesmiddelen en de kosten-effectiviteit van de behandeling verbetert de zorg voor alle IBD patiënten en beperkt het economisch verlies (arbeidsverzuim en kosten behandelingen) in de toekomst. Diagnosegroepen: Ziekte van Crohn Colitis Ulcerosa Aantal patiënten: In heel Nederland naar schatting 60.000, waarvan ca 8/100.000 nieuwe gevallen van IBD per jaar. Bestaande biobanken: Het ICC (Initiative on Crohn’s and Colitis, een samenwerkingsverband tussen de acht UMC’s op het gebied van IBD) is inmiddels ver gevorderd met de voorbereidingen voor het oprichten van een biobank. Deze biobank is de show-case voor het Parelsnoer Initiatief. Aard van het materiaal dat moet worden opgeslagen naast het geanonimiseerde electronisch patiëntendossier: • Bloed (serum) • Darmbiopten • DNA • Faeces • Resectiemateriaal Uniformiteit in de definitie van de gegevens: Het bestaande ICC (zie boven) bespreekt het standaardiseren van gegevens Bestaande relaties met collectebusfondsen: Maag-, darm-, leverstichting Bestaande relaties met patiëntenverenigingen: CCUVN (Crohn en Colitis Vereniging Nederland Bestaande relaties met industrieën: IBM, Altana Pharma, Aventis, AM Pharma, Serono, Abbott, USB, Roche, PDL, Astra-Zeneca, Shering Plough, Centocor, Affemetrix e.a. Europese samenwerkingsverbanden: ECCO (European Crohn’s & Colitis Organization) Het Nederlandse Biobank model binnen het Parelsnoer Initiatief wordt bij succes geëxporteerd naar andere EU landen in het kader van het Europese ECCO Biobank Initiatief. Momenteel hebben 3 landen concrete verzoeken gedaan.
43
44
2 Neurodegeneratieve ziekten Coördinatie: Prof.dr. F. Verhey (AZM), Prof.dr. P. Scheltens (VUMC) Degeneratieve hersenziekten zijn ziekten waarbij hersencellen afsterven. Hierbij treedt aanvankelijk geheugenverlies op de voorgrond, waarna geleidelijk meer klachten ontstaan en tenslotte na jaren het verval van de menselijke zelfstandigheid steeds groter wordt..Deze ziekten hebben zonder uitzondering een slechte prognose omdat de zenuwcellen niet vervangen kunnen worden en beschikbare geneesmiddelen op zijn best slechts het afsterven van hersencellen vertragen. Er is voorlopig nog geen uitzicht op genezing. In deze parel gaat het om verschillende vormen van dementie en de voorlopers daarvan: mild cognitive impairment (MCI). Dementie komt vooral voor bij oudere mensen. Van de mensen boven de 80 jaar is ongeveer 30% dement. Een hoge leeftijd wordt dan ook beschouwd als het grootste risico om de ziekte te krijgen. Met de stijgende vergrijzing wordt dementie in de nabije toekomst een groot probleem: 200.000 personen in 2005 tot meer dan 430.000 in 2050. De ziekte van Alzheimer is de meest voorkomende vorm van dementie: ca. 60% van alle dementiepatiënten heeft de ziekte van Alzheimer. Andere vormen zijn de vasculaire dementie frontotemporale dementie en Lewy body dementie. Kenmerkend voor deze parel zijn de gemiddeld hoge leeftijd van de patiënten en de daarmee samenhangende hoge comorbiditeit, de slechte perspectieven en het gebrek aan genezende behandelingen. Er is al een FES-aanvraag ingediend door de gezamenlijke Alzheimer Centra met als primaire doel verspreiding en implementatie van beschikbare kennis op het gebied van preventie, diagnostiek, behandeling en zorg en het verminderen van de zorglast bij dementie. Het huidige Parelsnoer Initiatief kan daar goed bij aansluiten en verbreedt de al ingediende aanvraag door de voorgestelde biobank en de versterking van het biologisch gericht onderzoek. Diagnosegroepen: a. Alzheimer b. Vasculaire Dementie c. Frontotemporale dementie
d. Lewy body dementie e. Mild Cognitive Impairment f. subjectieve klachten en controles
Aantal patiënten: 3000 in huidige dataset, vervolgens 1000 nieuwe patiënten per jaar Bestaande biobanken: liquor, serum/plasma/DNA/urine (thans beschikbaar n=1100) Deze biobanken zijn direct te incorporeren in de parelsnoer biobank. Aard van het materiaal dat moet worden opgeslagen naast het geanonimiseerde electronisch patientendossier: • liquor • urine • serum/plasma-monsters • MRI • DNA Uniformiteit in de definitie van de gegevens: Recente richtlijnen voor diagnostiek en behandeling dementie zijn beschikbaar Daarnaast hebben nagenoeg alle UMC’s in een eerdere inventarisatie aangegeven mee te willen werken aan initiatieven die onderlinge samenwerking, harmonisatie en gemeenschappelijk wetenschappelijk onderzoek bevorderen. Bestaande relaties met collectebusfondsen: Alzheimer Nederland; Internationale Stichting Alzheimer Onderzoek Bestaande relaties met patiëntenverenigingen: Alzheimer Nederland Bestaande relaties met welke industrieën: Numico Research BV Janssen Research Foundation Europese samenwerkingsverbanden: European Alzheimer Disease Consortium; Alzheimer Europe, INTERDEM, the North Sea Joint Meeting en EDCOM. Er zijn op Europees niveau biobanken in ontwikkeling die wel te incorporeren zijn in de parelsnoer biobank, bijv ENIR project.
