VERGELIJKING IFRS MET NEDERLANDSE WET- EN REGELGEVING
-1-
Vergelijking IFRS met Nederlandse wet- en regelgeving Editie 2007 Rotterdam, Ernst & Young, Directoraat Vaktechniek, 2007 Hoewel bij het redigeren van deze uitgave de grootst mogelijke zorgvuldigheid wordt betracht, bestaat altijd de mogelijkheid dat bepaalde informatie na verloop van tijd verouderd of niet meer juist is. Ernst & Young Accountants is dan ook niet aansprakelijk voor de gevolgen van activiteiten die worden ondernomen op basis van deze uitgave. Overname van onderdelen van deze publicatie is na schriftelijke toestemming van Ernst & Young Accountants toegestaan mits met bronvermelding. Achtste druk, 2007 Ernst & Young is de zakelijke aanduiding voor de samenwerkende maatschappen Ernst & Young Accountants en Ernst & Young Belastingadviseurs. Dit zijn maatschappen van besloten vennootschappen (‘praktijkvennootschappen’). Ernst & Young ondersteunt zijn cliënten op de gebieden accountancy, belastingadvies en transaction advisory services. Het juridisch en notarieel advies wordt verzorgd door Holland Van Gijzen Advocaten en Notarissen, die een strategische alliantie heeft met de belastingmaatschap van Ernst & Young. Daarnaast biedt Ernst & Young ondersteuning op een aantal specifieke terreinen zoals subsidieadvisering, edp-auditing, actuariële dienstverlening, beleidsonderzoek, human capital, vestigingsplaatsadvisering en op het gebied van documentaire informatiesystemen. In Nederland werken ruim 5.000 medewerkers verspreid over 29 vestigingen. Ernst & Young maakt deel uit van Ernst & Young Global, een wereldwijde organisatie van accountants, belastingadviseurs en transaction advisory adviseurs, die op dit marktgebied een leidinggevende positie inneemt. In sommige delen van de wereld, waar het is toegestaan, geeft Ernst & Young ook juridisch en notarieel advies. Wereldwijd telt Ernst & Young zo’n 100.000 medewerkers verdeeld over 140 landen. Ernst & Young Accountants Directoraat Vaktechniek Postbus 488 3000 AL Rotterdam Tel.: (010) 406 82 44 Fax: (010) 406 83 01
-2-
Inhoudsopgave Voorwoord Handleiding bij het gebruik Toepassing IFRS: algemene bepalingen Samenvatting op hoofdlijnen
5 6 7 9
Balans 1 2 3 4a 4b 5 6 7a 7b 8a 8b 9 10a 10b 11 12 13 14a 14b
25
Immateriële vaste activa (exclusief gekochte goodwill) Materiële vaste activa (inclusief vastgoedbeleggingen) Deelnemingen (exclusief joint ventures) Overige financiële vaste activa [huidige Richtlijn] Overige financiële vaste activa [ontwerp-Richtlijn] Voorraden Onderhanden werk Vlottende activa: vorderingen [huidige Richtlijn] Vlottende activa: vorderingen [ontwerp-Richtlijn] Vlottende activa: effecten [huidige Richtlijn] Vlottende activa: effecten [ontwerp-Richtlijn] Liquide middelen Eigen vermogen in de enkelvoudige jaarrekening Eigen vermogen in de geconsolideerde jaarrekening Voorzieningen (exclusief belastingen en pensioenen) Pensioenvoorzieningen Voorzieningen voor latente belastingen Schulden [huidige Richtlijn] Schulden [ontwerp-Richtlijn]
26 34 40 45 53 62 65 69 74 80 87 95 97 101 106 111 119 122 129
Capita selecta
137
15 16 17 18 19 20 21 22a 22b 23 24 25 26 27
138 141 145 152 157 163 168 174 181 189 193 198 201 206
Winst-en-verliesrekening Kasstroomoverzicht Toelichting algemeen Consolidatie Fusies, overnames en goodwill Joint ventures Vreemde valuta Financiële instrumenten [huidige Richtlijn] Financiële instrumenten [ontwerp-Richtlijn] Leasing Stelselwijzigingen, schattingswijzigingen en foutenherstel Gesegmenteerde informatie Niet uit de balans blijkende verplichtingen en rechten Overheidssubsidies en vergelijkbare faciliteiten
-3-
28 29 30 31 32 33
Winst per aandeel Gebeurtenissen na balansdatum Tussentijdse berichten Beëindiging bedrijfsactiviteiten en afstoting van (groepen) activa Share-Based Payments (inclusief personeelsopties) Bijzondere waardeverminderingen van vaste active
212 218 222 225 233 241
Bijzondere organisaties
247
34 35 36 37
248 254 261 266
Banken Beleggingsinstellingen Pensioenfondsen Verzekeringsmaatschappijen
Trefwoordenregister
277
-4-
Voorwoord bij de editie 2007 Vanaf 2005 zijn alle beursgenoteerde bedrijven in de Europese Unie verplicht de International Financial Reporting Standards (IFRS) toe te passen. In 2005 is nieuwe wetgeving van toepassing geworden die het alle overige onder Titel 9 BW vallende entiteiten mogelijk maakt IFRS toe te passen in plaats van Nederlandse grondslagen. Wat betekent toepassing van IFRS voor Nederlandse bedrijven? Op die vraag geeft deze publicatie een antwoord. IFRS wordt opgesteld door de IASB. Onder de aanduiding IFRS vallen zowel de International Accounting Standards (IAS) die door de International Accounting Standards Committee (IASC) zijn uitgevaardigd en eventueel aangepast door de IASB, als de door de IASB uitgegeven International Financial Reporting Standards (IFRS). Om vast te stellen wat toepassing van IFRS betekent voor Nederlandse ondernemingen, hebben wij vanaf 2000 jaarlijks een vergelijking gemaakt tussen de Nederlandse wet- en regelgeving en IFRS. Deze achtste druk actualiseert deze vergelijking en is van toepassing op de jaarrekeningen 2007. De uitgave is bedoeld als een overzichtelijk en handzaam overzicht voor de Nederlandse praktijk, waarin de verschillen tussen een jaarrekening op basis van Nederlandse wet- en regelgeving en IFRS duidelijk worden. De publicatie is zowel in de Nederlandse als in de Engelse taal verkrijgbaar. De uitgave geeft een inventarisatie van afwijkende, beperkende of aanvullende bepalingen van IFRS ten opzichte van de Nederlandse regelgeving. Uitgaande van een jaarrekening op basis van Nederlandse grondslagen kan met behulp van deze uitgave een indruk worden verkregen van de consequenties van toepassing van IFRS-grondslagen. Uiteraard dient in alle gevallen voor details de tekst van de standaarden te worden geraadpleegd. De publicatie is gebaseerd op de Nederlandse wetgeving per 31 december 2006 en de jaareditie 2006 van de Richtlijnen voor de jaarverslaggeving van de Raad voor de Jaarverslaggeving. De nieuw opgenomen Richtlijnen in jaareditie 2006 zijn van toepassing op de jaarrekening 2007. Met betrekking tot de IASB zijn de IAS-standaarden 1 tot en met 41, de SIC-interpretaties 1 tot en met 33 voor zover nog van toepassing, IFRS 1 tot en met 7 en IFRIC 1 tot en met 12 in de publicatie verwerkt. Deze zijn van toepassing op jaarrekeningen 2007 (of eerder). Alle referenties aan paragrafen van standaarden en interpretaties, tenzij anders aangegeven, hebben betrekking op de versie zoals deze verplicht van toepassing is voor 2007. Indien u over de toepassing van de publicatie of over andere aspecten van de jaarrekeningvoorschriften vragen heeft, kunt u zich wenden tot uw accountant. Hij is gaarne bereid u hierover nader te informeren. Rotterdam, juli 2007
Ernst & Young Accountants Directoraat Vaktechniek
-5-
Handleiding bij het gebruik De hoofdstukindeling van deze uitgave volgt de posten van de balans; in de hoofdstukken ‘Capita selecta’ komen bijzondere onderwerpen aan de orde. De laatste hoofdstukken handelen over een aantal bijzondere organisaties. Aangezien enkele onderwerpen onder meerdere hoofdstukken gerangschikt kunnen worden, is het mogelijk dat een aantal verschillen dubbel is opgenomen. Een aantal onderwerpen rondom de jaarrekening is buiten beschouwing gelaten omdat hiervoor (nog) geen IFRS-standaarden gelden. Als voorbeeld kunnen worden genoemd het bestuursverslag, de accountantscontrole en de deponering. De publicatie gaat uit van de eisen die gelden voor de jaarrekening van grote rechtspersonen, omdat in de IFRS-standaarden geen onderscheid wordt gemaakt tussen grote, middelgrote en kleine rechtspersonen. Elk hoofdstuk geeft in een kader eerst een samenvatting van de belangrijkste verschillen tussen Nederlandse regelgeving en IFRS-standaarden. Tevens is in dit kader een kolom ‘Conclusie’ opgenomen waarin snel kan worden afgelezen of: • er sprake is van strijdigheden tussen Nederlandse wet- en regelgeving en IFRS; • IFRS aanvullende regels/toelichting eist; • de Nederlandse wet- en regelgeving aanvullende regels/toelichting eist; • IFRS minder opties toestaat dan de Nederlandse wet- en regelgeving of andersom. Opgemerkt zij, dat slechts tot het bestaan van strijdigheden is geconcludeerd als in de Nederlandse regelgeving een bepaalde verwerkingswijze dwingend is voorgeschreven die onder IFRS niet is toegestaan, of omgekeerd. Slechts in die gevallen is het voor een onderneming niet mogelijk een jaarrekening op te stellen die zowel aan de Nederlandse wet- en regelgeving voldoet als aan de International Financial Reporting Standards. In alle andere gevallen bestaat de mogelijkheid een verwerkingswijze te kiezen die onder beide stelsels is toegestaan. In een toelichtende tekst worden de verschillen vervolgens nader geanalyseerd en toegelicht. Alhoewel bij het schrijven van deze uitgave de grootst mogelijke zorgvuldigheid is betracht, kan niet worden ingestaan voor de volledigheid van de aangegeven verschillen tussen de Nederlandse wet- en regelgeving en de bepalingen van de IASB.
-6-
Toepassing IFRS Eerste toepassing IFRS: algemene bepalingen Indien een jaarrekening voor het eerst volgens IFRS-grondslagen wordt opgesteld, geldt op dit moment een specifieke regeling (IFRS 1 First Time Adoption of IFRS). De normale standaard over stelselwijzigingen (IAS 8) is in deze situatie niet van toepassing omdat er geen sprake is van een stelselwijziging binnen IFRS, maar van een overgang naar IFRS. IFRS 1 is van toepassing voor jaarrekeningen die aanvangen vanaf 1 januari 2004, maar mag ook eerder worden toegepast. IFRS 1 gaat uit van het principe dat bij eerste toepassing van IFRS een jaarrekening moet worden opgesteld alsof altijd IFRS zou zijn toegepast. Ook de vergelijkende cijfers (ten minste één jaar) moeten worden aangepast. Uitgegaan moet worden van de versie van elke standaard zoals deze van toepassing is op de balansdatum van het financiële jaar waarin voor het eerst IFRS wordt toegepast. Met andere woorden, men mag geen rekening houden met eerdere versies en de daarbijbehorende overgangsbepalingen. Er wordt een aantal vrijstellingen geboden, namelijk: • Voor fusies en overnames die hebben plaatsgevonden vóór de openingsbalans van de oudste periode die wordt gepresenteerd, gelden vrijstellingen voor het aanpassen naar IFRS. Bijvoorbeeld, indien een fusie of overname heeft plaatsgevonden voor het oudste jaar dat wordt gepresenteerd, en deze is verwerkt volgens de pooling of interests-methode terwijl dit onder IFRS als overname zou moeten worden beschouwd, behoeft er geen aanpassing plaats te vinden. Evenmin behoeft eenmaal ten laste van het eigen vermogen gebrachte goodwill opnieuw te worden geactiveerd. • Ten aanzien van materiële en sommige immateriële vaste activa mag bij waardering tegen historische kostprijs eenmalig een reële waarde als ‘deemed cost’ worden beschouwd. • Indien bij de eerste toepassing van IAS 19 ‘Employee Benefits’ ten aanzien van de verwerking van pensioenverplichtingen wordt geopteerd voor de ‘corridor’-benadering (zie hoofdstuk 12), mag deze corridor op nihil worden gesteld in de openingsbalans van de oudste periode die wordt gepresenteerd. Hij hoeft dus niet retrospectief sinds het van toepassing worden van IAS 19 te worden berekend. • De onder het eigen vermogen opgenomen reserve koersverschillen op buitenlandse eenheden mag eenmalig op nul worden gezet om vanaf dat moment de nieuw ontstane koersverschillen te gaan registreren. Een eventueel op de overgangsdatum bestaand saldo gaat dan naar de vrije reserves. • Van een hybride financieel instrument waarvan inmiddels conversie of aflossing heeft plaatsgevonden mag de splitsing tussen eigen en vreemd vermogen achterwege blijven. • Indien moeder en dochter binnen een groep niet tegelijkertijd overgaan op IFRS behoeft een dochter niet tweemaal IFRS 1 toe te passen. • Het eenmalig aanwijzen van financiële instrumenten als ‘available for sale’ of ‘at fair value through profit and loss’. • Het niet toepassen van IFRS 2 ‘Share-Based Payments’ op eigen vermogensinstrumenten die zijn toegekend voor 7 november 2002 of onvoorwaardelijk (vested) zijn geworden voor date of transition of 1 januari 2005 of afgewikkeld (settled) zijn voor de date of transition. • Het toepassen van de overgangsbepalingen van IFRS 4 ‘Insurance Contracts’.
-7-
•
Het niet met terugwerkende kracht toepassen van IFRIC 1 ‘Changes in Decommissioning, Restoration and Similar Liabilities’.
Daarnaast bestaat een aantal uitzonderingen op het principe dat elke standaard retrospectief moet worden toegepast. In enkele gevallen moet een standaard prospectief vanaf de datum van overgang naar IFRS worden toegepast: • Bij financiële instrumenten mag niet met terugwerkende kracht hedge accounting worden toegepast. • Indien een financieel actief onder Nederlandse grondslagen van de balans is gehaald (derecognised), mag dit onder IFRS niet alsnog op de balans worden gezet, zelfs niet indien niet voldaan wordt aan de ‘derecognition’-regels van IAS 39. Echter een entiteit mag de derecognition bepalingen van IAS 39 toepassen vanaf een eerdere willekeurige datum mits de informatie daarover ten tijde van de transactie reeds verzameld was. • Bij het maken van schattingen onder IFRS moeten in principe de onder Nederlandse grondslagen gehanteerde schattingen worden gerespecteerd, tenzij er sprake is van een fout. Er mag met andere woorden geen ‘hindsight’ worden gebruikt. • Indien de date of transition van een first time adopter eerder dan 1 januari 2005 ligt, moeten de overgangsbepalingen van IFRS 5 ‘Assets held for Sale and Discontinuing Activities’ worden toegepast in plaats van een volledige retrospectieve toepassing. Consistentie bij keuzemogelijkheden tussen methoden De IASB kent op diverse plaatsen in de standaarden keuzemogelijkheden tussen alternatieve methoden. De SIC heeft bepaald (SIC 18) dat daar waar in de standaarden geen onderscheid wordt gemaakt tussen verschillende soorten transacties/gebeurtenissen, het niet mogelijk is zelf een dergelijk onderscheid te creëren door bepaalde transacties/gebeurtenissen volgens de ene, en andere transacties/gebeurtenissen volgens de andere methode te verwerken. Dit is wel mogelijk indien de standaard zelf onderscheid maakt en op grond daarvan kan worden gesteld dat voor bepaalde transacties/gebeurtenissen de ene methode beter is en voor andere soorten transacties/gebeurtenissen de andere. In de interpretatie wordt een overzicht gegeven van de keuzemogelijkheden die IFRS op dit moment biedt. Een van de consequenties van deze interpretatie is dat het niet langer mogelijk is om bepaalde joint ventures proportioneel te consolideren terwijl andere joint ventures volgens de netto-vermogenswaarde worden gewaardeerd.
-8-
Samenvatting op hoofdlijnen In deze publicatie is een vergelijking gemaakt tussen de Nederlandse wet- en regelgeving en de International Financial Reporting Standards. Het uitgangspunt is de vraag geweest in hoeverre een naar Nederlandse wet- en regelgeving opgestelde jaarrekening kan voldoen aan de standaarden van de IASB. Geconstateerd moet worden dat op een groot aantal gebieden verschillen tussen beide bestaan. In deze samenvatting zijn deze verschillen beknopt weergegeven. Een onderverdeling is gemaakt naar verschillen in: • grondslagen van waardering en resultaatbepaling; • presentatie van informatie; • toelichting. Daarnaast is aangegeven of het verschil leidt tot een strijdigheid of dat er sprake is van strikter geformuleerde eisen. Opgemerkt zij dat de verschillen per onderwerp zijn bepaald. Dit leidt in een aantal gevallen tot het dubbel opnemen van verschillen omdat sommige onderwerpen op meerdere balansposten betrekking hebben (bijvoorbeeld zowel op financiële vaste activa als op vorderingen onder de vlottende activa). In de onderstaande tabellen is uitgegaan van de Nederlandse RJ-Richtlijnen en de IAS’en, IFRS’en en Interpretations die verplicht van toepassing zijn. Nog niet opgenomen zijn dus de gewijzigde standaarden en interpretaties die in 2007 mogen worden toegepast. Verschillen op basis van de editie 2007 (jaarrekening 2007) ten opzichte van eerdere edities van deze vergelijking Strijdig
IFRS strikter
RJ strikter
2007
2006
2005
2004
2003
2007
2006
2005
2004
2003
2007
2006
2005
2004
2003
Grondslagen
41
40
40
17
13
122
135
137
72
68
37
37
42
31
22
Presentatie
14
14
13
7
6
26
27
29
21
19
21
21
23
14
12
49
52
50
31
28
32
31
33
16
16
197
214
216
124
115
90
89
98
61
50
Toelichting Totaal
55
54
53
24
19
De geconstateerde verschillen op basis van de huidige Richtlijnen strekken zich uit over alle onderwerpen. Enkele onderwerpen vertonen een groot aantal afwijkingen van de standaarden van de IASB. Als voorbeeld noemen wij immateriële vaste activa (17 verschillen), materiële vaste activa (11 verschillen), overige financiële vaste activa (11 verschillen) en pensioenvoorzieningen (13 verschillen), De strijdigheden op grond van de huidige Richtlijnen in de waarderings- en resultaatbepalingsgrondslagen zijn in de hiernavolgende tabel opgenomen. Waar van toepassing wordt met behulp van voetnoten aangegeven welke strijdigheden in de waarderings- en resultaatbepalingsgrondslagen vervallen indien ontwerp-Richtlijnen (zoals opgenomen in de jaareditie 2007) worden omgezet in Richtlijnen.
-9-
Onderwerp
Strijdigheid in de waarderings- en resultaatbepalingsgrondslagen
Hoofdstuk
Immateriële vaste activa
Indien er sprake is van immateriële vaste activa zonder bepaalbare levensduur vindt volgens IFRS geen afschrijving plaats terwijl op grond van Nederlandse wet- en regelgeving afschrijving dient plaats te vinden over een levensduur die in principe niet langer is dan twintig jaar. De waardering van immateriële vaste activa zonder actieve markt bij overname kan op grond van de Nederlandse wet en regelgeving niet leiden tot ontstaan of verhogen van negatieve goodwill. Onder IFRS gelden hiervoor geen beperkingen.
1, 1.1
Invulling van de actuele waarde kan volgens IFRS alleen door middel van reële waarde terwijl volgens de Nederlandse wet- en regelgeving, afhankelijk van de situatie, invulling dient plaats te vinden door middel van vervangingswaarde, bedrijfswaarde of opbrengstwaarde. Indien er sprake is van vaste activa ‘held for sale’ vindt er geen afschrijving plaats en wordt een impairment test uitgevoerd. Op grond van Nederlandse wet en regelgeving zijn geen specifieke regels voorgeschreven en blijft afschrijven verplicht.
1, 1.2; 2, 1.1
Immateriële vaste activa; Materiële vaste activa
1, 1.13; 19, 1.6
1, 1.11; 2, 1.9;
Deelnemingen
Deelnemingen in groepsmaatschappijen en deelnemingen waarop 3, 1.1 invloed van betekenis wordt uitgeoefend dienen in de enkelvoudige jaarrekening ingevolge Nederlandse wet- en regelgeving tegen nettovermogenswaarde te worden gewaardeerd. Ingevolge IAS 27 dienen dergelijke deelnemingen tegen kostprijs of reële waarde te worden gewaardeerd. Ingevolge IFRS dient een deelneming ‘held for sale’ gewaardeerd te 3, 1.5 worden tegen de laatste boekwaarde volgens de equity method of lagere directe opbrengstwaarde minus kosten om te verkopen. Ingevolge Nederlandse wet- en regelgeving worden dergelijke deelnemingen tegen netto-vermogenswaarde gewaardeerd.
Overige financiële vaste activa; vlottende activa: vorderingen
Vorderingen die worden aangehouden voor handelsdoeleinden dienen ingevolge Nederlandse wet- en regelgeving tegen nominale waarde of amortisatiewaarde te worden gewaardeerd en ingevolge IAS 39 tegen reële waarde, waarbij de wijzigingen in de reële waarde in het resultaat worden verwerkt.
4a, 1.6; 7a, 1.3
Voorraden
Voorraden bij producenten van minerale hulpbronnen en minerale producten worden ingevolge IFRS tegen kostprijs of net realisable value gewaardeerd met waardeveranderingen in de winst-enverliesrekening. Ingevolge Nederlandse wet- en regelgeving dient waardering tegen verkrijgingsprijs of actuele waarde te geschieden met waardemutaties naar de herwaarderingsreserve.
5,1.2
-10-
Onderwerp
Strijdigheid in de waarderings- en resultaatbepalingsgrondslagen
Hoofdstuk
Voorraden
Ingevolge IFRS worden de waardeveranderingen van voorraden commodities bij brokers/traders die tegen reële waarde minus verkoopkosten worden gewaardeerd in de winst-en-verliesrekening verwerkt. Ingevolge Nederlandse wet- en regelgeving dienen dergelijke waardewijzigingen in de herwaarderingsreserve te worden verwerkt.
5, 1.3
Onderhanden werk
Onder IFRS worden de opbrengsten verwerkt naar de mate waarin de verrichte prestaties hun aandeel hebben gehad in het totaal van de voor het project te verrichten prestaties. Ingevolge Nederlandse wet- en regelgeving wordt de winst verwerkt naar de mate waarin de verrichte prestaties hun aandeel hebben gehad in het totaal van de voor het project te verrichten prestaties. Indien er sprake is van wijziging van de omstandigheden tijdens de uitvoering van een project dienen ingevolge de Nederlandse wet- en regelgeving de resultaten prospectief te worden verwerkt terwijl deze ingevolge IFRS retrospectief dienen te worden verwerkt.
6, 1.3
Pensioenvoorzieningen
Indien sprake is van de uitvoering door een ondernemingspensioenfonds ten behoeve van een groep ondernemingen dient ingevolge IFRS de verdeling van de lasten plaats te vinden op basis van de contractuele overeenkomst of de staande praktijk van doorbelasting. Ingevolge Nederlandse wet- en regelgeving dient het aandeel in de lasten in de afzonderlijke jaarrekening van de verbonden rechtspersonen te worden bepaald met een geëigende verdeelsleutel.
12, 1.8
Voorziening voor latente belastingen
Ingevolge IFRS dient een actieve belastinglatentie uit hoofde van verliescompensatie bij de overnemende partij zelf via de winst-enverliesrekening te lopen. Ingevolge de Nederlandse wet-en regelgeving dient de vorming van een dergelijke latentie via de goodwill te lopen.
13, 1.2
Schulden
Schulden die worden aangehouden voor handelsdoeleinden dienen ingevolge IAS 39 tegen reële waarde te worden gewaardeerd, waarbij de wijzigingen in de reële waarde in de winst-en-verliesrekening worden verwerkt. Ingevolge Nederlandse wet- en regelgeving dienen dergelijke schulden tegen nominale waarde of amortisatiewaarde te worden gewaardeerd.
14a, 1.3
Fusies, overnames, goodwill
De verwerking van fusies geschiedt ingevolge IFRS 3 volgens de purchase-methode terwijl volgens de Nederlandse regelgeving de pooling of interests-methode verplicht is indien aan de betreffende voorwaarden is voldaan.
19, 1.3
-11-
6, 1.4
Onderwerp
Strijdigheid in de waarderings- en resultaatbepalingsgrondslagen
Hoofdstuk
Fusies, overnames, goodwill
Bij overnames worden ingevolge IFRS voorwaardelijke verplichtingen bij de overgenomen partij in de overnamebalans tegen reële waarde verantwoord. Ingevolge Nederlandse regelgeving worden dergelijke voorwaardelijke verplichtingen niet in de overnamebalans verantwoord. Bij de allocatie van de kostprijs over de gekochte activa en passiva geldt onder Nederlandse grondslagen de beperking dat het opnemen van een immaterieel actief zonder actieve markt niet kan leiden tot een negatieve goodwill. Onder IFRS geldt deze beperking niet. Indien goodwill wordt betaald op overnames, wordt dergelijke goodwill ingevolge IFRS 3 geactiveerd en niet afgeschreven; jaarlijks wordt een impairment test gedaan. Ingevolge Nederlandse regelgeving dient dergelijke goodwill te worden geactiveerd en afgeschreven. Indien er sprake is van negatieve goodwill bij overnames, dient deze negatieve goodwill ingevolge IFRS 3 direct ten gunste van het resultaat te worden geboekt. Ingevolge de Nederlandse regelgeving hangt verwerking van negatieve goodwill af van de omstandigheden.
19, 1.4
Joint ventures
In de enkelvoudige jaarrekening worden ingevolge Nederlandse weten regelgeving joint ventures gewaardeerd tegen netto-vermogenswaarde, bij gegronde redenen tegen kostprijs of actuele waarde. Ingevolge IFRS dienen joint ventures in de separate financial statements te worden gewaardeerd tegen kostprijs of volgens IAS 39, tenzij ze worden aangemerkt als ‘held for sale’.
20, 1.1
Vreemde valuta
Onder de RJ is de waardering van valutatermijncontracten tegen reële waarde niet verplicht. Ingevolge IAS 39 worden de specifieke (afwijkende) regels voor hedge accounting toegepast; waardering tegen reële waarde is verplicht.
21, 1.1
Foutenherstel
In tegenstelling tot de RJ, die verwerking via de winst-enverliesrekening voorschrijft, dienen andere fouten (niet-fundamentele fouten) onder IAS 8 verwerkt te worden via het eigen vermogen.
24, 1.2
Winst per aandeel
IAS 33 maakt geen onderscheid tussen een bedrijfsovername die als overname of een bedrijfsovername die als een samensmelting van belangen wordt gekwalificeerd. De RJ maakt dit onderscheid wel. Derhalve is de berekening van de winst verschillend.
28, 1.2
-12-
19, 1.6
19, 1.8
19, 1.9
Onderwerp
Strijdigheid in de waarderings- en resultaatbepalingsgrondslagen
Hoofdstuk
Winst per aandeel
De RJ maakt bij de verwerkingswijze van de verwaterde winst per aandeel bij contracten die vereffend mogen worden in gewone aandelen of contanten geen verschil tussen de uitgevende rechtspersoon of houder van het instrument/contract bij de verwerkingswijze. De IASB doet dit wel. Daardoor is de berekening van de winst verschillend. Of potentiële gewone aandelen tot verwatering leiden, en derhalve mee worden genomen in de berekening van de verwaterde winst per aandeel, wordt onder IAS 33 bepaald op basis van het effect op het resultaat uit voortgezette bedrijfsactiviteiten en onder de RJ op basis van het resultaat (inclusief beëindigde bedrijfsactiviteiten).
28, 1.5
Gebeurtenissen na balansdatum
Gegevens die nadere informatie geven over de feitelijke situatie per balansdatum in de periode vanaf het opmaken tot aan het vaststellen van de jaarrekening, dienen onder de RJ verwerkt te worden indien dit onontbeerlijk is voor het inzicht. IFRS kent geen specifieke regelgeving over deze periode.
29, 1.1
Beëindiging bedrijfsactiviteiten en afstoting van (groepen) activa
Afschrijven gaat onder de RJ door tot het moment van daadwerkelijke afstoting. Ingevolge IFRS vindt er geen afschrijving meer plaats vanaf het moment van kwalificatie als ‘held for sale’.
31, 1.3
Share based payment
Waardering van ‘equity-settled share-based payments’ dient ingevolge IFRS 2 plaats te vinden tegen reële waarde op het moment van toekennen
32, 1.2
Bijzondere waardevermindering
Indien een entiteit haar rapportagestructuur wijzigt, dient onder IAS 36 de toewijzing van goodwill naar kasstroomgenererende eenheden aangepast te worden aan de gewijzigde rapportagestructuur. Bij verkoop of afstoting van een (deel van een) kasstroomgenererende entiteit dient onder IAS 36 de gerelateerde goodwill in het transactieresultaat betrokken te worden. IAS 36 maakt in tegenstelling tot de RJ geen gebruik van een ‘bottomup’ en ‘top-down’ test. Bij de impairment test dient de goodwill bij een overname met een minderheidsbelang aangepast te worden naar een 100%-aandeel. De RJ kent onder bepaalde voorwaarden de mogelijkheid van terugneming van een bijzondere waardevermindering van goodwill. Deze mogelijkheid kent IAS 36 niet.
33, 1.4
-13-
28, 1.6
33, 1.5
33, 1.6 33, 1.7 33, 1.8
Onderwerp
Strijdigheid in de waarderings- en resultaatbepalingsgrondslagen
Hoofdstuk
Pensioenfondsen
De pensioenverplichtingen dienen onder de RJ te worden berekend aan de hand van de ‘opgebouwde rechten’-methode of ‘lasten minus baten’-methode. IAS 26 schrijft een actuariële waardering voor, al dan niet rekening houdende met toekomstige verwachte salarisstijgingen.
36, 1.3
De strijdigheden in de presentatie zijn in de hiernavolgende tabel opgenomen.
Onderwerp
Strijdigheid in de presentatie
Hoofdstuk
Immateriële vaste activa; materiële vaste activa; deelnemingen
Vaste activa ‘held for sale’ worden ingevolge IFRS onder de vlottende activa gepresenteerd, onder Nederlandse wet- en regelgeving blijven dergelijke activa onder de vaste activa gerubriceerd staan.
1, 2.2 2, 2.2 3, 2.3
Deelnemingen/goodwill
Ingevolge IAS 28 maakt de post goodwill bij de eerste waardering van de deelneming volgens de ‘equity method’ deel uit van de post deelnemingen. Binnen de post deelnemingen wordt vervolgens niet meer op de goodwill afgeschreven. Ingevolge Nederlandse regelgeving wordt de goodwill afzonderlijk gepresenteerd als immaterieel vast actief en afgeschreven.
3, 2.2
Onderhanden werk
Ingevolge de Nederlandse wet- en regelgeving wordt onderhanden werk als onderdeel van de voorraden verantwoord. Ingevolge IAS 11 vindt verantwoording als vordering of schuld of als afzonderlijke post plaats.
6, 2.2
Liquide middelen
Liquide middelen die niet ter vrije beschikking staan dienen ingevolge IAS 1 als een niet-vlottend actief te worden gepresenteerd indien de balans is ingedeeld naar vlottend en niet-vlottend. Ingevolge Nederlandse wet- en regelgeving vindt presentatie plaats onder de vlottende activa, met slechts een vermelding in de toelichting.
9, 2.1
Eigen vermogen in de enkelvoudige jaarrekening
Ingevolge de Nederlandse regelgeving is de presentatie als eigen of vreemd vermogen afhankelijk van de juridische vorm. Ingevolge IFRS is de presentatie afhankelijk van de substance.
10a, 2.2
Eigen vermogen in de geconsolideerde jaarrekening
Ingevolge Nederlandse wet- en regelgeving wordt het minderheidsbelang gepresenteerd afzonderlijk van het eigen vermogen. Ingevolge IFRS vindt de presentatie plaats binnen het eigen vermogen.
10b, 2.5
-14-
Onderwerp
Strijdigheid in de presentatie
Hoofdstuk
Schulden
Schulden die worden aangehouden voor handelsdoeleinden dienen ingevolge IFRS te worden gepresenteerd als kortlopende schuld. Ingevolge Nederlandse wet- en regelgeving worden schulden met een opeisbaarheid na een jaar als langlopend gerubriceerd. Indien herfinanciering is overeengekomen na de balansdatum en is geformaliseerd voor het opmaken van de jaarrekening, wordt dit feit betrokken bij de classificatie van kortlopend/langlopend deel van de schulden. Onder IFRS wordt dit niet betrokken bij de classificatie.
14a, 2.5 14b, 2.5;
Financiële instrumenten
Onder IAS 32 staat bij de classificatie van financieel instrument als eigen of vreemd vermogen de discretie van de uitgevende onderneming centraal. Onder de Nederlandse regelgeving worden voor de classificatie in de geconsolideerde en de enkelvoudige jaarrekening respectievelijk de economische realiteit en de juridische aanduiding gebruikt.
22a, 2.1
Voorzieningen
Ingevolge IFRS vindt de rubricering van de voorzieningen plaats als onderdeel van de schulden. Onder Nederlandse regelgeving worden de voorzieningen tussen het eigen vermogen en het vreemd vermogen gerubriceerd.
11, 2.1
Gebeurtenissen na balansdatum
Gebeurtenissen na de balansdatum worden onder de RJ in de overige gegevens vermeld. Ingevolge IAS 10 vindt vermelding in de toelichting plaats.
29, 2.1
Beëindiging bedrijfsactiviteiten en afstoting van (groepen) activa
Het actief/de activa en langlopende verplichtingen van een disposal group dient/dienen afzonderlijk op de balans te worden gepresenteerd als ‘non-current asset held for sale’ onder de vlottende activa en ‘noncurrent liabilities held for sale’ onder de kortlopende verplichtingen.
31, 2.1
Banken
Onder IFRS dienen de achtergestelde schulden in de post overige geleende middelen te worden begrepen. Onder Nederlandse regelgeving worden de achtergestelde schulden afzonderlijk opgenomen.
34, 2.2
-15-
14a, 2.6;
In de navolgende tabel is aangegeven in welke gevallen IFRS strikter is wat betreft de waarderings- en resultaatbepalingsgrondslagen dan de Nederlandse wet- en regelgeving. Wat betreft de gevallen waarin IFRS strikter is in de presentatie en toelichting en wat betreft alle gevallen waarin de RJ strikter is, wordt verwezen naar de tekst van de desbetreffende hoofdstukken.
Onderwerp
IFRS strikter dan RJ voor de waarderings- en resultaatbepalingsgrondslagen
Hoofdstuk
Immateriële vaste activa
Kosten in verband met de uitgifte van eigen-vermogensinstrumenten dienen in het eigen vermogen te worden verwerkt.
1, 1.6; 10a, 1.4; 10b, 1.4 1, 1.4
Voor immateriële vaste activa die worden verworven bij een overname bestaat een weerlegbaar vermoeden dat deze betrouwbaar kunnen worden gemeten en economische voordelen opleveren; activering afzonderlijk van de goodwill is in principe verplicht. Voor kosten van onderzoek en ontwikkeling na een overname geldt een specifieke bepaling welk deel geactiveerd moet worden. Voor de aanpassing van de cumulatieve afschrijvingen gelden specifieke voorschriften. Voor immateriële activa met een onbepaalbare levensduur dient een jaarlijkse impairmentbeoordeling plaats te vinden. Voor de exploratie en evaluatie van minerale hulpbronnen gelden specifieke regels. Materiële vaste activa
1, 1.5 1, 1.8 1. 1.9 1, 1.10
De waardering op historische kostprijs en de afschrijving op basis van actuele waarde is niet toegestaan. Het is niet toegestaan bij de winstbepaling op basis van actuele waarde rekening te houden met een financieringscorrectie. Bij regelmatige vervanging van componenten van activa zijn de activering en afschrijving van onderhoudskosten verplicht. De restwaarde en afschrijvingsduur dienen jaarlijks te worden beoordeeld. De waardering van buiten gebruik gestelde materiële vaste activa tegen hogere opbrengstwaarde bij toepassing van de grondslag historische kostprijs is verboden.
2, 1.2
Materiële vaste activa; voorzieningen
Reeds op het moment van investering dient een voorziening voor herstelkosten/opruimingskosten voor het volledige bedrag te worden opgenomen, gewaardeerd tegen contante waarde met gelijktijdige ophoging van de verkrijgingsprijs met hetzelfde bedrag.
2, 1.6; 11, 1.4
Deelnemingen
Deelnemingen zonder invloed dienen tegen reële waarde te worden gewaardeerd waarbij waardeveranderingen in het vermogen of in het resultaat worden verwerkt.
3, 1.2
-16-
2, 1.3 2, 1.4 2, 1.5 2, 1.7
Onderwerp
IFRS strikter dan RJ voor de waarderings- en resultaatbepalingsgrondslagen
Hoofdstuk
Deelnemingen
Verliezen in deelnemingen worden niet meer in aanmerking genomen indien waardering van het belang in de deelneming plus overige langetermijnbelangen in de deelneming lager dan nihil uitkomt. Deelnemingen gehouden door venture capital-ondernemingen worden door middel van de ‘equity method’ of tegen reële waarde gewaardeerd en met waardemutaties verantwoord in de winst-en-verliesrekening.
3, 1.3
Opname van financiële activa en passiva op de balans is verplicht indien men partij wordt bij een contract.
4a, 1.1; 7a, 1.1; 8a, 1.1; 14a, 1.1; 4a, 1.2; 4b, 1.1; 7a, 1.2; 7b, 1.1; 8a, 1.2; 8b,1.1
Overige financiële vaste activa; vlottende activa: vorderingen; vlottende activa: effecten
Financiële activa worden van de balans gehaald indien alle of nagenoeg alle economische voordelen en risico’s zijn overgedragen. Zo niet, dan naarmate control is overgedragen.
Overige financiële vaste activa; vlottende activa: effecten
Overige financiële vaste activa, vorderingen
3, 1.4
Overige effecten (aandelen) dienen tegen reële waarde te worden gewaardeerd.
4a, 1.3; 8a, 1.3;
Overige effecten (vastrentende beleggingen) dienen tegen amortisatiewaarde te worden gewaardeerd indien voldaan is aan het strikte ‘held to maturity’-criterium of te worden gerubriceerd als ‘loans and receivables’, anders vindt waardering tegen reële waarde plaats. Bij toepassing van IAS 39 mogen waardeverminderingen slechts in uitzonderingsgevallen op portfoliobasis worden bepaald. Het is niet toegestaan rekening te houden met tijdelijke waardeverminderingen.
4a, 1.4; 8a, 1.4
Waardeveranderingen van gekochte beursgenoteerde leningen en obligaties moeten in het eigen vermogen worden verwerkt tot realisatie of impairment. Waardeveranderingen mogen slechts onder voorwaarden in het resultaat worden verwerkt. Waardering gekochte niet beursgenoteerde leningen en obligaties tegen reële waarde. Waardeveranderingen van gekochte niet beursgenoteerde leningen en obligaties moeten in het eigen vermogen worden verwerkt tot realisatie of impairment. Waardeveranderingen mogen slechts onder voorwaarden in het resultaat worden verwerkt.
-17-
4a, 1.7; 8a, 1.6 4a, 1.8 4b, 1.9 4b, 1.2; 7b, 1.2; 8b, 1.2 4b, 1.3; 7b, 1.3; 8b, 1.3 4b, 1.4; 7b, 1.4; 8b, 1.4
Onderwerp
IFRS strikter dan RJ voor de waarderings- en resultaatbepalingsgrondslagen
Hoofdstuk
Overige financiële vaste activa, vorderingen
Waardeveranderingen op beursgenoteerde eigen vermogen instrumenten moeten in het eigen vermogen worden verwerkt tot realisatie of impairment. Waardeveranderingen mogen slechts onder voorwaarden in het resultaat worden verwerkt. Waardering niet beursgenoteerde eigen vermogen instrumenten tegen reële waarde. Waardeveranderingen van niet beursgenoteerde eigen vermogen instrumenten moeten in het eigen vermogen worden verwerkt tot realisatie of impairment. Waardeveranderingen mogen slechts onder voorwaarden in het resultaat worden verwerkt.
4b, 1.5; 8b, 1.5
Voorraden
De lifo-methode is niet toegestaan. Overige voorraden dienen tegen kostprijs te worden gewaardeerd.
5, 1.5 5, 1.4
Onderhanden werk
Het is niet toegestaan om om praktische redenen de winst in het boekjaar van gereedkomen te verantwoorden. De samenstelling van de vervaardigingsprijs is expliciet beschreven. Voor het opsplitsen en combineren van contracten in projecten en het aanmerken van meerwerk als project gelden specifieke bepalingen.
6, 1.1
Vlottende activa: vorderingen
IAS 39 kent een specifieke regeling voor de waardevermindering van vorderingen.
7a, 1.4
Eigen vermogen in de enkelvoudige jaarrekening;
De vorming van een belastinglatentie over de herwaarderingsreserve is verplicht.
Eigen vermogen in de geconsolideerde jaarrekening; belastingen
Vrijval van de herwaarderingsreserve kan slechts ten gunste van een andere post binnen het eigen vermogen.
10a, 1.1; 10b, 1.1 13, 1.3 10a, 1.2 10b, 1.2
Voorzieningen
Ingevolge IAS 37 dienen voorzieningen tegen contante waarde te worden gewaardeerd, indien de tijdswaarde materieel is. Voorzieningen voor groot onderhoud zijn niet toegestaan. Een reorganisatievoorziening mag slechts worden gevormd indien voor de balansdatum een verplichting bestaat tot uitvoering. De vorming van een voorziening voor gedifferentieerde premies die zijn verschuldigd op grond van de Wet Pemba mag niet plaatsvinden.
-18-
4b, 1.6; 8b, 1.6 4b, 1.7; 8b, 1.7
6, 1.2 6, 1.5
11, 1.1 11, 1.2 11, 1.3 11, 1.5
Onderwerp
IFRS strikter dan RJ voor de waarderings- en resultaatbepalingsgrondslagen
Hoofdstuk
Pensioenen
De overgangsverplichting dient te worden verwerkt als stelselwijziging. De definitie van een toegezegde-bijdrageregeling behelst dat de werkgever geen juridische of feitelijke verplichting heeft om nog aanvullende bijdragen te betalen met betrekking tot werknemersprestaties in de huidige en voorgaande perioden. Bij een bedrijfstakpensioenfonds geldt dat de beoordeling of er sprake is van een toegezegde-bijdrageregeling of een toegezegdpensioenregeling plaatsvindt op basis van de criteria voor beide regelingen. De toepassing van FAS 87 en andere US GAAP-standaarden voor pensioenen is niet toegestaan ingevolge IFRS. Een verzekerde regeling is een toegezegde-bijdrageregeling tenzij er nog enige juridische of feitelijke verplichting bij de werkgever rust. Het amortisatieschema van past service cost mag niet worden aangepast behalve bij beëindiging of inkrimping van de regeling. Er zijn specifieke aanwijzingen omtrent de opname van activa en passiva in verband met personeelsbeloningen bij een overname. Er zijn uitgebreide regels in het geval van inperking of beëindiging van de regeling.
12, 1.1
Belastingen
De voorziening voor latente belastingen dient tegen nominale waarde te worden gewaardeerd.
13, 1.1
Schulden
Schulden worden van de balans verwijderd indien de onderneming van haar contractuele verplichting is ontheven.
14a, 1.2; 14b, 1.1
Toelichting
Meer partijen worden als verbonden partij aangemerkt.
17, 1.1
Consolidatie
Er is een consolidatieplicht indien er sprake is van groepsmaatschappijen die slechts worden gehouden om in de nabije toekomst te worden vervreemd. Er is geen consolidatievrijstelling voor kleine groepen of indien de informatie slechts tegen onevenredig hoge kosten of vertraging kan worden verkregen. Vrijstelling van deelconsolidatie is slechts mogelijk indien (o.a.) alle minderheidsaandeelhouders instemmen.
18, 1.1
Voor reorganisatiekosten mag bij een overname slechts een voorziening worden getroffen als de overgenomen partij al een bestaande verplichting heeft.
19, 1.1
Fusies, overnames, goodwill
-19-
12, 1.2
12, 1.3
12, 1.4 12, 1.6 12, 1.7 12, 1.9 12, 1.10
18, 1.2
18, 1.3
Onderwerp
IFRS strikter dan RJ voor de waarderings- en resultaatbepalingsgrondslagen
Hoofdstuk
Fusies, overnames, goodwill
Waardering van belastingvorderingen en verplichtingen tegen nominale waarde. Ten aanzien van immateriële vaste activa verworven bij een overname geldt een weerlegbaar vermoeden dat zij identificeerbaar en betrouwbaar meetbaar zijn. Indien er sprake is van step acquisition bij een overname geldt dat het reeds in bezit zijnde aandeel in de activa en passiva van de overgenomen partij moet worden geherwaardeerd.
19, 1.2 19, 1.5
19, 1.7
Joint ventures
Alle joint ventures dienen op dezelfde wijze te worden verwerkt. Venture capital-participaties zijn geen joint ventures maar financieel instrument met waardering tegen reële waarde.
20, 1.2 20, 1.4
Vreemde valuta
Goodwill en aanpassingen naar reële waarde bij een acquisitie van een buitenlandse eenheid mogen slechts verwerkt worden als activa van een buitenlandse eenheid. Bij het afstoten van een deelneming dient het cumulatieve omrekeningsverschil alsnog in de winst-en-verliesrekening te worden opgenomen. Onder IAS 21 wordt een uitgebreide reikwijdte toegepast voor het afstoten van een buitenlandse entiteit, die zich niet slechts beperkt tot verkoop. Nadere specifieke criteria zijn opgenomen voor de definiëring van hyperinflatie. Specifieke regels zijn opgenomen voor de verwerking van de omrekening van latente belastingen bij eerste toepassing van hyperinflatie.
21, 1.2
Opname van financiële activa en passiva op de balans is verplicht indien men partij wordt bij een contract. Financiële activa dienen van de balans gehaald te worden indien nagenoeg alle risico’s en opbrengsten zijn overgedragen. Indien niet nagenoeg alle risico’s en opbrengsten zijn overgedragen, maar control is behouden, worden activa op de balans gehandhaafd voor het deel waarover de onderneming nog risico loopt. Financiële passiva dienen van de balans gehaald te worden wanneer het contract is nagekomen, ontbonden of afgelopen. Derivaten dienen tegen reële waarde te worden gewaardeerd.
22a, 1.1
Financiële instrumenten
-20-
21, 1.3
21, 1.4
21, 1.5 21, 1.6
22a, 1.2
22a, 1.3
Onderwerp
IFRS strikter dan RJ voor de waarderings- en resultaatbepalingsgrondslagen
Hoofdstuk
Leasing
Activering en afschrijving van initiële directe kosten van een financiële lease van de lessor is verplicht. Opnemen in de boekwaarde van het actief onder operationele lease bij lessor en toerekenen over de leaseperiode op dezelfde basis als leaseopbrengsten is verplicht
23, 1.4
Stelselwijzigingen
IFRS/IAS kent slechts verplichte en vrijwillige stelselwijzigingen.
24, 1.1
Overheidssubsidies en vergelijkbare faciliteiten
Bij een subsidie in de vorm van andere dan op geld waardeerbare voordelen, dienen het verkregen actief en de (overheids)subsidie tegen reële waarde of historische waarde opgenomen te worden. Terugbetaling van subsidie wordt verwerkt als schattingswijziging.
27, 1.6
IAS 33 geeft expliciet de correcties in verband met preferente aandelen aan. Gewone aandelen die zullen worden uitgegeven bij conversie van een verplicht converteerbaar instrument worden vanaf de datum waarop het contract in werking treedt meegenomen in de winst per aandeel onder IAS 33. Onder IAS 33 dient bij een omgekeerde aandelensplitsing die effectief een inkoop van aandelen betreft, de afname van de aandelen verwerkt te worden op het moment dat het ‘speciale’ dividend wordt verwerkt. IAS 33 schrijft expliciet voor op welke wijze personeelsopties met vaste of bepaalbare voorwaarden en voorwaardelijke aandelen verwerkt moeten worden. Opties gehouden op eigen aandelen worden niet meegenomen in de berekening van de verwaterde winst per aandeel. Contracten ter verplichting tot inkoop van eigen aandelen worden meegenomen in de berekening van de verwaterde winst per aandeel. Bij verschillende soorten aandelen wordt de winst toegerekend aan de verschillende aandelen. Potentiële aandelen van groepsmaatschappijen worden meegenomen indien potentiële aandelen een verwaterend effect hebben op de gewone winst per aandeel
28, 1.1
Een dividendvoorstel dat is vastgesteld na balansdatum mag onder IAS 10 niet onder de schulden worden opgenomen. Het is niet mogelijk om rekening te houden met een op korte termijn te voorziene waardevermindering van vlottende activa.
29, 1.3
Winst per aandeel
Gebeurtenissen na balansdatum
-21-
23, 1.5
27, 1.7
28, 1.3
28, 1.4
28, 1.7
28, 1.8 28, 1.9 28, 1.10 28, 1.11
29, 1.2
Onderwerp
IFRS strikter dan RJ voor de waarderings- en resultaatbepalingsgrondslagen
Hoofdstuk
Gebeurtenissen na balansdatum
De verwerking van het dividend op preferente aandelen is alleen afhankelijk van de classificatie in de balans
29, 1.4
Tussentijdse berichten
Volgens de RJ behoeft niet meer informatie in tussentijdse berichten te worden verstrekt dan op grond van de RJ in jaarrekening of jaarverslag vereist is. In het tussentijds bericht dient te worden vermeld dat voldaan is aan IFRS/IAS.
30, 1.1
De criteria voor ‘held for sale’ voor een actief/disposal group verschillen onder de Richtlijnen en IFRS 5. IFRS 5 zal wellicht eerder in het besluitvormingsproces moeten worden toegepast dan RJ 345.
31, 1.1
Onder IFRS 5 dient een actief/disposal group die gekwalificeerd wordt als ‘held for sale’ te worden gewaardeerd tegen de laagste van (i) de boekwaarde en (ii) de reële waarde verminderd met de verkoopkosten. Ingevolge de RJ wordt voor een ‘Discontinued Operation’ voor het eerst informatie opgenomen bij een zogenoemde initiële gebeurtenis; onder IFRS 5 indien aan bepaalde criteria is voldaan. IFRS 5 zal wellicht eerder in het besluitvormingsproces moeten worden toegepast dan RJ 345.
31, 1.2
Share-based payments dienen onder IFRS 2 verwerkt te worden op het moment dat de tegenprestatie geleverd wordt; wanneer de entiteit goederen of diensten ontvangt. Waardering van ‘cash-settled share-based payments’ dient ingevolge IFRS 2 te geschieden tegen de reële waarde van de schuld. De reële waarde moet aan het einde van de verslagperiode opnieuw worden vastgesteld. In het geval van ‘share-based payments waarbij de afwikkeling van de transactie in contanten of eigen-vermogensinstrumenten kan plaatsvinden, onderscheidt de IASB verschillende waarderingsmethoden. De toerekening van groepsregelingen aan groepsmaatschappijen vindt plaats aan de hand van een gedetailleerde interpretatie waarbij in zijn algemeenheid de kosten worden verantwoord waar de dienst wordt ontvangen.
32, 1.1
Beëindiging bedrijfsactiviteiten en afstoting van (groepen) activa
Share-based payments
-22-
30, 1.3
31, 1.4
32, 1.3
32, 1.4
32, 1.5
Onderwerp
IFRS strikter dan RJ voor de waarderings- en resultaatbepalingsgrondslagen
Hoofdstuk
Bijzondere waardevermindering
Het toepassingsgebied onder IAS 36 is beperkter dan onder de RJ.
33, 1.1
Onder IAS 36 dient op elke balansdatum een impairment test uitgevoerd te worden voor immateriële vaste activa met onbepaalde gebruiksduur, die nog niet in gebruik zijn genomen, en voor goodwill verworven bij overname. IAS 36 schrijft expliciet voor dat goodwill bij een overname toegewezen dient te worden aan een kasstroomgenererende eenheid van de overnemende partij of groepen van kasstroomgenererende eenheden van de overnemende partij.
33, 1.2
De vorming van een Fonds voor algemene bankrisico’s is niet toegestaan. Amortisatie van ruilresultaten is niet toegestaan.
34, 1.1
Onder IFRS/IAS mogen aankoopkosten van beleggingen slechts als onderdeel van de verkrijgingsprijs van de belegging worden opgenomen. De verwerkingswijze na eerste opname is afhankelijk van de aard. Onder IFRS/IAS is het niet toegestaan de in heruitgifteprijs van eigen aandelen begrepen opslag voor aankoopkosten van beleggingen te activeren; de opslag dient ten gunste van het resultaat gebracht te worden. Onder IFRS/IAS dient op vastgoed in eigen gebruik en bij toepassing van het kostprijsmodel te worden afgeschreven. Indien, zoals het geval kan zijn bij open end-beleggingsinstellingen, de houder van een ‘puttable instrument’ het recht heeft om het instrument terug te verkopen aan de uitgever van het instrument, is er onder IFRS/IAS geen sprake van een ‘equity instrument’ maar van een ‘liability’.
35, 1.2
Pensioenfondsen die voldoen aan bepaalde groottecriteria vallen onder RJ 610. IFRS/IAS maakt geen onderscheid naar grootte van het fonds of de pensioenregeling. Beleggingen dienen tegen reële waarde onder IFRS/IAS te worden gewaardeerd.
36, 1.1
Ten aanzien van aandelenbeleggingen is de terugneming van permanente waardeverminderingen niet mogelijk.
37, 1.1
Banken
Beleggingsinstellingen
Pensioenfondsen
Verzekeringsmaatschappijen
-23-
33, 1.3
34, 1.2
35, 1.3
35, 1.5 35, 1.6
36, 1.2
Onderwerp
IFRS strikter dan RJ voor de waarderings- en resultaatbepalingsgrondslagen
Hoofdstuk
Verzekeringsmaatschappijen
Ten aanzien van de waardering van onroerend goed in eigen gebruik geldt dat of tegen actuele waarde minus afschrijvingen moet worden gewaardeerd, of tegen kostprijs minus afschrijvingen. Ten aanzien van de waardering van obligaties geldt dat verplicht tegen actuele waarde moet worden gewaardeerd waarbij waardeverandering ofwel via het vermogen, ofwel via de winst-en-verliesrekening wordt verwerkt. Ten aanzien van de waardering van leningen geldt dat verplicht tegen actuele waarde of kostprijs moet worden gewaardeerd waarbij waardeverandering ofwel via het vermogen ofwel via de winst-enverliesrekening wordt verwerkt. Het uitsmeren van ruilresultaten is niet toegestaan. Er is geen afzonderlijke behandeling voor de beleggingen voor risico van polishouders. IFRS/IAS verbiedt het opnemen van voorzieningen inzake mogelijke toekomstige claims waaronder catastrofevoorzieningen en egalisatievoorzieningen voor zover die claims betrekking hebben op contracten die op de balansdatum nog niet ingegaan zijn. Onder bepaalde voorwaarden dienen opties en garanties opgenomen in verzekeringscontracten afzonderlijk gewaardeerd te worden. Volledige eliminatie van intercompanytransacties is verplicht.
37, 1.2
37, 1.3
37, 1.5
37, 1.6 37, 1.8
37, 1.9 37, 1.12
Conclusie Concluderend kan worden gesteld dat er sprake is van een groot aantal verschillen tussen de IFRS-standaarden en de Nederlandse wet- en regelgeving. Deze verschillen zullen waarschijnlijk in stand blijven en wellicht in aantal toenemen omdat de RJ in de toekomst (wijzigingen van) IFRS standaarden wellicht in mindere mate in zijn geheel zal overnemen in de Richtlijnen.
-24-
Balans
-25-
1
Immateriële vaste activa (exclusief gekochte goodwill) Nederlandse wet- en regelgeving
IFRS
Conclusie
1.1 Immateriële activa zonder bepaalbare levensduur
Afschrijven over levensduur die in principe niet langer is dan 20 jaar
Niet afschrijven
Strijdig
1.2 Levensduur immateriële activa
Weerlegbaar vermoeden van maximumlevensduur van 20 jaar
Geen maximum noch weerlegbaar vermoeden van maximum
NL strikter
1.3 Afschrijvingsperiode voor kosten van onderzoek en ontwikkeling
Naargelang de verwachte gebruiksduur
Indien bepaalbaar: geen maximum noch weerlegbaar vermoeden van maximum. Indien niet bepaalbaar: niet afschrijven
NL strikter
1.4 Immateriële activa verworven bij overname
Normale beoordeling op activeringseisen
Weerlegbaar vermoeden dat deze betrouwbaar kunnen worden gemeten en economische voordelen opleveren, dus in principe activeren afzonderlijk van goodwill
IFRS strikter
1.5 Kosten van onderzoek en ontwikkeling na een overname
Geen specifieke bepalingen
Specifieke bepaling welk deel geactiveerd moet worden
IFRS strikter
1.6 Activering van emissiekosten en oprichtingskosten
Toegestaan
Niet toegestaan
IFRS strikter
1.7 Invulling actuele waarde
Vervangingswaarde, bedrijfswaarde of opbrengstwaarde
Reële waarde
Strijdig
1.8 Aanpassing cumulatieve afschrijving
Geen specifieke bepalingen
Specifieke voorschriften
IFRS strikter
1
Grondslagen
-26-
1 IMMATERIËLE VASTE ACTIVA (EXCLUSIEF GEKOCHTE GOODWILL)
Nederlandse wet- en regelgeving Voor immateriële activa die nog niet in gebruik zijn genomen of die worden afgeschreven over een periode van meer dan 20 jaar
IFRS
Conclusie
Voor immateriële activa met een onbepaalbare economische levensduur.
IFRS strikter
1.10 Exploratie en evaluatie van minerale hulpbronnen
Geen specifieke bepalingen
Specifieke regels
IFRS strikter
1.11 Immateriële vaste activa ‘held for sale’
Geen afzonderlijke regels
Impairment test, geen afschrijvingen meer
Strijdig
1.12 Wettelijke reserve
Voor geactiveerde emissiekosten, oprichtingskosten en kosten van onderzoek en ontwikkeling
IFRS laat zich niet uit over een wettelijke reserve
NL strikter
1.13 Waardering immateriële vaste activa bij overname
Kan niet leiden tot ontstaan of verhogen van negatieve goodwill
Geen regels
Strijdig
1.14 Emissierechten
Specifieke regels
Geen specifieke regels
NL strikter
1.15 ‘Service Concessions’
Geen regels
Specifieke regels
IFRS strikter
2.1 Specificatie van de post
Voorgeschreven categorieën
Geen verplichte indeling
NL strikter
2.2 Immateriële activa ‘held for sale’
Presentatie onder immateriële vaste activa
Afzonderlijke presentatie na de vlottende activa
Strijdig
3.1 Informatie per immaterieel actief
Informatieverschaffing per door artikel 2:365 lid 1 BW onderscheiden post
Informatieverschaffing over elk soort immaterieel actief
IFRS eist meer toelichting
3.2 Toelichting van immateriële activa met onbepaalbare levensduur
Niet van toepassing
Immateriële activa met onbepaalbare levensduur moeten afzonderlijk worden toegelicht
IFRS eist meer toelichting
1.9 Jaarlijkse impairmentbeoordeling
2
3
Presentatie
Toelichting
-27-
3.3 Specifieke toelichting voor bepaalde immateriële activa
3.4 Toelichting op activa ‘held for sale’
Nederlandse wet- en regelgeving Geen eisen
IFRS
Conclusie
Voor belangrijke immateriële activa en immateriële activa die door middel van overheidsbijdragen zijn verkregen, gelden specifieke toelichtingseisen
IFRS eist meer toelichting
Geen specifieke bepalingen
Gedetailleerde toelichting
IFRS eist meer toelichting
1
Grondslagen
1.1
Immateriële activa zonder bepaalbare levensduur
Immateriële vaste activa waarvan de levensduur niet bepaalbaar (indefinite) is, mogen niet meer systematisch worden afgeschreven, maar moeten jaarlijks (en zodra daarvoor indicaties zijn) worden getoetst op een mogelijke bijzondere waardevermindering (impairment) (IAS 38.107). Dit is in strijd met de Nederlandse wet en Richtlijn 210, die bepalen dat op immateriële activa altijd moet worden afgeschreven. 1.2
Levensduur immateriële activa
Immateriële vaste activa waarvan de levensduur bepaalbaar is, moeten worden afgeschreven over deze levensduur, ongeacht de lengte ervan (IAS 38.97). Met andere woorden, het weerlegbare vermoeden dat de levensduur van een immaterieel actief niet langer dan twintig jaar is, is vervallen. Op dit punt is de Nederlandse Richtlijn 210.401 strikter want deze kent een weerlegbaar vermoeden dat de economische levensduur niet langer zal zijn dan twintig jaar. 1.3
Afschrijvingsperiode voor kosten van onderzoek en ontwikkeling
Indien er sprake is van een bepaalbare levensduur bepaalt IAS 38 dat de afschrijvingen van geactiveerde kosten van ontwikkeling plaatsvinden over de economische levensduur (IAS 38.97). Er wordt geen maximale afschrijvingsduur gegeven, noch is er een wettelijk vermoeden dat er sprake is van een maximumlevensduur. Indien er sprake is van een niet-bepaalbare levensduur, wordt er niet afgeschreven maar vindt er jaarlijks een impairment test plaats. De nieuwe wetgeving (art. 2:386 lid 3 BW) bepaalt dat de afschrijvingstermijn van geactiveerde kosten van onderzoek en ontwikkeling de verwachte gebruiksduur is.
