Conferentie 24 ok
02-11-2010
09:18
Pagina 211
7.Taalbeleid hoger onderwijs
Ronde 8 Marloes van Beersum & Eline van Straalen Taalcentrum-VU, Vrije Universiteit Amsterdam Contact:
[email protected] [email protected]
Verplicht toetsen en bijspijkeren of eigen verantwoordelijkheid? De basisvaardigheden Nederlands van eerstejaars VU-studenten 1. Inleiding De Vrije Universiteit Amsterdam (VU) heeft, in tegenstelling tot de meeste Nederlandse universiteiten, een universiteitsbreed taalbeleid. Doel van dat taalbeleid is om belemmeringen op het gebied van taalbeheersing bij studenten en docenten op te sporen en weg te nemen, zowel voor het Nederlands als voor het Engels. Met dat taalbeleid stelt de VU duidelijke eisen aan de taalvaardigheid van haar studenten en docenten. Daarnaast biedt de universiteit begeleiding, ondersteuning en faciliteiten. In deze bijdrage gaan we in op de inhoud van de maatregelen voor eerstejaarsstudenten, de opzet ervan en de overwegingen daarbij. We beginnen met een korte terugblik op het ontstaan van het taalbeleid.
2. Is er wel een probleem? Het ontstaan van het VU-taalbeleid In maart 2007 pleitte de decaan van de Faculteit der Letteren, prof. dr. D.G. Yntema voor een instellingsbreed taalbeleid. Aanleiding hiervoor waren klachten van met name docenten van de Faculteit der Rechtsgeleerdheid over de taalvaardigheid van eerstejaarsstudenten. Waar de aandacht in het vak ‘Juridische vaardigheden’ zou moeten uitgaan naar schriftelijke uitdrukkingsvaardigheden op academisch niveau, bleek dat de meeste tijd opging aan het bijspijkeren van taalvaardigheden, waarvan werd uitgegaan dat studenten die bezitten bij instroom aan de universiteit. De eerste stap op weg naar dat taalbeleid was een ‘pilottoets Nederlandse schrijfvaardigheid’ die een antwoord moest geven op de vraag: ‘Hoe terecht zijn de klachten en als er een probleem is, hoe groot is dat dan?’ Het Taalcentrum-VU ontwikkelde een digitale toets, die werd afgelegd door ongeveer 1100 eerstejaarsstudenten van drie faculteiten. Uit de pilot kwam naar voren dat de schrijfvaardigheid van eerstejaarsstudenten uiteenliep van zeer slecht tot redelijk goed. De schrijfproblemen lagen vooral in het 211
7
Conferentie 24 ok
02-11-2010
09:18
Pagina 212
VIERENTWINTIGSTE CONFERENTIE HET SCHOOLVAK NEDERLANDS
domein van ‘grammatica’, ‘spelling’ (waaronder ‘werkwoordspelling’) en ‘overige formuleeronderwerpen’. Minder problematisch waren de onderdelen ‘structureren’ en ‘woordenschat/woordkeus’1. De scoreverdeling van de toets was als volgt: • 25% ruim voldoende; • 59% voldoende om een wetenschappelijke studie te volgen; • 16% onvoldoende, verbetering van de schrijfvaardigheid moet eerste prioriteit zijn. In de uitslagen zag het College van Bestuur van de VU aanleiding om de taaltoets jaarlijks af te nemen en in te bedden in een universiteitsbreed taalbeleid. Hiervoor werd bij het Taalcentrum-VU het ‘Taalloket’ ingericht, de uitvoerende instantie van het taalbeleid, bestaande uit twee projectleiders en een projectmedewerker.
3. Normen stellen, toetsen, remediëren: het taalbeleid Nederlands 3.1 Maatregelen Eerstejaarsstudenten krijgen te maken met de volgende taalbeleidmaatregelen: de taaltoets Nederlands, de bijspijkercursus en de Taalbeugel. De taaltoets en de bijspijkercursus zijn een vast onderdeel van het curriculum. Het taalbeleid is opgezet rond de strategie van normen stellen, toetsen en remediëren. Voor de eerstejaarsstudenten werkt dat in de praktijk als volgt: • normen stellen: de beheersing van de studenten moet aansluiten bij het referentieniveau 4F van de commissie-Meijerink2; • toetsen: alle eerstejaars bachelorstudenten leggen de taaltoets Nederlands af; • remediëren: studenten die laag scoren op de taaltoets, volgen de bijspijkercursus Nederlands. Bij de eerstejaarsstudenten zien we twee soorten problemen voor wat betreft taalvaardigheid. Sommige studenten hebben last van ‘onkunde’; andere van ‘onwil’. Bij ‘onkunde’ gaat het om deficiënties: studenten maken fouten tegen bijvoorbeeld spelling en grammatica, omdat ze niet (meer) weten hoe het moet. Het probleem dat we ‘onwil’ noemen, geldt voor studenten die wel weten hoe het moet, maar daar niet genoeg hun best voor doen.
