Luttenbergstraat 2 Postbus 10078 8000 GB Zwolle Telefoon 038 499 88 99 Fax 038 425 48 88 overijssel.nl postbus@overijssel. nl
PROVINCIALE STATEN VAN OVERIJSSEL Provinciale Staten van Overijss jlil, Reg.nr. P ö / 2 o i 2 > / SSO Dat. ontv.:
RABO Zwolle 39 73 41 121 Inlichtingen bij dhr. H.Rijkhoek telefoon 038 499 8337
1 9 JUN 2013
[email protected]
Routing
Onderwerp: Evaluatie Sturing jeugdzorg Overijssel
Datum 18.06.2013 Kenmerk 2013/0147566 Pagina 1
Toezending aan Provinciale Staten met oogmerk; [X] ter informatie
Bijlagen Rapport Sturing jeugdzorg Overijssel, evaluatie 2012
Inleiding Met het Beleidskader 2008- 2011 "Nieuwe bezems" (PS/2007/647) hebben Provinciale Staten aangegeven sneller en meer resultaten te willen in de jeugdzorg. Aanleiding waren weer oplopende wachtlijsten en lange wachttijden. Eén van de beleidsvoornemens om dat te bereiken was de ontwikkeling van een andere sturing met o.a. trajectfinanciering. Provinciale staten hebben ons gevraagd om een evaluatie van deze nieuwe sturing. Met deze brief bieden wij u de uitkomsten van de evaluatie aan in de vorm van het rapporten "Evaluatie Sturing jeugdzorg Overijssel" en de Eindrapportage "Evaluatie van de trajectprijs". In paragraaf A geven wij allereerst een toelichting op de ontwikkelde sturing. In paragraaf B geven wij onze reactie op de uitkomsten van de evaluatie en lichten het vervolg toe dat wij aan de uitkomsten willen geven.
Datum verzending
19. JON! 2013
$ '&
provincie
verijssel
Onderwerp: Evaluatie Sturing jeugdzorg Overijssel
A. Toelichting op de ontwikkeling van de sturing van de jeugdzorg Overijssel
Datum
18.06.2013 Kenmerk
2013/0147566 Pagina
2
Uw Staten hebben geconstateerd dat de toenmalige sturing gericht was geraakt op controle en beheersing en teveel elementen in zich had die de verkeerde omstandigheden creëerden voor de dagelijkse praktijk van de hulpverlening, met als gevolg onvoldoende door- en uitstroom. Met het Beleidskader 2008-2011 heeft u ingestemd met de ontwikkeling van een nieuwe sturing voor de realisering van de politieke doelen. Wij hebben ons de vraag gesteld op welke wijze de politieke doelen de meest kosteneffectieve werking in de dagelijkse praktijk kunnen krijgen. Een leidende gedachte is geweest dat de beste jeugdzorg gerealiseerd kan worden door de beste omstandigheden te creëren voor de dagelijkse praktijk in de relatie cliënthulpverlener. Het stelsel van provinciale jeugdzorg dient faciliterend te zijn aan die relatie tussen cliënt-hulpverlener. Tussen deze dagelijkse hulpverleningspraktijk en de provincie bevinden zich vele actoren die van invloed zijn op de uiteindelijke kosteneffectiviteit. Naarmate al deze actoren congruent met elkaar dezelfde kant op werken, zal, bij de juiste keuzes van kaders, instrumenten en werkwijzen, sprake zijn van betere realisering van de politieke doelen, van anders denken en doen. Deze congruentie kan bereikt worden als alle partijen (provincie, bestuur van de diverse instellingen, management, teamleiders en vele hulpverleners) denken en doen vanuit dezelfde kernwaarden. Een aantal kernwaarden heeft zich , in samenspraak met de instellingen jeugdzorg, uitgekristalliseerd: eigen kracht, verantwoordelijkheid en regie, ruimte, vertrouwen, resultaatverantwoordelijkheid en balans. Bij "e/gen kracht" gaat het om eigen kracht in brede zin: de kracht van de cliënt in de context van zijn gezin en sociale omgeving. Dat is niet vrijblijvend. Bij een beroep op de overheid kan de cliënt er op aangesproken worden verantwoordelijkheid te nemen voor zijn eigen situatie, daarin de regie te houden en, mét professionele hulp, te zoeken naar oplossingen, met inzet van de ondersteuning in de eigen sociale omgeving. Samengevat: Eigen kracht, verantwoordelijkheid en regie. De professional heeft ruimte nodig om daar op aan te sluiten, handelingsruimte voor maatwerk voor de cliënt en vertrouwen in de professionaliteit van zijn/haar ondersteuning van de cliënt. Ook hier geldt: de ruimte voor de professional is niet vrijblijvend. De professional krijgt ruimte voor de uitvoering, maar wel met resultaatverantwoordelijkheid. Balans heeft betrekking op een goed verlopend proces binnen en tussen de diverse niveaus (overheid, bestuurder, management,professional, cliënt). Voor een goede uitkomst is een goede balans nodig in het elkaar bieden van ruimte, vertrouwen en verantwoordelijkheid. Iedere partij heeft zijn eigen rol binnen de verschillende lagen van het stelsel van jeugdzorg. Onze rol is dfe omstandigheden te creëren voor de bestuurders van de instellingen, zodanig dat zij, op hun beurt, in staat zijn de beste omstandigheden te creëren voor de werkpraktijk van professional en cliënt. Daartoe hebben wij nieuwe kaders en instrumenten ontwikkeld. Deze voegen wij samen in een jaarlijks sturings- en subsidiekader. Dit sturingskader is formeel onderdeel van de beschikking aan de instellingen. De belangrijkste sturingsinstrumenten zijn de volgende. Een indicatiestelling, die ruimte biedt voor de zorgaanbieder. Resultaatverantwoordelijkheid voor de zorg tussen start zorg tot einde zorg (traject), nl het succesvol afsluiten van de zorg. Te realiseren door een (regionale) hoofdaannemer, die onderzijn verantwoordelijkheid onderaannemers kan inschakelen. Met een financiering per traject (traiectfinanciering), op basis van een gemiddelde traiectpriis per succesvol afgesloten traject, waarbij overschotten en tekorten op de trajectprijs voor rekening zijn van de instelling (financiële prikkel. Andere instrumenten hebben bijvoorbeeld betrekking op stimuleren Eigen Kracht Conferenties, en het opstellen van een familieplan bij de start van de zorg. Denken en doen vanuit de genoemde kernwaarden leidt tot een andere "cultuur". Deze verandering in denken en doen hebben wij bij de instellingen ondersteund onder de naam "Expeditie jeugdzorg Overijssel" en met facilitering van Eigen kracht Conferenties.
Onderwerp: Evaluatie Sturing jeugdzorg Overijssel
B. EVALUATIE STURING JEUGDZORG OVERIJSSEL U heeft gevraagd om een evaluatie van de sturing van de jeugdzorg Overijssel. Voor deze evaluatie hebben wij als te evalueren doelstellingen geformuleerd: meer vraaggerichte zorg, minder ervaren bureaucratie en een meer kosteneffectieve jeugdzorg. Wij hebben de evaluatie uit laten voeren door een externe onderzoeker dr. ir. Jos A.H. Baecke MPM, lector Sturing Windesheim. Bij het onderzoek zijn betrokken geweest: cliënten, BjzO, hoofdaannemers, onderaannemers, Eigen Kracht Centrale, provincie. In het licht van de decentralisatie van de jeugdzorg per 1 januari2015 hebben wij de evaluatie beperkt tot een evaluatie op hoofdlijnen. Het rapport "Sturing in de jeugdzorg Overijssel, evaluatie 2012" is bijlage bij dit rapport.
Datum
Evaluatie van de trajectprijs In het kader van de evaluatie van de sturing hebben wij de trajectprijs laten evalueren op basis van de door de hoofdaannemers Jarabee, Pactum en Trias-Jeugdhulp aangereikte kostprijzen voor de 2010, 2011 en 2012. De onderzoeker meldt ons als conclusie dat de drie hoofdaannemers in 2012 uitkomen met de door ons in 2012 gehanteerde trajectprijs 2012 van €37.000,-. De gemiddelde kostprijsontwikkeling 2010, 2011, 2012 per traject laat over de drie jaren een daling zien van €36.402,- naar €34.766,-. De eindrapportage "Evaluatie van de trajectprijs" bevat informatie per instelling. Wij zien deze informatie als interne bedrijfsinformatie en hebben daarom dit rapport niet als openbare informatie bij deze brief gevoegd. Het rapport ligt voor u vertrouwelijk op de griffie ter inzage.
18.06.2013 Kenmerk
2013/0147566 Pagina
3
Onze reactie op de uitkomsten van de evaluaties Wij zien in de uitkomsten een bevestiging van de in 2008 ingeslagen koers. Wij concluderen dat de kosteneffectiveit is toegenomen, de wachtlijsten zijn afgenomen, de professionals meer ruimte ervaren zich te richten op de cliënten en de zorg daardoor vraaggerichter is geworden. Bij onze conclusie dat de kosteneffectiveit is toegenomen betrekken wij het gegeven dat wij in 2012, vanuit de met de hoofdaannemers afgesproken doelstelling "meer kinderen voor hetzelfde geld" (met het oog op het wegwerken van de wachtlijsten), een vermindering van 5% op de trajectprijs hebben toegepast. Ook het gegeven dat de wachtlijsten, in vergelijking met andere provincies, zonder extra autonome middelen, aanzienlijk zijn afgenomen ondersteunt onze conclusie. De provincie Overijssel heeft met de ontwikkeling van een voor Nederland nieuwe sturing haar nek uitgestoken. Dat geldt ook voor de instellingen, waarvoor wij hen complimenteren. Er waren veel onzekerheden bij de start van dit traject. Onderweg hebben we veel, soms scherp liggende, sturingsvraagstukken in goed overleg opgelost. Voorwaarden hiervoor zijn een met de instellingen gezamenlijke visie van uit het perspectief van de cliënt, gemeenschappelijke kernwaarden, een lerende omgeving, goede procesafspraken en erkenning van de verschillende verantwoordelijkheden. Al deze elementen dragen bij aan de goede samenwerking die nodig is om een dergelijk proces tot een goed einde te brengen. Vervolg We hebben nu een paar jaar ervaring met deze sturing. De sturing en begeleidende cultuurverandering is nog steeds in ontwikkeling. De sturing vraagt een forse organisatieomslag van de instellingen, die elke instelling voor eigen problemen stelt. Ook voor het Sturingskader 2013 is nog sprake van ontwikkelingen en vraagstukken t.o.v. 2012. Voorbeelden zijn de inpassing van de landelijk werkende instellingen als onderaannemer, de juiste uitvoering conform het landelijk Protocol "voorwaarden inzet particuliere zorgaanbieders in de jeugdzorg" en hoe om te gaan met het relatief hoge aantal herhaald beroep. Het rijk wil de jeugdzorg per 1 januari 2015 decentraliseren naar de gemeenten. Wij wegen steeds af in hoeverre inspanningen voor verdere ontwikkeling nog zinvol zijn in dit perspectief van decentralisatie. Wij ondersteunen de Overijsselse gemeenten in hun voorbereiding op de decentralisatie. Mogelijk biedt de ontwikkelde sturing elementen waar gemeenten wat aan kunnen hebben. Wij zullen het rapport aanbieden aan de Overijsselse gemeenten.
Onderwerp: Evaluatie Sturing jeugdzorg Overijssel
Conclusie Wij zien in de uitkomsten een bevestiging van de in 2008 ingeslagen koers. Wij concluderen dat de kosteneffectiveit is toegenomen, de wachtlijsten zijn afgenomen, de professionals meer ruimte ervaren zich te richten op de cliënten en de zorg daardoor vraaggerichter is geworden. De verdere ontwikkeling is te bezien in het licht van de decentralisatie van de jeugdzorg per 1 januari 2015.
Gedeputeerde Staten van Overijssel,
voorzitter,
Datum
18.06.2013 Kenmerk
2013/0147566 Pagina
4
secretaris,
Sturing jeugdzorg Overijssel Evaluatie 2012
Windesheim Zwolle, 25 april 2013 Dr.ir. Jos A.H. Baecke MPM
Samenvatting In 2008 heeft de provincie Overijssel geconcludeerd dat de toen gehanteerde gangbare sturing van de provinciale jeugdzorg geen perspectief bood op werkelijke verbeteringen in de jeugdzorg. De provincie heeft daarop haar sturing fundamenteel aangepakt en zich ten doel gesteld het stelsel op te bouwen op basis van andere kernwaarden. De beoogde doelen hiermee zijn: meer vraaggerichte zorg, effectievere en efficiëntere jeugdzorg en minder ervaren bureaucratie. Afgesproken werd het sturingskader 2012 op een meer systematische wijze te evalueren. De resultaten hiervan worden beschreven in dit rapport. Voor de evaluatie zijn onderzoeksvragen geformuleerd op de volgende gebieden: Sturingsinstrumenten Proces provincie Resultaten (doorwerking beleid bij instellingen en realisatie doelen) Mogelijkheden voor gemeenten met nieuwe werkwijze De bij deze evaluatie betrokken partijen waren de provincie, Bureau Jeugdzorg Overijssel (BjzO), hoofdaannemers (Jarabee, Pactum en Trias), cliëntenvertegenwoordigers, Eigen Kracht Centrale (EKC) en onderaannemers. Voor de evaluatie is gebruik gemaakt van bestaande beleidsinformatie en zijn nieuwe gegevens verzameld met behulp van interviews, een internetenquête en een tweetal feedbackbijeenkomsten. Proces provincie en doorwerking Er is veel draagvlak voor de door de provincie Overijssel ingeslagen weg. Betrokkenen zijn van mening dat er met de veranderingen veel is verbeterd voor cliënten. Men vindt dat veel meer zorg op maat wordt geboden en resultaatgerichter wordt gewerkt. Er wordt meer Eigen Kracht aangeboord en er wordt gestuurd op strakkere afspraken en eindigheid van cliënttrajecten. De nieuwe werkwijze geeft medewerkers zelf ook meer voldoening. Er is door instellingen actief gewerkt aan het doorvoeren van de nieuwe werkwijze. Elke instelling heeft daarin eigen accenten gelegd, maar er is duidelijk sprake van een verandering in cultuur en werkwijze. Ook de provincie zelf heeft in de afgelopen periode veel inzet gepleegd om de nieuwe sturingsvisie te implementeren. Eigen Kracht is doorgedrongen in de organisaties. Men heeft het gevoel dat een goede stap is gezet, maar het proces is nog niet afgerond. Eén trajectbegeleider per cliënttraject is een belangrijk uitgangspunt bij de nieuwe werkwijze. Dit is echter tot nu toe nog onvoldoende uit de verf gekomen. Partijen geven aan dit onderdeel te hebben onderschat. Het invoeren van trajectbegeleiding vergt enerzijds aanvullende scholing en anderzijds vergt trajectbegeleiding mogelijk verdergaande aanpassingen in de organisaties. De sturingsinformatie voor het primaire proces is in principe eenvoudiger geworden, maar anderzijds vraagt de bedrijfsvoering wel om verfijnde informatie om de organisaties gezond te houden. Het herijken van de daadwerkelijk benodigde informatie bij de nieuwe werkwijze is een belangrijk aandachtspunt. In het verlengde daarvan is ook een kritische beschouwing van de ondersteunende informatiesystemen wenselijk. Eigen Kracht wordt het meest herkend als relevante kernwaarde bij de nieuwe werkwijze. Met betrekking tot de kernwaarde resultaatverantwoordelijkheid blijken er voor managers / teamleiders en zeker voor uitvoerend medewerkers nog vragen te bestaan over de precieze invulling. Dit kan te maken hebben met de fase van ontwikkeling waarin instellingen thans verkeren, maar het kan ook Evaluatierapport “Sturing jeugdzorg Overijssel”, 25 april 2013
Pagina 2
een signaal zijn dat er voor medewerkers nog geen optimale balans is tussen verantwoordelijkheden en bevoegdheden. Sturingsinstrumenten Ervaringen van zorgaanbieders duiden erop dat de afspraken met betrekking tot de indicatiestelling hebben bijgedragen aan de gewenste ruimte voor zorgaanbieders om zorg op maat te bieden. Voorts kan worden geconcludeerd dat bij de gemaakte afspraken over indicatiestelling de aansluiting met de landelijke informatievoorzieningen voldoende geborgd is gebleven. Het werken op basis van trajecten blijkt een goed hulpmiddel om te kunnen komen tot meer vraaggerichte zorg. Zowel professionals als cliëntenvertegenwoordigers ervaren heel nadrukkelijk de ruimte in het trajectdenken om vorm te geven aan vraaggerichte zorg. Het bevorderen van Eigen Kracht met de afspraken in het sturingskader ten aanzien van familieplan en EK-c werken slechts gedeeltelijk door in de praktijk. De EK-c’s hebben zeker stimulerend gewerkt om de beoogde cultuurverandering te realiseren, maar daarnaast blijkt dat aandacht voor Eigen Kracht ook goed kan worden geïntegreerd in de hulpverlening zelf. Aanpassing van het sturingskader hierop is wenselijk. Hoofdaannemers ervaren weinig ruimte om gebruik te maken van onderaannemers en onderaannemers ervaren vooral spanning als gevolg van de financieringssystematiek. De positieve ervaringen bij de constructie hoofdaannemer/ onderaannemer betreffen vooral afgebakende en kortdurende trajecten, constructies met een zzp-er als onderaannemer en situaties waarin de efficiencywinst manifest zijn. Verwacht mag worden dat dit zeker een onderwerp zal zijn dat terugkomt in het kader van de transitie jeugdzorg. Trajectfinanciering biedt ruimte voor zorgaanbieders om zorg op maat te leveren en trajectfinanciering biedt (financiële) prikkels om effectief en efficiënt te werken. Dit wordt door de zorgaanbieders in de praktijk ook als zodanig ervaren. Over de werking in de praktijk van de verdeling van verantwoordelijkheden en bevoegdheden (het wat bij provincie en het hoe bij zorgaanbieders) zijn partijen tevreden. Het doorvoeren van de bij de gekozen trajectfinanciering behorende regionalisatie van de jeugdzorg had naar de mening van zorgaanbieders zorgvuldiger voorbereid kunnen worden. Het afsluiten van cliënttrajecten (succesvol of niet succesvol) is zowel uit het oogpunt van financiën als kwaliteit een cruciaal onderdeel bij trajectfinanciering. Aanbevolen wordt enerzijds extra aandacht te besteden aan begeleiding en afsluiting van cliënttrajecten om medewerkers meer houvast te bieden hoe hiermee om te gaan. Anderzijds wordt aanbevolen om nader onderzoek te doen om meer inzicht te verkrijgen in het afsluitingsproces en criteria eventueel aan te scherpen. Relevante thema’s voor dit vervolgonderzoek zijn het afsluitingsproces, oorzaken van niet succesvolle afsluitingen, oorzaken herhaald beroep en factoren die een rol spelen bij de eventuele vermijdbaarheid van niet succesvolle afsluitingen. Realisatie doelen Instellingen en cliëntenvertegenwoordigers zijn van mening dat de ervaren bureaucratie niet is afgenomen. Om ervaren bureaucratie terug te dringen is enerzijds een kritische analyse van de huidige gegevensverzameling en anderzijds de beschikbaarheid van een bij de nieuwe werkwijze passend informatiesysteem wenselijk. Wel ervaren instellingen in het verkeer tussen provincie en instellingen minder bureaucratie. De provincie ervaart zelf ook een afname van bureaucratie. De verklaring hiervoor is dat het proces van inkoop en verantwoorden met de nieuwe sturing aanzienlijk Evaluatierapport “Sturing jeugdzorg Overijssel”, 25 april 2013
Pagina 3
is vereenvoudigd. Van de verschillende doelen die met de nieuwe werkwijze worden nagestreefd is het beeld dat met name met betrekking tot de vraaggerichtheid grote verbeteringen zijn bereikt. Zowel door vertegenwoordigers van instellingen als cliënten wordt dit bevestigd. Het beeld dat vertegenwoordigers van instellingen en cliënten hebben bij de effectiviteit en efficiency is dat op dit gebied goede stappen zijn gezet. Dit beeld wordt vooral in relatie gebracht met aspecten als een grotere acceptatie bij cliënten (meer medewerking), focus op Eigen Kracht (meer faciliteren en minder overnemen) en focus op resultaat en duur van trajecten (gerichtere aanpak). Wat betreft de feitelijke effectiviteit en efficiency moet uiteindelijk vooral de beleidsinformatie uitsluitsel geven. Het is nog te vroeg om een conclusie te kunnen trekken over de vraag of meer cliënten worden geholpen met hetzelfde budget. Misschien kan het aparte onderzoek naar de trajectprijs hier meer duidelijkheid over verschaffen. Enige terughoudendheid is gewenst, omdat de nieuwe werkwijze zich nog aan het zetten is en op basis van de onderhavige evaluatie zijn nog verschillende verbeterpunten geformuleerd. Belangrijk aandachtspunt is het aantal keren dat sprake is van herhaald beroep op hulp. De aantallen voor herhaald beroep op hulp zijn relatief gezien (nog) hoog. Het jaar 2011 was een overgangsjaar en daarom is het in feite nog te vroeg om op deze indicator al een groot effect te zien. Mogelijkheden voor gemeenten Vraag is wat de huidige provinciale sturing te bieden heeft voor de toekomstige gemeentelijke sturing van de jeugdzorg? In dat kader is bij deze evaluatie een aantal relevante onderwerpen geïnventariseerd, die in het laatste hoofdstuk worden besproken. Het betreft de onderwerpen: trajectfinanciering, reikwijdte, schaalgrootte, hoofdaannemers en onderaannemers, differentiatie trajecten, bekostiging collectieve voorzieningen en hulpverlening, trajectcoördinator, beleidsinformatie en omvang operatie. Bedoeling is om het evaluatierapport en deze specifieke onderwerpen met gemeenten te bespreken.
