Verhuisgeneigdheid bij ouderen Een onderzoek onder huiseigenaren in Eindhoven
Onderzoeker: Juultje de Bree Begeleider: Prof. Dr. Th. Poiesz
Wetenschapswinkel Universiteit van Tilburg
December 2003 Wetenschapswinkel Universiteit van Tilburg Postbus 90153 5000 LE Tilburg Tel. 013 - 466 2645 E-mail:
[email protected] Internet: http://www.uvt.nl/wetenschapswinkel ISBN: 90-73758-54-8
Voorwoord
Het aantal oudere huiseigenaren-bewoners zal komende jaren toenemen. Er lijken een aantal specifieke problemen te zijn waar zij tegenaan lopen en die het woongenot in negatieve zin zouden kunnen beïnvloeden zoals onderhoud van huis en tuin, geschiktheid b.v. wanneer er functionele beperkingen ontstaan, veiligheid in het huis en in de omgeving van het huis. Voor de Federatie Overleg van Ouderenorganisaties (OVO) is een kwestie die nader onderzoek vraagt. Zij stelde aan de Wetenschapswinkel de onderzoeksvraag wat de doorslaggevende factoren voor oudere huiseigenaren zijn om toch te verhuizen, wanneer zij graag in hun woning blijven wonen. Juultje de Bree heeft in het kader van haar studie Economische Psychologie onderzocht wat de meest bepalende factoren zijn voor de verhuisgeneigdheid van oudere eigenaren-bewoners in Eindhoven. Een van haar conclusies is dat de verhuisgeneigdheid bij vrijwel alle ouderen zeer laag is. Ouderen met veel sociale contacten in de buurt zijn niet snel geneigd te verhuizen, gehechtheid met de woning en met de woonomgeving maken de verhuisbereidheid niet groter, zeker wanneer ze zich goed zelf kunnen redden. Toch is de huidige woonsituatie vaak niet toereikend om er zorgeloos te blijven wonen. Zij besluit haar onderzoek met een aanbeveling voor beleidsonderzoek naar de meest efficiënte beleidsaanpak om ouderen zo lang mogelijk zelfstandig te laten blijven wonen en praktische aanbevelingen voor onderhoud in de wijk en aan de woningen, ‘hulp op maat’ en het ontwikkelen van alternatieve woonvormen. Ouderen en wonen is een maatschappelijke vraagstuk dat relevant en actueel is voor beleidsmakers en organisaties die betrokken zijn bij het wonen, welzijn en zorg in gemeentes gegeven de toename van het aantal oudere bewoners. Met dit onderzoek wil het OVO de aandacht van de beleidsmakers en organisaties in de gemeente Eindhoven vestigen op de woonsituatie van ouderen die in een eigen huis wonen.
Iris Sliedrecht-van Lavieren Coördinator bemiddelingen Wetenschapswinkel
Voorwoord van de auteur
Tijdens mijn zoektocht naar een geschikt onderzoek in het kader van de afronding van mijn studie trok een vraag die bij de Wetenschapswinkel binnengekomen was mijn aandacht. Dat was het begin van een verdieping in een -voor mij nieuw- vraagstuk. De vraag was afkomstig van de Federatie Overleg van Ouderenbonden (het Ovo): Als ouderen graag in hun woning blijven wonen, wat zijn dan de doorslaggevende factoren voor ouderen om toch te verhuizen? Het vraagstuk dat op het eerste gezicht nog helder leek, bleek gedurende het grondige onderzoek zeer veelzijdig. Geen wonder: elke oudere is een individu met een eigen verleden, een eigen heden, en met eigen wensen. Zeker wanneer het gaat om iets essentieels als woongenot. Woongenot is leefgenot. Deze scriptie is mijn antwoord op de dringende vraag van het Ovo. Ik hoop dat het een bevredigend antwoord is dat wellicht een nieuwe discussie op gang zal brengen over wonen voor de ouderen van de toekomst.
Juultje de Bree
Inhoudsopgave Voorwoord Voorwoord van de auteur Samenvatting Inleiding 1 Theoretisch kader 1.1 Bestaande verhuismodellen 1.1.1 Human capital model 1.1.2 Stress-threshold model (Stress-drempelmodel) 1.1.3 Het verhuismodel van Fokkema, de Jong en Nijkamp 1.2 Evaluatie literatuur over verhuismodellen 1.3 Kwalitatief vooronderzoek 1.3.1 Doel van het kwalitatief vooronderzoek 1.3.2 Respondenten kwalitatief vooronderzoek 1.3.3 Procedure kwalitatief vooronderzoek 1.3.4 Conclusies kwalitatief vooronderzoek 1.4 Introductie van een nieuw conceptueel model voor verhuisgeneigdheid 1.4.1 Toelichting op het conceptuele model voor verhuisgeneigdheid 1.4.2. Toegevoegde waarde van het conceptuele model voor verhuisgeneigdheid 1.4.3 Toelichting op de factoren in het model 2 Methode 2.1 Operationalisering 2.2 Vragenlijst 2.3 Respondenten 2.4 Procedure 3 Resultaten 3.1 Resultaten verhuisgeneigdheid 3.1.1 Achtergrondkenmerken van de respondenten in de steekproef 3.1.2 De kwaliteit van de steekproef 3.1.3 De hoofdvariabelen 3.1.4 Toetsing van de predictoren voor verhuisgeneigdheid 3.2 Aanvullende Resultaten 3.2.1 Tevredenheid en verhuismotivatie 3.2.2 Toetsing van predictoren voor tevredenheid met de woning 4 Aanvullende resultaten voor het Ovo 4.1 Concrete verhuisplannen 4.2 Mogelijke motieven voor verhuizen 4.3 Plus- en minpunten van de woning 4.4 Voorkeur voor huren of kopen 4.5 Wie heeft invloed op de beslissing om te gaan verhuizen 4.6 Bezigheden in en om de woning 4.6.1 Voortbewegen in en om de woning 4.6.2 Ervaren last in en om de woning 4.6.3 Hulp in en om de woning 4.6.4 Aanpassingen in en om de woning 4.7 Zelfredzaamheid 4.8 Verpaupering
iii v 1 3 5 5 5 5 6 8 9 9 9 10 10 11 12 12 13 19 19 20 20 20 21 21 21 23 23 24 29 29 30 33 33 34 34 35 36 36 36 36 38 38 38 38
Verhuisgeneigdheid bij ouderen
Bereikbaarheid van voorzieningen 4.9 5 Conclusies 5.1 Conclusies model voor verhuisgeneigdheid 5.2 Conclusies voor het Ovo 6 Discussie 6.1 Het model 6.2 Toetsing van het model 6.3 Spreiding 7 Aanbevelingen 7.1 Uitgangspunten 7.2 Methodische aanbevelingen 7.3 Praktische aanbevelingen Literatuurlijst Bijlage 1 Checklist bij de kwalitatieve diepte-interviews Bijlage 2 De vragenlijst met instructie Bijlage 3 Begeleidende brief Ovo Bijlage 4 Samenstelling van de variabelen Bijlage 5 Toelichting bij kruistabellen met een chikwadraattoets
viii
39 41 41 43 45 45 45 45 47 47 48 48 51 53 55 65 66 70
Samenvatting
Ouderen willen zo lang mogelijk zelfstandig blijven wonen in hun vertrouwde omgeving. Toch ervaren veel ouderen met een eigen woning deze zelfstandigheid steeds meer als een last en besluiten hun woning te verkopen. De centrale vraag in dit onderzoek luidt: Welke factoren hebben de meeste invloed op de verhuisgeneigdheid van oudere eigenaars-bewoners? Met behulp van literatuur over verhuizen en kwalitatief vooronderzoek werd een nieuw conceptueel model voor verhuisgeneigdheid ontwikkeld. Er werd gebruik gemaakt van vragenlijsten om dit model te toetsen. Daaruit bleek dat ouderen in het algemeen zeer tevreden zijn met hun woning en helemaal niet geneigd zijn te verhuizen. De factoren die een rol spelen in de verhuisgeneigdheid zijn met name de mate van zelfredzaamheid, eenzaamheid en de beschikbaarheid van betaalbare alternatieve woningen. Sociale factoren, gehechtheid aan de woning en omgeving en de verhuismotivatie van de partner hebben via tevredenheid met de woning invloed op de verhuisgeneigdheid. Een meer evidente rol spelen de motivatie om te verhuizen en de verhuisattitude. Om te zorgen dat ouderen tevreden blijven met hun woning, moet gewerkt worden aan goed onderhoud van de wijken. Om ouderen zo lang mogelijk zelfstandig te laten blijven wonen moeten er geschikte woonvormen voor ouderen zijn. Behalve aanpassing van bestaande woningen dient ook een goed passend aanbod van betaalbare woningen voor ouderen beschikbaar te komen. Het lijkt erop dat ouderen niet willen verhuizen, maar dat ze het idee hebben dat ze wel moeten. Het is van belang om ouderen te stimuleren om zelf tijdig na te denken over een manier om hun zelfstandigheid zo lang mogelijk te behouden. Bij het stimuleren van zelfredzaamheid van ouderen valt te denken aan gemeentelijk subsidiëren van alternatieve woonvormen en van woningaanpassingen. Daarnaast is aanbieden van hulp op maat op het gebied van groot onderhoud, administratie en eventuele boodschappen door een centrale hulpdienst een optie. Tenslotte dient het sociaal contact van zowel ouderen onderling als het contact binnen de woonomgeving gestimuleerd te worden. Oprichting van praatgroepen, psychische hulpverlening en landelijke aandacht voor de oudere in ieders omgeving kan dienen om te voorkomen dat ouderen in een isolement raken.
Inleiding
Deze inleiding beschrijft de voorgeschiedenis die leidde tot dit onderzoek. Er is ingegaan op de probleemstelling die het uitgangspunt vormt voor het onderzoek. Deze leidt tot formulering van de onderzoeksvraag en een bespreking van de relevantie van het onderwerp. Tenslotte is de opbouw van dit rapport besproken. 1
Aanleiding tot het onderzoek
Voor veel mensen biedt het bezitten van een woning verscheidene voordelen boven het huren ervan. Zo haalt men er vaak op lange termijn financieel voordeel uit en kan de woning naar eigen smaak veranderd of verbouwd worden. Een koopwoning impliceert echter ook een hele verantwoordelijkheid, veel onderhoud, financiële lasten en een uitgebreide administratie. Ondanks de voordelen die een koopwoning biedt ten opzichte van een huurwoning, wordt met name door ouderen het bezitten van een woning steeds meer ervaren als een last in plaats van een lust. De toename van de leeftijd en de daarmee samengaande gebreken spelen hierbij een grote rol. De moeite die het onderhoud en de administratie kosten, staat vaak niet meer in verhouding tot het woongenot. Zorg- en woonvoorzieningen verlichten hun lasten niet voldoende. In veel gevallen besluit men uiteindelijk de woning te verkopen. Het PON-Instituut voor advies, onderzoek en ontwikkeling in Noord-Brabant constateerde echter dat ouderen meestal zo lang mogelijk zelfstandig willen blijven wonen in hun vertrouwde omgeving (Luijten, 2001). Een bijkomende politieke factor is, dat het ook vanwege de hoge kosten die verzorgingstehuizen met zich meebrengen, gunstiger is om ouderen zo lang mogelijk zelfstandig te laten blijven wonen Om te zorgen dat de woningen geschikt zijn om er zelfstandig te kunnen blijven wonen, heeft het PON het project ‘Blijvend thuis in eigen huis’ opgestart. Hiermee tracht zij ouderen te stimuleren hun woning aan te passen. Het overleg van ouderenorganisaties in Eindhoven (het Ovo) vermoedt dat er naast een onaangepaste woning meerdere oorzaken zijn die bepalen waarom ouderen tot verhuizen over willen gaan. Met dit onderzoek willen zij inzicht krijgen in wat ouderen zelf als motieven aandragen voor verhuizen. 2
Probleemstelling
Onbekend is waarom oudere eigenaars-bewoners de overstap maken om hun zelfstandigheid op te zeggen. Het is van belang om uit te vinden wat voor ouderen met een eigen woning de belangrijkste oorzaken zijn om te willen verhuizen, omdat dit het mogelijk maakt te bekijken wat er moet gebeuren om ouderen zo lang mogelijk zelfstandig te laten blijven wonen. 3
Onderzoeksvraag
De vraagstelling van dit onderzoek is: Welke factoren hebben de meeste invloed op de verhuisgeneigdheid van oudere eigenaarsbewoners in Eindhoven?
Verhuisgeneigdheid bij ouderen
Deze vraag is concreet vertaald naar de volgende drie deelvragen: • • • 4
Welke factoren hebben directe invloed op verhuisgeneigdheid? Welke motieven voor verhuizen zijn het meest doorslaggevend? Op basis waarvan evalueert het individu zijn of haar woonomstandigheden? Relevantie
De resultaten van dit onderzoek kunnen dienen als uitgangspunten voor een op te stellen beleidsplan om het woongenot van ouderen met een koopwoning te vergroten. Door tegemoet te komen aan hun wensen kunnen zij gestimuleerd worden om zo lang mogelijk zelfstandig te blijven wonen. Tevens is het onderzoek een bijdrage aan de literatuur over verhuisgeneigdheid bij ouderen. Een nieuw ontwikkeld model voor verhuisgeneigdheid verschaft inzicht in de oorzaken van verhuisgedrag. 5
Opzet van het rapport
-
In hoofdstuk 1 zijn de belangrijkste verhuismodellen opgenomen en op basis hiervan en van een kwalitatief onderzoek is een nieuw conceptueel model ontwikkeld dat het draagvlak vormt voor dit onderzoek. Vervolgens geeft hoofdstuk 2 een beschrijving van de onderzoeksmethode van het kwantitatieve gedeelte van het onderzoek. Hoofdstuk 3 geeft de resultaten over verhuisgeneigdheid weer. Vervolgens bespreekt hoofdstuk 4 enkele extra resultaten voor het Ovo. De conclusies van het onderzoek volgen in hoofdstuk 5. In de discussie in hoofdstuk 6 worden enkele beperkende aspecten van het onderzoek aan de orde gesteld. Tenslotte zijn in hoofdstuk 7 aanbevelingen voor toekomstig onderzoek gegeven en praktisch advies om ouderen te stimuleren zelfstandig te blijven wonen.
-
4
1 Theoretisch kader
Dit hoofdstuk bevat een omschrijving van bestaande theorieën en modellen over verhuisgedrag. Een evaluatie hiervan zal leiden tot de ontwikkeling van een nieuw conceptueel model dat de basis van dit onderzoek vormt.
1.1
Bestaande verhuismodellen
Verhuizen is iets van alle tijden en plaatsen. Door de jaren heen zijn er dan ook diverse theorieën en modellen ontwikkeld omtrent verhuizen. Hier volgt een bespreking van de belangrijkste soorten modellen. 1.1.1
Human capital model
Het kosten-batenmodel is het model dat misschien wel het meest eenvoudig en tegelijk meest omvattend is. Dit model is van oorsprong micro-economisch. Sjaastad (1962) gebruikte dit model als eerste om verhuizingen te verklaren. Zijn model is het Human capital model of migration. Dit model omschrijft verhuizing als een persoonlijke investering, een activiteit die nu kosten met zich meebrengt in ruil voor baten in de toekomst. De theorie is gebaseerd op het kostenbatenmodel: iemand zal alleen verhuizen als het verschil tussen de waarde van alle baten van een alternatieve bestemming en de baten van de huidige bestemming groter is dan de kosten van de verhuizing. Deze kosten zijn niet louter de financiële kosten, maar ook bijvoorbeeld tijd, inspanning, onzekerheid en verlies van contacten. Met andere woorden, een persoon zal verhuizen wanneer het verschil tussen de baten en kosten van de verhuizing naar een alternatieve bestemming groter dan nul is. Rekening houdend met de kosten van de verandering zelf kiest hij de bestemming waar de verhouding tussen de netto baten en kosten het meest gunstig is. Het model draagt er bijvoorbeeld toe bij de lage verhuisgeneigdheid bij ouderen te verklaren. Aan de ene kant zullen de baten in een alternatief verblijf, als gevolg van een kortere levensverwachting, binnen een korter tijdsinterval gekweekt worden. Aan de andere kant zijn de verhuiskosten voor ouderen in het algemeen hoger. Zo kan gedacht worden aan hogere psychische kosten vanwege sterkere sociale banden die men in de loop van de jaren opgebouwd heeft en nu moet achterlaten. Ook heeft het model nadelen. Een belangrijk kritiekpunt is dat mensen zich vaak weinig bezig houden met de mogelijkheid om te verhuizen. Volgens onder andere Speare (1971) zijn er veel mensen die voordeel zouden kunnen hebben bij een verhuizing, maar een verhuizing totaal niet overwegen. 1.1.2
Stress-threshold model (Stress-drempelmodel)
Het stress-threshold model ofwel stress-drempelmodel maakt gebruik van diverse factoren die ontwikkeld zijn door Wolpert (1965). Er zijn meerdere modellen gebaseerd op deze theoretische concepten, zoals onder andere het decision-to-move model (Brown & Moore, 1970). Deze modellen zijn op hetzelfde principe gebaseerd, maar zijn wat meer gespecificeerd. Omdat het
Verhuisgeneigdheid bij ouderen
nogal uitgebreide modellen betreft, is de theorie hier beperkt tot alleen een uitleg over hoe een stress-drempelmodel werkt. Wolpert veronderstelt dat de beslissing om te verhuizen het gevolg is van het totale netto nut dat een persoon toewijst aan een bepaalde woonlocatie. Als dit nut groot is, dan is er geen reden om te verhuizen, ondanks het feit dat iemand ergens anders misschien een groter nut zou ervaren. In tegenstelling tot het kosten-batenmodel zal men volgens deze theorie dus niet altijd kiezen voor de plek waar de opbrengst het hoogste is. Echter wanneer het nut van de huidige woonsituatie leidt tot stress en die stress boven een bepaalde drempel komt dan kan migratie naar een alternatieve woonlocatie (waar het te verwachten profijt hoger is) een optie zijn. Stress wordt gedefinieerd als “een invloed die de stabiele balans verstoort of dreigt te verstoren”. In het geval van stress wijst het individu aan een aantal alternatieve woonlocaties een bepaalde verwachte mate van nut toe. Kortom, de persoon vormt een beeld van de mate waarin de woonomstandigheden overeenkomen met de gewenste woonomstandigheden. Dit zal hij slechts bij enkele alternatieven doen, zoals bijvoorbeeld de woningen waar de persoon over geïnformeerd wordt door vrienden, familie en massacommunicatie. Daardoor is de keuze voor een bepaalde woning niet altijd de keuze voor een maximaal profijt. Verhuizing kan dus beschouwd worden als het gevolg van een subjectieve uitwisseling tussen het nut van de huidige woonomstandigheden en het gepercipieerde nut van enkele alternatieve woonlocaties. Een positief punt aan dit model is dat er rekening gehouden wordt met het feit dat niet iedereen die in enige mate ontevreden is met zijn levensomstandigheden, een verhuizing zal overwegen. Slechts wanneer een bepaalde drempelwaarde van stress overschreden wordt, zal verhuizen een optie zijn. De hoogte van deze drempelwaarde verschilt echter per persoon. Het feit dat de ‘waarde’ van deze drempel niet concreet gemaakt wordt, maakt dit model zeer moeilijk hanteerbaar. Een tweede kritiekpunt is dat er niet ingegaan wordt op de reactie van mensen in het geval van ontevredenheid. Een uitgangspunt van het model is, dat mensen in dit geval altijd proberen om hun huidige situatie te veranderen in de richting van de gewenste omstandigheden of andersom. Dit kunnen ze echter niet altijd opbrengen, en wat er in een dergelijk geval gebeurt, staat niet nader omschreven (bijvoorbeeld het ontstaan van psychosomatische klachten). 1.1.3
Het verhuismodel van Fokkema, de Jong en Nijkamp
Fokkema, de Jong en Nijkamp (1993) integreren diverse modellen tot een nieuw model, met als basis het stress-drempelmodel. Dit model is vertaald vanuit het Engels weergegeven in Figuur 1.1.