-28-
1 IMMATERIËLE VASTE ACTIVA (EXCLUSIEF GEKOCHTE GOODWILL)
1.4
Immateriële activa verworven bij een overname
In IAS 38 is aangegeven dat immateriële activa verworven bij een overname in principe altijd voor separate activering in aanmerking komen, omdat zij waarschijnlijk leiden tot voordelen die aan de onderneming zullen toevloeien en omdat normaliter de reële waarde op betrouwbare wijze kan worden bepaald (IAS 38.33 en 35). De veronderstelling dat de reële waarde op betrouwbare wijze kan worden bepaald is een weerlegbaar vermoeden. Dit zal in de praktijk leiden tot het vaker afzonderlijk opnemen van allerlei immateriële activa. Op dit punt gaat IAS 38 verder en is in die zin strikter dan de Nederlandse Richtlijnen. 1.5
Kosten van onderzoek en ontwikkeling na een overname
IAS 38.42-43 verduidelijkt de verwerking na de overname van kosten gemaakt voor een onderzoeks- en ontwikkelingsproject dat is gekocht bij een overname (‘an Aquired In-process Research and Development Project’) en tegen reële waarde is gewaardeerd ten tijde van de overname. De Richtlijnen bevatten hieromtrent geen bepalingen. 1.6
Activering van emissiekosten en oprichtingskosten
Kosten van oprichting en van uitgifte van aandelen behoren op zich niet tot de definitie van immateriële activa. Aangezien de wet echter activering als immaterieel actief toestaat, wordt in Richtlijn 210.103 slechts ‘aanbevolen’ deze kosten niet meer te activeren. Kosten van oprichting en van uitgifte van aandelen worden onder IAS 38 niet beschouwd als immaterieel vast actief (IAS 38.9). Het is derhalve onder IAS 38 niet mogelijk deze kosten te activeren. Kosten van uitgifte van eigen aandelen dienen ingevolge IAS 32.33 ten laste van het eigen vermogen te worden verwerkt. Volgens Richtlijn 240.219 verdient het de voorkeur kosten en kapitaalbelasting verbonden aan de plaatsing van (eigen) aandelen niet te activeren maar onder aftrek van een eventueel belastingeffect direct ten laste van het agio te verantwoorden. Indien en voor zover het agio ontoereikend is, dient verwerking plaats te vinden ten laste van de overige reserves. 1.7
Invulling actuele waarde
In het Besluit waardering activa worden vervangingswaarde, bedrijfswaarde of opbrengstwaarde als mogelijke invulling van de actuele waarde genoemd. De omstandigheden bepalen welke vorm van actuele waarde van toepassing is. In IAS 38 wordt als invulling van de actuele waarde de ‘fair value’ (reële waarde) genoemd (IAS 38.75). Onder ‘fair value’ wordt dan bij immateriële vaste activa de voorwaarde gesteld dat sprake is van een actieve markt waarop de activa worden verhandeld (IAS 38.75).
-29-
1.8
Aanpassing cumulatieve afschrijving
Indien de immateriële vaste activa tegen actuele waarde/reële waarde worden gewaardeerd zal regelmatig een herwaardering moeten plaatsvinden. IAS 38.80 bepaalt dat op het moment van aanpassing van de reële waarde de cumulatieve afschrijving: • hetzij evenredig dient te worden verhoogd met de toename van de oorspronkelijke waarde; • hetzij in mindering te worden gebracht op de oorspronkelijke waarde, waarbij het resterende nettobedrag wordt aangepast aan de waardeontwikkeling. De Nederlandse wet- en regelgeving kent een dergelijke expliciete regeling niet. 1.9
Jaarlijkse impairmentbeoordeling
IFRS schrijft een jaarlijkse impairment-beoordeling voor van alle immateriële vaste activa waarvan de economische levensduur onbepaalbaar is (IAS 38.108). De RJ kent een dergelijke bepaling speciaal voor (nog) niet in gebruik genomen immateriële vaste activa en immateriële vaste activa met een economische levensduur langer dan twintig jaar (RJ 210.419). 1.10
Exploratie en evaluatie van minerale hulpbronnen
De IASB heeft voor de verantwoording van kosten van opsporing en winning van olie, gas en andere mineralen IFRS 6 ‘Exploration for and Evaluation of Mineral Resources’ gepubliceerd. De Nederlandse Richtlijnen kennen een dergelijke regeling niet. 1.11
Immateriële vaste activa ‘held for sale’
IFRS 5 bepaalt dat er bij immateriële vaste activa die ‘disposal asset’ zijn (er is besloten tot verkoop en er wordt voldaan aan een aantal andere criteria) of die deel uitmaken van een ‘disposal group’ of ‘discontinued activity’, op deze activa niet meer wordt afgeschreven en wordt getest of de directe opbrengstwaarde minus kosten om te verkopen niet lager is dan de boekwaarde om te bepalen of een impairment-verlies moet worden verantwoord (zie verder hoofdstuk 31). De Richtlijnen kennen een dergelijke bepaling niet. 1.12
Wettelijke reserve
Wanneer emissiekosten, oprichtingskosten of kosten van (onderzoek en) ontwikkeling worden geactiveerd, dient ingevolge de Nederlandse wet een wettelijke reserve te worden aangehouden (art. 2:365 lid 2 BW). De IASB staat activering van emissiekosten en oprichtingskosten niet toe (zie hiervoor 1.6); over de vorming van een wettelijke reserve voor geactiveerde kosten van ontwikkeling laat de IASB zich niet uit.
-30-
1 IMMATERIËLE VASTE ACTIVA (EXCLUSIEF GEKOCHTE GOODWILL)
1.13
Waardering immateriële vaste activa bij overname
RJ 216.215 stelt dat wanneer de reële waarde van een immaterieel vast actief niet kan worden bepaald onder verwijzing naar een actieve markt, het te activeren bedrag dient te worden beperkt tot een bedrag dat niet leidt tot het ontstaan of verhogen van negatieve goodwill. IFRS 3 kent een dergelijke regel niet; het te activeren bedrag wordt niet beperkt. 1.14
Emissierechten
Met ingang van 1 januari 2005 worden bepaalde ondernemingen geconfronteerd met de EUrichtlijn over de handel in emissierechten inzake broeikasgassen. De richtlijn houdt in dat aangewezen ondernemingen aan het begin van ieder kalenderjaar emissierechten ontvangen van de overheid, die recht geven op een bepaalde uitstoot CO2. In de Bijlage bij RJ 274 wordt ingegaan op de verwerking van om niet verkregen en gekochte emissierechten. Ten aanzien van de verwerking en waardering van emissierechten en de daaruit voortvloeiende verplichtingen zijn op grond van Titel 9 BW 2 en de Richtlijnen voor de jaarverslaggeving meerdere varianten denkbaar. IFRS kent geen specifieke regels omtrent de verwerking van emissierechten. 1.15
Service Concessions
Eind 2006 heeft IFRIC Interpretation 12 ‘Service Concession Arrangements’ gepubliceerd. Deze interpretatie is van kracht voor boekjaren die beginnen op of na 1 januari 2008. Onder ‘service concessions’ worden verstaan concessies in het publiek-private verkeer waarbij een bepaalde openbare taak door middel van infrastructuur (water, gezondheid, wegen, straatverlichting, spoorweg e.d. wordt verricht door een operator, waarbij de overheid als ‘grantor’ (concessieverlener) optreedt. Er is hierbij sprake van een onder de immateriële activa op te nemen concessie, indien de vergoedingen voor de operator afhankelijk zijn van het gebruik van de infrastructuur. Indien de operator van de overheid vaste bedragen ontvangt voor het beheer van de infrastructuur is niet sprake van een concessie, maar van een vordering. In de Nederlandse regelgeving zijn geen specifieke regels opgenomen voor ‘service concessions’. 2
Presentatie
2.1
Specificatie van de post
Artikel 2:365 BW bepaalt dat onder de immateriële vaste activa afzonderlijk worden opgenomen: • kosten die verband houden met de oprichting en de uitgifte van aandelen; • kosten van onderzoek en ontwikkeling; • kosten van verwerving ter zake van concessies, vergunningen en rechten van intellectuele eigendom; • kosten van goodwill die van derden is verkregen; • vooruitbetalingen op immateriële vaste activa.
-31-
IAS 38.119 geeft een aantal voorbeelden van afzonderlijke categorieën immateriële vaste activa die kunnen worden onderscheiden, maar schrijft geen verplichte indeling voor. 2.2
Immateriële activa ‘held for sale’
Als gevolg van IFRS 5 moet een immaterieel actief dat als ‘disposal asset’ wordt aangemerkt of onderdeel vormt van een disposal group of discontinued activity, als ‘held for sale’ actief na de vlottende activa worden gepresenteerd (zie hoofdstuk 31). 3
Toelichting
3.1
Informatie per immaterieel actief
Ingevolge artikel 2:365 lid 2 BW dient informatie te worden gegeven omtrent elk van de in artikel 2:365 lid 1 BW genoemde posten. Het gaat dan om de volgende posten: • kosten die verband houden met de oprichting en de uitgifte van aandelen; • kosten van onderzoek en ontwikkeling; • kosten van verwerving ter zake van concessies, vergunningen en rechten van intellectuele eigendom; • kosten van goodwill die van derden is verkregen; • vooruitbetalingen op immateriële vaste activa. Blijkens IAS 38.118 moet informatie worden verschaft over ‘each class of intangible assets’, onderscheiden naar intern gegenereerde immateriële vaste activa en andere immateriële vaste activa. Als voorbeeld worden genoemd (IAS 38.119): • merkrechten; • uitgaverechten; • computersoftware; • licenties en franchises; • copyrights, patenten, octrooien en overige rechten van intellectuele eigendom; • recepturen, formules, modellen, ontwerpen, prototypen; • immateriële activa in ontwikkeling. Als gevolg hiervan zou het dus kunnen zijn dat de informatieverschaffing onder IAS 38 gedetailleerder is dan in Nederland. Tevens moet op grond van IAS 38 onderscheid worden gemaakt tussen immateriële activa met een onbepaalbare levensduur en immateriële activa met een bepaalde levensduur.
-32-
1 IMMATERIËLE VASTE ACTIVA (EXCLUSIEF GEKOCHTE GOODWILL)
3.2
Toelichting van immateriële activa met onbepaalbare levensduur
Op grond van IAS 38.122 moeten voor immateriële vaste activa met een onbepaalbare levensduur in de toelichting de boekwaarde van het actief en de redenen waarom het actief een onbepaalbare levensduur heeft worden vermeld. De onderneming moet hierbij de factoren aangeven die een belangrijke rol hebben gespeeld bij de bepaling van het feit dat er sprake is van deze onbepaalbare levensduur. 3.3
Specifieke toelichting voor bepaalde immateriële activa
Voor immateriële activa die door middel van overheidsbijdragen zijn verkregen en die bij eerste waardering tegen ‘fair value’ zijn gewaardeerd dienen de ‘fair value’, de boekwaarden en de wijze van waardering te worden vermeld (IAS 38.122 [c]). In de Nederlandse regelgeving zijn dergelijke eisen niet opgenomen. 3.4
Toelichting op immateriële activa ‘held for sale’
IFRS 5.41 en 42 bevatten de verplichting tot additionele toelichting van immateriële vaste activa ‘held for sale’ zoals een beschrijving, eventuele verantwoorde winsten of verliezen en het segment waarin de activa zich bevinden. Richtlijnen en standaarden Relevante richtlijnen en standaarden: • Richtlijn 210 Immateriële vaste activa (aangepast 2005) • IAS 38 Intangible Assets (2004) • SIC 32 Intangible Assets – Web site Costs (2001) • IFRS 6 Exploration for and Evaluation of Mineral Resources (2005)
-33-
2
Materiële vaste activa (inclusief vastgoedbeleggingen) Nederlandse wet- en regelgeving
IFRS
Conclusie
1.1 Invulling actuele waarde
Vervangingswaarde, bedrijfswaarde of opbrengstwaarde
Reële waarde
Strijdig
1.2 Waardering op kostprijs, afschrijving op actuele waarde
Niet verboden
Niet toegestaan
IFRS strikter
1.3 Herwaarderingsreserve en financieringscorrectie
Financieringscorrectie toegestaan
Financieringscorrectie niet toegestaan
IFRS strikter
1.4 Kosten van groot onderhoud
Opbouw voorziening groot onderhoud of activering en afschrijving bij toepassing van de componentenbenadering
Activering en afschrijving verplicht volgens componentenbenadering
IFRS strikter
1.5 Periodieke beoordeling restwaarde en afschrijvingsduur
Geen expliciete eis tot jaarlijkse beoordeling restwaarde en afschrijvingsduur. Wel kan de noodzaak bestaan tot schattingswijzigingen
De restwaarde en afschrijvingsduur dient jaarlijks te worden beoordeeld
IFRS strikter
1.6 Verwerken herstelkosten/opruimingskosten
Voorziening en tegelijkertijd verhoging verkrijgingsprijs of geleidelijke opbouw
Voorziening en tegelijkertijd een verhoging van de verkrijgingsprijs
IFRS strikter
1.7 Waardering buiten gebruik gestelde activa bij grondslag historische kostprijs
Herwaardering naar hogere opbrengstwaarde toegestaan
Waardering tegen boekwaarde of lagere opbrengstwaarde, waardering tegen hogere opbrengstwaarde is niet toegestaan
IFRS strikter
1.8 Vastgoed als belegging
Bij waardering tegen reële waarde, vormen van herwaarderingsreserve bij de winstbestemming verplicht
Geen herwaarderingsreserve
NL strikter
1
Grondslagen
-34-
2 MATERIËLE VASTE ACTIVA (INCLUSIEF VASTGOEDBELEGGINGEN)
Nederlandse wet- en regelgeving Geen specifieke bepalingen
IFRS
Conclusie
Impairment test, geen afschrijvingen meer
Strijdig
2.1 Classificatie van materiële vaste activa
Voorgeschreven indeling
Geen voorgeschreven indeling
NL strikter
2.2 Presentatie activa ‘held for sale’
Presentatie als materieel vast actief
Presentatie afzonderlijk onder vlottende activa
Strijdig
3.1 Vermelding verwachte opbrengstwaarde buiten gebruik gestelde activa
Verplicht
Niet verplicht
NL eist meer toelichting
3.2 Toelichting op activa ‘held for sale’
Geen specifieke bepalingen
Gedetailleerde toelichting
IFRS eist meer toelichting
1.9 Materiële vaste activa ‘held for sale’ 2
3
Presentatie
Toelichting
Algemeen In de jaareditie 2006 van de Richtlijnen voor de jaarverslaggeving is de ontwerp-Richtlijn definitief opgenomen. De Richtlijn is gemoderniseerd en in overeenstemming gebracht met de structuur van de andere richtlijnen. De Richtlijn is gebaseerd op IAS 16 en ook zijn de bepalingen van IFRIC 1 ‘Changes in Existing Decommissioning, Restoration and Similar Liabilities’ overgenomen. In artikel 2:384 lid 1 BW is bepaald dat materiële vaste activa gewaardeerd mogen worden tegen de verkrijgings- of de vervaardigingsprijs dan wel de actuele waarde. IAS 16 heeft als voorkeur waardering tegen verkrijgings- of vervaardigingsprijs (IAS 16.28), maar herwaardering van materiële vaste activa is toegestaan (IAS 16.29). Opgemerkt zij nog dat biologische activa buiten de reikwijdte van IAS 16 vallen. Op grond van IAS 41 worden de biologische activa afzonderlijk gepresenteerd. In de Nederlandse regels zijn geen bepalingen omtrent biologische activa opgenomen.
-35-
1
Grondslagen
1.1
Invulling actuele waarde
In het Besluit waardering activa worden vervangingswaarde, bedrijfswaarde of opbrengstwaarde als mogelijke invulling van de actuele waarde genoemd. De omstandigheden bepalen welke vorm van actuele waarde van toepassing is. In IAS 16 wordt als invulling van de actuele waarde de ‘fair value’ (reële waarde) genoemd (IAS 16.31). Onder ‘fair value’ wordt dan bij terreinen en gebouwen de marktwaarde verstaan (IAS 16.32). Bij machines en installaties wordt onder ‘fair value’ in beginsel ook de marktwaarde verstaan, tenzij er geen sprake is van een marktwaarde vanwege de specifieke aard van de machines en installaties en omdat er geen sprake is van een regelmatige verkoop. In dat laatste geval zal waardering plaatsvinden tegen de af te schrijven vervangingswaarde (IAS 16.32). 1.2
Waardering op historische kostprijs, afschrijving op basis van actuele waarde
In de Nederlandse regelgeving wordt het aanvaardbaar geacht de materiële vaste activa in de balans tegen verkrijgings- of vervaardigingsprijs te waarderen en de afschrijvingen te berekenen op basis van de actuele waarde (RJ 120.402/403). Het verschil tussen afschrijvingen op basis van verkrijgings- of vervaardigingsprijs en die op basis van actuele waarde wordt dan opgenomen onder het eigen vermogen (onder de herwaarderingsreserve of onder de overige reserves). IFRS staat deze verwerkingswijze niet toe. 1.3
Herwaarderingsreserve en financieringscorrectie
De Richtlijnen staan toe dat indien de winstbepaling plaatsvindt op basis van actuele waarde, waarbij rekening wordt gehouden met de financieringsverhouding van de rechtspersoon, tot het resultaat wordt gerekend het gerealiseerde gedeelte van de waardemutaties uit herwaardering die worden geacht te zijn gefinancierd met vreemd vermogen (RJ 240.410). IAS 16 staat een dergelijke financieringscorrectie niet toe. 1.4
Kosten van groot onderhoud
De Richtlijn bepaalt dat toepassing van de ‘componentenbenadering’ ten behoeve van het bepalen van de afschrijvingslast verplicht is en komt hiermee overeen met IAS 16 (RJ 212.418). Bij toepassing van de componentenbenadering voor groot onderhoud is het toegestaan om deze vanaf de verkrijging van het actief toe te passen of pas vanaf het moment dat groot onderhoud voor het eerst wordt gepleegd (RJ 212.448). Ten aanzien van vervangingsinvesteringen blijft voor groot onderhoud naast toepassing van de componentenbenadering, de mogelijkheid bestaan om hiervoor een onderhoudsvoorziening op te bouwen dan wel de kosten van het groot onderhoud in de winst-en-verliesrekening te verwerken (RJ 212.445).
-36-
2 MATERIËLE VASTE ACTIVA (INCLUSIEF VASTGOEDBELEGGINGEN)
IAS 16 stelt voor materiële vaste activa de componentenbenadering verplicht. Een voorziening groot onderhoud is niet toegestaan (IAS 16.43-49). 1.5
Periodieke beoordeling restwaarde en afschrijvingsduur
In de Richtlijn wordt vereist dat de gebruiksduur en/of de restwaarde uitsluitend opnieuw beoordeeld dient te worden indien zich wijzigingen in de omstandigheden voordoen of indien nieuwe informatie beschikbaar komt ten aanzien van de resterende gebruiksduur en/of de restwaarde (RJ 212.428). Hoewel deze bepaling minder ver gaat dat IAS 16 (expliciete eis tot jaarlijkse evaluatie), zal de praktische uitwerking hiervan vergelijkbaar zijn. 1.6
Verwerken herstelkosten/opruimingskosten
In de Richtlijn blijft de mogelijkheid tussen het activeren van herstelkosten tegelijkertijd met het opnemen van een voorziening en het opbouwen van een voorziening gedurende de gebruiksperiode bestaan (RJ 212.435). Ingevolge IAS 16.16 is alleen de eerstgenoemde mogelijkheid toegestaan. 1.7
Waardering buiten gebruik gestelde activa bij grondslag historische kostprijs
Buiten gebruik gestelde materiële vaste activa die niet worden vervangen mogen volgens de Richtlijnen worden geherwaardeerd naar een hogere opbrengstwaarde, waarbij het verschil wordt opgenomen in de herwaarderingsreserve (RJ 212.501). Bij realisatie van de waardestijging dient de reserve vrij te vallen ten gunste van het resultaat. IAS 16 kent geen bijzondere waarderingsgrondslagen voor buiten gebruik gestelde activa, dus een incidentele herwaardering is niet toegestaan. 1.8
Vastgoed als belegging
Richtlijn 213 ‘Vastgoedbeleggingen’ stemt praktisch geheel overeen met IAS 40. Alleen geeft de RJ aan dat bij toepassing van de reële waarde, naast de verantwoording van waardewijzigingen in de winst-en-verliesrekening, ook een herwaarderingsreserve dient te worden gevormd, ten laste van de winstbestemming of de overige reserves, voor het verschil tussen de boekwaarde voor en na de herwaardering totdat het waardeverschil wordt gerealiseerd (RJ 213.504). Dit is een wettelijke reserve. In IAS 40 ontbreekt een overeenkomstige bepaling.
-37-
1.9
Materiële vaste activa ‘held for sale’
IFRS 5 bepaalt dat er bij materiële vaste activa die ‘disposal asset’ zijn (er is besloten tot verkoop en er wordt voldaan aan een aantal andere criteria) of die deel uitmaken van een ‘disposal group’ of ‘discontinued activity’, op deze activa niet meer wordt afgeschreven en wordt getest of de directe opbrengstwaarde minus kosten om te verkopen niet lager is dan de boekwaarde om te bepalen of een impairmentverlies moet worden verantwoord (zie verder hoofdstuk 31). De Richtlijnen kennen een dergelijke bepaling niet. 2
Presentatie
2.1
Classificatie van materiële vaste activa
In artikel 2:366 lid 1 BW is bepaald welke materiële vaste activa afzonderlijk dienen te worden opgenomen. Het betreft bedrijfsgebouwen en -terreinen, machines en installaties, andere vaste bedrijfsmiddelen, materiële vaste bedrijfsactiva in uitvoering en vooruitbetalingen op materiële vaste activa en niet aan het productieproces dienstbare materiële vaste activa. IAS 16 noemt een aantal voorbeelden maar stelt geen indeling verplicht (IAS 16.37). 2.2
Materiële vaste activa ‘held for sale’
Materiële vaste activa ‘held for sale’ moeten volgens IFRS 5 (omdat zij ‘disposal asset’ zijn of onderdeel vormen van een ‘disposal group’ of ‘discontinued activity’) worden gepresenteerd als een afzonderlijke post na de vlottende activa (zie verder hoofdstuk 31). De wet en de Richtlijnen bepalen dat deze onder de materiële vaste activa moeten worden gepresenteerd. 3
Toelichting
3.1
Vermelding verwachte opbrengstwaarde buiten gebruik gestelde activa
Volgens Richtlijn 212.501/502 mogen buiten gebruik gestelde activa die niet worden vervangen worden geherwaardeerd naar de hogere verwachte opbrengstwaarde. Volgens IAS 16 is dit niet toegestaan. 3.2
Toelichting op activa ‘held for sale’
IFRS 5.41 en 42 bevatten de verplichting tot additionele toelichting van materiële vaste activa ‘held for sale’ zoals een beschrijving, eventuele verantwoorde winsten of verliezen en het segment waarin de activa zich bevinden. De Richtlijnen kennen geen vergelijkbare bepalingen.
-38-
2 MATERIËLE VASTE ACTIVA (INCLUSIEF VASTGOEDBELEGGINGEN)
Richtlijnen en standaarden Relevante richtlijnen en standaarden: • Richtlijn 120 Prijsgrondslagen (aangepast 2006) • Richtlijn 140 Stelselwijzigingen (aangepast 2006) • Richtlijn 145 Schattingswijzigingen (aangepast 2006) • Richtlijn 212 Materiële vaste activa (aangepast 2006) • Richtlijn 213 Vastgoedbeleggingen (aangepast 2006) • Richtlijn 240 Eigen vermogen (aangepast 2006) • Richtlijn 252 Voorzieningen, niet in de balans opgenomen verplichtingen en niet in de balans opgenomen activa (aangepast 2006) • IAS 16 Property, Plant and Equipment (revised 2004) • IAS 23 Borrowing Costs (revised 1993) • IAS 40 Investment Property (revised 2004) • IFRS 5 Non-current Assets Held for Sale and Discontinued Activities (2004) • IFRIC 1 Changes in Existing Decommissioning, Restoration and Similar Liabilities (2004)
-39-
3
Deelnemingen (exclusief joint ventures) Nederlandse wet- en regelgeving
IFRS
Conclusie
1.1 Waardering deelnemingen in groepsmaatschappijen en deelnemingen met invloed van betekenis in enkelvoudige jaarrekening
Waardering tegen netto-vermogenswaarde; eventueel zichtbaar eigen vermogen, kostprijs of actuele waarde
Waardering volgens kostprijs of reële waarde
Strijdig
1.2 Waardering overige deelnemingen (zonder invloed) in enkelvoudige/geconsolideerde jaarrekening
Kostprijs of actuele waarde met waardeveranderingen in het vermogen
Reële waarde; waardeveranderingen in het eigen vermogen of resultaat
IFRS strikter
1.3 Waardering deelnemingen met negatieve nettovermogenswaarde
Verliezen van deelnemingen worden niet meer in aanmerking genomen indien de waardering van het belang in de deelneming lager dan nihil uitkomt
Verliezen van deelnemingen worden niet meer in aanmerking genomen indien de waardering van het belang in de deelneming plus overige langetermijnbelangen in de deelneming lager dan nihil uitkomt
IFRS strikter
1.4 Deelnemingen gehouden door ‘venture capital’-ondernemingen, unit trusts en vergelijkbare organisaties 1.5 Waardering van deelnemingen ‘held for sale’
Kostprijs of reële waarde
‘Equity method’ of reële waarde met waardemutatie verantwoord in de winst-enverliesrekening
IFRS strikter
Netto-vermogenswaarde
Waardering tegen laatste boekwaarde volgens de ‘equity method’ of lagere directe opbrengstwaarde minus kosten om te verkopen
Strijdig
1.6 Vorming wettelijke reserve deelnemingen
Verplicht indien uitkering niet zonder beperking mogelijk is
Geen bepaling
NL strikter
1
Grondslagen
-40-
3 DEELNEMINGEN (EXCLUSIEF JOINT VENTURES)
Nederlandse wet- en regelgeving
IFRS
Conclusie
2.1 Mutatie-overzicht financiële vaste activa
Verplicht op te nemen
Geen verplichting
NL strikter
2.2 Deelneming/goodwill
Presentatie goodwill als afzonderlijke post binnen de immateriële vaste activa
Presentatie goodwill binnen de post deelnemingen
Strijdig
2.3 Presentatie deelnemingen ‘held for sale’
Onder financiële vaste activa
In een afzonderlijke post onder vlottende activa
Strijdig
Geen verplichting
In toelichting allerlei gegevens vermelden omtrent activa, passiva, resultaten van deelnemingen
IFRS eist meer toelichting
2
3
Presentatie
Toelichting
3.1 Toelichting omtrent deelnemingen
Algemeen In IFRS staat bij de vraag of er sprake is van een ‘subsidiary’ één begrip centraal: ‘control’. Een ‘subsidiary’ is gedefinieerd als een entiteit die wordt ‘controlled’ door een andere entiteit. ‘Control’ is de mogelijkheid om het financiële en operationele beleid van een entiteit te bepalen op een zodanige wijze dat daarmee voordelen worden behaald (IAS 27.4). IFRS spreekt hierbij over ‘de mogelijkheid’ om het beleid te bepalen: het gaat dus niet alleen om de reeds aanwezige beleidsbepalende invloed, maar ook om de mogelijkheid daartoe (‘power to control’). Daarmee is ‘subsidiary’ ruimer dan groepsmaatschappij; ook omvat het de entiteiten die buiten de groep staan, maar waarbij een overheersende zeggenschap kan worden uitgeoefend of waarover de centrale leiding bestaat. Dit sluit aan op de nieuwe wettelijke omschrijving van de consolidatiekring; dit zal dus in de praktijk niet leiden tot verschillen tussen IFRS en Nederlandse regels leiden. ‘Subsidiary’ is hier daarom vertaald met groepsmaatschappij. Een ‘associate’ wordt in IAS 28.2 gedefinieerd als een maatschappij waarop de deelnemende rechtspersoon invloed van betekenis op het zakelijke en financiële beleid kan uitoefenen en is hier vertaald met deelneming met invloed.
-41-
1
Grondslagen
1.1
Waardering deelnemingen in groepsmaatschappijen en deelnemingen met invloed van betekenis in enkelvoudige jaarrekening
Belangen die worden geconsolideerd en deelnemingen waarop invloed van betekenis wordt uitgeoefend worden in de enkelvoudige jaarrekening overeenkomstig Nederlandse grondslagen gewaardeerd tegen netto-vermogenswaarde. Bij gegronde redenen is waardering tegen kostprijs of actuele waarde toegestaan. IAS 27 geeft de keuze tussen kostprijs of reële waarde in overeenstemming met IAS 39 (IAS 27.37). 1.2
Waardering overige deelnemingen (zonder invloed) in enkelvoudige/geconsolideerde jaarrekening
Ingevolge de Nederlandse wet en regelgeving (art. 2:384 lid 1 BW en RJ 214.214) worden deelnemingen waarop geen invloed van betekenis wordt uitgeoefend tegen kostprijs of actuele waarde gewaardeerd. Indien tegen actuele waarde wordt gewaardeerd, worden de waardewijzigingen in een wettelijke reserve binnen het eigen vermogen verwerkt. Ingevolge IAS 28.18 worden dergelijke deelnemingen gewaardeerd overeenkomstig IAS 39, hetgeen betekent tegen reële waarde waarbij de wijzigingen in de reële waarde in het vermogen of in het resultaat worden verantwoord (IAS 39.55). 1.3
Waardering deelnemingen met negatieve vermogenswaarde
Ingevolge IAS 28.29 worden verliezen op deelnemingen gewaardeerd volgens de ‘equity method’ verwerkt tot het bedrag van de netto-investering in de deelneming. Deze netto-investering omvat niet alleen het kapitaalbelang maar bijvoorbeeld ook aan de deelneming verstrekte langlopende leningen met een ‘eigenvermogenskarakter’. Op grond van RJ 214.231 worden verliezen op deelnemingen gewaardeerd volgens de vermogensmutatiemethode verwerkt als nihil wanneer de netto-vermogenswaarde nihil is geworden. Voor het aandeel in verdere verliezen dient de deelnemende rechtspersoon zowel onder Nederlandse regels als onder IFRS een voorziening op te nemen voor zover de deelnemende rechtspersoon geheel of ten dele instaat voor de schulden van de deelneming, of het stellige voornemen heeft de deelneming (voor haar aandeel) tot betaling van haar schulden in staat te stellen.
-42-
3 DEELNEMINGEN (EXCLUSIEF JOINT VENTURES)
1.4
Deelnemingen gehouden door ‘venture capital’-ondernemingen, unit trusts en vergelijkbare organisaties
In IAS 28.1 worden belangen die ‘venture capital’-ondernemingen, unit trusts en vergelijkbare organisaties hebben in deelnemingen met invloed van betekenis (associates) buiten de reikwijdte van IAS 28 geplaatst onder de voorwaarde dat deze belangen worden gewaardeerd tegen reële waarde, en waardemutaties in de winst-en-verliesrekening worden verwerkt. Daarmee hebben deze organisaties feitelijk een keuzemogelijkheid tussen toepassing van de ‘equity method’ of waardering tegen reële waarde met waardemutaties verwerkt in de winst-en-verliesrekening. Onder de Nederlandse richtlijnen is waardering tegen kostprijs of reële waarde toegestaan. Daarmee zijn de regels onder IFRS enigszins strikter. 1.5
Waardering deelnemingen ‘held for sale’
Indien een deelneming voldoet aan de criteria van ‘held for sale’ moet deze worden gewaardeerd op de laagste van de laatste boekwaarde en de directe opbrengstwaarde minus nog te maken verkoopkosten (IFRS 5, zie hieromtrent hoofdstuk 31). De Nederlandse regelgeving bevat geen afwijkende bepalingen voor ‘held for sale’ deelnemingen waardoor een strijdigheid ontstaat met IFRS. 1.6
Vorming wettelijke reserve deelnemingen
In de Nederlandse wet- en regelgeving geldt dat indien de deelnemende rechtspersoon niet zonder beperking uitkering aan hem van het resultaat van de deelneming kan bewerkstelligen, deze zijn aandeel in het resultaat van de deelneming in een wettelijke reserve deelneming op moet nemen. IFRS kent geen bepalingen inzake wettelijke reserves. 2
Presentatie
2.1
Mutatie-overzicht financiële vaste activa
De Nederlandse wet- en regelgeving stelt een mutatie-overzicht van elke post van de financiële vaste activa verplicht (art. 2:368 lid 2 BW). IFRS bevat hieromtrent geen voorschriften. 2.2
Deelneming/goodwill
De equity-methode is voor een belangrijk deel gelijk aan de vermogensmutatiemethode, maar gaat bij de eerste waardering niet uit van het aandeel in het vermogen van de deelneming maar van de verkrijgingsprijs. Dit betekent dat de goodwill niet afzonderlijk wordt opgenomen maar is begrepen in de waarde van de deelneming. De waarde van de deelneming wordt vervolgens mede
-43-
aangepast voor de mutaties in de goodwill (IAS 28.23). Ingevolge Nederlandse regelgeving wordt de goodwill afzonderlijk gepresenteerd onder de immateriële vaste activa. 2.3
Presentatie van deelnemingen ‘held for sale’
Indien deelnemingen voldoen aan de criteria van ‘held for sale’, moeten deze worden gepresenteerd onder de vlottende activa (non-current assets held for sale; zie verder hoofdstuk 31). 3
Toelichting
3.1
Toelichting omtrent deelnemingen
IAS 28.37(b) vereist samengevatte gegevens omtrent activa, verplichtingen en netto-omzet van deelnemingen met invloed van betekenis. IAS 28.38 eist de afzonderlijke vermelding in de toelichting van het aandeel van de deelnemende rechtspersoon in discontinued operations van de deelneming. De Nederlandse wet- en regelgeving stelt dergelijke eisen niet. Richtlijnen en standaarden Relevante richtlijnen en standaarden: • Richtlijn 214 Financiële vaste activa (aangepast 2006) • IAS 27 Consolidated Financial Statements and Accounting for Investments in subsidiaries (revised 2003) • IAS 28 Accounting for Investments in Associates (revised 2003) • IAS 39 Financial Instruments – Recognition and Measurement (revised 2003) • IFRS 5 Non-current Assets Held for Sale and Discontinued Activities (2004)
-44-
4A OVERIGE FINANCIËLE VASTE ACTIVA [HUIDIGE RICHTLIJN]
4a
Overige financiële vaste activa [huidige Richtlijn] Nederlandse wet- en regelgeving
IFRS
Conclusie
1.1 Opname op de balans (‘recognition’)
Geen specifieke regels
Indien men partij wordt bij een contract
IFRS strikter
1.2 Verwijdering van de balans (‘derecognition’)
Bij overdracht van economische voordelen en risico’s aan derden
Indien alle of nagenoeg alle economische voordelen en risico’s zijn overgedragen. Zo niet, dan naarmate control is overgedragen
IFRS strikter
1.3 Waardering overige effecten (aandelen)
Tegen kostprijs (of lagere marktwaarde) dan wel tegen reële waarde
Tegen reële waarde tenzij niet betrouwbaar meetbaar; dan tegen kostprijs
IFRS strikter
1.4 Waardering overige effecten (vastrentende beleggingen)
Tegen aflossings-/amortisatiewaarde of tegen reële waarde
Tegen amortisatiewaarde indien voldaan aan strikt ‘held to maturity’-criterium of als ‘loans and receivables’; anders tegen reële waarde
IFRS strikter
1.5 Verwerking waardeverschillen bij waardering overige effecten tegen actuele waarde/reële waarde
Via de herwaarderingsreserve, eventueel bij realisatie in de winst-en-verliesrekening
In de winst-en-verliesrekening (‘financial assets at fair value through profit and loss) of eerst in het eigen vermogen en bij realisatie in de winst-enverliesrekening (‘available for sale’)
NL strikter
1.6 Waardering vorderingen die worden aangehouden voor handelsdoeleinden
Nominale waarde of lagere reële waarde of actuele waarde
Reële waarde: wijzigingen in de reële waarde in het resultaat
Strijdig
1.7 Waardeverminderingen effecten
Waardeverminderingen mogen op portefeuillebasis worden bepaald
Waardeverminderingen van effecten ‘held to maturity’ mogen op portefeuillebasis worden bepaald tenzij individueel significant. Waardeverminderingen van effecten ‘available for sale’ moeten individueel worden bepaald
IFRS strikter
1
Grondslagen
-45-
IFRS
Conclusie
Specifieke regeling (zonder begrip ‘duurzaamheid’)
IFRS strikter
Kent geen fair value optie: waardeveranderingen in het vermogen of resultaat: in beide gevallen moet een herwaarderingsreserve worden gevormd
Fair value optie: waardeveranderingen in het resultaat indien aan een aantal voorwaarden is voldaan
Strijdig
Op basis van al dan niet bestemd zijn om de werkzaamheid van de rechtspersoon duurzaam te dienen
Definiëring van een vlottend actief in IAS 1.57 (vooral ‘looptijd’-afhankelijk)
IFRS strikter
3.1 Informatie over waarderings- en resultaatbepalingsgrondslagen
Geen specifieke eisen
Specifieke toelichtingseisen (zie tekst)
IFRS eist meer toelichting
3.2 Informatie omtrent kapitaalbelangen
Eigen vermogen en resultaat moet worden vermeld indien waardering tegen kostprijs of actuele waarde
Vermelding is niet nodig
NL eist meer toelichting
3.3 Mutatie-overzicht financiële vaste activa
Verplicht op te nemen
Geen verplichting
NL eist meer toelichting
1.8 Tijdelijke waardeverminderingen
1.9 Fair value-optie
2
Presentatie
2.1 Rubricering effecten onder financiële vaste en onder vlottende activa 3
Nederlandse wet- en regelgeving Rekening mag worden gehouden met op de balansdatum opgetreden waardevermindering
Toelichting
Algemeen Onder het hoofdje ‘overige financiële vaste activa’ zijn begrepen (art. 2:367 BW): • vorderingen op groepsmaatschappijen; • vorderingen op andere rechtspersonen en vennootschappen die een deelneming hebben in de rechtspersoon of waarin de rechtspersoon een deelneming heeft; • overige effecten; • overige vorderingen.
-46-
4A OVERIGE FINANCIËLE VASTE ACTIVA [HUIDIGE RICHTLIJN]
In de Jaareditie 2006 heeft de RJ een volledig nieuwe ontwerp-Richtlijn 290 gepubliceerd ter vervanging van Richtlijn 290 (presentatie en toelichting) en Richtlijn 291 (de wettelijke bepalingen met betrekking tot waardering en resultaatbepaling). De Raad geeft aan te verwachten dat de ontwerp-Richtlijn richting zal geven aan de huidige praktijk. In augustus 2005 heeft de IASB IFRS 7 ‘Financial Instruments: Disclosures’ gepubliceerd. IFRS 7 voegt een aantal nieuwe toelichtingvereisten ten aanzien van financiële instrumenten toe aan de bestaande toelichtingvereisten opgenomen in IAS 32 en IAS 30 (laatste standaard is alleen van toepassing voor banken). Alle toelichtingvereisten betreffende financiële instrumenten zijn nu opgenomen in IFRS 7. IAS 30 zal daarmee komen te vervallen en de toelichtingvereisten van IAS 32 worden verplaatst naar IFRS 7. Er zijn nu drie IAS/IFRS standaarden op het gebied van financiële instrumenten: IFRS 7 ‘Financial Instruments: Disclosures’ IAS 32 ‘Financial Instruments: Presentation’. IAS 39 ‘Financial Instruments: Recognition and Measurement’ In dit hoofdstuk worden eerst de huidige verschillen tussen de Nederlandse wet- en regelgeving en IFRS voor overige financiële vaste activa besproken en daarna in een afzonderlijk hoofdstuk (4b) de verschillen tussen de ontwerp-Richtlijn en IFRS. Artikel 2:370 BW bepaalt welke informatie in de toelichting op de vorderingen dient te worden opgenomen. Daarnaast dient op grond van Richtlijn 290 met betrekking tot financiële instrumenten informatie in de toelichting omtrent vlottende vorderingen te worden opgenomen. Voor de situatie bij banken wordt verwezen naar hoofdstuk 34. 1
Grondslagen
1.1
Opname op de balans (‘recognition’)
De Richtlijnen bevatten geen specifieke bepalingen voor de activering/passivering van financiële instrumenten. Richtlijn 115 ‘Criteria opname en vermelding’ bevat algemene bepalingen voor het verwerken van activa en posten van het vreemd vermogen. IAS 39 bevat specifieke bepalingen voor de vraag wanneer een financieel instrument moet worden geactiveerd dan wel gepassiveerd. Paragraaf 14 bepaalt dat een onderneming een financieel instrument op de balans opneemt zodra zij partij wordt in de contractuele bepalingen van het financiële instrument. Dit geldt zowel voor primaire financiële instrumenten als voor derivaten. Wel kan het bij derivaten voorkomen dat zij moeten worden geactiveerd/gepassiveerd, maar dat de waarde nihil is, zodat bij eerste opneming in de balans per saldo niets verschijnt. Ter illustratie kan daarbij worden gedacht aan een valutatermijntransactie waarbij bij sluiting de prestatie en tegenprestatie een gelijke reële waarde hebben. De reële waarde van het instrument is daarmee nihil en er wordt dus per saldo niets geactiveerd/gepassiveerd.
-47-
Inzake specifieke soorten transacties in de juridische vorm van een lease gelden bijzondere recognition-criteria ingevolge SIC 27 en Richtlijn 292.2 Leasing (zie verder hoofdstuk 23 ‘Leasing’). 1.2
Verwijdering van de balans (‘derecognition’)
In de Richtlijnen zijn geen specifieke bepalingen opgenomen omtrent ‘derecognition’ van overige financiële vaste activa. In de Richtlijnen is in Richtlijn 115.110 wel een algemene bepaling opgenomen omtrent de ‘derecognition’ van activa en passiva. Een actief of een post van het vreemd vermogen dient niet langer in de balans te worden opgenomen, indien de transactie ertoe leidt dat alle of nagenoeg alle rechten op economische voordelen en alle of nagenoeg alle risico’s met betrekking tot het actief of de post van het vreemd vermogen aan een derde worden overgedragen. IAS 39 gaat zeer gedetailleerd op de ‘derecognition’ van activa en passiva in. Zie voor de behandeling van IAS 39 hoofdstuk 22 ‘Financiële instrumenten’. 1.3
Waardering overige effecten (aandelen)
Overige effecten (aandelen) worden gewaardeerd tegen de kostprijs (of lagere marktwaarde) dan wel tegen actuele waarde (RJ 214.405). Ingevolge IAS 39.46 dienen overige effecten (aandelen) tegen reële waarde te worden gewaardeerd, met uitzondering van aandelen waarvan de reële waarde niet betrouwbaar kan worden vastgesteld. 1.4
Waardering overige effecten (vastrentende beleggingen)
Vastrentende beleggingen (obligaties) worden in Nederland veelal gewaardeerd tegen aflossingswaarde, waarbij het verschil tussen de verkrijgingsprijs en de aflossingswaarde (agio/disagio) wordt verdeeld over de resterende looptijd van de obligaties (RJ 214.407). Indien het agio/disagio op annuïtaire wijze wordt verdeeld, vindt per saldo waardering tegen amortisatiewaarde plaats. Agio/disagio mag ook lineair worden toegerekend. Ook is waardering tegen actuele waarde toegestaan. Ingevolge IAS 39.46 worden ‘loans and receivables’, alsmede overige vastrentende beleggingen die tot aan het einde van de looptijd zullen worden aangehouden (‘held to maturity’), gewaardeerd tegen amortisatiewaarde. Een onderneming kan een belegging alleen als ‘held to maturity’ aanmerken als aan stringente voorwaarden is voldaan; onder andere als de positieve intentie en de mogelijkheid bestaan de belegging tot aan het einde van de looptijd aan te houden (IAS 39.9). Indien er geen sprake is van ‘held to maturity’ belegging of loans and receivables, dient waardering tegen reële waarde te geschieden (IAS 39.46). De classificatie zal in dat geval ‘held for trading’ of ‘available for sale’ zijn.
-48-
4A OVERIGE FINANCIËLE VASTE ACTIVA [HUIDIGE RICHTLIJN]
1.5
Verwerking waardeverschillen bij waardering overige effecten tegen actuele waarde/ reële waarde
Indien tot de financiële vaste activa behorende effecten tegen actuele waarde/reële waarde worden gewaardeerd, dienen de waardemutaties ingevolge Nederlandse regelgeving in de herwaarderingsreserve te worden verwerkt of in de winst-en-verliesrekening. Ingevolge IAS 39.55 dienen de waardeverschillen op financiële activa die worden aangehouden als ‘held for trading’ of zijn aangewezen als ‘financial assets at fair value through profit and loss’ direct in de winst-enverliesrekening te worden verwerkt. Indien er sprake is van ‘available for sale’ instrumenten worden de waardeverschillen eerst in het eigen vermogen en bij realisatie (verkoop of bijzondere waardevermindering) in de winst-en-verliesrekening verwerkt. 1.6
Waardering vorderingen die worden aangehouden voor handelsdoeleinden
Voor vorderingen aangehouden voor handelsdoeleinden eist IAS 39.46 dat deze tegen reële waarde worden gewaardeerd. De wijzigingen in de reële waarde dienen ingevolge IAS 39.55 in het resultaat te worden verwerkt. Ingevolge Nederlandse regels dienen dergelijke vorderingen tegen nominale waarde of lagere reële waarde dan wel tegen (hogere) actuele waarde te worden gewaardeerd. 1.7
Waardeverminderingen effecten
De Richtlijnen staan toe dat voor effectenportefeuilles de bepaling van de waardeverminderingen geschiedt op portefeuillebasis (RJ 214.405). Op grond van IAS 39 geldt dat het vraagstuk van waardeverminderingen voor effecten die worden aangehouden voor handelsdoeleinden niet meer van belang is. Voor effecten die moeten worden aangemerkt als ‘held to maturity’ of als ‘available for sale’ is in IAS 39 een specifieke ‘impairment’-regeling opgenomen (IAS 39.58-70). Voor effecten die worden aangemerkt als ‘held to maturity’ geldt dat waardeverminderingen naar de winst-en-verliesrekening moeten worden geboekt. Hierbij geldt dat een portefeuillebenadering mag worden gevolgd indien de effecten individueel niet als belangrijk moeten worden aangemerkt (IAS 39.64). Voor effecten die moeten worden aangemerkt als ‘available for sale’ waarbij de wijzigingen in de reële waarde via het eigen vermogen worden verwerkt, geldt dat indien er sprake is van een waardevermindering, het verschil tussen de oorspronkelijke kostprijs en de reële waarde (dat eerst in het eigen vermogen is geboekt) naar de winst-en-verliesrekening moet worden geboekt. Een portefeuillebenadering is bij effecten die worden aangemerkt als ‘available for sale’ niet toegestaan. 1.8
Tijdelijke waardeverminderingen
In de wet is bepaald dat rekening mag worden gehouden met op de balansdatum opgetreden waardeverminderingen die naar verwachting niet duurzaam zijn (art. 2:387 lid 4 BW). IAS 39
-49-
kent een specifieke regeling voor waardeverminderingen (IAS 39.58-70). Het begrip duurzaamheid is hierbij geen criterium. 1.9
Fair value optie
Ingevolge de gewijzigde Nederlandse regelgeving is het toegestaan om financiële activa tegen fair value te waarderen. Er kan voor worden gekozen om de waardewijzigingen via het vermogen of het resultaat te verantwoorden; in beide gevallen moet een herwaarderingsreserve worden gevormd indien er geen frequente marktnoteringen aanwezig zijn (art. 2:390 lid 1 BW). De nieuwe fair value optie van IAS 39.9 staat ondernemingen toe op het moment dat zij een financieel instrument (een financieel actief of passief) aangaan, dit instrument aan te merken als gewaardeerd tegen reële waarde met verwerking van waardewijzigingen in de winst- en verliesrekening indien aan één van drie criteria is voldaan: 1 toepassen van de fair value optie neemt een accounting mismatch weg of vermindert deze aanzienlijk, welke zou bestaan als financiële activa of passiva op verschillende grondslagen worden gewaardeerd; 2 een groep van financiële instrumenten (activa, passiva of beide) worden op reële waarde basis gemanaged, overeenkomstig een gedocumenteerde risk management/investerings strategie; 3 het financieel instrument bevat een ‘embedded derivative’. 2
Presentatie
2.1
Rubricering effecten onder financiële vaste en onder vlottende activa
‘Effecten’ is de verzamelnaam voor waardepapieren zoals aandelen, certificaten van aandelen, claims, obligaties, opties, futures, warrants en inschrijvingen in schuld- en aandelenregisters. Effecten kunnen zowel onder de financiële vaste activa als onder vlottende activa worden opgenomen. RJ 226.102 schrijft voor dat effecten onder vlottende activa dienen te worden opgenomen indien zij niet bestemd zijn om de werkzaamheid van de rechtspersoon duurzaam te dienen. IAS 1.51 geeft aan dat het een rechtspersoon vrijstaat al dan niet een onderscheid te maken tussen vast en vlottend. Indien dit onderscheid wordt gemaakt, geeft IAS 1.57 aan in welke gevallen er sprake is van een vlottend actief: • indien de verwachting gerechtvaardigd is dat het actief wordt gerealiseerd binnen, of wordt gehouden voor verkoop of verbruik in de normale productiecyclus van een onderneming; of • indien het actief primair wordt gehouden voor handelsdoeleinden of voor de korte termijn en de verwachting gerechtvaardigd is dat realisatie hiervan plaatsvindt binnen een jaar na de balansdatum; of • indien er sprake is van ‘cash’ of ‘cash equivalents’ waarvan het gebruik niet aan beperkingen wordt onderworpen. De door de RJ en IFRS gehanteerde definities zullen veelal tot eenzelfde indeling van activa leiden, maar verschillen zijn mogelijk.
-50-
4A OVERIGE FINANCIËLE VASTE ACTIVA [HUIDIGE RICHTLIJN]
3
Toelichting
3.1
Informatie over waarderings- en resultaatbepalingsgrondslagen
Alle toelichtingsvereisten voor financiële instrumenten zijn opgenomen in IFRS 7 (en niet langer in IAS 32 dan wel IAS 39). IFRS 7 geeft onder andere aan dat een entiteit haar financiële instrumenten dient te groeperen in klassen van vergelijkbare instrumenten en, waar toelichting is vereist, deze toelichting per klasse op te nemen. De hoofdcategorieën van toelichting luiden: a toelichting over het belang van financiële instrumenten voor de financiële positie en prestatie van de entiteit. In dit onderdeel zijn veel van de toelichtingsvereisten vanuit IAS 32 overgenomen. Daarnaast zijn toelichtingseisen ten aanzien van ‘day one profit’ opgenomen; b kwalitatieve en kwantitatieve toelichting over risico’s die zijn verbonden aan financiële instrumenten, waaronder minimumeisen ten aanzien van toelichting over kredietrisico, liquiditeitsrisico en marktrisico (waaronder een gevoeligheidsanalyse). Kwalitatieve toelichting betreft doelstellingen, beleid en processen voor het managen van deze risico’s. Kwantitatieve toelichting betreft informatie over de omvang van de risico’s op basis van informatie intern verstrekt aan ‘key management personnel’. Voor een uitwerking hiervan wordt verwezen naar hoofdstuk 22 Financiële instrumenten. De Nederlandse wet bevat het voorschrift dat uitgebreide informatie dient te worden verschaft over financiële instrumenten. Daarbij wordt onderscheiden tussen financiële instrumenten die tegen actuele waarde worden gewaardeerd (art. 2:381a BW) en financiële instrumenten die niet tegen actuele waarde worden gewaardeerd (art. 2:381b BW). Aansluiting is gezocht bij de verplichte ‘disclosures’ zoals die door IAS 32 werden voorgeschreven. RJ 290.306 bepaalt, dat omtrent alle financiële instrumenten, zowel in de balans opgenomen als niet in de balans opgenomen, het volgende in de toelichting dient te worden opgenomen: a informatie over de omvang en de aard van de financiële instrumenten, inclusief belangrijke contractuele bepalingen die invloed kunnen hebben op zowel bedrag en tijdstip als mate van zekerheid van de toekomstige kasstromen; en b de grondslagen voor waardering en resultaatbepaling, inclusief de criteria voor opname van financiële instrumenten in de balans en de toegepaste waarderingsmethoden. Tevens moet op grond van Richtlijn 290 toelichting worden opgenomen omtrent het renterisico, het kredietrisico, de reële waarde, financiële activa waarvan de boekwaarde hoger dan de reële waarde en omtrent de indekking van verwachte toekomstige transacties. 3.2
Informatie omtrent kapitaalbelangen
Overeenkomstig artikel 2:379 BW dienen over kapitaalbelangen van 20% of meer allerlei gegevens te worden verschaft zoals naam, woonplaats en aandeel in het geplaatste kapitaal, en indien er geen sprake is van deelnemingen die tegen netto-vermogenswaarde worden gewaardeerd, het eigen vermogen en resultaat van de kapitaalbelangen. IAS 27.40 en 28.37 bepalen dat een lijst
-51-
moet worden opgenomen met een beschrijving van alle significante deelnemingen en groepsmaatschappijen, inclusief het percentage aandeel in het kapitaal (en indien verschillend, het percentage stemrechten). Geen informatie hoeft te worden verschaft omtrent het eigen vermogen en resultaat van de kapitaalbelangen. 3.3
Mutatie-overzicht financiële vaste activa
De Nederlandse wet- en regelgeving stelt een mutatie-overzicht van elke post van de financiële vaste activa verplicht (art. 2:368 lid 1 BW). IFRS bevat hieromtrent geen voorschriften.
-52-
4B OVERIGE FINANCIËLE VASTE ACTIVA [ONTWERP-RICHTLIJN]
4b
Overige financiële vaste activa [ontwerp-Richtlijn] Nederlandse wet- en regelgeving
IFRS
Conclusie
1.1 Opname op de balans (‘recognition’)
Geen specifieke regels
Indien men partij wordt bij een contract
IFRS strikter
1.2 Verwijdering van de balans (‘derecognition’)
Bij overdracht van economische voordelen en risico’s aan derden
Indien alle of nagenoeg alle economische voordelen en risico’s zijn overgedragen. Zo niet, dan naarmate control is overgedragen
IFRS strikter
1.3 Waardeveranderingen beursgenoteerde gekochte leningen en obligaties
Keuze direct in WVR of eerst in herwaarderingsreserve en bij realisatie in WVR. Negatieve herwaarderingsreserve is niet toegestaan.
Waardeveranderingen in eigen vermogen en bij realisatie in WVR(‘available for sale’). Indien gekozen wordt voor fair value optie (en aan voorwaarden is voldaan) waardeveranderingen in WVR
IFRS strikter
1.4 Waardering niet beursgenoteerde gekochte leningen en obligaties
Tegen geamortiseerde kostprijs of reële waarde
Waardering tegen reële waarde tenzij reële waarde niet betrouwbaar kan worden gemeten
IFRS strikter
1.5 Verwerking waardeverschillen bij waardering niet beursgenoteerde gekochte leningen en obligaties tegen reële waarde
Keuze direct in WVR of eerst in herwaarderingsreserve en bij realisatie in WVR. Negatieve herwaarderingsreserve is niet toegestaan.
Waardeveranderingen in eigen vermogen en bij realisatie in WVR(‘available for sale’). Indien gekozen wordt voor fair value optie (en aan voorwaarden is voldaan) waardeveranderingen in WVR
IFRS strikter
1.6 Waardeveranderingen investering in beursgenoteerde eigen vermogensinstrumenten
Keuze direct in WVR of eerst in herwaarderingsreserve en bij realisatie in WVR. Negatieve herwaarderingsreserve is niet toegestaan.
Waardeveranderingen in eigen vermogen en bij realisatie in WVR(‘available for sale’). Indien gekozen wordt voor fair value optie (en aan voorwaarden is voldaan) waardeveranderingen in WVR
IFRS strikter
1
Grondslagen
-53-
1.7 Waardering investeringen in niet beursgenoteerde eigen vermogensinstrumenten
Nederlandse wet- en regelgeving Tegen geamortiseerde kostprijs of reële waarde
IFRS
Conclusie
Waardering tegen reële waarde tenzij reële waarde niet betrouwbaar kan worden gemeten
IFRS strikter
1.8 Verwerking waardeverschillen bij waardering investeringen in niet beursgenoteerde eigen vermogensinstrumenten tegen reële waarde
Keuze direct in WVR of eerst in herwaarderingsreserve en bij realisatie in WVR. Negatieve herwaarderingsreserve is niet toegestaan.
Waardeveranderingen in eigen vermogen en bij realisatie in WVR(‘available for sale’). Indien gekozen wordt voor fair value optie (en aan voorwaarden is voldaan) waardeveranderingen in WVR
IFRS strikter
1.9 Waardering verstrekte leningen en overige vorderingen
Geamortiseerde kostprijs
NL strikter
1.10 Tijdelijke waardeverminderingen
Rekening mag worden gehouden met op de balansdatum opgetreden waardevermindering
Geamortiseerde kostprijs of indien gekozen wordt voor available for sale: waardeveranderingen in eigen vermogen en bij realisatie in WVR Specifieke regeling (zonder begrip ‘duurzaamheid’)
1.11 Fair value-optie
Fair value voor alle financiële activa toegestaan.
Waardeveranderingen in het resultaat indien aan een aantal voorwaarden is voldaan
IFRS strikter
Op basis van al dan niet bestemd zijn om de werkzaamheid van de rechtspersoon duurzaam te dienen
Definiëring van een vlottend actief in IAS 1.57 (vooral ‘looptijd’-afhankelijk)
IFRS strikter
3.1 Informatie over waarderings- en resultaatbepalingsgrondslagen
Specifieke toelichtingseisen (zie tekst)
Specifieke toelichtingseisen (zie tekst)
IFRS eist meer toelichting
3.2 Informatie omtrent kapitaalbelangen
Eigen vermogen en resultaat moet worden vermeld indien waardering tegen kostprijs of actuele waarde
Vermelding is niet nodig
NL eist meer toelichting
2
Presentatie
2.1 Rubricering effecten onder financiële vaste en onder vlottende activa 3
IFRS strikter
Toelichting
-54-
4B OVERIGE FINANCIËLE VASTE ACTIVA [ONTWERP-RICHTLIJN]
3.3 Mutatie-overzicht financiële vaste activa
Nederlandse wet- en regelgeving Verplicht op te nemen
1
Grondslagen
1.1
Opname op de balans (‘recognition’)
IFRS
Conclusie
Geen verplichting
NL eist meer toelichting
Richtlijn 290, ORL verwijst voor de opname van financiële activa of financiële verplichtingen naar RJ 115, alinea 104 tot en met 112. Richtlijn 115 ‘Criteria opname en vermelding’ bevat algemene bepalingen voor het verwerken van activa en posten van het vreemd vermogen. IAS 39 bevat specifieke bepalingen voor de vraag wanneer een financieel instrument moet worden geactiveerd dan wel gepassiveerd. Paragraaf 14 bepaalt dat een onderneming een financieel instrument op de balans opneemt zodra zij partij wordt in de contractuele bepalingen van het financiële instrument. Dit geldt zowel voor primaire financiële instrumenten als voor derivaten. Wel kan het bij derivaten voorkomen dat zij moeten worden geactiveerd/gepassiveerd, maar dat de waarde nihil is, zodat bij eerste opneming in de balans per saldo niets verschijnt. Ter illustratie kan daarbij worden gedacht aan een valutatermijntransactie waarbij bij sluiting de prestatie en tegenprestatie een gelijke reële waarde hebben. De reële waarde van het instrument is daarmee nihil en er wordt dus per saldo niets geactiveerd/gepassiveerd. Inzake specifieke soorten transacties in de juridische vorm van een lease gelden bijzondere recognition-criteria ingevolge SIC 27 en Richtlijn 292.2 Leasing (zie verder hoofdstuk 23 ‘Leasing’). 1.2
Verwijdering van de balans (‘derecognition’)
Richtlijn 290, ORL verwijst voor het niet langer opnemen van financiële activa of financiële verplichtingen naar RJ 115, alinea 104 tot en met 112. In Richtlijn 115.110 is een algemene bepaling opgenomen omtrent de ‘derecognition’ van activa en passiva. Een actief of een post van het vreemd vermogen dient niet langer in de balans te worden opgenomen, indien de transactie ertoe leidt dat alle of nagenoeg alle rechten op economische voordelen en alle of nagenoeg alle risico’s met betrekking tot het actief of de post van het vreemd vermogen aan een derde worden overgedragen. IAS 39 gaat zeer gedetailleerd op de ‘derecognition’ van activa en passiva in. Zie voor de behandeling van IAS 39 hoofdstuk 22 ‘Financiële instrumenten’.
-55-
1.3
Waardeveranderingen beursgenoteerde gekochte leningen en obligaties
Gekochte leningen en obligaties die geen deel uitmaken van een handelsportefeuille, zijn primire (niet-afgeleide) financiële activa met vaste of bepaalbare betalingen. Van derden gekochte vorderingen maken deel uit van deze categorie. De volgende drie subcategorieën worden onderscheiden door RJ 290.410, ORL: 1 Tot het einde looptijd aangehouden; 2 Overige gekochte leningen en obligaties met beursnotering; 3 Overige gekochte leningen en obligaties zonder beursnotering. De eerste categorie tot het einde looptijd aangehouden is dezelfde categorie als onder IFRS ‘held to maturity’. Er zijn geen verschillen in behandeling. De tweede categorie ‘overige gekochte leningen en obligaties met beursnotering’ dient zowel onder RJ 290, ORL als onder IAS 39 tegen reële waarde te worden gewaardeerd. Onder RJ 290.517, ORL bestaat de keuze om de waardeveranderingen direct in de winst-en-verliesrekening te verwerken of eerst binnen het eigen vermogen in een herwaarderingsreserve en bij realisatie in de winst-en-verliesrekening. Een negatieve stand van de herwaarderingsreserve is niet toegestaan; een cumulatieve waardevermindering tot onder de kostprijs dient direct in de winsten-verliesrekening te worden verwerkt. Onder IAS 39 zal de tweede categorie ‘overige gekochte leningen en obligaties met beursnotering’ veelal onder de categorie available for sale vallen. Indien dat het geval is worden de waardeveranderingen direct in het eigen vermogen verwerkt en bij realisatie in de winst-enverliesrekening. Een negatieve stand van de herwaardering is wel toegestaan. Indien de onderneming kiest om voor deze categorie de fair value optie te gebruiken dan worden alle waardeveranderingen in de winst-en-verliesrekening verwerkt. Het gebruik van de fair value optie is onder IFRS aan voorwaarden verbonden (zie hieronder paragraaf 1.11); dat leidt tot de conclusie dat IFRS strikter is. 1.4
Waardering niet beursgenoteerde gekochte leningen en obligaties
Gekochte leningen en obligaties die geen deel uitmaken van een handelsportefeuille, zijn primire (niet-afgeleide) financiële activa met vaste of bepaalbare betalingen. Van derden gekochte vorderingen maken deel uit van deze categorie. De volgende drie subcategorieën worden onderscheiden door RJ 290.410, ORL: 1 Tot het einde looptijd aangehouden; 2 Overige gekochte leningen en obligaties met beursnotering; 3 Overige gekochte leningen en obligaties zonder beursnotering. De eerste categorie tot het einde looptijd aangehouden is dezelfde categorie als onder IFRS ‘held to maturity’. Er zijn geen verschillen in behandeling. Ten aanzien van de waardering van de derde categorie ‘Overige gekochte leningen en obligaties zonder beursnotering’ geldt dat RJ 290.518, ORL de keuze geeft tussen geamortiseerde kostprijs dan wel de reële waarde. IAS 39 geeft aan dat waardering tegen reële waarde moet geschieden tenzij de reële waarde niet betrouwbaar kan worden gemeten.