Evaluatierapport “Sturing jeugdzorg Overijssel”, 25 april 2013
Pagina 4
Inhoudsopgave Samenvatting 1 Inleiding
6
2 Aanpak 2.1 Betrokken partijen 2.2 Gegevensverzameling 2.3 Analyse, feedback en rapportage
9 9 10
3 Initiatieven en doorwerking 3.1 3.2 3.3 3.4 3.5 3.6
De afzonderlijke instellingen Proces provincie De internetenquête Succesfactoren en belemmeringen Specifieke onderwerpen Conclusies en aanbevelingen
11 12 13 14 15 16
4 Sturingsinstrumenten 4.1 4.2 4.3 4.4 4.5 4.6
Ruimte door gehanteerde indicatiestelling Werken op basis van trajecten Bevorderen eigen kracht Hoofdaannemers / onderaannemers Trajectfinanciering Conclusies en aanbevelingen
18 18 19 19 21 22
5 Inzet en resultaat 5.1 5.2 5.3 5.4
Instellingen en provincie Cliëntenvertegenwoordigers Beleidsinformatie Conclusies en aanbevelingen
6 Evaluatie sturing en decentralisatie jeugdzorg
24 25 26 29 31
Bijlage: Beleidsinformatie per regio
Evaluatierapport “Sturing jeugdzorg Overijssel”, 25 april 2013
Pagina 5
1 Inleiding In 2008 heeft de provincie geconcludeerd dat de toen gehanteerde gangbare sturing van de provinciale jeugdzorg geen perspectief bood op werkelijke verbeteringen in de jeugdzorg. Dit sloot aan op een bredere constatering in het land dat de sturing werd beheerst door wantrouwen, controle en regelzucht. De provincie Overijssel heeft daarop haar sturing fundamenteel aangepakt en zich ten doel gesteld het stelsel op te bouwen op basis van andere kernwaarden, namelijk: ruimte vertrouwen eigen kracht resultaatverantwoordelijkheid balans Deze sturing en de visie op sturing heeft zich in de loop der jaren verdiept. Zeker het stimuleren van ‘Eigen kracht’ en de ‘Expeditie jeugdzorg Overijssel’ hebben hieraan in belangrijke mate bijgedragen. Inmiddels spreken provincie en instellingen van een fundamenteel andere sturing of, sterker nog, een paradigmashift in de besturingsfilosofie. De stelling is dat met de fundamenteel andere sturing beter en meer resultaat geboekt kan worden. De beoogde doelen zijn: een meer vraaggerichte zorg; een meer effectieve en efficiënte jeugdzorg en daarmee meer geholpen kinderen voor hetzelfde budget en minder wachtlijsten; en minder ervaren bureaucratie. Deze besturingsfilosofie raakt alle niveaus in de keten van sturende overheid tot de relatie hulpverlener - cliënt. Belangrijk is daarom dat sprake is van congruentie tussen alle niveaus in deze keten (verticale congruentie). Ook binnen een niveau moet sprake zijn van congruentie van houding en gedrag (horizontale congruentie). Essentieel onderdeel in dit sturingsmodel is de wijze van financieren van de door de instellingen geleverde zorg. In Overijssel is ervoor gekozen zorgaanbieders te financieren op basis van trajectfinanciering. Voor elk succesvol afgesloten cliënttraject wordt een tarief gehanteerd van € 36.000 (tarief 2012) dat de hoofdaannemer ontvangt. Het is met dit bedrag de verantwoordelijkheid van de hoofdaannemer om vraaggerichte zorg te bieden en dit op een effectieve en efficiënte wijze uit te voeren. Met deze financieringsvorm wordt tegelijkertijd getracht ruimte te bieden aan instellingen en professionals en zijn prikkels ingebouwd voor een efficiënte aanpak. Desgewenst kan elke hoofdaannemer onderaannemers inhuren. Voor deze werkwijze is de provincie Overijssel ingedeeld in drie deelregio’s en per deelregio is één hoofdaannemer aangewezen. De ontwikkeling van de sturing is jaarlijks onderwerp van gesprek tussen provincie en instellingen. Centraal in dat gesprek staat het Sturings- en subsidiekader jeugdzorg Overijssel (‘Sturingskader’). Jaarlijks vindt aanpassing plaats van dit sturingskader als volgende stap in de ontwikkeling van de sturing. Op verzoek van de instellingen is in het bestuurlijk overleg van 30 maart 2012 afgesproken dat het sturingskader 2012 op een meer systematische wijze wordt geëvalueerd voor de opstelling van het Sturingskader 2013. Dit vormde de concrete aanleiding voor de in dit rapport beschreven evaluatie. De provinciale jeugdzorg komt naar verwachting per 1 januari 2015 onder verantwoordelijkheid van de gemeenten. Gemeenten bereiden zich voor op deze overheveling. Gemeenten in Overijssel zijn geïnteresseerd in de wijze waarop de provincie haar sturing van de provinciale jeugdzorg heeft ingericht. De provincie ondersteunt gemeenten in hun voorbereiding op deze overheveling en wil daarom deze evaluatie ook in dit perspectief plaatsen. Met deze evaluatie wil de provincie de gemeenten beter kunnen informeren over de ontwikkelde sturing. Plaatsing van de evaulatie in het Evaluatierapport “Sturing jeugdzorg Overijssel”, 25 april 2013
Pagina 6
licht van de transitie is aanvullend op de evaluatie. Hiermee krijgt de evaluatie ook een meer beschouwend karakter. Voordat de evaluatie is gestart heeft de provincie bij de instellingen geïnventariseerd bij BjzO en de hoofdaanemeers welke kernwaarden op basis van ontwikkelingen en ervaringen als uitgangspunt voor de evaluatie genomen moeten worden. Het resultaat van deze inventarisatie was dat de vijf eerder in deze inleiding genoemde kernwaarden een goede basis vormen. Het betreft dus ruimte, vertrouwen, eigen kracht, resultaatverantwoordelijkheid en balans. Voor de evaluatie zijn de volgende onderzoeksvragen geformuleerd: 1. Sturingsinstrumenten Krijgen de voor 2013 gewenste kernwaarden een goede vertaling in de sturingsinstrumenten en zo nee, welke veranderingen in de sturing zijn gewenst? Uitwerking: Deze vraag spitst zich toe op de evaluatie van het sturingskader 2012 en de gewenste veranderingen daarin voor 2013. Het sturingskader beoogt zodanig vorm te geven aan sturing door de provincie aan de instellingen dat de gewenste waarden tot uiting komen in de praktijk van de hulpverlening. Het sturingskader bevat de sturingsinstrumenten daartoe, zoals een ruime indicatiestelling, het werken met regionale hoofdaannemers en onderaannemers, verantwoordelijkheid voor een traject, één gemiddeld tarief, afrekenen op succesvol afgeronde cliënttrajecten, et cetera. Uiteraard zijn het sturingskader en de achterliggende provinciale subsidieverordening zelf ook sturingsinstrumenten. Het sturingskader is formeel onderdeel van de subsidiebeschikking. De evaluatie van dit onderdeel loopt langs drie lijnen, namelijk: a) Evaluatie van het tarief. In de uitvoering is dit een apart traject b) Evaluatie werken met hoofd- en onderaannemers c) Evaluatie van de overige sturingsinstrumenten d) Wat zijn bij deze drie lijnen eventuele verbeterpunten? De focus bij de evaluatie van de overige sturingsinstrumenten (c) ligt op de door BjzO en de hoofdaannemers aangereikte knelpunten. 2. Proces provincie Krijgen de gewenste kernwaarden op de goede wijze vorm in het proces waarbinnen en waarna de provincie tot besluitvorming komt over ‘sturing’? Zo nee, welke verbeteringen zijn wenselijk? Uitwerking: Onderdeel van de sturingsfilosofie is dat de kernwaarden tot uiting komen in houding en gedrag. De vraag is of deze kernwaarden ook tot uiting komen in houding en gedrag van de provincie binnen de eigen organisatie en in het overleg tussen provincie en instellingen. Belangrijke karakteristieken hierbij zijn: a) de provincie gaat over het wat en de instellingen over het hoe b) de provincie overlegt met de instellingen en neemt daarna een besluit 3. Doelen Beantwoordt de ontwikkelde sturing aan de beoogde doelen? Uitwerking: Sturing is een middel voor het bereiken van de beoogde doelen (outcome). De Evaluatierapport “Sturing jeugdzorg Overijssel”, 25 april 2013
Pagina 7
provincie en instellingen delen doelen met betrekking tot betere / vraaggerichte zorg, een meer effectieve en efficiënte jeugdzorg (minder wachtlijsten en meer geholpen kinderen met zelfde budget) en minder ervaren bureaucratie. Doorwerking van het beoogde beleid binnen instellingen tot op het niveau van de cliënt – professional relatie is een belangrijke randvoorwaarde om te kunnen komen tot effectieve sturing. De evaluatievraag met betrekking tot de doelen valt uiteen in de volgende subvragen: Doorwerking a) Wordt binnen instellingen een andere attitude en gedrag ervaren? b) Wordt in relatie tot cliënten een andere attitude en gedrag ervaren? c) Is men binnen instellingen andersoortige sturingsinformatie gaan gebruiken? Outcome d) Wordt minder bureaucratie ervaren? e) Is men van mening dat thans sprake is van een betere, meer vraaggerichte zorg? f) Is op basis van beleidsinformatie sprake van meer effectieve en efficiënte zorg? g) Wat zijn bij de subvragen a t/m f eventuele verbeterpunten? 4. Mogelijkheden voor gemeenten Wat heeft de huidige provinciale sturing eventueel te bieden voor de toekomstig gemeentelijke sturing van de jeugdzorg? Na deze evaluatie wordt bezien op welke wijze de uitkomsten van deze evaluatie, in het licht van de transitie van de jeugdzorg, ten goede kunnen komen aan gemeenten.
Evaluatierapport “Sturing jeugdzorg Overijssel”, 25 april 2013
Pagina 8
2 Aanpak 2.1 Betrokken partijen De bij deze evaluatie betrokken partijen waren: Provincie BjzO Hoofdaannemers: Jarabee, Pactum en Trias Cliëntenvertegenwoordigers Eigen Kracht Centrale Onderaannemers en landelijke werkende instellingen (LWI’s) Voor onderaannemers en LWI’s gold dat zij gelegenheid kregen tot inbreng en reactie op het conceptrapport. Bij de hoofdaannemers wordt hiertoe geïnventariseerd welke onderaannemers in 2012 zijn ingeschakeld. Voor de LWI’s is de evaluatie van belang, omdat de provincie deze per 2013 ook onder de nieuwe sturing brengt als onderaannemers van de hoofdaannemers. 2.2 Gegevensverzameling De evaluatie werd uitgevoerd in de periode tussen oktober 2012 en maart 2013. Bij de gegevensverzameling werd naast beleidsinformatie gebruik gemaakt van individuele interviews, groepsinterviews, telefonische interviews en een internetenquête. Enquêtes kunnen worden voorgelegd aan grotere groepen. De interviews waren vooral bedoeld voor verdieping en nadere toelichting. Het is mogelijk dat instellingen de afgelopen periode niet organisatiebreed hebben gewerkt aan de beoogde veranderingen. In dat geval bestond de steekproef voor de interviews en de vragenlijst uit managers en medewerkers van die delen van de organisatie waar de beoogde veranderingen wel aan de orde waren geweest. Deelnemers aan de interviews ontvingen vooraf een checklist aan de hand waarvan men zich gericht kon voorbereiden op het interview. De interviews met vertegenwoordigers van provincie en de instellingen vonden op locatie plaats. De cliëntenvertegenwoordigers werden telefonisch geïnterviewd en soms werd daarbij aanvullende informatie per mail toegestuurd. Bij de Eigen Kracht Centrale vond één interview plaats en bij de provincie vonden twee interviews plaats met respectievelijk de gedeputeerde en een ambtelijke vertegenwoordiging. Bij de instellingen werden op drie niveaus interviews gehouden, namelijk: Bestuur / directie instellingen (1 tot 2 deelnemers) Management instellingen (circa 3 deelnemers) Uitvoerend medewerkers (primair proces) bij instellingen (3 tot 5 deelnemers) In het volgende schema worden per onderzoeksvraag aangegeven de aard van de te verzamelen gegevens en het hoofdstuk waar de bevindingen met de betreffende onderzoeksvragen worden besproken.
Evaluatierapport “Sturing jeugdzorg Overijssel”, 25 april 2013
Pagina 9
Tabel: per onderzoeksvraag de aard van de verzamelde gegevens en hoofdstuk(ken) waar de onderzoeksvraag wordt beantwoord Vraag Gegevens Hoofdstuk 1 Sturingsinstrumenten
Tarief Hoofd- en onderaannemers Overige sturingsinstrumenten
Apart traject 4 3 t/m 6
2 Proces provincie
Houding en gedrag binnen provincie Houding en gedrag bij overleg met instellingen
3 3
3a Doelen, doorwerking
Andere houding en gedrag binnen instellingen Andere houding en gedrag in relatie tot cliënt Andere sturingsinformatie
3 3 3
3b Doelen, outcome
Minder ervaren bureaucratie Vraaggerichte zorg Meer effectiviteit en efficiency
5 5 5
4 Betekenis voor gemeenten
Discussie met gemeenten
6
Voor de internetenquête werden namen en email adressen opgevraagd bij de betrokken organisaties. Per email werd men gevraagd de internetenquête in te vullen. Er werd na twee weken een reminder gestuurd. Het aantal deelnemers was 178 (oftewel 72%) wat gezien kan worden als een goed resultaat. Het invullen van de internetenquête heeft ook geen noemenswaardige problemen opgeleverd voor de deelnemers. In onderstaande tabel worden de deelnemers aan de internetenquête nader gespecificeerd naar de huidige functie, de organisatie waar men werkzaam is, en de duur dat men werkzaam is in de jeugdzorg. Tabel: kenmerken deelnemers internetenquête (n = 178) Functie
n
Organisatie
n
Werkzaam jeugdzorg
n
Bestuur / directie
7
BjzO
61
0-2 jaar
5
Management / teamleider
54
Jarabee
36
2-5 jaar
22
Uitvoerend medewerker
117
Pactum
33
5-10 jaar
42
Trias
48
>=10 jaar
109
2.3 Analyse, feedback en rapportage De vragenlijst bestond grotendeels uit vragen met gesloten antwoordcategorieën. Verdieping en nuancering kon plaatsvinden aan de hand van de geplande interviews. De vragenlijst werd verwerkt met Excel en SPSS. Aan de hand van de bevindingen bij de analyses werd een feedbackbijeenkomst georganiseerd voor een vertegenwoordiging van de geïnterviewden bij BJzO en hoofdaannemers. Vanuit de provincie is schriftelijk gereageerd op de conceptbevindingen. Op basis van de uitgevoerde analyses en feedback werd het conceptrapport geschreven. Het conceptrapport werd besproken met de begeleidingsgroep en met een vertegenwoordiging van de onderaannemers. In de begeleidingsgroep participeerden naast de onderzoeker, de provincie Overijssel en de steunfunctie jeugdzorg Overijssel, de vier bestuurders van BjzO en de hoofdaanemers. De voorzittersfunctie werd ingevuld door de provincie Overijssel.
Evaluatierapport “Sturing jeugdzorg Overijssel”, 25 april 2013
Pagina 10
3 Initiatieven en doorwerking 3.1 De afzonderlijke instellingen In onderstaande tabel worden de belangrijkste initiatieven voor het doorvoeren van gewenste veranderingen van de betrokken instellingen samengevat. Hierna worden deze initiatieven in het kort nader toegelicht. Tabel: belangrijkste initiatieven per instelling Instelling Initiatieven Trias Jeugdhulp
Ik plus jij is wij, EK-training, Tijd voor jeugd en Organisatieaanpassing
Jarabee
Expeditie Jeugdzorg, EK-coaches en Trajectcoördinatie
Pactum
Expeditie Jeugdzorg, IAG-training en Organisatieaanpassing
BjzO
Plan welbevinden, MD-traject en Project Verve
Provincie
Expeditie Jeugdzorg, Sturingskader en Aanpassing bekostiging
Trias Jeugdhulp
Bij de training ‘ik plus jij is wij’ bij Trias werd door cliënten voor medewerkers (van alle geledingen) gespiegeld. Dit werd verzorgd door een bureau dat dit voor Trias op maat had gemaakt. Nog niet iedereen bij Trias heeft de Eigen Kracht training gevolgd. De visie achter Eigen Kracht wordt prima gevonden, maar men vindt dat het niet alleen gericht moet zijn op de Eigen Kracht conferenties. Belangrijk vindt men dat ook bij medewerkers de focus ligt op Eigen Kracht. Tijd voor jeugd is onderdeel van een landelijk traject (vervolg op het Doorbraakproject). Gestart werd met twee teams en wordt verder uitgebreid tot vijf teams. De opzet hierbij is dat het project vanuit de werkvloer (Eigen Kracht) wordt opgebouwd. Wat betreft organisatieverandering heeft men basisteams gevormd die meer vraaggericht werken. Men is zelf van mening dat dit nog kan worden verbeterd. Om meer vorm te kunnen geven aan trajectcoördinatie is er duidelijk behoefte aan een scholingsaanbod bij Trias. Dit heeft men bij aanvang teveel onderschat. Het doet een beroep op andere competenties. Er komt meer bij kijken dan het onderschrijven van de vijf kernwaarden. Wat betreft de doorwerking van de genomen initiatieven komt men bij Trias Jeugdhulp tot de conclusie dat hele stappen zijn gezet, dat de kernwaarden op de werkvloer leven, maar dat men nog teveel van ‘stukje naar stukje’ gaat in de cliënttrajecten. Met dit laatste wordt bedoeld dat nog niet altijd sprake is van vloeiende trajecten voor de cliënten. Trajectcoördinatie ziet men hierbij als een belangrijk aandachtspunt voor de komende periode. Jarabee
Met Expeditie Jeugdzorg werd bij Jarabee twee jaar geleden gestart met een paar teams en daarna ging het verder als een olievlek. Het gaat om ‘waardegestuurd’ werken in plaats van ‘regelgestuurd’ werken. Het gaat om samenspel tussen de kernwaarden. Men ervaart wel spanning tussen enerzijds resultaatverantwoordelijkheid en anderzijds ruimte, eigen kracht en vertrouwen. Verder is het een heel verschil of het bij trajecten gaat om bijvoorbeeld ambulante hulp gedurende zes maanden of acht jaar pleegzorg. Jarabee werkt nu met circa 20 trajectcoördinatoren. Elk team heeft bij Jarabee nu een Eigen Kracht coach. Er vinden door Jarabee zelf geen conferenties plaats, maar er wordt door medewerkers gewerkt met het gedachtegoed. Trajectcoördinatie is nu nog een pilot, maar wordt verder uitgebreid.