6
Theoretisch kader
Persoonlijkheidskenmerken
Kenmerken huis
Kenmerken omgeving
Sociale binding
Tevredenheidsniveau
Som van het nut van de gevolgen (utility of consequences) Sociale ondersteuning Aanpassing van woning of omgeving
Waargenomen mogelijkheden
Aanpassing van verwachtingsniveau
Geen aanpassing
Intentie tot verhuizen
Stimulerende en beperkende factoren
Verhuizen
Niet verhuizen
Figuur 1.1 Het verhuismodel van Fokkema, de Jong en Nijkamp(1993)
De vier achtergrondfactoren in het model (persoonlijkheidskenmerken, kenmerken van het huis, kenmerken van de omgeving en sociale binding) zijn uit het stress-drempelmodel overgenomen. De eerste drie zijn beschouwd als stimulerende factoren voor een verhuizing. Sociale binding heeft een remmende invloed op de verhuisintentie. Fokkema et al. (1993) veronderstellen dat het drempelniveau afhankelijk is van drie factoren: som van het nut van de gevolgen (utility of consequences), sociale ondersteuning en waargenomen mogelijkheden (om een bepaald gedrag te vertonen dat ontevredenheid zal verminderen). Met name de eerst factor vraagt om uitleg. De utility of, vrij vertaald, de bruikbaarheid of het nut van de gevolgen van het (verhuis-)gedrag, is het product van de verwachting dat een bepaald gedrag zal leiden tot een bepaald gevolg en de waarde van dat gevolg voor het individu. Een andere veronderstelling is, dat de neiging om het (verhuis-)gedrag te vertonen groter zal worden wanneer het totale nut van het gedrag toeneemt. Tenslotte wordt aangenomen dat in elk geval de 7
Verhuisgeneigdheid bij ouderen
volgende consequenties het belangrijkst zijn voor ouderen: financiële gevolgen, gevolgen voor sociale contacten en de gevolgen voor de sociale status. De tweede factor, sociale ondersteuning, houdt de verwachtingen van het individu in dat belangrijke sociale contacten (partner, kinderen) een bepaald gedrag aanmoedigen. Een oudere zal eerder geneigd zijn om te verhuizen wanneer belangrijke mensen om hem of haar heen dit gedrag ondersteunen. De laatste factor, waargenomen mogelijkheden, vormt onder ouderen een belangrijke factor volgens Fokkema et al. (1993), vooral in het geval van verhuizen bij ouderen. De veronderstelling luidt dat bij het waarnemen van veel gunstige kansen op de huizenmarkt, ouderen eerder verhuisgedrag zullen vertonen. Tenslotte zijn er, behalve de intentie om te verhuizen, volgens Fokkema et al. (1993) nog andere factoren die bepalen of oudere mensen ook echt gaan verhuizen, namelijk de zogeheten stimulerende en beperkende factoren aan de aanbodkant. Ofwel de objectieve mogelijkheden op de huizenmarkt. Het is een geïntegreerd model en is daardoor veelomvattend. Het geeft inzicht in hoe verhuisgedrag zou kunnen werken, waarbij rekening gehouden wordt met veel aspecten. De begrippen zijn ook vrij goed toegelicht. Een ander voordeel dat dit model biedt boven de andere modellen, is dat het drempelniveau hier wel gespecificeerd is. Ook zijn de begrippen vrij goed toegelicht. Aan de uitgebreidheid van dit model zit een nadeel: het gaat ten koste van de overzichtelijkheid. Een ander kritiekpunt is het ontbreken van een operationalisering. Zo wordt er wel gesproken over belemmerende factoren aan de aanbodkant, maar hoe dit gemeten moet worden, blijft onduidelijk. Dit gegeven en ook het gebruik van een stress-drempelmodel maken het lastig om het model te toetsen. Wanneer is immers de woning voldoende aangepast om de tevredenheid te doen stijgen tot boven het drempelniveau? En hoe moet je de aanpassing van het verwachtingsniveau meten? Een analyse van de genoemde theorieën over verhuisgeneigdheid levert een aantal punten op, die in de volgende paragraaf zijn opgesomd.
1.2
Evaluatie literatuur over verhuismodellen •
• •
Tevredenheid is een sleutelbegrip wanneer het gaat om verhuisgeneigdheid: wanneer een discrepantie gepercipieerd wordt tussen de huidige en de gewenste situatie, uit dit zich meestal in ontevredenheid met de woning en woonomgeving. In de meeste gevallen is er sprake van een bepaalde mate van ontevredenheid voordat men een verhuizing overweegt. Deze (on)tevredenheid komt op basis van enkele factoren volgens een kostenbatenafweging tot stand. Het is van belang na te gaan welke factoren de tevredenheid beïnvloeden. Niet alleen ontevredenheid kan leiden tot een verhuisintentie. Het is mogelijk dat een onverwachte kans om te verhuizen zich plotseling voordoet, waardoor men aan verhuizen
8
Theoretisch kader
• •
gaat denken: ook beschikbaarheid van een alternatieve woning kan leiden tot verhuisgeneigdheid. Een model moet toetsbaar zijn. De introductie van een drempelwaarde die niet nader gespecificeerd is, zoals bij het stress-drempelmodel, is zinloos. Elke factor die verhuisgeneigdheid beïnvloedt, bevat een eigen wegingsfactor. Het is van belang om te onderzoeken welke factoren doorslaggevend zijn voor verhuisgeneigdheid en welke factoren slechts een kleine rol spelen.
De genoemde criteria met betrekking tot verhuismodellen zijn aanleiding tot een kwalitatief vooronderzoek om deze informatie te toetsen. De intentie hiervan is te komen tot een nieuw conceptueel model waarmee verhuisgeneigdheid bij oudere eigenaars-bewoners in Eindhoven te verklaren is.
1.3
Kwalitatief vooronderzoek
Deze paragraaf gaat in op het doel van het kwalitatief vooronderzoek. Vervolgens komt de selectie van de respondenten aan bod, gevolgd door een omschrijving van de procedure van het vooronderzoek en tenslotte de conclusies ervan. 1.3.1
Doel van het kwalitatief vooronderzoek
Om te komen tot een model dat verhuisgeneigdheid verklaart, dient eerst achterhaald te worden hoe de beleving van ouderen met betrekking tot hun woonsituatie is. Wanneer het gaat om beleving en betekenisgeving is kwalitatief onderzoek een geschikte en veel toegepaste onderzoeksaanpak. Kwalitatief onderzoek wordt omschreven als ‘Onderzoek waarbij je overwegend gebruik maakt van gegevens van kwalitatieve aard en dat als doel heeft onderzoeksproblemen in of van situaties, gebeurtenissen en personen te beschrijven en interpreteren.’ (Baarda, de Goede, Teunissen & Leur, 1995). In dit kwalitatief vooronderzoek zijn ouderen zelf aan het woord gelaten over hun woonbeleving en hun ideeën over verhuizen. Het doel is om op basis hiervan en van de geraadpleegde literatuur een schema te maken met factoren die mogelijk van invloed zijn op de verhuisgeneigdheid. Hier volgt een uiteenzetting van het kwalitatief vooronderzoek. 1.3.2
Respondenten kwalitatief vooronderzoek
Het Ovo zorgde voor een selectie van zes respondenten op basis van twee criteria: dat zij in het bezit waren van een woning in Eindhoven en het criterium dat zij ouder waren dan 55 jaar. Deze respondenten, twee mannelijke en vier vrouwelijke, werden door een contactpersoon van het Ovo benaderd met de vraag of zij toestemming wilden geven om bij hen thuis individueel geïnterviewd te worden over hun woonbeleving. De leeftijd van de respondenten varieerde van 69 tot 80 jaar. Twee van hen hadden verhuisplannen; bij de overige vier respondenten was dit niet het geval. Er is getracht om een groep te kiezen waarbinnen het inkomen van de respondenten een redelijke spreiding vertoont, echter omdat de privacy van de respondenten beschermd moest blijven, kon dit niet op systematische wijze gebeuren.
9
Verhuisgeneigdheid bij ouderen
1.3.3
Procedure kwalitatief vooronderzoek
De interviewer nam telefonisch contact op met de respondenten om een afspraak te maken voor het interview. De afname van de kwalitatieve diepte-interviews vond overdag plaats bij de respondenten thuis, omdat deze vertrouwde omgeving de mensen op hun gemak stelt en stimuleert tot het genereren van ideeën over hun woning en woonomgeving. Na een kennismaking gaf de interviewer instructies over het verloop van het interview. Hierin werd tevens toestemming gevraagd om het gesprek op cassetteband op te nemen, zodat de verwerking ervan gemakkelijker plaats kon vinden. Dit leverde in geen van de gevallen problemen op. Het interview vond plaats aan de hand van een checklist die diende als leidraad. Deze checklist is opgenomen in Bijlage 1. Het afnemen nam per interview ongeveer anderhalf uur in beslag. Vervolgens liet de interviewer de respondenten een conceptvragenlijst invullen die op basis van de eerdergenoemde literatuur opgesteld was. Het interview en het invullen van de vragenlijst werden kort geëvalueerd. Vervolgens werden de diepte-interviews uitgetypt en geanalyseerd. Dit leverde als aanvulling op de literatuur een aantal conclusies op. 1.3.4
Conclusies kwalitatief vooronderzoek
-
Factoren die mogelijk van invloed zijn op de verhuisgeneigdheid: • • • • •
De persoonlijke attitude tegenover verhuizen lijkt een rol te spelen. De verhuismotivatie van de geïnterviewde en van de eventuele partner hebben invloed. Beschikbaarheid van een alternatieve, betaalbare woning zet ouderen aan het denken over een verhuizing. Eenzaamheid blijkt een rol te kunnen spelen in de overweging om te gaan verhuizen. Tevredenheid met zowel de woning als de woonomgeving zijn van belang.
Factoren die in tegenspraak met de literatuur geen (grote) invloed lijken te hebben op de verhuisgeneigdheid zijn met name de kenmerken van de woning en de omgeving. Omdat het in dit onderzoek om koopwoningen gaat die ouderen in het verleden zelf hebben gekocht en waarschijnklijk naar eigen voorkeur hebben ingericht, lijkt het erop dat kenmerken van de woning geen grote rol spelen in de verhuisgeneigdheid. De (objectieve) kenmerken van de woning en omgeving zullen dus niet zozeer invloed hebben op de verhuisgeneigdheid, maar wel kan de (subjectieve) tevredenheid met de woning en woonomgeving hier een rol spelen. Tenslotte bleek uit het onderzoek dat de leeftijdsgrens bijgesteld moest worden van ‘55 jaar en ouder’ naar ‘65 jaar en ouder’, omdat respondenten in het algemeen pas op latere leeftijd problemen lijken te ondervinden met onderhoud, administratie en dergelijke bij het bezitten van en koopwoning.
10
*H]RQGKHLGVEHOHYLQJ
%HUHLNEDDUKHLG YRRU]LHQLQJHQ
3ULMVEHOHYLQJ
11
3V\FKRORJLVFKH IDFWRUHQ /RFXVRIFRQWURO )OH[LELOLWHLW (HQ]DDPKHLG 9HLOLJKHLGVEHOHYLQJ *HKHFKWKHLG
Figuur 2.1 Het nieuwe conceptuele model voor verhuisgeneigdheid
7HYUHGHQKHLG ZRRQRPJHYLQJ
%HVFKLNEDDUKHLG DOWHUQDWLHYHQ
'ZDQJ
9HUKXL]LQJ
Niet opgenomen in het onderzoek
Opgenomen in het onderzoek
9HUKXLVJHQHLJGKHLG
9HUKXLVPRWLYDWLH SDUWQHU
9HUKXLVPRWLYDWLH
9HUKXLVDWWLWXGH
7HYUHGHQKHLG ZRQLQJ
1.4
6RFLDOHIDFWRUHQ
.RVWHQEDWHQDQDO\VH
Theoretisch kader
Introductie van een nieuw conceptueel model voor verhuisgeneigdheid
Uit de analyse over bestaande verhuismodellen en het kwalitatief vooronderzoek komt een aantal factoren naar voren die invloed kunnen hebben op verhuisgeneigdheid. Op basis hiervan is een nieuw model ontwikkeld. Het is een procesmodel dat beoogt inzicht te geven in mogelijke oorzaken voor verhuisgeneigdheid onder ouderen (zie Figuur 2.1).
Verhuisgeneigdheid bij ouderen
1.4.1
Toelichting op het conceptuele model voor verhuisgeneigdheid
Er is gebruik gemaakt van een procesmodel: nagegaan is via welk proces een bepaald mate van verhuisgeneigdheid tot stand komt. Het model is opgebouwd van rechts naar links: allereerst is gekeken door welke factoren verhuisgegedrag direct bepaald wordt, waarna gezocht is naar de factoren die op hun beurt bepalend zijn voor deze factoren. Veelal wordt verondersteld dat aan een bepaald gedrag altijd een geneigdheid of ook wel (gedrags-)intentie vooraf gaat. Geneigdheid is te omschrijven als “de waarschijnlijkheid dat een bepaald actieverloop tot het doel leidt. Plus het idee dat de persoon heeft over hoe goed hij in staat is tot het gedrag.” (Geen, 1995). De (toename in) neiging om te gaan verhuizen, ofwel verhuisgeneigdheid, gaat vooraf aan feitelijk verhuisgedrag. Om de veronderstelling aan te geven dat verhuisgedrag beïnvloed wordt door verhuisgeneigdheid, zijn deze concepten in het schema verbonden met een pijl. In dit onderzoek wordt uitgegaan van een model dat de verhuisgeneigdheid verklaart: waarom overwegen ouderen een verhuizing? Het verhuisgedrag zelf is echter niet opgenomen in het onderzoek. Hier is voor gekozen, omdat de interesse uitgaat naar het beslissingsproces dat bij ouderen plaatsvindt wanneer het om een verhuizing gaat, en niet zozeer een evaluatie achteraf van de reden waarom men verhuisd is. Laatstgenoemde methode kan immers een vertekening opleveren in de reconstructie van de oorzaken van het gedrag: mensen stellen achteraf vaak herinneringen bij en vergeten ook belangrijke feiten die doorslaggevend geweest zijn voor het verhuisgedrag. Een andere reden om niet te kijken naar feitelijk verhuisgedrag, is dat het aantal ouderen dat het afgelopen jaar verhuisd is, waarschijnlijk te klein is om goed generaliseerbare conclusies te trekken. Er is nog een factor die verhuisgedrag direct beïnvloedt volgens het model, namelijk dwang. Met dwang wordt bedoeld: gedwongen verhuizen zoals bijvoorbeeld bij renovatie of sloop van woningen het geval is. Ook deze factor is niet opgenomen in het model. Dit is voor het Ovo in mindere mate een interessante factor, omdat een dwang van buitenaf niet gemakkelijk te beïnvloeden is. Ook vanwege eerdergenoemde keuze om de invloed op verhuisgeneigdheid te onderzoeken in plaats van op het verhuizen zelf, is dwang minder relevant voor dit onderzoek, omdat dwang van buitenaf invloed heeft op verhuisgedrag en niet zozeer op de verhuisgeneigdheid. Zoals in het schema af te lezen is, wordt verondersteld dat verhuisgeneigdheid beïnvloed wordt door de factor verhuismotivatie, welke ook weer beïnvloed wordt door diverse factoren. Zo zijn tevredenheid met de woning en woonomgeving volgens dit model factoren die de verhuismotivatie bepalen. Volgens het model is de tevredenheid te beschouwen als de uitkomst van een zogenaamde kosten-batenanalyse van een aantal factoren; dit is een beter toepasbaar model dan een stress-drempelmodel. 1.4.2. Toegevoegde waarde van het conceptuele model voor verhuisgeneigdheid Ten opzichte van andere verhuismodellen is dit model veelomvattend en toch overzichtelijk. Bij de ontwikkeling van het model zijn zowel theorie (bestaande literatuur) als ‘praktijk’ (kwalitatieve diepte-interviews) gecombineerd; op basis van deze twee criteria kon een kernachtige selectie van factoren gemaakt worden.
12
Theoretisch kader
Dit model houdt, in tegenstelling tot eerdergenoemde modellen, rekening met de invloed van psychologische factoren op de verhuismotivatie. Het is immers algemeen bekend dat gemotiveerd gedrag ook door psychologische variabelen beïnvloed kan worden (o.a. Geen, 1995). Naast de psychologische factor eenzaamheid zijn ook andere psychologische factoren opgenomen waarvan verondersteld wordt dat zij invloed zullen hebben. Deze worden verderop in het hoofdstuk behandeld. Een ander voordeel is de toetsbaarheid van het model. De factoren zijn zeer concreet en eenvoudig te operationaliseren. Ook het weglaten van een drempelconstructie voor tevredenheid draagt bij aan de toetsbaarheid. Tevredenheid wordt in dit model gemeten langs een continuüm van zeer ontevreden naar zeer tevreden waarbij verondersteld is dat een lagere tevredenheid uiteindelijk tot een hogere verhuisgeneigdheid zal leiden. Het voordeel van de toetsbaarheid is, dat getoetst kan worden welke factoren een grote (significante) rol spelen in verhuisgedrag zodat de overige factoren weggelaten kunnen worden. In de volgende sectie is een uitwerking van de afzonderlijke concepten in dit model opgenomen. 1.4.3
Toelichting op de factoren in het model
a
Verhuismotivatie
Motivatie heeft te maken met het ‘waarom’ van gedrag. Het zet een nieuwe actie in gang en gaat, net als geneigdheid, vooraf aan gedrag. Motivatie gaat samen met een bepaalde intensiteit en volharding van een gedrag, volgens Geen (1995). Wanneer iemand motivatie heeft om te verhuizen (verhuismotivatie), dan zal dit de kans vergroten dat de verhuisgeneigdheid sterker wordt, en daarmee de kans op een verhuizing groter is. b
Attitude tegenover verhuizen
Een attitude wordt omschreven als een evaluatief oordeel. Het is een evaluatie die vaak gemeten wordt langs een continuüm van goed naar slecht, leuk vinden naar niet leuk vinden etc. (o.a. Zimbardo & Leippe, 1991; Robertson & Kassarjian, 1991). Zimbardo et al. (1991) spreken van een attitudesysteem. Dat wil zeggen dat er diverse categorieën reacties zijn op sociale objecten: gedrag, gedragsintentie (verwachtingen ofwel planning om op een bepaalde manier te handelen), cognities (kennis en ideeën over het object en hoe we erop moeten reageren), affectieve respons (emoties) en attitude. De attitude is volgens deze theorie een eindevaluatie van de andere componenten. De attitude wordt beïnvloed door deze componenten en beïnvloedt deze componenten in de toekomst ook weer, aldus Zanna en Rempel (1988). In het conceptuele model voor verhuisgeneigdheid is de persoonlijke attitude ten opzichte van verhuizen opgenomen, ofwel de verhuisattitude. Deze attitude wordt niet centraal gezet in het model, maar wordt gezien als een factor die bepalend kan zijn voor de motivatie van iemand om al dan niet te gaan verhuizen. Iemand met een positieve attitude ten opzichte van verhuizen, zal eerder verhuizen dan iemand met een negatieve verhuisattitude. Attitude is niet de enige voorspeller van motivatie volgens het model. Ook psychologische factoren, verhuismotivatie partner en beschikbaarheid alternatief zouden van invloed zijn. Aan deze begrippen wordt verderop in deze paragraaf aandacht besteed. Eerst wordt nu de tevredenheid besproken, omdat dit wellicht een centrale factor in het model is. De factoren die tevredenheid beïnvloeden (determinanten) komen daarna aan bod.
