Vergoeding en verstrekking van werkkleding
1
Vergoeding en verstrekking van werkkleding
Belastingdienst/Centrum voor proces- en productontwikkeling, Domein belastingen op arbeid en vermogen Besluit van 6 augustus 2002, nr. CPP2002/1351M De directeur-generaal Belastingdienst heeft namens de staatssecretaris van Financiën het volgende besloten.
1.
Inleiding
Een inhoudingsplichtige kan aan werknemers ten behoeve van de vervulling van de dienstbetrekking werkkleding vrij vergoeden of verstrekken. In de praktijk wordt regelmatig de vraag gesteld wanneer kleding als werkkleding kan worden aangemerkt. Met dit besluit probeer ik de praktijk voor het beantwoorden van deze vraag meer houvast te bieden. De Voorzitter Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) heeft mij meegedeeld dat de inhoud van dit besluit ook van toepassing is voor de premieheffing werknemersverzekeringen.
2.
Wet- en regelgeving
Werkkleding Artikel 15a, eerste lid, aanhef en onderdeel b, van de Wet op de loonbelasting 1964 bepaalt dat tot de vrije vergoedingen behoren vergoedingen (en op grond van artikel 17, tweede lid van deze wet ook de verstrekkingen), in redelijkheid, ter zake van werkkleding, met inachtneming van bij ministeriële regeling te stellen regels. Op grond van artikel 24 van de Uitvoeringsregeling loonbelasting 2001 wordt kleding in dit verband slechts als werkkleding aangemerkt indien zij: a. uitsluitend of nagenoeg uitsluitend geschikt is om tijdens de vervulling van de dienstbetrekking te worden gedragen (zie hierna onder punt 3), of b. is voorzien van een of meer duidelijk zichtbare, aan de inhoudingsplichtige gebonden beeldmerken (logo’s) met een oppervlakte van tezamen ten minste 70 cm2 (zie hierna onder punt 4). Kleding als ARBO-verstrekking In artikel 43 van de Uitvoeringsregeling loonbelasting 2001 is een vrijstelling opgenomen van vergoedingen of verstrekkingen die direct samenhangen met verplichtingen van de inhoudingsplichtige op grond van de Arbeidsomstandighedenwet (hierna: ARBO-verstrekking). Deze vrijstelling kan onder omstandigheden ook betrekking hebben op de verstrekking van kleding, niet zijnde werkkleding, met bijzondere eigenschappen, zoals isolerende of beschermende kleding. De kleding kan vrij worden verstrekt indien:
2
Werkkleding; kleding die uitsluitend of nagenoeg uitsluitend geschikt is om tijdens de vervulling van de dienstbetrekking te worden gedragen
a. de werkgever een ARBO-plan heeft; b. de kledingverstrekking daar, mede gelet op de eigenschappen van de kleding, in redelijkheid deel van uitmaakt; c. de kleding overwegend tijdens werktijd wordt gedragen; d. de werknemer geen eigen bijdrage is verschuldigd; e. er geen sprake is van een aanmerkelijke privé-besparing van de werknemer. Gewone kleding Gewone kleding, niet zijnde werkkleding of een vrije ARBO-verstrekking, welke tijdens de vervulling van de dienstbetrekking wordt gedragen kan alleen vrij worden verstrekt als de kleding blijft op de plaats buiten de woning van de werknemer waar de arbeid wordt verricht (artikel 56 van de Uitvoeringsregeling loonbelasting 2001).
3.
Werkkleding; kleding die uitsluitend of nagenoeg uitsluitend geschikt is om tijdens de vervulling van de dienstbetrekking te worden gedragen
Zakelijk verband met de dienstbetrekking van de werknemer Het is niet mogelijk voor bepaalde kledingstukken in algemene zin aan te geven of is voldaan aan het criterium dat kleding uitsluitend of nagenoeg uitsluitend geschikt is om tijdens de vervulling van de dienstbetrekking te worden gedragen. Dat geldt zelfs voor een overall, op zichzelf een duidelijk voorbeeld van werkkleding. Er moet een zakelijk verband zijn tussen de kleding en de vervulling van de dienstbetrekking van de desbetreffende werknemer. Bij een garagebedrijf is een overall daarom wel werkkleding voor de monteur maar niet voor de boekhouder. Kleding die uitsluitend of nagenoeg uitsluitend geschikt is om tijdens de vervulling van een dienstbetrekking te dragen is onder te verdelen in twee groepen: 1.