Evaluatierapport “Sturing jeugdzorg Overijssel”, 25 april 2013
Pagina 11
Wat betreft de doorwerking van de initiatieven bij Jarabee schat men dat nu circa 75% van de medewerkers ‘waardegestuurd’ werkt. Echt volledig naar handelen (gedrag) doet zeker nog geen 75%. Men ervaart in de praktijk nog veel regels. Trajectcoördinatie is nog een pilot waar veel van wordt verwacht bij de uitrol. Pactum
Gedachtegoed Eigen Kracht is in de kern hetzelfde als bij Expeditie Jeugdzorg. Op ‘oplossingsgericht werken’ (empowerment) ligt bij Pactum al jaren de focus. De kernwaarden waren impliciet al leidraad, maar met het trajectdenken heeft dit duidelijk meer vorm gekregen. De IAG training (Intensieve Ambulante Gezinsbehandeling) zit ook standaard in het introductieprogramma van nieuwe medewerkers bij Pactum. Deze training heeft veel verwantschap met Eigen Kracht denken. Pactum heeft gewerkt aan ontschotting tussen ambulant, residentieel, et cetera. Hier zijn alle geledingen in de organisatie bij betrokken geweest. Er wordt nu nauwer samengewerkt tussen de verschillende onderdelen. Pactum gaat meer werken met ‘trajectverantwoordelijken’. Het is nu nog experimenteren met trajectbegeleiding. Mensen moeten breder inzetbaar worden. Meestal wordt degene die de eerste hulp biedt de trajectbegeleider. Wat betreft de doorwerking van initiatieven komt men tot de conclusie dat er wordt gewerkt in de geest van de kernwaarden, maar dat een vervolgstap nodig is. Daarbij gaat het met name om het het verder versterken van trajectbegeleiding. BjzO Bij BjzO lag wel de nadruk op Eigen Kracht, maar men heeft minder gestuurd op de andere kernwaarden. Bij Plan welbevinden hebben alle teams problemen geïnventariseerd en hieruit zelf een keuze gemaakt voor welk probleem als eerste op te lossen. Elk team kreeg geld voor het oplossen van dit probleem en men mocht bepaalde organisaties inhuren. Er werd dus expliciet een beroep gedaan op de Eigen Kracht van de medewerkers. Deze actie is genomen om te laten ervaren wat Eigen Kracht is. Bij het Management-Development-traject (MD-traject) ging het om een andere manier van leidinggeven door praktijkleiders en teamleiders. Bij het project Verve gaat het om de driehoek: Eigen Kracht – bescherming kind – professional. Gebruik wordt hierbij gemaakt van principes van de Deltamethode en Signs of safety. Het gaat om het oplossend vermogen te versterken en niet om overnemen. Het betekent vooral ook denken vanuit de context en niet vanuit de maatregel. Het gaat bijvoorbeeld niet alleen om de jongere, maar ook om de verslaafde moeder, et cetera. Het verschil tussen Ek-c (Eigen Kracht conferentie) en Verve is dat EK-c regie doet voor cliënt en Verve regie doet voor elk (cliënt + jeugdbeschermer + toegang). Het gedachtegoed Eigen Kracht zit dus ook bij Verve maar dan met besef dat ieder regie heeft te voeren. Alle teams bij BjzO hebben gewerkt met Plan welbevinden. Men heeft dit gezien als een goed initiatief om de focus meer te leggen op Eigen Kracht. De doorwerking krijgt met name gestalte via het project Verve. Aan de pilot hiervan hebben vijf teams meegedaan, maar dat wordt nu verder uitgerold n de organisatie.
3.2 Proces provincie Bij de provincie hebben om de gewenste cultuurverandering door te voeren en de communicatie in lijn te brengen met deze cultuurverandering bijeenkomsten van de Expeditie Jeugdzorg plaatsgevonden. Daarnaast is bij de provincie veel aandacht besteed aan het in overleg met betrokken partijen ontwikkelen van het sturingskader en de nieuwe bekostigingssystematiek. Er is bij de instellingen veel waardering voor de door de provincie ingeslagen weg die wordt gekarakteriseerd door Eigen Kracht denken en trajectdenken. De provincie is zich hierbij meer gaan Evaluatierapport “Sturing jeugdzorg Overijssel”, 25 april 2013
Pagina 12
concentreren op het wat en minder op de inhoud (het hoe). Er wordt hierdoor door instellingen ook meer ruimte ervaren die ten goede komt aan de cliënt. Men vindt dat de communciatie tussen provincie en instellingen hierdoor ook zakelijker (zuiverder) is geworden. In het overleg tussen provincie en instellingen is er ambtelijk sprake van een collectief en een bilatraal overleg. Het collectieve overleg gaat vooral over de randvoorwaardelijke aspecten en de afspraken voor het sturingskader. In het bilaterale overleg met de provincie komen met name de productieafspraken en de verantwoording daarover aan de orde van de afzonderlijke instellingen. Met name in het collectieve overleg wordt enige spanning ervaren. Op zich is dit ook wel begrijpelijk, omdat in dit collectieve overleg het kader (de piketpalen) wordt geformuleerd waarbinnen nadien de productieafspraken per instelling worden gemaakt. De gedeputeerde heeft één keer per jaar bestuurlijk overleg met de instellingen, tenzij vaker nodig is. Dit wordt vooraf gegaan door werkbezoeken bij de instellingen. Zoals in paragraaf 3.3 wordt toegelicht scoorde Jarabee in de internetenquête iets negatiever op de ervaring met het proces bij de provincie. Tussen de andere instellingen bestonden hierover geen noemenswaardige verschillen. Verder werd opgemerkt dat het gehele veranderproces wat gestructureerder had kunnen verlopen, maar verder werd hierbij opgemerkt dat de communicatie altijd wel open was en er altijd voldoende gelegenheid was om bij te sturen. Hierbij heeft mogelijk een rol gespeeld: dat het ook voor de provincie een nieuwe manier van denken vergde dat het proces zich afspeelt in een tijd dat ook de transitie jeugdzorg aan de orde kwam dat in dezelfde periode bij de provincie sprake was van ambtelijke en bestuurlijke wisselingen 3.3 De internetenquête In onderstaande tabel worden de resultaten uit de internetenquête gepresenteerd over de mate waarin men de verschillende kernwaarden als een herkenbaar element ziet in de nieuwe werkwijze. Duidelijk is dat van de vijf kernwaarden Eigen Kracht wordt gezien als de meest herkenbare kernwaarde (87%). De andere kernwaarden scoren overall tussen 36% en 63% (ja-antwoorden). De kernwaarde Balans wordt het minst herkend bij de nieuwe werkwijze. Bij Jarabee wordt qua herkenbaarheid op alle kernwaarden hoger gescoord dan bij de andere instellingen. Dit is mogelijk te verklaren door het feit dat bij Jarabee een intensiever traject met de Expeditie Jeugdzorg is uitgevoerd. Bij BjzO zijn de scores lager. Dit is mogelijk te verklaren uit het feit dat de initiatieven bij BjzO wel gericht waren op Eigen Kracht, maar niet expliciet op de andere kernwaarden. Tabel: kernwaarden als herkenbaar element in nieuwe werkwijze (ja-percentage) Kernwaarde
BjzO
Jarabee
Pactum
Trias
Totaal
%
%
%
%
%
Ruimte
34
65
50
51
48
Vertrouwen
35
82
43
60
53
Eigen Kracht
89
97
68
88
87
Resultaatverantwoordelijkheid
33
91
63
79
63
Balans
23
49
42
37
36
De kernwaarden ruimte, vertrouwen, eigen kracht en balans worden door de deelnemers heel belangrijk gevonden voor de jeugdzorg. Steeds is het 92-98% (zeer) eens met de stellingen hierover. Het belang van de kernwaarde resultaatverantwoordelijkheid voor de jeugdzorg wordt door de deelnemers iets lager ingeschat. In totaal is het 82% hiermee (zeer) eens. Dit heeft mogelijk ook wel Evaluatierapport “Sturing jeugdzorg Overijssel”, 25 april 2013
Pagina 13
te maken met het signaal uit de interviews dat sommigen het lastig vinden om bij de nieuwe werkwijze inhoud te geven aan resultaatverantwoordelijkheid. Alle stellingen in de internetenquête bestonden uit vijfpuntschalen (1 t/m 5). Voor alle vijf de kernwaarden, ervaren cultuurverandering en ervaring met proces provincie stonden meerdere stellingen in de vragenlijst. Hiervoor zijn per onderdeel per deelnemer gemiddelde scores berekend. Voor deze scores is nagegaan of er sprake was van significante verschillen naar functie, organisatie en dienstjaren in de jeugdzorg. Er bleek sprake te zijn van vier signifcante verschillen (p < 0,05). Dit had enerzijds betrekking op cultuurverandering en resultaatverantwoordelijkheid in de eigen organisatie en anderzijds op de ervaring met het proces van de provincie. De resultaten hierover worden samengevat in onderstaande tabellen. Tabel: scores cultuurverandering en resultaatverantwoordelijkheid Score Score cultuurverandering cultuurverandering Werkzaam gemiddeld Organisatie gemiddeld 0-2 jaar 3,8 BjzO 3,4 2-5 jaar 4,1 Jarabee 3,6 5-10 jaar 3,4 Pactum 3,8 >= 10 jaar 3,6 Trias 3,7
Score resultaatverantwoordelijkheid Functie Bestuur / directie Manager / teamleider Uitvoerend / professional
gemiddeld 4,4 3,6 3,5
Medewerkers met een dienstverband van 2-5 jaar blijken positiever te denken over de cultuurverandering (score 4,1). Dit verschil is minder eenvoudig te verklaren. BjzO scoort iets lager op cultuurverandering (score 3,4). Dit kan samenhangen met het feit dat bij BjzO de focus niet expliciet lag op cultuurverandering. Bestuuders / directies zijn positiever over de vorderingen met betrekking tot resultaatverantwoordelijkheid dan managers / teamleiders en uitvoerenden. Mogelijk komt dit doordat bestuuders / directies zelf nadrukkelijker hebben gewerkt aan dit thema, maar managers en uitvoerenden zijn hier in verhouding (nog) minder positief over. Jarabee scoorde iets lager op de ervaring met het proces van de provincie (zie onderstaande tabel). Hierin kan meespelen dat Jarabee meer druk voelt op de eigen bedrijfsvoering en op het overleg tussen Jarabee en provincie over oorzaken en oplossingen. Verder is bij de instellingen de tendens aanwezig dat bestuur / directie iets meer tevreden zijn over de sturing door de provincie dan de uitvoerenden / professionals. De managers / teamleiders nemen hierbij een middenpositie in. Deze tendens heeft waarschijnlijk te maken met de mate waarin men zelf in directe zin bij dit proces is betrokken. Tabel: score ervaring proces provincie Score ervaring proces provincie Organisatie gemiddeld BjzO 2,9 Jarabee 2,5 Pactum 2,9 Trias 2,8
3.4 Succesfactoren en belemmeringen De bij de interviews geïnventariseerde succesfactoren en belemmeringen bij de implementatie van de nieuwe werkwijze worden hieronder samengevat. Succesfactoren Met één visie sturen, leidinggeven en uitvoeren Een eenvoudige visie die concreet kan worden ingevuld Evaluatierapport “Sturing jeugdzorg Overijssel”, 25 april 2013
Pagina 14
Een visie die vanuit meerdere invalshoeken wordt ondersteund Met trajectfinanciering is veel van het gedachtegoed te realiseren Een bottom-up aanpak (binnen kaders) voor meer ruimte voor professionals Provincie financiert EK-c’s apart. Dit is een stimulans in gewenste richting Geboden ruimte provincie voor brede indicatie biedt ruimte voor professional Goede ondersteuning met scholing en training Duidelijkheid over definities (bijvoorbeeld met betrekking tot succesvol afsluiten) Bereidheid bij partijen om risico’s te nemen (zowel instellingen als provincie) Goede manier van overleg (lerende omgeving) Belemmeringen Nieuwe werkwijze met nog veel oude regels Trajectfinanciering biedt ruimte, maar instellingen hebben ook langlopende verplichtingen Snel kijken naar kwantitatieve resultaten (afrekenen), maar er is ook leeromgeving nodig Onzekerheid over de toekomst in verband met de transitie jeugdzorg 3.5 Specifieke onderwerpen Sturingsinformatie Bij de nieuwe werkwijze is het nadrukkelijk de bedoeling te sturen op het resultaat (outcome). Uit de interviews blijkt dat in de praktijk daar ook de focus op is komen te liggen. Met cliënten wordt nadrukkelijk gecommuniceerd over de te bereiken doelen c.q. het te realiseren perspectief. Alleen cliënttrajecten die deze doelen realiseren kunnen als succesvol worden aangemerkt en komen voor vergoeding in aanmerking. Daarnaast moet worden opgemerkt dat bij instellingen nog veel wordt geregistreerd. In feite komt het erop neer dat de oude registratie is gebleven en dat er alleen maar (sturings)informatie aan is toegevoegd in het kader van de nieuwe werkwijze. Er wordt in het nieuwe MIS (Management Informatie Systeem) nog veel oude informatie rondgepompt. Dit heeft volgens de betrokkenen in beperkte mate nog te maken met oude regels. Een belangrijkere verklaring lijkt te zijn dat instellingen voor sturing op trajecten nog verdere ervaring moeten opdoen. Zorg op maat en sturen op resultaat vergt een verfijndere bedrijfsvoering om de organisatie gezond te houden. Ervaren wordt daarnaast dat de huidige informatiesystemen onvoldoende geschikt zijn voor de nieuwe eisen die het sturen op trajecten nu eenmaal met zich meebrengen. Eigen Kracht conferenties (Ek-c’s) Het uitgangspunt bij Ek-c’s is om bij haperende zelfredzaamheid eerst cliënten zelf en hun netwerk een EK-c aan te bieden alvorens hulp in te roepen. De conferentie is bedoeld de besluitvorming om tot een plan te komen te ondersteunen. De conferentie zelf is dus geen vorm van hulp. In Amsterdam werd onlangs aangetoond dat door de inzet van EK-c’s uithuisplaatsingen konden worden voorkomen. De aandacht voor Eigen Kracht aan de voorkant hoeft niet persé in de vorm van een conferentie te gebeuren. Er kan ook op andere manieren naar kansen worden gezocht. Bij de start van de nieuwe werkwijze werd wel sterk ingezet op het beleggen van conferenties. Bedoeling hierbij was de conferentie onafhankelijk van zorg te laten plaatsvinden en dat een en ander resulteerde in een familieplan alvorens een hulpverleningstraject werd gestart. Soms is het resultaat van een conferentie dat geen jeugdzorg nodig is, maar is met name bijvoorbeeld een financieel probleem of een huisvestingsprobleem aan de orde. Evaluatierapport “Sturing jeugdzorg Overijssel”, 25 april 2013
Pagina 15
Er bestaat steeds wel enige discussie over de noodzaak om EK-c’s al dan niet los te koppelen van de hulpverlening. Voor een apart EK-c pleit dat nadrukkelijk eerst wordt gekeken naar de zelfredzaamheid in het cliëntsysteem. Hulpverleners zijn misschien toch meer geneigd te ondersteunen vanuit de eigen achtergrond met bijvoorbeeld de inzet van opvoedingsondersteuning en dergelijke. Daar staat tegenover dat aparte EK-c’s weer meer neigen naar een eigen (separaat) instituut. Laat onverlet dat in een aantal situaties EK-c’s zeer nuttig kunnen zijn. Hierover bestaat ook een brede consensus tussen partijen. Door de nieuwe werkwijze is bij veel hulpverleners van de instellingen in de afgelopen periode de focus veel meer komen te liggen op Eigen Kracht. In combinatie met vraaggerichtheid en trajectdenken vinden de hulpverleners dit zelf een hele verbetering. Hulpverleners ervaren dat men op deze manier meer kan betekenen van cliënten en de manier van werken heeft meer voldoening. Waar bij de start met de nieuwe werkwijze de focus aan de voorkant lag op het organiseren van EKc’s is de aandacht voor Eigen Kracht door scholing en cultuurverandering steeds meer verweven in de aanpak van de hulpverleners. Dus er wel meer aandacht voor Eigen Kracht, maar het resulteert in de meeste gevallen niet in een expliciet familieplan waar in het sturingskader 2012 nog van werd uitgegaan. Ondanks de hiervoor geschetste ontwikkeling is in Overijssel het aantal EK-c’s van 2011 naar 2012 nog toegenomen van circa 330 naar circa 420. Dit is met name een gevolg van de het project Verve. Casemanager, gezinsvoogd en zorgverlener Er was in het verleden vaak sprake van spanning tussen met name de gezinsvoogd en de hulpverlener. In artikel 1.5 en 1.8 van het sturingskader zijn afspraken gemaakt over de rolverdeling tussen casemanager (vrijwillig kader), gezinsvoogd (gedwongen kader) en zorgverlener. De indruk bij partijen is dat de relaties tussen deze functionarissen in positieve zin zijn veranderd. Het is moeilijk om aan te geven of dit strikt genomen een effect is van het betreffende artikel. Ook De afspraken over deze relaties in het ‘Plan van formaat’ wordt door partijen ook als een belangrijke onderlegger gezien en dit onderwerp is regelmatig aan de orde geweest in het overleg tussen provincie en instellingen. Daarnaast wordt nadrukkelijk opgemerkt dat de gezamenlijke visie tussen partijen en meer focus op vooraf geëxpliciteerde doelen minstens zo belangrijk zijn geweest voor betere verhoudingen tussen de functionarissen. Daarnaast wordt bij dit thema wel opgemerkt dat er altijd wel een zekere spanning zal bestaan tussen enerzijds casemanager en gezinsvoogd en anderzijds de hulpverlener, omdat men nu eenmaal verschillende verantwoordelijkheden heeft en dat de spanning ook met personen te maken heeft. 3.6 Conclusies en aanbevelingen Draagvlak De in de provincie Overijssel ingeslagen weg wordt breed gedragen. Betrokkenen zijn van mening dat er met de veranderingen veel is verbeterd voor cliënten. Men vindt dat veel meer zorg op maat wordt geboden en resultaatgerichter wordt gewerkt. Er wordt meer Eigen Kracht aangeboord en er wordt gestuurd op strakkere afspraken en eindigheid van cliënttrajecten. De nieuwe werkwijze geeft medewerkers zelf ook meer voldoening. Doorwerking Er is door instellingen actief gewerkt aan het doorvoeren van de nieuwe werkwijze. Elke instelling heeft daarin eigen accenten gelegd, maar er is duidelijk sprake van een verandering in cultuur en werkwijze. Ook de provincie zelf heeft in de afgelopen periode veel inzet gepleegd om de nieuwe sturingsvisie te implementeren. Eigen Kracht is doorgedrongen in de organisaties en men ervaart Evaluatierapport “Sturing jeugdzorg Overijssel”, 25 april 2013
Pagina 16
dat dit samen moet gaan met de andere kernwaarden. Men heeft het gevoel dat een goede stap is gezet, maar het proces is nog niet afgerond. Soms betrof het een pilot en moet de nieuwe werkwijze nog verder worden uitgerold in de organisatie. Trajectbegeleiders Eén trajectbegeleider per cliënttraject is een belangrijk uitgangspunt bij de nieuwe werkwijze. Dit is echter tot nu toe nog onvoldoende uit de verf gekomen. Partijen geven aan dit onderdeel te hebben onderschat. Het invoeren van trajectbegeleiding vergt enerzijds aanvullende scholing, omdat hiervoor andere competenties nodig zijn en anderzijds vergt trajectbegeleiding mogelijk verdergaande aanpassingen in de organisatie, omdat dit vraagt om verschuivingen in verantwoordelijkheden en bevoegdheden tussen functionarissen. Informatievoorziening Een ander belangrijk aandachtspunt wordt gevormd door de benodigde sturingsinformatie en de ondersteunende informatiesystemen hierbij. De sturingsinformatie voor het primaire proces wordt vereenvoudigd, maar anderzijds vraagt de bedrijfsvoering wel om verfijnde informatie om de organisatie gezond te houden. Het herijken van de daadwerkelijk benodigde informatie bij de nieuwe werkwijze is een belangrijk aandachtspunt. In het verlengde daarvan is ook een kritische beschouwing van de ondersteunende informatiesystemen wenselijk. Resultaatverantwoordelijkheid Eigen Kracht wordt het meest herkend als relevante kernwaarde bij de nieuwe werkwijze. De kernwaarde balans scoort qua herkendbaarheid het laagst. Met betrekking tot de kernwaarde resultaatverantwoordelijkheid blijken er voor managers / teamleiders en zeker voor uitvoerend medewerkers nog vragen te bestaan over de precieze invulling. Dit kan te maken hebben met de fase van ontwikkeling waarin instellingen thans verkeren, maar het kan ook een signaal zijn dat er voor medewerkers nog geen optimale balans is tussen verantwoordelijkheden en de daarbij behorende bevoegdheden. Dit is in ieder geval een onderwerp wat nadere aandacht behoeft, temeer daar bestuur / directie zelf de werking van deze kernwaarde als positiever ervaren dan medewerkers.