13
Verhuisgeneigdheid bij ouderen
c
Tevredenheid met woning en woonomgeving
Volgens Oliver (1980) houdt tevredenheid (via een attitude) verband met de intentie (geneigdheid). Daarom is dit begrip ook in het conceptueel model voor verhuisgeneigdheid opgenomen. (Consumenten-)tevredenheid wordt gedefinieerd als de uiteindelijke attitude die consumenten hebben ten opzichte van een product of service nadat ze het verkregen en gebruikt hebben. Het is een evaluatief oordeel dat mensen hebben nadat ze een keuze hebben gemaakt voor een bepaald product en het is het resultaat van de aankoop en de gebruikservaring (Mowen & Minor, 1998). Indien we mensen die een woning bezitten, beschouwen als de consumenten van deze woning, dan kunnen we de tevredenheid met de woning dus zien als een evaluatief oordeel als resultaat van de beleving die zij ervaren hebben. Omdat ook de omgeving van de woning een belangrijke rol kan spelen in deze ervaring, is tevens de tevredenheid met de woonomgeving opgenomen. Verwacht wordt dat tussen tevredenheid met de woning en de omgeving een sterke samenhang is en daarom zijn deze twee begrippen in het model met elkaar verbonden. Wat betreft de invloed van tevredenheid op de verhuismotivatie geldt hier de veronderstelling dat mensen die tevreden zijn met hun woning, niet gemotiveerd zullen zijn om te verhuizen. Dit is een negatief verband. d
Sociale factoren, prijsbeleving, bereikbaarheid voorzieningen en gezondheidsbeleving
In Madrid is een onderzoek gedaan naar de voorspellers van de zogenaamde ‘residentiële tevredenheid’ van ouderen (Rojo Perez, Fernandez-Mayoralas, Rivera, & Abuin, 2001). Vijftien factoren werden getoetst op hun invloed op tevredenheid. De zes belangrijkste determinanten van tevredenheid bleken: kenmerken van de woning, perceptie van de omgeving, overeenkomsten met positieve aspecten en onenigheden met negatieve aspecten van het burennetwerk, de pluspunten van het gebouw waarin de woning zich bevindt en de mate van tevredenheid met deze pluspunten. Ook in Nederland is onderzoek gedaan. Een PON-rapportage meldt dat verhuismotieven bij ouderen met name inhouden: een te groot huis, achterstallig onderhoud en/ of verminderde gezondheid (Edelmann & Nauta, 2002). Ook spelen volgens hen problemen met de slechte bereikbaarheid van voorzieningen een rol. Omdat uit het kwalitatief vooronderzoek bleek dat lang niet alle bovengenoemde factoren een belangrijke rol spelen bij de verhuisgeneigdheid van eigenaars-bewoners in Eindhoven, zijn slechts enkele hiervan opgenomen in het nieuwe conceptuele model. Als determinanten van tevredenheid zijn opgenomen: sociale factoren, prijsbeleving, bereikbaarheid van voorzieningen en gezondheidsbeleving. Van de sociale factoren wordt verondersteld dat zij een positieve invloed hebben op de tevredenheid. Met sociale factoren wordt bedoeld hoe het contact is met de mensen in de buurt. Voelt men zich thuis in de buurt, dan zal men eerder een tevreden gevoel hebben over de woning en woonomgeving.
14
Theoretisch kader
Prijsbeleving wil zeggen: hoe de financiële kant van de woning ervaren wordt. Vindt men de woning duur, dan zal men minder tevreden zijn. Het gaat hier om de perceptie. De werkelijke kosten zijn minder relevant als predictor voor de tevredenheid. Aangezien verwacht wordt dat de bereikbaarheid van voorzieningen in de omgeving een grote invloed heeft op de tevredenheid naarmate mensen ouder worden, is deze opgenomen als factor. Het gaat hier specifiek om de voorzieningen die de mensen persoonlijk van belang vinden. Tevens is de gezondheidsbeleving van de ouderen opgenomen. Er wordt namelijk verondersteld dat mensen die hun gezondheid als slecht ervaren, zich minder in staat voelen om zelfstandig te wonen en hun koopwoning te onderhouden. Zij zullen daardoor minder tevreden zijn over hun woning en wellicht eerder op zoek gaan naar een aangepaste woning of een andere oplossing. e
Locus of Control
Een ander persoonlijkheidskenmerk dat in het model terugkomt, is de zogenaamde locus of control. Het concept van een interne of externe locus of control stamt oorspronkelijk uit 1966 en komt van Rotter (Kirkcaldy, Cooper & Furnham, 1999). Deze theorie beschrijft dat mensen, gebaseerd op vroegere ervaringen, algemene verwachtingen hebben wat betreft de bron van controle over hun omgeving. Mensen met een interne locus of control geloven, dat ze zelf verantwoordelijk zijn voor en beheersen over hun eigen lot, dat beïnvloed kan worden door hun gedrag. Beloningen worden volgens hen verkregen door uitoefening van persoonlijke inspanningen en vaardigheden. Aan de andere kant van dit continuüm zijn mensen, die geloven dat externe factoren, zoals het lot, geluk en onvoorspelbare gebeurtenissen buiten hun controle liggen en die weinig persoonlijke invloed over beheersing van beloningen en straf ervaren. De veronderstelling in dit model is, dat mensen met een interne locus of control eerder zelf het heft in handen zullen nemen wanneer zij ontevreden zijn met hun woonsituatie. Als het goed is, zijn zij namelijk over het algemeen makkelijker te motiveren. De verwachting is, dat zij daarom eerder gemotiveerd zijn te verhuizen dan mensen met een externe locus of control. f
Flexibiliteit
Kohnstamm (1996) wijst in haar artikel over verhuizen erop, dat bepaalde individuele verschillen tussen mensen invloed hebben op hun omgang met veranderingen, zoals het geval is bij een verhuizing. ‘Openstaan voor nieuwe ervaringen’ is zo’n eigenschap. “Wie hier hoog op scoort, ziet een verhuizing als een welkome, nieuwe stimulans, in het moderne spraakgebruik ‘als uitdaging’,” aldus Kohnstamm. Openstaan voor verandering, ofwel flexibiliteit, is daarom opgenomen in het conceptuele model. Verwacht wordt dat mensen met een hoge mate van flexibiliteit eerder gemotiveerd zullen zijn om te verhuizen dan mensen met een lage flexibiliteit. g
Eenzaamheid
Uit een onderzoek van Pop en Van Nierop (1999) onder ouderen in Eindhoven kwamen diverse determinanten van eenzaamheid naar voren. In volgorde van ‘sterke invloed’ naar ‘minder sterke 15
Verhuisgeneigdheid bij ouderen
invloed’: zonder partner zijn, veel piekeren, depressief zijn, negatief zelfbeeld, geen steun ervaren in de omgeving. In Figuur 2.2 is een indruk weergegeven van het percentage ouderen waarbij eenzaamheid voorkomt. Aangezien eenzaamheid bij ouderen vrij veel voorkomt, is het van belang om te weten wat de invloed hiervan is op de motivatie om te gaan verhuizen. Daarom is deze factor in het model opgenomen. De veronderstelling gebaseerd op het kwalitatief onderzoek luidt, dat mensen die eenzaam zijn meer gemotiveerd zijn om te verhuizen.
Figuur 2.2 Het voorkomen van eenzaamheid, uitgesplitst naar leeftijdscategorie en geslacht (Pop & van Nierop, 1999)
h
Veiligheidsbeleving
Hoe veilig voelen ouderen zich? Veiligheid kan een belangrijke motivatie voor ouderen zijn om te gaan verhuizen. Het gaat hier niet om de feitelijke veiligheid (hoeveel ongelukken er gebeurd zijn en de mate van criminaliteit), maar om de beleving ervan. De ene persoon kan zich erg op zijn gemak voelen in zijn woonomgeving, terwijl de ander zich er erg kwetsbaar voelt voor gevaar van buitenaf. In het model voor verhuisgeneigdheid is veiligheidsbeleving gedefinieerd als: ‘de mate waarin men zich veilig voelt in en om de woning’. i
Gehechtheid
Uit de kwalitatieve diepte-interviews kwam naar voren dat oudere eigenaars-bewoners die al lange tijd in hun huidige woning wonen, sterk gehecht zijn aan hun woning en omgeving. Vaak hebben zij de woning zelf ingericht en verbouwd wat de woning tot een zeer persoonlijk bezit maakt. Daarnaast is het voor te stellen dat zij vaak al veel mee hebben gemaakt in hun woning en dat de woning veel associaties van ‘vroeger’ oproept. In dit onderzoek is gehechtheid gedefinieerd als: de mate waarin men zich emotioneel verbonden voelt met de woning en de woonomgeving.
16
Theoretisch kader
j
Verhuismotivatie partner
Bij de kwalitatieve diepte-interviews bleek de motivatie van de partner van de respondent (indien aanwezig) sterk mee te wegen in de beslissing. Om hier rekening mee te houden, is verhuismotivatie van de partner in het conceptuele model opgenomen. k
Beschikbaarheid alternatieven
Wanneer men geattendeerd wordt op een te alternatieve woning die betaalbaar is en voordelen biedt boven de huidige woning, kan dit een stimulans zijn om te gaan denken over een verhuizing. Aan de andere kant kan een gebrek aan beschikbare alternatieve woningen de verhuismotivatie doen afnemen. Dit is het geval wanneer het (te) lang duurt voordat men een goed alternatief gevonden heeft voor de huidige woning. In beide voorbeelden is sprake van invloed van beschikbare woningen op de verhuisgeneigdheid. Specifiek zal deze invloed opgaan voor woningen die niet alleen beschikbaar, maar ook betaalbaar zijn voor de persoon in kwestie. Het nieuwe conceptuele model voor verhuisgeneigdheid, dat tot stand gekomen is op basis van bestaande literatuur en kwalitatief onderzoek, is hypothetisch van aard. Door middel van kwantitatief onderzoek om de diverse veronderstelde verbanden in het model te toetsen zal getracht worden om uiteindelijk een definitief model te creëren. Het volgende hoofdstuk gaat in op de methode die gebruikt is voor het kwantitatief onderzoek.
17
2 Methode
In deze sectie is de operationalisering van de concepten, die in het model voor verhuisgeneigdheid zijn opgenomen, weergegeven. Tevens wordt ingegaan op de inhoud van de vragenlijsten. Daarna volgt een paragraaf over de respondenten. Tenslotte wordt de afname van de vragenlijsten besproken.
2.1
Operationalisering
Het conceptuele model werd hanteerbaar gemaakt zodat het te toetsen was door middel van een zelf ontwikkelde vragenlijst. Deze operationalisering van de variabelen uit het conceptuele model is weergegeven in Tabel 2.1.
Tabel 2.1 Operationalisering van de variabelen in het model voor verhuisgeneigdheid Concept in het model Verhuisgeneigdheid
Tevredenheid woning
Operationalisering Mate waarin de respondent geneigd is te verhuizen binnen afzienbare tijd Hoe vaak de respondent in het afgelopen jaar aan verhuizen heeft gedacht. Houding van de respondent tegenover het idee zelf te verhuizen. Mate van tevredenheid met de huidige woning.
Tevredenheid woonomgeving
Mate van tevredenheid met de huidige woonomgeving.
Sociale factoren
Waardering van de betreffende buurt te wonen in verband met de mensen die hij of zij er kent.
Bereikbaarheid voorzieningen
Waardering van het algemene voorzieningenniveau in de buurt van de woning. Beleving van de betaalbaarheid van de woning.
Motivatie Verhuisattitude
Prijsbeleving Gezondheidsbeleving Beschikbaarheid
Flexibiliteit
Beleving van de eigen gezondheid in het algemeen. Bewust zijn van de aanwezigheid van betaalbare alternatieven voor de huidige woning. Mate waarin de respondent controle over de (woon-)situatie ervaart. Mate waarin de respondent zich aan kan passen.
Eenzaamheid
Mate van gevoel van eenzaamheid
Veiligheidsbeleving
Mate waarin de respondent zich veilig voelt in en om de woning. Mate waarin de respondent zich emotioneel gebonden voelt aan de woning en woonomgeving. Hoe vaak de (eventuele) partner volgens de respondent het afgelopen jaar aan verhuizen heeft gedacht.
Locus of control
Gehechtheid Invloed van (eventuele) partner
Verhuisgeneigdheid bij ouderen
2.2
Vragenlijst
De operationalisering van het schema voor verhuisgeneigdheid vormde de basis van de vragenlijst voor oudere eigenaars-bewoners. Op verzoek van het Ovo werden extra vragen toegevoegd. De complete vragenlijst inclusief de bijbehorende instructie is terug te vinden in Bijlage 2. Het toesturen van de vragenlijsten vond plaats op 23 augustus 2002. Dit was later dan oorspronkelijk gepland was vanwege een vertraagde aanlevering van respondenten bij zowel het kwalitatieve als het kwantitatieve gedeelte van het onderzoek. Er werden twee verschillende versies van de vragenlijst verstuurd, die wat betreft de inhoud identiek zijn, maar wat betreft de volgorde van de vragen verschillen. Het doel hiervan is om de eventuele invloed van de volgorde van de vragen te beperken. Zo zijn in versie 1 de vragen over tevredenheid met de woning en de woonomgeving in het begin van de vragenlijst gesteld en in versie 2 pas aan het eind. Ook de vragen over verhuisgeneigdheid hebben in beide versies een andere positie in de vragenlijst.
2.3
Respondenten
Voor het versturen van de vragenlijsten werd een aselecte steekproef getrokken uit het bestand van de gemeente Eindhoven. Er werden 985 huishoudens geselecteerd op basis van twee criteria: dat het hoofd van het huishouden in de leeftijdscategorie van 65 tot 90 jaar viel en eigenaarbewoner was in Eindhoven. De helft van de respondenten kreeg versie 1 van de vragenlijst toegestuurd; de andere helft ontving versie 2.
2.4
Procedure
De door de gemeente geselecteerde respondenten ontvingen de vragenlijst per post, met daarbij een begeleidende brief uit naam van het Ovo (zie Bijlage 3). In de brief werd uitgelegd wat het doel van het onderzoek is en er werd om hun medewerking gevraagd. Tevens werd de doelgroep genoemd en vermeld dat anonimiteit gewaarborgd is. Om het overleg met andere personen te beperken, werd in de instructies het individueel invullen van de vragenlijst benadrukt. Overleg zou het geven van een persoonlijke mening kunnen beïnvloeden, wat onwenselijk is voor het onderzoek. Om een zo groot mogelijke respons te verkrijgen, werd een antwoordenvelop bijgevoegd, waarmee de vragenlijst kosteloos geretourneerd kon worden.
20
3 Resultaten
3.1
Resultaten verhuisgeneigdheid
In deze sectie worden eerst de achtergrondvariabelen van de steekproef bekeken. Daarna volgt een bespreking van de belangrijkste bevindingen betreffende de hoofdvariabelen. Met het nieuwe model voor verhuisgeneigdheid als uitgangspunt wordt getoetst welke factoren een significant verband hebben met verhuisgeneigdheid. Tenslotte worden enkele aanvullende resultaten uiteengezet. 3.1.1
Achtergrondkenmerken van de respondenten in de steekproef
In totaal hebben 410 personen de vragenlijst geretourneerd. Dit is een zeer hoge respons (42%). Uit de vragenlijsten werd aselect een steekproef van 207 stuks genomen die gebruikt is voor het onderzoek. De reden hiervan is dat een verwerking van alle 410 vragenlijsten meer tijd en middelen zou kosten dan voor dit onderzoek uitgetrokken was. De resterende vragenlijsten zijn bewaard gebleven voor een eventuele vervolganalyse. Bij de selectie werd gezorgd dat ongeveer evenveel vragenlijsten met versie 1 als met versie 2 in de steekproef terechtkwamen (107 lijsten van versie 1 en 100 lijsten met versie 2). De gemiddelde leeftijd in de geselecteerde steekproef is 73 jaar De verdeling van leeftijd en geslacht binnen de steekproef is in Tabel 3.1 vermeld.
Tabel 3.1 Leeftijd en geslacht in aantallen en afgeronde percentages Geslacht Leeftijd
70 jaar en jonger 71-75 jaar 76-80 jaar Ouder dan 80 Totaal
Man 41 (20%) 42 (21%) 31 (15%) 16 (8%) 130 (63%)
Vrouw 26 (13%) 28 (14%) 12 (6%) 9 (4%) 75 (37%)
Totaal 67 (33%) 70 (34%) 43 (21%) 25 (12%) 205 (100%)
Het is opvallend dat maar liefst 63% van de steekproef mannelijk is. In de hoogste leeftijdscategorieën is het aantal respondenten lager dan in de andere leeftijdscategorieën. Enkele andere achtergrondkenmerken van de respondenten in de steekproef zijn getoond in Tabel 3.2 t/m 3.6.