45
46
3 Leukemie en maligne lymfoom Coördinatie: Prof.dr. B. Löwenberg, Prof.dr. P. Sonneveld (ErasmusMC) Leukemie en lymfklierkanker zijn qua incidentie de 6e categorie van kanker in ons land. Lymfklierkanker is een van de meest voorkomende kwaadaardige ziekten, zo niet nummer 1, bij alochtonen. In Nederland krijgen per jaar ongeveer 1.500 mensen de diagnose leukemie. Jaarlijks overlijden meer dan 1100 mensen aan deze ziekte. Leukemie en lymfklierkanker komt voor op iedere leeftijd met een piek bij kinderen en jonge volwassenen maar het grootste aantal nieuwe patiënten is tussen de 50 en 80 jaar. Deze tumoren zijn vrijwel altijd uitgezaaid. Niettemin, de gemiddelde vijfjaars overleving van patienten die jonger zijn dan 60 jaar met de agressieve vormen van acute leukemie en lymfklierkanker is 40%. Deze uitkomsten worden behaald met veelal belastende therapieen incl stamceltransplantatie. De resultaten bij oudere patienten zijn veel ongunstiger maar nieuwe zgn “targeted” therapieen met een immunologisch of moleculair aangrijpingspunt beginnen perspectieven te openen naar een betere uitkomst. Kenmerkend voor deze parel is dat het niet alleen gaat om ziekten met een kans op genezing, maar ook om mogelijkheden van geindividualiseerde therapie op basis van herkenbare verschillen in de biologische en genetische kenmerken van deze ziekten. Nieuwe diagnostische en therapeutische benaderingen bieden nu al concreet zicht op nieuwe doorbraken. De organisatie van onderzoek op dit gebied (hemato-oncologie) in de kliniek en op het grensvlak van laboratorium en kliniek in Nederland is zeer sterk ontwikkeld, m.n. binnen het vooruitstrevende HOVON samenwerkingsverband van klinische trials en moleculaire diagnostiek waarin alle UMC’s actief participeren en met een sterke internationale positionering. Onderzoek met behulp van de parelsnoerbiobank kan ertoe bijdragen dat in de toekomst kennis wordt ontwikkeld gericht op nieuwe inzichten in de aard van deze tumoren in het belang van een snelle introductie van nieuwe diagnostiek en behandeling. Dit zal bijdragen aan de ontwikkeling van therapie op maat voor de individuele patient afgestemd op de genetische kenmerken van zijn/haar tumor. Diagnosegroepen: a. Acute myeloide leukemie, myelodysplasie en acute lymfatische leukemie b. Chronische myeloide leukemie en chronische lymfatische leukemie c. Multipel myeloom (Z van Kahler) d. Maligne (Non-Hodgin) lymfoom Aantal patiënten: ± 1500 patienten per jr, waarvan naar schatting 50% in biobank (globale geschat) ad a. ± 150 ad b. ± 50 ad c. ± 150 ad d. ± 200 Bestaande biobanken: Ingevroren viabele cellen, soms DNA en RNA, waarschijnlijk wel Aard van het materiaal dat moet worden opgeslagen naast het geanonimiseerde electronisch patiëntendossier: • Ingevroren viabele cellen van beenmerg en bloed • Cytospins cq PA coupes/blokjes • Gecryopreserveerd tumorweefsel • DNA (tumor, normaal) • RNA • Serum Uniformiteit in de definitie van de gegevens: Diagnose conform WHO criteria Koppeling aan klinische gegevens van patienten is cruciaal; patienten worden op ruime schaal in prospectieve studies in landelijk HOVON verband behandeld Bestaande relaties met collectebusfondsen: KWF Kankerbestrijding
47
Bestaande relaties met patiëntenverenigingen: Stichting Contactgroep Leukemie Lymfklierkanker Vereniging Nederland Contactgroep Kahler en waldenström patienten Contactgroep Stamceltransplantatie Bestaande relaties met welke industrieën zijn er relaties? Talloze, o.a. Novartis, Amgen, Janssen-Cilag Orthobiotech Europese samenwerkingsverbanden: 1. LeukemiaNet (network of excellence) 2. European Myeloma Network 3. European Organisation for the Research on Treatment of Cancer (EORTC) 4. European Hematology Association (EHA) 5. European Bone Marrow Transplantation Group (EBMT) 6. Europdonor 7. EuroCord 8. European MCL network (mantelcel lymfoom) 9. Intergroup studies van het HOVON trial netwerk met andere groepen (bijv SAKK (Swiss Cancer Group), MRC (UK)) Deze verbanden zijn in enkele gevallen op de een of andere manier bezig met biobanken, bijv. bij 2 via FW6 grant. Het is niet direkt te overzien of deze ontwikkelingen in de parelsnoer biobank zijn te incorporeren.
48
4 Reumatoide artritis /artrose Coördinatie: Prof.dr. T.W.J. Huizinga (LUMC) Reuma is een verzamelnaam voor meer dan honderd aandoeningen aan het bewegingsapparaat. Ruim anderhalf miljoen Nederlanders hebben een of andere vorm van reuma. Kenmerken zijn vaak gewrichtsontstekingen, stijfheid, pijn en vermoeidheid. Reuma komt over het algemeen vaker voor bij vrouwen dan bij mannen en openbaart zich vaker op oudere leeftijd dan op jongere. Vooralsnog zijn de meeste vormen van reuma niet te genezen, maar veelal wel te behandelen. Aandoeningen aan het bewegingsapparaat vallen onder de belangrijkste veroorzakers van arbeidsuitval. Volgens de laatste schattingen van TNO in 2000 was de maatschappij 2,39 miljard euro kwijt aan kosten voor reuma. De verwachting is dat het aantal mensen met reuma in de toekomst zal toenemen door de vergrijzing, meer overgewicht en te weinig beweging of slechte leefgewoonten. Voor artritis loopt er al een grootschalig door het reumafonds opgestart onderzoek waarin 6 van de 8 UMC’s en enkele perifere centra participeren met elk 100 patiënten. Het Parelsnoer Initiatief begint met biobanken voor twee vormen van reuma (artrose en reumatoide artritis) (apart in tabel opgenomen). Deze parel zal de zeer vooraanstaande positie van de Nederlandse Reumatologie verder versterken. Dit is ook relevant voor het versterken van de economische infrastructuur daar er reeds veel samenwerking is tussen bedrijfsleven en academie vanuit de bestaande cohorten. Voor de patiëntenzorg is de grootste winst te bereiken op de lange termijn. Therapie start tegenwoordig zo vroeg mogelijk en de grootste winst valt bij deze langdurige invaliderende aandoening dan ook te behalen bij het voorkomen van invaliditeit op de langere termijn. Diagnosegroepen: Artrose, waarbij het kraakbeen tussen de gewrichten verslechtert en soms zelfs verdwijnt. Aantal patiënten: > 650.000 Prospectief te includeren 800 per jaar door de gezamenlijke UMC’s . Bestaande biobanken: ARTROSE CHECK COHORT 1000: van al deze patiënten is op tijdstip 0 bloed en urine verzameld, van een subgroep (200) huidbiopten en gepland is van nog 100 patiënten synoviumbiopten te verzamelen; tevens is er DNA en conventionele Röntgenfoto’s van heupen en knieën en in een subgroep MRI’s Deze biobanken zijn in principe te incorporeren in het Parelsnoer Initiatief mits er voldoende waarborgen zijn. Aard van het materiaal dat moet worden opgeslagen naast het geanonimiseerde patiëntendossier: • Beeldvorming • DNA • serum. (Van het Checkcohort is serum, plasma, urine, DNA, huid en synovium weefsel opgeslagen). Uniformiteit in de definitie van de gegevens: Er zijn goede landelijke afspraken gemaakt, die al geïmplementeerd zijn in het Check cohort. Dit cohort is op Initiatief van het Reumafonds landelijk opgezet; alles gebeurt volledig geprotocolleerd. Bestaande relaties met collectebusfondsen: Reumafonds heeft CHECK met een donatie van 2 miljoen euro opgestart; dit is voor de infrastructuur voor de eerste 5 jaar, maar de waarde van het cohort zit vooral in langere termijn vervolg; daarvoor is aanvullende financiering noodzakelijk. . Bestaande relaties met patiëntenverenigingen: Reumapatiëntenbond. Bestaande relaties met industrieën: De meeste UMC’s waar artrose onderzoek verricht wordt hebben intensieve relaties met de grote farmaceutische industrie evenals met biotechnologische industrie. Tevens zijn er relaties om de beeldvormende diagnostiek te verbeteren (Philips).
