1 Algemene bepalingen
Vanuit milieukundig oogpunt dienen plaatsen, waar er door de aard van de activiteiten kans is op pollutie, verplicht in nietwaterdoorlatende materialen uitgevoerd te worden en dient het afstromende water te worden opgevangen en afgevoerd naar het rioleringsnet of naar een daartoe voorziene opvangzone en/of zuiveringspunt.
1.1
1.3
VOORSCHRIFTEN RUP 12 – BISDONKSTRAAT
VERORDENEND DEEL
OP TE HEFFEN VOORSCHRIFTEN
Bij het van kracht worden van voorliggend ruimtelijk uitvoeringsplan worden de voorschriften en bestemmingen van het gewestplan opgeheven en vervangen door de voorschriften en bestemmingen bepaald in voorliggend ruimtelijk uitvoeringsplan. 1.2
WATERHUISHOUDING EN INTEGRAAL WATERBEHEER
In alle bestemmingzones zijn werken en handelingen, voorzieningen en inrichtingen toegelaten die nodig zijn voor het beheersen van overstromingen of het voorkomen van wateroverlast voor zover zij conform de principes van natuurtechnische milieubouw gebeuren en passen binnen een integraal waterbeheer. Regenwater moet in eerste instantie zoveel mogelijk gebruikt worden. Het resterende deel moet maximaal kunnen infiltreren in de ondergrond, hetzij door het gebruik van waterdoorlatende materialen, hetzij door afleiding van regenwater van verharde delen naar de onverharde delen, hetzij door afleiding naar daartoe voorziene constructies om het water te bufferen. Afvalwater afkomstig van de bebouwde delen in het plangebied dient aangesloten te worden op het bestaande rioleringsnet of dient op de site zelf gezuiverd. Indien een gebouw niet aangesloten is op een zuiveringszone, is het bekomen van een vergunning slechts mogelijk indien een installatie voor het behandelen van afvalwater (IBA) wordt aangelegd.
AANPLANTINGEN VAN BOMEN, STRUIKEN EN HAGEN
Bij aanplantingen van bomen, struiken en hagen moet een keuze gemaakt worden uit streekeigen en standplaatsgebonden soorten die in bijlage II zijn opgesomd. De keuze van bomen, struiken en hagen moet zodanig gebeuren dat deze aansluiten op de aanwezige beplanting in de nabije omgeving (zie bijlage II). 1.4
BEGRIPPENLIJST
Bestemming: doeleinde van ruimtegebruik, gedetailleerd tot op het niveau van een perceel of een perceelsdeel dat, met behulp van voor het ruimtegebruik bindende voorschriften, aan een bepaald stuk grond wordt toebedeeld. Bezettingsgraad: verhouding van de grondoppervlakte van alle bouwwerken op één terrein of perceel ten aanzien van de oppervlakte van dit terrein of perceel. Bijgebouw: bouwwerk of gebouw dat los staat (fysisch gescheiden) van de woning en bedoeld is voor de berging van goederen, gebruiksmiddelen, voertuigen, ... Bouwlaag: doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke hoogte of bij benadering op gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, met uitzondering van onderbouw en zolder (ook al is deze bewoonbaar). In dit RUP wordt een bouwlaag een maximale hoogte van 3 m toegekend. Voor de bouwlaag op het gelijkvloers wordt gerekend met een hoogte van 4 m.