Verhuisgeneigdheid bij ouderen
Tabel 3.2 Samenstelling van het huishouden in aantallen en afgeronde percentages Samenstelling huishouden Alleenstaand Partner inwonend Partner elders wonend Onbekend Totaal
Aantal (N) 79 117 6 5 207
% 38% 57% 3% 2% 100%
Tabel 3.3 Soort woning van de ouderen in aantallen en afgeronde percentages Soort woning Tussenwoning/ hoekwoning Twee onder 1 kap Flat/ appartement Vrijstaand Bungalow Overig Totaal
Aantal (N) 112 28 27 23 15 2 207
% 54% 14% 13% 11% 7% 1% 100%
Tabel 3.4 Aantal jaar woonachtig in de huidige woning in aantallen en afgeronde percentages Aantal jaar woonachtig in huidige woning 10 jaar of korter 11-20 jaar 21-30 jaar 31-40 jaar Langer dan 40 jaar Totaal
Aantal (N)
%
24 36 58 56 33 207
12% 17% 28% 27% 16% 100%
Tabel 3.5 Stadsdeel waar men woonachtig is in aantallen en afgeronde percentages Stadsdeel Woensel Noord Stratum Gestel Tongelre Woensel Zuid Strijp Centrum Onbekend Totaal
Aantal (N) 69 56 27 21 19 10 4 1 207
22
% 33% 27% 13% 10% 9% 5% 2% 1% 100%
Resultaten
Tabel 3.6 Netto inkomen in aantallen en afgeronde percentages Maandelijks netto inkomen per huishouden Minder dan 1000 euro 1000-3000 euro Meer dan 3000 euro Onbekend Totaal
Aantal (N)
%
11 131 57 8 207
5% 63% 28% 4% 100%
Uit Tabel 3.2 t/m 3.6 blijkt het volgende: • • • • •
Meer dan de helft van de respondenten heeft een partner; in de meeste gevallen vormen zij een tweepersoons huishouden. Meer dan de helft van de respondenten woont in een rijtjeshuis (inclusief hoekwoningen). De meeste ouderen wonen 21 - 40 jaar in hun huidige woning, dit is vrij lang. In verhouding komen veel respondenten uit Woensel-Noord en Stratum. Wat betreft het inkomen valt het grootste deel van de huishoudens in de inkomensgroep van 1000-3000 euro netto per maand.
Ondanks het verzoek de vragenlijst alleen in te vullen, gaf 16% van de respondenten aan dat zij de vragenlijst samen met de partner of met iemand anders ingevuld hebben. 3.1.2
De kwaliteit van de steekproef
Voor een indicatie van de kwaliteit van de steekproef is het noodzakelijk de steekproef te vergelijken met de gehele populatie oudere eigenaars-bewoners in Eindhoven. Hiervoor werd informatie over verschillende achtergrondkenmerken van de populatie aangevraagd bij de gemeente Eindhoven. Deze bleek de informatie echter niet te kunnen verstrekken.1 Aangenomen wordt dat de samenstelling van de steekproef niet sterk afwijkt van die van de populatie. 3.1.3
De hoofdvariabelen
Om een indruk te geven van de hoofdvariabelen uit het model voor verhuisgeneigdheid, zijn in Tabel 3.7 de uitkomsten van de belangrijkste variabelen samengevat. Voor de normaal verdeelde variabelen2 is het gemiddelde en de standaarddeviatie (maat voor de spreiding van de variabele) weergegeven. De spreiding van de overige variabelen is zeer scheef. In deze gevallen is de mediaan gebruikt als centrummaat, omdat het gemiddelde in deze gevallen onbetrouwbaar is (zie Bijlage 4 voor meer informatie). Welke gevolgen dit heeft voor de analyses, is in de volgende paragraaf beschreven.
1
Hierover is contact geweest met de afdeling Bestuursinformatie en Onderzoek (BIO) van de gemeente Eindhoven. 2 In dit hoofdstuk zijn de normaal verdeelde variabelen in de tabellen en figuren gearceerd.
23
Verhuisgeneigdheid bij ouderen
Tabel 3.7 De hoofdvariabelen samengevat Schaal van laagste naar hoogste scoremogelijkheid Verhuisgeneigdheid
1
7
helmaal niet
Verhuismotivatie (Hoe vaak was er sprake van een verhuisgedachte in het afgelopen jaar?) Persoonlijke attitude tegenover verhuizen (Ik denk dat verhuizen in mijn geval veel positiefs/ veel negatiefs oplevert) Tevredenheid met de woning
1
7
helemaal nooit
1
7
zeer negatief
3.0
zeer positief
1
7
7.0
zeer tevreden 1
5
zeer ontevreden
3.90
1.07
5.45
1.28
5.28
1.16
zeer tevreden
1
7 zeer goed
1
7
weinig contacten
Bereikbaarheid voorzieningen algemeen Prijsbeleving woning
2.0
zeer vaak
zeer slecht
Sociale factoren
Sd.
zeer sterk
zeer ontevreden
Tevredenheid met de woonomgeving Gezondheidsbeleving
Medi- Gemidaan delde 1.0
1
5.0
veel contacten 7
zeer slecht
zeer goed
1
7
extreem goedkoop
4.0
extreem duur
Het is zeer opvallend dat ouderen in het algemeen helemaal geen neiging blijken te hebben om te gaan verhuizen. Men heeft het afgelopen jaar dan ook vrijwel niet aan verhuizen gedacht. Ouderen denken dat verhuizen voor hen persoonlijk enigszins negatief zou zijn. Dit gegeven gaat gepaard met een zeer hoge tevredenheid met de woning. Ook op de tevredenheid met de woonomgeving wordt vrij hoog gescoord (een gemiddelde van 3.90 op een 5-puntsschaal). De respondenten geven hun gezondheid gemiddeld aan met 5.45 op een 7-puntsschaal. Dit is hoog. Men heeft vrij veel sociale contacten in de buurt en de voorzieningen zijn vrij goed te bereiken. De meeste respondenten vinden hun woning goedkoop noch duur. Tenslotte kan over de beschikbaarheid van alternatieven voor de huidige woning worden vermeld dat 39% op de hoogte is van beschikbare betaalbare woningen, 30% denkt dat er geen betaalbare alternatieven beschikbaar zijn en de overige 32% weet niet of die er zijn. 3.1.4
Toetsing van de predictoren voor verhuisgeneigdheid
In Figuur 3.1 is nogmaals het nieuwe model voor verhuisgeneigdheid opgenomen, met daarin de verbanden tussen de variabelen zoals die verondersteld zijn op basis de literatuur en het vooronderzoek.
24
Resultaten
Sociale factoren
Verhuismotivatie
Tevredenheid met de woning
Verhuisgeneigdheid
Prijsbeleving Bereikbaarheid voorzieningen Gezondheidsbeleving
Verhuismotivatie partner
Verhuisattitude
Beschikbaarheid
Locus of Control- Flexibiliteit-EenzaamheidVeiligheidsbeleving-Gehechtheid
Tevredenheid met de woonomgeving
Figuur 3.1 Het conceptuele model voor verhuisgeneigdheid
De gearceerde variabelen zijn de zogeheten normaal verdeelde variabelen; de overige variabelen zijn niet normaal verdeeld. Wanneer de spreiding van een variabele niet normaal verdeeld is, heeft dit consequenties voor de statistische manier van toetsing van het verband (zie Bijlage 5). Het is niet mogelijk om het gemiddelde uit te rekenen, maar ook mag bijvoorbeeld een regressieanalyse om te toetsen welke factor de meeste invloed heeft, niet uitgevoerd worden. Vanwege de scheve verdeling zijn de niet normaal verdeelde variabelen omgezet van semiinterval variabelen naar nominale variabelen met twee of drie categorieën. Voor de analyses heeft dit als gevolg dat er verschillen worden gemeten tussen twee (of meer) groepen (bijvoorbeeld een groep die extreem laag scoort op verhuisgeneigdheid en een groep met alle overige respondenten). Deze verschillen zijn af te lezen in een kruistabel, in plaats van het meten van samenhang door middel van regressie en multivariate analyses. De chikwadraattoets geeft aan of de verschillen significant zijn. Met andere woorden: chi-kwadUDDW ð JHHIW DDQ RI GH PHQVHQ met een extreem lage verhuisgeneigdheid een significant hogere (of lagere) score hebben op een variabele dan de overige respondenten. Voor de weergave van de resultaten heeft dit als gevolg dat eerst het effect van de normaal verdeelde variabelen op verhuisgeneigdheid getoetst is door middel van een logistische regressie. Daarna is het verband voor de niet normaal verdeelde variabelen getoetst met een chikwadraattoets.
25
Verhuisgeneigdheid bij ouderen
a
Invloed van de normaal verdeelde variabelen op de verhuisgeneigdheid
Verhuisgeneigdheid
Bereikbaarheid voorzieningen Locus of Control- Flexibiliteit Veiligheidsbeleving
Gezondheidsbeleving
Tevredenheid met de woonomgeving
Figuur 3.2 Veronderstelde invloed van de normaal verdeelde variabelen op de verhuisgeneigdheid
De invloed van normaal verdeelde variabelen (gezondheidsbeleving, bereikbaarheid voorzieningen, tevredenheid met de omgeving, locus of control, flexibiliteit en veiligheidsbeleving) op de niet normaal verdeelde variabele (verhuisgeneigdheid) wordt berekend door middel van een logistische regressie. Toetsing van het model met al deze normaal verdeelde factoren als voorspellers voor een extreem lage of hogere verhuisgeneigdheid levert geen verwerping op (χ²=23.495, df=6, sig.=.001). Of de invloed van de afzonderlijke factoren significant is in het model, is in Tabel 3.8 af te lezen.
Tabel 3.8 De invloed van de normaal verdeelde variabelen op verhuisgeneigdheid Bereikbaarheid voorzieningen Gezondheidsbeleving Locus of control Veiligheidsbeleving Flexibiliteit Tevredenheid met de woonomgeving* Constante* (* Significant met = 0.05)
B -.251
Wald 3.017
Df 1
Sig. .082
-.071 -.125 .182 -.009 -.594
.290 .521 1.348 .001 12.420
1 1 1 1 1
.590 .471 .246 .971 .000
3.236
6.830
1
.009
In deze tabel staan de regressiecoëfficiënten (B) van de factoren. Met de Wald wordt de nulhypothese “De betreffende regressiecoëfficiënt in de populatie is gelijk aan 0” getoetst. Alleen voor de constante en voor de tevredenheid met de woonomgeving wordt deze stelling verworpen. Wanneer mensen zeer tevreden zijn dan zijn ze, zoals verondersteld is, niet verhuisgeneigd. Voor de overige variabelen kan niet met stelligheid gezegd worden dat er een verband is met de verhuisgeneigdheid. 26
Resultaten
De tevredenheid met de woonomgeving heeft een sterke invloed op de verhuisgeneigdheid. Wanneer deze factor weggelaten wordt, is het model plotseling niet significant meer (χ²=9.529, df=5, sig=.090). De bijdrage van de overige variabelen is dus te klein om op grond daarvan goed te kunnen voorspellen of de verhuisgeneigdheid hoog of laag is. Het is zeer opvallend dat de factoren gezondheidsbeleving en bereikbaarheid van de voorzieningen geen significante invloed hebben op de verhuisgeneigdheid. Het zou te verwachten zijn dat juist de gezondheid achteruit gaat naarmate men ouder wordt en dit vooral de neiging om te gaan verhuizen versterkt. Het is ook voorstelbaar dat ouderen het belangrijk vinden om, vanwege achteruitgang in de mobiliteit, alle voorzieningen in de buurt hebben. Blijkbaar is deze factor toch niet doorslaggevend om te gaan verhuizen. Wat de psychologische factoren betreft geldt het volgende: ouderen die zich niet zo veilig voelen, vinden dat over het algemeen geen reden om te verhuizen. Eveneens blijken flexibiliteit en locus of control geen effect te hebben op de verhuisgeneigdheid. b
Invloed van de niet normaal verdeelde variabelen op de verhuisgeneigdheid
Sociale factoren
Verhuisgeneigdheid
Tevredenheid met de woning
Verhuismotivatie
Prijsbeleving Verhuisattitude Beschikbaarheid
Verhuismotivatie partner Eenzaamheid-Gehechtheid woning+omgeving
Figuur 3.3 Veronderstelde invloed van de niet normaal verdeelde variabelen op de verhuisgeneigdheid
Vertonen de respondenten met extreem lage scores op de variabele verhuisgeneigdheid een verschil met de respondenten met een hogere verhuisgeneigdheid? De samenhang van de niet normaal verdeelde variabelen met de verhuisgeneigdheid wordt getoond in Tabel 3.9. Een toelichting op de weergave en een interpretatie van kruistabellen is in Bijlage 5 opgenomen.
27
Verhuisgeneigdheid bij ouderen
Tabel 3.9 Toetsing van de predictoren voor verhuisgeneigdheid Verhuisgeneigdheid Chi kwadraat Df
Sig.
Verhuismotivatie* Verhuismotivatie partner* Persoonlijke verhuisattitude* Beschikbaarheid* Tevredenheid met de woning* Sociale factoren* Prijsbeleving
94.532 47.146 43.537 15.433 28.694 7.963 2.750
1 1 1 1 1 1 2
.000 .000 .000 .000 .000 .005 .253
Gehechtheid woning* Gehechtheid woonomgeving* Eenzaamheid* (* Significant met = 0.05)
25.271 13.070 12.859
1 1 2
.000 .000 .002
Aard van het verband Positief Positief Positief Positief Negatief Negatief Geen significant verband gevonden Negatief Negatief Zie Tabel 3.10
Voor vrijwel alle variabelen is de samenhang met de neiging om te verhuizen significant. Het verband tussen prijsbeleving en de verhuisgeneigdheid is echter niet significant. Het is opmerkelijk dat ouderen die hun woning als duur beschouwen, over het algemeen weinig verschil in verhuisgeneigdheid vertonen met ouderen die hun woning als goedkoop ervaren. Dit duidt erop dat prijsbeleving geen belangrijke rol speelt in de geneigdheid tot verhuizen. Bij nadere beschouwing bleken zeer veel mensen hun woning als ‘duur noch goedkoop’ te betitelen, de middenweg. Dit kan te verklaren zijn door het feit dat mensen in gedachten niet met verhuizen bezig zijn en -mede daardoor- ook geen duidelijke mening gevormd hebben over de prijs van hun woning. De aard van de verbanden tussen de verhuisgeneigdheid en verhuismotivatie, verhuismotivatie partner en persoonlijke verhuisattitude werd verondersteld positief te zijn. De sociale factoren, tevredenheid met de woning en gehechtheid (met woning en woonomgeving) zouden logischerwijs een negatief verband vertonen met de verhuisgeneigdheid. Deze veronderstellingen werden bevestigd. Een sterke motivatie tot verhuizen (van zowel de hoofdpersoon in het huishouden als de eventuele partner) blijkt samen te gaan met een hoge verhuisgeneigdheid. Een positieve attitude ten opzichte van verhuizen en een lage score op tevredenheid met de woning hangen samen met een hoge verhuisgeneigdheid. Ook de beschikbaarheid van alternatieven voor de woning speelt een stimulerende rol in de verhuisgeneigdheid. Mensen die hoog scoren op sociale contacten, blijken in het algemeen niet sterk geneigd te zijn te verhuizen. Een sterke gehechtheid met de woning en woonomgeving zorgt voor een lagere neiging tot verhuizen. De aard van het verband tussen eenzaamheid en verhuisgeneigdheid in Tabel 3.10 getoond.
28
Resultaten
Tabel 3.10 De aard van het verband tussen eenzaamheid en verhuisgeneigdheid Verhuisgeneigdheid Totaal geen neiging tot verhuizen Eenzaamheid
Absoluut nooit eenzaam Vrijwel nooit eenzaam Wel eens eenzaam
39 (78%) 42 (53%) 34 (47%)
Enigszins tot zeer sterk neiging tot verhuizen 11 (22%) 38 (48%) 39 (53%)
Mensen die niet eenzaam zijn, hebben in het algemeen geen neiging tot verhuizen. Van de mensen die aangeven vrijwel nooit eenzaam te zijn, is ongeveer de helft wel (enigszins) geneigd tot verhuizen, en deze verhouding is ongeveer gelijk bij de mensen die wel eens eenzaam zijn.
3.2
Aanvullende Resultaten
Tot nu toe is gekeken welke factoren een significante invloed hebben op de verhuisgeneigdheid. De hoofdvraag van het onderzoek ‘Welke factoren hebben de meeste invloed op de verhuisgeneigdheid van oudere eigenaars-bewoners in Eindhoven?’ is in letterlijke zin beantwoord. Deze predictoren die een significant verband houden met verhuisgeneigdheid zijn weergegeven in Figuur 3.4. Het doel van deze aanvullende resultaten is het nader onderzoeken van de verbanden tussen deze factoren onderling: komen deze overeen met de (op basis van kwalitatief onderzoek en literatuur) veronderstelde verbanden?
Sociale factoren
Tevredenheid met de woning
Verhuismotivatie
Verhuisattitude Beschikbaarheid
Verhuisgeneigdheid
Verhuismotivatie partner Eenzaamheid- Gehechtheid (met woning+ woonomgeving)
Tevredenheid met de woonomgeving
Figuur3.4 Variabelen met een significant verband met verhuisgeneigdheid
3.2.1
Tevredenheid en verhuismotivatie
De verhuismotivatie bleek al eerder sterk bepalend te zijn voor de verhuisgeneigdheid. In het model werd verondersteld, dat de verhuismotivatie op haar beurt afhankelijk is van de tevredenheid met de woning. Na toetsing hoefde deze veronderstelling niet te worden verworpen (χ²=23.494, df=1, sig=.000).
29
Verhuisgeneigdheid bij ouderen
3.2.2
Toetsing van predictoren voor tevredenheid met de woning
Tevredenheid met de woning heeft dus inderdaad een negatief verband met de motivatie om te verhuizen. Daarom wordt deze variabele nu als uitgangspunt genomen. Welke factoren bepalen hoe tevreden iemand is met zijn woning? Wederom wordt eerst het verband van de normaal verdeelde variabelen met de tevredenheid met de woning getoetst. Daarna vindt de toetsing van de invloed van de niet normaal verdeelde variabelen plaats. a
Invloed van de normaal verdeelde variabele op de tevredenheid met de woning
Tevredenheid met de woning
Tevredenheid met de woonomgeving
Figuur 3.5 Veronderstelde verband tussen de tevredenheid met de woonomgeving en de tevredenheid met de woning
Van de normaal verdeelde factoren in het conceptueel model was gebleken dat alleen tevredenheid met de woonomgeving een significant had met verhuisgeneigdheid. Daarom wordt nu met behulp van logistische regressie getoetst wat het verband is tussen deze tevredenheid met de woonomgeving en de tevredenheid met de woning. Het model wordt niet verworpen (χ²=47.609, df=1, sig=.000). In Tabel 3.11 is af te lezen of er samenhang tussen de twee variabelen is.
Tabel 3.11 De invloed van de tevredenheid met de woonomgeving op de tevredenheid met de woning B Tevredenheid met 1.113 de woonomgeving* Constante* -4.397 (* Significant met = 0.05)
Wald 32.761
Df 1
Sig. .000
29.940
1
.000
Hieruit blijkt dat de tevredenheid met de woonomgeving inderdaad samenhang vertoont met de tevredenheid met de woning zelf.
30
Resultaten
b
Invloed van de niet normaal verdeelde variabele op de tevredenheid met de woning
Sociale factoren
Tevredenheid met de woning
Verhuisattitude
Verhuismotivatie partner
Beschikbaarheid
Eenzaamheid- Gehechtheid woning+ woonomgeving
Figuur 3.6 Veronderstelde invloed van de niet normaal verdeelde variabelen op de tevredenheid
In deze figuur zijn de niet normaal verdeelde factoren opgenomen die een significant verband bleken te hebben met de verhuisgeneigdheid. De interesse gaat nu uit naar hun verband met de tevredenheid met de woning. Het verband is weergegeven in Tabel 3.12.