-56-
4B OVERIGE FINANCIËLE VASTE ACTIVA [ONTWERP-RICHTLIJN]
1.5
Verwerking waardeverschillen bij waardering niet beursgenoteerde gekochte leningen obligaties tegen reële waarde
Onder RJ 290.518, ORL bestaat de keuze om de waardeveranderingen direct in de winst-enverliesrekening te verwerken of eerst binnen het eigen vermogen in een herwaarderingsreserve en bij realisatie in de winst-en-verliesrekening. Een negatieve stand van de herwaarderingsreserve is niet toegestaan; een cumulatieve waardevermindering tot onder de kostprijs dient direct in de winst-en-verliesrekening te worden verwerkt. Onder IAS 39 zal de tweede categorie ‘overige gekochte leningen en obligaties met beursnotering’ veelal onder de categorie available for sale vallen. Indien dat het geval is worden de waardeveranderingen direct in het eigen vermogen verwerkt en bij realisatie in de winst-enverliesrekening. Een negatieve stand van de herwaardering is wel toegestaan. Indien de onderneming kiest om voor deze categorie de fair value optie te gebruiken dan worden alle waardeveranderingen in de winst-en-verliesrekening verwerkt. Het gebruik van de fair value optie is onder IFRS aan voorwaarden verbonden (zie hieronder paragraaf 1.11); dat leidt tot de conclusie dat IFRS strikter is. 1.6
Waardeveranderingen investering in beursgenoteerde eigen vermogensinstrumenten
Investeringen in eigen vermogensinstrumenten die geen onderdeel uitmaken van een handelsportefeuille, zijn onderdeel van één van de volgende subcategorieën (RJ 290.412, ORL): a beursgenoteerd b niet beursgenoteerd. De eerste categorie ‘investering in beursgenoteerde eigen vermogensinstrumenten’ dient zowel onder RJ 290, ORL als onder IAS 39 tegen reële waarde te worden gewaardeerd. Onder RJ 290.521, ORL bestaat de keuze om de waardeveranderingen direct in de winst-en-verliesrekening te verwerken of eerst binnen het eigen vermogen in een herwaarderingsreserve en bij realisatie in de winst-en-verliesrekening. Een negatieve stand van de herwaarderingsreserve is niet toegestaan; een cumulatieve waardevermindering tot onder de kostprijs dient direct in de winsten-verliesrekening te worden verwerkt. Onder IAS 39 zal de eerste categorie ‘investering in beursgenoteerde eigen vermogensinstrumenten’ veelal onder de categorie available for sale vallen. Indien dat het geval is worden de waardeveranderingen direct in het eigen vermogen verwerkt en bij realisatie in de winst-en-verliesrekening. Een negatieve stand van de herwaardering is wel toegestaan. Indien de onderneming kiest om voor deze categorie de fair value optie te gebruiken dan worden alle waardeveranderingen in de winst-en-verliesrekening verwerkt. Het gebruik van de fair value optie is onder IFRS aan voorwaarden verbonden (zie hieronder paragraaf 1.11); dat leidt tot de conclusie dat IFRS strikter is.
-57-
1.7
Waardering investeringen in niet beursgenoteerde eigen vermogensinstrumenten
Investeringen in eigen vermogensinstrumenten die geen onderdeel uitmaken van een handelsportefeuille, zijn onderdeel van één van de volgende subcategorieën (RJ 290.412, ORL): a beursgenoteerd b niet beursgenoteerd. Ten aanzien van de waardering van de tweede categorie ‘investeringen in niet beursgenoteerde eigen vermogensinstrumenten geldt dat RJ 290.522, ORL de keuze geeft tussen kostprijs dan wel de reële waarde. IAS 39 geeft aan dat waardering tegen reële waarde moet geschieden tenzij de reële waarde niet betrouwbaar kan worden gemeten. 1.8
Verwerking waardeverschillen bij waardering investeringen in niet beursgenoteerde eigen vermogensinstrumenten tegen reële waarde
Onder RJ 290.522, ORL bestaat de keuze om de waardeveranderingen direct in de winst-enverliesrekening te verwerken of eerst binnen het eigen vermogen in een herwaarderingsreserve en bij realisatie in de winst-en-verliesrekening. Een negatieve stand van de herwaarderingsreserve is niet toegestaan; een cumulatieve waardevermindering tot onder de kostprijs dient direct in de winst-en-verliesrekening te worden verwerkt. Onder IAS 39 zal de tweede categorie ‘investeringen in niet beursgenoteerde eigen vermogensinstrumenten’ veelal onder de categorie available for sale vallen. Indien dat het geval is worden de waardeveranderingen direct in het eigen vermogen verwerkt en bij realisatie in de winst-en-verliesrekening. Een negatieve stand van de herwaardering is wel toegestaan. Indien de onderneming kiest om voor deze categorie de fair value optie te gebruiken dan worden alle waardeveranderingen in de winst-en-verliesrekening verwerkt. Het gebruik van de fair value optie is onder IFRS aan voorwaarden verbonden (zie hieronder paragraaf 1.11); dat leidt tot de conclusie dat IFRS strikter is. 1.9
Waardering verstrekte leningen en overige vorderingen
Verstrekte leningen en overige vorderingen voor zover geen onderdeel van de handelsportefeuille dienen conform artikel 10 lid 3 Besluit actuele waarde tegen geamortiseerde kostprijs te worden gewaardeerd (RJ 290.519, ORL). Op grond van IAS 39 kan ervoor gekozen worden om verstrekte leningen en overige vorderingen in de categorie available for sale te rubriceren. In dat geval is waardering tegen reële waarde met verwerking van de waardeveranderingen eerst in het eigen vermogen en bij realisatie in de winsten-verliesrekening.
-58-
4B OVERIGE FINANCIËLE VASTE ACTIVA [ONTWERP-RICHTLIJN]
1.10
Tijdelijke waardeverminderingen
In de wet is bepaald dat rekening mag worden gehouden met op de balansdatum opgetreden waardeverminderingen die naar verwachting niet duurzaam zijn (art. 2:387 lid 4 BW). IAS 39 kent een specifieke regeling voor waardeverminderingen (IAS 39.58-70). Het begrip duurzaamheid is hierbij geen criterium. 1.11
Fair value optie
Ingevolge de gewijzigde Nederlandse regelgeving is het toegestaan om financiële activa tegen fair value te waarderen. Er kan voor worden gekozen om de waardewijzigingen via het vermogen of het resultaat te verantwoorden; in beide gevallen moet een herwaarderingsreserve worden gevormd indien er geen frequente marktnoteringen aanwezig zijn (art. 2:390 lid 1 BW). De nieuwe fair value optie van IAS 39.9 staat ondernemingen toe op het moment dat zij een financieel instrument (een financieel actief of passief) aangaan, dit instrument aan te merken als gewaardeerd tegen reële waarde met verwerking van waardewijzigingen in de winst- en verliesrekening indien aan één van drie criteria is voldaan: 1 toepassen van de fair value optie neemt een accounting mismatch weg of vermindert deze aanzienlijk, welke zou bestaan als financiële activa of passiva op verschillende grondslagen worden gewaardeerd; 2 een groep van financiële instrumenten (activa, passiva of beide) worden op reële waarde basis gemanaged, overeenkomstig een gedocumenteerde risk management/investerings strategie; 3 het financieel instrument bevat een ‘embedded derivative’. 2
Presentatie
2.1
Rubricering effecten onder financiële vaste en onder vlottende activa
‘Effecten’ is de verzamelnaam voor waardepapieren zoals aandelen, certificaten van aandelen, claims, obligaties, opties, futures, warrants en inschrijvingen in schuld- en aandelenregisters. Effecten kunnen zowel onder de financiële vaste activa als onder vlottende activa worden opgenomen. RJ 226.102 schrijft voor dat effecten onder vlottende activa dienen te worden opgenomen indien zij niet bestemd zijn om de werkzaamheid van de rechtspersoon duurzaam te dienen. IAS 1.51 geeft aan dat het een rechtspersoon vrijstaat al dan niet een onderscheid te maken tussen vast en vlottend. Indien dit onderscheid wordt gemaakt, geeft IAS 1.57 aan in welke gevallen er sprake is van een vlottend actief: • indien de verwachting gerechtvaardigd is dat het actief wordt gerealiseerd binnen, of wordt gehouden voor verkoop of verbruik in de normale productiecyclus van een onderneming; of • indien het actief primair wordt gehouden voor handelsdoeleinden of voor de korte termijn en de verwachting gerechtvaardigd is dat realisatie hiervan plaatsvindt binnen een jaar na de balansdatum; of
-59-
•
indien er sprake is van ‘cash’ of ‘cash equivalents’ waarvan het gebruik niet aan beperkingen wordt onderworpen.
De door de RJ en IFRS gehanteerde definities zullen veelal tot eenzelfde indeling van activa leiden, maar verschillen zijn mogelijk. 3
Toelichting
3.1
Informatie over waarderings- en resultaatbepalingsgrondslagen
Alle toelichtingsvereisten voor financiële instrumenten zijn opgenomen in IFRS 7 (en niet langer in IAS 32 dan wel IAS 39). IFRS 7 geeft onder andere aan dat een entiteit haar financiële instrumenten dient te groeperen in klassen van vergelijkbare instrumenten en, waar toelichting is vereist, deze toelichting per klasse op te nemen. De hoofdcategorieën van toelichting luiden: a toelichting over het belang van financiële instrumenten voor de financiële positie en prestatie van de entiteit. In dit onderdeel zijn veel van de toelichtingsvereisten vanuit IAS 32 overgenomen. Daarnaast zijn toelichtingseisen ten aanzien van ‘day one profit’ opgenomen; b kwalitatieve en kwantitatieve toelichting over risico’s die zijn verbonden aan financiële instrumenten, waaronder minimumeisen ten aanzien van toelichting over kredietrisico, liquiditeitsrisico en marktrisico (waaronder een gevoeligheidsanalyse). Kwalitatieve toelichting betreft doelstellingen, beleid en processen voor het managen van deze risico’s. Kwantitatieve toelichting betreft informatie over de omvang van de risico’s op basis van informatie intern verstrekt aan ‘key management personnel’. Voor een uitwerking hiervan wordt verwezen naar hoofdstuk 22 Financiële instrumenten. De Nederlandse wet bevat het voorschrift dat uitgebreide informatie dient te worden verschaft over financiële instrumenten. Daarbij wordt onderscheiden tussen financiële instrumenten die tegen actuele waarde worden gewaardeerd (art. 2:381a BW) en financiële instrumenten die niet tegen actuele waarde worden gewaardeerd (art. 2:381b BW). Aansluiting is gezocht bij de verplichte ‘disclosures’ zoals die door IAS 32 werden voorgeschreven. RJ 290.906, ORL bepaalt, dat omtrent alle financiële instrumenten, zowel in de balans opgenomen als niet in de balans opgenomen, het volgende in de toelichting dient te worden opgenomen: a informatie over de omvang en de aard van de financiële instrumenten, inclusief belangrijke contractuele bepalingen die invloed kunnen hebben op zowel bedrag en tijdstip als mate van zekerheid van de toekomstige kasstromen; en b de grondslagen voor waardering en resultaatbepaling, inclusief de criteria voor opname van financiële instrumenten in de balans en de toegepaste waarderingsmethoden. Tevens moet op grond van Richtlijn 290, ORL toelichting worden opgenomen omtrent het renterisico, het kredietrisico, de reële waarde, financiële activa waarvan de boekwaarde hoger dan de reële waarde en omtrent de indekking van verwachte toekomstige transacties. RJ 290, ORL sluit nog niet aan op de specifieke bepalingen van IFRS 7.
-60-
4B OVERIGE FINANCIËLE VASTE ACTIVA [ONTWERP-RICHTLIJN]
3.2
Informatie omtrent kapitaalbelangen
Overeenkomstig artikel 2:379 BW dienen over kapitaalbelangen van 20% of meer allerlei gegevens te worden verschaft zoals naam, woonplaats en aandeel in het geplaatste kapitaal, en indien er geen sprake is van deelnemingen die tegen netto-vermogenswaarde worden gewaardeerd, het eigen vermogen en resultaat van de kapitaalbelangen. IAS 27.40 en 28.37 bepalen dat een lijst moet worden opgenomen met een beschrijving van alle significante deelnemingen en groepsmaatschappijen, inclusief het percentage aandeel in het kapitaal (en indien verschillend, het percentage stemrechten). Geen informatie hoeft te worden verschaft omtrent het eigen vermogen en resultaat van de kapitaalbelangen. 3.3
Mutatie-overzicht financiële vaste activa
De Nederlandse wet- en regelgeving stelt een mutatie-overzicht van elke post van de financiële vaste activa verplicht (art. 2:368 lid 1 BW). IFRS bevat hieromtrent geen voorschriften. Richtlijnen en standaarden Relevante richtlijnen en standaarden: • Richtlijn 115 Criteria voor opname en vermelding (aangepast 2006) • Richtlijn 214 Financiële vaste activa (aangepast 2006) • Richtlijn 290 Financiële instrumenten (aangepast 2005) • ontwerp-Richtlijn 290 Financiële instrumenten (2006) • Richtlijn 292.2 Samengestelde transacties met de juridische vorm van een leaseovereenkomst (2003) • IFRS 7 Financial Instruments: Disclosures • IAS 32 Financial Instruments: Presentation • IAS 39 Financial Instruments: Recognition and Measurement
-61-
5
Voorraden Nederlandse wet- en regelgeving
IFRS
Conclusie
1.1 Waardering voorraden bij agrarische producenten
Waardering tegen verkrijgingsprijs of actuele waarde met waardemutaties in vermogen of resultaat
Waardering tegen kostprijs of net realisable value met waardeveranderingen in de winst-en-verliesrekening
NL strikter bij waardering tegen net realizable value
1.2 Waardering voorraden bij producenten van minerale hulpbronnen en minerale producten
Waardering tegen verkrijgingsprijs of actuele waarde met waardemutaties in herwaarderingsreserve
Waardering tegen kostprijs of net realisable value met waardeveranderingen in de winst-en-verliesrekening
Strijdig (bij waardering tegen actuele waarde/reële waarde)
1.3 Waardering voorraden commodities aangehouden door brokers/traders
Waardering tegen verkrijgingsprijs of actuele waarde (met waardemutaties naar herwaarderingsreserve)
Kostprijs of reële waarde min verkoopkosten met waardemutaties naar winst-enverliesrekening
Strijdig (bij waardering tegen actuele waarde/reële waarde)
1.4 Waardering overige voorraden
Waardering tegen verkrijgingsprijs of actuele waarde (met waardemutaties naar herwaarderingsreserve)
Waardering tegen kostprijs
IFRS strikter
1.5 Toepassing Lifomethode
Toegestaan met aanvullende toelichting
Niet toegestaan
IFRS strikter
• • •
Geen verplichte uitsplitsing
NL strikter
–
–
1
2
Grondslagen
Presentatie
2.1 Uitsplitsing voorraden
•
3
Grond- en hulpstoffen Onderhanden werk Gereed product en handelsgoederen Vooruitbetalingen op voorraden
Toelichting
–
-62-
5 VOORRADEN
1
Grondslagen
1.1
Waardering voorraden bij agrarische producenten
Ingevolge IAS 2.3(a) mogen agrarische producenten de voorraden tegen net realisable value waarderen waarbij de waardeveranderingen in het resultaat worden verantwoord. Ingevolge gewijzigde Nederlandse wetgeving wordt onderscheid gemaakt tussen grondstoffen met een frequente marktnotering en grondstoffen zonder frequente marktnotering. In beide gevallen is waardering tegen kostprijs of actuele waarde toegestaan. Echter, bij grondstoffen met een frequente marktnotering mogen de waardeverschillen bij toepassing van actuele waarde onmiddellijk in het resultaat worden verantwoord (art. 2:384 lid 7 BW). De waardeveranderingen mogen eveneens rechtstreeks in het eigen vermogen (herwaarderingsreserve) worden opgenomen (art. 2:390 lid 1 BW). 1.2
Waardering voorraden bij producenten van minerale hulpbronnen en minerale producten
Ingevolge IAS 2.3(a) mogen producenten van minerale hulpbronnen en minerale producten de voorraden tegen net realisable value waarderen waarbij de waardeveranderingen in het resultaat worden verantwoord. Onder de Nederlandse wetgeving is waardering tegen kostprijs of actuele waarde toegestaan. De waardeveranderingen worden rechtstreeks in het eigen vermogen (herwaarderingsreserve) opgenomen (art. 2:390 lid 1 BW). 1.3
Waardering voorraden grondstoffen aangehouden door brokers/traders
Ingevolge IAS 2.3(b) mogen voorraden grondstoffen (commodities) die worden aangehouden voor handelsdoeleinden door broker/traders worden gewaardeerd tegen reële waarde minus de kosten van verkoop, waarbij waardeveranderingen worden verwerkt in het resultaat. Ingevolge gewijzigde Nederlandse wetgeving is waardering tegen actuele waarde toegestaan, met verwerking van de waardeveranderingen in een herwaarderingsreserve indien er geen sprake is van agrarische voorraden waarvoor een frequente marktnotering bestaat (art. 2:390 lid 1 BW). Indien het laatste wel het geval is, geldt hetgeen in 1.2 is vermeld 1.4
Waardering overige voorraden
IAS 2 kent bij overige voorraden uitsluitend waardering tegen historische kostprijs. De wet en de Richtlijnen staan toe dat voorraden worden geherwaardeerd naar hogere vervangingswaarde of bedrijfswaarde. Alle herwaarderingen gaan naar de herwaarderingsreserve (art. 2:390 lid 1 BW).
-63-
1.5
Toepassing Lifo methode
Waardering van voorraden met toepassing van de lifo-methode is op grond van IAS 2.25 niet toegestaan. De Richtlijnen staan waardering van voorraden met gebruikmaking van de lifomethode toe (RJ 220.203) maar eisen daarbij aanvullende toelichting. 2 2.1
Presentatie Uitsplitsing voorraden
In de balans of in de toelichting dienen de voorraden als volgt te worden uitgesplitst: • grond- en hulpstoffen; • onderhanden werk; • gereed product en handelsgoederen; • vooruitbetalingen op voorraden. IFRS kent geen verplichte uitsplitsing. 3
Toelichting
Er zijn geen verschillen tussen de Nederlandse regelgeving en IFRS. Richtlijnen en standaarden Relevante richtlijnen en standaarden: • Richtlijn 220 Voorraden (aangepast 2006) • IAS 2 Inventories (revised 2003) • IAS 23 Borrowing Costs (revised 1993)
-64-
6 ONDERHANDEN WERK
6
Onderhanden werk Nederlandse wet- en regelgeving
IFRS
Conclusie
1.1 Verantwoorden winst in boekjaar van gereedkomen
Om praktische reden toegestaan mits geen materiële invloed op vermogen en resultaat
Niet toegestaan
IFRS strikter
1.2 Samenstelling vervaardigingsprijs
Niet specifiek voorgeschreven welke kosten wel of niet verplicht worden geactiveerd
Bepaalde indirecte kosten worden verplicht voorgeschreven als contractkosten (waaronder indirecte productiekosten), andere expliciet niet. Algemene kosten kunnen niet aan verkrijgingsprijs worden toegerekend
IFRS strikter
1.3 Toerekening winst op reeds verrichte prestaties
Toerekening van winst naar de mate waarin de verrichte prestaties hun aandeel hebben gehad in het totaal van de voor het project te verrichten prestaties
Toerekening omzet naar de mate waarin de verrichte prestaties hun aandeel hebben gehad in het totaal van de voor het project te verrichten prestaties
Strijdig
1.4 Wijziging omstandigheden tijdens uitvoering project
Resultaten worden prospectief verwerkt
Resultaten worden retrospectief verwerkt
Strijdig
1.5 Opsplitsen/combineren contracten in projecten en aanmerken meerwerk als project
Geen specifieke bepalingen
Specifieke bepalingen
IFRS strikter
Omzet kan tussentijds of bij oplevering worden verantwoord
Omzet dient altijd tussentijds te worden verantwoord
IFRS strikter
1
2
Grondslagen
Presentatie
2.1 Verantwoording omzet
-65-
2.2 Presentatie onderhanden werk
3
1 1.1
Nederlandse wet- en regelgeving Presentatie bruto of netto na aftrek gedeclareerde termijnen onder voorraden of schulden
IFRS
Conclusie
Presentatie als vordering of schuld of als afzonderlijke post netto per contract
Strijdig
–
–
–
Toelichting
Grondslagen Verantwoorden winst in boekjaar van gereedkomen
Het is ingevolge RJ 221.203 om praktische redenen toegestaan om de winst van elk project te verantwoorden in het boekjaar van gereedkomen, indien er sprake is van een stroom van projecten waarvan de looptijden overwegend korter zijn dan één jaar, dan wel indien er sprake is van een gelijkmatige stroom van projecten van stabiele omvang, waarvan de gereedkoming een patroon van regelmatige spreiding vertoont (vergelijk ‘ideaalcomplex’). Deze afwijking van winstneming naar rato van verrichte prestaties bij uitvoering van het werk is echter alleen toegestaan als dat geen materiële invloed heeft op vermogen en resultaat. Een dergelijke uitzondering komt niet voor in IFRS. 1.2
Samenstelling vervaardigingsprijs
Voor de samenstelling van de vervaardigingsprijs onder Nederlandse wet- en regelgeving bestaat een grotere vrijheid dan voor de samenstelling van de contractkosten onder IFRS. Onder IAS 11 worden bepaalde indirecte kosten verplicht voorgeschreven als contractkosten (waaronder indirecte productiekosten), andere expliciet niet. Algemene kosten kunnen niet worden toegerekend aan de vervaardigingsprijs (IAS 11.20). 1.3
Toerekening winst op reeds verrichte prestaties
Indien de winst op de reeds verrichte prestaties voor het project op verantwoorde wijze kan worden bepaald, dient toerekening van winst aan het boekjaar te geschieden naar de mate waarin de verrichte prestaties hun aandeel hebben gehad in het totaal van de voor het project te verrichten prestaties (RJ 221.202). Onder IFRS vindt een andere toerekening van winst plaats omdat onder IFRS de opbrengsten (omzet) worden verwerkt naar de mate waarin de verrichte prestaties hun aandeel hebben gehad in het totaal van de voor het project te verrichten prestaties (IAS 11.26).
-66-
6 ONDERHANDEN WERK
1.4
Wijziging omstandigheden tijdens uitvoering project
Wijzigingen in de waardering en resultaatbepaling van onderhanden werk als gevolg van verandering van het standpunt dat de winst wel of niet op verantwoorde wijze kan worden bepaald, dienen volgens de Nederlandse wet- en regelgeving prospectief te worden verwerkt (RJ 221.206 en 207). Onder IFRS vindt cumulatieve verantwoording van het resultaat plaats. Dit betekent dat in het verleden niet genomen winsten of verliezen alsnog worden verantwoord (IAS 11.38). 1.5
Opsplitsen/combineren contracten in projecten en aanmerken meerwerk als project
IFRS bevat, anders dan Dutch GAAP gedetailleerde regels met betrekking tot het combineren dan wel opsplitsen van contracten in projecten en met betrekking tot de voorwaarden waaronder meerwerk als een afzonderlijk project moet worden beschouwd (IAS 11.7-10). 2
Presentatie
2.1
Verantwoording omzet
Indien de winst op reeds verrichte prestaties niet op betrouwbare wijze kan worden bepaald, is tussentijdse winstneming (‘percentage of completion’-methode) niet toegestaan. Winstneming geschiedt dan in beginsel bij oplevering, met de volgende mogelijkheden (RJ 221.301 en 221.302): • De in het boekjaar bestede kosten worden in het boekjaar tevens verantwoord onder de post wijziging in onderhanden projecten. Verantwoording van de netto-omzet vindt plaats bij oplevering van een project met daartegenover onder de post wijziging in onderhanden projecten de terugneming van de betreffende, voor dit project eerder op deze regel, verantwoorde bedragen (categoriale model). • De in het boekjaar bestede kosten worden in de winst-en-verliesrekening tevens verantwoord als netto-omzet. In het jaar van oplevering wordt dan voorts de met het project behaalde winst als netto-omzet verantwoord (categoriale model en functionele model). De IASB staat uitsluitend de eerste variant toe (IAS 11.32). Ook bij toepassing van de ‘percentage of completion’-methode en keuze voor het categoriale model is het in Nederland mogelijk de bestede kosten plus winstopslag tussentijds in de post wijziging onderhanden werk te verantwoorden, en pas als omzet bij oplevering (RJ 221.301). Ook dat wordt door de IASB niet toegestaan (IAS 11.22).
-67-
2.2
Presentatie onderhanden werken
Ingevolge de Richtlijnen kan de presentatie van onderhanden werken in de balans hetzij als afzonderlijke post binnen de rubriek voorraden in de balans, hetzij afzonderlijk in de toelichting op de rubriek voorraden worden vermeld. Reeds gedeclareerde termijnen kunnen afzonderlijk op de balans worden gepresenteerd, of zichtbaar in mindering worden gebracht op de actiefpost onderhanden werken (RJ 221.303). IAS 11.42 rubriceert onderhanden werk niet onder de voorraden maar als vordering of als schuld of als afzonderlijke post. Op de actiefzijde moeten alle contracten worden gepresenteerd waarvan de waarde van het verrichte werk de gedeclareerde termijnen overtreft. Op de passiefzijde moeten alle contracten worden gepresenteerd waarvan de gedeclareerde termijnen de waarde van het verrichte werk overtreffen. 3
Toelichting
Er is geen verschil tussen Nederlandse regelgeving en IFRS. Richtlijnen en standaarden Relevante richtlijnen en standaarden: • Richtlijn 221 Onderhanden projecten in opdracht van derden (2004) • IAS 11 Construction Contracts (revised 1993)
-68-
7A VLOTTENDE ACTIVA: VORDERINGEN [HUIDIGE RICHTLIJN]
7a
Vlottende activa: vorderingen [huidige Richtlijn] Nederlandse wet- en regelgeving
IFRS
Conclusie
1.1 Opname op de balans (‘recognition’)
Geen specifieke regels
Indien men partij wordt bij een contract
IFRS strikter
1.2 Verwijdering van de balans (‘derecognition’)
Bij overdracht van economische voordelen en risico’s aan derden
Indien alle of nagenoeg alle economische voordelen en risico’s zijn overgedragen. Zo niet, dan naarmate control is overgedragen
IFRS strikter
1.3 Waardering vorderingen die worden aangehouden voor handelsdoeleinden
Nominale waarde of amortisatiewaarde (dan wel lagere reële waarde)
Reële waarde: wijzigingen in de reële waarde in het resultaat
Strijdig
1.4 Waardevermindering van vorderingen
Voor bepaling van de hoogte van voorziening wegens oninbaarheid komt zowel de statische als de dynamische methode of een combinatie van beide in aanmerking
IAS 39 kent een specifieke regeling voor waardeverminderingen
IFRS strikter
1.5 Fair value-optie
Kent geen fair value optie: waardeveranderingen in het vermogen of resultaat: in beide gevallen moet een herwaarderingsreserve worden gevormd
Fair value optie: waardeveranderingen in het resultaat indien aan bepaalde criteria is voldaan
Strijdig
Voorgeschreven indeling
Geen voorgeschreven indeling
NL strikter
Geen specifieke eisen
Specifieke toelichtingseisen (zie tekst)
IFRS eist meer toelichting
1
2
Grondslagen
Presentatie
2.1 Classificatie van vlottende vorderingen 3
Toelichting
3.1 Informatie over waarderings- en resultaatbepalingsgrondslagen
-69-
Algemeen In de Jaareditie 2006 heeft de RJ een volledig nieuwe ontwerp-Richtlijn 290 gepubliceerd ter vervanging van Richtlijn 290 (presentatie en toelichting) en Richtlijn 291 (de wettelijke bepalingen met betrekking tot waardering en resultaatbepaling). De Raad geeft aan te verwachten dat de ontwerp-Richtlijn richting zal geven aan de huidige praktijk. In de huidige Richtlijn 291 ‘Financiële instrumenten: waardering en resultaatbepaling’ worden de wettelijke bepalingen uit Titel 9 boek 2 BW en de bepalingen uit het Besluit actuele waarde met betrekking tot de waardering en resultaatbepaling van financiële instrumenten weergegeven. De gewijzigde wettelijke bepalingen in Titel 9 Boek 2 BW en het Besluit actuele waarde die in werking zijn getreden per 1 januari 2005 maken het mogelijk onder de Richtlijnen de bepalingen uit IAS 39 toe te passen. Artikel 2:370 BW bepaalt welke informatie in de toelichting op de vorderingen dient te worden opgenomen. Daarnaast dient op grond van Richtlijn 290 met betrekking tot financiële instrumenten, informatie in de toelichting omtrent vlottende vorderingen te worden opgenomen. In dit hoofdstuk worden niet behandeld de kortlopende vorderingen die als effecten kunnen worden aangemerkt (bijvoorbeeld obligaties). Deze ‘vorderingen’ worden behandeld in hoofdstuk 8. In augustus 2005 heeft de IASB IFRS 7 ‘Financial Instruments: Disclosures’ gepubliceerd. IFRS 7 voegt een aantal nieuwe toelichtingvereisten ten aanzien van financiële instrumenten toe aan de bestaande toelichtingvereisten opgenomen in IAS 32 en IAS 30 (laatste standaard is alleen van toepassing voor banken). Alle toelichtingvereisten betreffende financiële instrumenten zijn nu opgenomen in IFRS 7. IAS 30 zal daarmee komen te vervallen en de toelichtingvereisten van IAS 32 worden verplaatst naar IFRS 7. Er zijn nu drie IAS/IFRS standaarden op het gebied van financiële instrumenten: • IFRS 7 ‘Financial Instruments: Disclosures’ • IAS 32 ‘Financial Instruments: Presentation’. • IAS 39 ‘Financial Instruments: Recognition and Measurement’ In dit hoofdstuk worden eerst de huidige verschillen tussen de Nederlandse wet- en regelgeving en IFRS voor vlottende vorderingen besproken en daarna in een afzonderlijk hoofdstuk (7b) de verschillen tussen de ontwerp-Richtlijn en IFRS. 1
Grondslagen
1.1
Opname op de balans (‘recognition’)
De Richtlijnen bevatten geen specifieke bepalingen voor de activering van financiële instrumenten. Richtlijn 115 ‘Criteria opname en vermelding’ bevat enkele algemene bepalingen voor het verwerken van activa en posten van het vreemd vermogen. IAS 39 bevat specifieke bepalingen voor de vraag wanneer een financieel instrument moet worden geactiveerd. Paragraaf 14 bepaalt dat een onderneming een financieel instrument op de
-70-
7A VLOTTENDE ACTIVA: VORDERINGEN [HUIDIGE RICHTLIJN]
balans opneemt zodra zij partij wordt in de contractuele bepalingen van het financiële instrument. Dit geldt zowel voor primaire financiële instrumenten als voor derivaten. Wel kan het bij derivaten voorkomen dat zij moeten worden geactiveerd, maar dat de waarde nihil is, zodat bij eerste opneming in de balans per saldo niets verschijnt. Ter illustratie kan daarbij worden gedacht aan een valutatermijntransactie waarbij bij sluiting de prestatie en tegenprestatie een gelijke reële waarde hebben. De reële waarde van het instrument is daarmee nihil en er wordt dus per saldo niets geactiveerd. 1.2
Verwijdering van de balans (‘derecognition’)
In de Richtlijnen zijn geen specifieke bepalingen opgenomen omtrent ‘derecognition’ van onder vlottende activa opgenomen vorderingen. In de Richtlijnen is in Richtlijn 115.110 wel een algemene bepaling opgenomen omtrent de ‘derecognition’ van activa en passiva. Een actief of een post van het vreemd vermogen dient niet langer in de balans te worden opgenomen indien de transactie ertoe leidt dat alle of nagenoeg alle rechten op economische voordelen en alle of nagenoeg alle risico’s met betrekking tot het actief of de post van het vreemd vermogen aan een derde worden overgedragen. IAS 39 gaat zeer gedetailleerd op de ‘derecognition’ van activa en passiva in. Zie voor de behandeling in IAS 39 hoofdstuk 22 ‘Financiële instrumenten’. 1.3
Waardering niet-zelfgegenereerde vorderingen die worden aangehouden voor handelsdoeleinden
Voor vorderingen die worden aangehouden voor handelsdoeleinden of zijn aangewezen als ‘financial asset at fair value through profit and loss’ eist IAS 39.46 dat deze tegen reële waarde worden gewaardeerd. De wijzigingen in de reële waarde dienen ingevolge IAS 39.55 in het resultaat te worden verwerkt. Ingevolge Nederlandse regels dienen deze vorderingen tegen nominale waarde of lagere reële waarde dan wel (hogere) actuele waarde te worden gewaardeerd. 1.4
Waardevermindering van vorderingen
Vorderingen dienen gewaardeerd te worden tegen nominale waarde onder aftrek van voorzieningen wegens oninbaarheid (RJ 222.201). Voor de bepaling van de hoogte van de voorziening wegens oninbaarheid komt zowel de statische als de dynamische methode of een combinatie van beide in aanmerking (RJ 222.202). Voor vorderingen die moeten worden aangemerkt als ‘held to maturity’ of als ‘available for sale’ is in IAS 39 een specifieke ‘impairment’-regeling opgenomen (IAS 39.58-70). Voor vorderingen die moeten worden aangemerkt als ‘held to maturity’ geldt dat waardeverminderingen naar de winst-enverliesrekening moeten worden geboekt. Hierbij geldt dat een portfoliobenadering mag worden
-71-
gevolgd indien de vorderingen individueel niet als belangrijk moeten worden aangemerkt (IAS 39.64). Voor vorderingen die moeten worden aangemerkt als ‘available for sale’ waarbij de wijzigingen in de reële waarde via het eigen vermogen worden verwerkt, geldt dat indien er sprake is van een waardevermindering beneden de oorspronkelijke kostprijs, het cumulatieve verschil tussen de oorspronkelijke kostprijs en de reële waarde (dat eerst in het eigen vermogen is geboekt) naar de winst-en-verliesrekening moet worden geboekt. Een portefeuillebenadering is bij vorderingen die worden aangemerkt als ‘available for sale’ niet toegestaan. 1.5
Fair value-optie
Ingevolge de gewijzigde Nederlandse regelgeving is het toegestaan om financiële activa tegen fair value te waarderen. Er kan voor worden gekozen om de waardewijzigingen via het vermogen of het resultaat te verantwoorden; in beide gevallen moet een herwaarderingsreserve worden gevormd indien er geen frequente marktnoteringen aanwezig zijn (art. 2:390 lid 1 BW). De nieuwe fair value optie van IAS 39.9 staat ondernemingen toe op het moment dat zij een financieel instrument (een financieel actief of passief) aangaan, dit instrument aan te merken als gewaardeerd tegen reële waarde met verwerking van waardewijzigingen in de winst- en verliesrekening indien aan één van drie criteria is voldaan: 1 toepassen van de fair value optie neemt een accounting mismatch weg of vermindert deze aanzienlijk, welke zou bestaan als financiële activa of passiva op verschillende grondslagen worden gewaardeerd; 2 een groep van financiële instrumenten (active, passiva of beide) worden op reële waarde basis gemanaged, overeenkomstig een gedocumenteerde risk management/investerings strategie; 3 het financieel instrument bevat een ‘embedded derivative’. 2
Presentatie
2.1
Classificatie van vlottende vorderingen
In artikel 2:370 lid 1 BW is bepaald welke posten afzonderlijk onder de vlottende vorderingen dienen te worden opgenomen. Het betreft: • vorderingen op handelsdebiteuren; • vorderingen op groepsmaatschappijen; • vorderingen op andere rechtspersonen en vennootschappen die een deelneming hebben in de rechtspersoon of waarin de rechtspersoon een deelneming heeft; • opgevraagde stortingen van geplaatst kapitaal; • overige vorderingen met afzonderlijke vermelding van de vorderingen uit leningen en voorschotten aan leden of houders van aandelen op naam. IAS 1 stelt geen indeling verplicht.
-72-
7A VLOTTENDE ACTIVA: VORDERINGEN [HUIDIGE RICHTLIJN]
3
Toelichting
3.1
Informatie over waarderings- en resultaatbepalingsgrondslagen
Alle toelichtingsvereisten voor financiële instrumenten zijn opgenomen in IFRS 7 (en niet langer in IAS 32 dan wel IAS 39). IFRS 7 geeft onder andere aan dat een entiteit haar financiële instrumenten dient te groeperen in klassen van vergelijkbare instrumenten en, waar toelichting is vereist, deze toelichting per klasse op te nemen. De hoofdcategorieën van toelichting luiden: a toelichting over het belang van financiële instrumenten voor de financiële positie en prestatie van de entiteit. In dit onderdeel zijn veel van de toelichtingsvereisten vanuit IAS 32 overgenomen. Daarnaast zijn toelichtingseisen ten aanzien van ‘day one profit’ opgenomen; b kwalitatieve en kwantitatieve toelichting over risico’s die zijn verbonden aan financiële instrumenten, waaronder minimumeisen ten aanzien van toelichting over kredietrisico, liquiditeitsrisico en marktrisico (waaronder een gevoeligheidsanalyse). Kwalitatieve toelichting betreft doelstellingen, beleid en processen voor het managen van deze risico’s. Kwantitatieve toelichting betreft informatie over de omvang van de risico’s op basis van informatie intern verstrekt aan ‘key management personnel’. Voor een uitwerking hiervan wordt verwezen naar hoofdstuk 22 Financiële instrumenten. De Nederlandse wet bevat het voorschrift dat uitgebreide informatie dient te worden verschaft over financiële instrumenten. Daarbij wordt onderscheiden tussen financiële instrumenten die tegen actuele waarde worden gewaardeerd (art. 2:381a BW) en financiële instrumenten die niet tegen actuele waarde worden gewaardeerd (art. 2:381b BW). Aansluiting is gezocht bij de verplichte ‘disclosures’ zoals die door IAS 32 werden voorgeschreven. RJ 290.306 bepaalt, dat omtrent alle financiële instrumenten, zowel in de balans opgenomen als niet in de balans opgenomen, het volgende in de toelichting dient te worden opgenomen: a informatie over de omvang en de aard van de financiële instrumenten, inclusief belangrijke contractuele bepalingen die invloed kunnen hebben op zowel bedrag en tijdstip als mate van zekerheid van de toekomstige kasstromen; en b de grondslagen voor waardering en resultaatbepaling, inclusief de criteria voor opname van financiële instrumenten in de balans en de toegepaste waarderingsmethoden. Tevens moet op grond van Richtlijn 290 toelichting worden opgenomen omtrent het renterisico, het kredietrisico, de reële waarde, financiële activa waarvan de boekwaarde hoger dan de reële waarde en omtrent de indekking van verwachte toekomstige transacties.
-73-
7b
Vlottende activa: vorderingen [ontwerp-Richtlijn] Nederlandse wet- en regelgeving
IFRS
Conclusie
1.1 Opname op de balans (‘recognition’)
Geen specifieke regels
Indien men partij wordt bij een contract
IFRS strikter
1.2 Verwijdering van de balans (‘derecognition’)
Bij overdracht van economische voordelen en risico’s aan derden
Indien alle of nagenoeg alle economische voordelen en risico’s zijn overgedragen. Zo niet, dan naarmate control is overgedragen
IFRS strikter
1.3 Waardeveranderingen beursgenoteerde gekochte leningen en obligaties
Keuze direct in WVR of eerst in herwaarderingsreserve en bij realisatie in WVR. Negatieve herwaarderingsreserve is niet toegestaan.
Waardeveranderingen in eigen vermogen en bij realisatie in WVR(‘available for sale’). Indien gekozen wordt voor fair value optie (en aan voorwaarden is voldaan) waardeveranderingen in WVR
IFRS strikter
1.4 Waardering niet beursgenoteerde gekochte leningen en obligaties
Tegen geamortiseerde kostprijs of reële waarde
Waardering tegen reële waarde tenzij reële waarde niet betrouwbaar kan worden gemeten
IFRS strikter
1.5 Verwerking waardeverschillen bij waardering niet beursgenoteerde gekochte leningen en obligaties tegen reële waarde
Keuze direct in WVR of eerst in herwaarderingsreserve en bij realisatie in WVR. Negatieve herwaarderingsreserve is niet toegestaan.
Waardeveranderingen in eigen vermogen en bij realisatie in WVR(‘available for sale’). Indien gekozen wordt voor fair value optie (en aan voorwaarden is voldaan) waardeveranderingen in WVR
IFRS strikter
1.6 Fair value-optie
Waardeveranderingen in het vermogen of resultaat: in beide gevallen moet een herwaarderingsreserve worden gevormd
Waardeveranderingen in het resultaat indien aan bepaalde criteria is voldaan
IFRS strikter
Voorgeschreven indeling
Geen voorgeschreven indeling
NL strikter
1
2
Grondslagen
Presentatie
2.1 Classificatie van vlottende vorderingen
-74-
7B VLOTTENDE ACTIVA: VORDERINGEN [ONTWERP-RICHTLIJN]
3
Nederlandse wet- en regelgeving
IFRS
Conclusie
Geen specifieke eisen
Specifieke toelichtingseisen (zie tekst)
IFRS eist meer toelichting
Toelichting
3.1 Informatie over waarderings- en resultaatbepalingsgrondslagen
1
Grondslagen
1.1
Opname op de balans (‘recognition’)
Richtlijn 290, ORL verwijst voor de opname van financiële activa of financiële verplichtingen naar RJ 115, alinea 104 tot en met 112. Richtlijn 115 ‘Criteria opname en vermelding’ bevat algemene bepalingen voor het verwerken van activa en posten van het vreemd vermogen. IAS 39 bevat specifieke bepalingen voor de vraag wanneer een financieel instrument moet worden geactiveerd dan wel gepassiveerd. Paragraaf 14 bepaalt dat een onderneming een financieel instrument op de balans opneemt zodra zij partij wordt in de contractuele bepalingen van het financiële instrument. Dit geldt zowel voor primaire financiële instrumenten als voor derivaten. Wel kan het bij derivaten voorkomen dat zij moeten worden geactiveerd/gepassiveerd, maar dat de waarde nihil is, zodat bij eerste opneming in de balans per saldo niets verschijnt. Ter illustratie kan daarbij worden gedacht aan een valutatermijntransactie waarbij bij sluiting de prestatie en tegenprestatie een gelijke reële waarde hebben. De reële waarde van het instrument is daarmee nihil en er wordt dus per saldo niets geactiveerd/gepassiveerd. Inzake specifieke soorten transacties in de juridische vorm van een lease gelden bijzondere recognition-criteria ingevolge SIC 27 en Richtlijn 292.2 Leasing (zie verder hoofdstuk 23 ‘Leasing’). 1.2
Verwijdering van de balans (‘derecognition’)
Richtlijn 290, ORL verwijst voor het niet langer opnemen van financiële activa of financiële verplichtingen naar RJ 115, alinea 104 tot en met 112. In Richtlijn 115.110 is een algemene bepaling opgenomen omtrent de ‘derecognition’ van activa en passiva. Een actief of een post van het vreemd vermogen dient niet langer in de balans te worden opgenomen, indien de transactie ertoe leidt dat alle of nagenoeg alle rechten op economische voordelen en alle of nagenoeg alle risico’s met betrekking tot het actief of de post van het vreemd vermogen aan een derde worden overgedragen. IAS 39 gaat zeer gedetailleerd op de ‘derecognition’ van activa en passiva in. Zie voor de behandeling van IAS 39 hoofdstuk 22 ‘Financiële instrumenten’.
-75-
1.3
Waardeveranderingen beursgenoteerde gekochte leningen en obligaties
Gekochte leningen en obligaties die geen deel uitmaken van een handelsportefeuille, zijn primire (niet-afgeleide) financiële activa met vaste of bepaalbare betalingen. Van derden gekochte vorderingen maken deel uit van deze categorie. De volgende drie subcategorieën worden onderscheiden door RJ 290.410, ORL: 1 Tot het einde looptijd aangehouden; 2 Overige gekochte leningen en obligaties met beursnotering; 3 Overige gekochte leningen en obligaties zonder beursnotering. De eerste categorie tot het einde looptijd aangehouden is dezelfde categorie als onder IFRS ‘held to maturity’. Er zijn geen verschillen in behandeling. De tweede categorie ‘overige gekochte leningen en obligaties met beursnotering’ dient zowel onder RJ 290, ORL als onder IAS 39 tegen reële waarde te worden gewaardeerd. Onder RJ 290.517, ORL bestaat de keuze om de waardeveranderingen direct in de winst-en-verliesrekening te verwerken of eerst binnen het eigen vermogen in een herwaarderingsreserve en bij realisatie in de winst-en-verliesrekening. Een negatieve stand van de herwaarderingsreserve is niet toegestaan; een cumulatieve waardevermindering tot onder de kostprijs dient direct in de winsten-verliesrekening te worden verwerkt. Onder IAS 39 zal de tweede categorie ‘overige gekochte leningen en obligaties met beursnotering’ veelal onder de categorie available for sale vallen. Indien dat het geval is worden de waardeveranderingen direct in het eigen vermogen verwerkt en bij realisatie in de winst-enverliesrekening. Een negatieve stand van de herwaardering is wel toegestaan. Indien de onderneming kiest om voor deze categorie de fair value optie te gebruiken dan worden alle waardeveranderingen in de winst-en-verliesrekening verwerkt. Het gebruik van de fair value optie is onder IFRS aan voorwaarden verbonden (zie hieronder paragraaf 1.11); dat leidt tot de conclusie dat IFRS strikter is. 1.4
Waardering niet beursgenoteerde gekochte leningen en obligaties
Gekochte leningen en obligaties die geen deel uitmaken van een handelsportefeuille, zijn primire (niet-afgeleide) financiële activa met vaste of bepaalbare betalingen. Van derden gekochte vorderingen maken deel uit van deze categorie. De volgende drie subcategorieën worden onderscheiden door RJ 290.410, ORL: 1 Tot het einde looptijd aangehouden; 2 Overige gekochte leningen en obligaties met beursnotering; 3 Overige gekochte leningen en obligaties zonder beursnotering. De eerste categorie tot het einde looptijd aangehouden is dezelfde categorie als onder IFRS ‘held to maturity’. Er zijn geen verschillen in behandeling. Ten aanzien van de waardering van de derde categorie ‘Overige gekochte leningen en obligaties zonder beursnotering’ geldt dat RJ 290.518, ORL de keuze geeft tussen geamortiseerde kostprijs dan wel de reële waarde. IAS 39 geeft aan dat waardering tegen reële waarde moet geschieden tenzij de reële waarde niet betrouwbaar kan worden gemeten.
-76-
7B VLOTTENDE ACTIVA: VORDERINGEN [ONTWERP-RICHTLIJN]
1.5
Verwerking waardeverschillen bij waardering niet beursgenoteerde gekochte leningen en obligaties tegen reële waarde
Onder RJ 290.518, ORL bestaat de keuze om de waardeveranderingen direct in de winst-enverliesrekening te verwerken of eerst binnen het eigen vermogen in een herwaarderingsreserve en bij realisatie in de winst-en-verliesrekening. Een negatieve stand van de herwaarderingsreserve is niet toegestaan; een cumulatieve waardevermindering tot onder de kostprijs dient direct in de winst-en-verliesrekening te worden verwerkt. Onder IAS 39 zal de tweede categorie ‘overige gekochte leningen en obligaties met beursnotering’ veelal onder de categorie available for sale vallen. Indien dat het geval is worden de waardeveranderingen direct in het eigen vermogen verwerkt en bij realisatie in de winst-enverliesrekening. Een negatieve stand van de herwaardering is wel toegestaan. Indien de onderneming kiest om voor deze categorie de fair value optie te gebruiken dan worden alle waardeveranderingen in de winst-en-verliesrekening verwerkt. Het gebruik van de fair value optie is onder IFRS aan voorwaarden verbonden (zie hieronder paragraaf 1.11); dat leidt tot de conclusie dat IFRS strikter is. 1.6
Fair value-optie
Ingevolge de gewijzigde Nederlandse regelgeving is het toegestaan om financiële activa tegen fair value te waarderen. Er kan voor worden gekozen om de waardewijzigingen via het vermogen of het resultaat te verantwoorden; in beide gevallen moet een herwaarderingsreserve worden gevormd indien er geen frequente marktnoteringen aanwezig zijn (art. 2:390 lid 1 BW). De nieuwe fair value optie van IAS 39.9 staat ondernemingen toe op het moment dat zij een financieel instrument (een financieel actief of passief) aangaan, dit instrument aan te merken als gewaardeerd tegen reële waarde met verwerking van waardewijzigingen in de winst- en verliesrekening indien aan één van drie criteria is voldaan: 1 toepassen van de fair value optie neemt een accounting mismatch weg of vermindert deze aanzienlijk, welke zou bestaan als financiële activa of passiva op verschillende grondslagen worden gewaardeerd; 2 een groep van financiële instrumenten (activa, passiva of beide) worden op reële waarde basis gemanaged, overeenkomstig een gedocumenteerde risk management/investerings strategie; 3 het financieel instrument bevat een ‘embedded derivative’. 2
Presentatie
2.1
Classificatie van vlottende vorderingen
In artikel 2:370 lid 1 BW is bepaald welke posten afzonderlijk onder de vlottende vorderingen dienen te worden opgenomen. Het betreft:
-77-
• • • • •
vorderingen op handelsdebiteuren; vorderingen op groepsmaatschappijen; vorderingen op andere rechtspersonen en vennootschappen die een deelneming hebben in de rechtspersoon of waarin de rechtspersoon een deelneming heeft; opgevraagde stortingen van geplaatst kapitaal; overige vorderingen met afzonderlijke vermelding van de vorderingen uit leningen en voorschotten aan leden of houders van aandelen op naam.
IAS 1 stelt geen indeling verplicht. 3
Toelichting
3.1
Informatie over waarderings- en resultaatbepalingsgrondslagen
Alle toelichtingsvereisten voor financiële instrumenten zijn opgenomen in IFRS 7 (en niet langer in IAS 32 dan wel IAS 39). IFRS 7 geeft onder andere aan dat een entiteit haar financiële instrumenten dient te groeperen in klassen van vergelijkbare instrumenten en, waar toelichting is vereist, deze toelichting per klasse op te nemen. De hoofdcategorieën van toelichting luiden: a toelichting over het belang van financiële instrumenten voor de financiële positie en prestatie van de entiteit. In dit onderdeel zijn veel van de toelichtingsvereisten vanuit IAS 32 overgenomen. Daarnaast zijn toelichtingseisen ten aanzien van ‘day one profit’ opgenomen; b kwalitatieve en kwantitatieve toelichting over risico’s die zijn verbonden aan financiële instrumenten, waaronder minimumeisen ten aanzien van toelichting over kredietrisico, liquiditeitsrisico en marktrisico (waaronder een gevoeligheidsanalyse). Kwalitatieve toelichting betreft doelstellingen, beleid en processen voor het managen van deze risico’s. Kwantitatieve toelichting betreft informatie over de omvang van de risico’s op basis van informatie intern verstrekt aan ‘key management personnel’. Voor een uitwerking hiervan wordt verwezen naar hoofdstuk 22 Financiële instrumenten. De Nederlandse wet bevat het voorschrift dat uitgebreide informatie dient te worden verschaft over financiële instrumenten. Daarbij wordt onderscheiden tussen financiële instrumenten die tegen actuele waarde worden gewaardeerd (art. 2:381a BW) en financiële instrumenten die niet tegen actuele waarde worden gewaardeerd (art. 2:381b BW). Aansluiting is gezocht bij de verplichte ‘disclosures’ zoals die door IAS 32 werden voorgeschreven. RJ 290.906, ORL bepaalt, dat omtrent alle financiële instrumenten, zowel in de balans opgenomen als niet in de balans opgenomen, het volgende in de toelichting dient te worden opgenomen: a informatie over de omvang en de aard van de financiële instrumenten, inclusief belangrijke contractuele bepalingen die invloed kunnen hebben op zowel bedrag en tijdstip als mate van zekerheid van de toekomstige kasstromen; en b de grondslagen voor waardering en resultaatbepaling, inclusief de criteria voor opname van financiële instrumenten in de balans en de toegepaste waarderingsmethoden.
-78-
7B VLOTTENDE ACTIVA: VORDERINGEN [ONTWERP-RICHTLIJN]
Tevens moet op grond van Richtlijn 290, ORL toelichting worden opgenomen omtrent het renterisico, het kredietrisico, de reële waarde, financiële activa waarvan de boekwaarde hoger dan de reële waarde en omtrent de indekking van verwachte toekomstige transacties. RJ 290, ORL sluit nog niet aan op de specifieke bepalingen van IFRS 7. Richtlijnen en standaarden Relevante richtlijnen en standaarden: • Richtlijn 115 Criteria voor opname en vermelding (aangepast 2006) • Richtlijn 222 Vorderingen (aangepast 2005) • ontwerp-Richtlijn 222 Vorderingen (2006) • Richtlijn 224 Overlopende activa (1993) • Richtlijn 290 Financiële instrumenten (aangepast 2005) • ontwerp-Richtlijn 290 Financiële instrumenten (2006) • IAS 1 Presentation of Financial Statements • IFRS 7 Financial Instruments: Disclosures • IAS 32 Financial Instruments: Presentation • IAS 39 Financial Instruments: Recognition and Measurement
-79-
8a
Vlottende activa: effecten [huidige Richtlijn] Nederlandse wet- en regelgeving
IFRS
Conclusie
1.1 Opname op de balans (‘recognition’)
Geen specifieke regels
Indien men partij wordt bij een contract
IFRS strikter
1.2 Verwijdering van de balans (‘derecognition’)
Bij overdracht van economische voordelen en risico’s aan derden
Indien alle of nagenoeg alle economische voordelen en risico’s zijn overgedragen. Zo niet, dan naarmate control is overgedragen
IFRS strikter
1.3 Waardering van effecten
Marktwaarde of verkrijgingsprijs of lagere marktwaarde
Reële waarde, tenzij niet betrouwbaar meetbaar
IFRS strikter
1.4 Waardering van niet ter beurze genoteerde effecten (vastrentende beleggingen)
Tegen aflossings-/amortisatiewaarde of lagere marktwaarde dan wel hogere actuele waarde
Tegen amortisatiewaarde indien voldaan aan strikt ‘held to maturity’-criterium; anders tegen reële waarde
IFRS strikter
1.5 Verwerking mutaties bij waardering tegen marktwaarde/reële waarde
Verwerking ten gunste of ten laste van het resultaat; herwaarderingsreserve indien geen frequente marktnotering
Effecten aangehouden voor handelsdoeleinden of bij gebruikmaken van ‘fair value option’: verwerking ten gunste of ten laste van het resultaat. Effecten aangemerkt als ‘available for sale’: verwerking ten gunste of ten laste van het vermogen
NL strikter
1.6 Waardeverminderingen effecten
Waardeverminderingen mogen op portefeuillebasis worden bepaald
Waardeverminderingen mogen slechts in uitzonderingsgevallen op portefeuillebasis worden bepaald
IFRS strikter
1.7
Waardeveranderingen in het vermogen of resultaat: in beide gevallen moet een herwaarderingsreserve worden gevormd
Waardeveranderingen in het resultaat indien aan bepaalde criteria is voldaan
IFRS strikter
1
Grondslagen
Fair value-optie
-80-
8A VLOTTENDE ACTIVA: EFFECTEN [HUIDIGE RICHTLIJN]
2
IFRS
Conclusie
Op basis van: al dan niet bestemd om de werkzaamheid van de rechtspersoon duurzaam te dienen
Op basis van directe realiseerbaarheid en de intentie deze niet langer dan een jaar aan te houden
IFRS strikter
Specifieke toelichtingseisen (zie tekst)
Andere specifieke toelichtingseisen (zie tekst)
IFRS en NL eisen verschillende toelichting
Presentatie
2.1 Rubricering effecten onder financiële vaste en onder vlottende activa 3
Nederlandse wet- en regelgeving
Toelichting
3.1 Opname van additionele informatie
Algemeen In de Jaareditie 2006 heeft de RJ een volledig nieuwe ontwerp-Richtlijn 290 gepubliceerd ter vervanging van Richtlijn 290 (presentatie en toelichting) en Richtlijn 291 (de wettelijke bepalingen met betrekking tot waardering en resultaatbepaling). De Raad geeft aan te verwachten dat de ontwerp-Richtlijn richting zal geven aan de huidige praktijk. In de huidige Richtlijn 291 ‘Financiële instrumenten: waardering en resultaatbepaling’ worden de wettelijke bepalingen uit Titel 9 boek 2 BW en de bepalingen uit het Besluit actuele waarde met betrekking tot de waardering en resultaatbepaling van financiële instrumenten weergegeven. De gewijzigde wettelijke bepalingen in Titel 9 Boek 2 BW en het Besluit actuele waarde die in werking zijn getreden per 1 januari 2005 maken het mogelijk onder de Richtlijnen de bepalingen uit IAS 39 toe te passen. Op grond van Richtlijn 290 met betrekking tot financiële instrumenten dient informatie in de toelichting omtrent effecten te worden opgenomen. Voor de waardering en resultaatbepaling van derivaten wordt verwezen naar hoofdstuk 22 ‘Financiële instrumenten’. In augustus 2005 heeft de IASB IFRS 7 ‘Financial Instruments: Disclosures’ gepubliceerd. IFRS 7 voegt een aantal nieuwe toelichtingvereisten ten aanzien van financiële instrumenten toe aan de bestaande toelichtingvereisten opgenomen in IAS 32 en IAS 30 (laatste standaard is alleen van toepassing voor banken). Alle toelichtingvereisten betreffende financiële instrumenten zijn nu opgenomen in IFRS 7. IAS 30 zal daarmee komen te vervallen en de toelichtingvereisten van IAS 32 worden verplaatst naar IFRS 7. Er zijn nu drie IAS/IFRS standaarden op het gebied van financiële instrumenten:
-81-
• • •
IFRS 7 ‘Financial Instruments: Disclosures’ IAS 32 ‘Financial Instruments: Presentation’ IAS 39 ‘Financial Instruments: Recognition and Measurement’
In dit hoofdstuk worden eerst de huidige verschillen tussen de Nederlandse wet- en regelgeving en IFRS voor effecten besproken en daarna in een afzonderlijk hoofdstuk (8b) de verschillen tussen de ontwerp-Richtlijn en IFRS. 1
Grondslagen
1.1
Opname op de balans (‘recognition’)
De Richtlijnen bevatten geen specifieke bepalingen voor de activering van financiële instrumenten. Richtlijn 115 ‘Criteria opname en vermelding’ bevat enkele algemene bepalingen voor het verwerken van activa en posten van het vreemd vermogen. IAS 39 bevat specifieke bepalingen voor de vraag wanneer een financieel instrument moet worden geactiveerd. Paragraaf 14 bepaalt dat een onderneming een financieel instrument op de balans opneemt zodra zij partij wordt in de contractuele bepalingen van het financiële instrument. Dit geldt zowel voor primaire financiële instrumenten als voor derivaten. Wel kan het bij derivaten voorkomen dat zij moeten worden geactiveerd, maar dat de waarde nihil is, zodat bij eerste opneming in de balans per saldo niets verschijnt. Ter illustratie kan daarbij worden gedacht aan een valutatermijntransactie waarbij bij sluiting de prestatie en tegenprestatie een gelijke reële waarde hebben. De reële waarde van het instrument is daarmee nihil en er wordt dus per saldo niets geactiveerd. 1.2
Verwijdering van de balans (‘derecognition’)
In de Richtlijnen zijn geen specifieke bepalingen opgenomen omtrent ‘derecognition’ van onder de vlottende activa opgenomen effecten. In de Richtlijnen is in Richtlijn 115.110 wel een algemene bepaling opgenomen omtrent de ‘derecognition’ van activa en passiva. Een actief of een post van het vreemd vermogen dient niet langer in de balans te worden opgenomen indien de transactie ertoe leidt dat alle of nagenoeg alle rechten op economische voordelen en alle of nagenoeg alle risico’s met betrekking tot het actief of de post van het vreemd vermogen aan een derde worden overgedragen. Deze alinea zal voorlopig de status van ontwerp-Richtlijn behouden in afwachting van de ontwikkelingen met betrekking tot de implementatie van IAS 39 in de Richtlijnen. In de herziene IAS 39.17 wordt ten aanzien van de criteria voor ‘derecognition’ van overige financiële activa verduidelijkt dat een actief of een post van het vreemd vermogen niet langer op de balans wordt opgenomen wanneer de onderneming alle of nagenoeg alle economische voordelen en risico’s heeft overgedragen. Zie voor de verdere behandeling van IAS 39 hoofdstuk 22 ‘Financiële instrumenten’.
-82-
8A VLOTTENDE ACTIVA: EFFECTEN [HUIDIGE RICHTLIJN]
1.3
Waardering van effecten
Vlottende effecten moeten worden gewaardeerd tegen verkrijgingsprijs of lagere marktwaarde dan wel tegen (hogere) actuele waarde. IAS 39.46 schrijft voor dat effecten worden gewaardeerd tegen reële waarde. In het uitzonderlijke geval dat de reële waarde niet kan worden vastgesteld schrijft IAS 39.46 waardering tegen kostprijs voor. 1.4
Waardering van niet ter beurze genoteerde effecten (vastrentende beleggingen)
Onder de vlottende activa opgenomen vastrentende beleggingen (obligaties) worden gewaardeerd tegen aflossingswaarde/amortisatiewaarde of lagere marktwaarde. Op grond van de gewijzigde wetgeving is waardering tegen (hogere) actuele waarde ook toegestaan. Ingevolge IAS 39.46 worden overige vastrentende beleggingen die tot aan het einde van de looptijd zullen worden aangehouden (‘held to maturity’) gewaardeerd tegen amortisatiewaarde. Een onderneming kan een belegging alleen als ‘held to maturity’ aanmerken als de positieve intentie of de mogelijkheid bestaat de belegging tot aan het einde van de looptijd aan te houden (IAS 39.9); zodra de redelijke kans bestaat dat de belegging voor het einde van de looptijd wordt verkocht, is er geen sprake van een ‘held to maturity’ belegging. Indien er geen sprake is van een ‘held to maturity’ belegging, dient waardering tegen reële waarde te geschieden (IAS 39.46). 1.5
Verwerking mutaties bij waardering tegen marktwaarde/reële waarde
RJ 226.110 bepaalt dat alle gerealiseerde en ongerealiseerde waardeveranderingen als gevolg van waardering tegen marktwaarde (voor ter beurze genoteerde effecten) dienen te worden verantwoord in de winst-en-verliesrekening. Ingevolge de gewijzigde Nederlandse regelgeving is het toegestaan om financiële activa tegen fair value te waarderen. Er kan voor worden gekozen om de waardewijzigingen via het vermogen of het resultaat te verantwoorden; in beide gevallen moet een herwaarderingsreserve worden gevormd indien er geen frequente marktnoteringen aanwezig zijn (art. 2:390 lid 1 BW). IAS 39.55 schrijft voor dat de waardeveranderingen in het resultaat worden verantwoord, indien er sprake is van effecten die worden aangehouden voor handelsdoeleinden (held for trading) dan wel als ‘financial asset at fair value through profit and loss’. Indien er sprake is van effecten die worden aangemerkt als ‘available for sale’, dienen de waardeveranderingen hetzij in het resultaat, hetzij in het eigen vermogen te worden verwerkt, afhankelijk van de gekozen waarderingsmethode (IAS 39.55).