49
Europese samenwerkingsverbanden: Het CHECK cohort is een wereldwijd uniek cohort met vroege artrose. De artrose onderzoekers zijn echter goed ingebed in de Europese en Amerikaanse artrose gemeenschap. Het is niet goed bekend welke biobanken in aantocht zijn, duidelijk is wel dat er veel cohorten, wat betreft genetica van artrose, zijn welke als biobank betiteld kunnen worden. Zeer waarschijnlijk is het CHECK cohort te incorporeren in het Parelsnoer Initiatief. Daarnaast bestaan er nog meerdere kleinere cohorten zoals binnen het LUMC de Leidse GARP-studie waarbij ook prospectieve data beschikbaar zijn van 200 paren van eerste graad verwanten die beide artrose hebben. Soortgelijke artrose cohorten zijn beschikbaar in Rotterdam.
Diagnosegroep: Reumatoïde Artritis: autoimmuunziekte, waardoor er ontstekingen in de gewrichten ontstaan Aantal patiënten: Prospectief te includeren 800 per jaar door de gezamenlijke UMC’s Bestaande biobanken: Voor deze patiënten zijn al een aantal biobanken beschikbaar: Biobanken met 1700 RA patiënten waar zowel serum, DNA als op vastgezette tijden gestandaardiseerde fenotypische informatie beschikbaar is. Wereldwijd zijn dit de beste cohorten wat gereflecteerd wordt dat Nederland bij de top 5 van meest publicerende landen binnen de reumatologie hoort. Biobank met 3200 patiënten met zowel serum als fenotypische informatie. Vanuit de meerderheid van de centra (Nijmegen, Maastricht, AZVU, AMC, UMCU en LUMC) is positief gereageerd op het incorporeren van de bestaande biobanken in het Parelsnoer Initiatief. Aard van het materiaal dat moet worden opgeslagen naast het geanonimiseerde electronisch
patiëntendossier: • serum • DNA • eventueel witte bloedcellen (PBMC’s) (De aard van het materiaal dat al is opgeslagen varieert per cohort; relevant voor het Parelsnoer Initiatief zijn de banken met serum en DNA evenals met serum. In een kleiner aantal biobanken zijn ook op vastgestelde tijden witte bloedcellen (zogenaamde PBMC’s) ingevroren; daarnaast is er gewrichtsweefsel (synoviaal weefsel) beschikbaar.) Uniformiteit in de definitie van de gegevens: Er zijn landelijke afspraken betreffende de klinemetrie zowel wat betreft het scoren van ziekteaktiviteit als wat betreft het scoren van schade parameters Bestaande relaties met collectebusfondsen: Reumafonds Bestaande relaties met patiëntenverenigingen: Reuma patiënten bond Bestaande relaties met industrieën: In het algemeen zijn er relaties met grote farma bedrijven zoals Abbott, Wyeth, Roche, ScheringPlough, Centocor. Tevens zijn er relaties met biotech bedrijven zoals CELERA en beeldverwerkingsbedrijven Europese samenwerkingsverbanden: Een aantal van de academische centra participeert in een Europees Integrated Project genaamd AutoCure evenals in de Eular Synovitis Study Group Binnen het AutoCure programma wordt gezocht naar standaardisatie van een aantal cohorten waarbij momenteel getracht wordt de databases van Manchester, Stockholm en Leiden geschikt te maken voor gemeenschappelijke analyses wat betreft genetische risikofactoren voor Reumatoïde Artritis. Waarschijnlijk is het AutoCure programma deels te incorporeren in het Parelsnoer Initiatief.