Tabel 3.12 Toetsing van de predictoren voor tevredenheid met de woning Tevredenheid met de woning Chi kwadraat Df
Sig.
Sociale factoren* Persoonlijke attitude t.o.v. verhuizen* Beschikbaarheid
6.852 8.244
1 1
.009 .004
2.571
1
.109
Verhuismotivatie partner* Eenzaamheid
10.008 5.253
1 2
.002 .072
Gehechtheid woning* Gehechtheid woonomgeving* (* Significant met = 0.05)
54.787 29.711
1 1
.000 .000
Aard van het verband Positief Negatief Geen significant verband gevonden Negatief Geen significant verband gevonden Positief Positief
Ondanks het feit dat bovenstaande factoren wel een effect bleken te hebben op de verhuisgeneigdheid, hebben ze dat niet allemaal op de tevredenheid. Voor zowel beschikbaarheid van een betaalbare woning als eenzaamheid kan niet met zekerheid gezegd worden dat ze invloed hebben op de tevredenheid. De overige variabelen hebben wel een effect op de tevredenheid. De aard van het verband is ook in de richting die voorspeld was. Het volgende hoofdstuk bevat de resultaten betreffende de extra vragen van het Ovo. In Hoofdstuk 5 volgen de eindconclusies.
31
4 Aanvullende resultaten voor het Ovo
In het voorgaande hoofdstuk is antwoord gegeven op de vraag welke factoren de verhuisgeneigdheid beïnvloeden. Op basis van literatuur en kwalitatief vooronderzoek werd een model ontwikkeld om te onderzoeken waardoor verhuisgeneigdheid verklaard wordt. Op verzoek van het Ovo is een aantal extra vragen opgenomen in de vragenlijst. Het betreft enkele vragen die in plaats van uit de theorie voortkomen uit de praktijk en die inzicht kunnen geven in de situatie waarin ouderen met een eigen huis verkeren. De resultaten hiervan die dus los staan van het model voor verhuisgeneigdheid dat hier getoetst is, zullen in dit hoofdstuk besproken worden. In de meeste gevallen zijn alleen de frequenties weergegeven. In een enkel geval is ook de samenhang met de verhuisgeneigdheid getoetst.
4.1
Concrete verhuisplannen
Op verzoek van het Ovo is naast de verhuisgeneigdheid ook gevraagd naar concreet ondernomen acties tot verhuizen, ofwel de verhuisplannen.
Heeft u nu verhuisplannen? 50 46 40
42
30
Procent
20
10 6 0
4
ng ni wo e w eu ni ng ni eb wo ,h ja ar na ek tie zo ac op en ge i t) og oo ,n en ja hi sc n is ize hu
ne
no
e
tm oi
(m
ee
er rv
Figuur 4.1 De verhuisplannen van ouderen procentueel gezien
Uit de figuur blijkt, dat bijna de helft van de ouderen niet meer wil verhuizen in hun leven. Een iets kleiner deel van de ouderen wil ook niet verhuizen, maar ziet wel een kans dat hij of zij nog ooit zal verhuizen. Zes procent heeft wel plannen om te verhuizen, maar onderneemt nog geen
Verhuisgeneigdheid bij ouderen
actie en vier procent kijkt uit naar een woning. Tenslotte is er nog een zeer klein groepje (twee procent) dat recent een huis gekocht of gehuurd heeft en deze weldra zal gaan betrekken.
4.2
Mogelijke motieven voor verhuizen
Ondanks dat er een slechts een kleine groep ouderen op dit moment op zoek blijkt te zijn naar een woning, kregen de ouderen een scala aan mogelijke redenen om te verhuizen voorgelegd. De vraag die hen werd gesteld was: “Wat zou voor u (nu of in de komende jaren) mogelijk een reden kunnen zijn om te gaan verhuizen?” Tevens was er een mogelijkheid om zelf een reden toe te voegen. Het was hierbij toegestaan om meerdere antwoorden aan te kruisen. In Tabel 4.1 zijn de meest aangekruiste mogelijke motieven om te verhuizen weergegeven:
Tabel 4.1 Meest waarschijnlijke persoonlijke verhuisredenen (nu of in de toekomst) Mogelijke motivatie voor verhuisgedrag Verslechtering gezondheid respondent zelf/ verslechtering gezondheid partner Overlijden partner In een bejaardentehuis terechtkunnen Meer aangepast of kleiner kunnen gaan wonen i.v.m. leeftijd of handicap
4.3
Percentage ouderen dat dit als een mogelijk motief beschouwt 62% 20% 14% 6%
Plus- en minpunten van de woning
In Tabel 4.2 zijn de aspecten van de woonsituatie vermeld waar ouderen het meest tevreden over zijn.
Tabel 4.2 Aspecten van de woonsituatie waar ouderen het meest tevreden over zijn (aantallen en procenten) Meest tevreden over… Omgeving Woning Centrale ligging Buurt (sociaal) Overig Onbekend
69 (33%) 44 (21%) 28 (14%) 22 (11%) 13 (6%) 31 (15%)
Eenderde van de ouderen is het meest tevreden over de omgeving. Hieronder wordt verstaan de rust, het groen in de buurt en het uitzicht vanuit de woning. Op de tweede plaats komt de woning zelf: de indeling, de ruimte en het comfort van de woning en de woonvorm vallen hier onder. De
34
Aanvullende resultaten voor het OVO
ligging van de woning is voor 14% van de respondenten het grootste pluspunt, namelijk ofwel dat de ligging centraal ligt, of dat de voorzieningen goed bereikbaar zijn vanuit de woning. De buurt is voor 11% van de ouderen het belangrijkste pluspunt: de vertrouwdheid met de buurt speelt hier een grote rol.
Tabel 4.3 Aspecten van de woonsituatie waar ouderen het minst tevreden over zijn (aantallen en procenten) Minst tevreden over… Onderhoud buurt Normen buurt Verkeers-/ parkeersituatie Niet-centrale ligging Overig Onbekend
53 (26%) 34 (16%) 24 (12%) 9 (4%) 18 (9%) 69 (33%)
De meeste ouderen vinden het onderhoud van de buurt het grootste minpunt van hun woonsituatie. Vervuiling en slechte bestrating vallen hier onder. Tevens is men ontevreden over de normen in de buurt: er zijn klachten over geluidsoverlast en een onveilig gevoel in de directe woonomgeving. Onder de verkeers-/ parkeersituatie wordt verstaan dat ouderen drempels en overlast van het verkeer als een groot minpunt beschouwen. Tenslotte is er een kleine groep van mening dat zij niet centraal genoeg woont of niet genoeg voorzieningen in de buurt heeft.
4.4
Voorkeur voor huren of kopen
Het Ovo wilde graag een idee krijgen van de motivatie van ouderen om te kiezen voor een huurwoning of een koopwoning. Er werd gevraagd naar de voorkeur van ouderen op dit moment (onafhankelijk van hun verhuisgeneigdheid op dit moment).
Tabel 4.4 Voorkeur voor huur- of koopwoning Koop
Aantal en % 15 (14%)
Huur Geen voorkeur
38 (36%) 26 (25%)
Weet niet
26 (25%)
Meest gegeven redenen: Altijd al een koopwoning/ Financieel voordeel/ Meer keus dan bij huurwoningen Leeftijd/ minder zorgen over onderhoud en dergelijke
Het is interessant om te zien dat van de ouderen die een koopwoning bezitten een groter deel de voorkeur geeft aan huren (36%) dan aan kopen (14%). De redenen die ze zelf geven, hebben grotendeels te maken met hun leeftijd en de daarmee gepaard gaande toenemende zorgen over onderhoud en dergelijke van hun koopwoning.
35
Verhuisgeneigdheid bij ouderen
4.5
Wie heeft invloed op de beslissing om te gaan verhuizen
Bij het nemen van een belangrijke beslissing, zoals verhuizen of niet verhuizen, kunnen er personen in de directe omgeving zijn die meebeslissen. Wie dat zijn, is in Tabel 4.5 vermeld.
Tabel 4.5 Wie heeft invloed op de beslissing om te gaan verhuizen, uitgesplitst naar ouderen met partner en alleenstaanden Geen invloed van anderen Invloed van partner Invloed van (aangetrouwde) kinderen Overige
Met partner (N=123) 65 (53%) 32 (26%) 11 (9%)
Alleenstaand (N=79) 61 (77%) 13 (16%)
3 (2%)
1 (1%)
12 (10%)
4 (5%)
Onbekend
Het is opmerkelijk dat van de respondenten met partner meer dan de helft zegt deze beslissing alleen te nemen. Meer dan een kwart geeft aan dat de partner invloed heeft op de beslissing. Negen procent zegt dat (aangetrouwde) kinderen meebeslissen. Bij de alleenstaanden wordt deze beslissing over het algemeen alleen genomen (77%). Bij 16% van de alleenstaanden zijn er (aangetrouwde) kinderen die meebeslissen.
4.6 4.6.1
Bezigheden in en om de woning Voortbewegen in en om de woning
Minder dan de helft van de ouderen (44%) geeft aan (soms) moeite te hebben met het verplaatsen door de woning. De andere helft heeft hier nooit last van. Van de ouderen maakt 38% zich wel zorgen over de belemmering van obstakels in de woning; eveneens 38% maakt zich weinig zorgen hierover en de overige 25% maakt zich geen zorgen. Angst voor letsel of vallen in de woning komt bij 61% van de ouderen wel eens voor. De overige ouderen ervaren deze angst nooit. Van de respondenten vindt 48% dat hij/zij niet zo gemakkelijk iemand kan waarschuwen als er hulp nodig is. 4.6.2
Ervaren last in en om de woning
De mate van persoonlijke last die ouderen bij specifieke bezigheden ervaren, komt in Tabel 4.6 naar voren.
36
Aanvullende resultaten voor het OVO
Tabel 4.6 Persoonlijk ervaren last bij diverse bezigheden in en om de woning Soort bezigheid Groot onderhoud Tuin onderhouden (indien tuin aanwezig bij woning) Schoonmaken woning Traplopen (indien trap aanwezig in woning) Administratie bijhouden Persoonlijke verzorging
Ervaart wel eens last 144 (72%) 129 (72%)
Ervaart helemaal nooit last 57 (28%) 51 (28%)
137 (68%) 94 (54%) 68 (33%) 58 (29%)
66 (33%) 79 (46%) 137 (67%) 145 (71%)
In de tabel zijn de bezigheden in volgorde gezet van de klussen die een hoog percentage van de ouderen als een last ervaart, naar de minder zware bezigheden. Het groot onderhoud zoals schilderwerk en het onderhouden van een tuin (indien deze aanwezig is) wordt door veel ouderen als een persoonlijke last ervaren. Daarna komt schoonmaken van het huis en trappen lopen, wat bij de helft van de ouderen niet zonder moeite gaat. Administratie en persoonlijke verzorging is voor eenderde van de ouderen enigszins een last. Het verband tussen deze bezigheden en verhuisgeneigdheid is getoond in Tabel 4.7.
Tabel 4.7 Het verband tussen persoonlijke last met bezigheden en verhuisgeneigdheid
Persoonlijk ervaren last bij:
Verhuisgeneigdheid Chi kwadraat Groot onderhoud* 4.403 Tuin onderhouden (indien tuin aanwezig bij woning)* Schoonmaken woning
Traplopen (indien trap aanwezig in woning)* Administratie bijhouden* Persoonlijke verzorging* (* Significant met = 0.05)
Df
Sig.
1
.036
Aard van het verband Positief
6.146
1
.013
Positief
2.725
1
.099
4.530
1
.033
Geen significant verband Positief
6.535 9.087
1 1
.011 .003
Positief Positief
Na uitvoering van een chikwadraattoets blijkt dat mensen die moeite hebben met groot onderhoud, onderhoud van de tuin, traplopen, administratie, en persoonlijke verzorging, eerder geneigd zijn te verhuizen. Er werd geen verband gevonden tussen het ervaren van last bij het schoonmaken en verhuisgeneigdheid.
37
Verhuisgeneigdheid bij ouderen
4.6.3
Hulp in en om de woning
Bij de bezigheden die genoemd waren in Tabel 4.6 heeft 31% van de ouderen nooit hulp van buitenaf (hiermee werd zowel professionele hulp al hulp door vrienden/ familie bedoeld). Van de ouderen heeft 23% ongeveer een keer per jaar hulp en 22% ongeveer een tot twee keer per maand. Ongeveer 21% heeft ongeveer een keer per week hulp en slechts 3% heeft meer dan een keer per week hulp. Overigens blijkt van de ouderen in de steekproef 13% geen tuin te hebben. Van de ouderen die wel een tuin hebben, onderhoudt 62% de tuin zelfstandig, 28% doet dit samen met een hulp van buitenaf en de overige 11% laat het onderhoud van de tuin volledig over aan hulp van buitenaf. 4.6.4
Aanpassingen in en om de woning
Slechts 13% van de ouderen heeft een of meer aanpassingen in zijn woning met het oog op vergemakkelijking van het voortbewegen. Van de ouderen denkt 34% procent dat soortgelijke aanpassingen in de komende jaren wel nodig zullen zijn.
4.7
Zelfredzaamheid
Ongeveer de helft van de ouderen zegt zich uitstekend alleen te redden in de woning. Bij de vraag of zij hulp nodig hebben van anderen, antwoordt 39% van de ouderen helemaal geen hulp nodig te hebben. Het verband tussen zelfredzaamheid en verhuisgeneigdheid is getoond in de Tabel 4.8.
Tabel 4.8 Het verband tussen zelfredzaamheid en verhuisgeneigdheid Verhuisgeneigdheid Chi Df kwadraat Zelfredzaamheid Zich goed alleen 16.650 1 in woning kunnen redden* Geen hulp nodig 9.173 1 hebben van anderen* 6LJQLILFDQWPHW
Sig. .000
Aard van het verband Negatief
.002
Negatief
Ouderen met een hoge score op zelfredzaamheid zijn niet sterk geneigd te verhuizen. Dit is een significant verband.
4.8
Verpaupering
Bij het Ovo bestond een vermoeden dat verpaupering invloed heeft op de verhuisgeneigdheid van ouderen. Op expliciet verzoek van het Ovo is verpaupering als volgt geoperationaliseerd: er is sprake van verpaupering wanneer zowel het onderhoud van het buitenwerk als het vegen van gootstenen niet in de afgelopen 4 jaar heeft plaatsgevonden.
38
Aanvullende resultaten voor het OVO
Tabel 4.9 Recent onderhoud dakgoten en buitenwerk (aantallen en percentages)
Dakgoten schoon Buitenwerk schilderen
(Minder dan) vier jaar geleden
Meer dan vier jaar geleden
143 (91%) 132 (78%)
14 (9%) 38 (22%)
N (Totaal aantal respondenten waarbij dit van toepassing was) 157 170
De meeste ouderen houden het schoonhouden van de dakgoten goed bij, ondanks dat ze dit soort groot onderhoud wel als een last beschouwen (Tabel 4.6). Het schilderen van het buitenwerk wordt door minder mensen goed bijgehouden, maar de meeste hebben dit binnen de afgelopen vier jaar nog gedaan of laten doen. Een chikwadraattoets waarmee het verschil in de mate verpaupering werd gemeten tussen mensen met een hoge verhuisgeneigdheid en met een lage verhuisgeneigdheid leverde echter geen significante effecten op (dakgoten: χ²=3.054, df=1, sig=.081; buitenwerk: χ²=1.209, df=1, sig=.271). In tegenstelling tot de verwachting is er dus geen significant verband tussen verpaupering en verhuisgeneigdheid.
4.9
Bereikbaarheid van voorzieningen
De bereikbaarheid van een bepaalde voorziening is alleen relevant wanneer men de betreffende voorziening graag in de buurt wil hebben. Daarom is de vraag naar de bereikbaarheid van voorzieningen opgesplitst. Eerst werd gevraagd welke voorzieningen men van belang vond. Men kon deze voorzieningen aankruisen in een lijst (meerdere antwoorden mogelijk). Alleen voor de aangekruiste voorzieningen hoefde men de bereikbaarheid in te vullen. De resultaten zijn in Tabel 4.10 af te lezen.
39
Verhuisgeneigdheid bij ouderen
Tabel 4.10 Bereikbaarheid van de belangrijk bevonden voorzieningen Aantal en % ouderen dat de voorziening graag in de buurt heeft (van hoog naar laag percentage)
Bereikbaarheid (% van de ouderen die de voorziening graag in de buurt hebben) Slecht
Winkels Huisarts/ gezondheidscentrum Postkantoor Natuur/ groen Bank Bushalte Bibliotheek Treinstation Wijkcentrum Schouwburg Recreatiesport/ club
175 (86%) 176 (86%)
10 (6%) 17 (10%)
159 (78%) 152 (75%) 138 (68%) 134 (65%) 62 (30%) 36 (17%) 31 (15%) 30 (14%) 18 (9%)
Slecht noch goed 26 (15%) 28 (16%)
Goed 139 (79%) 131 (74%)
29 (18%) 36 (23%) 94 (59%) 8 (5%) 27 (18%) 117 (77%) 48 (35%) 26 (19%) 64 (46%) 8 (6%) 16 (12%) 110 (82%) Aantal te laag om een percentage over te berekenen
Veel ouderen vinden het belangrijk dat de winkels en de huisarts goed bereikbaar zijn. Ook het postkantoor, de groenvoorzieningen, bank en bushalte scoren hoog. Eenderde van de ouderen vindt het belangrijk dat er een bibliotheek in de buurt is. Echter, van een station, wijkcentrum, schouwburg of club in de buurt, ziet lang niet iedereen het belang in. In het algemeen hebben ouderen alles in de buurt wat zij belangrijk vinden. In verhouding vindt een groot aantal ouderen de bank en het postkantoor middelmatig of slecht bereikbaar.
40
5 Conclusies
In dit onderzoek is getracht een antwoord te vinden op de vraag wat de meest bepalende factoren zijn voor de verhuisgeneigdheid van oudere eigenaars-bewoners in Eindhoven. In dit hoofdstuk zijn eerst de belangrijkste conclusies betreffende het model voor verhuisgeneigdheid besproken en vervolgens de uitkomsten voor het Ovo op een rij gezet.
5.1
Conclusies model voor verhuisgeneigdheid •
•
Allereerst moet worden opgemerkt dat de verhuisgeneigdheid bij vrijwel alle ouderen zeer laag is. Dit is een opvallend resultaat aangezien de interesse uitgaat naar het verklaren van verhuisgeneigdheid. Wellicht hebben ouderen die gaan verhuizen het idee dat ze wel moeten verhuizen. Op basis van de Resultaten moet het vooraf veronderstelde model voor verhuisgeneigdheid worden aangepast. Eerst is onderzocht welke variabelen directe invloed hebben op de verhuisgeneigdheid. Met name de tevredenheid met de woning is bepalend voor de verhuisgeneigdheid. Daarom is daarna getoetst welke factoren ervoor zorgen dat mensen tevreden zijn met hun woning.