Evaluatierapport “Sturing jeugdzorg Overijssel”, 25 april 2013
Pagina 17
4 Sturingsinstrumenten In het sturingskader ‘Nieuwe bezems sturings- en subsidiekader Overijssel 2012’ is een aantal afspraken vastgelegd die de leidraad vormen voor het handelen van de betrokken partijen bij de nieuwe werkwijze. Deze afspraken vormen de gezamenlijke sturingsinstrumenten. De hoofdelementen in het sturingskader worden gevormd door: Ruimte door gehanteerde indicatiestelling Werken op basis van trajecten Bevorderen eigen kracht Werken met hoofdaannemers / onderaannemers Trajectfinanciering Aspecten van deze sturingsinstrumenten komen op verschillende plaatsen in dit rapport aan de orde. In dit hoofdstuk wordt meer integraal stilgestaan bij de werking van deze sturingsinstrumenten uit het sturingskader. Het zijn instrumenten die in de voorbereidende fase ook vaker op de agenda stonden. 4.1 Ruimte door gehanteerde indicatiestelling Landelijk is afgesproken dat BjzO bij de indicatiestelling maximaal de acht (Kaiser) zorgaanspraken hanteert. De provincie Overijssel is daarnaast van mening dat het wenselijk is de zorgaanbieders nog meer ruimte te bieden dan op basis van deze acht zorgaanspraken mogelijk is. Daartoe wordt in het indicatiebesluit standaard de zinsnede opgenomen: ‘of equivalent daarvan’. Het ambulante equivalent van een ambulante aanspraak betreft de overige ambulante aanspraken en het equivalent van de een verblijfsaanspraak betreft de overige verblijfsaanspraken. Voor de indicatie ‘Observatiediagnostiek’ geldt dat landelijk is voorgeschreven dat deze indicatie altijd wordt afgegeven in combinatie met jeugdhulp en verblijf. Hiermee wordt de vrijheid van handelen van de zorgaanbieders binnen de wet en qua rechtmatigheid voldoende afgedekt. De benoemde zorgaanspraak door BjzO wordt geregistreerd. Daarmee blijft de informatievoorziening ten behoeve van de landelijke budgetbesprekingen zuiver wat betreft het geregistreerd aantal zorgaanspraken. Bij de ontwikkeling van de nieuwe sturingswijze doen zich gaandeweg regelmatig nieuwe vraagstukken voor bijvoorbeeld ten aanzien van nieuwe definities en de interpretatie daarvan. Heldere en evenwichtige procesafspraken, een goede samenwerkingssfeer en een benadering vanuit cliëntperspectief zijn belangrijk voor een goed verloop van het gesprek hierover. Uit de ervaringen van zorgaanbieders blijkt dat de afspraken met betrekking tot de indicatiestelling hebben bijgedragen aan de gewenste ruimte voor zorgaanbieders om zorg op maat te bieden. Bij BjzO wordt ervaren dat in deze vernieuwde setting ook het acceptatiegedrag van de hoofdaannemers is toegenomen. Voorts kan worden geconcludeerd dat bij de gemaakte afspraken over indicatiestelling de aansluiting met de landelijke informatievoorzieningen voldoende geborgd is gebleven. 4.2 Werken op basis van trajecten De indicatie biedt ruimte voor het inzetten van verschillende vormen van zorg. Verschillende vormen van zorg (modules) kunnen worden geboden binnen één cliënttraject. Dit cliënttraject kan zowel behandelzorg als andere vormen van zorg zoals kort- of langdurige carezorg bevatten.
Evaluatierapport “Sturing jeugdzorg Overijssel”, 25 april 2013
Pagina 18
Op basis van hoofdstuk 3 (proces) en hoofdstuk 5 (resultaat) kan worden geconcludeerd dat het werken op basis van trajecten zeer behulpzaam is om te kunnen komen tot meer vraaggerichte zorg. Zowel professionals als cliëntenvertegenwoordigers ervaren dat thans duidelijk meer sprake is van vraaggerichte zorg. Men ervaart heel nadrukkelijk de ruimte in het trajectdenken om vorm te geven aan vraaggerichte zorg. Eén trajectbegeleider per cliënttraject is een belangrijk uitgangspunt bij de nieuwe werkwijze. Dit is echter tot nu toe nog onvoldoende uit de verf gekomen. Partijen geven aan dit onderdeel te hebben onderschat (zie hoofdstuk 3). Voor het vervolg is dit dus een belangrijk aandachtspunt. 4.3 Bevorderen eigen kracht In het sturingskader wordt ervan uitgegaan dat voorafgaand aan een uithuisplaatsing de zorgaanbieder in alle gevallen de cliënt de gelegenheid biedt tot een EK-c (artikel 1.1.6). In de praktijk blijkt dat lang niet altijd te gebeuren. Het aantal EK-c’s is bijvoorbeeld duidelijk lager dan het aantal uithuisplaatsingen. Dit betekent overigens niet dat er geen aandacht zou zijn om met behulp van Eigen Kracht uithuisplaatsingen te voorkomen, maar het is in ieder geval niet met behulp van een aparte conferentie. Ook het project Verve (zie 3.1) bijvoorbeeld toont aan dat inmiddels ook via andere wegen dan alleen conferenties aandacht kan worden besteed aan de Eigen Kracht. In het sturingskader wordt ervan uitgegaan dat bij elk cliënttraject een familieplan aanwezig is en dat dit familieplan leidend is voor de indicatiestelling en het hulpverleninsplan (artikel 1.1.5 en 2.7.2). In de praktijk is zelden een familieplan aanwezig, hetgeen niet wil zeggen dat er bij indicatiestelling en hulpverleningsplan geen aandacht is voor wensen van en mogelijkheden binnen het gezin en het netwerk daaromheen. Deze onderwerpen komen expliciet aan bod in het ‘afstemmingsoverleg’. Het afstemmingsoverleg is een overleg tussen de cliënt, BjzO en de zorgaanbieder aan de voorkant van het cliënttraject, maar dit overleg leidt niet tot een apart familieplan. Afspraken met de familie worden eventueel meer gecombineerd met het hulpverleningsplan. In het sturingskader staat vermeld dat een indicatie die voortvloeit uit een EK-c, behoudens crisissituaties, voorrang krijgt bij de zorgaanbieder (artikel 1.1.4). Ook dit is geen praktijk. Dit komt wellicht vooral doordat er ook andere vormen dan EK-c zijn om in bepaalde situaties aandacht te besteden aan de Eigen Kracht en doordat er conform deze afspraak zoveel voorrang zou moeten worden verleend dat het niet meer werkbaar is. In artikel 1.5.1. staat vermeld dat als sprake is van de betrokkenheid van een multi-disciplinair team bij een gezin, dat dan de multi-diplinaire afspraken leidend zijn. Niet duidelijk is hoe dit zich verhoudt tot het familieplan. Wenselijk is de formulering aan te passen in die zin dat duidelijk wordt dat het familieplan leidend is, mits de veiligheid van het kind is gewaarborgd. 4.4 Hoofdaannemers / onderaannemers In het sturingskader wordt uitgegaan van een situatie waarin wordt gewerkt met drie regio’s in Overijssel en waarbij per regio één hoofdaannemer verantwoordelijk is voor de provinciale jeugdzorg. Desgewenst kunnen de hoofdaannemers onderaannemers inhuren voor uitvoering van bepaalde hulp, maar de hoofdaannemer blijft verantwoordelijk voor alle geleverde provinciale jeugdzorg in de betreffende regio (artikel 2.1 t/m 2.8). De hoofdaannemers ervaren dat deze afspraken hebben bijgedragen aan duidelijkheid over verantwoordelijkheden en bevoegdheden tussen partijen. Het is niet zo dat deze afspraken ertoe hebben geleid dat de hoofaannemers met deze afspraken in het sturingskader thans meer gebruik maken van onderaannemers dan in het verleden. Hierbij worden door de hoofdaannemers volgende Evaluatierapport “Sturing jeugdzorg Overijssel”, 25 april 2013
Pagina 19
opmerkingen gemaakt: Hoofdaannemers hebben verplichtingen aan het vaste personeel. Onderaannemers moeten zelf komen met aantrekkelijk aanbod dat voorziet in behoefte. Samenwerking met verschillende financiële systemen (AWBZ en Zvw) blijft lastig. Werken met onderaannemers vergt in beginperiode veel administratie. Buitenprovinciale plaatsingen blijven administratief lastig. Met een vertegenwoording van (potentiële) onderaannemers heeft een aparte bijeenkomst plaatsgevonden om hun ervaringen en reacties te inventariseren. In totaal waren hierbij 12 (potentiële) onderaannemers aanwezig. Hieronder worden de belangrijkste conclusies weergegeven. Trajectfinanciering vindt men vooral horen bij korte (behandel)trajecten, maar niet bij langdurige zorgtrajecten als longstay. Men ervaart spanning tussen beide soorten trajecten als die vallen onder hetzelfde financieringsregime. Onderaannemers pleiten voor een differentiatie in bekostiging met bijvoorbeeld een trajectprijs voor de behandeltrajecten en een prijs / dag voor de care. Onderaannemers vinden dat trajectbegeleiders nog onvoldoende mandaat hebben. Dit is in lijn met de conclusie bij hoofdaannemers dat dit nog moet worden doorontwikkeld (hoofdstuk 3). Een gezonde en flexibele bedrijfsvoering is cruciaal om schommelingen in zorgbehoeften te kunnen opvangen. Dit geldt zowel voor hoofdaannemers als onderaanemers. De constructie hoofdaannemer / onderaannemer wordt vooral positief ervaren wanneer het gaat om afgebakende en kortdurende trajecten, in situaties met bijvoorbeeld een zzp-er als onderaannemer en in situaties waarin de efficiencywinst manifest is. De onderaannemers zijn van mening dat bij de implementatie van de nieuwe werkwijze niet zorgvuldig genoeg is geopereerd. Zo is er onvoldoende aandacht geweest voor beëindiging subsidierelaties, onderhanden werk (langdurige zorg) en is er voor LWI’s nog onduidelijkheid over de hoogte van de beschikbare budgetten. Voor potentiële onderaannemers (zoals Opvoedpoli en Care Express) die zich vooral richten op jongeren die tussen wal en schip vallen blijft het huidige stelsel lastig. Zij hebben al snel te maken met verschillende financieringssystemen (naast provinciale jeugdzorg ook AWBZ, Zvw en gemeente). Hoofdaannemers kunnen dit knelpunt niet oplossen. WSG onderschrijft het principe van de Overijsselse systematiek, maar vindt de huidige constructie hoofdaannemer / onderaannemer bestuursrechtelijke niet haalbaar daar onvoldoende sprake zou zijn van rechtsborging voor cliënten van de onderaannemer. De rechter heeft dit bezwaar inmiddels ongegrond verklaard.
Evaluatierapport “Sturing jeugdzorg Overijssel”, 25 april 2013
Pagina 20
4.5 Trajectfinanciering Voor de bekostiging van zorg kunnen in het algemeen op hoofdlijnen drie modellen worden onderscheiden, namelijk functiegerichte bekostiging, prestatiegerichte bekostiging en resultaatgerichte bekostiging. Bij functiegericht bekostiging vindt verantwoording plaats voor ingezette middelen, maar is er geen directe relatie met de gerealiseerde prestatie of resultaat. Bij de prestatiegerichte bekostiging is er wel een relatie met de gerealiseerde prestatie (bijvoorbeeld activiteit, module of traject) en bij de resultaatgerichte bekostiging wordt er bekostigd op basis van het gerealiseerde resultaat (geen resultaat geen betaling). Bij trajectfinanciering zoals die voor de provinciale jeugdzorg in Overijssel wordt gehanteerd is in feite sprake van een combinatie van prestatiegerichte bekostiging (trajecten worden bekostigd) en resultaatgerichte bekostiging (alleen succesvolle trajecten worden bekostigd). Naast de hierboven geschetste drie modellen voor bekostiging wordt soms gebruik gemaakt van een nieuwere vorm, namelijk populatiegerichte bekostiging. Hierbij is een budget beschikbaar per verzekerde of per inwoner. Eén partij is hierbij verantwoordelijk voor verschillende hulpvormen in een afgebakend gebied. Kenmerken van dit model zitten ook in de trajectfinanciering van de provinciale jeugdzorg in Overrijssel, namelijk er is sprake van één hoofdaannemer in een afgebakende regio én er wordt één prijs gehanteerd voor elk soort succesvol afgesloten traject. Dit laatste is alleen mogelijk door één partij integraal verantwoordelijk te maken voor de zorg (bijvoorbeeld provinciale jeugdzorg) in een afgebakend gebied. In essentie gaat het hier dus ook om een integrale verantwoordelijkheid (van de hoofdaannemer) voor een afgebakende populatie, met dit verschil dat het jaarbudget voor de afgebakende regio in hoogte kan variëren door meer of minder cliënttrajecten uit te voeren. De regionalisatie binnen de provincie Overijssel was ook een belangrijk element bij het invoeren van de nieuwe financieringsystematiek. De regionalisatie betekende vooral aanpassingen met betrekking tot pleegzorg en het zorgaanbod van Commujon. Pleegzorg werd voorheen voor de gehele provincie uitgevoerd door Trias en Commujon deed de achtervang voor de gehele provincie Overijssel. Dit bleek in de praktijk toch een veel ingrijpendere actie te vergen dan vooraf werd ingeschat. Met name het gegeven dat de hulp voor al in zorg zijnde cliënten gecontinueerd wordt maakt een dergelijke herindeling van verzorgingsgebieden tot een ingewikkeld proces. Zorgaanbieders zijn van mening dat het wenselijk was geweest als voor de overgang van het oude naar het nieuwe systeem vooraf duidelijkere afspraken waren gemaakt. Nu moest in dit proces relatief veel worden geïmproviseerd. Met name voor Jarabee, die als hoofdaannemer in Twente verantwoordelijk werd voor zowel een substantieel deel van de pleegzorg als het zorgaanbod van Commujon, heeft dit veel extra inspanningen gevraagd. In het systeem met trajectfinanciering, zoals door de provincie Overijssel thans wordt gehanteerd, zitten er voor de drie hoofdaannemers meerdere prikkels in om effectieve en efficiënte zorg te bieden, namelijk: Bij de integrale verantwoordelijkheid voor de provinciale jeugdzorg in een afgebakende regio heeft de zorgaanbieder (hoofdaannemer) er des te meer belang bij zorg te leveren waarover cliënten tevreden zijn. Doordat alleen succesvolle cliënttrajecten worden bekostigd heeft de hoofdaanemer er alle belang bij om goede zorg te leveren waarover zowel de cliënt als BjzO tevreden zijn. Doordat sprake is van één prijs voor alle mogelijke jeugdzorgtrajecten is focus op efficiëntie bij de hoofdaannemers vanzelfsprekend. Overschotten en tekorten zijn voor rekening van de hoofdaannemer. Hoe efficiënter er wordt gewerkt hoe meer ruimte er ontstaat in de uitvoering en de bedrijfsvoering.
Evaluatierapport “Sturing jeugdzorg Overijssel”, 25 april 2013
Pagina 21
Door de betrokken hoofdaannemers wordt de werking van deze prikkels in de praktijk, zoals hierboven beschreven, ervaren. Wel wordt hierbij opgemerkt dat een grote schaal (regionaal niveau) nodig is om als zorgaanbieder optimaal te kunnen profiteren van de ruimte die de systematiek biedt. Inherent aan trajectfinanciering is dat de financier (provincie) zich nadrukkelijk richt op het ‘wat’ en de zorgaanbieders verantwoordelijk zijn voor het ‘hoe’ (de invulling van wat wordt geboden). De provincie bekostigt cliënttrajecten die voldoende resultaat opleveren (succesvol zijn) en de zorgaanbieders zorgen voor de uitvoering van cliënttrajecten en verantwoording hierover. In hoofdstuk 3 wordt beschreven hoe dit proces tussen zorgaanbieders en provincie tot nu toe is verlopen. Zowel zorgaanbieders als provincie zijn hierover, enkele kanttekeningen daargelaten, tevreden. Hierbij moet worden opgemerkt dat voor evaluatie van de trajectprijs 2012 en raming van de trajectprijs 2013 een apart onderzoek nog wordt uitgevoerd. Over de vaststelling van succesvolle cliënttrajecten zijn in artikel 3.2 van het sturingskader afspraken gemaakt. BjzO en zorgaanbieder beslissen over het al dan niet succesvol afsluiten. Zij baseren zich hierbij op: Eigen afweging, gesprek tussen cliënt, BjzO en zorgaanbieder, vermindering ernst problematiek, bereikte doelen en tevredenheid cliënt. BjzO en zorgaanbieder maken hierbij gebruik van een overeengekomen lijst van instrumenten om de mate van succes te kunnen vaststellen. Indien het voorgaande niet leidt tot overeenstemming, beslist een onafhankelijke derde. Ervaring leert dat hoe helderder de afspraken aan de voorkant in het afstemmingsoverleg hoe eenvoudiger het gesprek bij afronding van het traject. Ook het gedurende het traject blijven communiceren over vorderingen met betrekking tot de realisatie van doelen en de ingeschatte duur van het traject kan de afsluiting vergemakkelijken. Verder blijkt in de praktijk dat het ‘formuleren van doelen’, het omgaan met ‘goed is goed genoeg’ iets is wat geleerd moet worden. Het is zowel uit het oogpunt van financiën als van kwaliteit een cruciaal onderdeel in het trajectdenken. Echter medewerkers vinden het in sommige situaties nog lastig hoe hiermee precies om te gaan. In dit kader worden twee aanbevelingen gedaan. In de eerste plaats wordt aanbevolen binnen de instellingen meer aandacht te besteden aan het (succesvol) afsluiten van cliënttrajecten zodat medewerkers voldoende houvast krijgen hoe hiermee om te gaan. Het aanscherpen van criteria en te hanteren normen zijn hierbij wezenlijke elementen. Om meer inzicht te verkrijgen in het afsluitingsproces en criteria eventueel te kunnen aanscherpen wordt in de tweede plaats aanbevolen nader onderzoek in te stellen. Relevante thema’s voor dit vervolgonderzoek zijn vooral het afsluitingsproces, oorzaken van niet succesvolle afsluitingen, oorzaken herhaald beroep en factoren die een rol spelen bij de eventuele vermijdbaarheid van niet succesvolle afsluitingen.Dit laatste kan eventueel van invloed zijn op de financiële vergoeding. Tot nu toe zijn er in totaal circa 10 afgesloten trajecten waarbij nog geen sprake is van overeenstemming tussen BjzO en de zorgaanbieders. Hierbij is tot nu toe nog geen onafhankelijke derde ingeschakeld. Hiervoor worden eerst de resultaten van het hierboven aanbevolen onderzoek afgewacht. 4.6 Conclusies en aanbevelingen Ruimte door gehanteerde indicatiestelling Ervaringen van zorgaanbieders duiden erop dat de afspraken met betrekking tot de indicatiestelling hebben bijgedragen aan de gewenste ruimte voor zorgaanbieders om zorg op maat te bieden. Voorts kan worden geconcludeerd dat bij de gemaakte afspraken over indicatiestelling de aansluiting met de landelijke informatievoorzieningen voldoende geborgd is gebleven. Evaluatierapport “Sturing jeugdzorg Overijssel”, 25 april 2013
Pagina 22
Werken op basis van trajecten Geconcludeerd kan worden dat het werken op basis van trajecten een belangrijke randvoorwaarde is om te kunnen komen tot meer vraaggerichte zorg. Zowel professionals als cliëntenvertegenwoordigers ervaren dat thans duidelijk meer sprake is van vraaggerichte zorg. Men ervaart heel nadrukkelijk de ruimte in het trajectdenken om vorm te geven aan vraaggerichte zorg. Bevorderen eigen kracht Geconcludeerd kan worden dat de afspraken ten aanzien van familieplan en EK-c in het sturingskader slechts gedeeltelijk doorwerken in de praktijk. De EK-c’s hebben zeker stimulerend gewerkt om de beoogde cultuurverandering te realiseren, maar daarnaast blijkt dat ook op andere manieren de mogelijkheden van cliënten en hun context kunnen worden benut. Met betrekking tot het familieplan en EK-c in het sturingskader wordt in lijn met huidige werkwijze en opvattingen een herpositionering en aanpassing van concrete afspraken aanbevolen. Wenselijk is dat in het sturingskader er explicieter van wordt uitgegaan dat op twee manieren de eigen kracht van cliënten kan worden bevorderd (via separate conferenties én via integratie in hulpverlening). Een suggestie hierbij is om hulpverlening af te sluiten met een familieplan om zo de steun vanuit eigen kring beter te borgen. Hoofdaannemers / onderaannemers Hoofdaannemers ervaren weinig ruimte om gebruik te maken van onderaannemers en onderaannemers ervaren vooral spanning als gevolg van de financieringssystematiek. De positieve ervaringen betreffen vooral afgebakende en kortdurende trajecten, constructies met een zzp-er als onderaannemer en situaties waarin de efficiencywinst manifest is. Verwacht mag worden dat dit zeker een onderwerp zal zijn dat terugkomt in het kader van de transitie jeugdzorg. Trajectfinanciering Trajectfinanciering biedt ruimte voor zorgaanbieders om zorg op maat te leveren en trajectfinanciering biedt (financiële) prikkels om effectief en efficiënt te werken. Dit wordt door de zorgaanbieders in de praktijk ook als zodanig ervaren. Over de werking in de praktijk van de verdeling van verantwoordelijkheden en bevoegdheden (wat bij provincie en hoe bij zorgaanbieders) zijn partijen tevreden. Het doorvoeren van de bij de gekozen trajectfinanciering behorende regionalisatie van de jeugdzorg had zorgvuldiger voorbereid kunnen worden. Het afsluiten van cliënttrajecten (succesvol of niet succesvol) is zowel uit het oogpunt van financiën als kwaliteit een cruciaal onderdeel bij trajectfinanciering. Aanbevolen wordt enerzijds extra aandacht te besteden aan begeleiding en afsluiting van cliëntrajecten om medewerkers meer houvast te bieden en anderzijds wordt aanbevolen nader onderzoek te doen naar het afsluitingsproces, oorzaken van niet succesvolle afsluitingen, oorzaken van herhaald beroep en factoren die een rol spelen bij de eventuele vermijdbaarheid van niet succesvolle afsluitingen. Dit laatste kan eventueel van invloed zijn op de financiële vergoeding. Ten aanzien van de conclusies met betrekking tot trajectfinanciering moet worden opgemerkt dat deze conclusies nog een voorlopig karakter hebben, omdat voor evaluatie van de trajectprijs 2012 en raming van de trajectprijs 2013 een apart onderzoek nog in uitvoering is.