Uniforme kleding.
2.
Overige werkkleding.
3.1.
Uniforme kleding
In de praktijk worden er met name vragen gesteld over de situatie dat werknemers verplicht zijn uniforme kleding te dragen. Er is sprake van een uniform als (een bepaalde categorie) werknemers gelijke kleding dragen die ook buiten de werkomgeving door derden wordt geassocieerd met een bedrijf of instelling of met een beroep. De kleding van bijvoorbeeld postbestellers en stewardessen wordt aangemerkt als een uniform, maar dat geldt niet voor de zwarte broek met blauwe blazer van chauffeurs. De beoordeling of er sprake is van een uniform en uit welke onderdelen een uniform bestaat is afhankelijk van de relevante feiten en omstandigheden van het geval. Deze aspecten kunnen worden afgestemd met de bevoegde inspecteur van de belastingdienst.
Werkkleding; kleding die uitsluitend of nagenoeg uitsluitend geschikt is om tijdens de vervulling van de dienstbetrekking te worden gedragen
3
Herkenbaarheid in relatie tot de dienstbetrekking Bij de beoordeling van het geval gaat het met name om de herkenbaarheid van de kleding in relatie tot de dienstbetrekking: -
Kleding in uitbundige bedrijfskleuren zal gauw onder het begrip werkkleding vallen.
-
Kleding die ook door derden pleegt te worden gebruikt in het dagelijkse (privé-)leven (bijvoorbeeld het trainingspak of de sportschoenen van de gymnastiekleraar en het “zwarte pak” van de dominee) wordt niet aangemerkt als werkkleding. Dat geldt ook als vanwege het werk extra stevige kleding nodig is. Dergelijke kleding pleegt immers door derden ook buiten de vervulling van de dienstbetrekking te worden gedragen. Dit laat onverlet dat er sprake zou kunnen zijn van een ARBOverstrekking als bedoeld in artikel 43 Uitvoeringsregeling loonbelasting 2001, in welk geval de kleding onder de hiervoor genoemde voorwaarden vrij kan worden verstrekt.
-
Kleding die zich wat stof en kleurstelling betreft niet of nauwelijks onderscheidt van in gewone winkels verkrijgbare kleding zal niet gauw als werkkleding kunnen worden aangemerkt. Dat geldt ook voor de soms uniform ogende kleding van al dan niet hoger geplaatste werknemers bij sommige bedrijven en instellingen. Dergelijke kostuums plegen ook door derden buiten de vervulling van de dienstbetrekking te worden gedragen, zodat onvoldoende sprake is van herkenbaarheid van de kleding in relatie tot de dienstbetrekking. In zulke gevallen is dan ook geen sprake van werkkleding, ook niet als de kleding gedragen wordt op grond van een al dan niet formele verplichting.
Herkenbaarheid in relatie tot de beroepsgroep Voor een bevestigend antwoord op de vraag of uniforme kleding als werkkleding kan worden aangemerkt, kan het van belang zijn of deze kleding is voorzien van een of meer karakteristieke elementen of beeldmerken (ook indien geen sprake is van aan de inhoudingsplichtige gebonden beeldmerken met een oppervlakte van tezamen ten minste 70 cm 2 ). De associatie van de kleding met het beroep van de werknemer is dan eerder gemaakt dan zonder beeldmerk het geval zou zijn geweest. Een grensgeval in dit verband was de uniforme kleding van een registerloods. Met betrekking tot deze kleding heeft Hof ’s-Gravenhage in zijn uitspraak van 10 oktober 2001, nr. 00/01105 (FED 2001/609), beslist dat de loods in de voorgeschreven kleding door derden wordt geassocieerd met zijn beroep, zodat sprake is van werkkleding. Volgens het hof valt de kleding, welke bestond uit 1 uniformjas, 2 uniformpantalons, 5 uniformoverhemden en 1 loodsenregenjas en regenbroek, in haar geheel onder het begrip werkkleding, zodat de vraag of een onderdeel van het uniform niet als zodanig herkenbaar is, niet meer behoeft te worden beantwoord. Als is vastgesteld dat een kledingstuk onderdeel is van een uniform dat gebruikt wordt voor de uitoefening van de dienstbetrekking, dan is dit kledingstuk werkkleding. Of het kledingstuk afzonderlijk herkenbaar is als onderdeel van een uniform is niet relevant, net zo min als de vraag of het buiten de dienstbetrekking gedragen zou kunnen worden.