50
5 Erfelijke darmkanker Coördinatie: Dr. N. Hoogerbrugge, Prof.dr. J.H. van Krieken (UMCN) Nederland heeft een leidende positie op het gebied van wetenschappelijk onderzoek, registratie, diagnostiek en behandeling van erfelijke darmkanker. Deze positie is verworven dankzij het werk van meerdere UMC’s. Er is een groeiende samenwerking tussen verschillende UMC’s, zowel vanwege de complexiteit van de zorg als ook omdat door samenwerking goed gedefinieerde subgroepen met erfelijke darmkanker van de benodigde omvang bereikt kunnen worden voor translationeel onderzoek. Verdere bundeling van expertise en materiaal zal er toe bijdragen dat Nederland de leidende positie op het gebied van de erfelijke darmkanker houdt en een unieke positie kan verwerven voor translationaal wetenschappelijk onderzoek en daarmee voor de ontwikkeling van commerciële toepassingen. Diagnosegroepen: a. Hereditair non-polyposis colorectaal carcinoom (HNPCC) b. Familiaire adenomateuze polyposis (o.a. FAP, AFAP, MAP) c. Familiair colorectaal carcinoom d. Colorectaal carcinoom diagnose leeftijd jonger dan 65 jaar e. Twee of meer colorectaal carcinomen jonger dan 70 jaar f. Colorectaal adenoom diagnose leeftijd jonger dan 40 jaar g. Tien of meer poliepen gelijktijdig in het colorectaal gebied (hyperplastische poliepen kleiner dan 0,4 cm uitgesloten). Aantal patiënten in bovenstaande diagnosegroepen: De incidentie van de genetisch gedefinieerde subgroepen van erfelijke darmkanker, te weten HNPCC, FAP, AFAP en MAP is ongeveer 400 mensen per jaar. Deze mensen worden voor het merendeel in of in samenwerking met een van de UMC’s behandeld. De incidentie van de laatste 5 van de bovenstaande diagnosegroepen in geheel Nederland is ongeveer 4000 nieuwe patiënten per jaar. Van deze patiënten zullen in de gezamenlijke UMC’s ongeveer 1000 nieuwe patiënten per jaar worden behandeld. De gegevens van deze ongeveer 1400 nieuwe patiënten per jaar zullen in de databank worden verwerkt. Bij de groeiende groep patiënten met erfelijke darmkanker die in de databank is ingevoerd, zullen bij voortduring familiegegevens geactualiseerd moeten worden. Bestaande biobanken: In verschillende UMC’s zijn data en biobanken aanwezig met ondermeer familiegegevens en DNA (ondermeer in UMC St Radboud, UMCG, LUMC, Erasmus MC, AMC), evenals bij de Stichting Opsporing Erfelijke Tumoren (STOET) c.q. de landelijke registratie van families met erfelijke tumoren). Ook bestaat er een nationaal pathologie registratie systeem (PALGA), waarin de histologische gegevens van bijna alle patiënten met erfelijke darmkanker zijn opgeslagen. Via dit systeem zijn pathologische archieven bereikbaar met materiaal dat in het verleden is gebruikt voor diagnostische doeleinden. Met deze bestaande databanken en biobanken zal worden samengewerkt. Aard van het materiaal dat moet worden opgeslagen naast het geanonimiseerde electronisch
patiëntendossier: • Familiegegevens (stamboom). • Koppelingsgegevens van verschillende leden van een familie die in database aanwezig zijn. • Moleculair diagnostische gegevens: specifieke immunohistochemische testen gericht op het mismatch-repair systeem (digitaal fotomateriaal, verslagen), microsatelliet instabiliteitonderzoek (MSI-patronen, verslagen), DNA onderzoek (welke specifieke testen zijn verricht en uitslagen). • Endoscopie gegevens (digitaal fotomateriaal, verslagen). • Radiodiagnostiek gegevens (digitaal fotomateriaal, verslagen). • Serum, plasma, faeces, tumor-DNA en kiembaan-DNA. • Biopten. • Bij operatie verwijderd door de patholoog geselecteerd vriesmateriaal en paraffinemateriaal van tumorweefsel en gezond weefsel.
51
Uniformiteit in de definitie van de gegevens: • Voor veel van de te registreren gegevens heeft het elders in deze aanvraag genoemde IBD project in de afgelopen jaren definities opgesteld aangaande uniformiteit, zoals: endoscopie gegevens (digitaal fotomateriaal, verslag), radiodiagnostiek gegevens (digitaal fotomateriaal, verslagen), serum, plasma, faeces, biopten en bij operatie verwijderde weefsel. • Voor een aantal andere gegevens die specifiek zijn voor erfelijke darmkanker, bestaan (inter)nationale afspraken. Zo zijn de diagnose groepen duidelijk geformuleerd, bestaan er landelijke afspraken over de wijze waarop familiegegevens in de klinisch genetische centra worden geregistreerd en is er landelijke afstemming over DNA mutatieonderzoek bij deze ziektebeelden. • Slechts voor enkele onderdelen, die specifiek zijn voor erfelijke darmkanker, zullen nog afspraken moeten worden gemaakt zodat ook deze gegevens uniform kunnen worden opgeslagen. Dit betreft bijvoorbeeld de moleculair diagnostische testen op tumormateriaal. Bestaande relaties met collectebusfondsen: KWF Kanker Bestrijding. Maag-Lever-Darm Stichting Bestaande relaties met patiëntenverenigingen: Vereniging HNPCC patiënten Polyposis Contact groep Nederlandse Federatie kankerpatiëntenverenigingen, platvorm erfelijkheid Bestaande relaties met industrieën: Relaties zullen worden gezocht met vooral midden- en kleinbedrijf betrokken bij de ontwikkeling van: • Nieuwe Biomarkers voor darmkanker. • Nieuwe diagnostische testkits voor erfelijkheidsonderzoek (bijvoorbeeld: MSI, IHC, MMR-genen, APC, MYH, etc). • Nieuwe afbeeldende onderzoekstechnieken (nucleair geneeskundige scanning, radiodiagnostiek, virtuele MRI, nieuwe minder belastende endoscopie technieken). • Preventie of therapie gerelateerde geneesmiddelen. Europese samenwerkingsverbanden: Op het gebied van de erfelijke darmkanker bestaat nog geen Europees samenwerkingsverband op het gebied van biobanken.
