Arenberggebouw – Arenbergstraat 5 – 1000 Brussel Tel: 02 209 47 21 – Fax: 02 209 47 15
Vergelijking van de effectiviteit van Belgische en Duitse jeugdopleidingen in profvoetbalclubs AUTEUR(S)
COX S., PROF. DR. VAN HOECKE J.
REDACTEUR
VERBEIREN K.
INSTITUUT
Vrije Universiteit Brussel, Faculteit Lichamelijke Opvoeding en Kinesitherapie
ABSTRACT In dit onderzoek, in het kader van een masterproef tot master Lichamelijke Opvoeding aan de Vrije Universiteit Brussel, gaan we na in welke mate de effectiviteit van de jeugdopleidingen verschillend is tussen Belgische en Duitse professionele voetbalclubs en tussen de clubs in eerste en tweede klasse binnen hetzelfde land. Op basis van de resultaten van de Belgische en Duitse profvoetbalclubs, gebaseerd op het Foot PASS model wordt een data-analyse uitgevoerd. Deze gegevens werden verkregen via het professionele auditbureau Double PASS dat projecten heeft in België en Duitsland, nl. Dexia Foot PASS en Foot PASS Deutschland. Daarnaast gaan we ook na of er verbanden bestaan tussen de verschillende kwaliteitsdimensies van het Foot PASS model. We hebben kunnen vaststellen dat er vooral significante verschillen waar te nemen zijn tussen België en Duitsland op vlak van de effectiviteitcriteria, maar ook tussen eerste en tweede afdeling van de landen werden significante verschillen waargenomen. De sterkste correlatie met de dimensie effectiviteit van het Foot PASS model vinden we aan Duitse zijde.
Sleutelwoorden
jeugdopleidingen, profvoetbalclubs, effectiviteit, Foot PASS model
Datum
01/01/2011
Extra bronnen
zie bronnenlijst
Contactadres
[email protected]
Disclaimer: Het hierna bijgevoegde product mag enkel voor persoonlijk gebruik worden gedupliceerd. Indien men dit wenst te dupliceren of te gebruiken in eigen werk, moet de bovenvermelde contactpersoon steeds verwittigd worden. Verder is een correcte bronvermelding altijd verplicht.
1
Vergelijking van de effectiviteit van Belgische en Duitse jeugdopleidingen in profvoetbalclubs Cox Sam, Prof. Dr. J. Van Hoecke Vrije Universiteit Brussel Faculteit Lichamelijke Opvoeding en Kinesitherapie
INLEIDING Uit verschillende studies (o.a. Slack, 1997) naar de werking van sportieve organisaties blijkt dat elke sportorganisatie zijn eigen doelstellingen opstelt. Om deze doelstellingen te behalen zullen de organisaties een strategie uitstippelen. Een deel van dit strategisch management is het prestatiemanagement, dat volgens Chappelet & Bayle (2005) wordt omschreven als het definiëren, meten, controleren en managen van de prestatie van een organisatie. Prestatiemanagement is hierbinnen een erg belangrijk aspect. Hieronder verstaat men het a posteriori meten van de resultaten van de organisatie (Chappelet & Bayle, 2005). Volgens Slack (1997) kan de term ‘effectiviteit’ gedefinieerd worden als de mate waarin een organisatie erin slaagt om zijn doelstelling te bereiken. Daarom ontstaat er binnen de literatuur veel verwarring tussen de termen effectiviteit en prestatie (Chappelet & Bayle, 2005). Vermits de professionele voetbaljeugdopleidingen de laatste jaren aanzien kunnen worden als afzonderlijke entiteiten van de organisatie met eigen doelstellingen, is het belangrijk om de effectiviteit van deze jeugdopleidingen na te gaan (Van Hoecke, Schoukens, Simm, & De Bosscher, 2009). De meeste auteurs (o.a. Chelladurai, 1987; Frisby, 1986; Papadimitriou & Taylor, 2000) zijn het erover eens dat er meerdere criteria gemeten moeten worden en dat zowel processen als
resultaten in rekening gebracht moeten worden. Volgens Cameron (1986) kan de ‘goal attainment’ benadering (Price, 1972) gebruikt worden om de effectiviteit van een organisatie te meten wanneer de doelstellingen duidelijk gedefinieerd, meetbaar en tijdsgebonden zijn. Het is ook deze benadering die gebruikt wordt door het Foot PASS model. Het is op basis van dit model dat de gegevens, gebruikt voor dit onderzoek, verzameld werden.