Evaluatierapport “Sturing jeugdzorg Overijssel”, 25 april 2013
Pagina 23
5 Inzet en resultaat In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de realisatie van de met de nieuwe werkwijze beoogde doelen (minder bureaucratie, meer vraaggerichte zorg en effectievere en efficiëntere zorg). Hierbij wordt enerzijds gebruik gemaakt van ervaringen van betrokken instelllingen en cliëntenvertegenwoordigers en anderzijds wordt hierbij reguliere beleidsinforrmatie gericht geanalyseerd. 5.1 Instellingen en provincie Uit de internetenquête blijkt dat 47% van de deelnemers vindt dat er al voldoende inzet is geweest voor de beoogde vernieuwingen. Daarnaast vindt zo’n 59% van de deelnemers dat in de eigen organisatie al sprake is van een werkwijze waarbij de kernwaarden echt centraal staan. Deze cijfers zijn in lijn met de bevindingen in de interviews, waarbij de situatie wordt geschetst als we hebben grote stappen gezet, maar het beoogde eindplaatje is nog niet bereikt. Met de beoogde nieuwe werkwijze worden vier doelen nagestreefd. Hierover zijn in de internetenquête vragen gesteld. De resultaten hierover worden in onderstaande tabel samengevat. Tabel: mening over de bereikte doelen Doel
BjzO
Jarabee
Pactum
Trias
Totaal
%
%
%
%
%
Minder bureaucratie*
10
10
18
3
9
Meer vraaggerichte zorg*
54
70
68
70
65
Hulpverlening effectiever*
36
48
64
55
50
Hulpverlening efficiënter*
41
52
59
56
51
*) percentage (zeer) mee eens
Slechts weinigen bij de instellingen vinden dat sprake is van minder ervaren bureaucratie (9%). Dit komt overeen met de bevindingen bij de interviews bij de instellingen. Bij de provincie heeft men hiermee een andere ervaring. De provincie heeft de verantwoordingsinformatie drastisch vereenvoudigd. Voor de provincie gaat het bij de nieuwe sturing om het aantal succesvolle trajecten en de gemiddelde prijs van deze trajecten. De provincie ervaart hierdoor minder bureaucratie bij het inkopen en verantwoorden. Daar staat tegenover dat, zoals hiervoor al is aangegeven, dat de nieuwe werkwijze qua bedrijfsvoering wel de nodige aandacht vraagt en het niet zonder meer leidt tot minder ervaren bureaucratie binnen de uitvoerende organisaties. Wat betreft de ervaren bureaucratie binnen de instellingen kwamen in de interviews nog enkele andere onderwerpen naar voren. Zo worden de verplichtingen voor Arbeidsinspectie, Inspectie Jeugdzorg en risicotaxatie (HKZ) als extra belastend ervaren. De ondersteunende systemen bij instellingen zijn nog onvoldoende aangepast aan de nieuwe werkwijze. Daarnaast worden in het primaire proces veel checklisten gebruikt in het kader van risicotaxatie, ernst problematiek, exitgesprekken, et cetera. Dit zijn allemaal op zichzelf staande onderdelen. Door uniformering, digitalisering en meer te integreren zouden deze instrumenten aanzienlijk vereenvoudigd moeten kunnen worden. Dit zijn duidelijk thema’s die nadere aandacht behoeven. Over de vraaggerichtheid van de zorg zijn de deelnemers aan de internetenquête het meest positief. Zo’n 65% van de deelnemers is het met de stelling hierover (zeer) eens. Ook in de interviews kwam dit als de meest succesvolle doel naar voren en strookt met de bevindingen in de andere hoofdstukken. Evaluatierapport “Sturing jeugdzorg Overijssel”, 25 april 2013
Pagina 24
Wat betreft de feitelijke effectiviteit en efficiency moet de beleidsinformatie uitsluitsel geven. Anderzijds is het wellicht nog te vroeg om hiervan al hooggespannen verwachtingen te hebben. In de interviews kwam steeds duidelijk het gevoel naar voren dat goede stappen zijn gezet en dat de nieuwe werkwijze wel effectiever en efficiënter moet zijn, omdat: men een grotere acceptatie bij cliënten ervaart (meer medewerking) de focus meer ligt op Eigen Kracht (meer faciliteren en minder overnemen) de focus meer ligt op te behalen resultaten en duur van trajecten (gerichtere aanpak) 5.2 Cliëntenvertegenwoordigers Voor deze evaluatie hebben telefonische interviews plaatsgevonden met vijf ondersteuners van Ouderraden en Jongerenraden en twee voorzitters van Pleegouderraden (POR). Duidelijk is dat cliënten zelf veelal niet in directe zin bezig zijn met ‘de nieuwe werkwijze’ in Overijssel, maar wel met hun eigen situatie en ervaringen in de jeugdzorg. Bovendien hebben de meeste cliënten gedurende kortere tijd te maken met de jeugdzorg, zodat zij ook niet zo’n beeld kunnen hebben over de aan de orde zijnde veranderingen. Voor betrokkenen bij cliëntenraden en dergelijke ligt dit anders. Zij hebben als cliëntenvertegenwoordigers over het algemeen wel een beeld of sprake is van verbeteringen of verslechteringen in de loop der tijd op basis van datgene wat in de Raden wordt besproken en de opvattingen die de Raden hebben over het functioneren van de instellingen. Het algemene beeld dat de cliëntenvertegenwoordigers schetsen is dat er in de verschillende organisaties veel in positieve zin is verbeterd. Het trajectdenken en het werken met één contactpersoon per cliënt wordt gezien als goede uitgangspunten voor de cliënten. De Raden vinden dit een positieve ontwikkeling. Tegelijkertijd wordt door de Raden opgemerkt dat van één contactpersoon (trajectbegeleider) nog niet altijd sprake is. Bij de overgang van het ene onderdeel naar het andere onderdeel (bijvoorbeeld zelfstandigheidstraining) is nog vaak sprake van overdracht naar een andere contactpersoon. De ontwikkeling met meer ambulante hulp en minder residentiële hulp wordt door de Raden als positief ervaren. Door ouders wordt hierbij opgemerkt dat dit wel betekent dat meer mensen thuis over de vloer komen. Zeker in zulke situaties wordt één duidelijke trajectbegeleider soms zeer gemist door ouders. In de verschillende Raden wordt ervaren dat sprake is van een verandering in die zin dat er bij aanvang meer aandacht wordt besteed aan het gezamenlijk maken van afspraken over doelen en verwachte duur van het traject en dat er bij afsluiting een duidelijke inbreng is van de cliënt bij de beoordeling van de doelrealisatie. Dit wordt door Raden als positief ervaren. Hierbij vindt men dat ten opzichte van het verleden nu meer sprake is van vraaggerichte zorg. Jongeren vinden het van belang dat per individu wordt gekeken en dat ze hun mening kunnen geven. Ze ervaren meer eigen regie en vinden dat ze meer invloed kunnen uitoefenen. Jongeren zijn zich steeds meer bewust van de aandacht voor en belang van Eigen Kracht. De verschuiving naar meer ambulant en meer aandacht voor Eigen Kracht wordt door Raden als een positieve ontwikkeling gezien. Bij een themabijeenkomst van een Jongerenraad over EK-c’s bleken de meningen over conferenties verdeeld. Zo gaf een enkeling aan hiermee een negatieve ervaring te hebben, terwijl enkele andere jongeren aangaven het jammer te vinden dat ze niet eerder wisten van het bestaan hiervan. Vanuit ouders is daarnaast wel het signaal afgegeven dat men met het voorstel voor een EK-c de ervaring kreeg dat de ‘eigen’ vraag niet meer serieus werd genomen. Het feit dat de EK-c geïsoleerd van de hulpverlening plaatsvindt, werd hierbij als mogelijke verklaring geopperd.
Evaluatierapport “Sturing jeugdzorg Overijssel”, 25 april 2013
Pagina 25
Het trajectdenken en de focus hierbij op doelrealisatie en tijdige uitstroom zou bij cliënten een negatief beeld kunnen oproepen in de zin van niet serieus genomen voelen of druk die er wordt opgezet om het traject snel af te sluiten. Dergelijke signalen zijn vanuit de Raden in de interviews niet naar voren gekomen. Vanuit de cliëntenvertegenwoordigers komt het gevoel naar voren dat de bureaucratie niet is verminderd. Raden hebben het beeld dat nog steeds ‘dikke pakken papier’ moeten worden ingevuld en stellen zich de vraag: waarom moet het allemaal zo uitgebreid? Het is niet het eerste waar de cliënt aan denkt als die aanklopt voor hulp. Overigens komt uit de Raden het beeld naar voren dat men denkt dat de hulpverleners meer hinder ondervinden van de bureaucratie dan de cliënten zelf. Cliënten hebben hun eigen individuele vragen en wensen en daar wordt dan wel op gereageerd, maar hulpverleners moeten de stapels papier maar zien weg te verwerken. Daarnaast wordt door de cliëntenvertegenwoordigers wel opgemerkt dat de soms vele wisselingen in personeel en slechte bereikbaarheid van personeel het voor het personeel ook niet eenvoudiger maakt om slagvaardig te werken. Vanuit de POR wordt daarentegen opgemerkt dat de bereikbaarheid van pleegzorgbegeleiders heel goed is geregeld en dat bij vragen snel actie wordt ondernomen. Men vindt dat hier sprake is van een oplossingsgerichte houding. Het wordt door de POR gezien als een duidelijke verbetering. Nu ziet men ook minder wisselingen tussen pleegzorgbegeleiders. Dus er is meer sprake van continuïteit en één contactpersoon voor pleegouders. Door een andere werkwijze bij de werving en selectie van pleegouders is er meer focus gekomen op aandachtspunten rondom het pleegkind. Hierover worden nu ook meer expliciet afspraken geformuleerd met de pleegouders. Er is in de pleegzorg meer aandacht voor een plan, maar door een POR wordt hierbij wel gemeld dat met het plan nog onvoldoende wordt gehanteerd zoals bedoeld met een trajectplan. Het is vaak ook nog het eerste wat sneuvelt bij tijdsdruk. Contracten voor pleegouders worden op dit moment bekeken op mogelijke verbeterpunten. Vanuit een POR wordt aangegeven, dat het hierbij wenselijk is om meer aandacht te besteden aan het afstemmen van verwachtingen over en weer, waardoor eventuele ruis daarna kan worden voorkomen. Deskundigheidsbevordering van pleegouders is ook een belangrijk aandachtspunt. Door een POR wordt opgemerkt dat de wijze waarop dit door de organisatie wordt opgepakt heel positief wordt ervaren. Een ander aandachtspunt voor de pleegzorg dat door een POR wordt genoemd betreft de relatie met de biologische ouders. Daar doen zich nog wel eens knelpunten voor. Soms gaat het om onvoldoende betrokkenheid of om meningsverschillen over kleine praktische dingen (bijvoorbeeld mening over speelgoed). Het uitgangspunt is en blijft natuurlijk dat de biologische ouders de ouders blijven. Je krijgt als pleegouder een band met pleegzorgbegeleider, maar het is wel van belang dat pleegzorgbegeleiders situaties in de relatie tussen pleegouders en biologische ouders altijd objectief blijven bezien. Misschien moet uit zorgvuldigheid de wijze waarop dit objectiveren gebeurt explicieter worden geborgd. 5.3 Beleidsinformatie Provinciale analyse In onderstaande tabel wordt de ontwikkeling tussen 2009 en 2012 geschetst van voor deze evaluatie relevante beleidsinformatie. Budgetten en aantallen cliënten met betrekking tot de LWI’s zijn niet bij deze analyses betrokken.
Evaluatierapport “Sturing jeugdzorg Overijssel”, 25 april 2013
Pagina 26
Tabel: ontwikkelingen in de periode 2009 t/m 2012
Kenmerk
2009
2010
2011
2012
Budget, incl OVA(mln euro)
67,7
72,0
77,1
80,8
Budgetindex, excl OVA
100
105
110
113
256.577
255.822
254.986
253.528
3.338
3.360
3.755
3.630
1.592
1.692
338
374
Aantal jeugdigen Aantal unieke cliënten Aantal beëindigde cliënttrajecten Herhaald beroep (aantal in eerste helft) Aantal OTS-en
2.700
2.787
2.721
2.630
Gemiddelde duur OTS-en (mnd)
40,3
36,0
34,9
37,4
Gemiddeld aantal wachtenden (bruto)
362
276
326
200
Gemiddeld aantal wachtenden (netto)
200
109
153
76
Tussen 2009 en 2012 is sprake van een geleidelijke stijging van het budget voor provinciale jeugdzorg. Het gepresenteerde budget betreft het begrote budget voor aanbieders van provinciale jeugdzorg en BjzO (exclusief justitie-taken) gezamenlijk. Het gaat hier om begrote budgetten en niet om cijfers over de realisatie, omdat de realisatie 2012 nog niet bekend is. Om de budgetten tussen de jaren goed met elkaar te kunnen vergelijken is bij de berekende budgetindex de OVA-compensatie (compensatie voor loon- en prijsstijgingen) buiten beschouwing gelaten. Het jaar 2009 is hierbij op 100 gesteld. Ten opzichte van 2010 is in de jaren 2011 en 2012 het gecorrigeerde budget toegenomen met 5 tot 8%. Het aantal jeugdigen in Overijssel is in de afgelopen vier jaar met circa 3.000 jeugdigen licht gekrompen. Dit is een daling van iets meer dan 1%. Het aantal unieke cliënten daarentegen is voor de jaren 2011 en 2012 met circa 300 cliënten toegenomen ten opzichte van de jaren 2009 en 2010. Dit is een toename van circa 9%. Het aantal unieke cliënten is berekend door de som te nemen van het aantal cliënten op 1 januari en de instroom in het betreffende jaar. De toename van het aantal cliënten in 2011 ten opzichte van 2010 heeft ook te maken met het feit dat bij de introductie van de nieuwe werkwijze met cliënttrajecten alle wachtenden ook ineens cliënt werden. Daarnaast is voor 2011 het cijfer lastig te interpreteren, omdat begin 2011 relatief veel cliënten zijn uitgestroomd wat kan duiden op een vertraagde uitstroom (uit 2010). De relatie tussen het aantal cliënten en het budget is door deze factoren voor 2011 lastig te interpreteren. Bij de vergelijking van het budget met het aantal unieke cliënten tussen 2010 en 2012 is voor beide kenmerken sprake van een toename van 8%. Dit suggereert dat in 2012 nog niet meer cliënten werden geholpen met hetzelfde budget. Het is echter waarschijnlijk nog te vroeg om dergelijke effecten al te kunnen detecteren en verder moet dus worden opgemerkt dat het hier om begrotingsgegevens gaat in plaats van cijfers over de realisatie. Wellicht kan de aparte evaluatie van de trajectprijs hier wel al meer duidelijkheid over verschaffen. Uit bovenstaande cijfers kan verder worden afgeleid dat in 2012 in Overijssel 1,4% van de jeugdigen een vorm van provinciale jeugdzorg heeft ontvangen. Vanaf 2011 is gestart met de registratie van cliënttrajecten. Dit is ook het overgangsjaar waarin werd gestart met trajectfinanciering. Voor 2011 was dit onderverdeeld in beëindigde trajecten en geannuleerde trajecten. Bij geannuleerde cliënttrajecten is geen provinciale jeugdzorg aangeboden. De geannuleerde trajecten zijn in de bovenstaande tabel buiten beschouwing gelaten. Voor 2012 werden de beëindigde trajecten verder onderverdeeld in succesvol, niet succesvol en onbeslist / nog te beoordelen. In 2011 werden 1.592 cliënttrajecten beëindigd en in 2012 waren dit 1.692 Evaluatierapport “Sturing jeugdzorg Overijssel”, 25 april 2013
Pagina 27
cliënttrajecten. Er zijn dus ten opzichte van 2011 in 2012 in totaal 100 meer cliënttrajecten afgesloten (ruim 6%). Voor 2012 is bekend dat het ging om 1.654 succesvolle trajecten, 27 niet succesvolle trajecten en 11 onbesliste trajecten. Voor in de eerste helft van 2011 en in de eerste helft van 2012 gestarte cliënttrajecten betrof het 338 respectievelijk 374 keer een herhaald beroep. Van herhaald beroep (start nieuw traject) wordt gesproken als sprake is van een onderbreking van de eerdere hulpverlening gedurende tenminste 14 dagen1. Uitgedrukt als een percentage van het aantal beëindigde cliënttrajecten in een half jaar komt de frequentie van herhaald beroep voor heel Overijssel bijvoorbeeld neer op 38 tot 44%. Het gaat hier naar verhouding (nog) om grote aantallen herhaald beroep. Voor de nieuwe werkwijze was 2011 een overgangsjaar. Dit betekent eigenlijk ook dat in de eerste helft van 2012 nog geen grote afname verwacht mocht worden van herhaald beroep. Het is van belang het aantal herhaald beroep in de komende jaren goed te blijven monitoren. Bij herhaald beroep in 2011 en 2012 vond dit herhaald beroep in circa 50% van de gevallen plaats binnen zes maanden na beëindiging van het eerdere cliënttraject. Bij cliënten waarbij sprake was van een herhaald beroep ging het bij circa 70% van deze cliënten om eenmaal herhaald beroep en bij 23% van deze cliënten om tweemaal herhaald beroep. Bij 7% ging het om meer dan tweemaal herhaald beroep. Het aantal OTS-en is in 2012 iets lager dan in voorgaande jaren. Het betreft in 2012 een daling van circa 2,6% ten opzichte van 2009. De gemiddelde duur van OTS-en is met name in 2010 en 2011 gedaald ten opzichte van 2009 (12,5%). De daling van de duur in 2012 ten opzichte van 2009 is met 7,1% iets beperkter dan de jaren daarvoor. Voor de analyse van wachtenden is het aantal wachtenden op vier peilmomenten per kalenderjaar (eerste dag van elk kwartaal) als basis genomen en hiervan is per kalenderjaar steeds het gemiddelde berekend. Dit gemiddelde per jaar wordt in de tabel gepresenteerd. Het aantal wachtenden op provinciale jeugdzorg in Overijssel is tussen 2009 en 2012 aanzienlijk gedaald van gemiddeld 362 naar 200 (45%). Dit betreft alle wachtenden (bruto). Hiervan heeft een deel wel een vorm van provinciale hulp (jeugdhulp) ter overbrugging ontvangen. Dit is in lijn met het gekozen beleid waarvoor vanaf 2010 werd gekozen. Het aantal wachtenden zonder enige vorm van provinciale hulp (netto) is in dezelfde periode ook gedaald van gemiddeld 200 in 2009 naar 76 in 2012 (62%). Vergelijking deelregio’s In de bijlage wordt een deel van de hier gepresenteerde beleidsinformatie gespecificeerd naar de drie deelregio’s in Overijssel. Om de gegevens goed met elkaar te kunnen vergelijken worden de gegevens systematisch uitgedrukt per 1.000 jeugdigen, omdat de deelregio’s in omvang verschillen. Voor de volledigheid wordt verder opgemerkt dat waar het gaat om unieke cliënten en wachtenden het gaat om aantallen bij de aanbieders van provinciale jeugdzorg in de betreffende deelregio’s en niet om de woonplaats van herkomst van de cliënt. Tussen beide aantallen kunnen kleinere verschillen bestaan, omdat in het eerste geval geen rekening wordt gehouden met eventueel grensverkeer tussen regio’s en provincies. Dit grensverkeer kan bij de onderhavige cijfers zorgen voor enige vertekening. Wat betreft de informatie over unieke cliënten zijn de cijfers per deelregio over 2009 en 2010 minder goed te interpreteren, omdat destijds de pleegzorg in Overijssel grotendeels door Trias Jeugdhulp (in de regio IJssel-Vecht) werd uitgevoerd. Vanaf 2011 is de pleegzorg voor de regio Twente overgeheveld naar Jarabee. Daardoor zijn de cijfers vanaf 2011 wel beter vergelijkbaar geworden. Over 2011 en 2012 zijn de cijfers over de unieke cliënten voor de verschillende deelregio’s redelijk 1