Bruto bouwvolume: het (bruto) bouwvolume wordt gemeten met inbegrip van buitenmuren en dak, te vertrekken van het maaiveld. Het deel van het keldervolume onder het maaiveld wordt dus niet meegerekend, op voorwaarde dat het een gebruikelijke onderkeldering van het woongebouw betreft. Wanneer ondergrondse ruimtes woonfuncties herbergen, worden ze wel meegerekend. Als gewone kelder geldt bijvoorbeeld een ondergronds gelegen wasruimte, berging, stookruimte of autostalplaats. Gebouw: elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt. Grondoppervlakte: de oppervlakte die wordt gemeten tussen (de buitenste verticale projecties van) de buitenzijde van de gevels op de gelijkvloerse verdieping. Herbouwen: als herbouwen wordt beschouwd een bouwproject waarbij minder dan 60% van de buitenmuren wordt behouden. Hoofdgebouw: gebouw dat door zijn constructie of afmetingen als belangrijkste bouwwerk valt aan te merken, met inbegrip van de verdiepingen. Hoogstam (bij nieuwe aanplanting): een boom met de minimale afmeting van 12 cm omtrek op 100 cm boven het maaiveld. Kroonlijst: gootafwerking bij hellende daken of de afwerking van de bovenkant van platte daken ter hoogte van de gevel. Kroonlijsthoogte: de afstand gemeten tussen de onderzijde van de inkomdrempel en de bovenkant van de kroonlijst. Natuurtechnische milieubouw: de inrichting of het beheer dient te gebeuren volgens de principes van natuurtechnische milieubouw, dit betekent dat er rekening moet gehouden worden met de inheemse fauna en flora door de levensvoorwaarden van deze fauna en flora zoveel mogelijk te behouden of te herstellen of zelfs te creëren en te ontwikkelen.
Niet-verkrot gebouw: gebouw dat voldoet aan de elementaire eisen van stabiliteit. Nok: hoogste gedeelte van een hellend dak van een gebouw Nokhoogte: afstand tussen de onderzijde van de inkomdrempel en de bovenkant van de nok. Tuinzone: zone waar gazons en groenaanplantingen als bomen, heesters, struiken en bodembedekkers het belangrijkste bestanddeel uitmaken en waar een uitgesproken relatie bestaat met een (woon)gebouw. Vergund of vergund geacht gebouw: een vergund gebouw is een gebouw dat overeenstemt met de stedenbouwkundige en andere vergunningen die ervoor zijn afgeleverd. Een vergund geacht gebouw is gebouwd vooraleer de wet van 29 maart 1962 houdende de organisatie van de ruimtelijke ordening en van de stedenbouw van kracht werd. Waterdoorlatende materialen: materialen die toelaten dat water naar de ondergrond doorsijpelt zoals onder meer grint, dolomiet, sintels, houtsnippers, betongrasdallen, …
2 Specifieke voorschriften 2.1
GEÏSOLEERDE WONINGEN IN LANDSCHAPPELIJK WAARDEVOL GEBIED
2.1.1
Bestemming
De zone is bestemd als landschappelijk waardevol agrarisch gebied voor de grondgebonden landbouw met mogelijkheden voor behoud, verbouwen, uitbreiden en/of herbouwen van bestaande, niet-verkrotte, hoofdzakelijk vergunde of vergund geachte woningen en het bijhorende gebruiksperceel met bijgebouwen. Er gelden bepaalde beperkingen met het doel het landschap te beschermen of aan landschapsontwikkeling te doen. Binnen de hoofdgebouwen van de bestaande woning is de ééngezinswoonfunctie toegestaan. Er kunnen geen bijkomende woongelegenheden opgericht worden ten opzichte van de feitelijk vergunde toestand op het ogenblik van de inwerkingtreding van het RUP. 2.1.2
voor zover het bruto bouwvolume maximum 1000 m³ bedraagt én de totale volumevermeerdering door uitbreiding maximum 100% bedraagt van het bestaande, vergunde volume. Indien het bestaande bouwvolume meer dan 1000 m³ bedraagt, blijft het volume van de herbouwde woning beperkt tot 1000 m³. Er mogen alleen woningen herbouwd worden indien op hetzelfde terrein de vorige woning wordt afgebroken. Voor uitbreiden en herbouwen gelden volgende voorwaarden: •
Inplanting: op minimum 6m van de rooilijn en minimum 3 m van de zij- en achterkavelgrenzen. Bij herbouw dient bij het bepalen van de inplantingsplaats in eerste instantie rekening gehouden te worden met de traditionele ruimtelijke setting van de gebouwen. Het herbouwde bouwvolume moet opgericht worden binnen een straal van 10 m van de inplanting van het oorspronkelijke bouwvolume. In tweede instantie dient bovenstaande inplanting, waar mogelijk, gerespecteerd.