Verhuisgeneigdheid Sociale factoren
Tevredenheid met de woning
Verhuismotivatie
Prijsbeleving Verhuismotivatie partner
Bereikbaarheid voorzieningen Verhuisattitude Eenzaamheid
Gezondheidsbeleving Beschikbaarheid
Locus of Control- Flexibiliteit -Veiligheidsbeleving
Gehechtheid
Tevredenheid met de woonomgeving Zelfredzaamheid
Significant verband met de verhuisgeneigdheid Significant verband met de verhuisgeneigdheid en de tevredenheid met de woonomgeving Geen significant verband met de verhuisgeneigdheid
Figuur 5.1 Significante verbanden tussen de factoren en de verhuisgeneigdheid •
In Figuur 5.1 zijn alle factoren die volgens het conceptuele model invloed hebben op verhuisgeneigdheid weergegeven. De factoren met een significante invloed op verhuisgeneigdheid zijn gekleurd weergegeven. De factoren die daarnaast ook nog een
Verhuisgeneigdheid bij ouderen
• • •
•
significante invloed op de tevredenheid hebben zijn gearceerd. De overige factoren bleken geen significante invloed op verhuisgeneigdheid te hebben. Op basis van de resultaten voor het Ovo is ook zelfredzaamheid aan het model toegevoegd. Alleen door de dikgedrukte factoren te beïnvloeden kan de verhuisgeneigdheid beïnvloed worden. In tegenstelling tot de verwachting hebben de factoren prijsbeleving, bereikbaarheid van de voorzieningen, gezondheidsbeleving, locus of control, flexibiliteit en veiligheidsbeleving géén significante invloed op de verhuisgeneigdheid. Deze factoren kunnen dus worden weggelaten. Dit resultaat leidt tot aanpassing van het conceptuele model (zie Figuur 5.2).
Sociale factoren Gehechtheid
Tevredenheid met de woning
Verhuisgeneigdheid
Verhuismotivatie
Verhuismotivatie partner
Eenzaamheid Tevredenheid met de woonomgeving
Beschikbaarheid
Verhuisattitude
Zelfredzaamheid
Significant verband met de verhuisgeneigdheid Significant verband met de verhuisgeneigdheid en de tevredenheid met de woonomgeving De afhankelijke variabele verhuisgeneigdheid
Figuur 5.2 Aangepast model voor verhuisgeneigdheid
• • • • • • • •
Ouderen met veel sociale contacten in de buurt zijn niet snel geneigd te verhuizen. Gehechtheid met de woning en met de woonomgeving hebben via tevredenheid invloed op de verhuisgeneigdheid. Ouderen wonen vaak al gedurende lange tijd in hun huidige woning. De verhuismotivatie van de partner, of in dit geval het gebrek aan motivatie, hangt samen met de tevredenheid van de respondent en dit heeft weerslag op de verhuisgeneigdheid. Ouderen die eenzaam zijn, blijken eerder geneigd te verhuizen. Dit is een belangrijke aanvulling op de bestaande modellen in de literatuur. Het besef dat er betaalbare woningen beschikbaar zijn, versterkt de verhuisgeneigdheid. Meer dan de helft van de ouderen denkt dat er geen betaalbare alternatieven zijn voor hun huidige woning of weet niet of er alternatieven zijn. Conform de verwachting zijn ouderen die denken dat verhuizen voor hen iets positiefs oplevert, meer geneigd te verhuizen dan mensen die denken dat verhuizen voor hen negatief is. Wanneer ouderen zich goed zelf kunnen redden, zijn ze niet geneigd te verhuizen. Kortom, om de verhuisgeneigdheid verder terug te dringen moet er iets gedaan worden aan de factoren in het bovenstaande, aangepaste model.
42
Conclusies
5.2
Conclusies voor het Ovo • •
•
•
• •
• • • •
•
Ouderen willen in het algemeen zo lang mogelijk in hun huidige woning blijven wonen. Wanneer aan ouderen gevraagd wordt wat voor hen (nu of in de komende jaren) mogelijk een reden zou kunnen zijn om te verhuizen, geeft een zeer groot deel van de ouderen als antwoord ‘dat mijn gezondheid zou verslechteren’. Daarentegen blijkt dat ouderen in werkelijkheid wanneer hun gezondheid verslechtert, toch het liefst in hun woning blijven, wat zeer opvallend is. In het algemeen betitelen de respondenten hun gezondheidstoestand als vrij goed. Als grootste pluspunt van hun woning noemen de ouderen in Eindhoven de rustige groene omgeving waarin zij wonen. Het grootste minpunt is voor hen het slechte onderhoud van de woonomgeving, met name de vervuiling, slechte bestrating en slecht onderhoud van de groenvoorzieningen. Het is verrassend dat ondanks dat ouderen moeite ervaren met het schoonmaken van de woning, dit niet als een reden zien om te verhuizen. Met name het groot onderhoud van de woning en tuin (indien aanwezig) en het schoonmaken worden door veel ouderen als een last ervaren. Traplopen is voor de helft van de ouderen een last. Van deze bezigheden blijken moeite met groot onderhoud en traplopen invloed te hebben op de verhuisgeneigdheid. Met name hier moet dus iets aan gedaan worden. In het algemeen hebben ouderen weinig hulp van buitenaf: slechts minder dan de helft heeft meer dan 1 keer per maand hulp. Een groot deel van de ouderen heeft te maken met angst om letsel op te lopen of te vallen in of om de woning. Ongeveer de helft vindt dat hij of zij niet gemakkelijk iemand kan waarschuwen wanneer hulp nodig is en minder dan de helft geeft aan soms moeite te hebben met zich verplaatsen door de woning. Ook is het zeer opmerkelijk dat zeer weinig ouderen hun woning hebben aangepast, zeker gezien de last die ouderen ervaren met traplopen. Er blijkt onder de oudere eigenaars-bewoners een lichte voorkeur voor huurwoningen boven koopwoningen te zijn. In het algemeen nemen ouderen de beslissing om al dan niet te gaan verhuizen alleen. Daarnaast hebben de eventuele partner en kinderen invloed. De zelfredzaamheid van de ouderen is in het algemeen redelijk goed. Van de oudere eigenaars-bewoners zegt 39% nooit hulp nodig te hebben. Zelfredzaamheid heeft een significante invloed op de verhuisgeneigdheid. Ondanks de moeite die ouderen hebben met groot onderhoud is er vrijwel geen sprake van achterstallig onderhoud van de woningen. Van de voorzieningen die ouderen belangrijk vinden zijn de bank en het postkantoor in mindere mate bereikbaar. De bereikbaarheid van voorzieningen speelt echter geen doorslaggevende rol in de verhuisgeneigdheid.
43
6 Discussie
Het doel van dit onderzoek was nagaan wat voor ouderen met een eigen woning de belangrijkste oorzaken zijn om te gaan verhuizen. Dit doel is gerealiseerd in de vorm van een model voor verhuisgeneigdheid waarin deze oorzaken ofwel factoren naar voren komen. Enkele beperkingen van het onderzoek worden in dit hoofdstuk aan de orde gesteld.
6.1
Het model
Het model richt zich op vrijwillig, rationeel en bewust gedrag. In dit onderzoek is verhuisgeneigdheid en niet het verhuisgedrag zelf opgenomen. Ouderen die moeten verhuizen kunnen toch een lage verhuisgeneigdheid hebben en zeer tevreden zijn. Willen en moeten verhuizen zijn twee verschillende begrippen. Of gedwongen verhuizen vaak voorkomt, is onbekend. Geen van de respondenten verwees hier echter naar bij de open vraag over een mogelijk motief om te verhuizen. Er is dus geen reden om aan te nemen dat het niet opnemen van gedwongen verhuizing een grote beperking is.
6.2
Toetsing van het model
De steekproef is aselect getrokken uit de geretourneerde vragenlijsten. Er dient rekening mee gehouden te worden dat er hierbij een vertekening kan zijn ontstaan. Mogelijk waren enkele respondenten niet in staat de vragenlijst te retourneren zijn de ouderen in de steekproef ‘fitter’ dan de gemiddelde oudere. In dit onderzoek is een beperkt aantal van de geretourneerde vragenlijsten gebruikt omdat een verwerking van alle vragenlijsten meer tijd en middelen zou kosten dan voor dit onderzoek uitgetrokken was. Benadrukt dient te worden dat het aantal uiteraard voldoende was voor de representativiteit van de steekproef. De beperking van het aantal respondenten heeft er wel toe geleid dat een vergelijking tussen de verschillende achtergronden van de respondenten (wijk, geslacht, etc.) in dit stadium niet gemaakt kon worden. In de aanbevelingen is ingegaan op de mogelijkheid dit op te nemen als vervolgonderzoek.
6.3
Spreiding
De ouderen in dit onderzoek geven aan dat zij zeer tevreden zijn met hun woning, en daarom ook nauwelijks verhuisgeneigd zijn. Opvallend is het, dat ouderen daarentegen bij de kwalitatieve diepte-interviews niet onvoorwaardelijk positief zijn over hun woning. Wanneer doorgevraagd wordt, weten zij meerdere punten van kritiek op te noemen. Dit gegeven is te verklaren met de pollyana-hypothese (Osgood, 1964): mensen hebben de universele neiging om de conceptuele wereld om hen heen te positioneren als ‘goed, sterk en actief’ eerder dan ‘slecht, slap en passief’. Dat komt doordat zij behoefte hebben aan een wereld die positief is en daarom beschrijven zij de wereld als positief. Juist bij ouderen kan de behoefte
Verhuisgeneigdheid bij ouderen
aan een positieve wereld om hen heen groot zijn waardoor hun woordgebruik positiever is. Deze vertekening is nadelig wanneer verhuisgeneigdheid verklaard moet worden, omdat het de betrouwbaarheid van de antwoorden vermindert. Een andere verklaring voor de lage verhuisgeneigdheid zou wellicht een te laag gekozen minimumleeftijd zijn. Echter na toetsing van dit mogelijke verband met leeftijd, wordt deze stelling verworpen: bij de diverse leeftijdsgroepen is de verhuisgeneigdheid ongeveer gelijk. Tenslotte heeft de scheve verdeling van de antwoorden als bijkomend gevolg dat multivariate technieken niet gebruikt konden worden om te nuanceren welke van de factoren het meest doorslaggevend is voor verhuisgeneigdheid en welke factoren minder zwaar meewegen. Wel is per factor getoetst of deze een significante invloed heeft op verhuisgeneigdheid (dat wil zeggen niet op basis van toeval te verklaren) of niet.
46
7 Aanbevelingen
Dit hoofdstuk bespreekt de uitgangspunten die in dit onderzoek aan de orde zijn gekomen. Vervolgens worden methodische wenken gegeven om een soortgelijk vraagstuk aan te pakken in toekomstig onderzoek. Tenslotte is aangegeven wat er in de praktijk moet gebeuren om te zorgen dat ouderen zo lang mogelijk zelfstandig kunnen blijven wonen.
7.1
Uitgangspunten
De volgende uitgangspunten zijn van belang: 1.
Ouderen met een eigen woning willen meestal niet verhuizen, omdat zij zeer sterk gehecht zijn aan de woning en woonomgeving waar zij (meestal al langdurig) wonen. Een verzorgingshuis is voor veel ouderen geen optie. Dit is zeer ingrijpend voor de gang van het dagelijks leven en impliceert afscheid van de vroegere woning en woonomgeving. Tevens wordt dit door veel ouderen ervaren als een beperking van de zelfstandigheid en vrijheid. Toch is de huidige woonsituatie vaak niet toereikend om er zorgeloos te blijven wonen. Om deze reden is het noodzakelijk om alternatieven te ontwikkelen. Hierbij dient zoveel mogelijk onderzocht te worden wat de ouderen zelf zouden wensen.
2.
De meeste ouderen willen dat de woonsituatie blijft zoals die is en gaan daarom vaak de discussie niet aan om te kijken hoe een gedwongen verhuizing voorkomen kan worden. Ouderen hebben daardoor vaak het gevoel dat zij op een bepaald moment wel moeten verhuizen. Om de woonsituatie voor ouderen zo aangenaam mogelijk te houden is het nodig om ouderen tijdig aan te zetten tot nadenken en praten over nieuwe mogelijkheden om comfortabel te blijven wonen.
3.
Om ouderen zo lang mogelijk in hun woning te laten wonen, is het belangrijk dat zij tevreden blijven met zowel de woning als woonomgeving. Dit lijkt zeer evident, maar omdat dit zo sterk van invloed is blijkens het onderzoek, is het van belang er extra aandacht aan te besteden hoe deze tevredenheid geoptimaliseerd kan worden.
4.
Ouderen hebben in het algemeen weinig hulp bij groot onderhoud van de woning en tuin. Dit zorgt ervoor dat zij deze bezigheden als een persoonlijke last beschouwen, wat kan leiden tot de overweging om te gaan verhuizen. Daarnaast ervaren ouderen ook het schoonhouden van de woning en het bijhouden van administratie als een persoonlijke last.
5.
De beschikbaarheid van een betaalbaar alternatief voor de huidige woning is voor ouderen een van de factoren die verhuisgeneigdheid kan verhogen. De meeste ouderen denken dat er weinig woningen geschikt zijn als betaalbaar alternatief voor hun huidige woning en zullen daarom niet snel geneigd zijn na te denken over verhuizen naar een woning waar zij langer zelfstandig kunnen blijven wonen.
Verhuisgeneigdheid bij ouderen
6.
7.2
Tenslotte speelt eenzaamheid bij een aantal ouderen een belangrijke rol in hun overweging om te gaan verhuizen. Ook blijkt dat ouderen die goede sociale contacten hebben in de buurt, geen neiging tot verhuizen hebben in het algemeen.
Methodische aanbevelingen
In deze paragraaf volgen een aantal aanbevelingen wat betreft de methode van toekomstig onderzoek naar ouderen en verhuisgeneigdheid. 1.
Het is van belang om toekomstig onderzoek naast vrijwillig verhuisgedrag (verhuisgeneigdheid) te richten op verhuisgedrag als gevolg van omstandigheden (moeten verhuizen). Wat zijn de oorzaken waardoor sommige ouderen moeten verhuizen? Hoe zijn deze oorzaken te ondervangen?
2.
De groep ouderen die verhuisgeneigd is blijkt klein te zijn. Het dient aanbeveling om in een vervolgonderzoek specifiek te richten op een groep respondenten met een hoge verhuisgeneigdheid, omdat zij wellicht al hebben nagedacht over hun woonwensen en meer openstaan voor vragen over verhuizen. Hierbij kan gedacht worden aan kwalitatieve diepte-interviews of groepsdiscussies om te onderzoeken wat de woonwensen zijn van deze ouderen en door middel van brainstormen tot nieuwe ideeën over woonvormen te komen.
3.
Een beleidsonderzoek zou een geschikt vervolg zijn op dit onderzoek. ‘Wat is de meest efficiënte beleidsaanpak om ouderen zo lang mogelijk zelfstandig te laten blijven wonen?’ Het aangepaste model voor verhuisgeneigdheid kan hierbij als uitgangspunt dienen.
4.
In toekomstig onderzoek is het een optie om de resultaten tussen ouderen met een verschil in geslacht, inkomen, leeftijd en wijk onderling te vergelijken. Uiteraard zijn alle geretourneerde vragenlijsten bewaard gebleven voor een eventueel vervolgonderzoek naar deze aspecten.
7.3
Praktische aanbevelingen
1.
Goed onderhoud van de wijken door de gemeente is van belang om te zorgen dat ouderen tevreden blijven met hun woonsituatie; met name de bestrating en het schoonhouden van de wijk vinden de ouderen belangrijk.
2.
Ouderen moeten meer gestimuleerd worden om tijdig hun woning aan te passen. Specifiek moet gedacht worden aan het stimuleren van aanpassingen betreffende het traplopen (plaatsen van een traplift of zorgen dat ouderen alleen de onderverdieping hoeven te gebruiken). Daarnaast dienen aanpassingen te worden aangemoedigd die dienen om vallen in de woning en het oplopen van letsel te voorkomen. De gemeente kan dit stimuleren door een subsidie te verstrekken aan ouderen die hun woning tijdig aanpassen.
48
Aanbevelingen
3.
Behalve tijdige aanpassing van de huidige woningen van ouderen is de bouw van nieuwe, gelijkvloerse woningen speciaal voor ouderen noodzakelijk een goede manier om hen zo veel mogelijk te ontlasten. De meeste ouderen vinden het aanbod van geschikte betaalbare woningen klein.
4.
Aanbieden van meer en specifiekere ‘hulp op maat’ is nodig. Een efficiënte oplossing is het aanbieden van een centrale hulpdienst die met vaste regelmaat langs komt of opgebeld kan worden voor hulp bij groot onderhoud van de woning en tuin, administratieve problemen en eventuele boodschappen. Een voordeel van deze oplossing is het persoonlijke contact waar ouderen zeer op gesteld zijn en de vertrouwensband die zij opbouwen.
5.
Het is noodzakelijk om alternatieve woonvormen te ontwikkelen en aan de ouderen aan te bieden. Hierbij dient zoveel mogelijk onderzocht te worden wat de ouderen zelf zouden wensen. Om ouderen te stimuleren na te denken over wat zij nu al kunnen doen om gedwongen verhuizing in de toekomst te voorkomen, kunnen ouderenbonden over dit onderwerp bijeenkomsten houden en schriftelijke informatie verstrekken waarin de alternatieve mogelijkheden staan met betrekking tot woonvormen, aanpassingen en hulp in de toekomst. Een voorbeeld van een alternatieve woonvorm is een woning waarin ouderen gezamenlijk een woning met elkaar delen zodat zij elkaar sociaal en fysiek kunnen steunen. Een ander voorbeeld is het in laten wonen van een jonger persoon (eventueel een kleinkind) waarmee afgesproken wordt dat hij of zij helpt bij bepaalde administratieve of huishoudelijke klussen tegen vergoeding. Mogelijk komen ouderen zelf met een idee over een wenselijke woonsituatie en zou de uitvoering ervan gestimuleerd kunnen worden door advies en financiële steun van de gemeente.
6.
Om eenzaamheid onder ouderen tegen te gaan, kan het Ovo de oprichting van praatgroepen stimuleren voor mensen die daar mee te maken hebben. Doel hiervan is het in contact komen met anderen en uit een isolement komen. Ook het aanbieden van psychische hulp is een mogelijkheid. Sociaal contact met ouderen in de woonomgeving kan op landelijk niveau onder de aandacht worden gebracht. Bijvoorbeeld door middel van spotjes van de SIRE over ‘Oog hebben voor ouderen in je omgeving’.
Met dit alles dient een nieuwe discussie in gang te worden gezet: de ouderen van de toekomst moeten gestimuleerd worden nu al bedenken wat zij willen, zodat zij voorbereid zijn.