HET ONDERZOEKSOPZET EN DE METHODE Onderzoeksdoel In dit onderzoek zullen we nagaan of er significante verschillen zijn op vlak van effectiviteit tussen Belgische en Duitse profvoetbalclubs. Daarnaast proberen we aan de hand van de scores van de Belgische en Duitse profvoetbalclubs op het Foot PASS instrument, na te gaan of de score op een correcte manier is opgebouwd. Methode van het onderzoek Steekproef Voor dit onderzoek is de steekproef samengesteld uit een reeks van Belgische en Duitse professionele voetbalclubs uit de eerste en tweede klasse.
2
Tabel 1: Aantal deelnemende clubs per klasse, land en jaar van audit
Land België België Duitsland Duitsland
Afdeling 1e klasse 2e klasse 1e bundesliga 2e bundesliga
Aantal 18 4 18 16
Jaar audit 2005-06 2005-06 2007-08 2007-08
Het is hierbij belangrijk rekening te houden met het feit dat de gegevens van de Belgische clubs reeds twee seizoenen eerder verzameld werden dan deze van de Duitse clubs. We zien ook dat er duidelijk meer eerste klasse clubs opgenomen zijn in de steekproef dan tweede klasse clubs. Dataverzameling De data die we gebruiken voor dit onderzoek werden, in het kader van het Foot PASS-project, verzameld door het professioneel kwaliteitsauditbureau Double PASS (www.doublepass.com, 2009). Voor dit Foot PASSproject werd een instrument ontwikkeld dat gebaseerd is op het ‘Professional Academy Support System’. Dit PASS-instrument is opgebouwd uit acht kwaliteitsdimensies, waaronder de dimensie ‘effectiviteit’ (Schoukens & Van Hoecke, 2005). Elke dimensie bestaat uit een aantal kritische succesfactoren aan de hand waarvan men de prestaties van de jeugdacademies kan meten. De totale score op elke dimensie en de ruwe scores van elk criterium binnen de dimensie ‘effectiviteit’ worden gebruikt voor dit onderzoek.
RESULTATEN EN DISCUSSIE Resultaten van de Belgische en Duitse profvoetbalclubs op het Foot PASS-instrument Bij de Belgische profvoetbalclubs zien we dat 81,8% minstens de helft haalt op de totale score en dat 59,1% er niet in slaagt om meer dan de helft te behalen op de dimensie ‘effectiviteit’. Bij
de Duitse profvoetbalclubs kunnen we vaststellen dat er zwak gescoord wordt op de dimensie ‘effectiviteit’ met een gemiddelde van 49% en kunnen we vaststellen dat 67,7% van de Duitse clubs erin slaagt om minstens de helft te behalen op de totale score en dat 47% er niet in slaagt om deze norm te behalen voor de dimensie ‘effectiviteit’. Resultaten van de Belgische en Duitse profvoetbalclubs op de effectiviteitcriteria Opvallend voor de Belgische profvoetbalclubs is dat er gemiddeld 19% eigen opgeleide spelers in de A-kern aanwezig is en dat hierdoor slechts 13,6% van de Belgische clubs erin slaagt om minstens de helft van de punten te behalen op dit criterium. Daarnaast is slechts 39,2% van de volledige A- en B-kern minstens vijf jaar in de eigen club opgeleid. Bij de Duitse clubs zien we dat 19,1% van de spelers in de A-kern minstens 5 jaar in eigen jeugdopleiding doorbracht en dat dit percentage in de A- en B-kern samen slechts 23,1% bedraagt (figuur 1).
Figuur 1: Resultaten van Belgische en Duitse profclubs op vlak van doorstroming naar A- en B-kern. (L5: spelers A-kern min. 5j opgeleid in eigen club; A: totaal aantal spelers in A-kern; PROC_L5_A: % spelers A-kern min. 5j opgeleid in eigen club; L5_AB: spelers A- en B-kern min 5j opgeleid in eigen club; AB: totaal aantal spelers in A- en B-kern; PROC_L5_AB: % spelers A- en B-kern min. 5j opgeleid in eigen club.)