•
Aantal bouwlagen: het bestaande aantal bouwlagen geldt als maximum. In geval van een hellend dak kan de ruimte onder het dak als 1 extra bouwlaag worden ingericht.
•
Dakvorm: hellend dak met een helling tussen 30° en 50° over een grondoppervlakte van minimum 75%.
•
materiaalgebruik: De materialen dienen duurzaam en esthetisch verantwoord te zijn alsook moeten ze harmonisch worden ingepast ten opzichte van de omringende gebouwen en de landschappelijk waardevolle omgeving. Elke bebouwing in deze zone moet een landelijk karakter hebben. De vergunningverlenende overheid doet uitspraak over de geïntegreerdheid van de materialen en kleuren vermeld in de vergunningsaanvraag.
Bebouwingsvoorschriften
Hoofdgebouw Verbouwen Verbouwen binnen het bestaande bouwvolume van elk bestaand hoofdzakelijk vergund of vergund geacht hoofdgebouw, met inbegrip van bijgebouwen die er fysische één geheel mee vormen, is toegestaan. Uitbreiden en herbouwen Het uitbreiden en herbouwen van elk bestaande hoofdzakelijk vergund of vergund geacht hoofdgebouw, met inbegrip van bijgebouwen die er fysisch één geheel mee vormen, is toegestaan
Bijgebouwen
2.1.3
Verbouwen Het verbouwen binnen het bestaande bouwvolume van elk bestaand, hoofdzakelijk vergund of vergund geacht bijgebouw, horende bij een woning maar gescheiden van het hoofdgebouw, is toegestaan.
De niet-bebouwde delen dienen als tuin of gebied voor hobbylandbouw te worden aangelegd en als dusdanig gehandhaafd. De aanplantingen van bomen, struiken en hagen gebeurt bij voorkeur met streekeigen en standplaatsgebonden soorten.
Herbouwen en bouwen van een nieuw bijgebouw Het herbouwen van elk bestaand, hoofdzakelijk vergund of vergund geacht bijgebouw op dezelfde plaats en binnen het bestaande bouwvolume is toegestaan. Als herbouwen op dezelfde plaats wordt beschouwd het herbouwen van een gebouw op minstens 75% van de oppervlakte van de bestaande gebouwen. Indien alle bestaande bijgebouwen worden afgebroken, kan één nieuw bijgebouw opgericht worden met een maximaal bouwvolume van de afgebroken bijgebouwen samen. Voor het bouwen van een nieuw bijgebouw gelden volgende voorwaarden: •
Inplanting op minimum 2m van alle eigendomsgrenzen of op de perceelsgrens in geval van gezamenlijke uitvoering met een bijgebouw op het aanpalende perceel dat op dezelfde perceelsgrens wordt opgetrokken.
•
Aantal bouwlagen: maximaal één bouwlaag, met een maximale kroonlijsthoogte van 3m.
•
Dakvorm: dakvorm is vrij met een maximale nokhoogte van 5m voor hellende daken en een maximale deksteenhoogte van 4,2m voor platte daken.
•
Materiaalgebruik: dezelfde materialen als het hoofdgebouw en/of hout. De dakbedekking bestaat uit pannen, rechthoekige leien of dakvilt.