52
6 Diabetes Coördinatie: Dr. J.M. Dekker (VUmc), Prof.dr. C. Stehouwer In Nederland zijn er naar schatting zo’n 600.000 mensen gediagnosticeerd met diabetes en zullen er nog zo’n 250.000 rondlopen die nog niet gediagnosticeerd zijn. De verwachting is dat het aantal de komende jaren fors toeneemt door overgewicht, te weinig lichaamsbeweging en slechte eetgewoonten. Ook begint de diabetes vaker op een jeugdiger leeftijd dan vroeger. Er is nog steeds geen genezing mogelijk. De meeste mensen kunnen behandeld worden in de eerstelijns gezondheidszorg. Bij langere duur van de diabetes neemt de kans op complicaties toe. Door de jongere leeftijd waarop de diabetes begint zal het aantal complicaties met bijbehorende kosten in de nabije toekmst sterk stijgen. Het zijn vooral patiënten met complicaties van diabetes en patiënten die in het ziekenhuis komen voor andere kwalen naast hun diabetes die gezien worden in de UMC’s. De opzet van de biobanken voor deze parel zal dan ook sterk rekening moeten houden met de eerstelijnsgezondheidzorg, hetgeen een belangrijke verbreding van de ervaring oplevert met de infrastructuur die het mogelijk maakt in de toekomst steeds breder nieuwe parels te incorporeren. Diagnosegroepen: De Diabetes Bio-Data-Bank zal bestaan uit drie onderdelen: a. Diabetes-complicatie data/biobank. In dit onderdeel wordt informatie en lichaamsmateriaal opgeslagen van patiënten met ernstige diabetescomplicaties zoals: hartfalen, nierfalen, blindheid, voet- en onderbeenamputaties. b. Diabetes data/biobank, representatief voor de Nederlandse diabetespatiënten. In dit onderdeel worden lopende (kwalitatief goede en betrouwbare) diabetesregistraties in UMC gelieerde eerstelijns registraties gecombineerd en uitgebreid met een biobank. c. Populatiecohorten, representatief voor de bronpopulatie. Op deze wijze wordt een ‘case-control design’ verkregen, waarin patiënten met complicaties vergeleken worden met de diabetespatiënt zonder complicaties cq mensen zonder diabetes. Aantal patiënten: a. Diabetes met ernstige chronische complicaties: 1000 b. Diabetes: duizenden c. Populatiecohorten: duizenden Bestaande biobanken: a. Voor diabetespatiënten met ernstige complicaties zijn er tot nu toe voor wat betreft sommige van deze complicaties geen biobanken. Omdat sommige (vormen van) complicaties relatief zeldzaam zijn, zijn deze onvoldoende vertegenwoordigd in cohorten van diabetespatiënten. b. Diabetespatiënten: bestaande diabetesregistraties van UMC’s gerelateerde huisartsenpraktijken en gespecialiseerde diabeteszorg-systemen dienen uitgebreid te worden met biobanken c. Biobanken van populatiecohorten, gericht op diabetesonderzoek: Hoornstudie (VUmc) en Codam (UMC Maastricht) zijn wel beschikbaar en kunnen in het Parelnoer dienen als representatie van de bronpopulatie. Aard van het materiaal dat moet worden opgeslagen naast het geanonimiseerde electronisch
patiëntendossier: • DNA • nuchter plasma/serum. Uniformiteit in de definitie van de gegevens: Er zijn nationale definities van diabetes voor de klinische praktijk, gebaseerd op het nuchter glucose. Het standaardiseren van het systematisch uitvoeren en registreren van de bepalingen is een van de beoogde doelen. Bestaande relaties met collectebusfondsen: Diabetesfonds, de Hartstichting en Nierstichting. Bestaande relaties met patiëntenverenigingen: Nederlandse Diabetes Federatie.
53
Bestaande relaties met industrieën: Diverse grote farmaceutische bedrijven (Merck, GSK, Novartis, Novo Nordisk, Astra Zeneca, Bayer etc.) Europese samenwerkingsverbanden: Nederlandse onderzoekers maken deel uit van relevante EU-projecten op het gebied van diabetes of de genetica van diabetes. Deel van deze projecten omvatten een gemeenschappelijke biobank. Er zijn echter geen projecten waarin men zich richt op biobanken van ernstige diabetescomplicaties. De Europese netwerken kunnen dienen als mogelijke uitbreiding van de parelsnoerbiobank naar Europees niveau.
54
7 Nierfalen Coördinatie: Prof.dr. G.J. Navis (UMCG) Van chronisch nierfalen is sprake bij chronische, ongeneeslijke vernietiging van nierweefsel, ongeacht de oorzaak daarvan. Bij eindstadium nierfalen is nierfunctie vervangende therapie noodzakelijk om de patient in leven te houden, hetzij met dialyse (hemodialyse of peritoneaal dialyse), hetzij met niertransplantatie. Dialyse is een ingrijpende behandeling, met lage kwaliteit van leven, hoge ziektelast en hoge sterfte. Voor getransplanteerden is de kwaliteit van leven beter en de sterfte lager, maar helaas is het door donortekort niet mogelijk alle patiënten te transplanteren. De klinische verschijnselen van chronisch nierfalen zijn afhankelijk van de ernst van de nierinsufficiëntie. In de vroege stadia is chronisch nierfalen in veel gevallen asymptomatisch. Daardoor wordt de diagnose vaak laat gesteld, in een fase waarin de behandeling nog maar weinig kans biedt om eindstadium nierfalen af te wenden. De vroege en zeer vroege stadia van nierfalen vormen een sterke risicofactor voor het optreden van hart- en vaatziekten. In de latere stadia treden extreme moeheid, malaise, botpijnen en ook cardiovasculaire complicaties op de voorgrond. De medische behandeling beoogt verdere achteruitgang van de nierfunctie af te remmen en zo de noodzaak tot niervervangende therapie zo lang mogelijk uit te stellen en richt zich daarnaast, voor alle nierpatiënten, op preventie en behandeling van de secundaire schade aan hart en bloedvaten en het botstelsel. Er zijn goede nationale registraties van het aantal patiënten met eindstadium nierfalen, voor dialyse en transplantatie. Hieruit blijkt de gestage toename van het aantal patienten met chronisch nierfalen, conform de wereldwijde trend. Het aantal nieuwe patiënten per jaar bedroeg in 2005 1650. Voor vroegere vormen van nierfalen bestaat grote behoefte aan een nationale registratie. Voor deze parel geldt dat het inzicht dat de parelsnoerbiobank kan geven in juist vroegere