3
Verder zijn er bij de Duitse clubs gemiddeld 11,1 spelers opgenomen in de A-kern van een evenwaardige club die minstens vijf jaar in de eigen jeugdopleiding doorbrachten. Van deze spelers zijn er gemiddeld 6,8 spelers die in de Akern van deze evenwaardige club speelgelegenheid krijgen. Voor de Belgische clubs zijn er gemiddeld 10,4 spelers opgenomen in de Akern van een evenwaardige club en zijn er gemiddeld 2,9 spelers die daar speelgelegenheid krijgen. Dit toont aan dat Belgische spelers die doorstromen naar de A-kern van een evenwaardige club minder speelgelegenheid krijgen dan spelers uit Duitse clubs (figuur 2). Tenslotte kunnen we vaststellen dat bij de Belgische clubs gemiddeld 36,8% van de spelers uit de U17-kern reeds vijf jaar in eigen jeugdopleiding doorbracht, terwijl dit percentage voor de Duitse profclubs gemiddeld 21,7% bedraagt. Op basis van deze descriptieve statistieken kunnen we besluiten dat er tussen Belgische en Duitse profvoetbalclubs vooral een verschil waar te nemen is op vlak van het aantal eigen opgeleide spelers in de A- en B-kern en het aantal eigen opgeleide spelers in de U17-kern.
Figuur 2: Resultaten van Belgische en Duitse clubs op vlak van doorstroming naar een evenwaardige club en de U 17. (L5_A_EVENW: spelers A-kern van evenwaardige club die min. 5j opgeleid werden in eigen club, U21_L5_A_3X15: spelers die voor hun 21j, 5j in opleiding van eigen club zaten en min. 3 x 15’ speelden in de A-kern, U21_L5_A_EVENW_3X15: spelers die bij evenwaardige club min. 3 x 15’ speelden in de A-kern en voor hun 21j, 5j in opleiding van eigen club zaten, L5_U17: spelers van U17 die min 5j door de club zijn opgeleid,
U17: totaal aantal spelers in U17, PROC_L5_U17: % spelers U17 die min. 5j door de club zijn opgeleid.)
Vergelijkende studie tussen België en Duitsland Uit de gegevens blijkt dat er 7 significante verschillen terug te vinden zijn tussen België en Duitsland. Zo hebben Belgische clubs significant meer eigen opgeleide spelers in de A- en B-kern en hebben ze minder spelers in A- en B-kern samen. Ook het percentage eigen opgeleide spelers in de A- en B-kern ligt voor Belgische clubs significant hoger. Opvallend is dat dezelfde trend terug te vinden is op vlak van doorstroming binnen de jeugd en naar de U17-kern. Zo zijn er in Belgische clubs meer eigen opgeleide jeugdspelers in de kern van de U17 terwijl de kern van de U17 op zich kleiner is dan die van Duitse clubs. Dit heeft als resultaat dat ook het percentage eigen opgeleide spelers in de U17 significant hoger ligt bij Belgische clubs. Tenslotte hebben de Duitse clubs significant meer eigen opgeleide spelers die in de A-kern van een evenwaardige club speelgelegenheid krijgen. Vergelijkende studie tussen 1e klasse en 2e klasse clubs uit Belgische competitie Wanneer we de clubs uit beide afdelingen met elkaar vergelijken op vlak van effectiviteitcriteria zien we dat er slechts één significant verschil waar te nemen is. De Belgische eerste klasse clubs hebben namelijk significant meer eigen opgeleide spelers in de A- en B-kern samen dan clubs uit tweede klasse. Vergelijkende studie tussen 1e Bundesliga en 2e Bundesliga clubs uit Duitse competitie Bij de vergelijking van clubs uit eerste en tweede Bundesliga voor wat betreft de Foot PASS scores, vertellen de resultaten dat de clubs uit eerste Bundesliga een betere totale score behalen. Op vlak van de effectiviteitcriteria kunnen we afleiden dat de eerste Bundesliga clubs significant meer 4
spelers hebben in A- en B-kern samen. Daarnaast kunnen we ook vaststellen dat clubs uit eerste Bundesliga significant meer eigen opgeleide spelers in de A-kern van een evenwaardige club hebben.