-83-
1.6
Waardeverminderingen effecten
De Richtlijnen staan toe dat voor effectenportefeuilles de bepaling van de waardeverminderingen geschiedt op portefeuillebasis (RJ 226.106). Voor vorderingen die moeten worden aangemerkt als ‘held to maturity’ of als ‘available for sale’ is in IAS 39 een specifieke ‘impairment’-regeling opgenomen (IAS 58-70). Voor vorderingen die moeten worden aangemerkt als ‘held to maturity’ geldt dat waardeverminderingen naar de winst-en-verliesrekening moeten worden geboekt. Hierbij geldt dat een portfoliobenadering mag worden gevolgd indien de vorderingen individueel niet als belangrijk moeten worden aangemerkt (IAS 39.64). Voor vorderingen die moeten worden aangemerkt als ‘available for sale’ waarbij de wijzigingen in de reële waarde via het eigen vermogen worden verwerkt, geldt dat indien er sprake is van een waardevermindering beneden de oorspronkelijke kostprijs, het cumulatieve verschil tussen de oorspronkelijke kostprijs en de reële waarde (dat eerst in het eigen vermogen is geboekt) naar de winst-en-verliesrekening moet worden geboekt. Een portefeuillebenadering is bij vorderingen die worden aangemerkt als ‘available for sale’ niet toegestaan. 1.7
Fair value optie
Ingevolge de gewijzigde Nederlandse regelgeving is het toegestaan om financiële activa tegen fair value te waarderen. Er kan voor worden gekozen om de waardewijzigingen via het vermogen of het resultaat te verantwoorden; in beide gevallen moet een herwaarderingsreserve worden gevormd indien er geen frequente marktnoteringen aanwezig zijn (art. 2:390 lid 1 BW). De nieuwe fair value optie van IAS 39.9 staat ondernemingen toe op het moment dat zij een financieel instrument (een financieel actief of passief) aangaan, dit instrument aan te merken als gewaardeerd tegen reële waarde met verwerking van waardewijzigingen in de winst- en verliesrekening indien aan één van drie criteria is voldaan: 1 toepassen van de fair value optie neemt een accounting mismatch weg of vermindert deze aanzienlijk, welke zou bestaan als financiële activa of passiva op verschillende grondslagen worden gewaardeerd; 2 een groep van financiële instrumenten (activa, passiva of beide) worden op reële waarde basis gemanaged, overeenkomstig een gedocumenteerde risk management/investerings strategie; 3 het financieel instrument bevat een ‘embedded derivative’. 2
Presentatie
2.1
Rubricering effecten onder financiële vaste en onder vlottende activa
‘Effecten’ is de verzamelnaam voor waardepapieren zoals aandelen, certificaten van aandelen, claims, obligaties, opties, futures, warrants en inschrijvingen in schuld- en aandelenregisters. Effecten kunnen zowel onder de financiële vaste activa als onder vlottende activa worden opgenomen. RJ 226.102 schrijft voor dat effecten onder vlottende activa dienen te worden opgenomen
-84-
8A VLOTTENDE ACTIVA: EFFECTEN [HUIDIGE RICHTLIJN]
indien zij niet bestemd zijn om de werkzaamheid van de rechtspersoon duurzaam te dienen. IAS 1.51 geeft aan dat het een rechtspersoon vrijstaat al dan niet een onderscheid te maken tussen vast en vlottend. Indien dit onderscheid wordt gemaakt, geeft IAS 1.57 aan in welke gevallen er sprake is van een vlottend actief: • indien de verwachting gerechtvaardigd is dat het actief wordt gerealiseerd binnen, of wordt gehouden voor verkoop of verbruik in de normale productiecyclus van een onderneming; of • indien het actief primair wordt gehouden voor handelsdoeleinden of voor de korte termijn en de verwachting gerechtvaardigd is dat realisatie hiervan plaatsvindt binnen een jaar na de balansdatum; of • indien er sprake is van ‘cash’ of ‘cash equivalents’ waarvan het gebruik niet aan beperkingen wordt onderworpen. De door de RJ en IFRS gehanteerde definities zullen veelal tot eenzelfde indeling van activa leiden, maar verschillen zijn mogelijk. 3
Toelichting
3.1
Opname van additionele informatie
De Nederlandse wet bevat het voorschrift dat uitgebreide informatie dient te worden verschaft over financiële instrumenten. Daarbij wordt onderscheiden tussen financiële instrumenten die tegen actuele waarde worden gewaardeerd (art. 2:381a BW) en financiële instrumenten die niet tegen actuele waarde worden gewaardeerd (art. 2:381b BW). Aansluiting is gezocht bij de verplichte ‘disclosures’ zoals die door IAS 32 werden voorgeschreven. RJ 290.306 bepaalt, dat omtrent alle financiële instrumenten, zowel in de balans opgenomen als niet in de balans opgenomen, het volgende in de toelichting dient te worden opgenomen: a informatie over de omvang en de aard van de financiële instrumenten, inclusief belangrijke contractuele bepalingen die invloed kunnen hebben op zowel bedrag en tijdstip als mate van zekerheid van de toekomstige kasstromen; en b de grondslagen voor waardering en resultaatbepaling, inclusief de criteria voor opname van financiële instrumenten in de balans en de toegepaste waarderingsmethoden. Tevens moet op grond van Richtlijn 290 toelichting worden opgenomen omtrent het renterisico, het kredietrisico, de reële waarde, financiële activa waarvan de boekwaarde hoger dan de reële waarde en omtrent de indekking van verwachte toekomstige transacties. De Richtlijnen bepalen dat de volgende informatie dient te worden opgenomen: • indien effecten tegen verkrijgingsprijs worden gewaardeerd en de marktwaarde is hoger dient in de toelichting de hogere marktwaarde te worden vermeld (RJ 226.106); • voor de afwaardering naar lagere marktwaarde zijn twee methode toepasbaar: individueel en collectief. In de toelichting dient te worden uiteengezet welke methode is toegepast (RJ 226.106);
-85-
• •
de gezamenlijke waarde van de overige tot de vlottende activa behorende effecten die in de prijscourant van een Nederlandse of buitenlandse beurs zijn opgenomen (art. 2:371 lid 1 BW); in hoeverre de effecten niet ter vrije beschikking staan van de rechtspersoon (art. 2:371 lid 2 BW).
Alle toelichtingsvereisten voor financiële instrumenten zijn opgenomen in IFRS 7 (en niet langer in IAS 32 dan wel IAS 39). IFRS 7 geeft onder andere aan dat een entiteit haar financiële instrumenten dient te groeperen in klassen van vergelijkbare instrumenten en, waar toelichting is vereist, deze toelichting per klasse op te nemen. De hoofdcategorieën van toelichting luiden: a toelichting over het belang van financiële instrumenten voor de financiële positie en prestatie van de entiteit. In dit onderdeel zijn veel van de toelichtingsvereisten vanuit IAS 32 overgenomen. Daarnaast zijn toelichtingseisen ten aanzien van ‘day one profit’ opgenomen; b kwalitatieve en kwantitatieve toelichting over risico’s die zijn verbonden aan financiële instrumenten, waaronder minimumeisen ten aanzien van toelichting over kredietrisico, liquiditeitsrisico en marktrisico (waaronder een gevoeligheidsanalyse). Kwalitatieve toelichting betreft doelstellingen, beleid en processen voor het managen van deze risico’s. Kwantitatieve toelichting betreft informatie over de omvang van de risico’s op basis van informatie intern verstrekt aan ‘key management personnel’. Voor een uitwerking hiervan wordt verwezen naar hoofdstuk 22 Financiële instrumenten.
-86-
8B VLOTTENDE ACTIVA: EFFECTEN [ONTWERP-RICHTLIJN]
8b
Vlottende activa: effecten [ontwerp-Richtlijn] Nederlandse wet- en regelgeving
IFRS
Conclusie
1.1 Opname op de balans (‘recognition’)
Geen specifieke regels
Indien men partij wordt bij een contract
IFRS strikter
1.2 Verwijdering van de balans (‘derecognition’)
Bij overdracht van economische voordelen en risico’s aan derden
Indien alle of nagenoeg alle economische voordelen en risico’s zijn overgedragen. Zo niet, dan naarmate control is overgedragen
IFRS strikter
1.3 Waardeveranderingen van beursgenoteerde aandelen die behoren tot de categorie investeringen in eigen vermogensinstrumenten
Keuze direct in WVR of eerst in herwaarderingsreserve en bij realisatie in WVR. Negatieve herwaarderingsreserve is niet toegestaan.
Waardeveranderingen in eigen vermogen en bij realisatie in WVR(‘available for sale’). Indien gekozen wordt voor fair value optie (en aan voorwaarden is voldaan) waardeveranderingen in WVR
IFRS strikter
1.4 Waardering van niet beursgenoteerde aandelen die behoren tot de categorie investeringen in eigen vermogensinstrumenten
Tegen kostprijs of reële waarde
Tegen reële waarde tenzij de reële waarde niet betrouwbaar kan worden bepaald.
IFRS strikter
1.5 Verwerking mutaties bij waardering tegen reële waarde
Keuze direct in WVR of eerst in herwaarderingsreserve en bij realisatie in WVR. Negatieve herwaarderingsreserve is niet toegestaan.
Waardeveranderingen in eigen vermogen en bij realisatie in WVR(‘available for sale’). Indien gekozen wordt voor fair value optie (en aan voorwaarden is voldaan) waardeveranderingen in WVR
IFRS strikter
1.6 Verwerking waardeveranderingen bij beursgenoteerde obligaties die behoren tot de categorie gekochte leningen en obligaties
Keuze direct in WVR of eerst in herwaarderingsreserve en bij realisatie in WVR. Negatieve herwaarderingsreserve is niet toegestaan.
Waardeveranderingen in eigen vermogen en bij realisatie in WVR(‘available for sale’). In-dien gekozen wordt voor fair value optie (en aan voorwaar-den is voldaan) waardeverande-ringen in WVR
IFRS strikter
1
Grondslagen
-87-
Nederlandse wet- en regelgeving Tegen geamortiseerde kostprijs of reële waarde
IFRS
Conclusie
Tegen reële waarde tenzij de reële waarde niet betrouwbaar kan worden bepaald.
IFRS strikter
1.8 Verwerking waardeveranderingen bij niet-beursgenoteerde obligaties die behoren tot de categorie gekochte leningen en obligaties
Keuze direct in WVR of eerst in herwaarderingsreserve en bij realisatie in WVR. Negatieve herwaarderingsreserve is niet toegestaan.
Waardeveranderingen in eigen vermogen en bij realisatie in WVR(‘available for sale’). Indien gekozen wordt voor fair value optie (en aan voorwaarden is voldaan) waardeveranderingen in WVR
IFRS strikter
1.9
Fair value-optie
Waardeveranderingen in het vermogen of resultaat: in beide gevallen moet een herwaarderingsreserve worden gevormd
Waardeveranderingen in het resultaat indien aan bepaalde criteria is voldaan
IFRS strikter
2
Presentatie Op basis van: al dan niet bestemd om de werkzaamheid van de rechtspersoon duurzaam te dienen
Op basis van directe realiseerbaarheid en de intentie deze niet langer dan een jaar aan te houden
IFRS strikter
Specifieke toelichtingseisen (zie tekst)
Andere specifieke toelichtingseisen (zie tekst)
IFRS en NL eisen verschillende toelichting
1.7 Waardering niet beursgenoteerde obligaties die behoren tot de categorie gekochte leningen en obligaties
2.1 Rubricering effecten onder financiële vaste en onder vlottende activa 3
Toelichting
3.1 Informatie over waarderings- en resultaatbepalingsgrondslagen
-88-
8B VLOTTENDE ACTIVA: EFFECTEN [ONTWERP-RICHTLIJN]
1
Grondslagen
1.1
Opname op de balans (‘recognition’)
Richtlijn 290, ORL verwijst voor de opname van financiële activa of financiële verplichtingen naar RJ 115, alinea 104 tot en met 112. Richtlijn 115 ‘Criteria opname en vermelding’ bevat algemene bepalingen voor het verwerken van activa en posten van het vreemd vermogen. IAS 39 bevat specifieke bepalingen voor de vraag wanneer een financieel instrument moet worden geactiveerd dan wel gepassiveerd. Paragraaf 14 bepaalt dat een onderneming een financieel instrument op de balans opneemt zodra zij partij wordt in de contractuele bepalingen van het financiële instrument. Dit geldt zowel voor primaire financiële instrumenten als voor derivaten. Wel kan het bij derivaten voorkomen dat zij moeten worden geactiveerd/gepassiveerd, maar dat de waarde nihil is, zodat bij eerste opneming in de balans per saldo niets verschijnt. Ter illustratie kan daarbij worden gedacht aan een valutatermijntransactie waarbij bij sluiting de prestatie en tegenprestatie een gelijke reële waarde hebben. De reële waarde van het instrument is daarmee nihil en er wordt dus per saldo niets geactiveerd/gepassiveerd. Inzake specifieke soorten transacties in de juridische vorm van een lease gelden bijzondere recognition-criteria ingevolge SIC 27 en Richtlijn 292.2 Leasing (zie verder hoofdstuk 23 ‘Leasing’). 1.2
Verwijdering van de balans (‘derecognition’)
Richtlijn 290, ORL verwijst voor het niet langer opnemen van financiële activa of financiële verplichtingen naar RJ 115, alinea 104 tot en met 112. In Richtlijn 115.110 is een algemene bepaling opgenomen omtrent de ‘derecognition’ van activa en passiva. Een actief of een post van het vreemd vermogen dient niet langer in de balans te worden opgenomen, indien de transactie ertoe leidt dat alle of nagenoeg alle rechten op economische voordelen en alle of nagenoeg alle risico’s met betrekking tot het actief of de post van het vreemd vermogen aan een derde worden overgedragen. IAS 39 gaat zeer gedetailleerd op de ‘derecognition’ van activa en passiva in. Zie voor de behandeling van IAS 39 hoofdstuk 22 ‘Financiële instrumenten’. 1.3
Waardeveranderingen van beursgenoteerde aandelen die behoren tot de categorie investeringen in eigenvermogensinstrumenten
Onder RJ 226.204, ORL bestaat de keuze om de waardeveranderingen direct in de winst-enverliesrekening te verwerken of eerst binnen het eigen vermogen in een herwaarderingsreserve en bij realisatie in de winst-en-verliesrekening. Een negatieve stand van de herwaarderingsreserve is niet toegestaan; een cumulatieve waardevermindering tot onder de kostprijs dient direct in de winst-en-verliesrekening te worden verwerkt.
-89-
Onder IAS 39 zullen dergelijke beursgenoteerde aandelen veelal onder de categorie available for sale vallen. Indien dat het geval is worden de waardeveranderingen direct in het eigen vermogen verwerkt en bij realisatie in de winst-en-verliesrekening. Een negatieve stand van de herwaardering is wel toegestaan. Indien de onderneming kiest om voor deze categorie de fair value optie te gebruiken dan worden alle waardeveranderingen in de winst-en-verliesrekening verwerkt. Het gebruik van de fair value optie is onder IFRS aan voorwaarden verbonden (zie hieronder paragraaf 1.9); dat leidt tot de conclusie dat IFRS strikter is. 1.4
Waardering niet beursgenoteerde aandelen die behoren tot de categorie investeringen in eigenvermogensinstrumenten
Ten aanzien van de waardering van niet beursgenoteerde aandelen die behoren tot de categorie investeringen in eigenvermogensinstrumenten geldt dat RJ 226.205, ORL de keuze geeft tussen kostprijs dan wel de reële waarde. IAS 39 geeft aan dat waardering tegen reële waarde moet geschieden tenzij de reële waarde niet betrouwbaar kan worden gemeten. 1.5
Verwerking mutaties bij waardering tegen reële waarde
Onder RJ 226.205, ORL bestaat de keuze om de waardeveranderingen direct in de winst-enverliesrekening te verwerken of eerst binnen het eigen vermogen in een herwaarderingsreserve en bij realisatie in de winst-en-verliesrekening. Een negatieve stand van de herwaarderingsreserve is niet toegestaan; een cumulatieve waardevermindering tot onder de kostprijs dient direct in de winst-en-verliesrekening te worden verwerkt. Onder IAS 39 zullen de niet beursgenoteerde aandelen die behoren tot de categorie investeringen in eigenvermogensinstrumenten veelal onder de categorie available for sale vallen. Indien dat het geval is worden de waardeveranderingen direct in het eigen vermogen verwerkt en bij realisatie in de winst-en-verliesrekening. Een negatieve stand van de herwaardering is wel toegestaan. Indien de onderneming kiest om voor deze categorie de fair value optie te gebruiken dan worden alle waardeveranderingen in de winst-en-verliesrekening verwerkt. Het gebruik van de fair value optie is onder IFRS aan voorwaarden verbonden (zie hieronder paragraaf 1.9); dat leidt tot de conclusie dat IFRS strikter is. 1.6
Verwerking waardeveranderingen van beursgenoteerde obligaties die behoren tot de categorie gekochte leningen en obligaties
De beursgenoteerde obligaties die behoren tot de categorie ‘overige gekochte leningen en obligaties’ dienen zowel onder RJ 226, ORL als onder IAS 39 tegen reële waarde te worden gewaardeerd. Onder RJ 226.207, ORL bestaat de keuze om de waardeveranderingen direct in de winst-en-verliesrekening te verwerken of eerst binnen het eigen vermogen in een herwaarderingsreserve en bij realisatie in de winst-en-verliesrekening. Een negatieve stand van de
-90-
8B VLOTTENDE ACTIVA: EFFECTEN [ONTWERP-RICHTLIJN]
herwaarderingsreserve is niet toegestaan; een cumulatieve waardevermindering tot onder de kostprijs dient direct in de winst-en-verliesrekening te worden verwerkt. Onder IAS 39 zullen de beursgenoteerde obligaties die behoren tot de categorie ‘overige gekochte leningen en obligaties’ veelal onder de categorie available for sale vallen. Indien dat het geval is worden de waardeveranderingen direct in het eigen vermogen verwerkt en bij realisatie in de winst-en-verliesrekening. Een negatieve stand van de herwaardering is wel toegestaan. Indien de onderneming kiest om voor deze categorie de fair value optie te gebruiken dan worden alle waardeveranderingen in de winst-en-verliesrekening verwerkt. Het gebruik van de fair value optie is onder IFRS aan voorwaarden verbonden (zie hieronder paragraaf 1.9); dat leidt tot de conclusie dat IFRS strikter is. 1.7
Waardering niet beursgenoteerde obligaties die behoren tot de categorie gekochte leningen en obligaties
Ten aanzien van de waardering van de niet beursgenoteerde obligaties die behoren tot de categorie gekochte leningen en obligaties geldt dat RJ 226.208, ORL de keuze geeft tussen geamortiseerde kostprijs dan wel de reële waarde. IAS 39 geeft aan dat waardering tegen reële waarde moet geschieden tenzij de reële waarde niet betrouwbaar kan worden gemeten. 1.8
Verwerking waardeveranderingen bij niet-beursgenoteerde obligaties die behoren tot de categorie gekochte leningen en obligaties
Onder RJ 226.208, ORL bestaat de keuze om de waardeveranderingen direct in de winst-enverliesrekening te verwerken of eerst binnen het eigen vermogen in een herwaarderingsreserve en bij realisatie in de winst-en-verliesrekening. Een negatieve stand van de herwaarderingsreserve is niet toegestaan; een cumulatieve waardevermindering tot onder de kostprijs dient direct in de winst-en-verliesrekening te worden verwerkt. Onder IAS 39 zal de tweede categorie ‘overige gekochte leningen en obligaties met beursnotering’ veelal onder de categorie available for sale vallen. Indien dat het geval is worden de waardeveranderingen direct in het eigen vermogen verwerkt en bij realisatie in de winst-enverliesrekening. Een negatieve stand van de herwaardering is wel toegestaan. Indien de onderneming kiest om voor deze categorie de fair value optie te gebruiken dan worden alle waardeveranderingen in de winst-en-verliesrekening verwerkt. Het gebruik van de fair value optie is onder IFRS aan voorwaarden verbonden (zie hieronder paragraaf 1.9); dat leidt tot de conclusie dat IFRS strikter is. 1.9
Fair value-optie
Ingevolge de gewijzigde Nederlandse regelgeving is het toegestaan om financiële activa tegen fair value te waarderen. Er kan voor worden gekozen om de waardewijzigingen via het vermogen
-91-
of het resultaat te verantwoorden; in beide gevallen moet een herwaarderingsreserve worden gevormd indien er geen frequente marktnoteringen aanwezig zijn (art. 2:390 lid 1 BW). De nieuwe fair value optie van IAS 39.9 staat ondernemingen toe op het moment dat zij een financieel instrument (een financieel actief of passief) aangaan, dit instrument aan te merken als gewaardeerd tegen reële waarde met verwerking van waardewijzigingen in de winst- en verliesrekening indien aan één van drie criteria is voldaan: 1 toepassen van de fair value optie neemt een accounting mismatch weg of vermindert deze aanzienlijk, welke zou bestaan als financiële activa of passiva op verschillende grondslagen worden gewaardeerd; 2 een groep van financiële instrumenten (activa, passiva of beide) worden op reële waarde basis gemanaged, overeenkomstig een gedocumenteerde risk management/investerings strategie; 3 het financieel instrument bevat een ‘embedded derivative’. 2
Presentatie
2.1
Rubricering effecten onder financiële vaste en onder vlottende activa
‘Effecten’ is de verzamelnaam voor waardepapieren zoals aandelen, certificaten van aandelen, claims, obligaties, opties, futures, warrants en inschrijvingen in schuld- en aandelenregisters. Effecten kunnen zowel onder de financiële vaste activa als onder vlottende activa worden opgenomen. RJ 226.102 schrijft voor dat effecten onder vlottende activa dienen te worden opgenomen indien zij niet bestemd zijn om de werkzaamheid van de rechtspersoon duurzaam te dienen. IAS 1.51 geeft aan dat het een rechtspersoon vrijstaat al dan niet een onderscheid te maken tussen vast en vlottend. Indien dit onderscheid wordt gemaakt, geeft IAS 1.57 aan in welke gevallen er sprake is van een vlottend actief: • indien de verwachting gerechtvaardigd is dat het actief wordt gerealiseerd binnen, of wordt gehouden voor verkoop of verbruik in de normale productiecyclus van een onderneming; of • indien het actief primair wordt gehouden voor handelsdoeleinden of voor de korte termijn en de verwachting gerechtvaardigd is dat realisatie hiervan plaatsvindt binnen een jaar na de balansdatum; of • indien er sprake is van ‘cash’ of ‘cash equivalents’ waarvan het gebruik niet aan beperkingen wordt onderworpen. De door de RJ en IFRS gehanteerde definities zullen veelal tot eenzelfde indeling van activa leiden, maar verschillen zijn mogelijk.
-92-
8B VLOTTENDE ACTIVA: EFFECTEN [ONTWERP-RICHTLIJN]
3
Toelichting
3.1
Informatie over waarderings- en resultaatbepalingsgrondslagen
Alle toelichtingsvereisten voor financiële instrumenten zijn opgenomen in IFRS 7 (en niet langer in IAS 32 dan wel IAS 39). IFRS 7 geeft onder andere aan dat een entiteit haar financiële instrumenten dient te groeperen in klassen van vergelijkbare instrumenten en, waar toelichting is vereist, deze toelichting per klasse op te nemen. De hoofdcategorieën van toelichting luiden: a toelichting over het belang van financiële instrumenten voor de financiële positie en prestatie van de entiteit. In dit onderdeel zijn veel van de toelichtingsvereisten vanuit IAS 32 overgenomen. Daarnaast zijn toelichtingseisen ten aanzien van ‘day one profit’ opgenomen; b kwalitatieve en kwantitatieve toelichting over risico’s die zijn verbonden aan financiële instrumenten, waaronder minimumeisen ten aanzien van toelichting over kredietrisico, liquiditeitsrisico en marktrisico (waaronder een gevoeligheidsanalyse). Kwalitatieve toelichting betreft doelstellingen, beleid en processen voor het managen van deze risico’s. Kwantitatieve toelichting betreft informatie over de omvang van de risico’s op basis van informatie intern verstrekt aan ‘key management personnel’. Voor een uitwerking hiervan wordt verwezen naar hoofdstuk 22 Financiële instrumenten. De Nederlandse wet bevat het voorschrift dat uitgebreide informatie dient te worden verschaft over financiële instrumenten. Daarbij wordt onderscheiden tussen financiële instrumenten die tegen actuele waarde worden gewaardeerd (art. 2:381a BW) en financiële instrumenten die niet tegen actuele waarde worden gewaardeerd (art. 2:381b BW). Aansluiting is gezocht bij de verplichte ‘disclosures’ zoals die door IAS 32 werden voorgeschreven. RJ 290.906, ORL bepaalt, dat omtrent alle financiële instrumenten, zowel in de balans opgenomen als niet in de balans opgenomen, het volgende in de toelichting dient te worden opgenomen: a informatie over de omvang en de aard van de financiële instrumenten, inclusief belangrijke contractuele bepalingen die invloed kunnen hebben op zowel bedrag en tijdstip als mate van zekerheid van de toekomstige kasstromen; en b de grondslagen voor waardering en resultaatbepaling, inclusief de criteria voor opname van financiële instrumenten in de balans en de toegepaste waarderingsmethoden. Tevens moet op grond van Richtlijn 290, ORL toelichting worden opgenomen omtrent het renterisico, het kredietrisico, de reële waarde, financiële activa waarvan de boekwaarde hoger dan de reële waarde en omtrent de indekking van verwachte toekomstige transacties. RJ 290, ORL sluit nog niet aan op de specifieke bepalingen van IFRS 7.
-93-
Richtlijnen en standaarden Relevante richtlijnen en standaarden: • Richtlijn 226 Effecten (aangepast 2005) • ontwerp-Richtlijn 226 Effecten (2006) • ontwerp-Richtlijn 290 Financiële instrumenten (2006) • IAS 1 Presentation of Financial Statements • IFRS 7 Financial Instruments: Disclosures • IAS 32 Financial Instruments: Presentation • IAS 39 Financial Instruments: Recognition and Measurement
-94-
9 LIQUIDE MIDDELEN
9
1
2
Liquide middelen IFRS
Conclusie
–
–
–
Classificatie als liquide middelen, met vermelding in de toelichting; indien langer dan 12 maanden niet ter vrije beschikking: classificatie als financieel vast actief
Classificatie als een niet-vlottend actief wanneer balans is ingedeeld naar vlottend en nietvlottend
Strijdig
–
–
–
Grondslagen
Presentatie
2.1 Niet ter vrije beschikking
3
Nederlandse wet- en regelgeving
Toelichting
Algemeen In de jaareditie 2006 van de Richtlijnen voor de Jaarverslaggeving is een ontwerp-Richtlijn 228 omtrent liquide middelen opgenomen. Omdat deze ontwerp-Richtlijn niet leidt tot minder (of extra) verschillen met IFRS is geen afzonderlijk hoofdstuk 9b opgenomen. 1
Grondslagen
Er zijn geen verschillen in grondslagen tussen de Nederlandse regelgeving en IFRS. 2
Presentatie
2.1
Niet ter vrije beschikking
Artikel 2:372 lid 2 BW vereist dat vermeld wordt in hoeverre tegoeden niet ter vrije beschikking van de rechtspersoon staan. Richtlijn 228.102 (RJ 228,301, ORL) bepaalt dat indien liquide middelen (naar verwachting) langer dan twaalf maanden niet ter vrije beschikking staan, zij als financiële vaste activa dienen te worden gerubriceerd.
-95-
IAS 1.57 daarentegen stelt dat tegoeden die niet ter vrije beschikking staan, niet als vlottende activa geclassificeerd mogen worden wanneer de balans is ingedeeld naar vlottende en nietvlottende activa en passiva. 3
Toelichting
Er zijn geen verschillen tussen de Nederlandse regelgeving en IFRS. Richtlijnen en standaarden Relevante richtlijnen en standaarden: • Richtlijn 228 Liquide middelen (aangepast 2005) • ontwerp-Richtlijn 228 Liquide middelen (2006) • Richtlijn 290 Financiële instrumenten (aangepast 2005) • IAS 1 Presentation of Financial Statements (revised 2003) • IAS 32 Financial Instruments: Disclosure and Presentation (revised 2003)
-96-
10A EIGEN VERMOGEN IN DE ENKELVOUDIGE JAARREKENING
10a
Eigen vermogen in de enkelvoudige jaarrekening Nederlandse wet- en regelgeving
IFRS
Conclusie
1.1 Herwaardering en belastinglatentie
Vorming latentie is niet verplicht, wel aanbevolen
Vorming latentie is verplicht
IFRS strikter
1.2 Vrijval herwaarderingsreserve bij materiële vaste activa
Onder omstandigheden kan de herwaarderingsreserve vrijvallen ten gunste van het resultaat indien deze niet meer benodigd is
De herwaarderingsreserve valt vrij ten gunste van een andere post binnen het eigen vermogen
IFRS strikter
1.3 Vorming wettelijke reserves
In diverse gevallen dienen wettelijke reserves te worden gevormd
Geen verplichting om wettelijke reserves te vormen
NL strikter
1.4 Verwerking kosten in verband met uitgifte eigen-vermogensinstrumenten
Ten laste van eigen vermogen of geactiveerd als immaterieel vast actief
In mindering op het eigen vermogen
IFRS strikter
2.1 Voorgeschreven indeling
Voorgeschreven indeling in de balans van het eigen vermogen
Geen voorgeschreven indeling
NL strikter
2.2 Presentatie als eigen of vreemd vermogen
Juridische vorm is bepalend
Presentatie afhankelijk van de substance, vooral wanneer er sprake is van een terugbetalingsplicht of een dividendbetalingsplicht. Bij samengestelde instrumenten splitsing in eigen- en vreemdvermogenscomponenten
Strijdig
2.3 Begrip garantievermogen
Benoeming garantievermogen is toegestaan
Begrip garantievermogen komt niet voor
IFRS strikter
–
–
–
1
2
3
Grondslagen
Presentatie
Toelichting
-97-
Algemeen Voor de verwerking van goodwill wordt verwezen naar hoofdstuk 19. Voor de toelichting die moet worden opgenomen omtrent personeelsopties wordt verwezen naar hoofdstuk 32 ‘Share-Based Payments’ (inclusief personeelsopties). 1
Grondslagen
1.1
Herwaardering en belastinglatentie
Uit artikel 2:390 lid 5 BW volgt dat het niet verplicht is bij de vorming van een herwaarderingsreserve een voorziening voor latente belastingen op te nemen. Indien deze voorziening niet wordt opgenomen, dient dit wel te worden toegelicht onder vermelding van de kwantitatieve effecten. IAS 12.20 stelt de vorming van een voorziening voor latente belastingen verplicht; deze voorziening dient ten laste van de herwaarderingsreserve te worden gevormd. 1.2
Vrijval herwaarderingsreserve bij materiële vaste activa
Artikel 2:390 lid 4 BW bepaalt dat de herwaarderingsreserve vrijvalt ten gunste van het resultaat, indien deze niet meer nodig is voor de toepassing van het gekozen waarderingsstelsel en voor het bereiken van het doel der herwaardering. Dit betreft vooral materiële vaste activa. IAS 16.41 verbiedt een dergelijke vrijval inzake de herwaarderingen van materiële vaste activa. Voorts kan de volgens RJ 240.410 vrijval van de herwaarderingsreserve plaatsvinden indien bij de winstbepaling rekening wordt gehouden met financieringsverhoudingen. De IASB kent een dergelijke bepaling niet. Herwaarderingen inzake financiële activa kunnen bij realisatie wel vrijvallen in het resultaat, zowel in de Nederlandse wet- en regelgeving als in IFRS (zie verder hoofdstuk 22 ‘Financiële instrumenten’). 1.3
Vorming wettelijke reserves
De Nederlandse wetgeving schrijft de vorming van allerlei soorten wettelijke reserves voor (waaronder de wettelijke reserve ingehouden winst deelnemingen, wettelijke reserve in verband met immateriële vaste activa, wettelijke reserve minimumkapitaal, wettelijke reserve in verband met de inbreng op aandelen). Voor deze wettelijke reserves geldt een uitkeringsverbod. In de IFRS-standaarden komt een met wettelijke reserves overeenkomend begrip niet voor.
-98-
10A EIGEN VERMOGEN IN DE ENKELVOUDIGE JAARREKENING
1.4
Verwerking kosten in verband met uitgifte eigen-vermogensinstrumenten
Volgens IAS 32.35 worden kosten in verband met de uitgifte van eigen-vermogensinstrumenten in mindering gebracht op het eigen vermogen, mits de emissie succesvol is. Hierbij moet rekening worden gehouden met de (latente) belastingen en worden de kosten dus netto in het vermogen verwerkt. Het kan bij de bedoelde kosten die rechtstreeks ten laste van het eigen vermogen worden gebracht uitsluitend gaan om incrementele externe kosten direct gekoppeld aan de emissie. Het gaat bij deze interpretatie niet om kosten in verband met uitgifte van eigen-vermogensinstrumenten in het kader van de verkrijging van een onderneming. Evenmin gaat het bij deze interpretatie om vermogenstransacties zoals een beursintroductie of een aandelensplitsing. Indien dus een uitgifte van aandelen gepaard gaat met een beursintroductie, moeten de totale kosten worden verdeeld over de beursintroductie en de uitgifte van de aandelen zelf. De eerstgenoemde kosten komen ten laste van het resultaat, de laatstgenoemde komen ten laste van het eigen vermogen. Het nettobedrag van de direct ten laste van het eigen vermogen geboekte kosten moet afzonderlijk worden vermeld. Ingevolge Richtlijn 240.219 dienen kosten in verband met de uitgifte van eigen-vermogensinstrumenten (emissiekosten) die niet zijn geactiveerd direct ten laste van het agio te worden gebracht (onder aftrek van een eventueel belastingeffect). Indien en voor zover het agio ontoereikend is, dient verwerking plaats te vinden ten laste van de overige reserves. De kosten uit hoofde van een plaatsing van aandelen die in het boekjaar uiteindelijk niet is doorgegaan, dienen direct ten laste van het resultaat te worden gebracht. Op grond van artikel 2:365 lid 1 onder a BW is activering van deze kosten mogelijk. Richtlijn 210.103 beveelt aan deze kosten niet te activeren omdat niet aan de criteria voor een immaterieel vast actief is voldaan. Specifieke bepalingen inzake de bepaling van de omvang van de kosten ontbreken. Met uitzondering van de (wettelijke) mogelijkheid tot activering van deze emissiekosten is de RJ in overeenstemming met IAS 32. 2
Presentatie
2.1
Voorgeschreven indeling
Ingevolge artikel 2:373 lid 1 BW dient in de balans het eigen vermogen op de volgende wijze te worden ingedeeld: • het geplaatste kapitaal; • agio; • herwaarderingsreserves; • andere wettelijke reserves; • statutaire reserves; • overige reserves; • niet-verdeelde winsten.
-99-
IFRS kent geen voorgeschreven indeling van het eigen vermogen. Wel dient in de jaarrekening een mutatie-overzicht van het eigen vermogen te worden opgenomen, waarbij het eigen vermogen in de volgende posten is onderverdeeld: aandelenkapitaal, agio, herwaarderingsreserve, reserve koersverschillen en gecumuleerd resultaat (IAS 1.75 e.v.). IFRS kent geen wettelijke reserves. 2.2
Presentatie als eigen of vreemd vermogen
In de enkelvoudige jaarrekening moet de presentatie van financiële instrumenten als eigen of als vreemd vermogen plaatsvinden op grond van de juridische vorm (RJ 240.207). IAS 32.15 vereist een presentatie op basis van de substance van het instrument. Daarbij wordt een financieel instrument als vreemd vermogen gepresenteerd indien er sprake is van een verplichting tot aflossing/terugkoop of indien de entiteit niet in staat is om de vergoeding op een instrument tegen te houden. Het eerste is het geval indien er sprake is van een contractuele aflossingsverplichting of indien de houder van het instrument de uitgevende entiteit kan dwingen tot aflossing of terugkoop. Het tweede is het geval indien het instrument, bijvoorbeeld een preferent aandeel, recht geeft op een bepaald percentage dividend indien er voldoende winst of voldoende vrije reserves zijn. Dit is niet binnen de control van de entiteit, dus de vergoeding kan niet worden tegengehouden. Met andere woorden, preferente aandelen worden als vreemd vermogen gepresenteerd tenzij de entiteit of de algemene vergadering van gewone aandeelhouders betaling van dividend kan tegenhouden (en ook aflossing kan worden tegengehouden) tot de ontbinding van de entiteit. IAS 32.28 bepaalt voorts dat indien een financieel instrument zowel een schuld- als een eigenvermogenscomponent bevat, deze beide componenten afzonderlijk moeten worden geclassificeerd onder respectievelijk het vreemd en het eigen vermogen. De Richtlijnen staan dit niet toe (RJ 240.209). 2.3
Begrip garantievermogen
De Richtlijnen (RJ 240.305) laten de mogelijkheid toe een begrip garantievermogen (veelal in de toelichting omdat de modellen voor de jaarrekening een aaneensluitende opsomming vaak niet toelaten) te onderscheiden. Elementen van het garantievermogen zijn het eigen vermogen, belangen van derden in groepsmaatschappijen en de achtergestelde schulden. De IASB kent de begrippen ‘garantievermogen’ of ‘groepsvermogen’ niet. 3
Toelichting
Er zijn geen verschillen in toelichting tussen de Nederlandse regelgeving en IFRS.
-100-
10B EIGEN VERMOGEN IN DE GECONSOLIDEERDE JAARREKENING
10b
Eigen vermogen in de geconsolideerde jaarrekening Nederlandse wet- en regelgeving
IFRS
Conclusie
1.1 Herwaardering en belastinglatentie
Vorming latentie is niet verplicht, wel aanbevolen
Vorming latentie is verplicht
IFRS strikter
1.2 Vrijval herwaarderingsreserve bij materiële vaste activa
Onder omstandigheden valt de herwaarderingsreserve vrij ten gunste van het resultaat indien deze niet meer benodigd is
De herwaarderingsreserve valt vrij ten gunste van een andere post binnen het vermogen
IFRS strikter
1.3 Vorming wettelijke reserves
In diverse gevallen dienen wettelijke reserves te worden gevormd
Geen verplichting wettelijke reserves te vormen
NL strikter
1.4 Verwerking kosten in verband met uitgifte eigen-vermogensinstrumenten
Ten laste van eigen vermogen of geactiveerd als immaterieel vast actief
In mindering op het eigen vermogen
IFRS strikter
2.1 Voorgeschreven indeling
Voorgeschreven indeling in de balans van het eigen vermogen
Geen voorgeschreven indeling
NL strikter
2.2 Classificatie bij samengestelde financiële instrumenten
Eigen- en vreemd-vermogenscomponenten mogen afzonderlijk worden gerubriceerd; indien niet afzonderlijk gerubriceerd, dan in toelichting aangeven hoe de instrumenten zijn verwerkt
Eigen- en vreemd-vermogenscomponenten moeten afzonderlijk worden gerubriceerd
IFRS strikter
2.3 Wijziging van de classificatie als vreemd of eigen vermogen
Eenmaal gekozen classificatie (eigen of vreemd vermogen) mag onder voorwaarden worden gewijzigd
Eenmaal gekozen classificatie mag niet worden gewijzigd
IFRS strikter
2.4 Begrip garantievermogen
Benoeming garantievermogen is toegestaan
Begrip garantievermogen komt niet voor
IFRS strikter
1
2
Grondslagen
Presentatie
-101-
2.5
Presentatie minderheidsbelang
3
Toelichting
Nederlandse wet- en regelgeving Apart van het eigen vermogen
IFRS
Conclusie
Binnen het eigen vermogen
Strijdig
–
–
–
Algemeen Op grond van de Nederlandse regelgeving (Besluit modellen jaarrekening art. 10 lid 2) dient het belang van derden afzonderlijk van het groepsvermogen te blijken. Op grond van IAS 27.33 dient het belang van derden afzonderlijk van het eigen vermogen te blijken. Voor de toelichting die moet worden opgenomen omtrent personeelsopties wordt verwezen naar hoofdstuk 32 ‘Share-Based Payments’ (inclusief personeelsopties). Voor de verwerking van goodwill wordt verwezen naar hoofdstuk 19. 1
Grondslagen
1.1
Herwaardering en belastinglatentie
Uit artikel 2:390 lid 5 BW volgt dat het niet verplicht is bij de vorming van een herwaarderingsreserve een voorziening voor latente belastingen op te nemen. Indien deze voorziening niet wordt opgenomen, dient dit wel te worden toegelicht onder vermelding van de kwantitatieve effecten. IAS 12.20 stelt de vorming van een voorziening voor latente belastingen verplicht; deze voorziening dient ten laste van de herwaarderingsreserve te worden gevormd. 1.2
Vrijval herwaarderingsreserve bij materiële vaste activa
Artikel 2:390 lid 4 BW bepaalt dat de herwaarderingsreserve vrijvalt ten gunste van het resultaat indien deze niet meer nodig is voor de toepassing van het gekozen waarderingsstelsel en voor het bereiken van het doel van de herwaardering. Dit betreft vooral materiële vaste activa. IAS 16.41 verbiedt een dergelijke vrijval inzake de herwaarderingen van materiële vaste activa. Voorts kan volgens RJ 240.410 vrijval van de herwaarderingsreserve plaatsvinden indien bij de winstbepaling rekening wordt gehouden met financieringsverhoudingen. De IASB kent een dergelijke bepaling niet.
-102-
10B EIGEN VERMOGEN IN DE GECONSOLIDEERDE JAARREKENING
Herwaarderingen inzake financiële activa kunnen bij realisatie wel vrijvallen in de winst-enverliesrekening, zowel in de Nederlandse wet- en regelgeving als in IFRS (zie verder hoofdstuk 22 ‘Financiële instrumenten’). 1.3
Vorming wettelijke reserves
De Nederlandse wetgeving schrijft de vorming van allerlei soorten wettelijke reserves voor (waaronder de wettelijke reserve ingehouden winst deelnemingen, wettelijke reserve in verband met immateriële vaste activa, wettelijke reserve minimumkapitaal, wettelijke reserve in verband met de inbreng op aandelen). Voor deze wettelijke reserves geldt een uitkeringsverbod. In de IFRS-standaarden komt een met wettelijke reserves overeenkomend begrip niet voor. 1.4
Verwerking kosten in verband met uitgifte eigen-vermogensinstrumenten
Volgens IAS 32.35 worden kosten in verband met de uitgifte van eigen-vermogensinstrumenten in mindering gebracht op het eigen vermogen, mits de emissie succesvol is. Hierbij moet rekening worden gehouden met de (latente) belastingen en worden de kosten dus netto in het vermogen verwerkt. Het kan bij de bedoelde kosten, die rechtstreeks ten laste van het eigen vermogen worden gebracht, uitsluitend gaan om incrementele externe kosten, direct gekoppeld aan de emissie. Het gaat bij deze interpretatie niet om kosten in verband met uitgifte van eigenvermogensinstrumenten in het kader van de verkrijging van een onderneming. Evenmin gaat het bij deze interpretatie om vermogenstransacties zoals een beursintroductie of een aandelensplitsing. Indien dus een uitgifte van aandelen gepaard gaat met een beursintroductie, moeten de totale kosten worden verdeeld over de beursintroductie en de uitgifte van de aandelen zelf. De eerstgenoemde kosten komen ten laste van het resultaat, de laatstgenoemde komen ten laste van het eigen vermogen. Het nettobedrag van de direct ten laste van het eigen vermogen geboekte kosten moet afzonderlijk worden vermeld. Ingevolge Richtlijn 240.219 dienen kosten in verband met de uitgifte van eigen-vermogensinstrumenten (emissiekosten) die niet zijn geactiveerd, direct ten laste van het agio te worden gebracht (onder aftrek van een eventueel belastingeffect). Indien en voor zover het agio ontoereikend is, dient verwerking plaats te vinden ten laste van de overige reserves. De kosten uit hoofde van een plaatsing van aandelen die in het boekjaar uiteindelijk niet is doorgegaan, dienen direct ten laste van het resultaat te worden gebracht. Op grond van artikel 2:365 lid 1 onder a BW is activering van deze kosten mogelijk. Richtlijn 210.103 beveelt aan deze kosten niet te activeren omdat niet aan de criteria voor een immaterieel vast actief is voldaan. Specifieke bepalingen inzake de bepaling van de omvang van de kosten ontbreken. Met uitzondering van de (wettelijke) mogelijkheid tot activering van deze emissiekosten is de RJ in overeenstemming met IAS 32.
-103-
2
Presentatie
2.1
Voorgeschreven indeling
Ingevolge artikel 2:373 lid 1 BW dient in de balans het eigen vermogen op de volgende wijze te worden ingedeeld: • het geplaatste kapitaal; • agio; • herwaarderingsreserves; • andere wettelijke reserves; • statutaire reserves; • overige reserves; • niet-verdeelde winsten. IFRS kent geen voorgeschreven indeling van het eigen vermogen. Wel dient in de jaarrekening een mutatie-overzicht van het eigen vermogen te worden opgenomen, waarbij het eigen vermogen in de volgende posten is onderverdeeld: aandelenkapitaal, agio, herwaarderingsreserve, reserve koersverschillen en gecumuleerd resultaat (IAS 1.75 e.v.). IFRS kent geen wettelijke reserves. 2.2
Classificatie bij samengestelde financiële instrumenten
IAS 32 bepaalt dat indien een financieel instrument zowel een schuld- als een eigen-vermogenscomponent bevat, deze beide componenten afzonderlijk moeten worden geclassificeerd onder respectievelijk het vreemd en het eigen vermogen. Deze methodiek heeft de voorkeur van de RJ. De Richtlijnen staan echter toe de schuld- en eigen-vermogenscomponent niet afzonderlijk te classificeren (RJ 290.212). In de toelichting moet dan wel worden aangegeven hoe deze instrumenten zijn verwerkt. Instrumenten die weliswaar met elkaar zijn verbonden maar als afzonderlijke instrumenten zijn te identificeren, zoals een obligatielening met warrants, moeten ook volgens de RJ afzonderlijk worden gepresenteerd (RJ 290.213). Met betrekking tot de presentatie van preferente aandelen is de gangbare interpretatie van RJ 290 dat deze worden geclassificeerd onder het eigen vermogen. IAS 32 zal eerder leiden tot classificatie als vermogen (zie hoofdstuk 10A, 2.2). 2.3
Wijziging van de classificatie als vreemd of eigen vermogen
De Richtlijnen (RJ 290.201) bepalen dat bij het ontstaan van een financieel instrument, dit instrument wordt geclassificeerd als schuld of als eigen vermogen al naargelang de economische realiteit van de contractuele overeenkomst. Uitdrukkelijk wordt bepaald dat de juridische vorm van het contract voor de classificatie niet van belang is. Indien later de aard van het instrument verandert door wijziging van de contractvoorwaarden of besluiten van de leiding, wordt de
-104-
10B EIGEN VERMOGEN IN DE GECONSOLIDEERDE JAARREKENING
mogelijkheid opengelaten de oorspronkelijke classificatie te wijzigen. IAS 32 staat niet toe een eenmaal gekozen classificatie aan te passen aan een gewijzigde economische realiteit. 2.4
Begrip ‘garantievermogen’
De Richtlijnen (RJ 240.305) laten de mogelijkheid toe een begrip ‘garantievermogen’ te onderscheiden (veelal in de toelichting omdat de modellen voor de jaarrekening een aaneensluitende opsomming vaak niet toelaten). Elementen van het garantievermogen zijn het eigen vermogen, belangen van derden in groepsmaatschappijen en de achtergestelde schulden. De IASB kent de begrippen ‘garantievermogen’ of ‘groepsvermogen’ niet. 2.5
Presentatie minderheidsbelang
Een minderheidsbelang wordt volgens IFRS als een afzonderlijke post binnen het equity gepresenteerd, terwijl in de geconsolideerde balans opgesteld volgens Titel 9 Boek 2 BW de post belangen van derden afzonderlijk, apart van het eigen vermogen wordt opgenomen. 3
Toelichting
Er zijn geen verschillen in toelichting tussen de Nederlandse regelgeving en IFRS. Richtlijnen en standaarden Relevante richtlijnen en standaarden: • Richtlijn 240 Eigen vermogen (aangepast 2006) • Richtlijn 290 Financiële instrumenten (aangepast 2005) • ontwerp-Richtlijn 290 Financiële instrumenten (2006) • IAS 1 Presentation of Financial Statements (revised 2005) • IAS 8 Accounting Policies, Changes in Accounting Estimates and Errors (revised 2003) • IAS 12 Income Taxes (revised 1996) • IAS 32 Financial Instruments: Disclosure and Presentation (revised 2003)
-105-
11
Voorzieningen (exclusief belastingen en pensioenen) Nederlandse wet- en regelgeving
IFRS
Conclusie
1.1 Waardering van voorzieningen
Nominale waarde of contante waarde
Contante waarde indien tijdswaarde materieel
IFRS strikter
1.2 Uitgaven voor groot onderhoud
Vormen van een voorziening of als last in winst-enverliesrekening verantwoorden tenzij aan activeringscriteria is voldaan, dan activeren en componentenbenadering toepassen
Activering van uitgaven bij toepassing componentenbenadering of anders onmiddellijk ten laste van winst-en-verliesrekening
IFRS strikter
1.3 Voorziening voor reorganisatiekosten
Vorming voorziening onder omstandigheden ook mogelijk indien na de balansdatum met de uitvoering is gestart of hierover is gecommuniceerd
Vorming voorziening indien vóór de balansdatum met de uitvoering is gestart of hierover is gecommuniceerd
IFRS strikter
1.4 Voorziening voor herstelkosten
Vorming voorziening direct bij investering en activering in verkrijgingsprijs of gedurende looptijd voorziening opbouwen
Vorming voorziening direct bij investering en activering in verkrijgingsprijs
IFRS strikter
1.5 Voorziening voor verzekerde arbeidsongeschiktheidskosten
Een voorziening mag worden gevormd indien gedifferentieerde premies verschuldigd zijn. Als alternatief mogen de premies ook als last in de winst-enverliesrekening worden verwerkt
Vorming van een dergelijke voorziening niet toegestaan
IFRS strikter
1
Grondslagen
-106-
11 VOORZIENINGEN (EXCLUSIEF BELASTINGEN EN PENSIOENEN)
Nederlandse wet- en regelgeving
IFRS
Conclusie
2
Presentatie
2.1
Rubricering
Tussen eigen vermogen en vreemd vermogen
Als onderdeel van de schulden
Strijdig
2.2
Presentatie oprenting
Als interestlast of onder de post waar de dotatie aan voorziening is gerubriceerd
Als interestlast
IFRS strikter
3
Toelichting
3.1 Vermelden looptijd voorzieningen
Aanbevolen wordt afzonderlijk te vermelden het deel van de voorzieningen dat binnen een jaar zal worden afgewikkeld en het deel dat na vijf jaar zal worden afgewikkeld
Vermelding van het verwachte tijdstip van afwikkeling per categorie voorziening
IFRS eist meer toelichting
3.2 Indicatie onzekerheden
Geen eis
Indicatie omtrent bedrag en timing betalingen
IFRS eist meer toelichting
Algemeen In Richtlijn 252.422 wordt de vorming van een voorziening voor assurantie eigen risico niet toegestaan. Als overgangsbepaling is het toegestaan de voorziening in een keer vrij te laten vallen en de vrijval te verwerken als een stelselwijziging of de voorziening op systematische wijze in maximaal vijf jaar vrij te laten vallen (RJ 252.423). Indien deze laatste wijze van afbouw wordt gevolgd is de voorziening uiterlijk aan het einde van het vijfde jaar dat is begonnen op of na 1 januari 2001 (indien het verslagjaar aanvangt na 1 januari 2001), geheel verdwenen. IAS 37 staat de vorming van een voorziening voor assurantie eigen risico niet toe. Er is geen overgangsbepaling. 1
Grondslagen
1.1
Waardering van voorzieningen
RJ 252.306 schrijft voor voorzieningen te waarderen tegen nominale waarde of contante waarde. IAS 37.45 verplicht tot waardering tegen contante waarde, indien het verschil tussen de nominale en de contante waarde materieel is.
-107-
1.2
Uitgaven voor groot onderhoud
RJ 212.445 biedt twee alternatieven voor het verwerken van uitgaven voor groot onderhoud: • verwerking in één keer ten laste van het resultaat op het moment dat periodiek groot onderhoud wordt verricht, tenzij aan de activeringscriteria wordt voldaan; in dat geval dient het met het onderhoud gemoeide bedrag te worden geactiveerd en verwerkt als afzonderlijk samenstellend deel van het gerelateerde materiële vaste actief; • vorming van een voorziening groot onderhoud. IAS 37 staat het vormen van een voorziening voor uitgaven voor groot onderhoud niet toe (zie Example 11, Appendix C bij IAS 37). De uitgaven dienen ten laste van het resultaat te worden gebracht. Bepaalde uitgaven mogen worden geactiveerd en afgeschreven indien is gekozen voor de ‘componentenbenadering’. Daarbij wordt bij aankoop van activa de aankoopprijs toegerekend aan verschillende componenten met verschillende gebruiksduur, en wordt op de componenten afzonderlijk afgeschreven. 1.3
Voorziening voor reorganisatiekosten
IAS 37 (par. 10 en 70) geeft aan dat voorzieningen in verband met reorganisaties slechts mogen worden getroffen indien er niet alleen een formeel reorganisatieplan is, maar men bovendien voor de balansdatum met de reorganisatie is gestart of de hoofdlijnen ervan in voldoende mate van detail bekend zijn gemaakt aan degenen voor wie de reorganisatie gevolgen zal hebben. Volgens de Richtlijn mogen voorzieningen in verband met reorganisaties ook nog worden getroffen indien na de balansdatum maar voor het opmaken van de jaarrekening met de implementatie wordt gestart of de hoofdlijnen ervan in voldoende mate van detail worden bekendgemaakt aan degenen voor wie de reorganisatie gevolgen zal hebben (RJ 252.413). 1.4
Voorziening voor herstelkosten
Indien een materieel vast actief wordt aangeschaft waarbij aan het einde van de levensduur zekere verplichtingen bestaan, zoals opruiming, sloop of ontmanteling, wordt er een voorziening getroffen op het moment dat het actief wordt neergezet; dat bedrag wordt als onderdeel van de kosten van het actief verwerkt. Ook kan gedurende de levensduur van het actief een voorziening worden opgebouwd (RJ 252.419, verwezen wordt naar RJ 212.435 ev). IAS 37 staat de opbouw van een voorziening niet toe. Aangezien de opruimingsverplichting reeds bestaat op het investeringsmoment, dient reeds dan een voorziening voor het volledige bedrag te worden genomen. Tevens dient activering van dit bedrag in de verkrijgingsprijs plaats te vinden (IAS 16.16).
-108-
11 VOORZIENINGEN (EXCLUSIEF BELASTINGEN EN PENSIOENEN)
1.5
Voorziening voor verzekerde arbeidsongeschiktheidskosten
In RJ 252.424-427 wordt gesteld dat een voorziening mag worden gevormd indien en voor zover gedifferentieerde premies verschuldigd zijn op grond van de Wet Pemba (Premiedifferentiatie en marktwerking bij arbeidsongeschiktheidsverzekeringen). Indien ervoor gekozen wordt een dergelijke voorziening niet te vormen (alternatieve verwerkingswijze), dient een algemene toelichting te worden opgenomen indien de invloed van de gedifferentieerde premies op de toekomstige personeelskosten naar verwachting materieel zal zijn. IAS 37 staat het vormen van een dergelijke voorziening niet toe. 2
Presentatie
2.1
Rubricering
Volgens de RJ worden in de balans voorzieningen afzonderlijk gerubriceerd, tussen het eigen vermogen en de langlopende schulden in. Er is geen afzonderlijke classificatie voor kortlopende voorzieningen. IFRS schrijft voor dat voorzieningen afzonderlijk dienen te worden opgenomen in de balans (IAS 1.68k); het kortlopende deel dient te worden opgenomen als kortetermijnverplichting en het langlopende deel als een langetermijnverplichting. 2.2
Presentatie oprenting
IAS 37 stelt de presentatie van de toeneming van de contante waarde als interestlast verplicht (IAS 37.60). De RJ laat naast presentatie als interestlast ook presentatie toe onder de post waar de dotatie aan de voorziening is gerubriceerd (RJ 252.317). 3
Toelichting
3.1
Vermelden looptijd voorzieningen
RJ 252.507 beveelt aan van het totaalbedrag aan voorzieningen dat aan het einde van de periode in de balans is opgenomen, afzonderlijk te vermelden het gedeelte ervan dat naar verwachting binnen één jaar zal worden afgewikkeld en het gedeelte ervan dat naar verwachting na meer dan vijf jaar zal worden afgewikkeld. IAS 37.85 eist vermelding per soort voorziening van het verwachte tijdstip van afwikkeling van de voorziening.
-109-
3.2
Indicatie onzekerheden
IAS 37 eist een indicatie van de onzekerheden van het bedrag en de timing van de betalingen (IAS 37.85b). De RJ vraagt deze informatie niet. Richtlijnen en standaarden Relevante richtlijnen en standaarden: • Richtlijn 252 Voorzieningen, niet in de balans opgenomen verplichtingen en niet in de balans opgenomen activa (aangepast 2006) • Richtlijn 212 Materiële vaste activa (aangepast 2006) • IAS 16 Property Plant and Equipment • IAS 37 Provisions, Contingent Liabilities and Contingent Assets • IFRIC 1 Changes in Existing Decomissioning, Restoration and Similar Liabilities (2004)
-110-
12 PENSIOENVOORZIENINGEN
12
Pensioenvoorzieningen Nederlandse wet- en regelgeving
IFRS
Conclusie
1.1 Verwerken overgangsverplichting
Stelselwijziging of lineaire toerekening aan resultaat in een periode die overeenkomt met verwachte gemiddelde diensttijd
Stelselwijziging
IFRS strikter
1.2 Definitie onderscheid toegezegd-pensioenregeling en beschikbare premieregeling
Werkgever loopt zeer beperkt risico om aanvullende bijdragen te moeten betalen
Werkgever heeft geen juridische of feitelijke (constructive) verplichting om nog aanvullende bijdragen te betalen m.b.t. werknemersprestaties in de huidige en voorgaande perioden
IFRS strikter
1.3 Bedrijfstakpensioenfonds
Behoudens bijzondere omstandigheden/afspraken zal een bedrijfstakpensioenregeling mogen worden verwerkt als een toegezegde-bijdrageregeling
Beoordeling of er sprake is van een toegezegde-bijdrageregeling of toegezegdpensioenregeling vindt plaats op basis van criteria voor beide regelingen (actuarieel risico en beleggingsrisico)
IFRS strikter
1.4 Toepassing US GAAP
Toegestaan mits integraal en consistent Verantwoording als ‘andere uitgestelde beloning’
Niet toegestaan
IFRS strikter
Verwerking als ‘postemployment benefit’ indien feitelijke verlaging pensioengerechtigde leeftijd dan wel ‘termination benefit’ indien eenmalig in het kader van een reorganisatie
NL strikter
1
Grondslagen
1.5 Verwerking VUT regeling
-111-
Nederlandse wet- en regelgeving Toegezegde-bijdrageregeling tenzij nog een meer dan zeer beperkt risico bij werkgever
IFRS
Conclusie
Toegezegde-bijdrageregeling tenzij nog enige juridische of feitelijke verplichting bij werkgever
IFRS strikter
1.7 Toerekening past service costs
Geen nadere bepalingen omtrent aanpassing amortisatieschema
Amortisatieschema mag niet worden aangepast behalve bij beëindiging of belangrijke inkrimping van de pensioenregeling
IFRS strikter
1.8 Uitvoering door een ondernemingspensioenfonds ten behoeve van een groep van ondernemingen
In de afzonderlijke jaarrekening van de verbonden rechtspersonen op te nemen aandeel in de lasten wordt bepaald met geëigende verdeelsleutel
Verdeling lasten op basis van contractuele overeenkomst of staande praktijk van doorbelasting
Strijdig
1.9 Omvang op te nemen pensioenverplichting bij een overname
Geen aanwijzingen
Aanwijzingen omtrent opname van activa en passiva in verband met personeelsbeloningen bij overname
IFRS strikter
1.10 Inperking of beëindiging regeling
Beperkte regels
Uitgebreide regels
IFRS strikter
1.11 Verwerking actuariële resultaten
Direct in winst-enverliesrekening en ‘uitsmeren’ via de corridorregeling
Direct in winst-enverliesrekening, rechtstreeks via het eigen vermogen of ‘uitsmeren’ via de corridorregeling
NL strikter
2.1 Pensioenlast in winst-enverliesrekening
Afzonderlijke presentatie
Geen verplichting tot afzonderlijke presentatie
NL strikter
2.2 Verschuldigde premie bij toegezegde-bijdrageregeling in de balans
Afzonderlijke presentatie in de balans
Geen verplichting tot afzonderlijke presentatie
NL strikter
1.6 Verzekerde regeling
2
Presentatie
-112-
12 PENSIOENVOORZIENINGEN
Nederlandse wet- en regelgeving
IFRS
Conclusie
3.1 Vermelding eventueel zeer beperkte extra verplichtingen bij een toegezegdebijdrageregeling
Vermelding
Niet van toepassing
NL eist meer toelichting
3.2 Voorwaardelijke indexaties
Vermelding
Geen eis tot afzonderlijke vermelding, wel actuariële veronderstellingen
NL eist meer toelichting
3.3 Verbonden partijen
Geen specifieke bepalingen
Vermelding van transacties met pensioenuitvoeringsorganisaties en van informatie omtrent de pensioenregeling van ‘key management personnel’
IFRS eist meer toelichting
3.4 Collectieve solidariteit
Vrijstelling van toelichting
Geen vrijstelling
IFRS eist meer toelichting
3
Toelichting
Algemeen Richtlijn RJ 271 was reeds opgenomen in de jaareditie 2003 en is voor grote ondernemingen voor het eerst van toepassing vanaf de jaarrekening 2005. Dit betekent dat een onderscheid moet worden gemaakt tussen toegezegde-bijdrageregelingen (‘defined contribution plans’) en toegezegd-pensioenregelingen (‘defined benefit plans’). Voor beursgenoteerde ondernemingen is uiteraard IAS 19 van toepassing. 1
Grondslagen
1.1
Verwerken overgangsverplichting
IAS 19.155 vermeldt voor het verwerken van de overgangsverplichting dat een onherroepelijke keuze moet worden gemaakt tussen verwerking als stelselwijziging, of indien wordt overgegaan van IAS 19 (1993) naar IAS 19 (1998) een lineaire toerekening aan het resultaat in een periode van vijf jaar. Voor de overgang van IAS 19 (revised 1998) naar IAS 19 (revised 2000) en van IAS 19 (revised 2000) naar IAS 19 (revised 2002) geldt dat er sprake is van een stelselwijziging.