Inrichting van de niet-bebouwde delen
Verhardingen De niet-bebouwde oppervlakte kan verhard worden ten behoeve van opritten, tuinpaden, parkeerplaats en bouwwerken, geen gebouwen zijnde. Aansluitend bij de woning kan een terrasverharding van maximum 30m² aangelegd worden. Verhardingen worden beperkt tot een minimum en gebeuren in waterdoorlatende materialen. Ondoorlaatbare verhardingen zijn toegestaan voor zover de afwatering gebeurt naar de niet-verharde delen of naar een eigen opvang. Reliëfwijzigingen Het natuurlijke peil van de grond mag niet worden gewijzigd op minder dan 0,50m afstand van de eigendomsgrenzen. Taluds, steunmuren en terrassen mogen niet hoger zijn dan 0,50m ten overstaan van het natuurlijke of, indien het peil genormaliseerd werd, het genormaliseerde grondpeil. Afsluitingen Volgende afsluitingen met een maximale hoogte van 1,5m zijn toegestaan: • Streekeigen hagen of houtkanten, al dan niet met metaaldraad versterkt; • Houten hekwerk; 2.1.4
Beheer
Indien een woning niet aangesloten is op een zuiveringszone, is het bekomen van een vergunning slechts mogelijk indien een installatie voor het behandelen van afvalwater (IBA) wordt aangelegd.
2.2
PERIMETER VOOR LANDBOUWBEDRIJFSZETELS
2.2.1
Bestemming
De zone is bestemd als landschappelijk waardevol agrarisch gebied voor de grondgebonden landbouw. De gebouwen zijn bestemd voor landbouwbedrijfzetels. Binnen de op het grafische plan aangeduide perimeter kunnen de bestaande landbouwbedrijven verder ontwikkelen. De oprichting van een nieuwe bedrijfszetel is niet toegelaten. Op niet (meer) actieve landbouwbedrijfszetels is wonen door de voormalige bedrijfsleider toegestaan tot het bedrijf wordt overgenomen. Wanneer de landbouwactiviteiten definitief worden stopgezet en de voormalige bedrijfsleider de woning niet langer betrekt, worden bij een aanvraag van een functiewijziging naar wonen, de voorschriften van de ‘zone voor geïsoleerd gelegen woningen in landschappelijk waardevol gebied’ van kracht. 2.2.2
Inrichting
Volgende werken en handelingen zijn toegelaten: 1) Het bouwen, verbouwen binnen het bestaande bouwvolume, herbouwen op dezelfde plaats en binnen het bestaande bouwvolume en uitbreiden van agrarische bedrijfsgebouwen die deel uitmaken van een bestaand hoofdzakelijk vergund en actief landbouwbedrijf, indien aan de volgende voorwaarden voldaan is: •
De bestaande gebouwen worden maximaal benut voor landbouwdoeleinden of worden afgebroken indien zij niet langer bruikbaar zijn.
•
Het nieuwe volume moet qua uiterlijk, profiel, plaatsing, vormen en kleuren, materialen, evenals qua verhoudingen, zodanig zijn dat het bouwwerk een harmonisch geheel vormt met de omgeving, rekening houdend met de eigenheid en identiteit van de omgeving,
meer in het bijzonder met de landschappelijke kwaliteit van de omgeving. Het nieuwe volume dient op een zodanige manier opgetrokken en ingeplant, dat het zelf al nauw aansluit bij het erf en het omliggende landschap. •
De bedrijfswoning is fysisch geïntegreerd in een leefbaar en volwaardig landbouwbedrijf. Er is slechts één bedrijfswoning per bedrijf toegelaten.