BESLUIT In een onderzoek van Van Hoecke, Schoukens & De Sutter (2006) wordt voor de Belgische profvoetbalclubs een gemiddelde totale score van 59,5% behaald op het Foot PASS instrument. Een onderzoek van Van Hoecke, Schoukens, Lochmann & Laudenklos (2008) onderzoekt de resultaten van de Duitse profvoetbalclubs op het Foot PASS instrument en bekomt een gemiddelde totale score van 54,7%. Uit ons onderzoek kunnen we met een kleine foutenmarge de resultaten uit voorgaande onderzoeken bevestigen. In beide onderzoeken wordt voor beide landen een zwakke score waargenomen op de kwaliteitsdimensie ‘effectiviteit’. Op vlak van de effectiviteitcriteria wordt in de bijdrage aan de EASM conferentie 2009 van Van Hoecke, Schoukens, Simm & De Bosscher (2009) voor de Duitse profclubs een gemiddelde van 18,5% eigen opgeleide spelers in de A-kern weergegeven. Daarnaast vermelden Van Hoecke et al. (2009) ook dat er gemiddeld 22,4% eigen opgeleide spelers zijn in A- en B-kern samen en dat er gemiddeld 2,1 spelers speelgelegenheid krijgen in de eigen A-kern. In ons onderzoek komen de resultaten bij benadering overeen met deze uit het onderzoek van Van Hoecke et al. (2009). Deze kleine verschillen kunnen te wijten zijn aan het ontbreken van bepaalde gegevens in de dataset. Ook het aantal eigen opgeleide spelers die opgenomen worden in de A-kern van een evenwaardige club en die daar al dan niet speelgelegenheid krijgen, is in beide onderzoeken nagenoeg identiek.
Volgens Van Hoecke et al. (2008) zijn er bij de Duitse profvoetbalclubs significante correlaties terug te vinden tussen de dimensie ‘effectiviteit’ enerzijds en de andere kwaliteitsdimensies anderzijds. Zo beschrijven zij een sterk verband tussen ‘effectiviteit’ en totale score. Ook in ons onderzoek vinden we een hoge correlatie terug tussen deze twee dimensies. Uit voorgaande bespreking kunnen we besluiten dat de resultaten uit ons onderzoek voor het grootste deel overeenkomen met deze uit de literatuur. Wel opvallend is dat er weinig terug te vinden is in de literatuur over de effectiviteit van de jeugdopleidingen van Belgische profclubs.. Bronnen Cameron, K. (1986). Effectivness as a paradox: concensus en conflict in conceptions of organizational effectiveness. Management science , 539 - 553.
Chelladurai, P. (1987). Multidimensionality and multiple perspectives of organizational effectiveness. Journal of sport Management , 37 47. Connolly, T., Conlon, E. J., & Deutsch, S. J. (1980). Organizational effectiveness: A multiple constituency approach. Academy of management review , 211 - 217. Duquet, W., & Deriemaeker, P. (2005). Cursus onderzoeksmethodes en statistiek in de bewegings - en revalidatiewetenschappen. Brussel: Vrije Universiteit Brussel. Frisby, W. (1986). Measuring the organizational effectiveness of national sport governing bodies. Canadian journal of applied sport sciences , 94 99.
5
Papadimitriou, D., & Taylor, P. (2000). Organizational effectiveness of Hellenic National Sports Organisations: A multiple constituency approach. Sport management review , 23 - 46. Price, J. L. (1972). The study of organizational effectiveness. The Sociological quarterly , 3 - 15. Quinn, R. E., & Rohrbaugh, J. (1987). A competing values approach to organizational effectiveness. Public productivity review , 122 - 140. Schoukens, H., & Van Hoecke, J. (2005). Scoren met jeugd: succesvol runnen van een jeugdopleiding. Antwerpen: F & G partners bvba. Siegel, S., & Castellan, J. N. (1988). Nonparametric statistics for the behavioral sciences . New York: McGraw-Hill. Slack, T. (1997). Understanding sport organizations: The application of organization theory. Leeds: Human kinetics. Steers, R. M. (1976). When is an organization effective: a process approach to understanding effectivness. Organizational dynamics , 50 - 63.
van den Brink, W. P., & Koele, P. (2001). Statistiek: deel 2: theorie. Amsterdam: Boom. Van Hoecke, J., Schoukens, H., & De Sutter, R. (2006). Foot PASS: a constructive and destinctive quality system for youth academies of professional football clubs. Conference proceedings EASM 2006. Cyprus. Van Hoecke, J., Schoukens, H., Lochmann, M., & Laudenklos, P. (2008). Foot PASS Deutschland: managing performance in the Bundesliga trough the certification of youth academies. Ceonference proceedings EASM 2008. Heidelberg. Van Hoecke, J., Schoukens, H., Simm, S., & De Bosscher, V. (2009). Measuring the performance of professional youth academies: the case of the Bundesliga . Conferende proceedings, (pp. 173 175). Amsterdam. Yuchtman, E., & Seashore, S. E. (1967). A systems resource approach to organizational effectiveness. American sociological review , 891 903.
www.doublepass.com. (sd). info over Double PASS bvba. Opgeroepen op 2009, van Website van Double PASS: www.doublepass.com
6