-113-
De terugwerkende kracht is vervolgens beperkt tot de periode vanaf het moment waarop de onderneming de overige bepalingen van deze standaard is gaan toepassen (IAS 19.160). Voor ‘first time adopters’ van IFRS zijn deze overgangsmaatregelen niet relevant. De Richtlijnen (RJ 271.353) vermelden dat als de overgangsverplichting hoger of lager uitkomt dan de verplichting gewaardeerd op basis van de voorheen toegepaste grondslag, de rechtspersoon voor de verwerking van die verhoging of verlaging een onherroepelijke keuze dient te maken tussen behandeling als een stelselwijziging of een lineaire toerekening aan het resultaat in een periode die overeenkomt met de verwachte gemiddelde resterende diensttijd van de op het overgangstijdstip aanwezige actieve werknemers. Bij de keuze voor verwerking als stelselwijziging is het niet vereist de vergelijkende cijfers aan te passen. Het niet aanpassen van de vergelijkende cijfers dient te worden vermeld. 1.2
Definitie onderscheid toegezegd-pensioenregeling en beschikbare premieregeling
Onder RJ 271.303 wordt een toegezegde-bijdrageregeling gedefinieerd als een door de rechtspersoon overeengekomen bijdrage betaald aan het fonds waarbij er geen of slechts een zeer beperkte kans is dat een verplichting voor de rechtspersoon ontstaat tot het betalen van aanvullende bijdragen als er sprake is van een tekort bij het fonds. Het actuariële risico, inclusief het beleggingsrisico, ligt niet of slechts in zeer beperkte mate bij de rechtspersoon. In de Richtlijnen zijn meer uitgebreide aanwijzingen opgenomen omtrent deze classificatie. De beoordeling dient plaats te vinden op basis van de materiële inhoud van de arbeidsovereenkomst, de pensioenregeling en de financieringsovereenkomst. Daarbij wordt tevens betrokken de wijze waarop communicatie omtrent de pensioenregeling plaatsvindt met de deelnemers aan de pensioenregeling. In IAS 19 is er slechts sprake van een toegezegde-bijdrageregeling (defined contribution plan) indien de werkgever geen in rechte afdwingbare of feitelijke verplichting heeft om verdere bijdragen te betalen indien het fonds niet over voldoende activa beschikt om alle personeelsbeloningen te betalen die verband houden met werknemersprestaties in de huidige periode en in voorgaande perioden. Daarmee zal er onder IFRS minder snel sprake zijn van een toegezegde-bijdrageregeling en is IFRS dus strikter. De Richtlijnen lichten voorts toe dat het uitgangspunt voor de classificatie meebrengt dat het een en ander niet wordt bezien vanuit de werknemers. In IAS 19 is deze expliciete optiek niet meegenomen. 1.3
Bedrijfstakpensioenfonds
In de Richtlijn RJ 271 Personeelsbeloningen wordt geconstateerd dat een rechtspersoon aangesloten bij een bedrijfstakpensioenfonds normaliter geen verplichting heeft tot het voldoen van aanvullende bijdragen (niet zijnde een verhoging van de toekomstige premies) als er sprake is van een tekort, en voorts evenmin, mede door het wisselende bestand van aangeslotenen, normaliter recht heeft op overschotten. Veelal zal er daarom sprake zijn van een toegezegdebijdrageregeling (RJ 271.310). IAS 19 kent een dergelijke bepaling niet. De beoordeling of er
-114-
12 PENSIOENVOORZIENINGEN
sprake is van een toegezegde-bijdrageregeling of een toegezegd-pensioenregeling dient plaats te vinden op basis van de daarvoor geldende criteria (actuarieel risico en beleggingsrisico berusten wel of niet bij de werkgever). 1.4
Toepassing US GAAP
Volgens RJ Richtlijn 271.309 mogen FAS 87 en andere US GAAP-standaarden op het terrein van pensioenverplichtingen worden gehanteerd door ondernemingen die voor externe of interne doeleinden een balans en winst-en-verliesrekening conform US GAAP opstellen, mits dit wederom integraal en consistent gebeurt. IAS 19 staat dit niet toe. 1.5
Verwerking VUT-regeling
Een VUT-regeling wordt volgens Richtlijn 271.402 verantwoord als een ‘andere uitgestelde beloning’ (other long-term benefit). Dit heeft tot gevolg dat de corridor niet kan worden toegepast en dat alle actuariële resultaten direct in de winst-en-verliesrekening moeten worden verwerkt. Ingevolge IAS 19 wordt een prepensioenregeling verantwoord als ‘post-employment benefit’ indien er feitelijk sprake is van een verlaging van de pensioengerechtigde leeftijd of als ‘termination benefit’ indien er sprake is van een eenmalige verplichting in het kader van een reorganisatie (IAS 19.133). De specifieke bepalingen en omstandigheden moeten daarbij worden meegenomen. Het is afhaneklijk van de speciefieke situatie dus mogelijk onder IAS 19 de corridor regeling toe te passen. De Nederlandse grondslagen zijn op dit punt dus strikter. 1.6
Verzekerde regeling
Richtlijn 271.313-314 bevat nadere bepalingen omtrent de classificatie van pensioenregelingen indien deze ondergebracht zijn bij een verzekeringsmaatschappij. In dat geval moet de pensioenregeling worden geclassificeerd bij de werkgever als een toegezegde-bijdrageregeling tenzij de rechtspersoon nog een meer dan zeer beperkt resterend actuarieel, inclusief beleggingsrisico loopt. In IAS 19.39-42 wordt een bij een verzekeringsmaatschappij ondergebrachte regeling slechts als toegezegde-bijdrageregeling behandeld indien er geen enkele juridische of feitelijke verplichting bestaat om nog aanvullende bedragen te betalen aan werknemer of verzekeringsmaatschappij. Bovendien zijn nadere bepalingen opgenomen omtrent de vraag op welke wijze de (potentiële) vorderingen op de verzekeringsmaatschappij moeten worden verantwoord. IFRS is dus strikter dan de Nederlandse richtlijnen. 1.7
Toerekening past service costs
Bij toekenning van voorwaardelijke additionele pensioenrechten kunnen past service costs ontstaan die moeten worden geamortiseerd over de gemiddelde periode tot aan het moment dat zij
-115-
onvoorwaardelijk worden. Dit geldt zowel onder de Richtlijnen (RJ 271.337) als onder IFRS (IAS 19.96). IAS 19 geeft vervolgens in paragraaf 99 aan dat het amortisatieschema niet tussentijds mag worden aangepast bij wijziging van het gemiddelde, behalve indien er sprake is van een beëindiging of inkrimping van de regeling. De Richtlijnen gaan hierop niet in. IFRS is dus enigszins strikter op dit punt. 1.8
Uitvoering door een ondernemingspensioenfonds ten behoeve van een groep van ondernemingen
Zowel IAS 19 als RJ 271 geven aan dat een binnen een groep bestaande toegezegdpensioenregeling die is ondergebracht bij één pensioenfonds, voor het doel van de afzonderlijke jaarrekeningen van de verbonden rechtspersonen ook wordt geclassificeerd als een toegezegdpensioenregeling. De Richtlijnen geven voorts aan dat het in de afzonderlijke jaarrekening van de verbonden rechtspersoon op te nemen aandeel in de lasten voortvloeiend uit deze regeling wordt bepaald met behulp van een geëigende verdeelsleutel (RJ 271.312). IAS 19.34A bevat de regeling omtrent de allocatie van de totale pensioenlast en vordering/verplichting binnen de groep. Allocatie vindt plaats op basis van de contractuele afspraken of een duidelijk beleid van doorbelasting binnen de groep. In het geval dergelijke afspraken niet zijn gemaakt en er geen duidelijk beleid van doorbelasting is, dan valt de volledige last/verplichting/vordering bij de juridische sponsor van de regeling. De overige groepsmaatschappijen nemen in hun eigen jaarrekening slechts de door hen te betalen premies als last op. 1.9
Omvang op te nemen pensioenverplichting bij een overname
IAS 19.108 bevat enkele aanwijzingen inzake de opname van activa en passiva in verband met personeelsbeloningen bij een overname. De daarbij op te nemen pensioenverplichting bevat tevens: • de actuariële resultaten ook als deze zich binnen de 10%-corridor bevinden; • de lasten over verstreken diensttijd uit hoofde van aanpassingen van de pensioenregeling voor de overnamedatum; • het door de overgenomen onderneming nog niet verwerkte deel van de overgangsverplichting. De Richtlijn bevat dergelijke aanwijzingen niet. 1.10
Inperking of beëindiging van de regeling
IAS 19 (IAS 19.111-115) bevat uitgebreidere bepalingen omtrent de effecten van inperking of beëindiging van een regeling dan RJ 271 (RJ 271.347).
-116-
12 PENSIOENVOORZIENINGEN
1.11
Verwerking actuariële resultaten
IAS 19 kent naast het in een keer verwerken in de winst-en-verliesrekening en het toepassen van de corridor regeling nog een derde optie voor de verwerking van actuariële resultaten. IAS 19 biedt de mogelijkheid de actuariële resultaten rechtstreeks in het vermogen op te nemen (IAS 19.93A-D). De Richtlijn kent deze derde mogelijkheid niet. 2
Presentatie
2.1
Pensioenlast in winst-en-verliesrekening
Volgens de wet (art. 2:377 BW) en de Richtlijnen (RJ 271.350) moet de pensioenlast afzonderlijk in de winst-en-verliesrekening worden gepresenteerd. IAS 19 bevat een dergelijke verplichting niet. De Nederlandse grondslagen zijn dus strikter. 2.2
Verschuldigde premie bij toegezegde-bijdrageregeling in de balans
Volgens de wet (art. 2:375 BW) en de Richtlijnen (RJ 271.350) moet de verschuldigde premie bij een toegezegde-bijdrageregeling afzonderlijk in de balans worden gepresenteerd. IAS 19 bevat een dergelijke eis niet. De Nederlandse grondslagen zijn dus strikter. 3
Toelichting
3.1
Vermelding eventueel zeer beperkte extra verplichtingen bij een toegezegdebijdrageregeling
Zoals bovenstaand in paragraaf 1.2 beschreven kan onder de Nederlandse Richtlijnen een pensioenregeling waarbij de werkgever naast de te betalen premie nog een zeer beperkte verplichting behoudt tot een extra betaling bij tekorten, nog als toegezegde-bijdrageregeling worden geclassificeerd. In dat geval moet echter een toelichting worden gegeven op deze potentiële verplichting en de hoogte van de extra bijdragen die mogelijkerwijs moeten worden betaald alsmede een beschrijving van de financieringsovereenkomst tussen werkgever en pensioenfonds (RJ 271.351). Onder IAS 19 is dit niet van toepassing omdat bij een dergelijke verplichting classificatie moet plaatsvinden als toegezegd-pensioenregeling. De Nederlandse Richtlijnen eisen dus meer toelichting. 3.2
Voorwaardelijke indexaties
Richtlijn 271.351 verplicht ondernemingen om aan te geven welke verplichtingen zijn aangegaan in de zin van voorwaardelijke indexaties en of, en op welke wijze deze zijn verwerkt in de
-117-
jaarrekening. IAS 19 bevat een dergelijke specifieke eis niet, maar verplicht wel tot een beschrijving van de belangrijkste actuariële veronderstellingen die zijn gehanteerd. De Nederlandse Richtlijnen eisen dus meer toelichting. Bovendien bevatten de Richtlijnen een meer uitgebreide beschouwing omtrent de te hanteren veronderstelling ten aanzien van toekomstige indexatie, het daarbij van belang zijnde begrip ‘feitelijke verplichting’ en de invloed die de financiële positie van het pensioenfonds daarop kan hebben. 3.3
Verbonden partijen
Volgens IAS 19 moeten verhoudingen en transacties met pensioenuitvoeringsorganen alsmede pensioenregelingen van ‘key management personnel’ als transacties met verbonden partijen worden toegelicht. De Nederlandse Richtlijnen vereisen dit niet. 3.4
Collectieve solidariteit
Indien in de toelichting wordt verwezen naar de collectieve solidariteit binnen de groep en naar andere informatie omtrent de collectieve lasten en verplichtingen zoals opgenomen in de toelichting van de geconsolideerde jaarrekening van de groep, kunnen de gevraagde specifieke toelichtingen in de afzonderlijke jaarrekeningen van de verbonden rechtspersoon achterwege blijven. IFRS kent een dergelijke vrijstelling niet. Richtlijnen en standaarden Relevante richtlijnen en standaarden: • Richtlijn 271 Personeelsbeloningen (aangepast 2006) • IAS 19 Employee Benefits
-118-
13 VOORZIENINGEN VOOR LATENTE BELASTINGEN
13
Voorzieningen voor latente belastingen Nederlandse wet- en regelgeving
IFRS
Conclusie
1.1 Waardering
Nominale of contante waarde
Nominale waarde
IFRS strikter
1.2 Verwerking actieve latentie uit hoofde van verliescompensatie bij overnemende partij zelf
Via goodwill
Via de winst-en-verliesrekening
Strijdig
1.3 Fiscale eenheid
Diverse bepalingen
Geen bepalingen opgenomen
NL strikter
Presentatie als vlottend of als vast actief is toegestaan
Slechts presentatie als vast actief is toegestaan
IFRS strikter
3.1 Vermelding expiratiedatum niet in aanmerking genomen latente belastingvorderingen
Vermelding niet vereist
Vermelding vereist
IFRS eist meer toelichting
3.2 Looptijden latenties
Vermelding van looptijden van actieve en passieve latenties
Geen specifieke regel
NL eist meer toelichting
3.3 Looptijd niet in aanmerking genomen verliescompensatie
Geen vermelding
Vermelding verplicht
IFRS eist meer toelichting
3.4 Overige toelichting
Niet-beursgenoteerde ondernemingen wordt slechts aanbevolen om bepaalde, door IFRS voorgeschreven informatie op te nemen
IAS schrijft voor alle ondernemingen de volgende informatie voor: • cijfermatige aansluiting tussen effectieve en toepasselijke belastingdruk; • samenstelling van actieve en passieve latentie en belastingbate en -last; • onderbouwing van waarschijnlijkheid van de realisatie van actieve latentie
IFRS eist meer toelichting
1
2
Grondslagen
Presentatie
2.1 Presentatie actieve latentie 3
Toelichting
-119-
1
Grondslagen
1.1
Waardering
RJ 272.404 schrijft voor dat waardering van latenties in de balans tegen nominale dan wel tegen contante waarde dient te geschieden. IAS 12.53 stelt dat belastinglatenties niet tegen contante waarde mogen worden gewaardeerd. 1.2
Verwerking actieve latentie uit hoofde van verliescompensatie bij overnemende partij zelf
Er kunnen zich situaties voordoen waarbij een verwervende rechtspersoon het als gevolg van een verwerving waarschijnlijk acht dat hij een bij de verwervende rechtspersoon reeds bestaande latente belastingvordering kan realiseren. De verwervende rechtspersoon kan bijvoorbeeld de voordelen van zijn niet-gecompenseerde fiscale verliezen benutten door verrekening met de toekomstige fiscale winsten van de overgenomen vennootschap. In dergelijke gevallen moet de verwervende rechtspersoon een latente belastingvordering opnemen. Ingevolge RJ 272.505 dient hiermee rekening te worden gehouden bij de bepaling van de hoogte van de goodwill. Ingevolge IAS 12.67 dient de vorming van een dergelijke latentie via de winst-en-verliesrekening te lopen. 1.3
Fiscale eenheid
RJ 272.8 bevat allerlei bepalingen met betrekking tot de allocatie van belasting binnen een fiscale eenheid. IAS 12 bevat dergelijke bepalingen niet. 2
Presentatie
2.1
Presentatie actieve latentie
In Richtlijn 272.602 staat dat latente belastingvorderingen op een afzonderlijke regel dienen te worden opgenomen onder de financiële vaste activa of onder de vlottende activa. Ingevolge IAS 12 is het niet toegestaan om latente belastingen onder de vlottende activa op te nemen (IAS 1.70). 3
Toelichting
3.1
Vermelding expiratiedatum niet in aanmerking genomen latente belastingvorderingen
IAS 12.81(e) vereist dat van de niet bij het bepalen van de latente belastingvorderingen en -verplichtingen in aanmerking genomen latente belastingvorderingen (bijvoorbeeld uit hoofde van voorwaartse verliescompensatie), het tijdstip van expiratie moet worden vermeld (indien van toepassing). RJ 272 bevat een dergelijke verplichting niet.
-120-
13 VOORZIENINGEN VOOR LATENTE BELASTINGEN
3.2
Looptijden latenties
De Richtlijnen bepalen dat informatie moet worden opgenomen omtrent de looptijden van actieve en passieve latenties (RJ 272.602). IAS 12 kent een dergelijke expliciete bepaling niet. 3.3
Looptijd niet in aanmerking genomen verliescompensatie
IAS 12.34 eist vermelding van de looptijd van de niet in aanmerking genomen rechten op voorwaartse verliescompensatie. Deze specifieke informatie-eis is niet in de Richtlijnen opgenomen. 3.4
Overige toelichting
In de Richtlijn zijn de toelichtingseisen voor het grootste deel in overeenstemming gebracht met de eisen van IAS 12. De volgende eisen zijn ingevolge de Richtlijn slechts verplicht voor beursgenoteerde vennootschappen in de geconsolideerde jaarrekening: • een cijfermatige aansluiting tussen effectieve en toepasselijke belastingdruk (RJ 272.704); • de samenstelling van de actieve en passieve belastinglatenties en van de belastingbate en last naar belastbare tijdelijke verschillen, verrekenbare tijdelijke verschillen, beschikbare voorwaartse verliescompensatie en toekomstige verrekeningsmogelijkheden (RJ 272.709); • onderbouwing van waarschijnlijkheid van de realisatie van actieve latentie, indien (RJ 272.713): de realisatie van de latentie uitsluitend afhankelijk is van toekomstige belastbare winsten (niet zijnde belastbare tijdelijke verschillen); de onderneming een fiscaal verlies heeft geleden in het boekjaar of in de daaraan voorafgaande perioden. Deze informatie-eisen zijn aanbevolen voor overige ondernemingen. Richtlijnen en standaarden Relevante richtlijnen en standaarden: • Richtlijn 272 Belastingen naar de winst (aangepast 2004) • IAS 12 Income Taxes • SIC 21 Income Taxes – Recovery of Revalued Non-Depreciable Assets • SIC 25 Income Taxes – Changes in the Tax Status of an Enterprise or Its Shareholders
-121-
14a
Schulden [huidige Richtlijn] Nederlandse wet- en regelgeving
IFRS
Conclusie
1.1 Opname op de balans (‘recognition’)
Geen specifieke regels
Indien men partij wordt bij een contract
IFRS strikter
1.2 Verwijdering van de balans (‘derecognition’)
Bij overdracht risico’s aan derden
Wanneer de onderneming van haar contractuele verplichtingen wordt ontheven
IFRS strikter
1.3 Waardering schulden die worden aangehouden voor handelsdoeleinden
Nominale waarde of amortisatiewaarde
Reële waarde, wijzigingen in de reële waarde worden in de winst-en-verliesrekening verwerkt
Strijdig
1.4 Fair value-optie
Niet toegestaan
Toegestaan indien aan bepaalde criteria is voldaan
NL strikter
2.1 Rubricering kortlopend deel langlopende schuld
Kortlopend deel van langlopende schuld rubriceren onder kort- of langlopende schuld
Rubriceren als kortlopend
IFRS strikter
2.2 Classificatie bij samengestelde financiële instrumenten
Eigen- en vreemd-vermogenscomponenten mogen afzonderlijk worden gerubriceerd; indien niet afzonderlijk gerubriceerd, dan in toelichting aangeven hoe verwerkt
Eigen- en vreemd-vermogenscomponenten afzonderlijk rubriceren
IFRS strikter
2.3 Wijziging van de classificatie schuld of eigen vermogen
Eenmaal gekozen classificatie (eigen of vreemd vermogen) mag onder voorwaarden worden gewijzigd
Eenmaal gekozen classificatie mag niet worden gewijzigd
IFRS strikter
2.4 Specificatie van schulden
Uitvoerige specificatie vereist
Specificatie beperkt tot handelscrediteuren, schulden uit hoofde van belastingen en schulden die niet rentedragend zijn
NL strikter
1
2
Grondslagen
Presentatie
-122-
14A SCHULDEN [HUIDIGE RICHTLIJN]
2.5 Presentatie schulden aangehouden voor handelsdoeleinden
2.6 Classificatie kortlopend /langlopend bij herfinanciering of uitstel aflossing overeengekomen na balansdatum 3
Nederlandse wet- en regelgeving Schulden zonder betalingstermijn dienen te worden gerangschikt onder de langlopende schulden als deze na één jaar kunnen worden opgeëist
IFRS
Conclusie
Schulden die primair worden aangehouden op basis van handelsdoeleinden dienen als kortlopende schuld gepresenteerd te worden, onafhankelijk van de opeisbaarheid
Strijdig
Betrekken bij classificatie van kortlopend/langlopend deel schulden indien herfinanciering is geformaliseerd voor het moment van opmaken van de jaarrekening
Niet betrekken bij classificatie van kortlopend/langlopend deel schulden
Strijdig
Geen specifieke toelichtingseisen
Specifieke toelichtingseisen (zie tekst)
IFRS eist meer toelichting
Toelichting
3.1 Informatie over waarderings- en resultaatbepalingsgrondslagen
Algemeen In de Jaareditie 2006 heeft de RJ een volledig nieuwe ontwerp-Richtlijn 290 gepubliceerd ter vervanging van Richtlijn 290 (presentatie en toelichting) en Richtlijn 291 (de wettelijke bepalingen met betrekking tot waardering en resultaatbepaling). De Raad geeft aan te verwachten dat de ontwerp-Richtlijn richting zal geven aan de huidige praktijk. In de huidige Richtlijn 291 ‘Financiële instrumenten: waardering en resultaatbepaling’ worden de wettelijke bepalingen uit Titel 9 boek 2 BW en de bepalingen uit het Besluit actuele waarde met betrekking tot de waardering en resultaatbepaling van financiële instrumenten weergegeven. De gewijzigde wettelijke bepalingen in Titel 9 Boek 2 BW en het Besluit actuele waarde die in werking zijn getreden per 1 januari 2005 maken het mogelijk onder de Richtlijnen de bepalingen uit IAS 39 toe te passen. In augustus 2005 heeft de IASB IFRS 7 ‘Financial Instruments: Disclosures’ gepubliceerd. IFRS 7 voegt een aantal nieuwe toelichtingvereisten ten aanzien van financiële instrumenten toe aan de bestaande toelichtingvereisten opgenomen in IAS 32 en IAS 30 (laatste standaard is alleen van toepassing voor banken). Alle toelichtingvereisten betreffende financiële instrumenten zijn nu
-123-
opgenomen in IFRS 7. IAS 30 zal daarmee komen te vervallen en de toelichtingvereisten van IAS 32 worden verplaatst naar IFRS 7. Er zijn nu drie IAS/IFRS standaarden op het gebied van financiële instrumenten: • IFRS 7 ‘Financial Instruments: Disclosures’ • IAS 32 ‘Financial Instruments: Presentation’. • IAS 39 ‘Financial Instruments: Recognition and Measurement’ In dit hoofdstuk worden eerst de huidige verschillen tussen de Nederlandse wet- en regelgeving en IFRS voor schulden besproken en daarna in een afzonderlijk hoofdstuk (14b) de verschillen tussen de ontwerp-Richtlijn en IFRS. Voor de situatie bij banken wordt verwezen naar hoofdstuk 34. 1
Grondslagen
1.1
Opname op de balans (‘recognition’)
De Richtlijnen bevatten geen specifieke bepalingen voor de passivering van financiële instrumenten. IAS 39 bevat specifieke bepalingen voor de vraag wanneer een financieel instrument moet worden gepassiveerd. Par. 14 bepaalt dat een onderneming een financieel instrument op de balans opneemt zodra zij partij wordt in de contractuele bepalingen van het financiële instrument. Dit geldt zowel voor primaire financiële instrumenten als voor derivaten. Wel kan het bij derivaten voorkomen dat zij moeten worden geactiveerd/gepassiveerd, maar dat de waarde nihil is, zodat bij eerste opneming in de balans per saldo niets verschijnt. Ter illustratie kan daarbij worden gedacht aan een valutatermijntransactie waarbij bij sluiting de prestatie en tegenprestatie een gelijke reële waarde hebben. De reële waarde van het instrument is daarmee nihil en er wordt dus per saldo niets geactiveerd/gepassiveerd. 1.2
Verwijdering van de balans (‘derecognition’)
In de Richtlijn is geen specifieke bepaling opgenomen omtrent ‘derecognition’. In de Richtlijnen is in Richtlijn 115.110 wel een algemene bepaling opgenomen omtrent de ‘derecognition’ van activa en passiva. Een post van het vreemd vermogen dient niet langer in de balans te worden opgenomen indien de transactie ertoe leidt dat alle of nagenoeg alle risico’s met betrekking tot de post van het vreemd vermogen aan een derde zijn overgedragen. IAS 39 gaat zeer gedetailleerd op de ‘derecognition’ van activa en passiva in. Zie voor de behandeling in IAS 39 hoofdstuk 22 ‘Financiële instrumenten’.
-124-
14A SCHULDEN [HUIDIGE RICHTLIJN]
1.3
Waardering schulden die worden aangehouden voor handelsdoeleinden
Schulden worden ingevolge de Nederlandse wet- en regelgeving tegen nominale waarde (aflossingswaarde, amortisatiewaarde) gewaardeerd. IAS 39 schrijft voor dat schulden die niet voor handelsdoeleinden worden aangehouden, tegen amortisatiewaarde worden gewaardeerd. Ingevolge IAS 39.47 dienen financiële passiva die worden aangehouden voor handelsdoeleinden dan wel zijn aangewezen als ‘financial liabilities at fair value through profit and loss’ te worden gewaardeerd tegen reële waarde waarbij de waardemutaties rechtstreeks in de winst-enverliesrekening worden verwerkt. Als de reële waarde niet betrouwbaar kan worden vastgesteld, dient waardering plaats te vinden tegen amortised cost. Een wijziging in de reële waarde van een financieel passief dat wordt aangehouden voor handelsdoeleinden dient in het resultaat te worden verwerkt in de periode waarin de waardewijziging zich voordoet. 1.4
Fair value-optie
Ingevolge de Nederlandse regelgeving is het niet toegestaan schulden tegen fair value te waarderen. De nieuwe fair value optie van IAS 39.9 staat ondernemingen toe op het moment dat zij een financieel instrument (een financieel actief of passief) aangaan, dit instrument aan te merken als gewaardeerd tegen reële waarde met verwerking van waardewijzigingen in de winst- en verliesrekening indien aan één van drie criteria is voldaan: 1 toepassen van de fair value optie neemt een accounting mismatch weg of vermindert deze aanzienlijk, welke zou bestaan als financiële activa of passiva op verschillende grondslagen worden gewaardeerd; 2 een groep van financiële instrumenten (active, passiva of beide) worden op reële waarde basis gemanaged, overeenkomstig een gedocumenteerde risk management/investerings strategie; 3 het financieel instrument bevat een ‘embedded derivative’. 2
Presentatie
2.1
Rubricering kortlopend deel langlopende schuld
Artikel 2:375 lid 6 BW bepaalt dat het bedrag van het kortlopende deel van de langlopende schulden moet worden vermeld. Dit kan door opname van dit bedrag onder de kortlopende schulden dan wel door afzonderlijke vermelding ervan in de toelichting indien het kortlopende deel onder de langlopende schulden wordt opgenomen. IAS 1 laat niet toe dat het kortlopende deel van opgenomen leningen als deel van de langlopende schulden wordt verantwoord (IAS 1.63).
-125-
2.2
Classificatie bij samengestelde financiële instrumenten
Zowel de RJ (RJ 290.108) als de IASB (IAS 32.5) definieert een financiële verplichting als elke overeengekomen verplichting om: • liquide middelen of een ander financieel actief aan een andere partij over te dragen; of • financiële instrumenten te ruilen met een andere partij onder voorwaarden die potentieel nadelig zijn. De RJ (RJ 290.108) en de IASB (IAS 32.5) definiëren een eigen-vermogensinstrument als elke overeenkomst die het overblijvende recht omvat op een aandeel in de activa van een partij, na aftrek van alle verplichtingen. IAS 32.23 bepaalt dat indien een financieel instrument zowel een schuld- als een eigen-vermogenscomponent bevat, deze beide componenten afzonderlijk moeten worden geclassificeerd onder respectievelijk het vreemd en het eigen vermogen. Voor de geconsolideerde jaarrekening heeft deze methodiek de voorkeur van de RJ (RJ 290.212). Daarnaast staan de Richtlijnen toe de schuld- en eigen-vermogenscomponent niet afzonderlijk te classificeren. In de toelichting moet dan wel worden aangegeven hoe deze instrumenten zijn verwerkt. In de enkelvoudige jaarrekening dient de classificatie van instrumenten als eigen of vreemd vermogen plaats te vinden op grond van de juridische vorm. Instrumenten die weliswaar met elkaar zijn verbonden maar als afzonderlijke instrumenten zijn te identificeren, zoals een obligatielening met warrants, moeten ook volgens de RJ afzonderlijk worden gepresenteerd (RJ 290.213). 2.3
Wijziging van de classificatie schuld of eigen vermogen
De Richtlijnen bepalen dat bij het ontstaan van een financieel instrument, dit instrument wordt geclassificeerd als schuld of als eigen vermogen al naargelang de economische realiteit van de contractuele overeenkomst (RJ 290.201). Uitdrukkelijk wordt bepaald dat de juridische vorm van het contract voor de classificatie niet van belang is. Indien later de aard van het instrument verandert door wijziging van de contractvoorwaarden of besluiten van de leiding, wordt de mogelijkheid opengelaten de oorspronkelijke classificatie te wijzigen (RJ 290.203). IAS 32.19 staat slechts een aanpassing van een eenmaal gekozen classificatie toe indien de juridische contractvoorwaarden worden gewijzigd. 2.4
Specificatie van schulden
Artikel 2:375 lid 1 BW geeft aan welke posten afzonderlijk onder de schulden dienen te worden opgenomen. Het gaat om: • obligatieleningen, pandbrieven en andere leningen met afzonderlijke vermelding van de converteerbare leningen; • schulden aan kredietinstellingen;
-126-
14A SCHULDEN [HUIDIGE RICHTLIJN]
• • • • • • • •
ontvangen vooruitbetalingen op bestellingen voor zover niet reeds op actiefposten in mindering gebracht; schulden aan leveranciers en handelskredieten; te betalen wissels en cheques; schulden aan groepsmaatschappijen; schulden aan rechtspersonen en vennootschappen die een deelneming hebben in de rechtspersoon of waarin de rechtspersoon een deelneming heeft, voor zover niet reeds als ‘schuld aan groepsmaatschappij’ vermeld; schulden ter zake van belastingen en premies van sociale verzekering; schulden ter zake van pensioenen; overige schulden.
Volgens IAS 1.66 dienen de volgende schulden afzonderlijk te worden opgenomen: • handelscrediteuren; • belastingschulden; • schulden die niet rentedragend zijn. 2.5
Presentatie schulden aangehouden voor handelsdoeleinden
Schulden die primair worden aangehouden op basis van handelsdoeleinden dienen als kortlopende schuld gepresenteerd te worden (IAS 1.57). De Richtlijn kent een dergelijke bepaling niet en stelt dat schulden zonder betalingstermijn dienen te worden gerangschikt onder de kortlopende schulden als deze uiterlijk met één jaar kunnen worden opgeëist (RJ 250.105). 2.6
Classificatie kortlopend/langlopend bij herfinanciering of uitstel aflossing overeengekomen na de balansdatum
Volgens de Richtlijn dienen langlopende schulden die volgens overeenkomst binnen een jaar tot afwikkeling komen als langlopende schuld gerubriceerd te blijven indien de rechtspersoon voornemens is de betreffende schuld te herfinancieren op langetermijnbasis, en indien deze herfinanciering ook is geformaliseerd vóór het moment van opmaken van de jaarrekening (RJ 250.105a). IAS 1.63 laat de rubricering als langlopende schuld niet toe, zelfs niet indien een overeenkomst tot herfinanciering of uitstel van aflossing van een schuld wordt overeengekomen na de balansdatum maar voor vaststelling van de jaarrekening (IAS 1.63). 3 3.1
Toelichting Informatie over waarderings- en resultaatbepalingsgrondslagen
Alle toelichtingsvereisten voor financiële instrumenten zijn opgenomen in IFRS 7 (en niet langer in IAS 32 dan wel IAS 39). IFRS 7 geeft onder andere aan dat een entiteit haar financiële
-127-
instrumenten dient te groeperen in klassen van vergelijkbare instrumenten en, waar toelichting is vereist, deze toelichting per klasse op te nemen. De hoofdcategorieën van toelichting luiden: a toelichting over het belang van financiële instrumenten voor de financiële positie en prestatie van de entiteit. In dit onderdeel zijn veel van de toelichtingsvereisten vanuit IAS 32 overgenomen. Daarnaast zijn toelichtingseisen ten aanzien van ‘day one profit’ opgenomen; b kwalitatieve en kwantitatieve toelichting over risico’s die zijn verbonden aan financiële instrumenten, waaronder minimumeisen ten aanzien van toelichting over kredietrisico, liquiditeitsrisico en marktrisico (waaronder een gevoeligheidsanalyse). Kwalitatieve toelichting betreft doelstellingen, beleid en processen voor het managen van deze risico’s. Kwantitatieve toelichting betreft informatie over de omvang van de risico’s op basis van informatie intern verstrekt aan ‘key management personnel’. Voor een uitwerking hiervan wordt verwezen naar hoofdstuk 22 Financiële instrumenten. De Nederlandse wet bevat het voorschrift dat uitgebreide informatie dient te worden verschaft over financiële instrumenten. Daarbij wordt onderscheiden tussen financiële instrumenten die tegen actuele waarde worden gewaardeerd (art. 2:381a BW) en financiële instrumenten die niet tegen actuele waarde worden gewaardeerd (art. 2:381b BW). Aansluiting is gezocht bij de verplichte ‘disclosures’ zoals die door IAS 32 werden voorgeschreven. RJ 290.306 bepaalt, dat omtrent alle financiële instrumenten, zowel in de balans opgenomen als niet in de balans opgenomen, het volgende in de toelichting dient te worden opgenomen: a informatie over de omvang en de aard van de financiële instrumenten, inclusief belangrijke contractuele bepalingen die invloed kunnen hebben op zowel bedrag en tijdstip als mate van zekerheid van de toekomstige kasstromen; en b de grondslagen voor waardering en resultaatbepaling, inclusief de criteria voor opname van financiële instrumenten in de balans en de toegepaste waarderingsmethoden. Tevens moet op grond van Richtlijn 290 toelichting worden opgenomen omtrent het renterisico, het kredietrisico, de reële waarde, financiële activa waarvan de boekwaarde hoger dan de reële waarde en omtrent de indekking van verwachte toekomstige transacties.
-128-
14B SCHULDEN [ONTWERP-RICHTLIJN
14b
Schulden [ontwerp-Richtlijn] Nederlandse wet- en regelgeving
IFRS
Conclusie
1.1 Opname op de balans (‘recognition’)
Geen specifieke regels
Indien men partij wordt bij een contract
IFRS strikter
1.2 Verwijdering van de balans (‘derecognition’)
Bij overdracht risico’s aan derden
Wanneer de onderneming van haar contractuele verplichtingen wordt ontheven
IFRS strikter
1.3 Fair value-optie
Niet toegestaan
Toegestaan indien aan bepaalde criteria is voldaan
NL strikter
2.1 Rubricering kortlopend deel langlopende schuld
Kortlopend deel van langlopende schuld rubriceren onder kort- of langlopende schuld
Rubriceren als kortlopend
IFRS strikter
2.2 Classificatie bij samengestelde financiële instrumenten
Eigen- en vreemd-vermogenscomponenten mogen afzonderlijk worden gerubriceerd; indien niet afzonderlijk gerubriceerd, dan in toelichting aangeven hoe verwerkt
Eigen- en vreemd-vermogenscomponenten afzonderlijk rubriceren
IFRS strikter
2.3 Wijziging van de classificatie schuld of eigen vermogen
Eenmaal gekozen classificatie (eigen of vreemd vermogen) mag onder voorwaarden worden gewijzigd
Eenmaal gekozen classificatie mag niet worden gewijzigd
IFRS strikter
2.4 Specificatie van schulden
Uitvoerige specificatie vereist
Specificatie beperkt tot handelscrediteuren, schulden uit hoofde van belastingen en schulden die niet rentedragend zijn
NL strikter
1
2
Grondslagen
Presentatie
-129-
2.5 Presentatie schulden aangehouden voor handelsdoeleinden
2.6 Classificatie kortlopend /langlopend bij herfinanciering of uitstel aflossing overeengekomen na balansdatum
3
Nederlandse wet- en regelgeving Schulden zonder betalingstermijn dienen te worden gerangschikt onder de langlopende schulden als deze na één jaar kunnen worden opgeëist
IFRS
Conclusie
Schulden die primair worden aangehouden op basis van handelsdoeleinden dienen als kortlopende schuld gepresenteerd te worden, onafhankelijk van de opeisbaarheid
Strijdig
Toegestaan om te betrekken bij classificatie van kortlopend/ langlopend deel schulden indien herfinanciering is geformaliseerd voor het moment van opmaken van de jaarrekening
Niet betrekken bij classificatie van kortlopend/langlopend deel schulden
IFRS strikter
Geen specifieke toelichtingseisen
Specifieke toelichtingseisen (zie tekst)
IFRS eist meer toelichting
Toelichting
3.1 Informatie over waarderings- en resultaatbepalingsgrondslagen
1
Grondslagen
1.1
Opname op de balans (‘recognition’)
Richtlijn 290, ORL verwijst voor de opname van financiële activa of financiële verplichtingen naar RJ 115, alinea 104 tot en met 112. Richtlijn 115 ‘Criteria opname en vermelding’ bevat algemene bepalingen voor het verwerken van activa en posten van het vreemd vermogen. IAS 39 bevat specifieke bepalingen voor de vraag wanneer een financieel instrument moet worden geactiveerd dan wel gepassiveerd. Paragraaf 14 bepaalt dat een onderneming een financieel instrument op de balans opneemt zodra zij partij wordt in de contractuele bepalingen van het financiële instrument. Dit geldt zowel voor primaire financiële instrumenten als voor derivaten. Wel kan het bij derivaten voorkomen dat zij moeten worden geactiveerd/gepassiveerd, maar dat de waarde nihil is, zodat bij eerste opneming in de balans per saldo niets verschijnt. Ter illustratie kan daarbij worden gedacht aan een valutatermijntransactie waarbij bij sluiting de prestatie en tegenprestatie een gelijke reële waarde hebben. De reële waarde van het instrument is daarmee nihil en er wordt dus per saldo niets geactiveerd/gepassiveerd.
-130-
14B SCHULDEN [ONTWERP-RICHTLIJN]
Inzake specifieke soorten transacties in de juridische vorm van een lease gelden bijzondere recognition-criteria ingevolge SIC 27 en Richtlijn 292.2 Leasing (zie verder hoofdstuk 23 ‘Leasing’). 1.2
Verwijdering van de balans (‘derecognition’)
Richtlijn 290, ORL verwijst voor het niet langer opnemen van financiële activa of financiële verplichtingen naar RJ 115, alinea 104 tot en met 112. In Richtlijn 115.110 is een algemene bepaling opgenomen omtrent de ‘derecognition’ van activa en passiva. Een actief of een post van het vreemd vermogen dient niet langer in de balans te worden opgenomen, indien de transactie ertoe leidt dat alle of nagenoeg alle rechten op economische voordelen en alle of nagenoeg alle risico’s met betrekking tot het actief of de post van het vreemd vermogen aan een derde worden overgedragen. IAS 39 gaat zeer gedetailleerd op de ‘derecognition’ van activa en passiva in. Zie voor de behandeling van IAS 39 hoofdstuk 22 ‘Financiële instrumenten’. 1.3
Fair value-optie
Ingevolge de Nederlandse regelgeving is het niet toegestaan schulden tegen fair value te waarderen. De nieuwe fair value optie van IAS 39.9 staat ondernemingen toe op het moment dat zij een financieel instrument (een financieel actief of passief) aangaan, dit instrument aan te merken als gewaardeerd tegen reële waarde met verwerking van waardewijzigingen in de winst- en verliesrekening indien aan één van drie criteria is voldaan: 1 toepassen van de fair value optie neemt een accounting mismatch weg of vermindert deze aanzienlijk, welke zou bestaan als financiële activa of passiva op verschillende grondslagen worden gewaardeerd; 2 een groep van financiële instrumenten (active, passiva of beide) worden op reële waarde basis gemanaged, overeenkomstig een gedocumenteerde risk management/investerings strategie; 3 het financieel instrument bevat een ‘embedded derivative’. 2
Presentatie
2.1
Rubricering kortlopend deel langlopende schuld
Artikel 2:375 lid 6 BW bepaalt dat het bedrag van het kortlopende deel van de langlopende schulden moet worden vermeld. Dit kan door opname van dit bedrag onder de kortlopende schulden dan wel door afzonderlijke vermelding ervan in de toelichting indien het kortlopende deel onder de langlopende schulden wordt opgenomen.
-131-
IAS 1 laat niet toe dat het kortlopende deel van opgenomen leningen als deel van de langlopende schulden wordt verantwoord (IAS 1.63). 2.2
Classificatie bij samengestelde financiële instrumenten
Zowel de RJ (RJ 290.404, ORL) als de IASB (IAS 32.5) definieert een financiële verplichting als elke overeengekomen verplichting om: • liquide middelen of een ander financieel actief aan een andere partij over te dragen; of • financiële instrumenten te ruilen met een andere partij onder voorwaarden die potentieel nadelig zijn. De RJ (RJ 290.405, ORL) en de IASB (IAS 32.5) definiëren een eigen-vermogensinstrument als elke overeenkomst die het overblijvende recht omvat op een aandeel in de activa van een partij, na aftrek van alle verplichtingen. IAS 32.23 bepaalt dat indien een financieel instrument zowel een schuld- als een eigen-vermogenscomponent bevat, deze beide componenten afzonderlijk moeten worden geclassificeerd onder respectievelijk het vreemd en het eigen vermogen. Voor de geconsolideerde jaarrekening heeft deze methodiek de voorkeur van de RJ (RJ 290.813, ORL). Daarnaast staan de Richtlijnen toe de schuld- en eigen-vermogenscomponent niet afzonderlijk te classificeren. In de toelichting moet dan wel worden aangegeven hoe deze instrumenten zijn verwerkt. In de enkelvoudige jaarrekening dient de classificatie van instrumenten als eigen of vreemd vermogen plaats te vinden op grond van de juridische vorm. 2.3
Wijziging van de classificatie schuld of eigen vermogen
De Richtlijnen bepalen dat bij het ontstaan van een financieel instrument, dit instrument wordt geclassificeerd als schuld of als eigen vermogen al naargelang de economische realiteit van de contractuele overeenkomst (RJ 290.804). Uitdrukkelijk wordt bepaald dat de juridische vorm van het contract voor de classificatie niet van belang is. Indien later de aard van het instrument verandert door wijziging van de contractvoorwaarden of besluiten van de leiding, wordt de mogelijkheid opengelaten de oorspronkelijke classificatie te wijzigen (RJ 290.203 LEO NIETS OVER VINDEN). IAS 32.19 staat slechts een aanpassing van een eenmaal gekozen classificatie toe indien de juridische contractvoorwaarden worden gewijzigd. 2.4
Specificatie van schulden
Artikel 2:375 lid 1 BW geeft aan welke posten afzonderlijk onder de schulden dienen te worden opgenomen. Het gaat om: • obligatieleningen, pandbrieven en andere leningen met afzonderlijke vermelding van de converteerbare leningen;
-132-
14B SCHULDEN [ONTWERP-RICHTLIJN]
• • • • • • • • •
schulden aan kredietinstellingen; ontvangen vooruitbetalingen op bestellingen voor zover niet reeds op actiefposten in mindering gebracht; schulden aan leveranciers en handelskredieten; te betalen wissels en cheques; schulden aan groepsmaatschappijen; schulden aan rechtspersonen en vennootschappen die een deelneming hebben in de rechtspersoon of waarin de rechtspersoon een deelneming heeft, voor zover niet reeds als ‘schuld aan groepsmaatschappij’ vermeld; schulden ter zake van belastingen en premies van sociale verzekering; schulden ter zake van pensioenen; overige schulden.
Volgens IAS 1.66 dienen de volgende schulden afzonderlijk te worden opgenomen: • handelscrediteuren; • belastingschulden; • schulden die niet rentedragend zijn. 2.5
Presentatie schulden aangehouden voor handelsdoeleinden
Schulden die primair worden aangehouden op basis van handelsdoeleinden dienen als kortlopende schuld gepresenteerd te worden (IAS 1.57). De Richtlijn kent een dergelijke bepaling niet en stelt dat schulden zonder betalingstermijn dienen te worden gerangschikt onder de kortlopende schulden als deze uiterlijk met één jaar kunnen worden opgeëist (RJ 254.303, ORL). 2.6
Classificatie kortlopend/langlopend bij herfinanciering of uitstel aflossing overeengekomen na balansdatum
Volgens de Richtlijn dienen langlopende schulden die volgens overeenkomst binnen een jaar tot afwikkeling komen als langlopende schuld gerubriceerd te blijven indien de rechtspersoon voornemens is en het recht heeft de betreffende schuld te herfinancieren voor een termijn van minimaal 12 maanden na balansdatum (RJ 254.305, ORL). Indien de rechtspersoon op balansdatum niet het recht heeft onder de geldende leningsvoorwaarden de schuld te herfinancieren voor een termijn van minimaal 12 maanden na balansdatum, maar de herfinanciering is contractueel overeengekomen vóór het moment van opmaken van de jaarrekening, is het toegestaan deze schuld als langlopend te rubriceren (RJ 254.305, ORL). De toepassing van deze optie wordt dan toegelicht. IAS 1.63 laat de rubricering als langlopende schuld niet toe, zelfs niet indien een overeenkomst tot herfinanciering of uitstel van aflossing van een schuld wordt overeengekomen na de balansdatum maar voor vaststelling van de jaarrekening (IAS 1.63).
-133-
3
Toelichting
3.1
Informatie over waarderings- en resultaatbepalingsgrondslagen
Alle toelichtingsvereisten voor financiële instrumenten zijn opgenomen in IFRS 7 (en niet langer in IAS 32 dan wel IAS 39). IFRS 7 geeft onder andere aan dat een entiteit haar financiële instrumenten dient te groeperen in klassen van vergelijkbare instrumenten en, waar toelichting is vereist, deze toelichting per klasse op te nemen. De hoofdcategorieën van toelichting luiden: a toelichting over het belang van financiële instrumenten voor de financiële positie en prestatie van de entiteit. In dit onderdeel zijn veel van de toelichtingsvereisten vanuit IAS 32 overgenomen. Daarnaast zijn toelichtingseisen ten aanzien van ‘day one profit’ opgenomen; b kwalitatieve en kwantitatieve toelichting over risico’s die zijn verbonden aan financiële instrumenten, waaronder minimumeisen ten aanzien van toelichting over kredietrisico, liquiditeitsrisico en marktrisico (waaronder een gevoeligheidsanalyse). Kwalitatieve toelichting betreft doelstellingen, beleid en processen voor het managen van deze risico’s. Kwantitatieve toelichting betreft informatie over de omvang van de risico’s op basis van informatie intern verstrekt aan ‘key management personnel’. Voor een uitwerking hiervan wordt verwezen naar hoofdstuk 22 Financiële instrumenten. De Nederlandse wet bevat het voorschrift dat uitgebreide informatie dient te worden verschaft over financiële instrumenten. Daarbij wordt onderscheiden tussen financiële instrumenten die tegen actuele waarde worden gewaardeerd (art. 2:381a BW) en financiële instrumenten die niet tegen actuele waarde worden gewaardeerd (art. 2:381b BW). Aansluiting is gezocht bij de verplichte ‘disclosures’ zoals die door IAS 32 werden voorgeschreven. RJ 290.906, ORL bepaalt, dat omtrent alle financiële instrumenten, zowel in de balans opgenomen als niet in de balans opgenomen, het volgende in de toelichting dient te worden opgenomen: a informatie over de omvang en de aard van de financiële instrumenten, inclusief belangrijke contractuele bepalingen die invloed kunnen hebben op zowel bedrag en tijdstip als mate van zekerheid van de toekomstige kasstromen; en b de grondslagen voor waardering en resultaatbepaling, inclusief de criteria voor opname van financiële instrumenten in de balans en de toegepaste waarderingsmethoden. Tevens moet op grond van Richtlijn 290, ORL toelichting worden opgenomen omtrent het renterisico, het kredietrisico, de reële waarde, financiële activa waarvan de boekwaarde hoger dan de reële waarde en omtrent de indekking van verwachte toekomstige transacties. RJ 290, ORL sluit nog niet aan op de specifieke bepalingen van IFRS 7.
-134-
14B SCHULDEN [ONTWERP-RICHTLIJN]
Richtlijnen en standaarden Relevante richtlijnen en standaarden: • Richtlijn 250 Verplichtingen algemeen (aangepast 2006) • Richtlijn 254 Langlopende schulden (aangepast 2005) • ontwerp-Richtlijn 254 Langlopende schulden (2006) • Richtlijn 256 Kortlopende schulden (aangepast 2002) • Richtlijn 258 Overlopende passiva (aangepast 2001) • Richtlijn 290 Financiële instrumenten (aangepast 2005) • ontwerp-Richtlijn 290 Financiële instrumenten (2006) • Richtlijn 292.2 Samengestelde transacties met de juridische vorm van een leaseovereenkomst (aangepast 2006) • IAS 1 Presentation of Financial Statements • IFRS 7 Financial Instruments: Disclosure • IAS 32 Financial Instruments: Presentation • IAS 39 Financial Instruments: Recognition and Measurement
-135-
-136-
Capita selecta
-137-
15
Winst-en-verliesrekening Nederlandse wet- en regelgeving
IFRS
Conclusie
1.1 Verwerking van intercompanytransacties
Specifieke regeling
Geen specifieke regeling
NL strikter
1.2 Toepassen vereenvoudigde winst-en-verliesrekening in enkelvoudige jaarrekening
Toegestaan
Niet toegestaan
IFRS strikter
2.1 Modellen
Uitgaan van toegestaan model voor winst-en-verliesrekening
Alleen de op te nemen posten worden genoemd
NL strikter
2.2 Buitengewone posten
Rubricering als buitengewone post slechts toegestaan indien er sprake is van bijvoorbeeld een aardbeving of nationalisatie
Rubricering als buitengewone post is niet toegestaan
IFRS strikter
–
–
–
1
2
3
Grondslagen
Presentatie
Toelichting
1
Grondslagen
1.1
Verwerking intercompanytransacties
In de Richtlijnen is een afzonderlijke Richtlijn 520 opgenomen die de verwerking van intercompanyresultaten in de enkelvoudige en de geconsolideerde jaarrekening behandelt. Er is geen specifieke regeling hieromtrent in de IFRS opgenomen. 1.2
Toepassen vereenvoudigde winst-en-verliesrekening in enkelvoudige jaarrekening
In de Nederlandse wet is de mogelijkheid opgenomen een vereenvoudigde winst-enverliesrekening op te nemen in de enkelvoudige jaarrekening indien een geconsolideerde
-138-
15 WINST-EN-VERLIESREKENING
jaarrekening (en dus een volledige geconsolideerde winst-en-verliesrekening) wordt opgesteld (art. 2:402 BW). IFRS kent een dergelijke regeling niet. 2
Presentatie
2.1
Modellen
In het Besluit modellen jaarrekening zijn de modellen voor de winst-en-verliesrekening opgenomen die bij het opmaken van de jaarrekening mogen worden gehanteerd. In IAS 1 zijn geen modellen opgenomen. Wel worden de afzonderlijke posten genoemd die in de winst-en-verliesrekening dienen te worden opgenomen (IAS 1.75): • omzet; • opbrengsten uit gewone bedrijfsuitoefening; • financieringskosten; • aandeel in winst en verlies van deelnemingen en joint ventures die volgens de ‘equity’methode zijn gewaardeerd; • belastinglasten; • winst of verlies uit de gewone bedrijfsuitoefening; • buitengewone posten; • minderheidsbelangen; • nettoresultaat voor de periode. 2.2
Buitengewone posten
Als gevolg van het improvements-project is het op basis van IAS 1 niet meer mogelijk om posten als buitengewoon aan te merken. Ingevolge Richtlijn 270.409 is het toegestaan om nadelen als gevolg van kapitaalvernietiging door natuurrampen en nadelen die voortvloeien uit nationalisaties of onteigeningen op te nemen als buitengewone posten. 3
Toelichting
Er zijn geen verschillen tussen IFRS en de Nederlandse regelgeving. Richtlijnen en standaarden Relevante richtlijnen en standaarden: • Richtlijn 110 Doelstellingen en uitgangspunten (aangepast 2006) • Richtlijn 115 Criteria voor opname en vermelding van gegevens (aangepast 2006) • Richtlijn 270 De winst-en-verliesrekening (aangepast 2006) • Richtlijn 345 Beëindiging van bedrijfsactiviteiten (aangepast 2004)
-139-
• • • • •
IAS 1 IAS 8 IAS 18 IAS 23 SIC 31
Presentation of Financial Statements Accounting Policies, Changes in Accounting Estimates and Errors Revenue Borrowing Costs Revenue – Barter Transactions Involving Advertising Services
-140-
16 KASSTROOMOVERZICHT
16
Kasstroomoverzicht Nederlandse wet- en regelgeving
IFRS
Conclusie
1.1 Opstellen kasstroomoverzicht
Verplicht voor grote en middelgrote vennootschappen
Verplicht voor alle ondernemingen die IFRS toepassen
IFRS strikter
1.2 Begripsbepaling schulden aan kredietinstellingen
Niet toegestaan om debetsaldi tot de liquide middelen te rekenen
Onder voorwaarden mogen debetsaldi worden gerekend tot de liquide middelen
NL strikter
2.1 Rubricering ontvangen interest en dividenden
Rubricering interest en ontvangen dividenden onder operationele activiteiten; betaald dividend bij voorkeur onder financieringsactiviteiten
Geen verplichte rubricering in bepaalde categorie, wel afzonderlijke en consistente rubricering
NL strikter
2.2 Verwerking geldmiddelen bij aan- en verkoop groepsmaatschappij
Bij aan- en verkoop van groepsmaatschappij twee mogelijkheden voor verwerking van in groepsmaatschappij aanwezige geldmiddelen: • in mindering brengen op de aan-/verkoopprijs; • bruto-aan-/verkoopprijs weergeven en afzonderlijke vermelding geldmiddelen als onderdeel van de aansluiting tussen de nettokasstroom en de balansmutatie van de geldmiddelen
Bij aankoop van groepsmaatschappij slechts mogelijkheid om aanwezige geldmiddelen in mindering op de aan-/verkoopprijs te brengen
IFRS strikter
2.3 Saldering kasstromen
Geen regel
Specifieke bepaling omtrent saldering in kasstroomoverzicht
IFRS strikter
1
2
Grondslagen
Presentatie
-141-
Nederlandse wet- en regelgeving
IFRS
Conclusie
3.1 Informatieverschaffing bij aan-/verkoop deelneming
Geen specifieke regel
Gedetailleerde informatieverschaffing bij aan- of verkoop van een deelneming
IFRS eist meer toelichting
3.2 Informatieverschaffing indien geldmiddelen niet ter vrije beschikking staan
Vermelding van de mate waarin effecten en tegoeden niet ter vrije beschikking van de rechtspersoon staan
Vermelding van de mate waarin geldmiddelen niet ter vrije beschikking staan van de groep met een nadere uiteenzetting daarvan
IFRS en NL eisen verschillende toelichting
3.3 Toelichting kasstromen uit hoofde van winstbelasting en dividend
Slechts aanbeveling
Vermelding van kasstromen uit hoofde van winstbelasting en dividend
IFRS eist meer toelichting
3
Toelichting
1
Grondslagen
1.1
Opstellen kasstroomoverzicht
De Richtlijnen voor de jaarverslaggeving stellen het opstellen van een kasstroomoverzicht alleen voor grote en middelgrote ondernemingen verplicht, met uitzondering van 100%dochtermaatschappijen indien de moeder een gelijkwaardig kasstroomoverzicht opstelt, dat is opgenomen in een jaarrekening die in Nederland verkrijgbaar is. Tevens eist de Richtlijn dat het kasstroomoverzicht voldoet aan de bepalingen van Richtlijn 360. Ingevolge IAS 7.1 geldt de verplichting een kasstroomoverzicht op te stellen voor alle rechtspersonen. Bij het opstellen van een kasstroomoverzicht kan zowel op grond van de Nederlandse regelgeving (RJ 360.210) als op grond van IFRS (IAS 7.18) een tweetal methoden worden gebruikt; de directe en de indirecte methode. Indien de directe methode wordt toegepast, wordt in de Richtlijnen aanbevolen een reconciliatieoverzicht op te nemen tussen bedrijfsresultaat en kasstroom uit bedrijfsoperaties (RJ 360.211). IFRS kent een dergelijke aanbeveling niet. 1.2
Begripsbepaling schulden aan kredietinstellingen
Ingevolge IAS 7.8 worden aan kredietinstellingen verschuldigde bedragen geacht onderdeel te zijn van de financieringsactiviteiten. Hierbij wordt een onderscheid gemaakt tussen leningen verstrekt door kredietinstellingen en debetsaldi op bankrekeningen. Ten aanzien van debetsaldi geldt een toegestane alternatieve methode. Voor landen waar debetsaldi op bankrekeningen een integraal onderdeel vormen van het cash management van de ondernemingen en deze saldi direct opeisbaar zijn, mogen deze saldi worden gerekend tot (en derhalve in mindering gebracht op) de
-142-
16 KASSTROOMOVERZICHT
liquide middelen. In de Richtlijnen wordt geen onderscheid gemaakt tussen leningen verstrekt door kredietinstellingen en debetsaldi op bankrekeningen. Deze debetsaldi worden derhalve geacht geen onderdeel te vormen van de liquide middelen. 2
Presentatie
2.1
Rubricering ontvangen interest en dividenden
Ingevolge de Richtlijnen worden ontvangen en betaalde interest hetzij onder de kasstromen uit operationele activiteiten, hetzij onder de kasstromen uit financieringsactiviteiten gerubriceerd (RJ 360.213). Uitgaven uit hoofde van interest die is geactiveerd onder vaste activa worden echter opgenomen onder de kasstromen uit hoofde van investeringsactiviteiten (RJ 360.218). Betaald dividend wordt bij voorkeur opgenomen onder de financieringsactiviteiten (RJ 360.213). Kasstromen uit hoofde van ontvangen dividenden worden hetzij onder de kasstromen uit operationele activiteiten, hetzij onder de kasstromen uit financieringsactiviteiten gerangschikt (RJ 360.213). IAS 7 geeft geen voorschriften omtrent de rubricering, maar stelt alleen de eis dat rubricering afzonderlijk en consistent plaatsvindt (IAS 7.31). 2.2
Verwerking geldmiddelen bij aan- en verkoop groepsmaatschappij
Ingevolge Richtlijn 360.219 kunnen de geldmiddelen van aangekochte geconsolideerde deelnemingen in mindering worden gebracht op de aankoopprijs dan wel de verkoopprijs, of afzonderlijk worden vermeld als onderdeel van de aansluiting tussen de nettokasstroom en de balansmutatie van de geldmiddelen. IAS 7.39 geeft slechts de mogelijkheid tot afboeking van deze geldmiddelen op de aankoop- of verkoopprijs. 2.3
Saldering kasstromen
In IAS 7 is opgenomen dat kasstromen uit operationele activiteiten, investeringsactiviteiten of financieringsactiviteiten gesaldeerd mogen worden weergegeven in de volgende situaties (IAS 7.22): • in het geval dat er sprake is van kasontvangsten en -uitgaven voor rekening van klanten, indien de kasstromen meer de activiteiten van de klanten weergeven dan de activiteiten van de onderneming; • indien er sprake is van kasontvangsten en -uitgaven voor posten waarvan de omloopsnelheid groot is, de bedragen groot zijn en de looptijden kort zijn. De Richtlijn kent een dergelijke bepaling niet.