49
Literatuurlijst
Baarda, D. B., Goede M. P. M. de, & Teunissen, J. (1995). Basisboek kwalitatief onderzoek: praktische handleiding voor het opzetten en uitvoeren van kwalitatief onderzoek. Houten: Stenfert Kroese. Brown, L. A. & Moore, E. G. (1970). ‘The intra-urban migration process: a perspective’. In: Geografisker Annaler, 52B, p. 1-13. Edelmann, E. & Nauta, K. (2002). De kleine waarheid: over verhuisbewegingen in enkele Brabantse plattelandsgemeenten. Tilburg: PON Instituut voor advies, onderzoek en ontwikkeling in Noord-Brabant. Fokkema, T., Jong, J. de & Nijkamp, P. (1993). Internal elderly migration: an exploration of the literature. The Hague: Netherlands Interdisciplinary Demographic Institute. Geen, R. G. (1995). Human motivation: a social psychological approach. Pacific Grove, CA: Brooks/Cole. Kirkcaldy, B. D., Cooper, C. L. & Furnham, A. F. (1999). ‘The relationship between type A, internally-externally, emotional distress and perceived health’. In: Personality and Individual Differences, 26, p. 223-235. Kohnstamm, R. (1996). ‘Wonen: home sweet home verhuizen. bestand zijn tegen verandering’. In: Psychologie, 15 (5), p. 38-43. Luijten, J. (2001). Blijvend thuis in eigen huis: hoe stimuleer je ouderen de woning aan te passen? Tilburg: PON Instituut voor advies, onderzoek en ontwikkeling in NoordBrabant. Mowen, J. C. & Minor, M. (1998). Consumer behavior. New Jersey: Prentice-Hall. Oliver, R. L. (1980). ‘A cognitive model of the antecedents and consequences of satisfaction decisions’. In: Journal of Marketing Research, 17, p. 460-469. Osgood, C. E. (1964). ‘Semantic differential technique in the comparative study of cultures’. In: American Anthropologist, 66, p. 171-200. Pop, V. J. M. & Nierop, P. van (1999). Weerbaar grijs : over toekomstverwachtingen, depressie, eenzaamheid, suicidaliteit en de rol van mantelzorg bij ouderen. Utrecht: Uitgever Depressie Stichting. Robertson, T. S. & Kassarjian, H. H. (1991). Handbook of consumer behavior. New Jersey: Prentice-Hall.
Verhuisgeneigdheid bij ouderen
Rojo Perez, F., Fernandez-Mayoralas Fernandez, G., Pozo Rivera, E. & Manuel Rojo Abuin, J. (2001). ‘Ageing in place: predictors of residential satisfaction of elderly’. In: Social Indicators Research, 54 (2), p. 173-208. Sjaastad, L. A. (1962). ‘The costs and returns of human migration’. In: Journal of Political Economy, 70, p. 80-93. Speare, A. Jr. (1971). ‘A cost-benefit model of rural to urban migration in Taiwan’. In: Population Studies, 25, p. 117-130. Wolpert, J. (1965). ‘Behavioral aspects of the decision to migrate’. In: Paper and Proceedings of the Regional Science Association, 15, p. 159-169. Zanna & Rempel (1988). ‘Attitudes: a new look at an old concept’. In: D. Bar-Tal & A. Kruglanski (red.), The social psychology of knowledge, p. 315-334. New York: Cambridge University Press. Zimbardo, P.G. & Leippe, M. R. (1991). The psychology of attitude change and social influence. New York: McGraw-Hill.
52
Bijlage 1
Checklist bij de kwalitatieve diepte-interviews
Kennismaking: - Voorstellen van interviewer en respondent aan elkaar - Toestemming vragen voor bandopname Instructie: - Doel noemen: er achter te komen wat de oudere eigenaar-bewoner bezighoudt met betrekking tot de woonbeleving. - Benadrukken dat het absoluut niet de bedoeling is de respondent tot verhuizen aan te zetten, hoewel enkele vragen wel over verhuizen gaan. - Benadrukken dat het gaat om de persoonlijke mening van de respondent, en dat het vrij open vragen zullen zijn, waar de geïnterviewde zelf verder op in kan gaan. - Checken of er nog vragen zijn. Achtergrondinformatie: - Leeftijd, eventuele partner, (vroegere) werk/ opleiding, aantal jaar in huidige woning, medebewoners. Wonen in het algemeen: - Hoe zou u aan een buitenstaander uw woning omschrijven? Hoe bevalt het wonen hier? Wat vindt u ervan om hier te wonen? - Waar denkt u aan als het om wonen gaat? En wat vindt u belangrijk als het om wonen gaat? (Welk gevoel; welke woorden komen in u op). - Kunt u me uitleggen wat uw woning betekent voor u? En is dit in de loop der jaren veranderd? (Functie, emotionele gebondenheid). Huidige woonsituatie: - Positieve aspecten/ negatieve aspecten. (spontaan) - Wat vindt u van: Buurt (eerst spontaan, vervolgens evt. geholpen: Heeft u hier vrienden en kennissen; past u in deze buurt?) Voorzieningen (eerst: Heeft u alles in de buurt wat u nodig heeft? Welke voorzieningen vindt u belangrijk in de buurt te hebben? (evt. noemen: bushalte, treinstation, winkels, bank, bibliotheek, schouwburg, apotheek, huisarts, recreatiesport, club, groen etc.) Begaanbaarheid woning: Heeft u lichamelijke beperkingen die u belemmeren in het bewegen in en rond de woning? Hoe is het nu/ hoe denkt u dat het in toekomst is; Heeft u aanpassingen nu/ zijn er in de toekomst aanpassingen nodig/ In welke opzichten zou uw woning moeten worden aangepast?/ welke aanpassingen Onderhoud: (hulp? hulp waarmee? tuinman, klusjesman, familie?) schilderen buitenwerk, huishoudelijke klussen, zoals koken, poetsen, tuin. Betaalbaarheid: Beleving: In welk opzicht? Veiligheid: (woning/ buurt; lichamelijk, sociaal) (zelfredzaamheid?): ‘s avonds de deur uit? ‘s avonds deur opendoen? ‘s avonds telefoon opnemen?
Verhuisgeneigdheid bij ouderen
Toekomst: - Hoe lang ziet u zichzelf nog in deze woning wonen? Heeft u daar een globaal idee van? - Zijn er eventuele knelpunten die kunnen ontstaan en Wat zijn die eventuele knelpunten? (begaanbaarheid, papieren rompslomp, tuin, trap, betaalbaarheid) - Wat zou uw ideale woning in elk geval moeten bevatten? (Hoeveel kamers, etc.) - In hoeverre komt uw woning overeen met uw ideale woning? (Wat zijn punten ter verbetering) Verhuizen: Motivatie: - Staat u ergens ingeschreven voor een woning? - Bent u op de hoogte van de huizenmarkt? (Lezen woonkrant, kijken naar huizen die te koop/ te huur staan?) - Koop of huur voorkeur? - Denkt u wel eens over verhuizen? Heeft u het er wel eens over? Met wie? (partner?) -Waar denkt u dan aan? / heeft u het dan over? En binnen welke termijn? Verhuisgeneigdheid: - Stelt u zich voor, er komt een woning vrij. Is de kans groot dat u dan zou gaan verhuizen? - Welke criteria? / Waar aan moet het voldoen? Waar hangt het vanaf? - Als u mocht kiezen, de woning aanpassen aan uw wensen, of verhuizen naar een woning dat daar al aan voldoet, wat zou u willen? En waarom? - Zijn er voor- en nadelen aan de verhuizing zelf? Hoe wegen die mee in uw beslissing om al dan niet te gaan verhuizen?
54
Bijlagen
Bijlage 2
De vragenlijst met instructie
Instructie bij de Vragenlijst voor Huiseigenaren Hieronder volgt de instructie bij de vragenlijst. Leest u deze s.v.p. goed door voordat u de vragenlijst gaat invullen. Het is de bedoeling dat u de vragenlijst alleen invult. Het gaat steeds om uw mening, waar wij geïnteresseerd in zijn. Er zijn dus geen foute of goede antwoorden. Deze vragenlijst is bedoeld om een indruk te krijgen van uw gedachten over wonen en verhuizen. Het is uiteraard niet de bedoeling om u hiermee tot verhuizen aan te zetten, maar juist om uw ideeën hierover te peilen. In deze vragenlijst komt u onder andere vragen tegen van het volgende type: Voorbeeld : Helemaal mee oneens
‘Ik houd van de natuur.’
X
Helemaal mee eens
Door een hokje aan te kruisen, kunt u aangeven in welke mate u het eens bent met de uitspraak erboven. Het meest rechtse hokje geeft hier aan dat u het ‘helemaal eens’ bent met de uitspraak. Met het meest linkse hokje kunt u aangeven dat u het ‘helemaal oneens’ bent met de uitspraak. Het middelste hokje geeft aan dat u het noch oneens noch eens bent met de uitspraak. Met de overige hokjes kunt u nuances aangeven. In het voorbeeld is het 5e hokje aangekruist, wat ongeveer overeen komt met ‘een beetje mee eens’. Staat u niet te lang stil bij de vragen, het gaat om uw eerste ingeving. Slaat u alstublieft geen vragen over. Het is van belang dat u elke keer 1 kruisje per stelling neer zet! Alvast hartelijk bedankt voor uw medewerking!
55
Verhuisgeneigdheid bij ouderen
Vragenlijst voor huiseigenaren Personalia 1. Wat is uw geslacht?
Man 2.
Wat is uw leeftijd? Ik ben _ _ jaar
3.
Soort woning:
Flat / appartement
Tussenwoning/ hoekwoning
Vrouw
Twee-onder-1-kap woning
Vrijstaande woning
Anders, namelijk………………………
4.
Hoe lang woont u in uw huidige woning? Ik woon nu in totaal _ _ jaar in mijn huidige woning
5.
Wie wonen er in uw huidige woning?
Ik woon er alleen
Ik woon er met mijn partner
Ik woon er met mijn partner en een of
Ik woon er samen met een of meer andere meer andere personen, namelijk met: personen, namelijk met: …………………………………………… …………………………………………… (Vul uw relatie tot deze persoon/ (Vul uw relatie tot deze persoon/ personen personen in) in)
6.
Stadsdeel:
Woensel Noord (Wijk: ..........…………………….)
Woensel Zuid (Wijk: ...................………………)
Stratum (Wijk: ...................………………)
Gestel (Wijk: ...................………………)
Strijp (Wijk: ...................………………)
Tongelre (Wijk: ...................………………)
Centrum (Wijk: ...................……………..)
Wonen 7. Hoe tevreden bent u, alles bij elkaar genomen, over uw woning? Buitengewoon ontevreden
Buitengewoon tevreden 8. Hoe tevreden bent u, alles bij elkaar genomen, over uw woonomgeving? Buitengewoon ontevreden
Buitengewoon tevreden 9.
Kunt u omschrijven waarover u het meest tevreden bent? Ik ben het meest tevreden over ……………………………………………………………………
56
Bijlagen
10. Kunt u omschrijven waarover u het minst tevreden bent? Ik ben het minst tevreden over …………………………………………………………………… 11. ‘Ik vind het leuk om hier te wonen in verband met de mensen die ik hier ken.’ Helemaal mee oneens
Helemaal mee eens 12. ‘Ik heb genoeg vrienden en familie in de buurt.’ Helemaal mee oneens
Helemaal mee eens
13. ‘Ik kan het goed vinden met de mensen in deze buurt.’ Helemaal mee oneens
Helemaal mee eens
14.
Welke van de volgende diensten zijn voor u van belang om in de buurt te hebben? Kruis deze voorziening(en) aan en vul eventueel ontbrekende diensten op de extra stippellijnen in. Meerdere antwoorden mogelijk
Bushalte
Huisarts/ gezondheidscentrum
Treinstation
Wijkcentrum
Winkels
Recreatiesport/ club
Bank
Schouwburg
Bibliotheek
Natuur/ groen
Postkantoor
…………………………………..
15. Vul in in hoeverre de onderstaande diensten bereikbaar zijn vanaf uw woning. (Dit hoeft u evt. alleen te doen voor de voorzieningen die zijn aangekruist bij vraag 14) Bushalte Zeer slecht bereikbaar
Zeer goed bereikbaar Treinstation Zeer slecht bereikbaar
Zeer goed bereikbaar Winkels
Zeer slecht bereikbaar
Zeer goed bereikbaar
Bank
Zeer slecht bereikbaar
Zeer goed bereikbaar
Bibliotheek
Zeer slecht bereikbaar
Zeer goed bereikbaar
Postkantoor
Zeer slecht bereikbaar
Zeer goed bereikbaar
Zeer slecht bereikbaar
Zeer goed bereikbaar
Zeer slecht bereikbaar Zeer slecht bereikbaar
Zeer goed bereikbaar
Zeer goed bereikbaar
Zeer slecht bereikbaar
Zeer goed bereikbaar
Natuur/ groen
Zeer slecht bereikbaar
Zeer goed bereikbaar
………………….
Zeer slecht bereikbaar
Zeer goed bereikbaar
Huisarts/ gezondheidscentrum Wijkcentrum Recreatiesport/ club Schouwburg
57
Verhuisgeneigdheid bij ouderen
16. Wat vindt u, alles bij elkaar genomen, in het algemeen van het voorzieningenniveau in de buurt van uw woning? Zeer slecht
Zeer goed 17. In hoeverre kunt u zich in uw woning gemakkelijk voortbewegen? Zeer moeilijk
Zeer gemakkelijk 18. In hoeverre maakt u zich er zorgen over dat in uw woning bepaalde obstakels een belemmering voor u worden in de komende jaren? (Denkt u hierbij bijvoorbeeld aan drempels, trappen en hoge opstapjes) Helemaal niet
Zeer sterk 19. Heeft u, met het oog op vergemakkelijking van het voortbewegen in of rond uw woning, bepaalde aanpassingen in uw woning?
Nee
Ja, namelijk………………………………………………………………………………………. 20. Zijn er, met het oog op de voortbeweging in of rond uw woning, volgens u bepaalde aanpassingen nodig in de komende jaren?
Nee
Ja, namelijk………………………………………………………………………………………. 21. Doet u ’s avonds na 19.00uur open als er bij u aangebeld wordt?
Ja, altijd
Soms, afhankelijk van de situatie
Nee, nooit 22. In welke mate voelt u zich veilig in uw buurt? Zeer onveilig
Zeer veilig
23. In hoeverre bent u angstig om in uw eigen woning letsel op te lopen? Helemaal niet angstig
Zeer angstig 24. In hoeverre bent u bang om te vallen in uw woning? Helemaal niet angstig
Zeer angstig
25. Hoe gemakkelijk kunt u iemand waarschuwen als u hulp nodig heeft? Helemaal niet gemakkelijk
Zeer gemakkelijk 26. In hoeverre houdt uw omgeving zelf in de gaten of u hulp nodig heeft? Helemaal niet
Zeer sterk
58
Bijlagen
27. In hoeverre bent u gehecht aan uw woning? Helemaal niet gehecht
Zeer gehecht
28. In hoeverre bent u gehecht aan de buurt waarin u woont? Helemaal niet gehecht
Zeer gehecht
29. Kunt u zich goed redden als u alleen bent in uw woning? Helemaal niet
Zeker wel
30. In hoeverre bent u iemand die van een ander hulp nodig heeft? Ik heb van een ander
Ik heb van een ander zeer helemaal geen hulp nodig veel hulp nodig 31. Hoe is in het algemeen uw gezondheid? Zeer slecht
Zeer goed
32. ‘Mijn huidige woning vind ik...’ Extreem goedkoop
Extreem duur
33. In hoeverre ervaart u de volgende activiteiten in uw huidige woning op dit moment als een persoonlijke last? Helemaal geen last
Trap op-/ aflopen
Zeer veel last
Er is geen trap aanwezig in mijn woning Onderhoud tuin
Helemaal geen last
Zeer veel last
Ik heb geen tuin Persoonlijke verzorging
Helemaal geen last
Zeer veel last
Administratie bijwerken
Helemaal geen last
Zeer veel last
Schoonmaken van het huis Helemaal geen last (stofzuigen, ramen zemen etc.) Helemaal geen last Groot onderhoud (buitenwerk (laten) schilderen; reparaties in huis, etc.)
Zeer veel last
Zeer veel last
34. Hoe vaak heeft u bij een of meer van de activiteiten van vraag 33 hulp van buitenaf (dus professionele hulp of door familie/vrienden)?
1 keer per week
Nooit
1 keer per 2-3 dagen
1 keer per jaar
Elke dag
1 keer per maand
1 keer per 2 weken
59
Verhuisgeneigdheid bij ouderen
35. Onderhoudt u de tuin zelf?
Ik heb geen tuin
Ja, dat doe ik zelf
Ja, maar met hulp van buitenaf
Nee, dat laat ik doen (door hulp van buitenaf) 36. Wanneer is het buitenwerk van uw woning voor het laatst geschilderd? Ongeveer _ _ jaar geleden. 37. Wanneer zijn de dakgoten van uw woning voor het laatst schoongemaakt? Ongeveer _ _ jaar geleden. Stellingen In de onderstaande vragen staat steeds een bewering. Het is de bedoeling dat u door het aankruisen van 1 hokje uw mening weergeeft. Sta niet te lang stil bij de vragen, het gaat om uw eerste indruk. Er zijn geen goede of foute antwoorden. 38. ‘De meeste narigheden in je leven overkomen je zonder dat je er veel aan kunt doen.’
Dat is eigenlijk niet zo
Dat is beslist zo
Dat is niet zo
Dat is zo
Dat is beslist niet zo
Dat is eigenlijk wel zo 39. ‘Als je werkelijk goed je best doet, dan bereik je ook altijd veel.’
Dat is eigenlijk niet zo
Dat is beslist zo
Dat is niet zo
Dat is zo
Dat is beslist niet zo
Dat is eigenlijk wel zo 40. ‘Een slachtoffer van de omstandigheden voel ik mij...’
Soms
Nooit
Nogal eens
Zelden
Vaak 41. ‘De werkelijke beslissingen worden genomen door een paar mensen die de macht hebben en de gewone burger kan daar niet zoveel aan doen.’
Dat is eigenlijk niet waar
Dat is beslist waar
Dat is niet waar
Dat is waar
Dat is beslist niet waar
Dat is eigenlijk wel waar 42. ‘Veel beslissingen zouden we net zo goed kunnen nemen door een munt op te gooien.’