Dit is volgens de oude definitie om beide jaren goed te kunnen vergelijken. Inmiddels is de 14 dagen termijn vervangen door eerder ‘succesvol afgesloten’ cliënttraject. Inschatting is dat er tussen beide definities weinig verschil bestaat voor de berekening van het aantal herhaald beroep. Evaluatierapport “Sturing jeugdzorg Overijssel”, 25 april 2013
Pagina 28
stabiel. Per 1.000 jeugdigen is het aantal cliënten in de regio Deventer het hoogst en in regio Twente het laagst (respectievelijk 18,2 en 13,3 unieke cliënten / 1.000 jeugdigen in 2012). De regio IJsselVecht neemt hierbij een middenpositie in met 14,8 unieke cliënten / 1.000 jeugdigen. Het gaat hier om relatief grote verschillen. De regio Deventer is een kleinere regio waarbij een grotere stad (Deventer) een relatief groot deel van uitmaakt. Dit speelt waarschijnlijk een rol in het relatief grotere aantal cliënten in de regio Deventer.De regio IJssel-Vecht had in 2012 (rekening houdend met het aantal jeugdigen) 11% meer cliënten dan de regio Twente. De cijfers over aantallen beëindigde cliënttrajecten (exclusief geannuleerde trajecten) laten zien dat in de regio Deventer zowel in 2011 als 2012 per 1.000 jeugdigen sprake was van meer afgesloten cliënttrajecten ten opzichte van Twente en IJssel-Vecht. IJssel-Vecht en Twente hadden in 2012 naar verhouding een vergelijkbaar aantal beëindigde cliënttrajecten. In 2011 was dit in Twente lager dan in beide andere regio’s. De cijfers over cliënttrajecten betreffen de regio van herkomst. Bij Pactum was in de eerste helft van 2011 relatief meer sprake van herhaald beroep en bij Trias was dat het geval in de eerste helft van 2012. Wat betreft de duur van het interval tussen het eerdere cliënttraject en het herhaalde beroep en het aantal keren dat herhaald beroep per cliënt plaatsvindt bestaan tussen de regio’s geen noemenswaardige verschillen. Bij de analyses met betrekking tot het aantal OTS-en zijn de regio IJssel-Vecht en de regio Deventer samengevoegd, omdat bij reguliere analyses deze twee regio’s tot nu toe ook altijd zijn samengevoegd. De cijfers over OTS betreffen de regio van uitvoering. Verschillen in het aantal OTSen per 1.000 jeugdigen tussen de twee onderscheiden regio’s zijn groot. In de regio Twente ging het bijvoorbeeld in 2011 om 13,0 OTS-en / 1.000 jeugdigen en in de regio IJssel-Vecht plus Deventer om 8,2 OTS-en per 1.000 jeugdigen. In de regio Twente ging het in de periode 2009 – 2011 naar verhouding dus om 47 tot 59% meer OTS-en. Dit is een consistent patroon in deze periode. Daarnaast blijkt dat de duur van de OTS-trajecten in Twente gemiddeld vijf maanden korter zijn dan in IJssel-Vecht plus Deventer (respectievelijk 35,5 mnd en 40,5 mnd). Deze cijfers zijn niet eenvoudig te interpreteren. Het kan zijn dat kinderrechters in Twente eerder, maar voor een kortere duur, een OTS opleggen. Dit suggereert enerzijds dat het gemiddeld kan gaan om lichtere gevallen, maar anderzijds kan het ook betekenen dat het in Twente gaat om vergelijkbare of zwaardere gevallen waarbij efficiënter hulp wordt ingezet. In het onderzoek van Van Montfoort (2012) is dit thema nader onderzocht. De daling in het aantal wachtenden op provinciaal niveau deed zich ook voor in alle drie de deelregio’s. De verschillen in het aantal wachtenden tussen de drie regio’s zijn beperkt. Opvallend is de piek in het aantal wachtenden in de regio Twente in 2011. De reden hiervoor is dat de instroom destijds stagneerde door gebrek aan capaciteit. Dit is later weer ingelopen. 5.4 Conclusies en aanbevelingen Minder bureaucratie? Instellingen en cliëntenvertegenwoordigers zijn van mening dat de ervaren bureaucratie niet is afgenomen. De provincie ervaart zelf wel een afname van bureaucratie. De verklaring hiervoor is dat het proces van inkoop en verantwoorden met de nieuwe sturing aanzienlijk is vereenvoudigd. Het gaat nu om succesvolle trajecten met één vaste prijs, terwijl in het verleden allerlei bekostigingseenheden met verschillende prijzen en indicatoren werden gehanteerd. Er is nu meer ruimte om zorg op maat te bieden, maar dit biedt qua bedrijfsvoering wel de nodige zorgvuldigheid. Dit laatste maakt voor een belangrijk deel dat de registratie bij instellingen nog niet is afgenomen. Aanbevolen wordt te onderzoeken welke aanpassingen in de informatiesystemen noodzakelijk zijn om qua bedrijfsvoering de nieuwe werkwijze goed te kunnen ondersteunen. Daarnaast worden in het primaire proces veel op zichzelf staande checklisten en registraties Evaluatierapport “Sturing jeugdzorg Overijssel”, 25 april 2013
Pagina 29
gehanteerd. Hierbij is een kritische analyse gewenst die er op gericht is te komen tot reduceren, uniformeren, integreren en digitaliseren om de ervaren bureaucratie terug te dringen. Meer vraaggerichtheid? Van de verschillende doelen die met de nieuwe werkwijze worden nagestreefd is het beeld dat met name met betrekking tot de vraaggerichtheid grote verbeteringen zijn bereikt. Zowel door vertegenwoordigers van instellingen als cliënten wordt dit in sterke mate bevestigd. Cliëntenvertegenwoordigers zijn hierover positief en medewerkers van instellingen zijn hierover enthousiast. Door aan de voorkant meer oog te hebben voor de vraag en Eigen Kracht van de cliënt kan een gerichter traject worden uitgestippeld. Medewerkers ervaren dat ze met de nieuwe mogelijkheden (ruimte) meer kunnen betekenen voor cliënten. Het geeft hun ook meer voldoening. Effectiever en efficiënter? Het beeld dat vertegenwoordigers van instellingen en cliënten hebben bij de effectiviteit en efficiency is dat op dit gebied goede stappen zijn gezet. Dit beeld wordt vooral in relatie gebracht met aspecten als een grotere acceptatie bij cliënten (meer medewerking), focus op Eigen Kracht (meer faciliteren en minder overnemen) en focus op resultaat en duur van trajecten (gerichtere aanpak. Wat betreft de feitelijke effectiviteit en efficiency moet uiteindelijk vooral de beleidsinformatie uitsluitsel geven. De trend is als volgt: a) het totale budget (inclusief BjzO) is tussen 2010 en 2012 toegenomen met 8% b) ook het aantal unieke cliënten is tussen 2010 en 2012 toegenomen met 8% c) het aantal beëindigde cliëntrajecten is tussen 2011 en 2012 toegenomen met 6% d) het aantal wachtenden is tussen 2009 en 2012 sterk gedaald (bruto 45% en netto 62%) Het is nog te vroeg om een conclusie te kunnen trekken over de vraag of meer cliënten worden geholpen met hetzelfde budget. Misschien kan het aparte onderzoek naar de trajectprijs hier meer duidelijkheid over verschaffen. Enige terughoudendheid is gewenst, omdat de nieuwe werkwijze zich nog aan het zetten is en op basis van de onderhavige evaluatie zijn nog verschillende verbeterpunten geformuleerd. Een kanttekening bij deze cijfers is verder dat het aantal keren dat sprake is van herhaald beroep op hulp (nog) hoog is. Het is te vroeg om al grote effecten op deze indicator te verwachten, maar aanbevolen wordt wel om hieraan bij het verder doorvoeren van de verbeteringen extra aandacht te besteden en herhaald beroep goed te blijven monitoren.
Evaluatierapport “Sturing jeugdzorg Overijssel”, 25 april 2013
Pagina 30
6 Evaluatie sturing en decentralisatie jeugdzorg De provincie wil de uitkomsten van deze evaluatie aanbieden aan de gemeenten ter ondersteuning van hun inrichting van het nieuwe stelsel van de jeugdzorg na decentralisatie. Mogelijk bevat de Overijsselse sturing hiervoor zinvolle elementen. In dat kader wordt in dit hoofdstuk een aantal onderwerpen benoemd die hierbij betrokken kunnen worden. De onderwerpen zijn genoemd in de interviews of zijn in de analysefase naar voren gekomen. Trajectfinanciering Een breed gedeelde ervaring in de provinciale jeugdzorg in Overijssel is dat men met de introductie van trajectfinanciering een beter inzicht heeft gekregen in de daadwerkelijke kosten van verleende hulp. Daarnaast maakt trajectfinanciering het beter mogelijk om een relatie te leggen tussen kosten en gehaalde resultaten (prestaties). Bij het uitsluitend inkopen en verantwoorden op basis van bijvoorbeeld bekostigingseenheden is de relatie tussen kosten en resultaten op cliëntniveau niet in directe zin te leggen. Trajectfinanciering vormt ook een goede basis om tot betere samenwerking te komen tussen verschillende instanties in de gehele jeugdketen. Bij complexe problematiek is het in principe mogelijk dat meerdere partijen een rol spelen, waarbij ieder voor zijn eigen bijdrage wordt bekostigd. Reikwijdte De systematiek van trajectfinanciering wordt nu toegepast binnen de provinciale jeugdzorg in Overijssel. Een knelpunt hierbij is dat men geen zicht heeft op het beleid van andere deelsectoren. Als gemeenten bijvoorbeeld investeren in preventieve interventies of vanuit de AWBZ of Zvw wordt bezuinigd op zware zorg, kan dit in principe leiden tot groei van relatief zwaardere problematiek bij provinciale jeugdzorg. De deelsectoren kunnen worden beschouwd als communicerende vaten. Een dergelijke ontwikkeling in andere deelsectoren zou aanpassing van de gemiddelde trajectprijs voor provinciale jeugdzorg eventueel noodzakelijk maken. Bij integraal beleid en inkoop van jeugdzorg voor de gehele jeugdketen (zoals na de transitie jeugdzorg) kunnen dit soort trends in principe beter worden beheerst. Schaalgrootte Bij de trajectfinanciering wordt elk succesvol afgesloten traject bekostigd op basis van een gemiddelde trajectprijs. Ruwweg is deze prijs tot stand gekomen door de totale kosten voor provinciale jeugdzorg te delen door het aantal unieke cliënten voor een afgebakende regio (provincie of regio). Het uitgangspunt met één prijs voor alle succesvol afgesloten trajecten werkt alleen bij grote aantallen en bij evenwicht tussen lichtere en zwaardere trajecten. Wanneer de systematiek wordt toegepast in een kleiner gebied (bijvoorbeeld individuele gemeente) is er een groot risico dat die ene prijs onvoldoende aansluit bij de gemiddelde zwaarte van de dan uitgevoerde trajecten. Hoofdaannemers en onderaannemers Door de provincie worden per regio productieafspraken gemaakt met één hoofdaannemer. Het gaat om het aantal trajecten x de trajectprijs. In 2012 werd een trajectprijs gehanteerd van € 36.000. Het is vervolgens de verantwoordelijkheid van de hoofdaannemer om de trajecten in samenspraak met de cliënten in te vullen. De hoofdaannemer is vrij in de wijze waarop deze het cliënttraject inricht en de besteding van de middelen. Het hoeft niet alleen te gaan om de reguliere provinciale jeugdzorg. Naar behoefte kan de hoofdaannemer onderaannemers inhuren om gehele trajecten of delen daarvan uit te voeren. De hoofdaannemer blijft eindverantwoordelijk. De provincie maakt zelf geen afspraken met onderaannemers. Een voordeel van de transitie jeugdzorg is dat (samenwerkende) gemeenten op een vergelijkbare manier zorg kunnen inkopen, maar dan integraal voor de gehele jeugdketen. Vraag is echter of het Evaluatierapport “Sturing jeugdzorg Overijssel”, 25 april 2013
Pagina 31
bestuurlijk en organisatorisch in die situatie haalbaar is om voor een afgebakend gebied te werken met één hoofdaannemer die verantwoordelijk is voor de gehele jeugdketen van lichte hulp tot en met jeugdzorgplus, jeugd GGZ en jeugd LVB. Alternatieven zijn denkbaar met bijvoorbeeld twee hoofdaannemers voor een afgebakend gebied, waarbij de ene hoofdaannemer verantwoordelijk is voor de preventie en lichtere hulp en de andere hoofdaannemer verantwoordelijk voor de zwaardere hulp. Weer een andere vorm is die waarbij zorgaanbieders voor een afgebakend gebied nauw samenwerken en (samenwerkende) gemeenten inkopen bij deze samenwerkende zorgaanbieders. De zorgaanbieders zijn dan meer gezamenlijk verantwoordelijk voor een adequaat aanbod. Een dergelijke samenwerking tussen zorgaanbieders kan bijvoorbeeld worden geformaliseerd door het vormen van een bedrijfscoöperatie. Differentiatie trajecten In Overijssel wordt bij trajectfinanciering dus gewerkt met één trajectprijs. Hiermee wordt voorkomen dat gedifferentieerd moet worden naar zwaarte van trajecten. Het voor de bekostiging verder differentiëren van trajecten is vaak lastig, omdat het niet altijd eenvoudig is trajecten goed te onderscheiden en om hier vervolgens trajectspecifieke prijzen bij te berekenen. Bij een differentiatie van trajecten naar zorgzwaarte kan de neiging ontstaan relatief vaker zwaardere trajecten aan te bieden. Immers de vergoeding is dan hoger. In de onderhavige evaluatie wordt door onderaannemers gepleit voor een aparte bekostiging van care (inclusief longstay; bijvoorbeeld prijs / dag). Dus zij pleiten voor een differentiatie. Zij ervaren een spanning tussen enerzijds de (doorgaans kortdurende) behandeltrajecten en de langdurige zorg voor bijvoorbeeld jongeren waarvan bekend is dat zij vele jaren begeleiding of specifiek verblijf nodig zullen hebben. Bij de hoofdaannemers van de provinciale jeugdzorg in Overijssel is er een beperkte behoefte aan differentiatie van trajecten. Zo is er bijvoorbeeld discussie over de vraag of bepaalde trajecten zoals ‘observatie & diagnostiek’ en specialistische hulpvormen toch niet apart moeten worden bekostigd. Het is duidelijk dat hoe verder wordt gedifferentieerd hoe ingewikkelder het wordt gemiddelde prijzen te ramen voor de onderscheiden trajecten en hoe beperkter de ruimte voor hoofdaannemers wordt om zorg op maat te bieden. Bij één gemiddelde trajectprijs is die ruimte maximaal. Bekostiging collectieve voorzieningen en hulpverlening Collectieve (preventieve) voorzieningen als jeugdgezondheidszorg, CJG’s en dergelijke worden veelal bekostigd op basis van een bedrag per inwoner (of een bedrag per jeugdige). Uiteraard kan hieronder ook weer een productenbegroting liggen, maar het is minder gebruikelijk om collectieve voorzieningen te bekostigen op basis van producten of verrichtingen. Vaak zijn de kosten per product of verrichting voor één individu bij de collectieve voorzieningen ook relatief beperkt, zodat het minder relevant is om per individu af te rekenen. Dit in tegenstelling tot de hulpverlening. Bij maatschappelijk werk zie je in de praktijk tussen gemeenten beide vormen van bekostiging voorkomen, namelijk een bedrag per inwoner (c.q. 1 maatschappelijk werkende op bijvoorbeeld 6.000 inwoners) en een bekostiging op basis van producten. Het verschil tussen collectieve voorzieningen en individuele hulp maakt het niet logisch om voor collectieve voorzieningen en hulpverlening na de decentralisatie eenzelfde bekostigingssystematiek te gaan hanteren, tenzij expliciet wordt gekozen voor een populatiegerichte bekostiging. Trajectcoördinator Er is binnen de provinciale jeugdzorg nog niet altijd sprake van één trajectcoördinator per cliënttraject. In de evaluatie is duidelijke geworden dat hier nog de nodige aandacht aan moet worden besteed middels scholing en eventueel organisatorische aanpassingen. Ook bij de transitie jeugdzorg wordt ervan uitgegaan dat er in principe sprake is van één trajectcoördinator per cliënttraject. Het is nog wel een belangrijk aandachtspunt welke kennis en vaardigheden deze functionarissen moeten hebben. Het zal in ieder geval gaan om generalisten met kennis en ervaring Evaluatierapport “Sturing jeugdzorg Overijssel”, 25 april 2013
Pagina 32
op het gebied van preventie, Eigen Kracht denken en zwaardere hulpverlening. Daarnaast zullen deze functionarissen moeten kunnen schakelen tussen verschillende domeinen (wonen, recreatie, school, werk en hulpverlening). Beleidsinformatie Provinciaal is een hele ontwikkeling doorgemaakt om tot verbetering te komen van de sturingsinformatie. Dit is een hele opgave geweest. Om als gemeenten integraal beleid te kunnen uitstippelen en hierop te kunnen sturen is het belangrijk om tot standaardisatie van resultaatindicatoren tussen verschillende deelsectoren te komen. Immers indien tussen deelsectoren als provinciale jeugdzorg, jeugd GGZ, jeugd LVB en jeugdzorgPlus allerlei verschillende resultaatindicatoren worden gehanteerd (oftewel verschillende talen) zal vergelijk en beoordeling van effectiviteit en efficiency in de jeugdketen voor gemeenten lastig blijven. Omvang operatie Uit de evaluatie komt duidelijk naar voren dat het implementeren van de nieuwe werkwijze een majeure operatie is. Het zijn voor de instellingen grote veranderingen gebleken die moeten worden doorgevoerd. Dit werd extra bemoeilijkt, doordat cliënten herverdeeld moesten worden over zorgaanbieders, terwijl het onderhanden werk uiteraard gecontinueerd moest worden. Voorts zal duidelijk zijn dat het hier gaat om een nieuwe werkwijze die een forse cultuurverandering vereist. Men is met de cultuurverandering op de goede weg, maar algemeen bekend is dat cultuurverandering altijd de nodige tijd vergt. Uit de evaluatie komt naar voren dat er een groot draagvlak is voor de nieuwe werkwijze. Dit betekent dat er een grote veranderbereidheid is en bereidheid om zo nodig te improviseren. Echter er zijn bij dergelijke veranderingen ook altijd obstakels waar improviseren riskant wordt. Zo kwam in de onderhavige evaluatie bijvoorbeeld naar voren dat ondanks alle goede bedoelingen bureaucratie blijft bestaan als ondersteunende informatiesystemen achterblijven bij hetgeen in feite hiervan voor het primaire proces mag worden verwacht.