-143-
3
Toelichting
3.1
Informatieverschaffing bij aan-/verkoop deelneming
Ingevolge IAS 7.39 en 40 dient bij de aankoop en verkoop van groepsmaatschappijen/ deelnemingen en andere bedrijfsonderdelen afzonderlijk informatie te worden verschaft ten aanzien van: • totale aankoop- of verkoopprijs; • de mate waarin de aankoop- of verkoopprijs is voldaan in contanten; • het bedrag aan liquide middelen van de deelneming of bedrijfseenheid die is verworven of afgestoten; • het bedrag van de activa en passiva anders dan de contanten van de deelneming of bedrijfseenheid die is verworven of afgestoten (per belangrijke categorie). In de Richtlijnen wordt een dergelijke informatieverplichting niet voorgeschreven. 3.2
Informatieverschaffing indien geldmiddelen niet ter vrije beschikking staan
Ingevolge IAS 7 dient de mate waarin geldmiddelen niet ter vrije beschikking staan van de groep nader te worden uiteengezet (IAS 7.48). In de Richtlijnen is een dergelijke eis niet opgenomen. Wel wordt een vergelijkbare eis gesteld in artikel 2:371 lid 2 BW en artikel 2:372 lid 2 BW: omtrent effecten respectievelijk tegoeden dient te worden vermeld in hoeverre deze niet ter vrije beschikking staan van de rechtspersoon. Tussen beide eisen kunnen verschillen bestaan, enerzijds doordat gesproken wordt van geldmiddelen in IAS 7 en van effecten en tegoeden in de Nederlandse wet, en anderzijds doordat in IAS 7 gesproken wordt over de beschikking van de groep en in de Nederlandse wet over de beschikking van de rechtspersoon. Van een materieel verschil is echter vermoedelijk geen sprake. 3.3
Toelichting kasstromen uit hoofde van winstbelasting en dividend
IAS 7.31 en 35 vereisen vermelding van kasstromen uit hoofde van winstbelastingen, ontvangen en betaalde rente en ontvangen dividenden; de Richtlijnen bevelen dit aan. Richtlijnen en standaarden Relevante richtlijnen en standaarden: • Richtlijn 360 Het kasstroomoverzicht (aangepast 2004) • IAS 7 Cash Flow Statements
-144-
17 TOELICHTING ALGEMEEN
17
Toelichting algemeen Nederlandse wet- en regelgeving
IFRS
Conclusie
Bepaalde partijen worden aangemerkt als verbonden partijen
Meer partijen worden als verbonden aangemerkt
IFRS strikter
Overzicht totaalresultaat is primair onderdeel van de jaarrekening of verlengstuk van de winst-en-verliesrekening, of onderdeel van de toelichting
Een overzicht met betrekking tot het eigen vermogen is primair onderdeel van de jaarrekening
IFRS strikter
3.1 Vermelding dat voldaan is aan regels
Geen verplichting om in jaarrekening op te nemen dat is voldaan aan de eisen van de RJ
Verplichting in jaarrekening op te nemen dat is voldaan aan de eisen van IFRS
IFRS eist meer toelichting
3.2 Toelichting afwijking van regels
Geen expliciete verplichting om in de jaarrekening op te nemen dat is afgeweken van de eisen van de RJ
Verplichting om in de jaarrekening op te nemen dat is afgeweken van de eisen van IFRS
IFRS eist meer toelichting
3.3 Bezoldiging bestuurders
Bezoldiging (ex-)bestuurders en (ex-)commissarissen moet worden vermeld
Vermelding totale bezoldiging ‘key management’
NL eist meer toelichting
3.4 Leningen bestuurders
Informatie over leningen aan (ex-)bestuurders en (ex-)commissarissen moet worden opgenomen
Vermelding totale leningen ‘key management’
NL eist meer toelichting
3.5 Werknemersinformatie
Vermelding vereist van gemiddeld aantal werknemers gedurende het boekjaar, ingedeeld op een wijze die is afgestemd op het bedrijf
Geen eis
NL eist meer toelichting
1
Grondslagen
1.1 Definitie verbonden partijen
2
Presentatie
2.1 Overzicht totaalresultaat
3
Toelichting
-145-
3.6 Informatie omtrent verbonden partijen
Nederlandse wet- en regelgeving Specifieke informatie (zie tekst)
1
Grondslagen
1.1
Definitie verbonden partijen
IFRS
Conclusie
Specifieke informatie (zie tekst)
IFRS en NL eisen verschillende toelichting
Volgens de regelgeving worden als verbonden partijen aangemerkt (RJ 330.101/IAS 24.9): a maatschappijen die direct of indirect beleidsbepalend zijn in de rechtspersoon; b maatschappijen die direct of indirect invloed van betekenis uitoefenen op het zakelijke en financiële beleid van de rechtspersoon; c natuurlijke personen die direct of indirect stemrecht kunnen uitoefenen in de algemene vergadering van aandeelhouders; d sleutelfiguren die beslissingsbevoegdheid en verantwoordelijkheid hebben in de planning, aansturing en beheersing van de activiteiten van de rechtspersoon, waaronder de directieleden en leden van het hogere management en personen die een nauwere (familie)relatie hebben met deze functionarissen; e maatschappijen waarin natuurlijke personen zoals genoemd onder c en d een zodanig stemrecht kunnen uitoefenen dat invloed van betekenis kan worden uitgeoefend. In aanvulling hierop noemt IFRS nog: • partijen die ‘joint control’ uitoefenen over de onderneming; • een joint venture waarin de onderneming als ‘venturer’ deelneemt; • ‘post-employment benefit plans’ ten behoeve van de werknemers van de onderneming of van een onderneming die een ‘related party’ is van de onderneming. Er is een ontwerp-Richtlijn 330 die dezelfde partijen als verbonden partijen aanmerkt als IAS 24 (RJ 330.114, ORL); als de ontwerp-Richtlijn definitief wordt verdwijnt dit verschil. 2
Presentatie
2.1
Overzicht totaalresultaat
Ingevolge IAS 1.96 dient als afzonderlijk (primair) onderdeel van de jaarrekening, naast balans, winst-en-verliesrekening en kasstroomoverzicht, een overzicht van de mutaties in het eigen vermogen te worden opgenomen.
-146-
17 TOELICHTING ALGEMEEN
Op grond van Richtlijn 265 ‘Overzicht van het totaalresultaat’ worden dezelfde toelichtingseisen gesteld. De Richtlijn geeft echter drie mogelijkheden om dit overzicht in de jaarrekening op te nemen: • als afzonderlijk overzicht (conform IAS 1); • als overzicht gecombineerd met een mutatieoverzicht van het eigen vermogen van de rechtspersoon als onderdeel van het groepsvermogen; • als verlengstuk van de winst-en-verliesrekening. 3
Toelichting
3.1
Vermelding dat voldaan is aan regels
In een jaarrekening mag slechts worden vermeld dat deze is opgesteld conform IFRS-grondslagen indien deze in alle opzichten voldoet aan alle IFRS-eisen (IAS 1.14). In de Nederlandse regelgeving is een dergelijke verplichting niet opgenomen. Voorts is afwijking van IFRS-standaarden niet toegestaan op grond van de (beperkte) omvang van de onderneming. In Nederland gelden wel vrijstellingen voor middelgrote en kleine ondernemingen. 3.2
Toelichting afwijking van regels
Strikte naleving van IFRS zal volgens de IASB vrijwel altijd tot een getrouwe presentatie leiden (IAS 1.13). De IASB laat daarom, anders dan in Titel 9, een zeer beperkte derogatie toe in IAS 1.17. Afwijking van bepalingen in IFRS is uitsluitend toegestaan in ‘extremely rare circumstances’, wanneer navolging van IFRS zou leiden tot misleidende verslaggeving en de toepasselijke regelgeving derogatie vereist dan wel niet verbiedt. Ook dan is vermelding van aard, reden en financiële gevolgen van de afwijking vereist (IAS 1.18 en 19). In het uitzonderlijke geval dat het management van oordeel is dat naleving van een standaard zou leiden tot misleidende verslaggeving en de toepasselijke regelgeving derogatie niet toestaat, moet de onderneming om zo veel mogelijk de misleidende aspecten van de naleving te beperken, de volgende informatie opnemen: • de naam van de standaard of interpretatie, de aard van de eis en de reden waarom het management van mening is dat het vereiste zo misleidend is dat het leidt tot strijdigheid met het inzicht; • voor elke periode die in de jaarrekening is weergegeven: de wijziging voor iedere post die noodzakelijk is om een getrouwe presentatie weer te geven. De toelichtingen moeten niet alleen worden verstrekt in het jaar waarin wordt afgeweken van de standaard, maar tevens in volgende boekjaren zolang de afwijking nog effect heeft op cijfers over het lopend boekjaar (IAS 1.19).
-147-
In artikel 2:362 lid 4 BW is een verplichting tot toelichten wel opgenomen voor afwijkingen van de wettelijke bepalingen; in de Richtlijnen is een dergelijke verplichting niet opgenomen voor afwijking van de Richtlijnen. 3.3
Bezoldiging bestuurders
Op grond van de wet (art. 2:383 BW) en de Richtlijnen is een rechtspersoon verplicht in de jaarrekening informatie te verschaffen omtrent de bezoldiging van (ex-)bestuurders en (ex-)commissarissen. Onder bestuurders worden volgens RJ-Richtlijn 271 alleen die natuurlijke of rechtspersonen verstaan die deel uitmaken of uitgemaakt hebben van het statutaire bestuursorgaan. Deze bedragen mogen in totalen voor elk van de twee organen (bestuur en raad van commissarissen) worden vermeld. Voor de open NV geldt (art. 2:383b-e BW) dat deze in de toelichting op de jaarrekening opgave moet doen van de bedragen van de bezoldiging voor iedere bestuurder en iedere commissaris, voor zover deze bedragen in het boekjaar ten laste van de vennootschap zijn gekomen. Deze bedragen moeten wat bestuurders betreft worden gesplitst in: • periodiek betaalde beloningen; • beloningen betaalbaar op termijn; • uitkeringen bij beëindiging van het dienstverband; • winstdelingen en bonusbetalingen. Afzonderlijke informatie-eisen gelden voor beloningen aan gewezen bestuurders, commissarissen en gewezen commissarissen Op grond van IAS 24.9 (‘related party transactions’) wordt onder ‘key management personnel’ verstaan: de mensen die zeggenschap hebben en verantwoordelijk zijn voor het beleid, het besturen en het controleren van de activiteiten van de rechtspersoon inclusief directeuren en sleutelfiguren van ondernemingen en naaste familieleden van deze mensen. Het totaal van de aan key management personnel toegekende beloning worden uitgesplitst naar de volgende elementen (IAS 24.16): • periodiek betaalbare beloningen; • beloningen na afloop van het dienstverband; • beloningen betaalbaar op termijn; • beloningen in de vorm van uitkeringen bij ontslag; • beloningen in de vorm van aandelen of het recht aandelen te verwerven. Indien de Nederlandse wetgeving en IAS 24 vergeleken worden, kan geconcludeerd worden dat: • voor de bestuurders en commissarissen van open NV’s de Nederlandse wet- en regelgeving verdergaande eisen stelt; • de definitie van key management personnel ruimer is dan het Nederlandse begrip bestuurder en commissaris; en • voor andere Nederlandse vennootschappen dan open NV’s de IFRS-eisen verder gaan dan de Nederlandse eisen.
-148-
17 TOELICHTING ALGEMEEN
3.4
Leningen bestuurders
Tevens bestaat op grond van de wet (art. 2:383 BW) en de Richtlijnen de verplichting om informatie omtrent verstrekte leningen (in totalen) aan bestuurders en commissarissen te verschaffen. Dit betreft: • openstaande bedragen; • rentevoet; • aflossingen gedurende het boekjaar; • belangrijkste overige bepalingen. Voor een open NV geldt dat deze informatie per bestuurder en commissaris moet worden verstrekt. IAS 24.17 schrijft voor dat als er transacties tussen verbonden partijen zijn geweest, de volgende elementen in ieder geval worden toegelicht: • de bedragen van de transacties; • de uitstaande bedragen en de voorwaarden, condities en zekerheden die verbonden zijn aan deze uitstaande bedragen; • voorzieningen voor dubieuze debiteuren gerelateerd aan de uitstaande bedragen; en • de kosten die gedurende de periode zijn verantwoord met betrekking tot de dubieuze debiteuren. Verschillen zijn er tussen IFRS en Nederlandse regelgeving als gevolg van het onderscheid tussen open NV’s en overige ondernemingen en het feit dat de definitie van ‘key management personnel’ ruimer is dan ‘bestuurders en commissarissen’. 3.5
Werknemersinformatie
De wet verlangt een vermelding van het gemiddelde aantal gedurende het boekjaar werkzame werknemers, ingedeeld op een wijze die is afgestemd op het bedrijf (art. 2:382 BW). IAS 1 stelt deze eis niet. 3.6
Informatie omtrent verbonden partijen
Nederlandse regelgeving Indien transacties hebben plaatsgevonden waarbij twee of meer verbonden partijen en al dan niet een of meer derden betrokken zijn, dient de rechtspersoon in de toelichting de volgende informatie op te nemen (RJ 330.115): • een omschrijving van het soort transacties dat heeft plaatsgevonden; • de aard van de verbondenheid tussen de verbonden partijen; • die elementen van de transacties die nodig zijn voor het inzicht dat de jaarrekening dient te geven.
-149-
De elementen waarvan hier sprake is betreffen (RJ 330.116): • een indicatie van de omvang van de transacties; • bedragen of percentages van nog niet verrekende transacties; • gehanteerd prijsbeleid ter zake van transacties die hebben plaatsgevonden. De hier bedoelde informatie behoeft niet te worden gegeven in de enkelvoudige jaarrekening van een moedermaatschappij aangaande transacties met een groepsmaatschappij waarvan de jaarrekening is begrepen in de geconsolideerde jaarrekening. Zij behoeft evenmin te worden gegeven met betrekking tot transacties tussen groepsmaatschappijen onderling waarvan de jaarrekeningen in de geconsolideerde jaarrekening zijn opgenomen (RJ 330.104). IFRS Als er transacties zijn geweest tussen verbonden partijen, dient informatie te worden gegeven zowel over de aard van de relatie tot de verbonden partij als over de transacties. Deze informatie dient ten minste te omvatten (IAS 24.17): • het bedrag van de transacties; • uitstaande bedragen met vermelding van voorwaarden, zekerheden, verstrekte garanties en de wijze waarop verplichtingen zullen worden nagekomen; • getroffen voorzieningen voor uitstaande bedragen; • de kosten die zijn verantwoord wegens oninbare uitstaande bedragen. Deze informatie moet afzonderlijk worden gegeven voor de volgende categorieën verbonden partijen (IAS 24.18): • de ‘parent’ van de onderneming; • ondernemingen die een ‘joint control’ of invloed van betekenis uitoefenen over de onderneming; • ‘subsidiaries’ van de onderneming; • ‘associates’, maatschappijen waarin de onderneming invloed van betekenis uitoefent; • ‘joint ventures’ waarin de onderneming ‘venturer’ is; • bestuurders/commissarissen van de onderneming of haar moedermaatschappij; • andere verbonden partijen. Richtlijnen en standaarden Relevante richtlijnen en standaarden: • Richtlijn 110 Doelstellingen en uitgangspunten (aangepast 2006) • Richtlijn 190 Overige algemene uiteenzettingen (aangepast 2005) • Richtlijn 240 Eigen vermogen (aangepast 2006) • Richtlijn 270 De winst-en-verliesrekening (aangepast 2006) • Richtlijn 271 Personeelsbeloningen (aangepast 2006) • Richtlijn 290 Financiële instrumenten (aangepast 2005) • Richtlijn 300 Toelichting: functie en indeling (aangepast 2005) • Richtlijn 330 Verbonden partijen (2002)
-150-
17 TOELICHTING ALGEMEEN
• • • • • • • • •
ontwerp-Richtlijn 330 Richtlijn 345 Richtlijn 390 IFRS 7 IAS 1 IAS 19 IAS 24 IAS 32 SIC 29
Verbonden partijen (aangepast 2006) Beëindiging bedrijfsactiviteiten (aangepast 2004) Overige in de toelichting op te nemen informatie (2003) Financial Instruments: Disclosures Presentation of Financial Statements (revised 2003) Employee Benefits Related Party Disclosures Financial Instruments: Presentation Disclosure – Service Concession Arrangements
-151-
18
Consolidatie Nederlandse wet- en regelgeving
IFRS
Conclusie
1.1 Consolidatie groepsmaatschappijen die zijn verworven om te worden vervreemd in de nabije toekomst
Er geldt een consolidatievrijstelling (optie om de groepsmaatschappij niet in de consolidatie te betrekken)
Er geldt een consolidatieplicht
IFRS strikter
1.2 Overige consolidatievrijstellingen
Er geldt een vrijstelling van consolidatie in de volgende gevallen: • er is sprake van kleine groepen; • de benodigde gegevens zijn alleen tegen onevenredige kosten of met grote vertraging te verkrijgen
Er is in deze gevallen geen consolidatievrijstelling
IFRS strikter
1.3 Vrijstelling van deelconsolidatie
Vrijstelling van deelconsolidatie mits hiertegen geen bezwaar is aangetekend door houders van ten minste 10% van het geplaatste kapitaal
Vrijstelling van deelconsolidatie als alle minderheidsaandeelhouders instemmen
IFRS strikter
1.4 Enkelvoudige jaarrekening
Enkelvoudige jaarrekening verplicht op te nemen
Expliciete eisen indien een separate financial statement wordt toegevoegd
NL strikter
–
–
–
Geen expliciete regel
Bij acquisities en verkoop in het verslagjaar aanvullende informatie in de toelichting vereist
IFRS eist meer toelichting
1
2
3
Grondslagen
Presentatie
Toelichting
3.1 Informatie omtrent aankoop/verkoop van groepsmaatschappijen
-152-
18 CONSOLIDATIE
3.2 Verschillen eigen vermogen/resultaat enkelvoudig en geconsolideerd
Nederlandse wet- en regelgeving Moeten worden toegelicht
IFRS
Conclusie
Geen toelichting
NL eist meer toelichting
Algemeen In Nederland is de rechtspersoon die, alleen of samen met een andere groepsmaatschappij, aan het hoofd staat van zijn groep, verplicht in de toelichting van zijn jaarrekening een geconsolideerde jaarrekening op te nemen van zijn eigen financiële gegevens en die van zijn dochtermaatschappijen in de groep, andere groepsmaatschappijen en andere rechtspersonen waarop hij een overheersende zeggenschap kan uitoefenen of waarover hij centrale leiding heeft (art. 2:406 lid 1 BW). Een groep wordt in artikel 2:24b BW gedefinieerd als ‘een economische eenheid waarin rechtspersonen en vennootschappen organisatorisch zijn verbonden. Groepsmaatschappijen zijn rechtspersonen en vennootschappen die met elkaar in een groep zijn verbonden.’ Het groepsbegrip en de vraag wanneer er sprake is van groepsmaatschappijen, is nader uitgewerkt door de Raad voor de Jaarverslaggeving (RJ 214.103 t/m 103e). Tot de groep kan mede behoren een zogenaamde ‘special purpose entity’. IAS 27.9 verplicht een ‘parent’ een geconsolideerde jaarrekening op te stellen. Een ‘parent’ wordt gedefinieerd als een onderneming die een of meer ‘subsidiaries’ heeft (IAS 27.4), en een ‘subsidiary’ wordt gedefinieerd als een onderneming die wordt beheerst door een andere onderneming (IAS 27.4) (een ‘parent’). Ook in de Nederlandse wetgeving is het zeggenschapscriterium het beslissende criterium zodat er in de praktijk geen verschil zal bestaan tussen de consolidatieplicht onder Nederlandse regelgeving en consolidatieplicht onder IAS 27. 1
Grondslagen
1.1
Consolidatie groepsmaatschappijen die zijn verworven om te worden vervreemd in de nabije toekomst
Artikel 2:407 lid 1c BW bepaalt dat groepsmaatschappijen buiten de consolidatie mogen worden gehouden, indien deze slechts worden gehouden om te worden vervreemd.Dit kan zich voordoen indien bij verwerving van een (deel)groep het voornemen bestaat deze groep te reorganiseren en bepaalde onderdelen binnen niet al te lange tijd weer af te stoten (RJ 217.304). Opgemerkt wordt dat het hier gaat om belangen waarbij reeds bij verwerving het voornemen tot vervreemding bestaat. Geconsolideerde deelnemingen waarvan na enige tijd het voornemen ontstaat deze op termijn af te stoten, blijven in het algemeen in de consolidatie betrokken tot het moment van daadwerkelijke afstoting.
-153-
IFRS kent deze uitzondering als zodanig niet. Dergelijke maatschappijen worden ingevolge IFRS 5.32 beschouwd als een ‘discontinued operation’, hetgeen betekent dat zij worden geconsolideerd, maar op een enkele regel aan de actief- en passiefzijde van de balans en op een enkele regel in de winst-en-verliesrekening (zie verder hoofdstuk 31). Dit geldt zowel wanneer een groepsmaatschappij is gekocht met het oogmerk om deze vervolgens weer te verkopen, als wanneer een reeds bestaande groepsmaatschappij wordt afgestoten. In een aantal ontwerp-Richtlijnen wordt het criterium ‘slechts gehouden om te vervreemden’ nader uitgewerkt. Wanneer een rechtspersoon een maatschappij verwerft uitsluitend met de bedoeling om deze later af te stoten, dient hij dit belang op de overnamedatum alleen te classificeren als ‘slechts gehouden om te vervreemden’ wanneer de verkoop binnen een jaar waarschijnlijk is en op de overnamedatum, of binnen een korte periode na de overname aan de volgende criteria wordt voldaan (RJ 217.304a, ORL): • de maatschappij is geschikt voor onmiddellijke vervreemding; • er is een verkoopbesluit genomen en er is een verkoopplan opgesteld; • met de uitvoering van het verkoopbesluit en het verkoopplan is feitelijk een begin gemaakt; de verkoopprijs is in overeenstemming met de reële waarde; en • het is niet te verwachten dat het verkoopplan fundamenteel zal worden gewijzigd of zal worden ingetrokken. Meestal zal binnen drie maanden na de overnamedatum aan deze indicatoren worden voldaan. Een belang dat voldoet aan bovenstaande voorwaarden dient te worden opgenomen onder de vlottende activa. Indien de verkoop langer duurt dan een jaar, maar dit het gevolg is van feiten of omstandigheden die buiten de invloedssfeer van de rechtspersoon liggen en er voldoende aanwijzingen zijn dat de rechtspersoon zich zal houden aan het verkoopplan, blijft het belang toch als slechts gehouden om te vervreemden aangemerkt (RJ 217.304b, ORL). Vanaf het moment dat niet wordt voldaan aan de voorwaarden ‘slechts gehouden om te vervreemden’ dienen de financiële gegevens van het belang te worden geconsolideerd in die van de deelnemende rechtspersoon (RJ 217.304c, ORL). 1.2
Overige consolidatievrijstellingen
In de Nederlandse regelgeving is in een aantal gevallen vrijstelling van consolidatie mogelijk (naast de situatie genoemd in par. 1.1) (art. 2:407 BW): • er is sprake van een kleine groep in de zin van artikel 2:396 BW; • het gaat om groepsmaatschappijen die qua omvang te verwaarlozen zijn op het geheel; • er is sprake van groepsmaatschappijen waarvan de gegevens slechts tegen onevenredige kosten of met grote vertraging kunnen worden verkregen. IAS 27 kent dergelijke specifieke vrijstellingen niet. IFRS-standaarden kennen ook het materialiteitsbeginsel (zie Framework, alinea 29-30). Deze materialiteitsbepaling leidt er (in
-154-
18 CONSOLIDATIE
overeenstemming met Nederlandse normen) toe dat ‘subsidiaries’ die van te verwaarlozen betekenis zijn, niet hoeven te worden geconsolideerd. 1.3
Vrijstelling van deelconsolidatie
De vrijstelling voor deelconsolidatie is zowel in de Nederlandse regelgeving (art. 2:408 BW) als in IAS 27.10 opgenomen. Een van de voorwaarden die gesteld worden in artikel 2:408 BW, is dat niet binnen zes maanden na de aanvang van het boekjaar tegen toepassing van de vrijstelling schriftelijk bezwaar is gemaakt door ten minste een tiende der leden of door houders van ten minste een tiende van het geplaatste kapitaal. De vrijstelling ingevolge IAS 27.10 is van toepassing op alle tussenhoudstermaatschappijen die groepsmaatschappij zijn van een andere maatschappij onafhankelijk van het percentage aandelenbezit van deze ultieme houdstermaatschappij. Minderheidsaandeelhouders moeten het gebruik van de vrijstelling goedkeuren. De vrijstelling is niet langer beschikbaar voor een tussenhoudstermaatschappij die beursgenoteerd is of die bezig is een beursnotering aan te vragen. Als gebruik wordt gemaakt van de vrijstelling, is het verplicht dat de geconsolideerde jaarrekening die op een hoger gelegen niveau wordt opgesteld, voldoet aan IFRS. 1.4
Enkelvoudige jaarrekening
In IAS 27.4 is de definitie van ‘Separate Financial Statements’ opgenomen. ‘Separate Financial Statements’ worden gepresenteerd samen met de geconsolideerde jaarrekening of samen met de jaarrekening waarin deelnemingen volgens de ‘equity’-methode worden gewaardeerd of samen met de jaarrekening waarin joint ventures proportioneel worden geconsolideerd. Een onderneming kan zich in een van de twee volgende situaties bevinden: • De onderneming heeft groepsmaatschappijen en is niet vrijgesteld van het opstellen van een geconsolideerde jaarrekening. In dat geval moet de onderneming een geconsolideerde jaarrekening overeenkomstig IFRS opstellen. • De onderneming heeft geen groepsmaatschappijen maar heeft wel belangen in joint ventures of in deelnemingen waarin hij invloed van betekenis uitoefent op het zakelijke en financiële beleid. In dat geval moet de onderneming een jaarrekening conform IFRS opstellen waarin de deelnemingen en de belangen in de joint ventures ofwel conform de ‘equity’-methode worden gewaardeerd, ofwel proportioneel worden geconsolideerd. De onderneming mag in beide gevallen ‘Separate Financial Statements’ toevoegen waarin wordt verwezen naar de (geconsolideerde) IFRS-jaarrekening. In deze ‘Separate Financial Statements’ moeten alle belangen worden gewaardeerd tegen kostprijs of tegen fair value overeenkomstig IAS 39 (IAS 27.37). Ingevolge de Nederlandse regelgeving dient in alle gevallen een enkelvoudige jaarrekening te worden opgesteld die aan de eisen van Titel 9 en de Richtlijnen moet voldoen. Er zijn geen bepalingen opgenomen omtrent een vergelijkbaar overzicht als ‘Separate Financial Statements’
-155-
(al kan een Separate Financial Statement op zich als een enkelvoudige jaarrekening worden aangemerkt). 2
Presentatie
Er zijn geen verschillen tussen de Nederlandse regelgeving en IFRS. 3
Toelichting
3.1
Informatie omtrent aankoop/verkoop van groepsmaatschappijen
Aanvullende eisen stelt IFRS bij acquisities en verkoop van groepsmaatschappijen in het verslagjaar, met betrekking tot de op te nemen aanvullende informatie in de toelichting over de financiële positie en de resultaten betreffende het verslagjaar en de voorgaande jaren (IFRS 3.66-71; voor IFRS 5, zie hoofdstuk 31). Vermeld moet worden het effect op de financiële positie op de verslagdatum, de resultaten van de rapporteringsperiode en de vergelijkende bedragen van de voorgaande periode uit hoofde van de verwerving of afstoting van groepsmaatschappijen (IAS 27.32). In de Nederlandse regelgeving worden dergelijke informatieverplichtingen niet gesteld. 3.2
Verschillen eigen vermogen/resultaat enkelvoudig en geconsolideerd
Indien het eigen vermogen en het nettoresultaat volgens de enkelvoudige jaarrekening en het eigen vermogen en het nettoresultaat volgens de geconsolideerde jaarrekening niet met elkaar overeenstemmen, worden overeenkomstig artikel 2:389 lid 10 BW de verschillen in de toelichting bij de enkelvoudige jaarrekening vermeld. IFRS kent een dergelijke eis niet. Richtlijnen en standaarden Relevante richtlijnen en standaarden: • Richtlijn 214Financiële vaste activa (aangepast 2006) • Richtlijn 217 Consolidatie (aangepast 2006) • Richtlijn 260 De verwerking van resultaten op intercompanytransacties in de geconsolideerde en vennootschappelijke jaarrekening (aangepast 2006) • IAS 27 Consolidated and Separate Financial Statements • IFRS 5 Non-current Assets Held for Sale and Discontinued Operations • SIC 12 Consolidation – Special Purpose Entities
-156-
19 FUSIES, OVERNAMES EN GOODWILL
19
Fusies, overnames en goodwill Nederlandse wet- en regelgeving
IFRS
Conclusie
1.1 Reorganisatiekosten na overname
Voorziening mag worden gevormd indien het plan maximaal zes maanden na overname is uitgewerkt
Voorziening mag niet worden gevormd tenzij de overgenomen partij al een bestaande verplichting heeft
IFRS strikter
1.2 Waardering van belastingvorderingen en verplichtingen
Waardering tegen nominale of contante waarde
Waardering tegen nominale waarde
IFRS strikter
1.3 Verwerking fusies
Afhankelijk van feitelijke omstandigheden purchasemethode of pooling of interestsmethode
Alleen purchase accounting is toegestaan
Strijdig
1.4 Voorwaardelijke verplichtingen
Geen verantwoording in overnamebalans
Verantwoording in overnamebalans tegen reële waarde
Strijdig
1.5 Verantwoording immateriële activa
Geen gedetailleerde regels voor afzonderlijke identificatie immateriële activa
Weerlegbaar vermoeden dat immateriële activa bij overgenomen partij identificeerbaar en betrouwbaar meetbaar zijn
IFRS strikter
1.6 Waardering immateriële vaste activa bij overname
Kan niet leiden tot ontstaan of verhogen van negatieve goodwill
Geen regels
Strijdig
1.7 Verantwoording step acquisitions
Reeds in bezit zijnd aandeel in activa en passiva van overgenomen partij mag ingevolge ontwerp-Richtlijn worden geherwaardeerd
Reeds in bezit zijnd aandeel in activa en passiva van overgenomen partij moet worden geherwaardeerd
IFRS strikter
1.8 Verantwoording positieve goodwill
Goodwill activeren en afschrijven dan wel rechtstreeks ten laste van het eigen vermogen
Goodwill activeren, niet afschrijven en jaarlijks testen op impairment
Strijdig
1.9 Verantwoorden negatieve goodwill
Op dezelfde wijze als positieve goodwill (zie tekst)
Onmiddellijk ten gunste van het resultaat
Strijdig
1
Grondslagen
-157-
2
3
Nederlandse wet- en regelgeving
IFRS
Conclusie
–
–
–
Geen specifieke eisen
Vermelding wijze van bepaling reële waarde indien deze niet gelijk is aan die van de datum waarop ‘control’ is verkregen
IFRS eist meer toelichting
Presentatie
Toelichting
3.1 Overname door aandelenruil
1
Grondslagen
1.1
Reorganisatiekosten na overname
IFRS 3 bepaalt dat kosten die verband houden met de herstructurering van de overgenomen eenheid of haar activiteiten, moeten worden behandeld als kosten van na de totstandkoming van de bedrijfscombinatie, tenzij er bij de overgenomen eenheid zelf op het moment van de bedrijfscombinatie al sprake is van een bestaande voorziening in verband met herstructurering. De Richtlijn staat toe dat een reorganisatievoorziening wordt opgenomen die voortvloeit uit een overname, mits de reorganisatie binnen een redelijke termijn na de overname is uitgewerkt in een gedetailleerd, formeel plan. Onder een redelijke termijn wordt verstaan drie maanden na de overnamedatum maar dit kan onder bepaalde omstandigheden langer zijn (tot maximaal zes maanden) (RJ 216.212). 1.2
Waardering van belastingvorderingen en verplichtingen
In het geval van een overname schrijft IFRS 3 voor dat bij de bepaling van de reële waarde de verkregen belastingvorderingen en verplichtingen dienen te worden gewaardeerd tegen de nominale waarde. Waardering tegen contante waarde is niet toegestaan (zie Appendix B bij IFRS 3, B16.i). De Richtlijnen staan zowel waardering tegen nominale als waardering tegen contante waarde toe (RJ 216.214i). 1.3
Verwerking fusies
IFRS 3.14 schrijft voor dat alle bedrijfscombinaties volgens de overnamemethode (purchase method) worden verwerkt, ook al betreft het een fusie. De methode van samensmelting van belangen (pooling of interests method) is niet toegestaan. Dit betekent dat te allen tijde – dus ook bij fusies – een overnemende en een overgenomen partij moeten worden geïdentificeerd. De
-158-
19 FUSIES, OVERNAMES EN GOODWILL
overnemende partij verwerkt de overgenomen partij in haar jaarrekening. In de Nederlandse regelgeving moet op een fusie (een situatie waarin er geen overnemende partij kan worden geïdentificeerd) de ‘samensmelting van belangen’-methode worden toegepast (RJ 216.105). In dat geval is er dus sprake van strijdigheid. 1.4
Voorwaardelijke verplichtingen
IFRS 3 bepaalt dat bij overnames een voorziening moet worden gevormd voor voorwaardelijke verplichtingen, zelfs indien deze niet voldoen aan de regels van IAS 37 voor het vormen van een voorziening voor voorwaardelijke verplichtingen (IFRS 3.37). Waardering moet plaatsvinden tegen reële waarde. De Nederlandse Richtlijnen bevatten een dergelijke bepaling niet en zijn dus minder strikt. 1.5
Verantwoording immateriële activa
IFRS 3 bepaalt dat bij de allocatie van de kostprijs naar de reële waarde van activa en passiva meer immateriële activa moeten worden meegenomen afzonderlijk van de goodwill. Van een immaterieel actief verworven in het kader van een overname wordt verondersteld dat dit op betrouwbare wijze kan worden gewaardeerd en toekomstige voordelen oplevert (IFRS 3.37). De Nederlandse Richtlijnen gaan minder ver en bevatten een dergelijk weerlegbaar vermoeden niet. 1.6 Waardering immateriële vaste activa bij overname RJ 216.215 stelt dat wanneer de reële waarde van een immaterieel vast actief niet kan worden bepaald onder verwijzing naar een actieve markt, het te activeren bedrag dient te worden beperkt tot een bedrag dat niet leidt tot het ontstaan of verhogen van negatieve goodwill. IFRS 3 kent een dergelijke regel niet; het te activeren bedrag wordt niet beperkt. 1.7
Verantwoording step acquisitions
Indien er sprake is van een overname in stappen (step acquisition) waarbij voor het eerst ‘control’ wordt verkregen, bepaalt IFRS 3.59 dat het reeds in bezit zijnde proportionele aandeel in de activa en passiva van de overgenomen onderneming op het moment van acquisitie op reële waarde moet worden gewaardeerd. Een eventuele herwaardering moet naar een herwaarderingsreserve worden geboekt. Richtlijn 216.204 stelt dat bij een overname in fasen de verwerking van de overname plaatsvindt op de overnamedatum, terwijl de verkrijgingsprijs en de reële waarden worden bepaald naar de data waarop de afzonderlijke transacties plaatsvinden. Ingevolge ontwerp-Richtlijn 216.204 is het toegestaan de identificeerbare activa en passiva aan te passen naar de reële waarde. Een eventuele aanpassing van de identificeerbare activa en passiva
-159-
naar de reële waarde samenhangend met het belang dat reeds werd gehouden is een herwaardering en wordt overeenkomstig artikel 2:390 BW (in een herwaarderingsreserve) verwerkt. 1.8
Verantwoording positieve goodwill
IFRS 3.51 schrijft voor dat op goodwill niet systematisch mag worden afgeschreven. In plaats daarvan wordt jaarlijks getoetst of er sprake is van een bijzondere waardevermindering (impairment test). Indien gebeurtenissen of omstandigheden daar aanleiding toe geven, moet deze test vaker worden uitgevoerd. Onder de huidige Nederlandse regelgeving is het niet toegestaan om niet af te schrijven; activeren en afschrijven over de economische levensduur is verplicht. Daarnaast is het toegestaan goodwill onmiddellijk volledig ten laste van het eigen vermogen te boeken (RJ 216.218 e.v.). 1.9
Verantwoording negatieve goodwill
Indien de acquisitieprijs plus kosten lager is dan de reële waarde van de activa en passiva van de overgenomen partij, is er sprake van negatieve goodwill. In dat geval moet de overnemende partij op grond van IFRS 3.56 de opname en waardering van de verworven identificeerbare activa en (voorwaardelijke) verplichtingen alsmede de bepaling van de acquisitiekosten opnieuw beoordelen. De negatieve goodwill die na deze herbeoordeling resteert moet ineens in de winsten-verliesrekening worden verantwoord. In Richtlijn 216.232 en verder wordt gesteld dat de verwerkingswijze van negatieve goodwill in overeenstemming dient te zijn met de verwerkingswijze van positieve goodwill. 1
Goodwill wordt geactiveerd en afgeschreven In dit geval dient negatieve goodwill als een afzonderlijk post te worden opgenomen aan de creditzijde van de balans dan wel gesaldeerd te worden met op de balans aanwezzige positieve goodwill. De vrijval van de gepassiveerde goodwill dient dan als volgt plaats te vinden: a voor zover negatieve goodwill betrekking heeft op verwachte toekomstige verliezen/verplichtingen waarmee rekening is gehouden in het overnameplan en die betrouwbaar kunnen worden vastgesteld, doch die nog geen identificeerbare verplichting vormen op de overnamedatum, dient dit gedeelte van de negatieve goodwill ten gunste van de winst-en-verliesrekening te worden gebracht naamate deze verliezen en lasten zich voordoen. Indien deze verwachte verliezen en lasten niet worden verantwoord in de periode waarin deze werden verwacht, dient de negatieve goodwill te worden behandeld in overeenstemming met de hieronder genoemde regeling onder b. b voor zover negatieve goodwill geen betrekking heeft op verwachte toekomstige verliezen/verplichtingen die betrouwbaar op overnamedatum kunnen worden
-160-
19 FUSIES, OVERNAMES EN GOODWILL
vastgesteld dient deze negatieve goodwill als volgt ten gunste van de winst-enverliesrekening te worden verwerkt: * het gedeelte van de negatieve goodwill dat niet hoger is dan de reële waarde van de geïdentificeerde niet-monetaire activa wordt stelselmatig ten gunste van de winst-en-verliesrekening gebracht naar rato van het gewogen gemiddelde van de resterende levensduur van de verworven afschrijfbare activa; en * het gedeelte van de negatieve goodwill dat hoger is dan de reële waarde van de geïdentificeerde niet-monetaire activa wordt onmiddellijk ten gunste van de winsten-verliesrekening gebracht. 2
Goodwill wordt rechtstreeks ten laste van het eigen vermogen gebracht Het deel van de negatieve goodwill dat geen betrekking heeft op verwachte toekomstige verliezen/verplichtingen dient rechtstreeks ten gunste van het eigen vermogen te worden gebracht. Het deel van de negatieve goodwill dat wel betrekking heeft op verwachte toekomstige verliezen/verplichtingen dient te worde verwerkt en gepresenteerd in overeenstemming met de verwerkingswijze zoals hierboven beschreven onder 1a.
3
Goodwill wordt rechtstreeks ten laste van de winst-en-verliesrekening gebracht Het deel van de negatieve goodwill dat geen betrekking heeft op verwachte toekomstige verliezen/verplichtingen dient onmiddellijk ten gunste van de winst-en-verliesrekening te worden gebracht. Het deel van de negatieve goodwill dat wel betrekking heeft op verwachte toekomstige verliezen/verplichtingen dient te worde verwerkt en gepresenteerd in overeenstemming met de verwerkingswijze zoals hierboven beschreven onder 1a.
2
Presentatie
Er zijn geen verschillen tussen IFRS en de Nederlandse wet- en regelgeving. 3
Toelichting
3.1
Overname door aandelenruil
Indien voor de bepaling van de reële waarde van uitgegeven aandelen ten behoeve van de bepaling van de verkrijgingsprijs van de overgenomen onderneming wordt afgeweken van de beurskoers van de uitgegeven aandelen op de datum dat ‘control’ wordt verkregen, moet volgens IFRS 3.67 dat feit worden vermeld, alsmede de redenen daarvoor, de methode die is gehanteerd en het verschil tussen de op deze manier bepaalde reële waarde en de beurskoers op de overnamedatum. Indien de aandelen van de overnemende partij niet beursgenoteerd zijn, moet worden vermeld hoe de reële waarde is bepaald (IFRS 3.67). De Richtlijnen eisen deze toelichting niet.
-161-
Richtlijnen en standaarden Relevante richtlijnen en standaarden: • Richtlijn 214 Financiële vaste activa (aangepast 2006) • Richtlijn 216 Fusies en overnames (aangepast 2006) • IFRS 3 Business Combinations
-162-
20 JOINT VENTURES
20
Joint ventures Nederlandse wet- en regelgeving
IFRS
Conclusie
1.1 Waardering
Geconsolideerde jaarrekening: proportionele consolidatie of netto-vermogenswaarde. Enkelvoudige jaarrekening: netto-vermogenswaarde; bij gegronde redenen waardering tegen kostprijs of actuele waarde
Geconsolideerde jaarrekening: proportionele consolidatie of ‘equity method’ tenzij ‘held for sale’. Separate financial statements: kostprijs of waardering volgens IAS 39 tenzij ‘held for sale’
Geconsolideerd: NL GAAP en IFRS verschillend. Enkelvoudig: strijdig
1.2 Consistente toepassing verwerkingsmethode
Indien er sprake is van verschillende soorten joint ventures is het toegestaan om verschillend te verwerken
Alle joint ventures dienen op dezelfde wijze te worden verwerkt
IFRS strikter
1.3 Eerste waardering ingebrachte activa
Eerste waardering van door deelnemers ingebrachte activa en passiva in de jaarrekening van een joint venture geschiedt tegen reële waarde
Geen specifieke regels
NL strikter
1.4 Alternatieve waarderingsmethoden voor ‘venture capital’participaties
‘Venture capital’-participaties mogen tevens worden gewaardeerd tegen kostprijs of actuele waarde
‘Venture capital’-participaties mogen tevens worden gewaardeerd als een financieel instrument met waardering tegen reële waarde en waardemutaties door de W&V
IFRS strikter
1.5 Winstneming indien ingebrachte activa gelijk in aard, gebruik en reële waarde
Winstneming niet toegestaan
Winstneming toegestaan mits transactie voldoende commercial substance heeft
NL strikter
–
–
–
1
2
Grondslagen
Presentatie
-163-
Nederlandse wet- en regelgeving
IFRS
Conclusie
3.1 Informatie omtrent vermogenstoezeggingen
Geen specifieke toelichtingseisen
Vermeld dienen te worden het totale bedrag van vermogenstoezeggingen aan joint ventures en het totale bedrag van het aandeel van de deelnemer in de vermogenstoezeggingen van de joint venture zelf
IFRS eist meer toelichting
3.2 Overige toelichting met betrekking tot belangrijke joint ventures
Vermelding in de toelichting van naam, woonplaats en verschaft aandeel in geplaatst kapitaal van de joint ventures
Over belangrijke joint ventures dienen te worden opgenomen: • naam en beschrijving van de joint venture; • aandeel in het kapitaal van de joint venture; • totale bedragen van vlottende activa, vaste activa, kortlopende en langlopende schulden, kosten en opbrengsten gerelateerd aan de joint ventures
IFRS eist meer toelichting
3
Toelichting
Algemeen IFRS (IAS 31) maakt onderscheid tussen drie soorten joint ventures: a jointly controlled operations; b jointly controlled assets; c jointly controlled entities. De Nederlandse wet (art. 2:409 BW) en Richtlijn 215 ‘Joint ventures’ gaan uitsluitend in op de laatstgenoemde vorm van joint ventures. Onder Nederlandse regelgeving (art. 2:409 BW en RJ 215) is de proportionele consolidatie van een joint venture toegestaan, mits hiermee aan het wettelijke inzichtsvereiste wordt voldaan. In IAS 31 is proportionele consolidatie van joint ventures de ‘benchmark treatment’ (IAS 31.30).
-164-
20 JOINT VENTURES
1
Grondslagen
1.1
Waardering
Indien er geen sprake is van proportionele consolidatie, worden joint ventures overeenkomstig artikel 2:389 BW tegen netto-vermogenswaarde gewaardeerd in zowel de geconsolideerde als de enkelvoudige jaarrekening. IAS 31 maakt een onderscheid tussen waardering van joint ventures in de geconsolideerde jaarrekening en waardering van joint ventures in de enkelvoudige jaarrekening. In de geconsolideerde jaarrekening moet een joint venture volgens de ‘equity method’ worden gewaardeerd, tenzij de deelneming moet worden geclassificeerd als ‘held for sale’ (IAS 31.42). In dat geval moeten zij in overeenstemming met IFRS 5 worden gewaardeerd (zie hoofdstuk 31). Wat betreft de separate financial statements van de deelnemende partij verwijst IAS 31 expliciet naar IAS 27 waarin wordt gesteld dat waardering tegen kostprijs of overeenkomstig IAS 39 moet plaatsvinden (IAS 31.46), tenzij de deelneming moet worden geclassificeerd als ‘held for sale’. 1.2
Consistente toepassing verwerkingsmethode
Indien ingevolge IAS 31.30 een keuze is gemaakt voor een bepaalde verwerkingswijze, dienen alle joint ventures op dezelfde wijze te worden behandeld; het is niet mogelijk bepaalde joint ventures proportioneel te consolideren terwijl andere joint ventures volgens de equity method worden gewaardeerd. Onder de Nederlandse wet- en regelgeving is het mogelijk om verschillende soorten joint ventures op verschillende wijzen te verwerken. 1.3
Eerste waardering ingebrachte activa
Richtlijn 216.111 schrijft voor dat de eerste waardering van door deelnemers ingebrachte activa en passiva in de jaarrekening van de joint venture dient te geschieden tegen de reële waarde op het moment van inbreng. IAS 31 gaat niet in op de jaarrekening van de joint venture zelf en geeft ten aanzien van de eerste waardering dus geen specifieke regelgeving. 1.4
Alternatieve waarderingsmethoden ‘venture capital’-participaties
‘Venture capital’-ondernemingen en vergelijkbare ondernemingen hoeven hun ‘joint venture’participaties niet langer proportioneel te consolideren of volgens de equity-methode te waarderen, mits deze participaties worden gewaardeerd op reële waarde en alle waardemutaties in de winsten-verliesrekening worden verantwoord (IAS 31.1). In de Nederlandse regelgeving (Richtlijn 214.107) worden de belangen van participatiemaatschappijen beschouwd als ‘overige effecten’ en hoeven dus niet te worden behandeld als joint ventures, zelfs indien zij voldoen aan de criteria voor joint ventures. Participaties worden volgens de algemene regels gewaardeerd; tegen kostprijs of actuele waarde. IFRS is dus strikter.
-165-
1.5
Winstneming indien ingebrachte activa gelijk in aard, gebruik en reële waarde
De situatie kan zich voordoen dat door de verschillende deelnemers ingebrachte niet-monetaire activa ongeveer aan elkaar gelijk zijn voor wat betreft aard, gebruik (in dezelfde bedrijfsactiviteit) en reële waarde. De vraag is of in dat geval een boekwinst mag worden verantwoord. RJ 215.109 stelt, in aansluiting op een vorige versie van IAS SIC 13, dat dit niet is toegestaan. De huidige versie van SIC 13.5 geeft aan dat winstneming ook in die situatie mogelijk is, maar alleen indien de transactie voldoende ‘commercial substance’ heeft, met andere woorden dat de inbreng een bedrijfsmatig doel dient en niet een ‘constructie’ is om winst te kunnen verantwoorden. De RJ is op dit punt dus restrictiever. SIC 13.6 geeft nog aan dat winstneming altijd mogelijk is voor zover tegenover de inbreng in plaats van een aandelenbelang de rechtspersoon rechtstreeks liquide middelen of andere activa ontvangt. In dat geval is de winst namelijk niet verder afhankelijk van het realiseren van toekomstige kasstromen in de joint venture. 2
Presentatie
Er zijn geen verschillen tussen de Nederlandse regelgeving en IFRS. 3
Toelichting
3.1
Informatie omtrent vermogenstoezeggingen
In de toelichting dient informatie te worden verschaft omtrent het totale bedrag aan vermogenstoezeggingen (‘capital commitments’) door de deelnemer aan joint ventures, en omtrent het totale bedrag van het aandeel van de deelnemer in de vermogenstoezeggingen van de joint venture zelf (IAS 31.55). Deze informatie dient ook te worden opgenomen indien de deelnemer in de joint venture alleen een enkelvoudige jaarrekening opstelt. RJ 215 kent dergelijke informatie-eisen niet. 3.2
Overige toelichting met betrekking tot belangrijke joint ventures
Met betrekking tot belangrijke joint ventures dient de volgende informatie omtrent de joint venture te worden vermeld (IAS 31.56): • naam en beschrijving van de joint venture; • aandeel in het kapitaal van de joint venture; • totale bedragen van vlottende activa, vaste activa, kortlopende en langlopende schulden, en kosten en opbrengsten gerelateerd aan de joint ventures. Deze informatie dient ook te worden opgenomen indien de deelnemer in de joint venture alleen een enkelvoudige jaarrekening opstelt.
-166-
20 JOINT VENTURES
RJ 215 kent dergelijke informatie-eisen niet. Wel dienen op grond van artikel 2:379 BW in de enkelvoudige jaarrekening en op grond van artikel 2:414 BW in de geconsolideerde jaarrekening de naam, woonplaats en het aandeel in het verschafte kapitaal van de joint venture te worden vermeld. Richtlijnen en standaarden Relevante richtlijnen en standaarden: • Richtlijn 214 Financiële vaste activa (aangepast 2006) • Richtlijn 215 Joint ventures (2004) • IAS 31 Financial Reporting of Interests in Joint Ventures • SIC 13 Jointly Controlled Entities – Non-Monetary Contributions by Venturers
-167-
21
Vreemde valuta Nederlandse wet- en regelgeving
IFRS
Conclusie
1.1 Verwerking valutatermijncontracten
Waardering tegen reële waarde is niet verplicht
IAS 39-regels van hedge accounting toepassen op de individuele valutatermijncontracten: waarderen tegen reële waarde.
Strijdig
1.2 Goodwill bij acquisitie van een buitenlandse eenheid
Als activa van de buitenlandse eenheid of de rapporterende rechtspersoon
Als activa van de buitenlandse eenheid
IFRS strikter
1.3 Verwerken cumulatief omrekeningsverschil bij afstoten van een buitenlandse eenheid
Blijft in het vermogen of wordt overgeboekt naar winst-enverliesrekening
Het cumulatieve omrekeningsverschil alsnog in de winst-en-verliesrekening opnemen
IFRS strikter
1.4 Reikwijdte van afstoten van een buitenlandse eenheid
De reikwijdte beperkt zich tot verkoop van een belang
De reikwijdte is ruimer: verkoop, terugbetaling kapitaal, etc.
IFRS strikter
1.5 Definitie hyperinflatie
Er is in elk geval sprake van hyperinflatie indien de inflatie over een periode van 3 jaar in totaal 100% of meer heeft bedragen
Nadere specifieke criteria zijn opgenomen voor de definiëring van hyperinflatie
IFRS strikter
1.6 Eerste toepassing hyperinflatie verwerking omrekening latente belasting
Geen specifieke regelgeving.
Aanpassen voor inflatie van latente belastingbedragen van vorig jaar en dit jaar
IFRS strikter
Omrekeningsverschillenreserve als afzonderlijke component binnen het eigen vermogen of als onderdeel van wettelijke reserve deelneming
Omrekeningsverschillenreserve als afzonderlijke component binnen het eigen vermogen
NL strikter
1
2
Grondslagen
Presentatie
2.1 Omrekeningsverschillen die rechtstreeks in het eigen vermogen worden verwerkt
-168-
21 VREEMDE VALUTA
Nederlandse wet- en regelgeving
IFRS
Conclusie
3.1 Rapporteringsvaluta die afwijkt van lokale valuta
Vermelding van motivering van gebruik
Geen specifieke eisen
NL eist meer toelichting
3.2 Methodestelsel voor verwerking goodwill en reële aanpassingen
Vermelding welke methode is toegepast
Geen specifieke eisen
NL eist meer toelichting
3.3 Vermelding effect van koerswijzigingen na balansdatum
Als kennis van deze ontwikkeling nodig is voor een juiste beoordeling
Geen specifieke eisen
NL eist meer toelichting
3
Toelichting
Algemeen In 2006 heeft de Raad voor de Jaarverslaggeving een nieuwe richtlijn 122 Prijsgrondslagen voor vreemde valuta definitief gemaakt. Deze richtlijn is in belangrijke mate afgestemd op IAS 21 waardoor enkele verschillen zijn opgeheven tussen Nederlandse grondslagen en IFRS. IFRS kent een specifieke standaard IAS 29 ‘Financial Reporting in Hyperinflationary Economies’ (reformatted 1994) over hyperinflatie. Deze standaard bevat ook regels over de wijze waarop jaarrekeningen van ondernemingen die zijn gevestigd in landen met hyperinflatie moeten worden aangepast aan de dalende koopkracht. In de Nederlandse regelgeving zijn dergelijke bepalingen niet opgenomen omdat Nederland zelf geen hyperinflatieland is. De in IAS 29 opgenomen definitie van hyperinflatie is ook van toepassing op de omrekening van buitenlandse deelnemingen die zijn gevestigd in landen met hyperinflatie. Uitsluitend dat aspect van IAS 29 is in de hiernavolgende analyse opgenomen. 1
Grondslagen
1.1
Verwerking valutatermijncontracten
In tegenstelling tot de oude Richtlijn 122 gaat de huidige Richtlijn 122 niet meer in op de mogelijkheid dat afdekkingstransacties kunnen worden gewaardeerd tegen kostprijs. Dat wil evenwel niet zeggen dat de RJ niet langer van mening zou zijn dat afdekkingsinstrumenten ook tegen kostprijs kunnen worden gewaardeerd. Koerswinsten of koersverliezen op monetaire posten waarvoor dekkingstransacties zijn afgesloten worden op de balansdatum nog niet in de winst-en-
-169-
verliesrekening verantwoord indien en voor zover de op de balansdatum ongerealiseerde resultaten op deze dekkingstransacties deze koerswinsten of koersverliezen neutraliseren Dit gebeurt niet door de monetaire posten te waarderen tegen termijnkoers, aangezien immers waardering tegen balanskoers verplicht is, maar door bij de resultaatbepaling met de afdekking rekening te houden. Hierdoor ontstaat een afzonderlijke balanspost (effecten of overlopende post). Het is ook mogelijk dat toekomstige verwachte kasstromen, bijvoorbeeld uit hoofde van geplande inkooptransacties in vreemde valuta, worden afgedekt. De koersverschillen op deze afdekkingstransacties (of op leningen in vreemde valuta die zijn aangegaan om deze toekomstige kasstromen af te dekken) mogen worden uitgesteld (niet in de winst-en-verliesrekening opgenomen), indien en voor zover de afdekking ook effectief is. In het algemeen zal dit in de jaarrekening worden gerealiseerd door het opnemen van een overlopende post dan wel naar analogie van Artikel 2:384 lid 8 BW in het eigen vermogen. De koerswinsten en koersverliezen op de afdekkingsinstrumenten zullen dan worden verwerkt in de periode waarin de verwachte kasstromen optreden. IAS 21 gaat niet in op de verwerking van termijntransacties. Deze worden behandeld zoals alle andere financiële instrumenten in overeenstemming met IAS 39 ‘Financial Instruments: Recognition and Measurement’, zodat hier volstaan wordt met een verwijzing naar hoofdstuk 22, ‘Financiële instrumenten’. 1.2
Goodwill bij acquisitie van een buitenlandse eenheid
Goodwill ontstaan bij de acquisitie van een bedrijfsuitoefening in het buitenland en elke aanpassing naar de reële waarde van boekwaarden van activa en passiva op het moment van die acquisitie worden behandeld(RJ 122.310): 1 als activa en passiva van de bedrijfsuitoefening in het buitenland en omgerekend tegen de koers op de balansdatum; de goodwill- en de reële-waardeaanpassingen worden als het ware gefixeerd in vreemde valuta. Deze vreemdevalutaposten dienen op iedere balansdatum omgerekend te worden tegen de koers per balansdatum; of 2 als activa en passiva van de rechtspersoon uitgedrukt in de functionele valuta van de rechtspersoon, dan wel te classificeren als niet-monetaire posten in vreemde valuta en te verwerken tegen de wisselkoers op het moment van de transactie. IAS 21.47 laat slechts de eerstgenoemde verwerkingswijze toe. 1.3
Verwerken cumulatief omrekeningsverschil bij afstoten van een buitenlandse eenheid
Omrekeningsverschillen die zich voordoen bij buitenlandse deelnemingen dienen volgens RJ 122.407(c) en IAS 21.39 in een afzonderlijke post binnen het eigen vermogen verantwoord te worden. Bij het afstoten van een dergelijk belang dient bij toepassing van IFRS het cumulatieve omrekeningsverschil (samen met het gerealiseerde boekresultaat) in de winst-en-verliesrekening
-170-
21 VREEMDE VALUTA
opgenomen te worden (IAS 21.48). Ingevolge de Richtlijn is het bij wijze van alternatief toegestaan het verschil rechtstreeks te verwerken in de Overige reserves (RJ 122.311). Voorts wordt hier gewezen op het feit dat onder de Nederlandse wet- en regelgeving de cumulatieve koersverschillenrekening onder het eigen vermogen een wettelijke reserve is die niet mag worden uitgekeerd (RJ 122.403). 1.4
Reikwijdte van afstoten van een buitenlandse eenheid
IAS 21.49 gebruikt een uitgebreidere reikwijdte voor het afstoten van een buitenlandse entiteit. Een onderneming kan zich ontdoen van haar belang in een buitenlandse entiteit via verkoop, liquidatie, terugbetaling van aandelenkapitaal of het opgeven van een deel van of de volledige entiteit. Er kan dan sprake zijn van een gedeeltelijke afstoting, waarbij het gerelateerde deel van het cumulatieve omrekeningsverschil in de winst-en-verliesrekening opgenomen dient te worden. Betaling van dividend kan gekwalificeerd worden als een gedeeltelijke afstoting indien het een terugbetaling van geïnvesteerd vermogen betreft. De Richtlijnen beperken de reikwijdte tot verkoop van een buitenlandse eenheid (RJ 122.311). 1.5
Definitie hyperinflatie
Voor de omrekening van buitenlandse deelnemingen in landen met hyperinflatie gelden specifieke regels. In IAS 29 is een aantal karakteristieken opgenomen waaruit kan worden afgeleid wanneer er sprake is van een land met hyperinflatie. De opsomming is niet limitatief (IAS 29.3): • De plaatselijke bevolking geeft de voorkeur aan het aanhouden van de koopkracht in nietmonetaire activa of in een relatief stabiele vreemde valuta. Bedragen in lokale valuta worden onmiddellijk geïnvesteerd om koopkrachtbehoud te garanderen. • De plaatselijke bevolking ziet monetaire activa in termen van een relatief stabiele vreemde valuta en niet in de eigen valuta. Prijzen kunnen worden weergegeven in die vreemde valuta. • Bij aankopen en verkopen op krediet wordt in de prijs rekening gehouden met het koopkrachtverlies gedurende de kredietperiode, ook al is die periode relatief kort. • Rentevoeten, lonen en prijzen zijn verbonden aan een prijsindex. • De cumulatieve inflatie gedurende drie jaar nadert of overschrijdt de 100%. In de Richtlijnen is opgenomen dat van hyperinflatie in ieder geval sprake is indien deze over een periode van drie jaar in totaal 100% of meer heeft bedragen (RJ 122.312). 1.6
Eerste toepassing hyperinflatie - verwerking omrekening latente belasting
In november 2005 heeft IFRIC Interpretation 7 ‘Applying the Restatement Approach under IAS 29 Financial Reporting in Hyperinflationary Economies’ gepubliceerd. Daarin wordt ingegaan op de vraag op welke wijze de jaarrekening moet worden aangepast indien de economie waarin de
-171-
onderneming (of haar dochtermaatschappij) zich bevindt, in hyperinflatie raakt en op welke wijze latente belastingen moeten worden bepaald en omgerekend bij toepassing van ‘hyperinflation accounting’. In het jaar waarin wordt geconstateerd dat een land in hyperinflatie verkeert, moet de jaarrekening inclusief de vergelijkende cijfers over het voorgaande jaar worden aangepast aan de inflatie. De onderneming moet IAS 29 toepassen alsof de economie altijd in hyperinflatie was geweest. Dit gebeurt door de activa en passiva die daarvoor in aanmerking komen volgens IAS 29 aan te passen voor inflatie vanaf het moment van acquisitie (of latere herwaardering) van activa of het aangaan van de verplichting. Dit beslaat dus mede een periode waarin er geen hyperinflatie was. Ter zake van de latente belastingen dient eerst alle aanpassingen voor inflatie plaats te vinden om vervolgens het ontstane verschil met de boekwaarde te berekenen en daarmee eventuele latente belastingen. Vervolgens dient de latente belastingbedragen van vorig jaar (en de stand in de openingsbalans) te worden aangepast voor inflatie sinds die data tot aan de balansdatum van het huidige boekjaar. Deze interpretatie is van kracht voor jaarrekeningen die beginnen op of na 1 maart 2006. 2
Presentatie
2.1
Omrekeningsverschillen die rechtstreeks in het eigen vermogen worden verwerkt
De omrekeningsverschillen die rechtstreeks in het eigen vermogen worden verwerkt dienen als volgt te worden gepresenteerd (RJ122.404): • indien de omrekeningsverschillen betrekking hebben op het positieve resultaat van deelnemingen en rechtstreekse waardevermeerderingen in overeenstemming met artikel 2:389 lid 6 BW, als een reserve omrekeningsverschillen in overeenstemming met artikel 2:389 lid 8 BW, dan wel als onderdeel van de wettelijke reserve deelnemingen in overeenstemming met artikel 2:389 lid 6 BW; • de overige omrekeningsverschillen als een reserve omrekeningsverschillen in overeenstemming met artikel 2:389 lid 8 BW. De grondslagen voor wijze van omrekening en de verwerking van valutakoersverschillen moeten worden toegelicht (RJ 122.502). IFRS kent geen bijzondere presentatievoorschriften behalve dat de omrekeningsverschillenreserve als afzonderlijke component binnen het eigen vermogen moet worden gepresenteerd (IAS 21.32/39). Zowel de reserve ingehouden winsten deelnemingen als bedoeld in artikel 2:389 lid 6 BW als de reserve omrekeningsverschillen als bedoeld in artikel 2:389 lid 8 BW, zijn wettelijke reserves en kunnen dus niet vrijelijk worden uitgekeerd.