vormen van nierfalen waarvoor nog weinig registratie bestaat, heel belangrijk is uit het oogpunt van preventie, zowel van eindstadium nierfalen als van cardiovasculaire aandoeningen. Diagnosegroepen: a. Eindstadium chronisch nierfalen: a. dialyse, b. transplantatie b. Chronisch nierfalen Aantal patiënten: ad a dialyse: 5100, transplantatie: 6100 ad b. chronisch nierfalen: > 10,000 Bestaande biobanken: Renine: nationale registratie dialyse (geen biomateraal,alleen gegevens) landelijke dekking NOTR: nationale registratie transplantatie; landelijke dekking, KIDNAB (DNA en gegevens): landelijke dekking, omvat alle sub-diagnose groepen chronisch nierfalen; betreft DNA en gegevens. Het is belangrijk om dit te incorporeren in de parelsnoerbiobank. Het reeds verzamelde materiaal is uiteraard “retrospectief”; er is echter sterke bereidheid om de prospectieve verzameling dusdanig op te zetten dat een en ander kan worden geïncorporeerd in de parel chronische nierziekte. Aard van het materiaal dat moet worden opgeslagen naast het geanonimiseerde electronisch
patiëntendossier: • • • •
Urine bloed/plasma DNA Nierbioptie-materiaal
Uniformiteit in de definitie van de gegevens: Voor wat betreft Renine en NOTR bestaan landelijke afspraken. Met betrekking tot het chronisch nierfalen, niet zijnde dialyse of transplantie, bestaat een landelijke werkgroep registratie (onderdeel Nederlandse Federatie Nefrologie) die werkt aan deze afspraken. Bestaande relaties met collectebusfondsen: Nier Stichting Nederland Diabetesfonds Nederlandse Hartstichting
55
Bestaande relaties met patiëntenverenigingen: Nierpatiënten vereniging. Bestaande relaties met industrieën: Niet struktureel mbt biobanking; wel voor wb ondersteuning van clinical trials waarvan de gegevens in biobank worden opgeslagen. Europese samenwerkingsverbanden: 1. EDTA registry (European Dialysis Transplant Association) (betreft heel europa, registratie klinische gegevens); QUEST-EDTA (quality-control registratie) . Dit betreft vooralsnog alleen registratie, er wordt toegewerkt naar bio-banking, dit voornamelijk op niveau van samenwerking met biobank initiatieven. In beleid EDTA belangrijke rol vd Nederlandse partners. 2. ReGenet consortium (Genetica) DNA-bank met fenotypische gegevens van nierpatienten. (>25,000 pt) Vooralsnog beperkte hoeveelheid biomaterialen; alleen vaatweefsel. Coördinatie ReGenet vindt plaats door de Nederlandse partners.
56
8 Cerebro Vasculair Accident (CVA) Coördinatie: Prof.dr. L.J. Kappelle (ischaemisch) / Prof.dr. G.J.E. Rinkel (bloedig) (UMCU) In Nederland leven ongeveer 120.000 mensen met de gevolgen van een beroerte. Beroertes vormen de derde doodsoorzaak in Nederland en zijn de belangrijkste oorzaak van invaliditeit op oudere leeftijd. In 80% van de gevallen betreft het een herseninfarct waarbij een gedeelte van de hersenen door verstopping van een bloedvat zonder zuurstof raakt en afsterft en in 20 % van de gevallen betreft het een hersenbloeding. De behandeling van herseninfarct en hersenbloeding verschilt. Ongeveer 25% krijgt binnen 5 jaar opnieuw een beroerte. Kenmerkend voor deze parel is dat bij alle beroertes een snelle herkenning en een grote efficiëntie bij de ziekenhuisopname van groot belang zijn voor de kansen op herstel. Het zorgvuldig in kaart brengen van de gang van zaken rondom de eerste beroerte, de gevolgen van de beroerte voor de patiënt in het dagelijks leven, de beschadigingen in de hersenen en het herstel in vooral het eerste jaar na de beroerte en deze gegevens systematisch met elkaar in verband brengen, gebeurt wel maar niet op grote schaal. De parelsnoerbiobank moet dit in de toekomst mogelijk maken. Diagnosegroepen: Beroerte (stroke). Aantal patiënten: 30.000 per jaar. Bestaande biobanken: Lokale opslag van klinische gegevens, beeldmateriaal (“röntgenfoto’s”) en DNA in een aantal UMC’s. Deze biobanken zijn te incorporeren in de parelsnoerbiobank. Aard van het materiaal dat moet worden opgeslagen naast het geanonimiseerde electronisch
patiëntendossier: • Beeldmateriaal (“röntgenfoto’s”). • DNA. • Bij operatie verkregen materiaal van atheosclerotische carotiden en intracraniële vaatlesies (AVM en aneurysma). Uniformiteit in de definitie van de gegevens: Er zijn nog geen landelijke afspraken. Bestaande relaties met collectebusfondsen: Nederlandse Hartstichting en Hersenstichting Nederland Bestaande relaties met patiëntenverenigingen: Nederlandse CVA-vereniging ‘Samen Verder.’ Bestaande relaties met industrieën: Geen. Europese samenwerkingsverbanden: European Stroke Initiative. Er zijn voor zover bekend nog geen ontwikkelingen in de richting van Europese biobanken.
57
58
Bijlage 2 Vragenlijst Inzicht in definities van de Parels Deze vragenlijst is bedoeld om concreet inzicht te krijgen in de definitie van de parels, zoals deze op dit moment is. Op de bijeenkomst is gesproken over de noodzaak om z.s.m. inzicht te krijgen in de begroting, mede voor een inschatting van de haalbaarheid. De antwoorden op deze vragenlijst zullen als basis gebruikt worden om samen met de (projectleiders van) de UMC’s een begroting op te stellen. Tevens zullen de antwoorden richting geven aan de activiteiten van de werkgroep Referentiekader. Wij verzoeken u de lijst zo volledig mogelijk in te vullen. Een deel van de vragen overlapt met de eerder door u aangegeven definities zoals beschreven in het originele projectvoorstel wat is bijgevoegd bij het FES voorstel. Waar gegevens niet zijn gewijzigd kunt u verwijzen naar de tekst in dat voorstel. Wanneer het antwoord op een vraag in uw parel (nog) niet bekend is, of de vraag niet relevant is voor uw parel dan verzoeken wij u dit duidelijk aan te geven. Om de gewenste voortgang met betrekking tot de begrotingsactiviteiten te kunnen behalen verzoeken wij u het formulier uiterlijk op 14 mei ingevuld (per email, of per post) te sturen naar Nancy Klein (p/a AMC. G4-112. Postbus 22660 1100 DD Amsterdam, Email
[email protected]).