212
Conferentie 24 ok
02-11-2010
09:18
Pagina 213
7.Taalbeleid hoger onderwijs
3.2 Taaltoets Nederlands De taaltoets Nederlands bestaat uit 200 gesloten toetsitems, verdeeld over vijf categorieën: ‘spelling en interpunctie’, ‘structuur’, ‘grammatica’, ‘woordenschat/woordkeuze’ en ‘formuleren’. In figuur 1 is een aantal voorbeelditems opgenomen.
7
Figuur 1: Voorbeelditems uit de taaltoets Nederlands.
Bij het ontwikkelen van de toets werden keuzes gemaakt. Zo moest de toets gericht zijn op ‘taalgebruik’ en niet op ‘taalbeschouwing’. Dat wil zeggen: studenten moeten laten zien dat ze de regels kunnen toepassen; ze moeten de regels niet kunnen beschrijven. ‘Grammaticaliteit’ en ‘werkwoordspelling’ worden wel getoetst. Bij het ontwikkelen van de toets is niet alleen gekeken naar de referentieniveaus van Meijerink (vooral voor het domein ‘taalverzorging’), maar is ook gekeken naar de werkelijke schrijfvaardigheid van eerstejaarsstudenten. Hiervoor is een aantal werkstukken bekeken van eerstejaarsstudenten. Op basis van een analyse van die werkstukken is een categorisering van schrijfvaardigheidsgebreken opgesteld die als uitgangspunt heeft gediend voor de uiteindelijke categorisering van de toetsitems.
213
Conferentie 24 ok
02-11-2010
09:18
Pagina 214
VIERENTWINTIGSTE CONFERENTIE HET SCHOOLVAK NEDERLANDS
Verder werden de volgende uitgangspunten gehanteerd: • De toets is niet specifiek gericht op anderstaligen: de taalvaardigheid van het gehele cohort beginnende bachelorstudenten moet in kaart worden gebracht. Wel wordt per kandidaat naar thuistaal en schooltaal gevraagd, om later iets te kunnen zeggen over de rol van de taalachtergrond. • De toets is gericht op het niveau van taalbeheersing dat de doelgroep – gelet op haar kwalificatie – geacht mag worden te bezitten. Er worden geen onderwerpen getoetst die aan de universiteit worden onderwezen. • De toets meet uitsluitend de beheersing van hedendaags Nederlands. Dat betekent dat er geen detailonderscheiden worden gemeten die in het taalgebruik van de meeste Nederlanders geen rol (meer) spelen. Bij het kiezen van te toetsen uitdrukkingen, gezegdes en woordenschat wordt gekeken naar relevantie voor de academische praktijk. De scores op de toets worden uitgedrukt in drie categorieën: ‘laag’, ‘gemiddeld’ en ‘hoog’. Die categorieën hebben de categorisering van de pilot (‘onvoldoende’, ‘voldoende’, ‘ruim voldoende’) vervangen.
3.3 Bijspijkercursus Nederlands Studenten die laag scoren voor de taaltoets Nederlands volgen verplicht de bijspijkercursus. Die cursus is erop gericht om de basiskennis van de Nederlandse taal op te frissen en studenten handvatten te bieden om in de toekomst zelfstandig hun taalvaardigheid te verbeteren. De cursus bestaat uit zes wekelijkse bijeenkomsten van twee uur en behandelt de echte ‘basics’, van ‘t kofschip tot e-mailconventies. De stof sluit aan bij de taaltoets Nederlands. Studenten worden vooral zelf aan het werk gezet met oefeningen die ze individueel en in groepsverband maken. De cursus wordt afgesloten met een diagnostische eindtoets in de laatste bijeenkomst. Studenten worden niet verplicht om een voldoende te halen voor de eindtoets: de taalproblemen van sommige studenten zijn gewoon te groot om in zes weken bij te spijkeren. De ‘Blackboardmodule’ met oefentoetsen blijft voor studenten ook na de cursus beschikbaar en studenten kunnen voor hulp aankloppen bij het Taalloket. Met ingang van het studiejaar 2009-2010 kunnen studenten kiezen tussen een cursusgroep met taalstempel NT1 en een cursusgroep met taalstempel NT2. Dat zorgde voor iets minder gediversifieerde groepen en gaf de docenten de kans om op meer specifieke taalproblemen in te gaan. De student kiest zelf de groep en moet zelf een inschatting maken van zijn problemen. De cursusstof is voor beide groepen hetzelfde.