Dat is eigenlijk niet zo
Dat is beslist zo
Dat is niet zo
Dat is zo
Dat is beslist niet zo
Dat is eigenlijk wel zo 43. ‘Wat er met mij gebeurt, heb ik helemaal zelf in de hand.' Helemaal mee oneens
Helemaal mee eens
44. ‘Door hard te werken verbetert het lot van de gewone man of vrouw...’ Helemaal niets
Zeer veel
60
Bijlagen
45. ‘Je stem uitbrengen bij de verkiezingen...’ Is zeer belangrijk
Heeft weinig zin
46. ‘De meeste ongevallen zijn het gevolg van...’ Omstandigheden of pech
Eigen onvoorzichtigheid
47. ‘Wat er met mij gebeurt, wordt geheel door de omstandigheden bepaald.’ Helemaal mee oneens
Helemaal mee eens 48. ‘Een strak geplande, geordende levenswijze met vaste tijden past bij mij.’ Helemaal mee oneens
Helemaal mee eens 49. ‘Ik vind het fijn om voor alles een vaste plek te hebben.’ Helemaal mee oneens
Helemaal mee eens
50. ‘Het ergert me als iets onverwachts mijn dagelijkse routine verstoort.’ Helemaal mee oneens
Helemaal mee eens 51. ‘Ik hou er niet van als dingen onzeker en onvoorspelbaar zijn.’ Helemaal mee oneens
Helemaal mee eens 52. ‘Mensen die onzeker lijken over dingen, geven me een ongemakkelijk gevoel.’ Helemaal mee oneens
Helemaal mee eens 53. ‘Ik raak uit mijn doen als er iets verandert in of rond mijn woning.’ Helemaal mee oneens
Helemaal mee eens 54. In welke mate ziet u zichzelf als iemand die zich gemakkelijk aanpast? Helemaal niet
Zeer sterk 55. ‘Er is altijd wel iemand in mijn omgeving bij wie ik met mijn dagelijkse probleempjes terecht kan.’ Helemaal mee oneens
Helemaal mee eens 56. ‘Ik mis een echt goede vriend(in).’ Helemaal mee oneens
Helemaal mee eens
57. ‘Ik ervaar een leegte om mij heen.’ Helemaal mee oneens
Helemaal mee eens
61
Verhuisgeneigdheid bij ouderen
58. ‘Er zijn genoeg mensen op wie ik in geval van narigheid kan terugvallen.’ Helemaal mee oneens
Helemaal mee eens 59. ‘Ik mis gezelligheid om me heen.’ Helemaal mee oneens
Helemaal mee eens
60. ‘Er zijn onvoldoende mensen met wie ik mij nauw verbonden voel.’ Helemaal mee oneens
Helemaal mee eens 61. ‘Vaak voel ik me in de steek gelaten.’ Helemaal mee oneens
Helemaal mee eens
62. ‘Ik vind mijn kring van kennissen te beperkt.’ Helemaal mee oneens
Helemaal mee eens
Verhuizen Onderstaande vragen zijn bedoeld om een beeld te krijgen van uw mening en gedachten over verhuizen. Het is uiteraard niet de bedoeling u aan te zetten tot verhuizen! 63. Kunt u hieronder aangeven hoe vaak u het afgelopen jaar over verhuizen heeft nagedacht? Helemaal nooit
Zeer vaak 64. Heeft u een partner? o
Ja o
Nee
Ga naar vraag 65 Ga naar vraag 66
65. Vul in zonder het aan uw partner te vragen: Kunt u hieronder aangeven hoe vaak uw partner volgens u het afgelopen jaar over verhuizen heeft nagedacht? Helemaal nooit
Zeer vaak 66. Zijn er nog anderen personen dan alleen uzelf die invloed hebben op de beslissing of u wel of niet verhuist? Noem alleen de persoon/personen die de meeste invloed hebben.
Ja, ook andere hebben invloed, namelijk: ………………………………………..………………………………… o Ga naar vraag 67 (Noem uw relatie tot deze persoon/ personen) o Ga naar vraag 68
Nee, dat beslis ik helemaal zelf
67. Hoeveel invloed heeft (hebben) bovenstaande persoon (personen) op de beslissing of u wel of niet verhuist? Zeer weinig invloed
Zeer veel invloed
62
Bijlagen
68. In hoeverre bent u geneigd te verhuizen binnen afzienbare tijd? Helemaal niet geneigd
Zeer sterk geneigd 69. ‘Ik denk dat verhuizen in mijn geval…………….’ Veel negatiefs zou
opleveren
Veel positiefs zou opleveren
70. Hoe is uw houding tegenover het betrekken van een nieuw huis in het algemeen?
Neutraal
Sterk negatief
Positief
Negatief
Sterk positief 71. Zijn er, behalve uw woning, nog andere betaalbare woningen beschikbaar waar u wel zou willen wonen?
Ja, ik denk het wel
Ja, er zijn een of meer specifieke
Nee woningen waar ik wel interesse in
Weet ik niet heb 72. Wat zou voor u (nu of in de komende jaren) mogelijk een reden kunnen zijn om te gaan verhuizen? U kunt eventueel meerdere antwoorden aankruisen
Dat mijn partner zou komen te overlijden
Dat ik een betere woning vind
Anders, namelijk ………………………………
Dat mijn gezondheid zou ………………………………………………….. verslechteren …………………………………………………..
Dat ik in een bejaardentehuis
Ik zou geen reden kunnen bedenken terechtkan 73. Heeft u verhuisplannen op dit moment? → Sla dan
Nee, ik heb helemaal geen verhuisplannen en ga absoluut nooit meer weg hier de volgende
Nee nog niet, maar ik zie mijzelf ooit nog wel een keer gaan verhuizen vraag over
Ja, ik ben nu op zoek naar een woning sinds …………………………..
Ja, maar ik onderneem nog geen actie om de plannen uit te voeren
Ja, ik heb al een ander huis gehuurd/gekocht en ga binnenkort verhuizen
Anders, namelijk ………………………………………………………………. ……………………………………………………………………………………. 74. Zou uw voorkeur uitgaan naar een koopwoning of een huurwoning op dit moment?
Ik heb geen voorkeur
Koopwoning, want ………………..
Weet ik niet ………………………………………..
Huurwoning, want ………………… …………………………………………
63
Verhuisgeneigdheid bij ouderen
75. In welke van onderstaande categorieën valt het maandelijkse netto inkomen van uw huishouden? Let op: de bedragen zijn in Euro’s!
Minder dan ¼
¼- ¼
Meer dan ¼ 76. Heeft u de vragenlijst alleen ingevuld?
Ja, helemaal alleen
Nee, samen met mijn partner
Nee, samen met iemand anders -EINDE VRAGENLIJST-
64
Bijlagen
Bijlage 3
Begeleidende brief Ovo
Betreft onderzoek eigenaars-bewoners
03-06-2002
Geachte meneer, mevrouw, Het Overleg van Ouderenorganisaties (OVO) heeft zich afgelopen jaren ingezet voor de belangen van de senioren in Eindhoven. Wij doen dit namens de seniorenbonden KBO, ANBO, PVGE en PCOB. Ook de belangen van huurders en eigenaars hebben aandacht gekregen: de opplusregeling is een direct resultaat van onze inspanningen. En ook een goedkope klussendienst is een voorbeeld hiervan. Om zo goed mogelijk de belangen van de senioren te blijven behartigen doen wij geregeld onderzoek naar wat er onder hen leeft. Zodoende zijn wij momenteel bezig met een onderzoek naar de woonbeleving van eigenaars-bewoners. Met behulp van bijgaand formulier willen wij de wensen en problemen van senioren met een eigen huis in kaart brengen. Dit onderzoek wordt ondersteund door de gemeente Eindhoven. Uw medewerking is bij dit onderzoek onmisbaar. Daarom treft u bijgaand een enquêteformulier aan. Wij zouden het zeer op prijs stellen als u deze vragenlijst wilt invullen. U kunt de bijgevoegde enveloppe gebruiken om het formulier naar ons terug te sturen. Er hoeft geen postzegel op. Het invullen zal slechts 10 minuten van uw tijd in beslag nemen. De vragenlijst zal worden verwerkt door een studente van de Katholieke Universiteit Brabant te Tilburg. Uw anonimiteit is uiteraard gewaarborgd. Mocht u een exemplaar van de resultaten willen ontvangen, dan kunt u dit op het formulier aangeven door uw naam en adres erop te schrijven. Uitkijkend naar uw vragenlijst alvast bedankt, Met vriendelijke groeten
65
Verhuisgeneigdheid bij ouderen
Bijlage 4
Samenstelling van de variabelen
De spreiding van de antwoorden op de hoofdvariabelen
$DQWDO
Voor het uitvoeren van statistische analyses, is de zogenaamde ‘normaalverdeling’ de meest geschikte spreiding van de antwoorden. Deze ziet er als volgt uit:
µ
1
2
3
4
5
6
7
$QWZRRUGFDWHJRULHsQ
Figuur 4.1 Voorbeeld van een normaalverdeling
In dit voorbeeld waren er 7 antwoordcategorieën die men kon invullen. (Bijvoorbeeld: antwoordcategorie 1=zeer ontevreden; 7=zeer tevreden en 2 t/m 6 zitten hier tussenin). De hoogte van de lijn geeft aan hoeveel mensen de betreffende antwoordcategorie ingevuld hebben. Echter, bij veel van de variabelen in dit onderzoek was de spreiding zeer afwijkend hiervan. Bijvoorbeeld doordat er nauwelijks sprake was van een gelijkmatige spreiding, ofwel doordat er meer dan één top was, ofwel de top bevond zich extreem links of rechts van de middelste antwoordmogelijkheid. Om dit te visualiseren, is van enkele belangrijke hoofdvariabelen een histogram weergegeven van de spreiding.
66
Bijlagen
Verhuisgeneigdheid
Motivatie
140
120
120
100
100 80 80 60 60 40
Frequency
Frequency
40
20
0 1,0
2,0
3,0
4,0
5,0
extreem laag
6,0
20
0
7,0
1,0
extreem hoog
2,0
3,0
4,0
5,0
6,0
extreem laag
7,0
extreem hoog
Figuur 4.2 Voorbeelden van een scheve spreiding: verhuisgeneigdheid en verhuismotivatie
In deze histogrammen is goed te zien dat de spreiding verre van normaal verdeeld is. Dit maakt het statistisch gezien lastig om een goede verklaring te geven voor de reden waarom ouderen besluiten te gaan verhuizen; er zijn immers nauwelijks ouderen bij die willen verhuizen. Daarom volgt hieronder de spreiding van andere variabelen die mogelijk bepalend zijn voor het verhuisgedrag van ouderen.
Tevredenheid woning
Tevredenheid woonomgeving
120
Persoonlijke attitude verhuizen
100
80
100 80 60 80 60 60
40 40
40
0 2,0
4,0
extreem laag
6,0
8,0
extreem hoog
Frequency
Frequency
Frequency
20 20
20
0 1,0
2,0
3,0
extreem laag
4,0
5,0
extreem hoog
0 1,0
2,0
negatief
3,0
4,0
5,0
6,0
7,0
positief
Figuur 4.3Verdeling van de variabelen tevredenheid met de woning, tevredenheid met de woonomgeving en verhuisattitude
Van deze histogrammen komt alleen Tevredenheid met de woonomgeving enigszins overeen met de normaalcurve. Deze kan dus zonder meer worden opgenomen in de statistische analyses. De overige variabelen moeten eerst aangepast worden.
67
Verhuisgeneigdheid bij ouderen
Aanpassen van de variabelen Om iets meer te kunnen zeggen over de Verhuisgeneigdheid, kunnen de groep respondenten met extreem lage scores (1 ingevuld) afgezet worden tegen de overige respondenten (antwoord 2 tot 7 ingevuld). Er ontstaan twee categorieën: 1. 2.
Ouderen met een extreem lage verhuisgeneigdheid (score 1 ingevuld) Ouderen die wel verhuisgeneigdheid zijn (score 2, 3, 4, 5, 6 of 7 ingevuld)
Op een zelfde manier is het aantal antwoordcategorieën van de andere variabelen met een verdeling die afweek van de normaalverdeling, ook gereduceerd. De aangepaste variabelen zoals ze in de statistische analyses gebruikt worden, zijn vermeld in Tabel 4.1 en 4.2. De normaal verdeelde variabelen zijn gearceerd. De overige variabelen hebben alle een scheve verdeling.
Tabel 4.1 De aangepaste variabelen van het model voor verhuisgeneigdheid Variabelen model voor verhuisgeneigdheid Schaal (aantal categorieën Mediaan tussen haakjes) Verhuisgeneigdheid Nominaal (2) Verhuismotivatie Nominaal (2) Verhuisattitude Nominaal (2) Tevredenheid met de woning Nominaal (2) Tevredenheid met de woonomgeving Semi-interval; 5-puntsschaal Gezondheidsbeleving Semi-interval; 7-puntsschaal Sociale factoren Nominaal (2) Bereikbaarheid voorzieningen Semi-interval; 7-putsschaal Prijsbeleving Ordinaal (3) 2.0 Locus of Control Semi-interval Flexibiliteit Semi-interval Veiligheidsbeleving Semi-interval; 7-puntsschaal Gehechtheid woning Nominaal (2) Gehechtheid woonomgeving Nominaal (2) Eenzaamheid Ordinaal (3) 2.0 Verhuismotivatie partner Nominaal (2) Beschikbaarheid alternatieve woningen Nominaal (3) Geslacht Nominaal (2) Leeftijd (categorieën) Ordinaal (4) 2.0 Heeft u een partner? Nominaal (2) Deelt u uw woning met uw partner? Nominaal (3) Soort woning Nominaal (6) Aantal jaar in huidige woning Ordinaal (5) 3.0 (categorieën) Medebewoners Nominaal (4) Stadsdeel Nominaal (7) Inkomen Ordinaal (3) 2.0 Variabele
68
Gemiddelde
Sd.
3.90 5.45
1.07 1.28
5.28
1.16
3.27 1.90 5.11
.93 .69 1.22
Bijlagen
Tabel 4.2 De aangepaste variabelen voor de Ovo-Resultaten Variabelen Ovo Variabele Concrete verhuisplannen Mogelijke reden tot verhuizen nu of komende tijd Meest tevreden met... Minst tevreden met... Voorkeur huur- of koopwoning Motivatie voor koopwoning Motivatie voor huurwoning Invloed van anderen op verhuisbeslissing Wie heeft invloed op de verhuisbeslissing? Hoe veel invloed heeft die ander op de verhuisbeslissing? Gemak voortbewegen in woning Zorgen over belemmering obstakels Angst voor letsel of vallen in woning Gemak bij hulp inroepen Persoonlijke last traplopen Persoonlijke last tuin Persoonlijke last verzorging Persoonlijke last administratie Persoonlijke last schoonmaken woning Persoonlijke last groot onderhoud Tuin zelf onderhouden Hoe vaak hulp van buitenaf Aanwezige aanpassingen Noodzakelijke aanpassingen toekomst Deur open doen ’s avonds Zich alleen redden Geen hulp nodig van ander Buitenwerk schilderen Dakgoten schoon Bereikbaarheid bushalte
Schaal (aantal categorieën tussen haakjes) Nominaal (2) Gedeeltelijk open vraag Open vraag Open vraag Nominaal (4) Nominaal (4) Nominaal (5) Nominaal (2) Nominaal (4) Nominaal (2) Nominaal (2) Ordinaal (3) Nominaal (2) Nominaal (2) Nominaal (2) Nominaal (2) Nominaal (2) Nominaal (2) Nominaal (2) Nominaal (2) Nominaal (4) Ordinaal (5) Nominaal (7) Nominaal (7) Ordinaal (3) Nominaal (2) Nominaal (2) Nominaal (2) Nominaal (2) Ordinaal (3)
Bereikbaarheid treinstation Bereikbaarheid winkels Bereikbaarheid bank Bereikbaarheid bibliotheek Bereikbaarheid postkantoor Bereikbaarheid huisarts/ gezondheidscentrum Bereikbaarheid wijkcentrum Bereikbaarheid recreatiesport/ club Bereikbaarheid schouwburg Bereikbaarheid natuur/ groenvoorziening Bereikbaarheid overige voorzieningen
Ordinaal (3) Ordinaal (3) Ordinaal (3) Ordinaal (3) Ordinaal (3) Ordinaal (3) Ordinaal (3) Ordinaal (3) Ordinaal (3) Ordinaal (3) Ordinaal (3)
69
Mediaan
2.0
2.0
2.0
3.0 3.0 3.0 2.0 3.0 3.0 3.0 3.0 3.0 2.0 3.0 2.0
Verhuisgeneigdheid bij ouderen
Bijlage 5
Toelichting bij kruistabellen met een chikwadraattoets
Kruistabel Een kruistabel is een manier om de combinaties van uitkomsten van twee verschillende variabelen te tonen. In dit onderzoek is veelvuldig gebruik gemaakt van kruistabellen, temeer omdat deze techniek te gebruiken is wanneer de variabalen niet normaal verdeeld zijn. Een voorbeeld van een kruistabel is hieronder afgedrukt.
Tabel 5.1 Voorbeeld van een kruistabel
Tevredenheid woning
Geen extreem hoge tevredenheid Extreem hoge tevredenheid
Verhuisgeneigdheid Totaal geen Enigszins tot zeer neiging tot sterk neiging tot verhuizen verhuizen A B 37 (37%) 62 (63%) C D 77 (75%) 26 (25%)
99 (100%) 103 (100%)
In een kruistabel kun je precies zien hoe vaak elke combinatie van scores (categorieën) op de variabelen voorkomt. De cellen van de kruistabel geven het aantal keren dat een combinatie voorkomt weer. In de voorbeeldtabel komt de combinatie van de categorie ‘Extreem hoge tevredenheid’ met de categorie ‘Totaal geen neiging tot verhuizen’ 77 keer voor (zie cel C). Dit wil dus zeggen dat er 77 mensen zijn die zowel aangegeven hebben extreem tevreden te zijn met hun woning als totaal geen neiging tot verhuizen te hebben. Toetsen van samenhang: de chikwadraattoets Om te toetsen of er sprake is van een significante samenhang tussen de twee variabelen, is de chikwadraattoets zeer bruikbaar. Deze toetst of de antwoorden (frequenties) in de verschillende kolommen in overeenkomstige verhoudingen over de rijen verdeeld zijn (of andersom). Met andere woorden: er wordt getoetst of de frequenties die geobserveerd zijn in het onderzoek overeenkomen met de frequenties die je zou verwachten. Indien er een significant verband is tussen de twee variabelen, dan wil dit zeggen dat het verband groter is dan je op basis van toeval zou verwachten. Dit is af te lezen aan het getal in kolom ‘Sig.’ : indien dit kleiner is dan (0.05) is er sprake van een significant verband. Aard van het verband In dit onderzoek worden met het oog op de overzichtelijkheid doorgaans geen kruistabellen zoals bovenstaande weergegeven. Wel wordt door middel van de chikwadraattoets gekeken of er samenhang is tussen de twee betreffende variabelen en indien deze samenhang significant is, is dat aangegeven met een sterretje(*). Normaliter heeft de kruistabel als functie aan te geven of de
70
Bijlagen
aard van het verband negatief of positief is. Met een positief verband wordt bedoeld dat een hoge score op de ene variabele (opvallend) vaak samengaat met een hoge score op de andere variabele of een lage score op de ene variabele samengaat met een lage score op de andere. Dus dan zouden de frequenties in cel A en D hoger zijn dan je op basis van toeval zou verwachten. Echter in de voorbeeldtabel is sprake van een negatieve aard van het verband: de frequentie in C is hoger dan je zou verwachten op basis van toeval (meer dan 50% van de extreem hoge tevredenheid geeft juist een lage verhuisgeneigdheid aan) en hetzelfde geldt voor de frequentie in cel B. In dit geval is er dus een negatief verband tussen tevredenheid en verhuisgeneigdheid, zoals ook voorspeld is.
71