-172-
21 VREEMDE VALUTA
3
Toelichting
3.1
Rapporteringsvaluta die afwijkt van lokale valuta
Artikel 2:362 lid 7 BW schrijft voor dat de motivering voor het gebruik van een rapporteringsvaluta die afwijkt van lokale valuta wordt vermeld. Onder IFRS/IAS wordt deze toelichting niet gevraagd. 3.2
Methodestelsel voor verwerking goodwill en reële aanpassingen
Onder de Richtlijnen dient vermeld te worden welke methode is gebruikt voor de verwerking van de goodwill en de aanpassing naar reële waarde bij de acquisitie van een buitenlandse eenheid. Dit is niet van toepassing onder IFRS. 3.3
Vermelding effect van koerswijzigingen na balansdatum
In de toelichting wordt vermeld het effect van een koerswijziging na balansdatum op monetaire posten in vreemde valuta of op de jaarrekening van een buitenlandse bedrijfsuitoefening, als kennis van deze ontwikkeling nodig is voor een juiste beoordeling respectievelijk besluitvorming door gebruikers van de jaarrekening (RJ 122.508). IFRS kent dergelijke informatie-eisen niet. Richtlijnen en standaarden Relevante richtlijnen en standaarden: • Richtlijn 122 Prijsgrondslagen voor vreemde valuta (2006) • IAS 21 The Effects of Changes in Foreign Exchange Rates (revised 2005) • IAS 29 Financial Reporting in Hyperinflationary Economies (reformatted 1994) • IAS 39 Financial Instruments: Recognition and Measurement (revised 2005)
-173-
22a
Financiële instrumenten [huidige Richtlijn] Nederlandse wet- en regelgeving
IFRS
Conclusie
1.1 Opname van financiële instrumenten op de balans (‘recognition’)
Geen specifieke bepalingen
Indien men partij wordt bij een contract
IFRS strikter
1.2 Verwijdering van de balans (‘derecognition’)
Bij overdracht van economische voordelen en risico’s aan derden
Indien nagenoeg alle risico’s en opbrengsten zijn overgedragen, worden de financiële activa van de balans gehaald. Indien niet nagenoeg alle risico’s en opbrengsten zijn overgedragen maar ook niet zijn behouden, vaststellen of ‘control’ (beschikkingsmacht) is behouden. Is dat het geval, dan worden de activa op de balans gehandhaafd voor het deel waarvoor de onderneming nog risico loopt over de activa. Financiële passiva gaan van de balans af wanneer de in het contract vastgelegde verbintenis wordt nagekomen, wordt ontbonden of afloopt
IFRS strikter
1.3 Waardering van derivaten
Derivaten mogen tegen actuele waarde worden gewaardeerd
Reële waarde
IFRS strikter
1.4 Fair value optie
Waardeveranderingen in het vermogen of resultaat; in beide gevallen moet een herwaarderingsreserve worden gevormd
Waardeveranderingen in het resultaat indien aan een aantal voorwaarden is voldaan
IFRS strikter
1
Grondslagen
-174-
22A FINANCIËLE INSTRUMENTEN [HUIDIGE RICHTLIJN]
Nederlandse wet- en regelgeving
IFRS
Conclusie
2.1 Classificatie van financiële instrumenten als eigen vermogen of vreemd vermogen in de enkelvoudige jaarrekening
Op basis aanduiding
juridische
Bij classificatie staat discretie van de uitgevende onderneming centraal
Strijdig
2.2 Classificatie bij samengestelde financiële instrumenten
Eigen- en vreemd-vermogenscomponenten mogen afzonderlijk worden gerubriceerd; indien niet afzonderlijk gerubriceerd dan in de toelichting aangeven hoe de instrumenten zijn verwerkt. In enkelvoudige jaarrekening geen splitsing toegestaan
Eigen- en vreemd-vermogenscomponenten moeten afzonderlijk worden gerubriceerd
IFRS strikter
Specifieke toelichtingsvereisten
Specifieke toelichtingsvereisten
IFRS eist meer toelichting
2
3
Presentatie van
Toelichting
3.1 Additionele informatie
Algemeen De editie 2006 van de Richtlijnen omvat een nieuwe ontwerp-Richtlijn 290 ter vervanging van de huidige Richtlijn 290 Financiële instrumenten. Hierin worden behandeld zowel de presentatie en toelichting (de huidige Richtlijn 290) als de waardering en resultaatbepaling (de huidige Richtlijn 291, waarin uitsluitend de wettelijke bepalingen zijn opgenomen). Bij het opstellen van de ontwerp-Richtlijn is voor sommige onderwerpen aansluiting gezocht met IAS 39 ‘Financial Instruments: Recognition and Measurement’ en IAS 32 ‘Financial Instruments: Presentation’ en IFRS 7 ‘Financial Instruments: Disclosures’. In dit hoofdstuk worden eerst de verschillen tussen de huidige Richtlijn en IFRS besproken, daarna worden de verschillen tussen de ontwerpRichtlijn en IFRS besproken. Ook wordt in dit hoofdstuk ingegaan op de waardering en resultaatbepaling van derivaten en de verschillen ten aanzien van opname op de balans, classificatie, saldering en toelichting van financiële instrumenten. Voor de waardering en resultaatbepaling van (primaire) financiële activa en passiva wordt verwezen naar:
-175-
• • • •
hoofdstuk 4 ‘Overige financiële vaste activa’; hoofdstuk 7 ‘Vlottende activa: vorderingen’; hoofdstuk 8 ‘Vlottende activa: effecten’; hoofdstuk 14 ‘Schulden’.
1
Grondslagen
1.1
Opname van financiële instrumenten op de balans (‘recognition’)
De Richtlijnen bevatten geen specifieke bepalingen voor wanneer financiële instrumenten opgenomen dienen te worden. Richtlijn 115 ‘Criteria opname en vermelding’ bevat enkele algemene bepalingen voor het verwerken van activa en posten van het vreemd vermogen. IAS 39 bevat specifieke bepalingen voor de vraag wanneer een financieel instrument moet worden geactiveerd dan wel gepassiveerd. IAS 39.14 bepaalt dat een onderneming een financieel instrument op de balans opneemt zodra zij partij wordt in de contractuele bepalingen van het financiële instrument. Dit geldt zowel voor primaire financiële instrumenten als voor derivaten. Wel kan het bij derivaten voorkomen dat zij moeten worden geactiveerd/gepassiveerd terwijl de waarde nihil is, zodat bij eerste opneming in de balans per saldo niets verschijnt. Ter illustratie kan daarbij worden gedacht aan een valutatermijntransactie waarbij bij sluiting de prestatie en tegenprestatie een gelijke reële waarde hebben. De reële waarde van het instrument is daarmee nihil en er wordt dus bij eerste opname per saldo niets geactiveerd/gepassiveerd. 1.2
Verwijdering van de balans (‘derecognition’)
In de Richtlijnen is in RJ 115.110 een algemene bepaling opgenomen omtrent de ‘derecognition’ van activa en passiva. Een actief of een post van het vreemd vermogen dient niet langer in de balans te worden opgenomen indien de transactie ertoe leidt dat alle of nagenoeg alle rechten op economische voordelen en alle of nagenoeg alle risico’s met betrekking tot het actief of de post van het vreemd vermogen aan een derde worden overgedragen. IAS 39 gaat zeer gedetailleerd in op de ‘derecognition’ van financiële activa en passiva. Bij overdracht van financiële activa dient allereerst te worden beoordeeld of de regels voor ‘derecognition’ moeten worden toegepast op een deel of op het geheel van het financieel actief. Daarna dient te worden beoordeeld of nagenoeg alle risico’s en opbrengsten behouden zijn. Indien nagenoeg alle risico’s en opbrengsten zijn behouden, dienen de activa niet van de balans te worden gehaald. Indien nagenoeg alle risico’s en opbrengsten zijn overgedragen, worden de activa van de balans gehaald. Indien niet nagenoeg alle risico’s en opbrengsten zijn overgedragen en ook niet zijn behouden, dient te worden bepaald of ‘control’ (beschikkingsmacht) is overgedragen. Als ‘control’ is overgedragen worden de activa van de balans gehaald. Als ‘control’ is behouden, dan worden de activa op de balans gehouden voor zover de onderneming nog blootstaat aan veranderingen in de waarde van het actief (IAS 39.20). Of een onderneming ‘control’ heeft behouden over het actief hangt af van de mogelijkheid voor de ontvanger om het actief te verkopen. Als de ontvanger de mogelijkheid heeft het actief in zijn geheel te verkopen aan een derde partij zal de onderneming geen ‘control’ hebben behouden.
-176-
22A FINANCIËLE INSTRUMENTEN [HUIDIGE RICHTLIJN]
Daarnaast zijn regels opgenomen voor zogenaamde ‘pass-through arrangements’ waarbij de overdragende partij nog steeds de kasstromen int voor de kopende partij. Om een actief van de balans te halen dienen de geïnde kasstromen onverwijld te worden doorgegeven en mogen deze niet (tijdelijk) ten eigen bate worden gebruikt. Daarnaast mogen alleen de geïnde kasstromen worden doorgegeven. Ten aanzien van financiële passiva geldt (IAS 39.39) dat deze van de balans af gaan wanneer de verplichting tenietgaat, met andere woorden, wanneer de in het contract vastgelegde verbintenis door de onderneming wordt nagekomen, wordt ontbonden dan wel wanneer deze afloopt. Het kan daarbij niet alleen gaan om het kwijtschelden van een schuld of het aflossen van een lening, maar ook om het overdragen van een lening, mits daarbij geen garantie, terugverkoopverplichting of terugkooprecht anders dan tegen de dan geldende marktwaarde wordt overeengekomen en de crediteur de onderneming niet langer kan aanspreken voor het bedrag. Voorts kent IAS 39 zeer specifieke regels voor allerlei verschillende situaties (IAS 39.24-37 en 40-42). 1.3
Waardering van derivaten
Ingevolge IAS 39 dienen derivaten (afgeleide instrumenten) te worden behandeld als een financieel instrument dat wordt aangehouden voor handelsdoeleinden, en deze dienen uit dien hoofde tegen reële waarde te worden gewaardeerd met alle waardeveranderingen verantwoord in de winst- en verliesrekening (IAS 39.46). Ook bevat IAS 39 specifieke regels inzake de zogenaamde ‘embedded derivatives’ (IAS 39.11). In Nederland waren er geen specifieke regels voor de waardering van derivaten, behalve voor valutatermijncontracten. Echter ingevolge de nieuwe wetgeving hebben ondernemingen per 1 januari 2005 de mogelijkheid om alle financiële instrumenten (inclusief derivaten) te waarderen tegen actuele waarde (art. 2:384 lid 1 BW). Voor banken zijn ook specifieke regels ten aanzien van waardering van derivaten opgenomen (RJ 600.246). Zie hoofdstuk 33 ‘Banken’. 1.4
Fair value optie
IAS 39 kent de ‘fair value optie’. De fair value optie van IAS 39.9 staat ondernemingen toe op het moment dat zij een financieel instrument (een financieel actief of passief) aangaan, dit instrument aan te merken als gewaardeerd tegen reële waarde met verwerking van waardewijzigingen in de winst- en verliesrekening indien aan één van drie criteria is voldaan: 1 toepassen van de fair value optie neemt een boekhoudkundige ‘mismatch’ weg of vermindert deze aanzienlijk, welke zou bestaan als financiële activa of passiva op verschillende grondslagen worden gewaardeerd; 2 een groep van financiële instrumenten (active, passiva of beide) worden op reële waarde basis gemanaged, overeenkomstig een gedocumenteerde risk management/investerings strategie; 3 het financieel instrument bevat een ‘embedded derivative’.
-177-
RJ 290 kent de ‘fair value optie’ als zodanig niet. Ingevolge de in 2005 gewijzigde Nederlandse regelgeving is het onder de Richtlijnen wel toegestaan om financiële activa en passiva tegen fair value te waarderen. Er kan voor worden gekozen om de waardewijzigingen via het vermogen of het resultaat te verantwoorden; in beide gevallen moet een herwaarderingsreserve worden gevormd indien er geen frequente marktnoteringen aanwezig zijn (art. 2:390 lid 1 BW). 2
Presentatie
2.1
Classificatie van financiële instrumenten als eigen vermogen of vreemd vermogen in de enkelvoudige jaarrekening
In de enkelvoudige jaarrekening moet de presentatie van financiële instrumenten als eigen of als vreemd vermogen plaatsvinden op grond van de juridische vorm (RJ 240.207). IAS 32.15 vereist een presentatie op basis van de economische realiteit van het instrument. Daarbij wordt een financieel instrument als vreemd vermogen gepresenteerd indien er sprake is van een verplichting tot aflossing/terugkoop of indien de entiteit niet in staat is om de vergoeding op een instrument tegen te houden. Het eerste is het geval indien er sprake is van een contractuele aflossingsverplichting of indien de houder van het instrument de uitgevende entiteit kan dwingen tot aflossing of terugkoop. Het tweede is het geval indien het instrument, bijvoorbeeld een preferent aandeel, recht geeft op een bepaald percentage dividend indien er voldoende winst of voldoende vrije reserves zijn. Dit is niet binnen de beschikkingsmacht van de entiteit, dus de vergoeding kan niet worden tegengehouden. Met andere woorden, preferente aandelen worden als vreemd vermogen gepresenteerd tenzij de entiteit of de algemene vergadering van gewone aandeelhouders betaling van dividend kan tegenhouden (en ook aflossing kan worden tegengehouden) tot de ontbinding van de entiteit. 2.2
Classificatie bij samengestelde financiële instrumenten
IAS 32 (IAS 32.28) bepaalt dat indien een onderneming een financieel instrument uitgeeft dat zowel een schuld- als een eigen-vermogenscomponent bevat, deze beide componenten afzonderlijk moeten worden geclassificeerd onder respectievelijk het vreemd en het eigen vermogen. In de geconsolideerde jaarrekening heeft deze methodiek de voorkeur van de RJ. De Richtlijnen staan echter toe de schuld- en eigen-vermogenscomponent niet afzonderlijk te classificeren. In de toelichting moet dan wel worden aangegeven hoe deze instrumenten zijn verwerkt. Instrumenten die weliswaar met elkaar zijn verbonden maar als afzonderlijke instrumenten zijn te identificeren, zoals een obligatielening met warrants, moeten ook volgens de RJ afzonderlijk worden gepresenteerd (RJ 290.213). In de enkelvoudige jaarrekening is een splitsing in een eigen en vreemd vermogen component niet toegestaan. Een ander verschil tussen de Richtlijnen en IFRS is de waardering van de componenten. RJ 290 geeft aan dat er twee mogelijkheden zijn voor de bepaling van de boekwaarde van de componenten (RJ 290.217). Bij de eerste benadering bepaalt de onderneming eerst de boekwaarde van de financiële verplichting door de stroom van toekomstige betalingen aan rente
-178-
22A FINANCIËLE INSTRUMENTEN [HUIDIGE RICHTLIJN]
en aflossingen contant te maken tegen de geldende marktrente voor een vergelijkbare verplichting waaraan geen eigen vermogens component is gekoppeld. De boekwaarde van het eigen vermogenscomponent kan dan worden bepaald door de boekwaarde van de financiële verplichting af te trekken van de waarde van het samengesteld instrument als geheel. In de tweede benadering bepaalt de onderneming de waarde van de componenten afzonderlijk en, voor zover nodig, worden deze waarden op een pro-rata basis aangepast zodanig dat de som van de componenten gelijk is aan de waarde van het instrument als geheel. IFRS kent slechts de eerste benadering; de berekening van het eigen-vermogensdeel van een samengesteld instrument is in IAS 32 gelimiteerd tot het verschil tussen de totale waarde van het instrument en de reële waarde van het vreemd-vermogensdeel. IAS 32 behandelt tenslotte in meer gedetailleerde mate dan de RJ hoe derivaten op eigen aandelen dienen te worden geclassificeerd. Alleen in gevallen waarbij het derivaat wordt afgewikkeld door levering van een vast aantal eigen aandelen tegen een vast bedrag aan liquide middelen (of een ander financieel actief) kan een derivaat als eigen vermogen worden gepresenteerd. In alle andere gevallen (ook als een van de partijen een keuze heeft) dient het derivaat op eigen aandelen als financieel actief of financiële verplichting te worden opgenomen. Een put-optie geschreven door een onderneming op de aandelen van de onderneming leidt ertoe dat die aandelen niet langer als eigen vermogen dienen te worden geclassificeerd maar als verplichting in de balans dienen te worden opgenomen. Een verplichting waarbij de wijze van afwikkeling afhangt van het zich voordoen van een onzekere gebeurtenis, dient altijd als verplichting te worden geclassificeerd onafhankelijk van de kans van het zich voordoen van de gebeurtenis. 3
Toelichting
3.1
Additionele informatie
IFRS 7 vereist voor sommige deelonderwerpen soortgelijke informatie als vereist in RJ 290 (IFRS 7.7 en IFRS 7.21) maar bevat in totaal een veel groter aantal toelichtingseisen dan RJ 290: • kwantitatieve informatie over risico’s van financiële instrumenten. IFRS 7 benadrukt daarbij dat een onderneming informatie moet toelichten die de gebruikers in staat stelt te beoordelen hoe belangrijk financiële instrumenten voor de onderneming zijn. De standaard geeft aan dat hierbij informatie wordt gegeven die aansluit bij de wijze waarop het management de risico’s beoordeelt. Zo moet naast een aantal minimaal vereiste toelichtingen de kwantitatieve toelichting over risico’s worden gebaseerd op informatie die het ‘key management personnel’ hierover ontvangt. RJ 290 kent deze eis niet; • toelichting kredietrisico: RJ 290 en IFRS 7 vereisen informatie over maximaal kredietrisico en over belangrijke concentraties van kredietrisico. IFRS 7 kent daarnaast de volgende eis, die RJ 290 niet bevat. IFRS 7 vereist voor elk type risico dat voortkomt uit financiële instrumenten dat kwantitatieve toelichting wordt gegeven die is gebaseerd op informatie die het ‘key management personnel’ hierover ontvangt. Ten aanzien van kredietrisico vereist IFRS 7.36 specifieke informatie over kredietkwaliteit van financiële activa waarvan de looptijd nog niet is geëindigd en waarop geen bijzondere waardevermindering heeft
-179-
•
•
•
•
•
plaatsgevonden. Daarnaast vereist zij voor financiële activa waarvan de looptijd wel is geëindigd of waarop een bijzondere waardevermindering heeft plaatsgevonden, toelichting van een ouderdomsanalyse (IFRS 7.37); toelichting liquiditeitsrisico. RJ 290 vereist kwalitatieve toelichting over liquiditeitsrisico. IFRS 7 vereist kwantitatieve toelichting. Een onderneming dient een ouderdomsanalyse voor financiële verplichtingen te geven en een beschrijving van de wijze waarop de onderneming het liquiditeitsrisico beheerst (IFRS 7.39). IFRS 7.34 geeft aan dat de kwantitatieve toelichting moet aansluiten op informatie die het ‘key management personnel’ hierover ontvangt; toelichting marktrisico. RJ 290 vereist kwalitatieve toelichting over marktrisico. IFRS 7 vereist kwantitatieve toelichting. Een onderneming dient een gevoeligheidsanalyse op te nemen voor elk type marktrisico. Hierin dient te worden aangegeven hoe eigen vermogen en winst-en verliesrekening worden beïnvloed indien risicovariabelen zouden veranderen. Daarnaast dienen de gebruikte methoden en aannames worden toegelicht (IFRS 7.40). IFRS 7.34 geeft aan dat de kwantitatieve toelichting moet aansluiten op informatie die het ‘key management personnel’ hierover ontvangt; toelichting reële waarde. Voor elke categorie financieel actief en financiële verplichting, zowel in de balans opgenomen als niet in de balans opgenomen, dient de onderneming volgens RJ 290 en IFRS 7 informatie te geven over de reële waarde (RJ 290.336, IFRS 7.27). IFRS 7 vereist echter aanvullende toelichting over reële waarden. IFRS 7.27c vereist dat wordt aangegegeven of een waarderingstechniek wordt gebruikt waarvan de aannames niet gebaseerd zijn op prijzen uit observeerbare huidige markttransacties van soortgelijke instrumenten. Als dit het geval is dient de onderneming het bedrag toe te lichten dat op basis van de waarderingstechniek als wijziging in reële waarde is verantwoord in de winst-en verliesrekening (IFRS 7.27d); toelichting financiële activa boekwaarde hoger dan reële waarde. RJ 290 vereist dat indien een grote onderneming een of meer financiële activa heeft opgenomen tegen een boekwaarde die hoger is dan de reële waarde, deze onderneming de volgende gegevens opneemt in de toelichting (RJ 290.347): a de boekwaarde en de reële waarde van óf de individuele activa, óf de relevante groepen van die individuele activa; en b de redenen voor het niet-verlagen van de boekwaarde, inclusief het gegeven waarop de leiding van de onderneming de overtuiging baseert dat de boekwaarde kan worden gerealiseerd. IFRS 7 kent deze toelichtingseis niet; de Richtlijnen kennen geen specifieke toelichtingseisen ten aanzien van financiële activa of verplichtingen tegen reële waarde met waardewijzigingen in winst-en verliesrekening, maar bevat wel aanbevelingen op dit punt. IFRS 7 kent specifieke eisen, onder andere de toelichting van maximum kredietrisico en wijzigingen in de reële waarde van het instrument. Voor een gedetailleerde behandeling wordt verwezen naar het Handboek Jaarrekening EY 2007, paragraaf 26.7.9.
Voor verschillen met betrekking tot toelichting van waarderings-en resultaatbepalingsgrondslagen wordt verwezen naar hoofdstuk 4a paragraaf 3.1.
-180-
22B FINANCIËLE INSTRUMENTEN [ONTWERP-RICHTLIJN]
22b
Financiële instrumenten [ontwerp- Richtlijn] Nederlandse wet- en regelgeving
IFRS
Conclusie
1.1 Verwijdering van de balans (‘derecognition’)
Bij overdracht van economische voordelen en risico’s aan derden
Indien nagenoeg alle risico’s en opbrengsten zijn overgedragen, worden de financiële activa van de balans gehaald. Indien niet nagenoeg alle risico’s en opbrengsten zijn overgedragen maar ook niet zijn behouden, vaststellen of ‘control’ (beschikkingsmacht) is behouden. Is dat het geval, dan worden de activa op de balans gehandhaafd voor het deel waarvoor de onderneming nog risico loopt over de activa. Financiële passiva gaan van de balans af wanneer de in het contract vastgelegde verbintenis wordt nagekomen, wordt ontbonden of afloopt
IFRS strikter
1.2 Waardering van nietbeursgenoteerde eigen vermogensinstrumenten (activa)
Kostprijs of actuele waarde (keuze)
Reële waarde, tenzij reële waarde niet betrouwbaar te bepalen is
Strijdig
1.3 Waardering van derivaten met nietbeursgenoteerde onderliggende waarde
Kostprijs of actuele waarde (keuze)
Reële waarde, tenzij reële waarde niet betrouwbaar te bepalen is
Strijdig
1.4 ‘Fair value’ optie
Waardeveranderingen in het vermogen of resultaat; in beide gevallen moet een herwaarderingsreserve worden gevormd
Waardeveranderingen in het resultaat indien aan een aantal voorwaarden is voldaan
IFRS strikter
1
Grondslagen
-181-
1.5 Negatieve herwaarderingsreserve
1.6 Kostprijshedge
2
Nederlandse wet- en regelgeving Waardedalingen beneden kostprijs moeten in de W&V worden verantwoord (geen negatieve herwaarderingsreserve)
Kostprijshedge toegestaan
accounting
IFRS
Conclusie
Bij ‘available for sale’ financiële activa wordt een waardedaling beneden kostprijs in het eigen vermogen verantwoord tenzij sprake is van een ‘impairment’
Strijdig
Kostprijshedge bestaat niet
IFRS strikter
accounting
Presentatie
2.1 Classificatie van financiële instrumenten als eigen vermogen of vreemd vermogen in de enkelvoudige jaarrekening
Op basis aanduiding
juridische
Bij classificatie staat discretie van de uitgevende onderneming centraal
Strijdig
2.2 Classificatie bij samengestelde financiële instrumenten
Eigen- en vreemd-vermogenscomponenten mogen afzonderlijk worden gerubriceerd; indien niet afzonderlijk gerubriceerd dan in de toelichting aangeven hoe de instrumenten zijn verwerkt.
Eigen- en vreemd-vermogenscomponenten moeten afzonderlijk worden gerubriceerd
IFRS strikter
2.3 Classificatie van instrumenten met verplicht winstafhankelijke dividendbetaling
Classificatie als eigen vermogen of vreemd vermogen (keuze)
Classificatie vermogen
IFRS strikter
Specifieke toelichtingsvereisten
Specifieke toelichtingsvereisten
3
van
als
vreemd
Toelichting
3.1 Additionele informatie
-182-
IFRS eist meer toelichting
22B FINANCIËLE INSTRUMENTEN [ONTWERP-RICHTLIJN]
1
Grondslagen
1.1
Verwijdering van de balans (‘derecognition’)
In ORL 290.702 wordt aangegeven dat een financieel instrument niet langer in de balans dient te worden opgenomen indien een transactie er toe leidt dat alle of nagenoeg alle rechten op economische voordelen en alle of nagenoeg alle risico’s met betrekking tot de positie aan een derde zijn overgedragen. Vervolgens wordt aangegeven dat de bepalingen van RJ 115 voor het niet langer verwerken van activa en verplichtingen ook van toepassing zijn op financiële instrumenten. RJ 115.110 bevat een algemene bepaling omtrent de ‘derecognition’ van activa en passiva. Een actief of een post van het vreemd vermogen dient niet langer in de balans te worden opgenomen indien de transactie ertoe leidt dat alle of nagenoeg alle rechten op economische voordelen en alle of nagenoeg alle risico’s met betrekking tot het actief of de post van het vreemd vermogen aan een derde worden overgedragen. IAS 39 gaat zeer gedetailleerd in op de ‘derecognition’ van financiële activa en passiva. Bij overdracht van financiële activa dient allereerst te worden beoordeeld of de regels voor ‘derecognition’ moeten worden toegepast op een deel of op het geheel van het financieel actief. Daarna dient te worden beoordeeld of nagenoeg alle risico’s en opbrengsten behouden zijn. Indien nagenoeg alle risico’s en opbrengsten zijn behouden, dienen de activa niet van de balans te worden gehaald. Indien nagenoeg alle risico’s en opbrengsten zijn overgedragen, worden de activa van de balans gehaald. Indien niet nagenoeg alle risico’s en opbrengsten zijn overgedragen en ook niet zijn behouden, dient te worden bepaald of ‘control’ (beschikkingsmacht) is overgedragen. Als ‘control’ is overgedragen worden de activa van de balans gehaald. Als ‘control’ is behouden, dan worden de activa op de balans gehouden voor zover de onderneming nog blootstaat aan veranderingen in de waarde van het actief (IAS 39.20). Of een onderneming ‘control’ heeft behouden over het actief hangt af van de mogelijkheid voor de ontvanger om het actief te verkopen. Als de ontvanger de mogelijkheid heeft het actief in zijn geheel te verkopen aan een derde partij zal de onderneming geen ‘control’ hebben behouden (IAS 39.23). Overdracht van een financieel actief kan plaatsvinden door juridische overdracht waarbij de ontvanger het recht krijgt rechtstreeks de kasstromen te ontvangen van de debiteur. Daarnaast zijn regels opgenomen voor zogenaamde ‘pass-through arrangements’ waarbij de overdragende partij nog steeds de kasstromen int voor de kopende partij. Om te voldoen aan de ‘derecognition’ criteria voor deze financiële activa dienen de geïnde kasstromen onverwijld te worden doorgegeven en mogen deze niet (tijdelijk) ten eigen bate worden gebruikt. Daarnaast mogen alleen de geïnde kasstromen worden doorgegeven. Ten aanzien van financiële passiva geldt (IAS 39.39) dat deze van de balans af gaan wanneer de verplichting tenietgaat, met andere woorden, wanneer de in het contract vastgelegde verbintenis door de onderneming wordt nagekomen, wordt ontbonden dan wel wanneer deze afloopt. Het kan daarbij niet alleen gaan om het kwijtschelden van een schuld of het aflossen van een lening, maar ook om het overdragen van een lening, mits daarbij geen garantie, terugverkoopverplichting of terugkooprecht anders dan tegen de dan geldende marktwaarde wordt overeengekomen en de crediteur de onderneming niet langer kan aanspreken voor het bedrag.
-183-
Voorts kent IAS 39 zeer specifieke regels voor allerlei verschillende situaties (IAS 39.24-37 en 40-42). 1.2
Waardering van niet-beursgenoteerde eigen vermogensinstrumenten (activa)
De classificatie van een financieel actief is relevant voor de waardering van het actief. ORL 290 onderscheidt vijf categorieën financiële activa (ORL 290.407), met daarbinnen een aantal subcategorieën. IAS 39 onderscheidt vier categorieën financiële activa (IAS 39.9). De indeling in de (sub)categorieën volgens ORL 290 en IAS 39 is op hoofdlijnen gelijk. Ten aanzien van eigen vermogensinstrumenten bestaat het volgende verschil. ORL 290 geeft aan dat eigen vermogensinstrumenten die niet-beursgenoteerd zijn kunnen worden gewaardeerd tegen kostprijs danwel reële waarde. Dit is een keuze. Onder IAS 39 worden niet-beursgenoteerde eigen vermogensinstrumenten tegen reële waarde gewaardeerd, tenzij de reële waarde niet betrouwbaar te bepalen is. In dat geval wordt het instrument tegen kostprijs gewaardeerd. Het komt echter maar weinig voor dat de reële waarde niet betrouwbaar te bepalen is. Voor banken zijn ook specifieke regels ten aanzien van waardering van derivaten opgenomen (RJ 600.246). Zie hoofdstuk 33 ‘Banken’. 1.3
Waardering van derivaten met niet-beursgenoteerde onderliggende waarde
Ook voor derivaten aan de activa zijde geldt het gestelde in 1.2. Voor financiële passiva onderscheidt ORL 290 drie categorieën. IAS 39 onderscheidt dezelfde categorieën. Het verschil betreft de waardering van derivaten met niet-beursgenoteerde onderliggende waarden. ORL 290 geeft aan dat derivaten met niet-beursgenoteerde onderliggende waarden kunnen worden gewaardeerd tegen kostprijs danwel reële waarde. Dit is een keuze. Onder IAS 39 worden nietbeursgenoteerde derivaten tegen reële waarde gewaardeerd, tenzij de reële waarde niet betrouwbaar te bepalen is. In dat geval wordt het instrument tegen kostprijs gewaardeerd. Het komt echter maar weinig voor dat de reële waarde niet betrouwbaar te bepalen is. 1.4
Fair value optie
IAS 39 kent de ‘fair value optie’. De fair value optie van IAS 39.9 staat ondernemingen toe op het moment dat zij een financieel instrument (een financieel actief of passief) aangaan, dit instrument aan te merken als gewaardeerd tegen reële waarde met verwerking van waardewijzigingen in de winst- en verliesrekening indien aan één van drie criteria is voldaan: 1 toepassen van de fair value optie neemt een boekhoudkundige ‘mismatch’ weg of vermindert deze aanzienlijk, welke zou bestaan als financiële activa of passiva op verschillende grondslagen worden gewaardeerd;
-184-
22B FINANCIËLE INSTRUMENTEN [ONTWERP-RICHTLIJN]
2 3
een groep van financiële instrumenten (active, passiva of beide) worden op reële waarde basis gemanaged, overeenkomstig een gedocumenteerde risk management/investerings strategie; het financieel instrument bevat een ‘embedded derivative’.
ORL 290 kent de ‘fair value optie’ als zodanig niet. Ingevolge de in 2005 gewijzigde Nederlandse regelgeving is het onder de Richtlijnen wel toegestaan om financiële activa en passiva tegen fair value te waarderen. Er kan voor worden gekozen om de waardewijzigingen via het vermogen of het resultaat te verantwoorden; in beide gevallen moet een herwaarderingsreserve worden gevormd indien er geen frequente marktnoteringen aanwezig zijn (art. 2:390 lid 1 BW). 1.5
Negatieve herwaarderingsreserve
De rechtspersoon kan bij de verwerking van ongerealiseerde waardemutaties op tegen reële waarde gewaardeerde (i) gekochte leningen en obligaties of (ii) investeringen in eigen vermogen instrumenten kiezen voor verantwoording in de herwaarderingsreserve. In dat geval mag deze herwaarderingsreserve, per financieel actief gemeten, niet negatief worden (ORL 290.517(b), 290.518(b), 290.521(b) en 290.522(b)). Onder IFRS worden waardedalingen beneden kostprijs op ‘available for sale’ financiële activa wel ten laste van het eigen vermogen gebracht, tenzij er sprake is van een ‘impairment’. 1.6
Kostprijshedge
ORL 290 onderscheidt de zogenaamde ‘kostprijshedge’ waarbij wordt toegestaan hedge instrumenten te waarderen tegen kostprijs. Het hedge instrument kan een derivaat zijn of een monetaire post in vreemde valuta. IAS 39 kent deze vorm van hedge accounting niet omdat hedge instrumenten tegen reële waarde worden gewaardeerd en niet tegen kostprijs. Bij kostprijshedgeafdekking wordt het risico van veranderingen in de reële waarde of variabiliteit van kasstromen afgedekt, terwijl het derivaat net als het afgedekte instrument tegen kostprijs wordt gewaardeerd. 2
Presentatie
2.1
Classificatie van financiële instrumenten als eigen vermogen of vreemd vermogen in de enkelvoudige jaarrekening
In de enkelvoudige jaarrekening moet de presentatie van financiële instrumenten als eigen of als vreemd vermogen plaatsvinden op grond van de juridische vorm (RJ 240.207). IAS 32.15 vereist een presentatie op basis van de economische realiteit van het instrument. Daarbij wordt een financieel instrument als vreemd vermogen gepresenteerd indien er sprake is van een verplichting tot aflossing/terugkoop of indien de entiteit niet in staat is om de vergoeding op een instrument
-185-
tegen te houden. Het eerste is het geval indien er sprake is van een contractuele aflossingsverplichting of indien de houder van het instrument de uitgevende entiteit kan dwingen tot aflossing of terugkoop. Het tweede is het geval indien het instrument, bijvoorbeeld een preferent aandeel, recht geeft op een bepaald percentage dividend indien er voldoende winst of voldoende vrije reserves zijn. Dit is niet binnen de beschikkingsmacht van de entiteit, dus de vergoeding kan niet worden tegengehouden. Met andere woorden, preferente aandelen worden als vreemd vermogen gepresenteerd tenzij de entiteit of de algemene vergadering van gewone aandeelhouders betaling van dividend kan tegenhouden (en ook aflossing kan worden tegengehouden) tot de ontbinding van de entiteit. 2.2
Classificatie bij samengestelde financiële instrumenten
IAS 32 (IAS 32.28) bepaalt dat indien een onderneming een financieel instrument uitgeeft dat zowel een schuld- als een eigen-vermogenscomponent bevat, deze beide componenten afzonderlijk moeten worden geclassificeerd onder respectievelijk het vreemd en het eigen vermogen. In de geconsolideerde jaarrekening heeft deze methodiek de voorkeur van de RJ (ORL 290.813). De Richtlijnen staan echter toe de schuld- en eigen-vermogenscomponent niet afzonderlijk te classificeren. In de toelichting moet dan wel worden aangegeven hoe deze instrumenten zijn verwerkt. Instrumenten die weliswaar met elkaar zijn verbonden maar als afzonderlijke instrumenten zijn te identificeren, zoals een obligatielening met warrants, moeten ook volgens de RJ afzonderlijk worden gepresenteerd. 2.3
Classificatie instrumenten met verplichte winstafhankelijke dividendbetaling
Indien een rechtspersoon een instrument uitgeeft waarop geen terugbetaling behoeft plaats te vinden, maar waarop wel jaarlijks een vast dividend moet worden betaald indien en voor zover er voldoende winst is, moet dit instrument onder IAS 32 worden gepresenteerd als vreemd vermogen. De reden daarvoor is dat de rechtspersoon geen discretie heeft over het al dan niet betalen van dividend, betaling is verplicht bij voldoende winst. Volgens RJ 290.810 (ORL) ligt het karakter van deze instrumenten vanwege de winstafhankelijkheid zodanig dicht tegen eigen vermogen aan dat de rechtspersoon de keuze heeft tussen classificatie als eigen of vreemd vermogen. 3
Toelichting
3.1
Additionele informatie
IFRS 7 vereist voor sommige deelonderwerpen soortgelijke informatie als vereist in ORL 290 (IFRS 7.7 en IFRS 7.21) maar bevat in totaal een veel groter aantal toelichtingseisen dan ORL 290:
-186-
22B FINANCIËLE INSTRUMENTEN [ONTWERP-RICHTLIJN]
•
•
•
•
•
•
kwantitatieve informatie over risico’s van financiële instrumenten. IFRS 7 benadrukt daarbij dat een onderneming informatie moet toelichten die de gebruikers in staat stelt te beoordelen hoe belangrijk financiële instrumenten voor de onderneming zijn. De standaard geeft aan dat hierbij informatie wordt gegeven die aansluit bij de wijze waarop het management de risico’s beoordeelt. Zo moet naast een aantal minimaal vereiste toelichtingen de kwantitatieve toelichting over risico’s worden gebaseerd op informatie die het ‘key management personnel’ hierover ontvangt. ORL 290 kent deze eis niet; toelichting kredietrisico: ORL 290 en IFRS 7 vereisen informatie over maximaal kredietrisico en over belangrijke concentraties van kredietrisico. IFRS 7 kent daarnaast de volgende eis, die ORL 290 niet bevat. IFRS 7 vereist voor elk type risico dat voortkomt uit financiële instrumenten dat kwantitatieve toelichting wordt gegeven die is gebaseerd op informatie die het ‘key management personnel’ hierover ontvangt. Ten aanzien van kredietrisico vereist IFRS 7.36 specifieke informatie over kredietkwaliteit van financiële activa waarvan de looptijd nog niet is geëindigd en waarop geen bijzondere waardevermindering heeft plaatsgevonden. Daarnaast vereist zij voor financiële activa waarvan de looptijd wel is geëindigd of waarop een bijzondere waardevermindering heeft plaatsgevonden, toelichting van een ouderdomsanalyse (IFRS 7.37); toelichting liquiditeitsrisico. ORL 290 vereist kwalitatieve toelichting over liquiditeitsrisico. IFRS 7 vereist kwantitatieve toelichting. Een onderneming dient een ouderdomsanalyse voor financiële verplichtingen te geven en een beschrijving van de wijze waarop de onderneming het liquiditeitsrisico beheerst (IFRS 7.39). IFRS 7.34 geeft aan dat de kwantitatieve toelichting moet aansluiten op informatie die het ‘key management personnel’ hierover ontvangt; toelichting marktrisico. ORL 290 vereist kwalitatieve toelichting over marktrisico. IFRS 7 vereist kwantitatieve toelichting. Een onderneming dient een gevoeligheidsanalyse op te nemen voor elk type marktrisico. Hierin dient te worden aangegeven hoe eigen vermogen en winst-en verliesrekening worden beïnvloed indien risicovariabelen zouden veranderen. Daarnaast dienen de gebruikte methoden en aannames worden toegelicht (IFRS 7.40). IFRS 7.34 geeft aan dat de kwantitatieve toelichting moet aansluiten op informatie die het ‘key management personnel’ hierover ontvangt; toelichting reële waarde. Voor elke categorie financieel actief en financiële verplichting, zowel in de balans opgenomen als niet in de balans opgenomen, dient de onderneming volgens ORL 290 en IFRS 7 informatie te geven over de reële waarde (ORL 290.937, IFRS 7.27). IFRS 7 vereist echter aanvullende toelichting over reële waarden. IFRS 7.27c vereist dat wordt aangegegeven of een waarderingstechniek wordt gebruikt waarvan de aannames niet gebaseerd zijn op prijzen uit observeerbare huidige markttransacties van soortgelijke instrumenten. Als dit het geval is dient de onderneming het bedrag toe te lichten dat op basis van de waarderingstechniek als wijziging in reële waarde is verantwoord in de winst-en verliesrekening (IFRS 7.27d); toelichting financiële activa boekwaarde hoger dan reële waarde. ORL 290 vereist dat indien een onderneming een of meer financiële activa heeft opgenomen tegen een boekwaarde die hoger is dan de reële waarde, deze onderneming de volgende gegevens opneemt in de toelichting (ORL 290.943):
-187-
a
•
de boekwaarde en de reële waarde van óf de individuele activa, óf de relevante groepen van die individuele activa; en b de redenen voor het niet-verlagen van de boekwaarde, inclusief het gegeven waarop de leiding van de onderneming de overtuiging baseert dat de boekwaarde kan worden gerealiseerd. IFRS 7 kent deze toelichtingseis niet; de Richtlijnen kennen geen specifieke toelichtingseisen ten aanzien van financiële activa of verplichtingen tegen reële waarde met waardewijzigingen in winst-en verliesrekening, maar bevat wel aanbevelingen op dit punt. IFRS 7 kent specifieke eisen, onder andere de toelichting van maximum kredietrisico en wijzigingen in de reële waarde van het instrument. Voor een gedetailleerde behandeling wordt verwezen naar het Handboek Jaarrekening EY 2007, paragraaf 26.7.9.
Voor verschillen met betrekking tot toelichting van waarderings-en resultaatbepalingsgrondslagen wordt verwezen naar hoofdstuk 4a paragraaf 3.1. Richtlijnen en standaarden Relevante richtlijnen en standaarden: • Richtlijn 290 Financiële instrumenten (aangepast 2005) • ontwerp-Richtlijn 290 Financiële instrumenten (2006) • Richtlijn 291 Financiële instrumenten (aangepast 2005) • IAS 32 Financial Instruments: Presentation (revised 2005) • IAS 39 Financial Instruments: Recognition and Measurement (revised 2005) • IFRS 7 Financial Instruments: Disclosures
-188-
23 LEASING
23
Leasing Nederlandse wet- en regelgeving
IFRS
Conclusie
1.1 Onderscheid financiële en operationele lease
Naast kwalitatieve ook kwantitatieve indicatoren
Alleen kwalitatieve indicatoren
NL strikter
1.2 Verwerking verkregen (investerings)subsidies
In mindering op de boekwaarde van het actief
Geen expliciete bepaling
NL strikter
1.3 Specifieke regeling voor SPE’s
Economische risico’s gedragen in een andere hoedanigheid worden mede in aanmerking genomen
Geen expliciete bepaling
NL strikter
1.4 Verantwoording initiële directe kosten van een financiële lease bij lessor
Activeren en afschrijven of ineens in de winst-enverliesrekening boeken.
Activeren en afschrijven
IFRS strikter
1.5 Verantwoording initiële directe kosten van een operationele lease bij lessor
Toerekenen over de leaseperiode tegenover de leasebaten of direct ten last van het resultaat.
Opnemen in de boekwaarde van het actief onder operationele lease en toerekenen over de leaseperiode op dezelfde basis als leaseopbrengsten.
IFRS strikter
–
–
–
Beperkte informatieverschaffing
De in de toelichting op te nemen informatie is uitgebreider dan op grond van de Richtlijnen is vereist
IFRS eist meer toelichting
1
2
3
Grondslagen
Presentatie
Toelichting
3.1 Additionele informatie
-189-
Algemeen IAS 17 en Richtlijn 292 sluiten leaseovereenkomsten voor de exploratie of het gebruik van natuurlijke hulpbronnen (zoals olie, gas, et cetera) en licentieovereenkomsten met betrekking tot zaken als films, video’s, toneelstukken, manuscripten, patenten en copyrights uit. Deze overeenkomsten zullen dus geanalyseerd moeten worden op basis van andere IFRS of Richtlijnen zoals IAS 38/Richtlijn 210 ‘Immateriële vaste activa’ en IAS 18/Richtlijn 270 ‘De winst-en-verliesrekening’. Overigens kan voor dergelijke contracten in sommige gevallen zo veel overeenkomst bestaan met een leasetransactie, dat de voorschriften van IAS 17 en Richtlijn 292 mede richtinggevend zullen zijn voor de behandeling van de overeenkomsten. 1
Grondslagen
1.1
Onderscheid financiële en operationele lease
De criteria die in de Richtlijnen en IFRS/IAS worden gehanteerd ten behoeve van het onderscheid tussen financiële en operationele leasing, zijn inhoudelijk gelijk; de leaseclassificatie wordt bepaald door de economische realiteit van de transactie en niet door de juridische vorm. Uit het geheel van de contractvoorwaarden dient het karakter van de lease te worden afgeleid (RJ 292.120). Of zoals IAS 17.7 het formuleert: ‘The classification of leases adopted (…) is based on the extent to which risks and rewards incident to ownership of a leased asset lie with the lessor or the lessee.’ Verschillend is echter dat RJ 292.120 naast kwalitatieve voorbeelden ook kwantitatieve indicatoren aanhaalt, terwijl IAS 17.10 alleen kwalitatieve voorbeelden noemt. Kwantitatieve indicatoren zijn bijvoorbeeld het 75%-criterium (de leaseperiode moet 75% of meer van de economische levensduur bedragen) en het 90%-criterium (de contante waarde van de minimale leasebetalingen moet 90% of meer van de waarde van het lease-object bedragen). Overigens worden de kwantitatieve indicatoren uitdrukkelijk als aanvulling op de voorbeelden genoemd voor de invulling van de hoofdregel. IAS 17.10 noemt hier slechts de kwalitatieve criteria: ‘the major part of the economic life of the asset’, en ‘substantially all of the fair value of the leased asset’. 1.2
Verwerking verkregen (investerings)subsidies
Bij een financiële lease (en huurkoop) dienen het actief en de daarmee samenhangende schuld bij het aangaan van de overeenkomst in de balans van de gebruiker (de lessee) te worden gewaardeerd op de prijs die bij contante betaling zou moeten worden voldaan, onder aftrek van (investerings)subsidies en dergelijke waar de financier (de lessor) in verband met de overeenkomst recht op krijgt. Indien de contante waarde van de leasebetalingen echter lager is dan deze waarde, dient te worden gewaardeerd op deze contante waarde. IAS 17 heeft hieromtrent niets bepaald.
-190-
23 LEASING
1.3
Specifieke regeling voor SPE’s
RJ 292.111 bepaalt dat het economisch risico gedragen door de lessee of een groepsmaatschappij van de lessee in een andere hoedanigheid dan die van lessee, mede in aanmerking dient te worden genomen in het kader van de beoordeling of uit het geheel van de contractvoorwaarden blijkt dat er sprake is van financiële leasing. Met deze bepaling wordt expliciet ingegaan op de zogenoemde ‘Special Purpose Entity’ (‘SPE’) of ‘Special Purpose Company’ met leaseactiviteiten; er wordt een lease-overeenkomst gesloten met een speciaal voor dit doel opgerichte maatschappij (een SPE; verder SPC) die optreedt als lessor. De lessee – of een groepsmaatschappij van de lessee – kan optreden in een andere hoedanigheid dan die van lessee, bijvoorbeeld als aandeelhouder, (commanditair) vennoot, financier of garantiegever, en een deel van het economisch risico ten aanzien van het lease-object lopen: het economisch risico van het geheel of gedeeltelijk verloren gaan van het door de lessee in de SPC ingebrachte kapitaal bij waardevermindering van het lease-object, of van schade die wordt geleden doordat de lessor een beroep doet op een garantiestelling door een groepsmaatschappij van de lessee. In IAS 17 wordt geen speciale aandacht geschonken aan de situatie waarin een SPC-lessor wordt ingeschakeld. Over de consolidatie van ‘special purpose entities’ (SPE) is door het Standing Interpretations Committee (SIC) van de IASB wel een meer algemene uitspraak gedaan (SIC 12). De kern daarvan is dat een SPE dient te worden geconsolideerd als de zeggenschap (‘control’) berust bij de voor consolidatie in aanmerking komende maatschappij, in dit geval de lessee. In SIC 12 zijn voorbeelden gegeven van situaties waarin ‘in substance’ (dat wil zeggen, gemeten naar de economische realiteit) ‘control’ moet worden aangenomen en consolidatie dus plaats moet vinden. 1.4
Verantwoording initiële directe kosten van een financiële lease bij lessor
Initiële directe kosten van de lessor bij het aangaan van een lease dienen te worden geactiveerd en afgeschreven (IAS 17.24). De initiële directe kosten dienen betrokken te worden bij de berekening van de impliciete rente van de lease (IAS 17.4). In de Nederlandse regelgeving is er een keuze tussen activeren of direct als last nemen (RJ 292.303). IFRS is dus strikter. 1.5
Verantwoording initiële directe kosten van een operationele lease bij lessor
De Richtlijnen van de RJ geven aan dat initiële directe kosten hetzij worden toegerekend over de leaseperiode tegenover de leasebaten, hetzij direct ten laste van de winst-en-verliesrekening worden gebracht (RJ 292.315). IAS 17.52 staat deze keuze niet toe. Initiële directe kosten voor de lessor worden opgenomen in de boekwaarde van het actief onder operationele lease en toegerekend over de leaseperiode op dezelfde basis als de leaseopbrengsten.
-191-
2
Presentatie
Er zijn geen verschillen tussen de Nederlandse regelgeving en IFRS. 3
Toelichting
3.1
Additionele informatie
De toelichtingsvereisten van Richtlijn 292 zijn vrijwel identiek aan die van IAS 17. IAS 17 vereist in een aantal gevallen opname van toelichting, dat door de Richtlijnen slechts worden aanbevolen: a informatie te verstrekken door de lessee bij financiële lease (IAS 17.31 versus RJ 292.208): een beschrijving van de inhoud van belangrijke lease-overeenkomsten (IAS 17.23[c]). Dit wordt door de RJ niet verplicht, maar wel aanbevolen; b informatie te verstrekken door de lessee bij operationele lease (IAS 17.35 versus RJ 292.212): een beschrijving van de inhoud van belangrijke lease-overeenkomsten (IAS 17.35[d]). Dit wordt door de RJ niet verplicht, maar wel aanbevolen; c informatie te verstrekken door de lessor bij financiële lease (IAS 17.47 versus RJ 292.311): IAS 17.47[f] vereist een algemene beschrijving van de door de lessee aangegane belangrijke groepen van financiële lease-overeenkomsten verplicht, in de Richtlijnen wordt aanbevolen deze op te nemen; d informatie te verstrekken door de lessor bij operationele lease (IAS 17.56 versus RJ 292.319): IAS 17.56[c] vereist een algemene beschrijving van de door de lessee aangegane belangrijke groepen van financiële lease-overeenkomsten verplicht, in de Richtlijnen van de RJ wordt aanbevolen deze op te nemen. Richtlijnen en standaarden Relevante richtlijnen en standaarden: • Richtlijn 292 Leasing (2006) • IAS 17 Leases (revised 2003) • SIC 15 Operating Lease Incentives (1998) • SIC 27 Evaluating the Substance of Transactions Involving the Legal Form of a Lease (2001) • IFRIC 4 Determining whether an Arrangement contains a Lease (2004)
-192-
24 STELSELWIJZIGINGEN, SCHATTINGSWIJZIGINGEN EN FOUTENHERSTEL
24
Stelselwijzigingen, schattingswijzigingen en foutenherstel Nederlandse wet- en regelgeving
IFRS
Conclusie
1.1 Onderscheid stelselwijzigingen
Aanvullende situaties waarin een stelselwijziging mag worden doorgevoerd
Slechts onderscheid tussen verplichte en vrijwillige stelselwijzigingen met een minder ruime toepassing
IFRS strikter
1.2 Verwerking fouten
Onderscheid tussen fundamentele fouten en andere fouten: fundamentele fouten worden via rechtstreekse mutatie van het eigen vermogen in het jaar van herstel verwerkt en andere fouten worden in de winst-en-verliesrekening verwerkt
Alle fouten worden via rechtstreekse mutatie van het eigen vermogen verwerkt
Strijdig ten aanzien van de verwerking van andere fouten
–
–
–
3.1 Stelselwijziging
Minder uitgebreide informatieverschaffing
Meer uitgebreide informatieverschaffing
IFRS eist meer toelichting
3.2
Stelselwijziging – invloed volgende boekjaren
Cijfermatige indicatie van deze invloed
–
NL eist meer toelichting
3.3
Stelselwijziging – toekomstige stelselwijziging
Geen specifieke regel
Specifieke toelichting
IFRS eist meer toelichting
Aard, omvang en wijze van herstel van fundamentele fout
Uitgebreidere informatieverschaffing voor fout en fundamentele fout waaronder toerekening van herstel van fout aan jaren
IFRS eist meer toelichting
1
2
3
Grondslagen
Presentatie
Toelichting
3.4 Toelichting fout
-193-
1
Grondslagen
1.1
Onderscheid stelselwijzigingen
IFRS maakt een onderscheid tussen verplichte en vrijwillige stelselwijzigingen waarbij er verschillen zijn in de verwerking en de toelichting (zie par. 1.2 hieronder). De Richtlijnen maken dit onderscheid niet. IAS 8.14 schrijft voor dat een stelselwijziging uitsluitend moet worden doorgevoerd: • indien een standaard of een interpretatie dat vereist: de verplichte stelselwijziging; of • indien die leidt tot een betere weergave in de jaarrekening van de financiële positie, de behaalde resultaten of de kasstromen van de onderneming: de vrijwillige stelselwijziging. In tegenstelling tot de RJ noemt IAS 8 geen situaties waarin een stelselwijziging mag worden doorgevoerd. Naast een stelselwijziging die doorgevoerd moet worden indien de wet dat vereist, de Richtlijnen dat verlangen of de wijziging leidt tot een belangrijke verbetering, mag onder de RJ een stelselwijziging worden doorgevoerd indien (RJ 140.207): • het nieuwe stelsel aansluit op een voorkeur in de wet of in de Richtlijnen; of • het nieuwe stelsel aansluit op nieuw ingevoerde alternatieven in de wet of in de Richtlijnen; of • het nieuwe stelsel in de desbetreffende bedrijfstak algemeen gebruikelijk is; of • het nieuwe stelsel aansluit bij internationale opvattingen; of • het nieuwe stelsel aansluit bij het stelsel van de moedermaatschappij; of • een belangrijke verandering in de aard van de activiteiten van de rechtspersoon met zich meebrengt dat een gewijzigde grondslag of presentatie een beter inzicht geeft in het vermogen en/of resultaat van de rechtspersoon. De mogelijkheden tot het doorvoeren van een stelselwijziging zijn onder de RJ ruimer. Hoewel de RJ meer ruimte lijkt te bieden voor het doorvoeren van een stelselwijziging, staat toch in alle gevallen het inzichtsvereiste centraal. Materieel sluiten de bepalingen van de RJ ten aanzien van de aanvaardbaarheid van stelselwijzigingen daarom aan op die in IAS 8. 1.2
Verwerking van fouten
De Richtlijnen verstaan onder een fundamentele fout een zodanige onjuistheid in de jaarrekening – geconstateerd na het vaststellen of goedkeuren van die jaarrekening door de leden of aandeelhouders – dat de jaarrekening in het geven van het wettelijk vereiste inzicht tekortschiet (RJ 150.102). De Richtlijnen maken ten aanzien van de verwerking een onderscheid tussen fundamentele fouten en andere fouten. Richtlijn 150.201 bepaalt dat het effect van een fundamentele fout dient te worden verwerkt als een rechtstreekse mutatie in het eigen vermogen aan het begin van het boekjaar waarin de fundamentele fout wordt geconstateerd en gecorrigeerd. De vergelijkende cijfers dienen indien mogelijk opgenomen te worden zoals die zouden zijn geweest zonder het maken van de fundamentele fout (RJ 150.203). Dit betekent dat enerzijds de openingssaldi van de activa, de verplichtingen en het eigen vermogen in het jaar van herstel
-194-
24 STELSELWIJZIGINGEN, SCHATTINGSWIJZIGINGEN EN FOUTENHERSTEL
moeten worden aangepast en anderzijds de vergelijkende cijfers van de winst-en-verliesrekening door eliminatie van de fout moeten worden aangepast. In tegenstelling tot de RJ maakt de IASB geen onderscheid tussen fundamentele en nietfundamentele fouten. Alle fouten dienen op dezelfde wijze te worden verwerkt. Op grond van IAS 8.42 moeten fouten met terugwerkende kracht worden hersteld, op de wijze zoals bovenstaand beschreven voor fundamentele fouten onder de Nederlandse Richtlijnen. 2
Presentatie
Er zijn geen verschillen in presentatie tussen de Nederlandse regelgeving en IFRS. 3
Toelichting
3.1
Stelselwijziging
De Richtlijnen 140.213/214 verlangen de volgende informatie: • een uiteenzetting van de verschillen tussen het oude en het nieuwe stelsel; • de redenen die tot de stelselwijziging hebben geleid; • de toegepaste wijze van verwerken van de effecten van de stelselwijziging; • de betekenis van de stelselwijziging voor vermogen en resultaat; • de betekenis van de stelselwijziging voor individuele posten; • een cijfermatige indicatie van een belangrijke kwantitatieve invloed op een of meer volgende boekjaren (zie 3.2 hierna). De IASB maakt bij de informatie die moet worden verstrekt in de toelichting onderscheid tussen stelselwijzigingen als gevolg van de toepassing van een nieuwe standaard of interpretatie en vrijwillige stelselwijzigingen. Indien er sprake is van een stelselwijziging als gevolg van de toepassing van een nieuwe standaard of interpretatie die leidt tot een effect op de huidige of een voorgaande periode dan wel op toekomstige perioden, moet de volgende informatie in de toelichting worden opgenomen (IAS 8.28): • de titel van de standaard of interpretatie; • indien van toepassing, dat de stelselwijziging geschiedt in overeenstemming met de overgangsbepalingen van de desbetreffende standaard of interpretatie; • de aard van de stelselwijziging; • indien van toepassing, een beschrijving van de overgangsbepalingen; • indien van toepassing, de overgangsbepalingen die een effect kunnen hebben op toekomstige perioden; • het bedrag van de aanpassing voor de huidige periode en voor elke voorafgaande periode; • het bedrag van de aanpassingen met betrekking tot perioden voorafgaand aan de perioden die in de vergelijkende cijfers worden gerapporteerd;
-195-
•
indien van toepassing, de omstandigheden die ertoe hebben geleid dat het praktisch niet mogelijk is om de stelselwijziging geheel of gedeeltelijk met terugwerkende kracht toe te passen en een beschrijving van hoe en vanaf wanneer de stelselwijziging wel is doorgevoerd.
Indien er sprake is van een vrijwillige stelselwijziging die leidt tot een effect op de huidige of een voorgaande periode dan wel op toekomstige perioden, moet de volgende informatie in de toelichting worden opgenomen (IAS 8.29): • de aard van de stelselwijziging; • de redenen waarom het nieuwe stelsel betrouwbare en meer relevante informatie geeft; • het bedrag van de aanpassing voor de huidige periode en voor elke voorafgaande periode; • het bedrag van de aanpassingen met betrekking tot perioden voorafgaand aan de perioden die in de vergelijkende cijfers worden gerapporteerd; • indien van toepassing, de omstandigheden die ertoe hebben geleid dat het praktisch niet mogelijk is om de stelselwijziging geheel of gedeeltelijk met terugwerkende kracht toe te passen en een beschrijving van hoe en vanaf wanneer de stelselwijziging wel is doorgevoerd. De gevraagde toelichting onder IFRS is uitgebreider dan de toelichting die door de Richtlijnen wordt gevraagd. 3.2
Stelselwijziging - invloed volgende jaren
De Richtlijnen geven aan dat in het geval dat verwacht kan worden dat een stelselwijziging een belangrijke kwantitatieve invloed zal hebben op een of meer volgende boekjaren, een cijfermatige indicatie van deze invloed gegeven dient te worden. Indien deze indicatie niet kan worden gegeven, dient dit in de toelichting te worden vermeld (RJ 140.216). IFRS vermeldt hier niets over. 3.3
Stelselwijziging - toekomstige stelselwijziging
Indien een onderneming een nieuw uitgevaardigde standaard of interpretatie die nog niet in werking is getreden nog niet heeft toegepast, dient de onderneming dit te melden en de volgende informatie in de toelichting op te nemen (IAS 8.30/31): • de titel van de standaard of interpretatie; • de aard van de toekomstige wijzigingen; • de datum waarop de standaard of interpretatie verplicht moet worden toegepast; • de datum waarop de onderneming van plan is de nieuwe standaard of interpretatie toe te passen; en • een bespreking van het effect van de stelselwijziging, of indien dat effect niet bekend is of redelijkerwijs kan worden ingeschat, vermelding van dat feit. Een dergelijke verplichting is niet in de Richtlijnen opgenomen.
-196-
24 STELSELWIJZIGINGEN, SCHATTINGSWIJZIGINGEN EN FOUTENHERSTEL
3.4
Toelichting fout
De Richtlijnen 150.201, 203 en 204 verlangen de volgende informatie: • voor fundamentele fouten: toelichting van de aard en voor zover van toepassing de omvang en de wijze van herstel van de fundamentele fout; • voor niet-fundamentele fouten: toelichting van de baten en lasten naar aard en omvang. • indien van toepassing, de reden dat het praktisch niet mogelijk is om het foutherstel geheel of gedeeltelijk met terugwerkende kracht door te voeren. Onder IFRS moet in de toelichting de volgende informatie worden opgenomen in het geval van foutherstel (IAS 8.49): • de aard van de fout; • voor zover praktisch mogelijk, het bedrag van de correctie voor elk boekjaar dat in de jaarrekening is opgenomen; • het bedrag van de correctie voor de periode voorafgaand aan de boekjaren waarover in de jaarrekening vergelijkende cijfers zijn opgenomen; • indien van toepassing, de omstandigheden die ertoe hebben geleid dat het praktisch niet mogelijk is om het foutherstel geheel of gedeeltelijk met terugwerkende kracht door te voeren en een beschrijving van hoe en vanaf wanneer het foutherstel wel heeft plaatsgevonden. In vergelijking met RJ 150 vereist IFRS dus meer toelichting voor een niet fundamentele fout. Richtlijnen en standaarden Relevante richtlijnen en standaarden: • Richtlijn 140 Stelselwijzigingen (2006) • Richtlijn 145 Schattingswijzigingen (2006) • Richtlijn 150 Foutenherstel (2006) • IAS 8 Accounting Policies, Changes in Accounting Estimates and Errors (revised 2003)
-197-
25
Gesegmenteerde informatie Nederlandse wet- en regelgeving
IFRS
Conclusie
–
–
–
2.1 Segmentatiebepalingen inzake personeelsgegevens
Vermelding van het gemiddelde aantal gedurende het boekjaar bij de rechtspersoon werkzame werknemers afgestemd op de inrichting van het bedrijf
Geen specifieke eisen
NL strikter
2.2 Segmentatiebepalingen inzake impairment van goodwill
Geen specifieke eisen
Impairment van goodwill meenemen bij segmentresultaat
IFRS strikter
2.3 Vermelding totaalbedrag significante kosten
Aanbevolen wordt (1) het totaalbedrag van significante kosten, anders dan afschrijvingen, die niet tot uitgaven hebben geleid bij de informatieverschaffing over primaire segmenten, en (2) de opbrengsten en kosten die naar hun aard en omvang van bijzondere invloed zijn geweest op het segmentresultaat, te vermelden
Vermelding van deze informatie is verplicht
IFRS strikter
–
–
–
1
2
3
Grondslagen
Presentatie
Toelichting
Algemeen Toekomstige regelgeving In 2006 heeft de IASB IFRS 8 ‘Operating Segments’ gepubliceerd, die IAS 14 vanaf boekjaren die beginnen op of na 1 januari 2009 zal gaan vervangen.