Het bouwen van een nieuw bedrijfsgebouw en/of uitbreiden van een bestaand hoofdzakelijk vergund bedrijfsgebouw kan enkel binnen de aangeduide perimeter voor landbouwbedrijfszetels en kan slechts leiden tot een totale volumevermeerdering door uitbreiding en/of nieuwbouw van 50% ten opzichte van het bouwvolume van de bestaande hoofdzakelijk vergunde bedrijfsgebouwen samen. 2) Het aanbrengen van infrastructuur, verhardingen en reliëfwijzigingen in functie van de landbouwactiviteiten en aansluitend bij het bestaande bedrijf. Maximaal 30% van de niet-bebouwde oppervlakte kan worden verhard. Verhardingen dienen te gebeuren in waterdoorlatende materialen. Niet-waterdoorlatende verhardingen zijn toegestaan voor zover de afwatering gebeurt naar de niet verharde delen of naar een eigen opvang. Serres, met uitzondering van één hobbyserre met een vloeroppervlakte van maximum 10 m², zijn niet toegestaan. 2.2.3
Beheer
Indien het landbouwbedrijf niet aangesloten is op een zuiveringszone, is het bekomen van een vergunning slechts mogelijk indien een installatie voor het behandelen van afvalwater (IBA) wordt aangelegd. Bij een vergunningsaanvraag dient een erfinrichtingsplan te worden gevoegd met aanduiding van:
• •
De inplanting en het gabariet van de (nieuwe) bebouwing, de functies en de ontsluiting. De erfbeplanting op en rond het landbouwbedrijf (heggen, hagen, hoogstamfruitbomen, bomenrijen, ....).
Het erfinrichtingsplan is een informatief document voor de vergunningverlenende overheid met het oog op het beoordelen of de vergunningsaanvraag voldoet aan de vereisten van de goede ruimtelijke ordening en in het bijzonder aan de doelstellingen van integratie van het landbouwbedrijf in het landschap. Daarbij is het de bedoeling het landbouwbedrijf te verfraaien en in te kleden. Met uitzondering van aanplantingen in de tuin bij de bedrijfswoning, dienen erfbeplantingen te gebeuren met streekeigen groen. (zie bijlage I) De aanplant en het onderhoud van (meidoorn)hagen, houtkanten en hoogstamboomgaarden evenals de aanleg van kleinschalige waterzuiveringsinfrastructuur, wordt gestimuleerd.
2.3
WAARDEVOLLE DREVEN MET OPENBAAR KARAKTER
2.3.1
Bestemming
Het gebied is bestemd voor de instandhouding, de ontwikkeling en het herstel van de natuur- en landschapswaarden, meer specifiek van de waardevolle heidebermen en dreefstructuren. Binnen het gebied zijn natuureducatie en recreatief medegebruik toegelaten evenals plaatselijk verkeer in functie van de ontsluiting van de naastgelegen landbouwpercelen en woningen. 2.3.2
Inrichting
Volgende werken en handelingen zijn toegelaten: •
Alle werken, handelingen, voorzieningen, inrichtingen en functiewijzigingen die nodig of nuttig zijn voor de instandhouding, het herstel en de ontwikkeling van de natuur- en landschapswaarden, meer bepaald de waardevolle heidebermen en dreefstructuren. De originele dreefstructuur dient hierbij gerespecteerd te worden. Als type worden knotbomenrijen opgelegd.
•
Het aanbrengen van kleinschalige infrastructuur gericht op het al dan niet toegankelijk maken van de dreven voor de recreant (wegwijzers, toegangspoortjes, …).
•
Het aanbrengen van kleinschalige infrastructuur gericht op natuureducatie of recreatief medegebruik (informatieborden, naambordjes, zitbanken, …)
•
Het herstellen en heraanleggen van verharde paden en wegen. Verhardingen gebeuren in natuurlijke en waterdoorlatende materialen (steenslagverhardingen als dolomiet of kalksteen, ternair zand, houtsnippers, …) of onder de vorm van verhardingen
•
in rijsporen. De afstand tussen de rooilijnen bedraagt maximaal 10 m. De verhardingsbreedte zal maximum 3,50 m bedragen.
2.4
Het heraanleggen en herstellen van nutsleidingen.