A. Afbakening van het cohort A.1. Benoem zo concreet mogelijk het ziektebeeld wat in uw parel is gekozen
A.2. Welke nadere keuzes zijn er gemaakt sinds het FES voorstel (H3 van initieel projectplan, bijlage bij het FES voorstel)
A.3. Kunt u deze keuzes toelichten?
A.4. Wat is de omvang van de patiëntenpopulatie waarvoor u gegevens en materialen wilt verzamelen?
o Totale populatie over 8 UMC’s (totaal / nieuw per jaar) o Populatie per UMC (totaal / nieuw per jaar)
B. Wetenschappelijke waarde B.1. Kunt u de relevantie van de cohort beschrijven (beknopt, paar zinnen)
B.2. Welke wetenschappelijke doelstelling(en) denkt u met de verzameling te kunnen ondersteunen?
o Doelgroep(en) o Type onderzoek B.3. Welke mogelijkheden ziet u nog meer voor dit cohort (langere termijn)?
59
C. Definitie van het cohort C.1. Welke gegevens wilt u gaan verzamelen?
o Beschrijf de gegevens zo gedetailleerd mogelijk (graag in aparte bijlage) • Gegeven • Formaat
o Welke kwaliteitseisen worden aan de gegevens gesteld? o Is de definitie gebaseerd op een bestaand gegevensmodel? o worden de gegevens longitudinaal verzameld? C.2. Welke materialen wilt u gaan verzamelen?
o Noem de materialen o Welke gegevens wilt u, anders dan de klinische gegevens van de patiënt, bij de materialen vastleggen?
o Wordt het materiaal op een bepaalde manier verwerkt c.q. getest? • Welke verwerking / test? • Wordt het resultaat toegevoegd aan de dataset?
o Betrokkenen bij het verzamelen • Waar wordt verzameld? • Door wie? • Wie is verantwoordelijk?
o Zijn er al standaard procedures voor het verzamelen van het genoemde materiaal (SOP’s)? o Zijn deze SOP’s al geïmplementeerd? o Hoe is de opslag van de materialen georganiseerd • Op afdeling / instelling / buiten instelling? • Hoe is de kwaliteit gewaarborgd? • Zijn er procedures? • Afspraken?
60
C.3. Welke knelpunten voorziet u bij het verzamelen van genoemde gegevens en materialen? C.4. Zijn er bestaande verzamelingen die relevant zijn irt deze cohort?
o Is er een intentie om deze verzameling(en) te includeren? o Op welke termijn o Is het mogelijk om een contactpersoon van deze verzameling te benaderen (zo ja, contactgegevens)
D. Referentiekader D.1. Zijn er specifieke juridische aspecten in relatie tot het cohort? (zo ja, benoem deze)
D.2. Zijn er specifieke ethische aspecten in relatie tot het cohort? (zo ja, benoem deze)
• Is er al een regeling m.b.t. informed consent beschikbaar?
o Zo ja, is deze al getoetst o Zo nee, wat zijn de bestaande gedachten in uw parel mbt het consent en de ethische toetsing? • Zijn er relevante standaarden m.b.t. kwaliteit, gegevensdefinities, verzamelproces...
E. Samenwerking E.1. Is er in het kader van dit ziektebeeld een bestaande samenwerking?
o Benoem deze o Is het cohort wat in parelsnoer gerealiseerd gaat worden relevant voor deze samenwerking? o Is de industrie betrokken? Zo ja, benoem deze en de wijze waarop de betrokkenheid vorm is gegeven.
o Zijn er voor dit ziektebeeld Europese initiatieven? (zo ja, benoem deze) o Is het cohort wat in parelsnoer gerealiseerd gaat worden relevant voor deze initiatieven? o Is het cohort interessant voor voorstellen die worden gedaan in het kader van de activiteiten van CTMM en/of TIPharma?
61
62
Bijlage 3 Richtlijnen m.b.t. begroting Parelsnoer Initiatief Algemene richtlijnen begroting Parelsnoer - Participatie van UMC medewerkers in de werkgebieden ‘Referentiekader’ en ‘Ontwikkeling centrale infrastructuur’ wordt financieel gecompenseerd. - De reserve wordt na de uitvoering van de preparatiefase in overleg met de stuurgroep (NFU-bestuur) bestemd. - Voor ontwikkeling van de lokale infrastructuur, ontwikkeling van de ‘eigen’ parel en implementatie van de overige parels wordt voor ieder UMC een bedrag gereserveerd van K€ 2.500. Dit bedrag is inclusief eventuele BTW (dit is nog een onderwerp van gesprek met de accountant en belastingdienst). - Voor ontwikkeling van de lokale infrastructuur, ontwikkeling van de ‘eigen’ parel en implementatie van de overige parels brengt ieder UMC matching in ter waarde van K€ 4.000. - Binnen ieder UMC is het aangewezen lid van de Raad van Bestuur formeel eindverantwoordelijk voor het aan het betreffende UMC toegekende budget als mede de hiermee samenhangende begroting. Deze budgetverantwoordelijkheid kan door het lid van de RvB gedelegeerd worden naar de UMC projectleider Parelsnoer. - Het aan de UMC’s toegekende budget wordt in jaarlijkse tranches in de eerste helft van januari van het betreffende jaar aan de UMC’s uit het Parelsnoer budget overgemaakt. Basis voor toekenning van het budget is een door de Parelsnoer directie goedgekeurd Plan van Aanpak en een goedgekeurde begroting. Er wordt nog een verdeelsleutel voor jaarlijkse toekenning opgesteld op basis van het kasritme voor betaling van de subsidie door OC&W aan het Parelsnoer Initiatief en de nog op te stellen begrotingen. - Het NFU-bestuur geeft formele goedkeuring aan de overall begroting van het Parelsnoer Initiatief. - De Parelsnoer Directie geeft formele goedkeuring aan alle deelbegrotingen met betrekking tot het Parelsnoer Initiatief. - Het aan de UMC’s toegekende budget mag alleen worden besteed aan de posten zoals opgenomen in de door het UMC opgestelde begroting. Besteding van budget aan andere dan deze posten wordt in beginsel niet toegestaan. Tussentijdse significante wijzigingen dienen voor akkoord voorgelegd te worden aan de Parelsnoer directie. - In het verleden (voor aanvang van het Parelsnoer Initiatief) gemaakte kosten met betrekking tot de aanschaf van software zijn uitgesloten van de begroting. Dit geldt ook voor kosten die niet direct gerelateerd zijn aan het Parelsnoer Initiatief en kosten die het UMC buiten uitvoering van het project anders ook had gemaakt (bijv. licentiekosten). In principe geldt dat voor alle begrote kosten aannemelijk gemaakt moet kunnen worden dat deze direct betrekking hebben op het Parelsnoer Initiatief en de daarmee samenhangende werkzaamheden. - Ieder UMC stelt per kwartaal een financiële rapportage op en stuurt deze naar de Parelsnoer directie ter verantwoording. Het format voor deze rapportage en bijbehorende procedure wordt nog nader uitgewerkt. - Overschrijdingen op de aan de UMC’s toegekende budgetten komen voor rekening van het betreffende UMC en kunnen in geen geval verhaald worden op het Parelsnoer Initiatief. Een overschrijding wordt aangemerkt als additionele matching. - In de begroting dient rekening gehouden te worden met een jaarlijkse inflatiecorrectie over de totaal begrote kosten van 2,5%, ingaande in 2008. Te hanteren inflatiecorrectie 2008 = 2,5%, 2009 = 5,06%, 2010 = 7,69%. - De in de begroting op te nemen bedragen zijn afgerond in euro’s. - Ieder UMC stelt per parel een begroting op en daarnaast een totaal begroting met daarin een generiek deel voor activiteiten t.b.v. alle parels en een totaal van alle separate parelbegrotingen.