Evaluatierapport “Sturing jeugdzorg Overijssel”, 25 april 2013
Pagina 33
Bijlage: Beleidsinformatie per regio Tabel: aantal unieke cliënten per 1.000 jeugdigen per jaar Regio
2009
2010
2011
2012
9,6
8,5
13,6
13,3
Deventer
14,8
17,3
20,2
18,2
IJssel-Vecht
17,2
18,4
14,9
14,8
Totaal
13,0
13,1
14,7
14,3
Twente
Tabel: Aantal beëindigde cliënttrajecten per 1.000 jeugdigen Regio
2011
2012
Twente
5,7
6,5
Deventer
9,6
8,8
IJssel-Vecht
6,1
6,4
Totaal
6,2
6,7
Tabel: aantal OTS-en per 1.000 jeugdigen per jaar* Regio
2009
2010
2011
Twente
12,4
13,3
13,0
8,5
8,3
8,2
10,5
10,9
10,7
IJssel-Vecht + Deventer Totaal (OTS-en)
2012
10,4
*) in 2012 is duur in Twente 35,5 mnd en in IJssel-Vecht + Deventer 40,5 mnd
Evaluatierapport “Sturing jeugdzorg Overijssel”, 25 april 2013
Pagina 34
Tabel: gemiddeld aantal wachtenden per 1.000 jeugdigen per jaar Kenmerk
Regio
2009 2010 2011
2012
Twente
1,06
0,80
1,53
0,82
Deventer
1,62
0,79
0,68
0,92
IJssel-Vecht
1,84
1,52
1,09
0,71
Totaal
1,41
1,08
1,28
0,79
Twente
0,51
0,39
0,80
0,55
Deventer
0,83
0,48
0,36
0,52
IJssel-Vecht
0,76
1,05
0,60
0,40
Totaal
0,64
0,65
0,68
0,49
Twente
0,55
0,41
0,74
0,27
Deventer
0,83
0,32
0,32
0,40
IJssel-Vecht
1,08
0,48
0,49
0,32
Totaal
0,78
0,43
0,60
0,30
Wachtenden langer dan 9 weken (bruto)
Wachtenden met vorm provinciale jeugdzorg
Wachtenden zonder vorm provinciale jeugdzorg (netto)
Evaluatierapport “Sturing jeugdzorg Overijssel”, 25 april 2013
Pagina 35
Bijleveld Advies Oostermeerweg 45 1184 TS Ouderkerk a/d Amstel 06-11003999
[email protected] www.bijleveldadvies.nl
Eindrapportage Evaluatie trajectprijs jeugdzorg Provincie Overijssel
Bijleveld Advies is ingeschreven bij de Kamer van Koophandel Amsterdam nummer 34355053. BTW-nummer NL 196499495B01. ABN AMRO: NL07 ABNA 0504.7305.25
4 juni 2013
Inhoud 1.
Inleiding
3
2.
Onderzoeksverantwoording
4
2.1 2.2 2.3 2.4
3.
5.
4 4 5 7
Trajectprijzen 3.1 3.2 3.3
4.
Scope Methodologie Onderzoeksopzet Bijzonderheden en beperkingen in het onderzoek
8
Overzicht hoofdaannemers Overzicht landelijk werkende instellingen (LWI) Overzicht totaal
8 9 9
Instellingen
10
4.1 4.2 4.3 4.4 4.5 4.6 4.7 4.8 4.9
10 11 12 13 14 14 14 14 14
Jarabee Trias Pactum Commujon Lindenhout William Schrikker Groep SGJ Pluryn Avenier
Conclusies en aanbevelingen 5.1 5.2
15
Conclusies Aanbevelingen
15 15
Bijlage I: Gebruikte tarieven
17
Bijlage II: Overzichtstabellen spreiding trajectduur (%)
18
Bijlage III: Overzichtstabellen spreiding van trajectkosten (%)
19
Bijlage IV: Bekostigingseenheden
20
2
4 juni 2013
1.
Inleiding In 2010 heeft provincie Overijssel voor het eerst haar drie hoofdaannemers in de jeugdzorg bekostigd op basis van trajectfinanciering. Deze rapportage bevat de resultaten van een evaluatie-onderzoek naar de hoogte van de gehanteerde trajectprijs. De opdracht voor dit onderzoek luidt: “Bereken de kostprijs van de trajecten van de zorgaanbieders, voor de cliënten die in 2010, 2011 en 2012 zijn uitgestroomd. Maak hiervoor zoveel mogelijk gebruik van de methodologie, dataformats en datasets die bij eerdere kostprijsberekeningen zijn gebruikt, zodat de administratieve belasting van de zorgaanbieders (en de onderzoeker) zo laag mogelijk blijft. Betrek – anders dan in voorgaande berekeningen – ook de landelijk werkende instellingen in het onderzoek. Rapporteer de bevindingen in een beknopte rapportage”. Dit onderzoek is uitgevoerd op dezelfde manier en met dezelfde rekenmethoden als het onderzoek in 2009, op basis waarvan de trajectprijs voor 2010 is vastgesteld.
3
4 juni 2013
2.
Onderzoeksverantwoording
2.1
Scope Voor dit onderzoek zijn de data gebruikt van de uitstroomde (= ‘uitbehandelde’) jeugdigen bij negen jeugdzorgaanbieders. Drie jeugdzorgaanbieders die functioneren als hoofdaannemer van hun Overijsselse regio, twee onderaannemers en vier landelijke werkende instellingen: 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9.
Trias Jarabee Pactum Commujon Lindenhout William Schrikker Groep SGJ Pluryn Avenier
Het onderzoek heeft plaatsgevonden voor de uitstroom in de jaren 2010, 2011 en 2012. Het betreft dus alle uitstroom sinds de invoering van de trajectfinanciering.
2.2
Methodologie Dit onderzoek is zoveel gebaseerd op dezelfde methodiek als het eerdere onderzoek in 2009. Alleen het BSN-nummer is toegevoegd en het herhaald beroep is van 180 dagen naar nul (administratief: 14 dagen) teruggebracht. Deze veranderingen maken het mogelijk dat in dit evaluatie-onderzoek per jaar meerdere uitstromen per jaar mogelijk zijn en dat trajecten langer zijn geworden doordat het verleden van een jeugdige via het BSN-nummer verder terugreikt. Een trajectprijs is een prijs voor de levering van alle benodigde zorg vanaf het moment van instroom tot het moment van uitstroom. Een traject kan zeer kort durend zijn – bijvoorbeeld één of enkele dagen – maar kan ook achttien tot twintig jaar duren. Voor al deze trajecten wordt één en dezelfde trajectprijs gehanteerd. De juiste trajectprijs ter bekostiging van de zorg aan de ‘instromende jeugdigen van vandaag’ kan alleen achterhaald worden door de zorg uit het verleden te analyseren: welke zorg hebben de jeugdigen ontvangen die in 2010, 2011 en 2012 uitstroomden? De zorggeschiedenis van een jeugdige telt mee voor zover deze past in de spelregels van de trajectfinanciering zoals deze nu wordt toegepast. Deze spelregels zijn: een traject eindigt wanneer (na afrondend overleg met de cliënt), bureau jeugdzorg en de zorgaanbieder het erover eens zijn dat het traject succesvol is afgerond. En: alle zorg
4
4 juni 2013 hoort bij een traject: de zorg van een hoofdaannemer en de zorg van mogelijke onderaannemers. De trajectprijs moet niet worden verward met de jaarkosten gedeeld door het aantal uitgestroomde cliënten. Met de kosten per uitgestroomd kind in enig jaar kan goed worden ingeschat of een jeugdzorgaanbieder dat jaar financieel goed uitkomt of niet. Alleen wanneer het aantal behandelde jeugdigen, de mix van zorgaanbod en de behandelduren helemaal constant zijn, levert deze eenvoudige rekensom een goede indicatie voor de trajectprijs. In geval van groei, krimp, nieuw aanbod of veranderende zorgduur, kan de trajectprijs inclusief zorggeschiedenis aanzienlijk verschillen van de kosten per uitgestroomd kind.
2.3
Onderzoeksopzet Iedere jeugdzorgaanbieder is gevraagd een dataset aan te leveren met daarin de volledige zorggeschiedenis van alle jeugdigen die zijn uitgestroomd in de jaren 2010, 2011 en 2012. ‘Uitstroom’ is gedefinieerd als het afsluiten van de laatst lopende hulp, waarna de jeugdige geen enkele verdere behandelrelatie meer heeft met de instelling. De hoofdaannemers leveren alle zorggegevens aan, ook als de zorg geleverd is door onderaannemers. De onderaannemers hebben van de uitgestroomde jeugdigen ook een dataset aangeleverd, deze is gebruikt om de kosten van de zorggeschiedenis te berekenen. De koppeling van gegevens van hoofd- en onderaannemer ging met BSN-nummers. Idealiter wordt de zorgomvang vastgesteld op basis van registraties van bekostigingseenheden (uren en dagen)1. Aangezien de Overijsselse jeugdzorgaanbieders nu en in het verleden geen urenregistraties hebben bijgehouden, kan de omvang van de jeugdhulp niet anders dan worden benaderd op basis van berekeningen en aannames. De geleverde zorg heeft steeds een begindatum, een einddatum en een modulenaam. Per modulenaam (per instelling ongeveer 30) is vastgesteld of aangenomen: 1. Het type bekostigingseenheid, conform landelijke systematiek (= vaststelling) 2. De doorlooptijd in dagen: de einddatum – de startdatum2 3. Bij jeugdhulp: een vaste contactfrequentie per week gedurende de doorlooptijd (= aanname)3
1
Een lijst met de bekostigingseenheden is opgenomen als bijlage VI van deze rapportage.
2
Conform de berekening van de trajectprijs zoals uitgevoerd in 2009. Jarabee geeft aan dat zowel de startdatum als de einddatum als dag moeten tellen. Het effect hiervan op de trajectprijs bedraagt maximaal 0,2% oftewel € 68 per traject.
5
4 juni 2013 4. Bij jeugdhulp: een standaard contactduur per gesprek gedurende de doorlooptijd (= aanname) 5. Bij dagbehandeling: openingsuren per dag (=vaststelling) 6. Bij dagbehandeling: een vast gemiddeld aantal verblijfsdagen per week voor alle jeugdigen (= aanname) Bovenstaande variabelen maken het mogelijk het aantal bekostigingseenheden per dag te berekenen (voor verblijf: in dagen, voor jeugdhulp en dagbehandeling: in uren). Deze inzet per dag is vervolgens vermenigvuldigd met de doorlooptijd in dagen. Dit levert het aantal geleverde bekostigingseenheden per module op. Trajecten korter dan één etmaal (startdatum = einddatum) zijn niet meegenomen in de kostprijsberekening. Alle zorgaanbieders is gevraagd hun tarief te verstrekken voor de (maximaal) 18 bekostigingseenheden. Deze tarieven zijn gebruikt voor de berekening van hun eigen trajectprijs op basis van hun eigen dataset. Om de effecten van tariefsverschillen op de trajectprijs op te heffen, zijn alle trajecten óók doorgerekend op basis van uniforme tarieven voor alle zorgaanbieders. Als uniform tarief is gebruik gemaakt van de pilottarieven uit 2006.4 De tarieven van de bekostigingseenheden zijn vermenigvuldigd met het aantal geleverde bekostigingseenheden per module, zoals hierboven is uiteengezet. Dit leidt tot de kostprijs per module. Vervolgens moet worden vastgesteld welke modules uit de zorggeschiedenis toehoren aan het afgesloten traject. De registraties van de zorggeschiedenis hebben helaas niet conform de spelregel plaatsgevonden zoals deze in 2012 golden. Dossierof casusnummers zijn in het verleden niet toegekend op basis van wederzijdse overeenstemming met BJZ en zorgaanbieder. Hierdoor kan voor de zorggeschiedenis niet eenduidig worden vastgesteld welke zorg tot één en hetzelfde afgesloten traject behoort. Om deze reden is dit onderzoek – conform de aanpakbeschrijving uit de offerte uitgevoerd op basis van BSN-nummers in plaats van dossiernummers. Tot een traject behorend is vervolgens gedefinieerd alle zorg die aaneengesloten heeft plaatsgevonden zonder onderbreking langer dan 14 dagen. De termijn van 14 dagen
3
Deze aanname is ruw. Veelal wordt gekozen voor een wekelijks of tweewekelijks contact gedurende de doorlooptijd. Het is niet waarschijnlijk dat dit wordt gerealiseerd, aangezien vakantie en ziekte van zowel hulpverlener als jeugdigen deze frequentie beïnvloeden. Voorts is het aannemelijk dat trajecten veelal een laagfrequent einde kennen, waarin nog niet wordt afgesloten om een vinger aan de pols te kunnen houden. 4
‘Eindrapportage Pilot toets op de normprijzen’, Deloitte 2006.
6
4 juni 2013 is daarbij niet op harde gronden gekozen. Termijn van 1 dag zou te kort zijn, aangezien administratieve wijzigingen binnen zorgtrajecten vaak ingaan ‘op de volgende dag’. Wijzigen binnen een traject zouden daardoor ten onrechte als nieuw traject kunnen worden aangemerkt. De termijn van 14 dagen voorkomt het beoordelen van administratieve ‘gaten’ in de zorg als start van een nieuw traject, welke kunnen ontstaan als de einddatum van een afgesloten module en de startdatum van de nieuwe module een paar dagen (weekend?) uit elkaar liggen. In de gegevens over 2012 kan de 14 dagen regel leiden tot het ten onrechte kenmerken van twee zorgmodulen als behorend tot één traject, terwijl in overeenstemming met bureau jeugdzorg expliciet is overeengekomen dat een vervolgmodule toehoort aan een nieuw traject. Met analyses is vastgesteld dat dit effect voorkomt, maar zeker niet in aantallen die zouden moeten leiden tot een veel lagere trajectprijs dan zoals in deze rapportage gerapporteerd. De kosten van de zorg zijn opgenomen op het prijspeil 2013 (rekenvoet 1,5%). Dit geldt ook voor de volledige zorggeschiedenis en de gebruikte pilottarieven.
2.4
Bijzonderheden en beperkingen in het onderzoek Dit onderzoek kent de volgende bijzonderheden en beperkingen: 1. Van de landelijk werkende instellingen zijn van Avenier helaas geen gegevens verwerkt. Deze konden door hen om technische redenen niet worden aangeleverd. 2. Van SGJ zijn helaas geen tarieven bekend voor de bekostigingseenheden. Voor de doorrekening van hun zorgkosten hebben we gebruik gemaakt van de pilottarieven uit 2006. 3. Pluryn achtte haar administratie van vóór 2010 onvoldoende betrouwbaar om hierover gegevens te verstrekken. Hierdoor zijn van Pluryn géén modules opgenomen met einddata vóór 2010. 4. De gegevenset van Jarabee is aangevuld met zorggegevens van Trias. Dit betreft de zorggeschiedenis van de pleegzorgpopulatie die per 2011 aan Jarabee is overgedragen. 5. De gegevenssets van Jarabee Commujon bleken niet te koppelen. Hierdoor is gerekend met de gegevens die Jarabee heeft geregistreerd. Aangezien Jarabee niet beschikt over de zorggeschiedenis van de jeugdigen van Commujon, is hiervoor in deze rapportage een opslag doorgevoerd op de berekende trajectprijs. 6. Eén specifiek cliënttraject van Jarabee (trajectprijs 352.000 euro) bleek als gevolg van een administratieve fout bij Jarabee ten onrechte niet te worden meegeteld, deze is alsnog toegevoegd aan dit onderzoek.
7
4 juni 2013
3.
Trajectprijzen
3.1
Overzicht hoofdaannemers Prijzen zijn berekend over alle drie jaren (2010, 2011 en 2012) en over ieder jaar afzonderlijk. Daarnaast is per jaar óók een berekening gemaakt met uniforme tarieven (=pilottarieven). Deze berekening maakt de verschillen in productieomvang zichtbaar tussen de zorgaanbieders, doordat tariefverschillen zijn geëlimineerd. Instellingen van wie de trajectprijzen het meest dalen wanneer hun data wordt doorgerekend met de standaard pilottarieven, hanteren de hoogste eigen tarieven. Een overzicht van de tarieven is opgenomen als bijlage I. Onderstaande tabel bevat een overzicht van de trajectprijzen in euro’s. Uitstroom in jaar… 2010, 2011 en 2012 2010 2011 2012 2010 (pilotprijzen) 2011 (pilotprijzen) 2012 (pilotprijzen)
Jarabee 34.229 27.223 36.483 36.748
Trias 43.699 54.874 42.332 33.566
Pactum 25.467 21.635 21.885 34.322
Allen 36.741 39.241 36.120 35.160
25.817 37.012 38.285
46.423 34.448 31.974
21.330 22.509 36.002
34.685 33.466 35.441
Tabel 1: Trajectprijzen hoofdaannemers
De kolommen met de drie hoofdaannemers bevatten óók de gegevens van alle onderaannemers die door hen zijn ingeschakeld. Het betreft dus feitelijke de drie regio’s. De kolom ‘Allen’ bevat een gewogen gemiddelde over alle trajecten. De trajectduur van de drie hoofdaannemers kent de volgende spreiding in doorlooptijd: Trajectduur 2010-2012
1 dag
<10 dagen
10-30 dagen
30-90 dagen
90-180 dagen
180-365 dagen
> 365 dagen
Totaal
Jarabee
0%
2%
11%
17%
15%
24%
30%
100%
Trias
1%
2%
11%
11%
11%
26%
38%
100%
Pactum
0%
1%
20%
10%
14%
26%
29%
100%
Tabel 2: Doorlooptijden hoofdaannemers
Bovenstaande verdeling laat zien Pactum relatief veel trajecten korter dan 30 dagen heeft, terwijl Trias relatief veel langere trajecten heeft. Bijlagen II en III verstrekken aanvullende informatie over de spreiding van doorlooptijden en kosten. 8
4 juni 2013
3.2
Overzicht landelijk werkende instellingen (LWI) Onderstaande tabel bevat een overzicht van de trajectprijzen in euro’s. Pluryn 112.240
SGJ 26.807
WSG 50.813
Alle LWI 48.695
2010 2011
411.030 184.487
17.762 23.759
34.907 63.992
53.801 49.344
2012
53.463
31.773
57.415
45.965
2010 (pilotprijzen)
436.889
17.762
28.213
49.172
2011 (pilotprijzen) 2012 (pilotprijzen)
197.335 54.748
23.759 31.773
51.720 46.404
47.165 42.175
2010, 2011 en 2012
* exclusief Avenier
Tabel 3: Trajectprijzen landelijk werkende instellingen
De kolom ‘Alle LWI’ bevat een gewogen gemiddelde over alle trajecten. De trajectprijzen van Pluryn zijn opvallend veel hoger dan de andere berekende trajectprijzen. Dit is voor een deel te verklaren doordat één zeer dure cliënt is uitgestroomd die het gemiddelde sterk verhoogt.
3.3
Overzicht totaal De trajectprijs voor alle zorgaanbieders tezamen – hoofdaannemers en LWI’s – is als volgt: Alle hoofdaannemers
Alle LWI
Totaal van alle zorgaanbieders
Trajectprijs (€)
Trajectprijs (€)
Trajectprijs (€)
2010, 2011 en 2012
36.741
48.695
37.018
2010
39.241
53.801
39.429
2011
36.120
49.344
36.477
2012
35.160
45.965
35.448
2010 (pilotprijzen)
34.685
49.172
34.871
2011 (pilotprijzen)
33.466
47.165
33.836
2012 (pilotprijzen)
35.441
42.175
35.620
Uitstroom in jaar…
Tabel 4: Trajectprijs inclusief LWI's
De kolom ‘Alle hoofdaannemers’ bevat óók alle onderaannmemers die zij hebben ingeschakeld. 9
4 juni 2013
4.
Instellingen
4.1
Jarabee De bepaling van de juiste trajectprijs voor Jarabee is complex gebleken. Dit heeft ondermeer te maken met de overgang van pleegzorg van Trias naar Jarabee en met de integratie van de Commujongegevens met die van Jarabee. Géén geschiedenis Commujon De dataset van Jarabee over de productie van Commujon bevat bijna géén geschiedenis, oftewel modulen afgesloten vóór 2010. Dit is van invloed op de trajectprijs van Jarabee. Dit is in de trajectprijs gecorrigeerd met een opslag van 2,3% bij uitstroom 2011 en 2,0% bij uitstroom 2012. Deze percentages zijn als volgt berekend. In totaal over de jaren 2010, 2011 en 2012 worden van de dataset van Jarabee 4.524 modulen meegenomen in de 2.088 trajecten. Van deze 4.524 zijn er 3.918 van Jarabee en 606 van Commujon. Van de 3918 modulen van Jarabee zijn er 761 aan te merken als zorggeschiedenis (modulen met afsluitdatum vóór 2011 voor de trajecten afgesloten in 2012 en 2011, modulen met afsluitdatum vóór 2010 voor trajecten die zijn afgesloten in 2010). Dat is 19,4%. Van de 606 modulen van Commujon zijn er 38 aan te merken als geschiedenis (afsluitdatum vóór 2011) en 568 hebben een afsluitdatum in of na 2011. Bij deze 568 ‘horen’ 110 modulen (19,4% x 568) geschiedenis, terwijl er maar 38 zijn. Er missen dus 72 modulen (110 - 38) geschiedenis van Commujon. De gemiddelde prijs van een afgesloten module bij Commujon was € 21.880 (gemeten over de jaren 2010, 2011 en 2012). De ontbrekende 72,6 modulen (hebben dus een productiewaarde van €1.588.488. Voor de totale uitstroom in 2010, 2011 en 2012 (2.088) is dat € 761 per traject, oftewel 2,3%. De trajectprijs van Jarabee over alle drie jaren gemeten (€ 33.468) is met dit bedrag verhoogd naar € 34.229. De trajectprijzen per afzonderlijk jaar zijn met 2,3% verhoogd.