2.4.1
2.3.3
Beheer
Het beheer van de dreven moet gebeuren op een natuurgerichte manier waarbij onder meer nulbemesting wordt toegepast. Het beheer houdt rekening met een recreatieve, educatieve en ecologische functie van het gebied. De zachte recreatieve functie bestaat onder meer in de permanente toegankelijkheid voor wandelaars en fietsers op de aangeduide paden. Het aanbrengen van educatieve informatiepanelen over de heidebermen is een voorbeeld van hoe de educatieve functie van het gebied kan opgevat worden. De ecologische functie bestaat uit het behoud, de bescherming, de ontwikkeling en het herstel van de waardevolle heidevegetatie en het historische drevenpatroon.
WAARDEVOLLE DREVEN MET OPENBAAR KARAKTER IN NATUURGEBIED OF RESERVAATGEBIED
Bestemming
Het gebied is bestemd als natuurgebied of –reservaat. De hoofdfunctie is natuurbehoud en natuurontwikkeling met o.a. instandhouding, bescherming, herstel en ontwikkeling van de natuuren landschapswaarden, meer specifiek van de waardevolle heidebermen en dreefstructuren. Binnen het gebied zijn natuureducatie en recreatief medegebruik toegelaten evenals plaatselijk verkeer in functie van de ontsluiting van de naastgelegen landbouwpercelen en woningen. 2.4.2
Inrichting
Volgende werken en handelingen zijn toegelaten: •
Alle werken, handelingen, voorzieningen, inrichtingen en functiewijzigingen die nodig of nuttig zijn voor de instandhouding, het herstel en de ontwikkeling van de natuur- en landschapswaarden, meer bepaald de waardevolle heidebermen en dreefstructuren. De originele dreefstructuur dient hierbij gerespecteerd te worden. Als type worden knotbomenrijen opgelegd.
•
Het aanbrengen van kleinschalige infrastructuur gericht op het al dan niet toegankelijk maken van de dreven voor de recreant (wegwijzers, toegangspoortjes, …).
•
Het aanbrengen van kleinschalige infrastructuur gericht op natuureducatie of recreatief medegebruik (informatieborden, naambordjes, zitbanken, …).
•
•
•
Het behouden en onderhouden van de bestaande onverharde wegen (aanduiding ‘aardeweg’). Deze wegen kunnen niet verhard worden. Deze dreven worden maximaal natuurvriendelijk ingericht en ontwikkeld. Het herstellen en/of heraanleggen van bestaande verharde wegen. Verhardingen gebeuren in natuurlijke en waterdoorlatende materialen (steenslagverhardingen als dolomiet of kalksteen, ternair zand, houtsnippers, …) of onder de vorm van verhardingen in rijsporen. De afstand tussen de rooilijnen bedraagt maximaal 10 m. De verhardingsbreedte zal maximum 3,50 m bedragen. Het (her)aanleggen en herstellen van ondergrondse nutsleidingen in de zone met asterisk.
2.4.3
Beheer
Het beheer van de dreven moet gebeuren op een natuurgerichte manier waarbij onder meer nulbemesting wordt toegepast. Het beheer houdt rekening met een recreatieve, educatieve en ecologische functie van het gebied. De zachte recreatieve functie bestaat onder meer in de permanente toegankelijkheid voor wandelaars en fietsers op de aangeduide paden. Het aanbrengen van educatieve informatiepanelen over de heidebermen is een voorbeeld van hoe de educatieve functie van het gebied kan opgevat worden. De ecologische functie bestaat uit het behoud, de bescherming, de ontwikkeling en het herstel van de waardevolle heidevegetatie en het historische drevenpatroon.
2.5
TOERIT
Zone bestemd voor het toegang geven van de woningen op de dreven. Verhardingen zijn maximaal waterdoorlatend.
2.6
LOKALE ONTSLUITINGSWEG
De zone is bestemd voor het gemotoriseerde verkeer van lokaal niveau en de hieraan noodzakelijke infrastructuur als straatmeubilair en nutsvoorzieningen.