214
Conferentie 24 ok
02-11-2010
09:18
Pagina 215
7.Taalbeleid hoger onderwijs
3.4 De Taalbeugel Er is op de VU ook gezocht naar een manier om het probleem van ‘onwil’ aan te pakken. Daarbij is gekeken naar een middel voor docenten om op te treden tegen desinteresse van studenten om een in verzorgde taal gesteld werkstuk in te leveren. Hiervoor is de zogenoemde Taalbeugel ontwikkeld. De Taalbeugel is een sticker die docenten kunnen plakken op werkstukken die voor hen niet door de beugel kunnen voor wat betreft taal en die ze zonder verder na te kijken kunnen teruggeven aan de student. Let wel: het is geen middel om de onkunde van studenten op het gebied van taal tegen te gaan; studenten die wel hun best doen, maar tegen de grenzen van hun taalbeheersing aanlopen, moeten op een andere manier worden geholpen. De Taalbeugel is bedoeld voor werkstukken die op de computer zijn geschreven en voor e-mails. Hierbij kunnen studenten gebruikmaken van bijvoorbeeld de spellingcontrole – al is die niet foutloos. De Taalbeugel is een ietwat kinderachtige maatregel wellicht, maar is dan ook bedoeld om een kinderachtig probleem aan te pakken.
4. Verplicht of eigen verantwoordelijkheid? De VU zet hoog in met haar taalbeleid: alle eerstejaars bachelorstudenten in een Nederlandstalige opleiding maken verplicht de taaltoets Nederlands. Vrijstellingen worden slechts in zeer uitzonderlijke gevallen gegeven. Ook het volgen van de bijspijkercursus Nederlands is verplicht: alle studenten die laag scoren voor de taaltoets moeten minstens vijf (van de zes) bijeenkomsten bijwonen en de eindtoets maken. Maar daar blijft het vervolgens bij. De universiteit neemt haar verantwoordelijkheid tot hier: de student met taalproblemen staat na de cursus op eigen benen. Hij heeft tijdens de cursus inzicht gekregen in zijn zwakheden en geleerd hoe hij die kan aanpakken. Als hij verdere hulp van buitenaf nodig heeft, is dat zijn eigen verantwoordelijkheid. Uiteraard biedt de VU hiervoor faciliteiten in de vorm van cursussen ‘wetenschappelijk schrijven’, ‘formuleren en spellen’, ‘scriptie schrijven’ en ‘taalverrijking voor studenten met dyslexie’. Ook studenten lijken zich bewust te zijn van het feit dat ze hun verantwoordelijkheid moeten nemen. In de evaluaties van de taaltoets en van de bijspijkercursus zijn ze milder dan we verwachtten. Eigenlijk vinden ze de taaltoets wel een goed idee. In de woorden van een van hen: “Ik vind het erg goed, veel studenten komen op het hoger onderwijs met een taalachterstand waardoor ze niet op niveau kunnen presteren”. En: “Ik merk nu zelf dat ik met heel veel dingen op mijn spelling ga letten”. Maar veel studenten maken toch ook de opmerking dat ze eigenlijk vinden dat studenten hier hun eigen verantwoordelijkheid moeten nemen: “Verplicht hoeft niet. Wel aanraden! En motiveren”. Ze geven aan dat ze hierbij wel ondersteuning verwachten en dat docenten kritisch moeten zijn op het schriftelijk werk dat ze inleveren.
215
7
Conferentie 24 ok
02-11-2010
09:18
Pagina 216
VIERENTWINTIGSTE CONFERENTIE HET SCHOOLVAK NEDERLANDS
Noten 1
Werkgroep taaltoetsen (2008). Taaltoetsen Nederlands en Engels aan de VU. Opzet, inhoud, resultaten Amsterdam: VU Amsterdam.
2
Expertgroep Taal en Rekenen (2008). Over de drempels met taal. Enschede. Ten tijde van het ontwikkelen van de toets was Talige startcompetenties Hoger Onderwijs.
216