10
4 juni 2013 Doorlooptijd en zorgconsumptie De doorlooptijd van de uitgestroomde cliënten was in 2010 aanzienlijk lager dan in 2011 en 2012. Dit wordt grotendeels veroorzaakt door de populatie pleegzorgcliënten die van Trias is overgenomen. Uitstroom in…
Doorlooptijd
2010
280
2011
388
2012
373
Tabel 5: Doorlooptijd uitstroom Jarabee
De hoeveelheid bekostigingseenheden5 per uitgestroomde jeugdigen laat een gevarieerd beeld zien: VF1
VF2
VF4
VF5
VF6
VF8
JH2-A
JH2-C
JH4
PL2
2010
273
21
3
15
27
3
26
2
4
7
2011
190
15
2
13
66
3
37
2
5
124
2012
162
14
2
12
61
1
41
1
9
151
Uitstroom in..
Tabel 6: Hoeveelheid bekostigingseenheden per uitgestroomde jeugdige bij Jarabee
Dagbehandeling neemt sterk af, ambulante jeugdhulp en pleegzorg nemen toe. De stijging van de trajectprijs van Jarabee bij de pilottarieven (zie tabel 1) is te verklaren uit het stijgende aantal JH2-A bij Jarabee. Het pilottarief van ambulante jeugdhulp is relatief hoog, waardoor in 2011 en 2012 een hoge trajectprijs ontstaat wanneer de pilottarieven worden gebruikt. De overname van de pleegzorg in 2011 biedt niet de verklaring, aangezien het pilottarief lager is dan het tarief dan Jarabee hanteert.
4.2
Trias De dataset 2010 van Trias is geschoond voor ‘uitstroom’ van de populatie pleegzorgcliënten die is overgedragen aan Jarabee. De trajectprijs van Trias laat een sterke daling zien in de jaren 2010, 2011 en 2012. Deze daling is geheel toe te schrijven aan kortere doorlooptijden en inzet van
5
Een lijst met de bekostigingseenheden is opgenomen als bijlage VI van deze rapportage.
11
4 juni 2013 goedkopere zorgkosten. Dat is goed zichtbaar in de volgende tabellen: Uitstroom in…
Doorlooptijd
2010
460
2011
460
2012
414
Tabel 7: Doorlooptijd uitstroom Trias
De doorlooptijd is in 2012 met 10% gedaald. De hoeveelheid bekostigingseenheden per uitgestroomde jeugdigen laat ook een duidelijke daling zien, met uitzondering van de ambulante jeugdhulp: Uitstroom in..
VF1
VF2
VF3
VF4
VF5
VF6
VF7
VF8
JH2-A
PL1
PL2
2010
388
0
14
2
9
86
0
6
30
2
361
2011
358
0
46
8
7
57
1
3
18
1
162
2012
191
8
18
9
1
42
6
3
35
1
148
Tabel 8: Hoeveelheid bekostigingseenheden per uitgestroomde jeugdige bij Trias
De invloed van de doorgevoerde kostenbesparingen van de afgelopen bij Trias zijn niet zichtbaar in de trajectprijs. Alle drie dataset (2010, 2011 en 2012) zijn doorgerekend met dezelfde tarieven van de bekostigingseenheden. De kostenbesparingen zouden alleen dan zichtbaar zijn geworden, wanneer de kostenbesparingen hadden geleid tot een daling van de tarieven.
4.3
Pactum De trajectprijzen van Pactum laten een opvallende stijging zijn in 2012. Pactum verklaart deze stijging door de inzet van duurdere zorgvormen, als gevolg van een zwaarder wordende instroom. Of en in welke mate de zorgproblematiek in de regio van Pactum is gestegen kan op basis van de dataset niet worden vastgesteld. Wat wel kan worden vastgesteld is dat zowel de doorlooptijd als het aantal bekostigingseenheden per uitgestroomde cliënt in 2012 sterk is zijn gestegen: Uitstroom in…
Doorlooptijd
2010
333
2011
262
2012
400
Tabel 9: Doorlooptijd uitstroom Pactum
12
4 juni 2013 Het is duidelijk zichtbaar dat de behandelduur in 2012 aanzienlijk hoger is dan die van 2010 en 2011. De hoeveelheid zorg die een jeugdige heeft ontvangen is in 2012 ook sterk toegenomen, met name in de categorie dagbehandeling (VF1). Dit is zichtbaar gemaakt in onderstaande tabel: Uitstroom in…
VF1
VF2
VF3
VF4
VF5
VF6
JH2-A
JH4
PL2
2010
267
6
1
5
17
7
23
2
110
2011
187
3
0
2
21
7
29
3
89
2012
436
5
0
2
30
5
51
3
136
Tabel 10: Hoeveelheid bekostigingseenheden per uitgestroomde jeugdige bij Pactum
De hoeveelheid residentieel is met name gestegen bij de gezinshuizen, de overige residentiële vormen komen relatief weinig voor, maar laten desondanks een daling zien. Het aantal korte trajecten bij Pactum is relatief stabiel. Ongeveer 60% duurt korter dan 180 dagen, 40% langer dan 180 dagen. De hoge trajectprijs in 2012 op basis van pilottarieven is bij Pactum te verklaren door het hoge aantal geleverde ambulante jeugdzorg van Pactum in 2012. Het pilottarief voor ambulante jeugdzorg is relatief hoog.
4.4
Commujon De dataset van Commujon zijn niet gebruikt voor de berekening van de trajectprijs van hoofdaannemer Jarabee. Een koppeling van de bestanden bleek door de grote verschillen niet haalbaar. De cijfers van Commujon bevatten géén zorggeschiedenis, in casu modulen die zijn afgesloten van 2010. Hiermee is de dataset niet goed vergelijkbaar met andere zorgaanbieders. De uitstroom van Commujon laat tussen 2010 en 2012 een sterke daling zien. Binnen de dataset valt op dat de trajectprijs – van uitsluitend hun eigen zorgverleningen en van de in 2010-2012 afgesloten modulen – vanaf 2010 sterk daalt. Deze daling is te verklaren door een grote afname van het aantal dure traject. Het aantal trajecten duurder dan 50.000 euro halveert in 2012 ten opzichte van 2011 en 2010. Deze daling is veel groter dan de daling van het aantal goedkopere trajecten. Hiervoor is geen verklaring bekend. Overigens kent Commujon van alle zorgaanbieders in verhouding het grootste aantal zeer korte trajecten. Ruim 60% van de trajecten duurt korter dan 90 dagen. Bij de andere zorgaanbieders ligt dat percentage op ongeveer 30%. Deze verhouding kan 13
4 juni 2013 verklaard worden uit de beperkte productmix van Commujon. Als onderaannemer richt Commujon zich met name richt op twee soorten zorg: langdurige zware zorg en korte crisisinterventies. Eén product met lage uistroom, één met hoge. Doordat andere soorten trajecten duidelijk minder voorkomen, kan het procentuele aandeel korte trajecten hoger zijn dan bij de andere zorgaanbieders.
4.5
Lindenhout De data over Lindenhout zijn vanaf 2011 geregistreerd door Pactum. In 2010 was dit nog niet het geval. De dataset van Lindenhout 2010 is samengevoegd met de data van Pactum. De trajectprijs van Lindenhout lag in 2010 ongeveer gelijk aan die van Pactum.
4.6
William Schrikker Groep William Schrikker Groep levert uitsluitend pleegzorg aan Overijsselse jeugdigen. Het gaat om ongeveer 15 jeugdigen per jaar. De prijs per uitgestroomde jeugdige varieert per jaar sterk. Opvallend is dat de doorlooptijd van de pleegzorgpopulatie van WSG met gemiddeld 1.600 dagen véél hoger is dan Pactum, Trias en Jarabee (respectievelijk 112, 224, 137 dagen).
4.7
SGJ SGJ heeft een sterk wisselende populatie Overijsselse jeugdigen, variërend van 1 uitstroom per jaar tot ongeveer 50. De gemiddelde trajectprijs ligt onder de overige zorgaanbieders.
4.8
Pluryn Pluryn heeft een kleine Overijsselse populatie jeugdzorgcliënten. In 2010 en 2011 samen stroomden 5 jeugdigen uit. Het berekenen van een trajectprijs is op deze aantallen nauwelijks statistisch verantwoord.
4.9
Avenier Avenier is door technische problemen niet in staat gebleken de gevraagde dataset op te leveren. Op basis van beperkte vervangende informatie kan worden vastgesteld dat de zorgomvang van Avenier voor Overijsselse jeugdigen beperkt is. In 2012 waren 30 Overijsselse jeugdigen in behandeling bij Avenier. Zij ontvingen tezamen 1921 behandeldagen. De dagprijs van een behandeldag is € 214,-. De totale omvang van de zorgverlening van Avenier aan Overijsselse jeugdigen bedroeg derhalve € 441.094,-.
14
4 juni 2013
5.
Conclusies en aanbevelingen
5.1
Conclusies 1. Alle drie hoofdaannemers waren in 2012 in staat om voor minder dan 37.000 euro per traject zorg te leveren. 2. Bijna 3 procent van de trajecten kost minder dan 250 euro. Dat komt grofweg overeen met één dag of één uur zorg. Een niet te bepalen deel van deze 139 trajecten kan het gevolg zijn van de in dit onderzoek gehanteerde 14 dagen regel. Ook zou een deel verklaard kunnen worden uit administratieve onvolkomenheden bij de zorgaanbieders. 3. Het komt frequent voor dat een traject in overeenstemming met BJzO is afgesloten, terwijl – volgens de dataset – niet aan de voorwaarden daarvoor is voldaan. In sommige gevallen lijkt de zorg door te lopen, in andere gevallen zijn in dat jaar géén modules afgesloten. Deze constatering werpt vragen op over de betrouwbaarheid en/of nauwkeurigheid van het proces dat leidt tot traject beëindiging en/of de betrouwbaarheid van de gegevens in de registratiesystemen. 4. Door de vier landelijk werkende instellingen toe te voegen aan de systematiek, komt ongeveer € 2.555.000 euro extra de systematiek in (productieniveau 2012). De effecten hiervan op de trajectprijs zijn ongeveer 300 euro per uitgestroomde jeugdige.
5.2
Aanbevelingen 1. De berekeningen in deze rapportage geven een weerslag van kosten die in het verleden zijn gemaakt voor jeugdigen die de afgelopen jaren uitstroomden. De spannende vraag is: in welke mate zijn deze historische kosten te vergelijken met de toekomstige kosten die gemaakt zullen worden voor de behandeling van jeugdigen die nu instromen. In de discussie over de toekomstige trajectprijs hoort een analyse over de verschillen in behandelingen tussen vroeger en nu. Voor de hand liggende elementen uit deze discussie zijn: afnemende behandelduur, afname van residentiële zorgvormen, toename van ambulante zorg, toename van (netwerk)pleegzorg en zwaarder wordende problematiek bij jeugdigen. 2. Deze berekeningen in deze rapportage moeten niet worden verward met ‘de gemiddelde kosten per jeugdige in behandeling’ in enig boekjaar. De trajectprijzen in deze rapportage bieden slechts in beperkte mate een verklaring voor goede of slechte financiële resultaten van zorgaanbieders in 2012 of 2013. 3. Een hoge trajectprijs moet niet worden verward met zware problematiek. Zware problematiek leidt in de regel tot hoge zorgkosten. Echter, hoge zorgkosten zijn geenszins bewijs voor zware problematiek. Om de zwaarte van problematiek vast te stellen, moet de zwaarte van de problematiek worden onderzocht en niet de hoogte van de kosten. Regionale verschillen in de trajectprijzen bieden om
15
4 juni 2013
4.
5.
6.
7.
dezelfde reden géén bewijs voor mogelijke verschillen in de zwaarte van de problematiek in die regio’s. Het casusnummer of dossiernummer vormt een belangrijk bouwsteen voor de berekening van de trajectkosten. Voor de vergelijkbaarheid van zorgaanbieders is het belangrijk dat dezelfde regels / procedures worden gebruikt voor het aanmaken van een nieuw dossiernummer, of het aanhouden van een oud nummer. De administraties van hoofd- en onderaannemers lijkt niet 1-op-1 te matchen. Zowel start- en einddata kunnen afwijken, als de namen en aantallen van ingezette modulen. Het voortbestaan van dergelijke verschillen lijkt geen wenselijke situatie. Het valt te overwegen om onderaannemers gebruik te laten maken van de casusnummers van de hoofdaannemers. Dit vergemakkelijkt de communicatie – ook met BJzO - en vergemakkelijkt toekomstig effect- of kostenonderzoek. De decentralisatie van jeugdzorg, jeugd-GGZ en jeugd-LVG naar de gemeenten zal effect hebben op de maatschappelijke vraag aan jeugdzorgaanbieders. Een bedrag van 37.000 euro per uitgestroomde jeugdige zal door veel gemeenten als ‘hoog’ worden ervaren. Het is denkbaar dat gemeenten met de zorgaanbieders op zoek zullen gaan naar goedkopere behandelvormen.
16
4 juni 2013
Bijlage I: Gebruikte tarieven Onderstaande tabel bevat een overzicht van de gebruikte tarieven per bekostigingseenheid. Een lijst met de namen van de bekostigingseenheden is opgenomen in bijlage IV.
Commujon
Jarabee
Lindenhout
Pactum
Trias
€34,38
€23,37
€25,59
€36,00
€23,56
€127,93
€125,99
€86,28
€71,65
€22,60
€82,25
€120,93
€81,31
€203,70
€136,10
€115,28
€190,39
€180,90
€144,60
€204,72
€226,48
€181,67
VF1 VF2
€178,84
VF3 VF4
€157,79
€157,77
VF5
€156,47
€153,49
VF6
€214,44
€185,52
VF7
€281,28
VF8
€226,48
€226,43
€206,12
€201,24
€240,83 €262,29
Pluryn
WSG
€113,43
€210,00
€223,21
€251,66
€230,00
€201,64
€218,03
€227,13
€265,00
€320,97
€168,89
€198,08
€160,00
€196,61
€50,00
€15,47
€65,00
€31,38
€319,57
VF9 JH2-A JH2-B
€406,16
JH2-C
€ 13,47*
€188,94
JH2-D
€308,33
JH3-A €362,27
JH3-B
€234,31 €67,05
JH3-C JH4
€100,25
€252,96
€317,00
€254,25 €331,27
PL1 PL2
Pilot
€30,56
€35,35
€34,48
€33,00
€317,00 €34,33
OD
€27,75 €2.113,84
Tabel 11: Gebruikte tarieven en pilottarieven voor bekostigingseenheden * Het door Jarabee aangeleverde tarief van (gewogen gemiddeld) 107 euro is door de onderzoeker gedeeld door een veronderstelde groepsgrootte van 8. JH2-C wordt per uur per jeugdige afgerekend. De productie van Jarabee is ook langs deze regels berekend.
Van SGJ zijn geen tarieven bekend, hiervoor zijn de pilottarieven gebruikt.
17
4 juni 2013
Bijlage II: Overzichtstabellen spreiding trajectduur (%) TRAJECTDUUR UITSTROOM ALLE JAREN (PROCENTEN) Jarabee Commujon Trias Pactum Lindenhout
<10 10-30 30-90 90-180 180-365 > 365 1 dag dagen dagen dagen dagen dagen dagen 0% 2% 11% 17% 15% 24% 30% 2% 6% 25% 31% 7% 10% 19% 1% 2% 11% 11% 11% 26% 38% 0% 1% 20% 10% 14% 26% 29% 0% 0% 0% 8% 17% 44% 31%
Totaal 100% 100% 100% 100% 100%
TRAJECTDUUR UITSTROOM 2010 (PROCENTEN) Jarabee Commujon Trias Pactum Lindenhout
<10 10-30 30-90 90-180 180-365 > 365 1 dag dagen dagen dagen dagen dagen dagen 0% 1% 13% 13% 18% 30% 25% 1% 5% 29% 31% 8% 7% 18% 1% 4% 8% 12% 13% 27% 35% 0% 2% 14% 10% 14% 30% 30% 0% 0% 0% 8% 17% 44% 31%
Totaal 100% 100% 100% 100% 100%
1 dag 1% 1% 1% 0%
<10 10-30 30-90 90-180 180-365 > 365 dagen dagen dagen dagen dagen dagen 3% 9% 17% 14% 21% 35% 8% 26% 31% 3% 8% 22% 1% 10% 10% 7% 28% 42% 1% 26% 11% 15% 24% 23%
Totaal 100% 100% 100% 100%
1 dag 1% 3% 0% 0%
<10 10-30 30-90 90-180 180-365 > 365 dagen dagen dagen dagen dagen dagen 3% 12% 20% 13% 22% 30% 6% 16% 32% 10% 15% 18% 2% 14% 10% 13% 24% 37% 1% 20% 8% 10% 25% 37%
Totaal 100% 100% 100% 100%
TRAJECTDUUR UITSTROOM 2011 (PROCENTEN) Jarabee Commujon Trias Pactum Lindenhout
TRAJECTDUUR UITSTROOM 2012 (PROCENTEN) Jarabee Commujon Trias Pactum
18
4 juni 2013
Bijlage III: Overzichtstabellen spreiding van trajectkosten (%) TRAJECTKOSTEN UITSTROOM ALLE JAREN (PROCENTEN) Jarabee Commujon Trias Pactum Lindenhout
< 100 100- 2.500- 15.000- 25.000euro 2.500 15.000 25.000 50.000 1% 12% 45% 21% 7% 0% 14% 58% 9% 3% 2% 9% 36% 29% 8% 0% 11% 44% 32% 8% 0% 23% 19% 51% 5%
50.000- >100.000 75.000 euro 5% 10% 3% 13% 5% 11% 2% 5% 2% 0%
Totaal 100% 100% 100% 100% 100%
TRAJECTKOSTEN UITSTROOM 2010 (PROCENTEN) Jarabee Commujon Trias Pactum Lindenhout
< 100 100- 2.500- 15.000- 25.000euro 2.500 15.000 25.000 50.000 1% 12% 51% 20% 5% 0% 14% 61% 7% 4% 2% 10% 34% 24% 8% 0% 15% 46% 29% 6% 0% 23% 19% 51% 5%
50.000- >100.000 75.000 euro 4% 7% 2% 12% 6% 16% 1% 3% 2% 0%
Totaal 100% 100% 100% 100% 100%
TRAJECTKOSTEN UITSTROOM 2011 (PROCENTEN) Jarabee Commujon Trias Pactum
< 100 100- 2.500- 15.000- 25.000euro 2.500 15.000 25.000 50.000 1% 13% 40% 23% 7% 0% 15% 57% 6% 2% 2% 9% 33% 28% 11% 0% 11% 47% 33% 7%
50.000- >100.000 75.000 euro 5% 11% 4% 16% 7% 10% 1% 4%
Totaal 100% 100% 100% 100%
TRAJECTKOSTEN UITSTROOM 2012 (PROCENTEN) Jarabee Commujon Trias Pactum
< 100 100- 2.500- 15.000- 25.000euro 2.500 15.000 25.000 50.000 0% 10% 46% 19% 7% 1% 13% 56% 14% 4% 2% 7% 40% 35% 6% 0% 6% 38% 33% 12%
50.000- >100.000 75.000 euro 6% 10% 4% 8% 3% 7% 4% 7%
Totaal 100% 100% 100% 100%
19
4 juni 2013
Bijlage IV: Bekostigingseenheden
BE
Omschrijving
VF1
Dagbehandeling
VF2
Behandelgroep Kamertrainingcentrum
VF3
Behandelgroep Gezinshuis Licht
VF4
Behandelgroep Gezinshuis
VF5
Behandelgroep Fasehuis
VF6
Behandelgroep
VF7
Behandelgroep zwaar
VF8
Behandelgroep crisis
VF9
Behandelgroep gesloten
JH2-A
Ambulante specialistische jeugdhulp
JH2-B
Intramurale specialistische jeugdhulp
JH2-C
Specialistische groepsjeugdhulp
JH2-D
Specialistische groepsjeugdhulp zwaar
JH3-A
Ambulante therapeutische jeugdhulp
JH3-B
Intramurale therapeutische jeugdhulp
JH3-C
Therapeutische groepsjeugdhulp
JH4
Jeugdhulp crisis
PL1
Dagpleegzorg
PL2
Pleegzorg 24-uurs
OD
Observatiediagnostiek
Tabel 12: Bekostigingseenheden
20