63
Specifieke richtlijnen m.b.t. begroting Parelsnoer Richtlijnen baten - Op deze subsidie is de Kaderregeling subsidiëring projecten t.b.v. onderzoek en wetenschap van het Ministerie van OC&W van toepassing. Richtlijnen personele kosten - De financiële vergoeding van medewerkers geschiedt op basis van de FUWAVAZ inschaling van betreffende medewerker. - Inhuur van derden (personeel niet in loondienst) kan worden begroot op basis van de kosten zoals door de derde partij bij het betreffende UMC in rekening worden gebracht. De UMC’s zijn zelf verantwoordelijk voor het afsluiten van overeenkomsten met derden. - De te hanteren indeling in personele kosten voor zowel personeel in loondienst als personeel niet in loondienst is als volgt (conform Fuwavaz functiefamilies met uitzondering van medisch specialisten en aios): 1. Management (directie, projectleiding) 2. Staf, administratie en secretariaat (stafadviseurs, administratief medewerkers, datamanagers, kwaliteitsmedewerkers en secretarieel medewerkers) 3. Facilitair (ICT-medewerkers) 4. Medisch specialisten 5. Wetenschappelijk Onderzoek (wetenschappelijk onderzoekers) 6. Analytisch personeel (laboratoriummedewerkers en analisten) - De personele kosten voor personeel in loondienst worden begroot op basis van de bruto salarislasten (conform inschaling in Fuwavaz functiefamilies en conform de CAO ’05 – ‘07 Universitair Medische Centra). - Bovenop de bruto salarislasten van personeel in loondienst kan een opslagpercentage worden gehanteerd van 37% ten behoeve van de bekostiging van o.a. werkgeverslasten voor premies volksverzekeringen, pensioenpremies, vakantiegeld, eindejaarsuitkering en wachtgeld. - Op de totale bruto salarislasten inclusief opslagpercentage van 37% van personeel in loondienst kan een opslagpercentage worden gehanteerd van 16% ten behoeve van reiskosten (m.u.v. woon-werkverkeer), drukkosten, portokosten, kantoorbenodigdheden etc. - In de begroting dient per opgenomen personele post het aantal fte’s (tot één decimaal achter de komma) te worden vermeld Richtlijnen materiele kosten - De te hanteren indeling in materiele kosten in de begroting is als volgt: 1. Patiëntgebonden kosten met betrekking tot het verzamelen en opslaan van bio-materieel. Richtlijnen investeringen - ICT-apparatuur, gespecificeerd in termen van typen en aantallen en op basis van aanschafwaarde. - Vriezer-apparatuur, gespecificeerd in termen van typen en aantallen en op basis van aanschafwaarde. - Software, gespecificeerd in termen van typen en aantallen op basis van aanschafwaarde. - In de begroting wordt geen rekening gehouden met afschrijvingen. - Aandachtspunt: houd bij het begroten van investeringen rekening met de eventuele hiermee samenhangende financiële consequenties ten aanzien van de exploitatie en neem deze op in de personele en/ of materiële begroting (consequenties ten aanzien van personeel, materieel (bijv. disposables), bouwen installatietechniek, onderhoud, data- en/of beeldopslag, huisvesting). Richtlijnen onvoorzien - In de totale UMC begroting kan een kostenpost ‘onvoorzien’ worden opgenomen van maximaal € 50.000,-.
64
Bijlage 4 Meerjarenbegroting Parelsnoer
WERKGEBIED
SUBSIDIE
MATCHING
FASE 1 KOSTEN 2007
2007
FASE 2 KOSTEN 2008
2009
FASE 3 KOSTEN 2010
SUBSIDIE + MATCHING -/- KOSTEN
Directie & Programmabureau
1.000
250
40
240
240
230
0
Referentiekader
2.000
550
80
460
460
450
0
Centrale infrastructuur
6.000
250
300
1.820
1.820
1.810
0
5.200
2.470
14.780
14.780
14.770
0
Lokale ontwikkeling & implementatie/ parels
20.000
Reserve*
6.000
TOTAAL
35.000
32.000
6.000 32.000
6.250
2.890
17.300
17.300
17.260
6.000
N.B. De begrote kosten voor de fases 2 en 3 betreffen een aanname. Op basis van in de preparatiefase nader te maken plannen kan hiervoor een nauwkeurigere indicatie worden gegeven. * De reserve wordt na fase 1 bestemd en is zodoende nog niet opgenomen in de kostenbegroting.
65
Bijlage 5
66
Telefoon 020 566 82 60
[email protected]