4
Werkkleding door beeldmerken (logo’s)
3.2.
Overige werkkleding
Overige werkkleding is kleding, niet zijnde uniforme kleding, die niet of nagenoeg niet wordt gedragen buiten de vervulling van de dienstbetrekking, noch door derden pleegt te worden gebruikt in het dagelijkse (privé-)leven. Ook voor deze kleding geldt dat er een zakelijk verband moet zijn tussen de kleding en de vervulling van de dienstbetrekking. Een goed voorbeeld van overige werkkleding is de overall die verstrekt wordt aan de monteur bij een garagebedrijf. Er is een zakelijk verband tussen de kleding en de dienstbetrekking. De overall pleegt niet door derden te worden gebruikt in het dagelijkse leven. Of er sprake is van werkkleding hoeft niet per individuele werknemer te worden vastgesteld, maar kan per functiegroep worden vastgesteld. Voor monteurs is het aannemelijk dat de overall uitsluitend of nagenoeg uitsluitend geschikt is om tijdens de dienstbetrekking te dragen en dus kan de overall voor een monteur aangemerkt worden als werkkleding. Hetzelfde geldt voor het (jas)schort dat tijdens de dienstbetrekking wordt gedragen door bijvoorbeeld een laboratoriummedewerker of winkelpersoneel in een bakkerswinkel.
4.
Werkkleding door beeldmerken (logo’s)
Kleding die niet uitsluitend of nagenoeg uitsluitend geschikt is om bij het vervullen van de dienstbetrekking te worden gedragen, wordt slechts als werkkleding aangemerkt indien de kleding is voorzien van één of meer duidelijk zichtbare, aan de inhoudingsplichtige gebonden beeldmerken met een gezamenlijke oppervlakte van tenminste 70 cm². Tenminste 70 cm² Op de vraag of de 70 cm² voorwaarde per kledingstuk of voor alle kledingstukken tezamen geldt, heb ik eerder (Besluit van 20 december 2000, nr. CPP2000/3086M) geantwoord dat de 70 cm² voorwaarde per kledingstuk geldt. Dit betekent bijvoorbeeld dat wanneer een colbert is voorzien van een of meer duidelijk zichtbare beeldmerken met een gezamenlijke oppervlakte van tenminste 70 cm², de bijpassende pantalon uitsluitend tot de werkkleding kan worden gerekend als ook deze is voorzien van één of meer duidelijk zichtbare beeldmerken met een gezamenlijke oppervlakte van tenminste 70 cm². Aan inhoudingsplichtige gebonden beeldmerk Aan de voorwaarde dat het beeldmerk aan de inhoudingsplichtige moet zijn gebonden, is ook voldaan als het beeldmerk is gebonden aan een voor derden kenbare bedrijfsorganisatie waartoe de inhoudingsplichtige zakelijk behoort. Dit was het geval bij een motorrij-instructeur die motorrijkleding aanschafte (Hof Amsterdam, 24 januari 2001, rolnr. 00/0050, VN 2001/35.16). Het hof oordeelde dat in beginsel geen sprake was van werkkleding. Slechts één jas, welke was voorzien van twee beeldmerken met een gezamenlijke oppervlakte van 70 cm², met de teksten “gediplomeerd motorrij-instructeur” en “KNMV “ werd aangemerkt als werkkleding. Het hof was van oordeel dat de op de beeldmerken vermelde teksten duiden op de werkzaamheden van belanghebbende en dat deze beeldmerken daarom voldoen aan de voorwaarden dat zij zijn gebonden aan de werkgever.
Werkkleding door beeldmerken (logo’s)
In dezelfde lijn kan gedacht worden aan een polo of sweater met een logo van de “Erkende verhuizers” die verstrekt wordt aan een werknemer van een verhuisbedrijf. Ook in een dergelijk geval is naar mijn oordeel sprake van een aan de inhoudingsplichtige gebonden beeldmerk.
5