-198-
25 GESEGMENTEERDE INFORMATIE
De belangrijkste verandering ten opzichte van IAS 14 is dat de identificatie van de segmenten en waardering van de segmentinformatie onder IFRS 8 gebaseerd wordt op de interne rapportage die regelmatig wordt gebruikt door de ‘chief operating decision maker’. Daarnaast zijn de toelichtingseisen onder IFRS 8 gewijzigd en uitgebreid. IFRS 8 is nog niet geaccepteerd door de EU en het is twijfelachtig of de acceptatie nog in 2007 zal plaatsvinden. Als gevolg hiervan zijn de verschillen met IFRS 8 niet in detail opgenomen. 1
Grondslagen
Er zijn geen verschillen tussen de Nederlandse regelgeving en IFRS. 2
Presentatie
2.1
Segmentatiebepalingen inzake personeelsgegevens
Voor alle ondernemingen die aan Titel 9 onderworpen zijn, geldt dat ingevolge artikel 2:382 BW segmentatie van personeelsgegevens noodzakelijk is: het gemiddelde aantal gedurende het boekjaar bij de rechtspersoon werkzame werknemers dient te worden ingedeeld op een wijze die is afgestemd op de inrichting van het bedrijf. Een indeling naar bedrijfstakken en/of een indeling naar geografische gebieden is in de praktijk gebruikelijk. IFRS kent geen segmentatiebepalingen inzake personeelsgegevens. 2.2
Segmentatiebepalingen inzake impairment van goodwill
IFRS bepaalt expliciet dat impairment van goodwill meegenomen dient te worden bij de bepaling van het segmentresultaat voor goodwill die direct toerekenbaar is aan het betreffende segment (IAS 14.18). De Richtlijn gaat hier niet specifiek op in. 2.3
Vermelding totaalbedrag significante kosten
In de Richtlijn wordt aanbevolen in de toelichting op te nemen: • het totaalbedrag van significante kosten, anders dan afschrijvingen, die niet tot uitgaven hebben geleid (bijvoorbeeld dotaties aan voorzieningen) van primaire segmenten (RJ 350.704); • een beschrijving van die opbrengsten en kosten die naar hun aard of omvang van bijzondere invloed zijn geweest op de resultaten van het segment, en waarvan vermelding relevant is voor een goed begrip van de resultaten van de diverse segmenten, bijvoorbeeld reorganisatiekosten. IAS 14.59 en IAS 14.61 stellen het verstrekken van deze informatie verplicht
-199-
3
Toelichting
Er zijn geen verschillen tussen de Nederlandse regelgeving en IFRS. Richtlijnen en standaarden Relevante richtlijnen en standaarden: • Richtlijn 350 Gesegmenteerde informatie (aangepast 2005) • IAS 14 Reporting Financial Information by Segment (revised 2003)
-200-
26 NIET UIT DE BALANS BLIJKENDE VERPLICHTINGEN EN RECHTEN
26
Niet uit de balans blijkende verplichtingen en rechten Nederlandse wet- en regelgeving
IFRS
Conclusie
Niet-verwerkte activa: bestaande activa waarvan de waarde niet op betrouwbare wijze kan worden vastgesteld
Geen specifieke regel opgenomen voor niet-verwerkte activa
NL strikter
–
–
–
3.1 Vermelding uit hoofde van Nederlandse wetgeving
Wettelijke verplichting tot vermelding van aansprakelijkheid uit hoofde van artikel 403 BW 2, garanties ten behoeve van bestuurders en commissarissen en eventuele zekerheden voor niet uit de balans blijkende verplichtingen
Geen specifieke regel
NL eist meer toelichting
3.2 Ketenaansprakelijkheid van aannemers en inleners van arbeid
De aard van de aansprakelijkheid dient vermeld te worden
Geen specifieke regel
NL eist meer toelichting
3.3 Gevolgen van het zijn van vennoot in Vof of CV
De aard van de aansprakelijkheid dient vermeld te worden
Geen specifieke regel
NL eist meer toelichting
3.4 Meerjarige verplichtingen
Informatie dient te worden opgenomen over belangrijke meerjarige financiële verplichtingen waaraan de onderneming is gebonden
Geen specifieke regel in IAS 37
NL eist meer toelichting
1
Grondslagen
1.1 Niet uit de balans blijkende activa
2
3
Presentatie
Toelichting
-201-
3.5 Verplichtingen omtrent voorraden
Nederlandse wet- en regelgeving Vermelden totaalbedrag aan verplichtingen uit inkoop- en verkoopcontracten indien er in verhouding tot de normale bedrijfsomvang een abnormaal grote afname- of leveringsplicht geldt
IFRS
Conclusie
Geen specifieke regel
NL eist meer toelichting
3.6 Deel uitmaken van fiscale eenheid bij verplichtingen aan groepsmaatschappijen
Vermelden dat de rechtspersoon in een fiscale eenheid voor vennootschapsbelasting en/of omzetbelasting met andere groepsmaatschappijen is opgenomen
Geen specifieke regel
NL eist meer toelichting
3.7 Niet vermelden van toelichting op verplichting
Bij uitzondering; vermelden van de algemene aard van het geschil
Bij uitzondering; vermelden van de algemene aard van het geschil, vermelden dat er geen toelichting is opgenomen en de reden hiervan
IFRS eist meer toelichting
Algemeen Meerjarige financiële verplichtingen worden in de Richtlijnen onderscheiden als categorie van niet in de balans opgenomen verplichtingen. Deze zijn in IAS 37 niet als afzonderlijke categorie opgenomen, maar uitgewerkt in de betreffende standaarden (onder andere IAS 17 Leasing). 1
Grondslagen
1.1
Niet uit de balans blijkende activa
Het toepassingsgebied van de niet in de balans opgenomen activa wordt onder de RJ ruimer neergezet dan onder IFRS. In de Richtlijnen worden onder deze activa ook niet-verwerkte activa opgenomen (RJ 252.110); bestaande activa die voortkomen uit gebeurtenissen tot en met de balansdatum, die echter niet worden verwerkt omdat de kostprijs of waarde ervan niet op betrouwbare wijze kan worden vastgesteld (bijvoorbeeld ingediende claims tegen een derde waarvan de uitkomst waarschijnlijk of zeker is, maar waarvan het bedrag niet op betrouwbare wijze kan worden vastgesteld). Deze categorie wordt niet genoemd in IAS 37.
-202-
26 NIET UIT DE BALANS BLIJKENDE VERPLICHTINGEN EN RECHTEN
2
Presentatie
Er zijn geen verschillen tussen de Nederlandse regelgeving en IFRS. 3
Toelichting
3.1
Vermelding uit hoofde van Nederlandse wetgeving
De navolgende specifieke Nederlandse aspecten, die ontleend zijn aan de wettelijke bepalingen, dienen te worden toegelicht: • de hoofdelijke aansprakelijkstelling die voorwaarde is voor vrijstelling van een groepsmaatschappij van de wettelijke voorschriften met betrekking tot de inrichting van de jaarrekening (art. 2:403 lid 1 BW); • garanties die ten behoeve van de gezamenlijke bestuurders en, afzonderlijk, garanties die ten behoeve van de gezamenlijke commissarissen van de rechtspersoon zijn verstrekt door de rechtspersoon, zijn dochtermaatschappijen en de maatschappijen waarvan hij de gegevens consolideert (art. 2:383 lid 2 BW); • ook inzake niet in de balans opgenomen verplichtingen moet worden vermeld voor welke schulden zakelijke zekerheid is gesteld en in welke vorm dat is geschied. Voorts moet worden vermeld ten aanzien van welke schulden de rechtspersoon zich, al dan niet voorwaardelijk, heeft verbonden tot het bezwaren of niet-bezwaren van goederen, voor zover dat noodzakelijk is voor het verschaffen van het in artikel 2:362 lid 1 bedoelde inzicht (art. 2:375 lid 3 BW). Deze toelichtingen zijn niet specifiek opgenomen in IAS 37, maar vallen wel onder de algemene toelichtingseisen omtrent voorwaardelijke verplichtingen in IAS 37. 3.2
Ketenaansprakelijkheid van aannemers en inleners van arbeidskrachten
Ketenaansprakelijkheid die rust op aannemers en inleners van arbeidskrachten (RJ 252.109) dient opgenomen te worden in de toelichting. In IAS 37 zijn hieromtrent geen specifieke regels opgenomen. 3.3
Gevolgen van het zijn van vennoot in Vof of CV
Voor vennoten in een Vof of CV moet de aard van de aansprakelijkheid worden vermeld (RJ 252.208). In IAS 37 zijn hieromtrent geen specifieke regels opgenomen.
-203-
3.4
Meerjarige verplichtingen
Belangrijke meerjarige financiële verplichtingen waaraan de onderneming is gebonden, moeten worden vermeld (art. 2:381 BW). Daarbij moet afzonderlijk worden aangegeven welke totaalbedragen vervallen na een jaar en na vijf jaar. Indien individuele verbintenissen, door looptijd en/of door omvang, van bijzondere betekenis zijn, wordt additionele informatie verstrekt (over de aard, het bedrag en de looptijd) (RJ 252.514). In IAS 37 zijn hieromtrent geen specifieke regels opgenomen, maar zijn vergelijkbare bepalingen opgenomen in de betreffende standaarden, zoals bijvoorbeeld in IAS 17.35 inzake leasing. Voor nadere details omtrent leaseverplichtingen wordt naar hoofdstuk 23 ‘Leasing’ verwezen. Voor vaste activa is een specifieke bepaling opgenomen (RJ 252.515) voor vermelding van het totaalbedrag van betalingen inzake vaste activa waartoe de rechtspersoon zich verbonden heeft. IAS 16.74 kent echter een vergelijkbare regel en er is dus wat vaste activa betreft geen verschil. 3.5
Verplichtingen omtrent voorraden
In de toelichting dient het totaalbedrag vermeld te worden aan verplichtingen uit inkoop- en verkoopcontracten betrekking hebbend op voorraden, indien zij in verhouding tot de normale bedrijfsomvang een abnormaal grote afname- of leveringsplicht inhouden (RJ 252.516). In IFRS zijn hieromtrent geen specifieke regels opgenomen. 3.6
Deel uitmaken van fiscale eenheid bij verplichtingen aan groepsmaatschappijen
IFRS onderscheidt het begrip fiscale eenheid niet. Op grond van RJ 252.517 is vereist dat bij verplichtingen ten behoeve van groepsmaatschappijen afzonderlijk in de toelichting wordt vermeld dat de rechtspersoon in een fiscale eenheid voor vennootschapsbelasting en/of omzetbelasting met andere groepsmaatschappijen is opgenomen. Zie hoofdstuk 13 ‘Voorzieningen voor latente belastingen’. 3.7
Niet vermelden van toelichting op verplichtingen
In zeer uitzonderlijke gevallen is het mogelijk dat vermelding van een of meer van deze gegevens de positie van de rechtspersoon in een geschil ernstig zou schaden. In die gevallen behoeft de rechtspersoon die informatie niet te verstrekken. Wel wordt dan de algemene aard van het geschil vermeld (IAS 37.92 en RJ 252.512). IFRS eist vermelding van het feit dat en de reden waarom de toelichting, die normaliter gegeven dient te worden, niet is opgenomen (IAS 37.92).
-204-
26 NIET UIT DE BALANS BLIJKENDE VERPLICHTINGEN EN RECHTEN
Richtlijnen en standaarden Relevante richtlijnen en standaarden: • Richtlijn 252 Voorzieningen, niet in de balans opgenomen verplichtingen en niet in de balans opgenomen activa (aangepast 2006) • IAS 37 Provisions, Contingent Liabilities and Contingent Assets (2004)
-205-
27
Overheidssubsidies en vergelijkbare faciliteiten Nederlandse wet- en regelgeving
IFRS
Conclusie
1.1 Verwerking subsidies
Geen algemene regel, wel specifieke regels voor vier soorten subsidies
Algemene regel: in de winst-enverliesrekening systematisch matchen met gerelateerde kosten, verwerking via eigen vermogen is niet toegestaan
NL strikter
1.2 Verwerking van aan een krediet verbonden faciliteit
Op het moment dat krediet niet terugbetaald hoeft te worden classificeren als exploitatie- of investeringssubsidie
Indien er redelijke zekerheid is dat zal worden voldaan aan de voorwaarden van kwijtschelding
NL strikter
1.3 Ontwikkelingskrediet – verwerking
Terugbetaling en rente op het krediet verwerken als kosten van de omzet
Geen specifieke regelgeving
NL strikter
1.4 Investeringssubsidies – bepaling restwaarde
Rekening houden met eventueel te restitueren bedrag
Geen specifieke regelgeving
NL strikter
1.5 Investeringsregeling als belastingfaciliteit
Recht daarop in het jaar waarin daaraan voor het eerst een waarde kan worden toegekend hetzij ineens, hetzij over een aantal jaren gespreid verwerken ten gunste van de winst-enverliesrekening
Geen specifieke regelgeving
NL strikter
1.6 Subsidie in de vorm van andere op geld waardeerbare voordelen
Geen specifieke regelgeving
Actief en overheidssubsidie opnemen tegen reële waarde of historische waarde
IFRS strikter
1.7 Terugbetaling van overheidssubsidie
Geen algemene regel
Terugbetaling verwerken als schattingswijziging
IFRS strikter
1
Grondslagen
-206-
27 OVERHEIDSSUBSIDIES EN VERGELIJKBARE FACILITEITEN
Nederlandse wet- en regelgeving
IFRS
Conclusie
2.1 Exploitatiesubsidies – presentatie in winst-enverliesrekening
Geen specifieke regel
Verwerken in winst-enverliesrekening als ‘other income’ of vermindering van kosten
IFRS strikter
2.2 Ontwikkelingskrediet – presentatie in winst-enverliesrekening
Terugbetaling en rente op krediet verwerken als kosten van de omzet
Geen specifieke regel
NL strikter
3.1 Toelichting omvang subsidies
Toelichting omvang subsidies indien noodzakelijk voor het wettelijk vereiste inzicht
Toelichting van aard en omvang van subsidies altijd noodzakelijk
IFRS eist meer toelichting
3.2 Toelichting onvervulde voorwaarden
Geen specifieke regel
Algemene verplichting tot toelichting indien er sprake is van onvervulde voorwaarden die kleven aan reeds verantwoorde steun
IFRS eist meer toelichting
3.3 Toelichting voorwaardelijke financiële verplichtingen
Toelichting voorwaardelijke financiële verplichtingen in verband met genoten ontwikkelingskrediet
Geen specifieke regel
NL eist meer toelichting
2
3
Presentatie
Toelichting
Algemeen In IAS 20 wordt onderscheid gemaakt tussen overheidssteun (‘Government assistance’) en overheidssubsidies (‘Government grants’). Daarnaast wordt onderscheid gemaakt tussen subsidies gerelateerd aan activa (vergelijkbaar met investeringssubsidies), subsidies gerelateerd aan het resultaat (vergelijkbaar met exploitatiesubsidies) en ‘forgivable loans’ (vergelijkbaar met financieringsfaciliteiten). Het algemene uitgangspunt voor verwerking van de subsidies sluit aan op dat in Nederland. RJ 274 bevat een bijlage over de verwerkng van om niet verkregen en gekochte emissierechten. Voor de behandeling van deze regelgeving wordt verwezen naar hoofdstuk 1 over immateriële vaste activa, par. 1.6.
-207-
1
Grondslagen
1.1
Verwerking subsidies
In IAS 20 wordt als algemene regel gesteld dat overheidssubsidies op zodanige wijze in de winsten-verliesrekening verantwoord dienen te worden dat zij matchen met de aan de subsidie gerelateerde kosten, of op een systematische wijze. De subsidies mogen niet direct in het eigen vermogen worden geboekt (IAS 20.12). De RJ kent geen algemene regel maar onderscheidt gedetailleerd een viertal subsidies, en geeft per soort subsidie aan op welke wijze deze subsidie verwerkt moet worden. Deze regels zijn in overeenstemming met de algemene regels in IAS 20. 1.2
Verwerking van aan een krediet verbonden faciliteit
Een aan een krediet verbonden faciliteit ofwel financieringsfaciliteit, zoals in de vorm van achterstelling, kwijtschelding indien aan bepaalde voorwaarden is voldaan, of een lagere rente dan de marktrente, blijft bij de verwerking van de ontvangst van het krediet buiten beschouwing. Het bedrag van het krediet dient als schuld in de balans te worden opgenomen. Op het moment dat duidelijk wordt dat het krediet niet terugbetaald hoeft te worden, wordt vastgesteld of het vrijvallende bedrag als exploitatiesubsidie dan wel als investeringssubsidie moet worden beschouwd (RJ 274.109). Volgens IAS 20.10 moeten ‘forgivable loans’ verwerkt worden als een overheidssubsidie indien er redelijke zekerheid is dat zal worden voldaan aan de voorwaarden van kwijtschelding. Tot dat moment moeten deze worden verwerkt als een lening. Het moment van verwerking als een overheidssubsidie zal zich daardoor onder IFRS wellicht wat eerder voordoen. 1.3
Ontwikkelingskredieten – verwerking
Een ontwikkelingskrediet is een krediet dat is verkregen ter financiering van ontwikkelingskosten. Indien de ontwikkeling mislukt, wordt het krediet (na verloop van tijd) kwijtgescholden. Bij succes is, naast aflossing, rente verschuldigd (RJ 274.105). Indien de terugbetaling van een verkregen ontwikkelingskrediet afhankelijk is gesteld van omzetten of financiële resultaten van het betreffende project, dienen ontvangsten inzake het krediet in mindering te worden gebracht op de ontwikkelingskosten (RJ 274.111). De terugbetaling en rente op het krediet dienen als kosten van de omzet te worden beschouwd (RJ 274.111). Volgens IAS 20.10 moet een forgivable loan worden verwerkt als een overheidssubsidie indien er redelijke zekerheid is dat zal worden voldaan aan de voorwaarden van kwijtschelding. Tot dat moment moet deze worden verwerkt als een lening.
-208-
27 OVERHEIDSSUBSIDIES EN VERGELIJKBARE FACILITEITEN
1.4
Investeringssubsidies – bepaling restwaarde
Ingevolge de Richtlijnen dient, indien investeringssubsidie in mindering wordt gebracht op het geïnvesteerde bedrag, bij de bepaling van de restwaarde rekening te worden gehouden met de eventueel te restitueren premie als bij het bereiken van de restwaarde het object vermoedelijk zal worden afgestoten (RJ 274.116). IFRS kent hierover geen specifieke regelgeving. 1.5
Investeringsregeling als belastingfaciliteit
Onder de Richtlijnen geldt dat als een premie ingevolge een investeringsregeling wordt beschouwd als een belastingfaciliteit, het recht daarop in het jaar waarin daaraan voor het eerst een waarde kan worden toegekend hetzij ineens, hetzij over een aantal jaren gespreid ten gunste van de post ‘belastingen resultaat uit gewone bedrijfsuitoefening’ in de winst-en-verliesrekening dient te worden gebracht (RJ 274.117). IFRS doet geen specifieke uitspraken ten aanzien de classificatie van overheidssubsidies als belastingfaciliteiten. 1.6
Subsidie in de vorm van andere op geld waardeerbare voordelen
In de Richtlijnen en IAS 20 wordt aangegeven dat naast geldelijke bijdragen ook andere op geld waardeerbare voordelen vallen onder overheidssteun (RJ 274.102, IAS 20.3). In RJ 274 wordt de waardering van deze overheidssteun niet uitgewerkt; in IAS 20 wel. Indien er sprake is van een overdracht van een niet-monetair actief, bijvoorbeeld grond of middelen ten voordele van een entiteit, dient de reële waarde van het niet-monetaire actief bepaald te worden en dienen het actief en de overheidssubsidie te worden opgenomen tegen reële waarde (IAS 20.23). Als alternatief mogen het actief en de overheidssubsidie opgenomen worden tegen ‘nominal amount’ (dat nihil kan zijn) (IAS 20.23). 1.7
Terugbetaling van overheidssubsidies
In IAS 20.32 is bepaald dat een terugbetaling van een verkregen overheidssubsidie dient te worden verwerkt als een schattingswijziging. In Richtlijn 274 is geen algemeen voorschrift opgenomen met betrekking tot de terugbetaling van overheidssubsidies. In het geval van een terugbetaling van een voorwaardelijk ontwikkelingskrediet schrijft de Richtlijn voor dat deze terugbetaling dient te worden verwerkt als een onderdeel van de kosten van de omzet (RJ 274.111).
-209-
2
Presentatie
2.1
Exploitatiesubsidies – presentatie in winst-en-verliesrekening
Ingevolge IAS 20.29 dienen subsidies gerelateerd aan het resultaat, verwerkt te worden in de winst-en-verliesrekening als ‘other income’ of als vermindering van gerelateerde kosten. 2.2
Ontwikkelingskrediet – presentatie in winst-en-verliesrekening
Een ontwikkelingskrediet is een krediet dat is verkregen ter financiering van ontwikkelingskosten. Indien de ontwikkeling mislukt, wordt het krediet (na verloop van tijd) kwijtgescholden. Bij succes is, naast aflossing, rente verschuldigd (RJ 274.105). Indien de terugbetaling van een verkregen ontwikkelingskrediet afhankelijk is gesteld van omzetten of financiële resultaten van het betreffende project, dienen ontvangsten inzake het krediet in mindering te worden gebracht op de ontwikkelingskosten (RJ 274.111). De terugbetaling en rente op het krediet dienen als kosten van de omzet te worden beschouwd (RJ 274.111). IFRS doet geen specifieke uitspraken ten aanzien van de presentatie van dit soort subsidies. 3
Toelichting
3.1
Toelichting omvang subsidies
Ingevolge de Richtlijnen hoeft de omvang van de in het verslagjaar verwerkte subsidies en vergelijkbare faciliteiten slechts vermeld te worden indien de vermelding bijdraagt aan het wettelijk vereiste inzicht dat de jaarrekening moet geven (RJ 274.121). Op grond van IAS 20 dienen de aard en omvang in alle gevallen vermeld te worden (IAS 20.39). 3.2
Toelichting onvervulde voorwaarden
Op grond van IAS 20 dienen onvervulde voorwaarden die aan de verkregen subsidie zijn verbonden, vermeld te worden (IAS 20.39). De Richtlijnen kennen een dergelijke verplichte vermelding niet. 3.3
Toelichting voorwaardelijke financiële
Op grond van RJ 274.121 dienen de voorwaardelijke financiële verplichtingen die verband houden met genoten ontwikkelingskrediet vermeld te worden. IFRS kent een dergelijke verplichting niet.
-210-
27 OVERHEIDSSUBSIDIES EN VERGELIJKBARE FACILITEITEN
Richtlijnen en standaarden Relevante richtlijnen en standaarden: • Richtlijn 274 Overheidssubsidies en andere vormen van overheidssteun (aangepast 2006) • IAS 20 Accounting for Government Grants and Disclosure of Government Assistance (2004) • SIC 10 Government Assistance – No Specific Relation to Operating Activities (1998)
-211-
28
Winst per aandeel Nederlandse wet- en regelgeving
IFRS
Conclusie
1.1 Gewone winst – correcties in verband met preferente aandelen
Definitie in RJ beknopter beschreven
IFRS is explicieter over de toe te passen correcties
IFRS strikter
1.2 Aantal gewone aandelen – overname en samensmelting van belangen
Wel onderscheid
Geen onderscheid
Strijdig
1.3 Verplicht converteerbare instrumenten
Geen specifieke regel
Meenemen vanaf de datum van het contract
IFRS strikter
1.4 Omgekeerde aandelensplitsing
Geen specifieke regel
Afname van aandelen wordt verwerkt op het moment dat het speciale dividend wordt verwerkt
IFRS strikter
1.5 Vereffening contracten in gewone aandelen of contanten
Geen onderscheid
Wel onderscheid – verschillen in verwerkingswijze
Strijdig
1.6 Bepaling of potentieel gewoon aandeel tot verwatering leidt
Op basis van het effect op de winst per aandeel uit gewone bedrijfsuitoefening
Op basis van het effect op de winst per aandeel uit voortgezette bedrijfsactiviteiten
Strijdig
1.7 Personeelsopties met vaste of bepaalbare voorwaarden en voorwaardelijke aandelen
Geen specifieke regel
Verwerken als opties vanaf de toekenningsdatum
IFRS strikter
1.8 Opties gehouden op eigen aandelen
Geen specifieke regel
Niet meenemen in de berekening van de verwaterde winst per aandeel
IFRS strikter
1.9 Contracten ter verplichting inkoop eigen aandelen
Geen specifieke regel
Meenemen in de berekening van de verwaterde winst per aandeel
IFRS strikter
1.10 Verschillende soorten aandelen
Geen specifieke regel
Winst toerekenen aan de verschillende aandelen
IFRS strikter
1
Grondslagen
-212-
28 WINST PER AANDEEL
Nederlandse wet- en regelgeving Geen specifieke regel
IFRS
Conclusie
Meenemen indien potentiële aandelen verwaterend effect hebben op gewone winst per aandeel.
IFRS strikter
2.1 Splitsing voor continuing en discontinuing operations
Splitsing niet voorgeschreven
Splitsing voorgeschreven
IFRS strikter
2.2 Winst per aandeel – enkelvoudige jaarrekening
Geen specifieke regel
Winst per aandeel op basis van enkelvoudige jaarrekening alleen toegestaan op pagina van enkelvoudige winst-enverliesrekening
IFRS strikter
3.1 Toelichting op transacties met aandelen na balansdatum
Verplicht toelichten indien dit noodzakelijk is om gebruikers in staat te stellen een juiste afweging te maken en juiste beslissingen te nemen
Aanbeveling tot toelichting indien dit noodzakelijk is om gebruikers in staat te stellen een juiste afweging te maken en juiste beslissingen te nemen
NL eist meer informatie
3.2 Instrumenten met potentiële verwatering in de toekomst
Geen specifieke regel
Vermelding van eventuele effecten
IFRS eist meer informatie
1.11 Potentiële aandelen van groepsmaatschappijen
2
3
Presentatie
Toelichting
1
Grondslagen
1.1
Gewone winst – correcties in verband met preferente aandelen
Bij de bepaling van de gewone winst, voor de berekening van de gewone winst per aandeel, is IFRS explicieter over de toe te passen correcties in verband met preferente aandelen dan de RJ. Bij de bepaling van de gewone winst wordt het verlies of de winst die toekomt aan de moedermaatschappij gecorrigeerd voor de bedragen na belastingen van preferente dividenden, voor winsten of verliezen bij vereffening van preferente aandelen en voor andere vergelijkbare effecten van preferente aandelen geclassificeerd als eigen vermogen (IAS 33.12). De paragrafen 33.14-18 gaan uitgebreid in op de te maken correcties. De definitie in de RJ is beknopter geschreven waardoor de winsten of verliezen bij vereffening van preferente aandelen en andere vergelijkbare effecten van preferente aandelen niet expliciet genoemd zijn.
-213-
1.2
Aantal gewone aandelen – overname en samensmelting van belangen
IAS 33 maakt geen onderscheid tussen een bedrijfsovername die als overname, of een bedrijfsovername die als een samensmelting van belangen kan worden gekwalificeerd. De RJ maakt dit onderscheid wel. Derhalve is de berekening van de winst per aandeel verschillend. Gewone aandelen die worden uitgegeven in verband met een bedrijfsovername die als een samensmelting van belangen (‘fusie’ of ‘pooling of interests’) kan worden gekwalificeerd, worden onder de RJ volledig opgenomen voor alle gepresenteerde boekjaren, omdat ook de jaarrekening wordt opgesteld alsof de rechtspersonen altijd al waren gefuseerd. Bij de berekening van de winst per aandeel van de nieuwe entiteit worden de gewogen gemiddelde aantallen aandelen van beide rechtspersonen herleid tot equivalenten in aandelen die uitstaan na de fusie of voeging (RJ 340.206). Gewone aandelen die worden uitgegeven in verband met een bedrijfsovername die als overname kan worden gekwalificeerd, worden opgenomen per de datum van overname omdat de resultaten van de overgenomen rechtspersoon vanaf dezelfde datum worden verantwoord (IAS 33.22, RJ 340.206). 1.3
Verplicht converteerbare instrumenten
Gewone aandelen die zullen worden uitgegeven bij conversie van een verplicht converteerbaar instrument worden vanaf de datum waarop het contract in werking treedt meegenomen in de winst per aandeel (IAS 33.23). De RJ gaat hierop niet in, hoewel dit ook onder de RJ van toepassing lijkt te zijn, gelet op de algemene bepaling. 1.4
Omgekeerde aandelensplitsing
Indien een omgekeerde aandelensplitsing effectief een inkoop van aandelen betreft, bijvoorbeeld als er op hetzelfde moment een speciaal dividend wordt uitgekeerd dat vrijwel gelijk is aan de reële waarde van de ingekochte aandelen, dient de afname van de aandelen verwerkt te worden op het moment dat het speciale dividend wordt verwerkt (IAS 33.29). De Richtlijnen kennen een dergelijke bepaling niet. 1.5
Vereffening contracten in gewone aandelen of contanten
De RJ maakt bij de berekeningswijze van de verwaterde winst per aandeel bij contracten die vereffend mogen worden in gewone aandelen of contanten, geen verschil tussen de uitgevende rechtspersoon of houder van het instrument, of het contract bij de verwerkingswijze. De IASB doet dit wel. Ten aanzien van contracten die vereffend mogen worden in gewone aandelen of contanten heeft de IASB het volgende bepaald:
-214-
28 WINST PER AANDEEL
•
•
Indien de keuze bij de uitgevende rechtspersoon ligt, dient de rechtspersoon aan te nemen dat het contract in gewone aandelen zal worden vereffend, en derhalve de resulterende potentiële gewone aandelen mee te nemen bij de berekening van de verwaterde winst per aandeel, indien zij tot verwatering leiden (IAS 33.58). Indien echter de keuze bij de houder van de contracten ligt, dient de rechtspersoon bij de berekening van de verwaterde winst per aandeel uit te gaan van die wijze van vereffening (met geld of met aandelen) die het meest verwaterend is (IAS 33.60).
De RJ vermeldt, in tegenstelling tot de IASB, dat als er sprake is van een financieel instrument of ander contract dat naar keuze van de rechtspersoon of houder kan worden afgewikkeld in aandelen of op andere wijze (bijvoorbeeld in geld), het maximumaantal uit te geven aandelen, ongeacht de aangegeven keuzemogelijkheid, als potentiële gewone aandelen dient te worden beschouwd bij de berekening van de verwaterde winst per aandeel (RJ 340.216a). 1.6
Bepaling of een potentieel gewoon aandeel tot verwatering leidt
Of potentiële gewone aandelen tot verwatering leiden, en derhalve mee worden genomen in de berekening van de verwaterde winst per aandeel, wordt bepaald aan de hand van het effect op de winst of het verlies uit voortgezette bedrijfsactiviteiten per aandeel onder IFRS (IAS 33.41) en aan de hand van het resultaat (inclusief beëindigde bedrijfsactiviteiten) onder de Nederlandse regelgeving (RJ 340.221). 1.7
Personeelsopties met vaste of bepaalbare voorwaarden en voorwaardelijke aandelen
Onder IFRS dienen personeelsopties met vaste of bepaalbare voorwaarden en voorwaardelijke aandelen behandeld te worden als opties en meegenomen te worden vanaf de toekenningsdatum. Prestatie-gerelateerde personeelsopties worden behandeld als voorwaardelijk uit te geven aandelen, omdat hun uitgifte afhankelijk is van het voldoen aan specifieke voorwaarden naast het verstrijken van de tijd (IAS 33.48). De RJ gaat hierop niet in. 1.8
Opties gehouden op eigen aandelen
Contracten zoals gekochte putopties en gekochte callopties, ofwel opties die gehouden worden door de rechtspersoon op zijn eigen aandelen, worden niet meegenomen in de berekening van de verwaterde winst per aandeel, omdat verondersteld wordt dat uitgifte niet zal leiden tot verwatering (IAS 33.62). De RJ heeft geen specifieke regels opgenomen.
-215-
1.9
Contracten ter verplichting inkoop eigen aandelen
Contracten die de rechtspersoon verplichten om eigen aandelen in te kopen, zoals geschreven putopties, worden meegenomen in de berekening van de verwaterde winst per aandeel voor zover zij tot verwatering zullen leiden. De RJ heeft geen specifieke regels opgenomen. 1.10
Verschillende soorten aandelen
Bij de berekening van gewone en verwaterde winst per aandeel dient de winst toegerekend te worden aan de verschillende aandelen op basis van hun gerechtigdheid in de winst. Vervolgens dient de winst per aandeel bepaald te worden voor ieder instrument of iedere categorie gewone aandelen (IAS 33.A14). De RJ heeft geen specifieke regels opgenomen. 1.11
Potentiele aandelen van groepsmaatschappijen
Een groepsmaatschappij waarop de moedermaatschappij invloed van betekenis kan uitoefenen, kan potentiële gewone aandelen uitgeven die converteerbaar zijn in gewone aandelen van de groepsmaatschappij, dan wel in aandelen van de moedermaatschappij. Indien deze potentiële gewone aandelen een verwaterend effect hebben op de gewone winst per aandeel, worden zij opgenomen in de berekening van de verwaterde winst per aandeel (IAS 33.40). Met potentiële gewone aandelen uitgegeven door een groepsmaatschappij die recht geven op aandelen van de groepsmaatschappij wordt rekening gehouden bij de berekening van de verwaterde winst per aandeel van de moedermaatschappij door eerst de verwaterde winst per aandeel van de betreffende groepsmaatschappij te bepalen en deze vervolgens, rekening houdend met het aantal gehouden aandelen, op te tellen bij de verwaterde winst per aandeel van de moedermaatschappij, exclusief het resultaat van de betreffende groepsmaatschappij. De RJ heeft geen specifieke regels opgenomen. 2
Presentatie
2.1
Splitsing voor continuing en discontinuing operations
De gewone winst per aandeel en de verwaterde winst per aandeel dienen te worden gepresenteerd op basis van het resultaat uit voortgezette bedrijfsactiviteiten op (de pagina van) de winst-enverliesrekening en tevens te worden gepresenteerd op basis van het resultaat uitbeëindigde bedrijfsactiviteiten (dit laatste mag op de pagina van de winst-en-verliesrekening of in de toelichting gepresenteerd worden) (IAS 33.66/68). De Richtlijnen schrijven een dergelijke splitsing niet voor ( (RJ 340.401).
-216-
28 WINST PER AANDEEL
2.2
Winst per aandeel – enkelvoudige jaarrekening
Indien de rechtspersoon de winst per aandeel wil vermelden op basis van de enkelvoudige jaarrekening, is vermelding volgens IFRS alleen toegestaan op de pagina van de enkelvoudige winst-en-verliesrekening. Het is niet toegestaan om de winst per aandeel op basis van de enkelvoudige jaarrekening in de geconsolideerde jaarrekening te vermelden (IAS 33.4). De Richtlijnen spreken zich niet uit over eventuele vermelding van de winst per aandeel op basis van de enkelvoudige jaarrekening. 3
Toelichting
3.1
Toelichting op transacties met aandelen na de balansdatum
Ingevolge Richtlijn 340.303 dienen transacties met gewone aandelen of potentiële gewone aandelen die na de balansdatum hebben plaatsgevonden, te worden toegelicht indien dat noodzakelijk is om gebruikers van de jaarrekeningen in staat te stellen een juiste afweging te maken en juiste beslissingen te nemen. In IAS 33.45 wordt een dergelijke informatieverstrekking aanbevolen. 3.2
Instrumenten met potentiële verwatering in de toekomst
Een rechtspersoon dient in de toelichting de instrumenten (inclusief voorwaardelijk uit te geven aandelen) te vermelden die potentieel de gewone winst per aandeel kunnen verwateren in de toekomst, maar niet in de berekening zijn meegenomen omdat zij in de betreffende periode(s) niet tot verwatering hebben geleid (IAS 33.70[c]). De RJ vraagt dergelijke informatie niet. Richtlijnen en standaarden Relevante richtlijnen en standaarden: • Richtlijn 340 Winst per aandeel (aangepast 2004) • IAS 33 Earnings per Share (2003)
-217-
29
Gebeurtenissen na balansdatum Nederlandse wet- en regelgeving
IFRS
Conclusie
1.1 Gebeurtenissen na datum opmaak jaarrekening die nadere informatie geven over balansdatum
Verwerken in de jaarrekening voor zover dit onontbeerlijk is voor het inzicht
Geen specifieke regelgeving
Strijdig
1.2 Waardering van vlottende activa - op korte termijn te voorziene buitengewone waardevermindering
Bij de waardering van vlottende activa kan rekening gehouden worden met een op korte termijn te voorziene buitengewone waardevermindering
Deze mogelijkheid is niet toegestaan.
IFRS strikter
1.3 Dividend voorstel
Opnemen van het voorgestelde dividend onder de schulden is toegestaan (balans na winstbestemming)
Dividend voorstel vastgesteld na balansdatum niet onder de schulden opnemen
IFRS strikter
1.4 Dividend preferente aandelen
Opname afhankelijk van de keuze van verwerking dividend voorstel (vóór of na winstbestemming)
Verwerking alleen afhankelijk van classificatie in de balans
IFRS strikter
In overige gegevens en eventueel in het jaarverslag
In de toelichting
Strijdig
Geen specifieke regelgeving
Vermelden indien van toepassing
IFRS eist meer toelichting
1
2
Grondslagen
Presentatie
2.1 Plaats van vermelding van gebeurtenissen na balansdatum 3
Toelichting
3.1 Vermelding van de mogelijkheid tot het wijzigen van de jaarrekening na opmaak
-218-
29 GEBEURTENISSEN NA BALANSDATUM
Algemeen De Nederlandse regelgeving (RJ 160.202a) maakt voor de verwerking van gebeurtenissen na balansdatum onderscheid op basis van de door de entiteit gekozen standaarden. De mogelijke combinaties van toe te passen standaarden zijn: Geconsolideerde jaarrekening
Enkelvoudige jaarrekening
Titel 9 IFRS IFRS IFRS
Titel 9 Titel 9 zonder waarderingsgrondslagen IFRS Titel 9 met waarderingsgrondslagen IFRS IFRS
1 2 3 4
Is sprake van combinatie 3 of 4 dan schrijft RJ 160.202a voor om de verwerking van de gebeurtenissen na balansdatum conform de bepalingen van IAS 10 te laten plaatsvinden, dat wil zeggen tot het moment waarop de jaarrekening ‘is authorised for issue’ (ofwel de opgemaakte jaarrekening door de directie of het bestuur wordt ondertekend). Is sprake van combinatie 1 of 2 dan is voor de beantwoording van de vraag of en hoe deze gegevens in de jaarrekening moeten worden verwerkt, bepalend op welk moment tijdens het proces van opmaken, vaststellen en openbaar maken van de jaarrekening de gegevens bekend worden 1
Grondslagen
1.1
Gebeurtenissen na datum opmaak jaarrekening die nadere informatie geven over balansdatum
Gegevens die nadere informatie geven over de feitelijke situatie per balansdatum (‘adjusting events’) en die bekend worden in de periode na het opmaken van de jaarrekening tot aan het vaststellen van de jaarrekening door de algemene vergadering van aandeelhouders dienen onder de Richtlijnen verwerkt te worden in de jaarrekening voor zover dit onontbeerlijk is voor het inzicht (RJ 160.202). IFRS onderscheidt deze periode niet. Er is daardoor geen specifieke regelgeving over deze periode. 1.2
Waardering van vlottende activa - op korte termijn te voorziene buitengewone waardevermindering
Artikel 2:387 lid 3 BW staat toe bij de waardering van vlottende activa rekening te houden met een op korte termijn te voorziene buitengewone waardevermindering. De RJ is van mening dat het de sterke voorkeur heeft deze wettelijke optie niet meer toe te passen, omdat deze
-219-
waardevermindering geen nadere informatie geeft over de feitelijke situatie per balansdatum (RJ 160.205). IFRS kent deze mogelijkheid niet. 1.3
Dividend voorstel
Onder de Nederlandse grondslagen kan de balans worden opgesteld vóór winstbestemming (voorkeursmethode), dan wel kan de balans worden opgesteld na winstbestemming, ondanks het feit dat het voorstel tot uitkering van dividend pas definitief wordt na de balansdatum (art. 2:373 lid 1 BW, RJ 160.208). In het laatste geval kan het dividendvoorstel worden gepresenteerd als een separate component van het eigen vermogen, of onder de schulden. Ingevolge IAS 10.12 is het niet toegestaan om een dividenduitkering die wordt vastgesteld na de balansdatum als verplichting op te nemen in de balans. 1.4
Dividend preferente aandelen
Richtlijn 160 zoals van kracht vanaf 1 januari 2007 omvat in alinea 209 specifieke bepalingen voor de verwerking en presentatie van preferent dividend. Het bijzondere van deze bepalingen is wel dat deze geheel zijn geënt op de ontwerp-voorschriften zoals opgenomen in ‘ontwerpRichtlijn 290. De hiernavolgende bespreking van RJ 160.209 volgt de structuur van RJ 290 ORL. Overigens zijn de voorschriften van RJ 160.209 ook toepasbaar op de huidige Richtlijn 290, zij het dat sommige van de beschreven voorschriften dan nog niet van toepassing zijn. De presentatie van het uit te keren preferent dividend is afhankelijk van de verwerking van het voorgestelde dividend alsmede van de classificatie van het preferent aandelenkapitaal als onderdeel van het eigen vermogen dan wel als onderdeel van het vreemde vermogen. De balans wordt opgemaakt vóór winstbestemming: • Preferente aandelenkapitaal wordt als eigen vermogen gepresenteerd: het preferente dividend wordt als onderdeel van (onverdeeld) resultaat boekjaar opgenomen. • Preferente aandelenkapitaal wordt als verplichting gepresenteerd of als er een keuze tussen classificatie als verplichting en eigen vermogen bestaat: het preferente dividend wordt als verplichting opgenomen of in aftrek van de Agioreserve of de Overige reserves, zelfs indien deze dan negatief worden. Onder IFRS wordt in de laatste situatie het preferente dividend als verplichting verwerkt ten laste van het resultaat. Bij de verwerking van preferent dividend in de balans, die wordt opgemaakt ná winstbestemming, is er geen verschil met IFRS.
-220-
29 GEBEURTENISSEN NA BALANSDATUM
2
Presentatie
2.1
Plaats van vermelding van gebeurtenissen na balansdatum
Gebeurtenissen na balansdatum die geen nadere informatie geven over de feitelijke toestand op balansdatum, worden onder de overige gegevens vermeld indien zij belangrijke financiële gevolgen hebben voor de rechtspersoon (de aard en een schatting van de financiële gevolgen of een mededeling dat zulks niet mogelijk is) (RJ 160.405 en art. 2:392 BW) en het jaarverslag (in het bijzonder als het gaat om invloed van gebeurtenissen op verwachtingen) (RJ 160.408). Ingevolge IAS 10.21 dient deze informatie in de toelichting te worden vermeld. 3
Toelichting
3.1
Vermelding van de mogelijkheid tot het wijzigen van de jaarrekening na opmaak
Ingevolge IAS 10.17 dient vermeld te worden of de aandeelhouders de mogelijkheid hebben om de jaarrekening te wijzigen na opmaak. In de Richtlijnen is dit vereiste niet opgenomen. Het bestuur stelt de jaarrekening op. De algemene vergadering van aandeelhouders stelt de jaarrekening vast. Zij heeft derhalve de mogelijkheid om de inhoud van de posten van de jaarrekening te bepalen en eventueel te wijzigen. Dat behoeft echter niet in de jaarrekening te worden vermeld. Richtlijnen en standaarden Relevante richtlijnen en standaarden: • Richtlijn 160 Gebeurtenissen na balansdatum en datering (aangepast 2006) • IAS 10 Events Occurring after the Balance Sheet Date (revised 2004)
-221-
30
Tussentijdse berichten Nederlandse wet- en regelgeving
IFRS
Conclusie
1.1 Toepassingsgebied
Niet meer informatie in tussentijds bericht dan op grond van de Richtlijnen vereist in de jaarrekening of het jaarverslag
Kent een dergelijke bepaling niet
IFRS strikter
1.2 Controle deskundige
Verklaring deskundige moet worden opgenomen in tussentijds bericht tenzij er geen controle plaatsvindt; dan vermelding van dat feit
Kent een dergelijke bepaling niet
NL strikter
1.3 Vermelding voldoen aan regelgeving
Geen regels
Vermelding dat voldaan is aan IFRS
IFRS strikter
1.4 Transacties met en uitkeringen aan aandeelhouders
Opnemen in mutatieoverzicht
Geen verplichting om op te nemen in mutatieoverzicht
NL strikter
–
–
–
–
–
–
1
2
3
Grondslagen
Presentatie
Toelichting
Algemeen De frequentie waarmee wordt gerapporteerd (jaarlijks, ieder halfjaar, per kwartaal) mag geen invloed hebben op de jaarlijks resultaatbepaling (IAS 34.28, RJ 394.401). Uit IFRIC Interpretation 10, ‘Interim Financial Reporting and Impairment’ blijkt dat een uitzondering wordt gemaakt voor bijzondere waardeverminderingen (impairments) van ‘available for sale equity instruments’ en niet-beursgenoteerde eigen-vermogensinstrumenten die tegen kostprijs worden gewaardeerd (IAS 39.66 en 69) en voor bijzonderde waardeverminderingsverliezen met betrekking tot betaalde goodwill (IAS 36.124). Deze mogen, indien zij in een interim periode als
-222-
30 TUSSENTIJDSE BERICHTEN
verlies zijn verantwoord niet worden teruggenomen in een latere interimperiode van hetzelfde boekjaar. De Richtlijnen hebben zich hier niet specifiek over uitgesproken. De verwerking van goodwill en het terugnemen van een impairment op basis van de Richtlijnen verschilt met IFRS, zie hoofdstuk [33]. 1
Grondslagen
1.1
Toepassingsgebied
De Richtlijn bepaalt dat rechtspersonen niet meer informatie hoeven op te nemen in het tussentijds bericht dan op grond van andere hoofdstukken van de Richtlijnen opgenomen moet worden in de jaarrekening of het jaarverslag. IAS 34 kent een dergelijke bepaling niet. 1.2
Controle deskundige
Indien een accountant een verklaring heeft afgegeven bij een tussentijds bericht, dient deze verklaring opgenomen te worden in het tussentijds bericht. Indien er geen controle is uitgevoerd, dient dit feit expliciet in het tussentijds bericht te worden vermeld (RJ 394.303). IAS 34 kent een dergelijke bepaling niet. 1.3
Vermelding voldoen aan regelgeving
IAS 34.19 schrijft voor dat indien een tussentijds bericht is opgesteld in overeenstemming met IAS 34, dit feit wordt vermeld. De Richtlijnen kennen een dergelijke bepaling niet. 1.4
Transacties met en uitkeringen aan aandeelhouders
IAS 34.8 biedt de additionele vrijheid om in het mutatieoverzicht van het eigen vermogen transacties met en uitkeringen aan aandeelhouders weg te laten. In Richtlijn 394 is een dergelijke mogelijkheid niet opgenomen. 2
Presentatie
Er zijn geen verschillen tussen de Nederlandse regelgeving en IFRS.
-223-
3
Toelichting
Er zijn geen verschillen tussen de Nederlandse regelgeving en IFRS. Richtlijnen en standaarden Relevante richtlijnen en standaarden: • Richtlijn 394 Tussentijdse berichten (2006) • IAS 34 Interim Financial Reporting (2004) • IFRIC 10 Interim Financial Reporting and Impairment
-224-
31 BEËINDIGING BEDRIJFSACTIVITEITEN EN AFSTOTING VAN (GROEPEN) ACTIVA
31
Beëindiging bedrijfsactiviteiten en afstoting van (groepen) activa Nederlandse wet- en regelgeving
IFRS
Conclusie
1.1 Kwalificatie van bepaalde activa als ‘held for sale’
Geen specifieke regeling
Indien aan bepaalde voorwaarden wordt voldaan
IFRS strikter
1.2 Waardering activa ‘held for sale’ van een actief of disposal group
In uitzonderlijke gevallen is incidentele herwaardering mogelijk
Waardering tegen de laagste van boekwaarde en reële waarde; eventueel impairmentverlies in de winst-enverliesrekening opnemen
IFRS strikter
1.3 Afschrijven
Afschrijving gaat door tot het moment van daadwerkelijke afstoting
Geen afschrijving vanaf het moment van kwalificatie als ‘held for sale’
Strijdig
1.4 Moment van opname als discontinued operation
Indien er sprake is van een overeenkomst of een formeel plan
Als aan bepaalde criteria is voldaan
IFRS strikter
2.1 Afzonderlijke presentatie van activa ‘held for sale’ en disposal groups
Geen afzonderlijke presentatie
Afzonderlijke presentatie in de balans verplicht
Strijdig
2.2 Presentatie van resultaten van discontinued operations
In de toelichting of in de winsten-verliesrekening
Afzonderlijk in de winst-enverliesrekening
IFRS strikter
2.3 Presentatie van informatie indien beëindiging na balansdatum
In de Overige gegevens
Niet toegestaan om in de jaarrekening als discontinued operation op te nemen
IFRS strikter
Geen specifieke regeling
Uitgebreide toelichtingseisen
IFRS eist meer toelichting
1
2
3
Grondslagen
Presentatie
Toelichting
3.1 Toelichting bij activa ‘held for sale’ of disposal groups
-225-
3.2 Toelichting bij discontinued operation
3.3 Toelichting bij niet langer discontinued operation
Nederlandse wet- en regelgeving Toelichting vereist
IFRS
Conclusie
Andere toelichting vereist
IFRS en NL eisen andere toelichting
Geen specifieke regelgeving
Toelichting vereist
IFRS eist meer toelichting
Algemeen Op 31 maart 2004 heeft de IASB IFRS 5 ‘Non-current Assets Held for Sale and Discontinued Operations’ gepubliceerd. IFRS 5 gaat over de verwerking in de jaarrekening van vaste activa en bedrijfsonderdelen die zijn of worden afgestoten en gestaakt. Het volgende onderscheid wordt gemaakt (IFRS 5 Appendix A): • een ‘non-current asset held for sale’: een individueel vast actief bestemd om te worden verkocht; • een ‘disposal group held for sale’: een groep vaste activa met mogelijk direct daaraan gerelateerde schulden, die tezamen voorwerp zijn van één transactie; • een ‘discontinued operation’: een component van een entiteit die is afgestoten of wordt gehouden om te worden verkocht en (a) een separate ‘major line of business’ of geografisch gebied vertegenwoordigt, of (b) onderdeel is van een gecoördineerd plan daartoe, of (c) een dochtermaatschappij betreft die is gekocht uitsluitend met het oogmerk deze weer te vervreemden. Activa die niet onder het bereik van (de waarderingsgrondslagen van) IFRS 5 vallen, zijn actieve belastinglatenties, financiële activa die vallen onder het bereik van IAS 39 Financial Instruments: Recognition and Measurement, activa die voortvloeien uit de toepassing van IAS 19 Employee Benefits, vastgoedbeleggingen die gewaardeerd zijn volgens het reële-waardemodel en contractuele rechten uit hoofde van verzekeringscontracten (IFRS 5.5). In Richtlijn 345 worden voorschriften gegeven voor in de jaarrekening op te nemen gegevens over beëindiging van bedrijfsactiviteiten. Het gaat slechts om voorschriften die verplichten tot het geven van informatie in de toelichting over een onderdeel van de rechtspersoon dat wordt aangemerkt als een bedrijfsactiviteit die niet duurzaam wordt voortgezet. Daarbij wordt voor de vraag wanneer iets een onderdeel van de rechtspersoon is dat een voldoende grote bedrijfsactiviteit is, aansluiting gezocht bij de definitie van bedrijfssegmenten of geografische segmenten als bedoeld in Richtlijn 350 ‘Gesegmenteerde informatie’, die doorgaans onder het bereik van de Richtlijn vallen (RJ 345.209/210). Het bereik van Richtlijn 345 verschilt van IFRS 5. Herstructurering, verkoop of andere gebeurtenissen die afstoting van (groepen) activa tot gevolg hebben, maar die niet kunnen worden aangemerkt als beëindiging van bedrijfsactiviteiten als
-226-
31 BEËINDIGING BEDRIJFSACTIVITEITEN EN AFSTOTING VAN (GROEPEN) ACTIVA
bedoeld in RJ 345, vallen gewoonlijk onder het bereik van andere Richtlijnen (RJ 345.101 en 310). Daarmee is het toepassingsgebied van IFRS 5 aanzienlijk breder dan dat van Richtlijn 345. 1
Grondslagen
1.1
Kwalificatie van bepaalde activa als ‘held for sale’
Ingevolge IFRS 5 wordt een vast actief/disposal group als ‘held for sale’ gekwalificeerd indien voldaan wordt aan elk van de volgende voorwaarden (IFRS 5.8): • het bestuur heeft een verkoopbesluit genomen en een verkoopplan opgesteld; • het actief/de disposal group is geschikt voor onmiddellijke verkoop; • met de uitvoering van het verkoopbesluit en het plan is feitelijk een begin gemaakt; • het is hoogst waarschijnlijk dat de verkoop door zal gaan, en het is te verwachten dat deze binnen een jaar zal plaatsvinden; • de gevraagde verkoopprijs is in overeenstemming met de reële waarde van het actief/de disposal group; • het is niet te verwachten dat het verkoopplan fundamenteel zal worden gewijzigd of zal worden ingetrokken. Er wordt gedetailleerd ingegaan op mogelijke situaties waarin de verkoop langer uitblijft dan één jaar en het actief/de disposal group toch als ‘held for sale’ moet worden gekwalificeerd, en op het geval dat een vast actief/disposal group wordt verworven en op dat moment al het voornemen bestaat het actief/de disposal group weer te gaan verkopen (IFRS 5.9 en IFRS 5 Appendix B). De kwalificatie ‘held for sale’ heeft (slechts) betekenis voor de jaarrekening over het boekjaar waarin op enig moment limitatief aan voormelde voorwaarden wordt voldaan. Indien na de balansdatum maar vóór het opmaken van de jaarrekening aan de voorwaarden wordt voldaan, mag het actief/de disposal group niet als ‘held for sale’ in de jaarrekening worden verantwoord. Ingevolge de Richtlijnen is er sprake van beëindiging van bedrijfsactiviteiten indien een bedrijfsactiviteit niet duurzaam wordt voortgezet (RJ 345.201). Van ‘niet duurzaam voortzetten’ is sprake indien de rechtspersoon volgens een bepaald plan het bedoelde bedrijfsonderdeel in zijn geheel of nagenoeg geheel ineens of in gedeelten afstoot, of liquideert of stopzet (RJ 345.201). De criteria onder de Richtlijnen en IFRS/IAS verschillen. IFRS 5 zal wellicht eerder in het besluitvormingsproces toegepast moeten worden dan RJ 345. 1.2
Waardering activa ‘held for sale’ van een actief of disposal group
Indien onder IFRS/IAS een actief/disposal group in enig boekjaar gekwalificeerd moet worden als ‘held for sale’, wordt gewaardeerd tegen de laagste van (i) de boekwaarde en (ii) de reële waarde verminderd met de verkoopkosten (IFRS 5.1). Uitgebreide regels zijn opgesteld voor de bepaling van de reële waarde en voor de verantwoording van waarderingsverschillen (IFRS 5.1824).
-227-
Bij de toepassing van IFRS 5 worden de volgende situaties of momenten onderscheiden: 1 vlak voor de initiële classificatie als ‘held for sale’ (IFRS 5.18); 2 bij de initiële classificatie als ‘held for sale’ (IFRS 5.20-23); 3 bij latere waardering (IFRS 5.19-23); 4 bij verkoop (IFRS 5.24); 5 wanneer niet langer aan de voorwaarden van ‘held for sale’ wordt voldaan, bijvoorbeeld indien het management zijn plannen tot verkoop wijzigt (IFRS 5.26-29). In dit verband wordt ingegaan op punt 1 tot en met 3. Vlak voor de initiële classificatie als ‘held for sale’ De primaire maatstaf om toepassing van de voorschriften te kunnen realiseren, is om vlak voor de initiële classificatie als ‘held for sale’ de boekwaarde van het actief/de disposal group te waarderen overeenkomstig de van toepassing zijnde IFRS-standaard. Met andere woorden, een entiteit gebruikt de reguliere waarderingsgrondslagen totdat aan de criteria voor ‘held for sale’ wordt voldaan. Indien een impairment test uitgevoerd dient te worden, leidt dit tot bepaling van de reële waarde. Indien deze reële waarde lager is dan de boekwaarde, wordt een impairmentverlies verantwoord. Bij de initiële classificatie als ‘held for sale’ Op het moment van kwalificatie als ‘held for sale’ wordt voor een actief de reële waarde bepaald verminderd met de verkoopkosten. Indien de reële waarde verminderd met de verkoopkosten lager is dan de boekwaarde, wordt een (aanvullend) impairment-verlies onder IFRS 5 verantwoord. IFRS 5 gebruikt voor een disposal group een portfolio-benadering die als volgt werkt. Voor de disposal group als geheel wordt de reële waarde verminderd met de verkoopkosten bepaald. Indien deze waarde lager is dan de boekwaarde van de disposal group is er sprake van een impairment-verlies. Dit verlies wordt niet toegerekend aan alle activa en passiva van de disposal group maar slechts aan die vaste activa die onder het bereik van de waarderingsgrondslagen van IFRS 5 vallen. Die activa die niet onder het bereik van de waarderingsgrondslagen van IFRS 5 vallen dienen gewaardeerd te worden volgens de reguliere waarderingsgrondslagen van andere IFRS’en. Indien het impairment-verlies groter is dan de boekwaarde van de vaste activa die onder het bereik van de waarderingsgrondslagen van IFRS 5 vallen, zal dat deel van het impairmentverlies derhalve niet verwerkt worden. IFRS/IAS staat immers niet toe om voorzieningen te vormen voor toekomstige verliezen. Tot een disposal group kan ook goodwill behoren; een impairment-verlies wordt dan ook aan de goodwill toegerekend. De toerekening van het impairment-verlies vindt plaats volgens de allocatiemethode van IAS 36, dat wil zeggen eerst aan goodwill en daarna pro rato, op basis van de boekwaarde, aan de andere vaste activa (die onder het bereik van de waarderingsgrondslagen van IFRS 5 vallen). Bij latere waardering Indien bij latere waardering de reële waarde verminderd met de verkoopkosten verder afneemt, wordt een (aanvullend) impairment-verlies verantwoord.
-228-
31 BEËINDIGING BEDRIJFSACTIVITEITEN EN AFSTOTING VAN (GROEPEN) ACTIVA
Indien bij latere waardering de reële waarde verminderd met de verkoopkosten weer toeneemt, wordt een bate verantwoord. De bate kan evenwel niet meer bedragen dan het cumulatieve impairment-verlies dat voordien onder toepassing van IFRS 5 en/of eerdere toepassing van IAS 36 Impairment of Assets is verantwoord. Bij een disposal group wordt bedoelde bate toegerekend aan de vaste activa die tot de disposal group behoren en in beginsel als afzonderlijk actief onder het bereik van IFRS 5 zouden vallen. IFRS 5 geeft nadrukkelijk aan dat allereerst de waardering van de activa die niet onder het bereik van de waarderingsgrondslagen van IFRS 5 vallen, bepaald dient te worden. Deze dienen gewaardeerd te worden volgens de reguliere waarderingsgrondslagen. Daarna dient de reële waarde verminderd met de verkoopkosten van de disposal group bepaald te worden. De bate kan evenwel niet meer bedragen dan het cumulatieve impairment-verlies dat voordien onder toepassing van IFRS 5 en/of eerdere toepassing van IAS 36 Impairment of Assets en andere IFRS’en is verantwoord. De toerekening van de bate vindt plaats volgens de allocatiemethode van IAS 36. In Richtlijn 345 zijn geen voorschriften opgenomen voor de waardering van activa en passiva die tot het bedrijfsonderdeel behoren en evenmin voorschriften voor de bepaling van baten en lasten die uit het bedrijfsonderdeel voortvloeien. De in andere Richtlijnen vervatte voorschriften van waardering en resultaatbepaling zijn gewoon op het bedrijfsonderdeel van toepassing (RJ 345.101). 1.3
Afschrijven
Op het actief/de activa behorend tot een disposal group wordt niet afgeschreven (IFRS 5.25). Ingevolge de Nederlandse regelgeving wordt doorgegaan met afschrijven tot het moment van daadwerkelijke afstoting. 1.4
Moment van opname als discontinued operation
Een bedrijfsonderdeel als hier bedoeld geldt als gestaakt (discontinued) en wordt dan afzonderlijk gepresenteerd: • indien het is afgestoten (disposed of) (IFRS 5.24) of bestemd is om te worden verkocht (‘held for sale’; zie voor de voorwaarden hiervoor IFRS 5.8); en • indien de activiteiten en de kasstromen van dat bedrijfsonderdeel zijn of zullen worden afgescheiden van de voortgezette activiteiten van de rechtspersoon; en • indien de rechtspersoon geen belangrijke voortgaande betrokkenheid meer heeft bij het bedrijfsonderdeel nadat het is afgestoten. Ingevolge de Nederlandse regelgeving wordt voor het eerst informatie opgenomen bij het plaatsvinden van een zogenaamde initiële gebeurtenis (RJ 345.301). Een initiële gebeurtenis is het moment waarop (RJ 345.302):
-229-
• •
de rechtspersoon een overeenkomst sluit tot de verkoop van alle of nagenoeg alle activa van deze activiteit; of de bevoegde organen van de rechtspersoon een formeel en gedetailleerd plan voor de beëindiging van een bedrijfsactiviteit goedkeuren en bekendmaken.
2
Presentatie
2.1
Afzonderlijke presentatie van activa ‘held for sale’ en disposal groups
Het actief/de activa behorend tot een disposal group dient/dienen afzonderlijk op de balans te worden gepresenteerd als ‘non-current asset held for sale’ na de vlottende activa. Het voorschrift van afzonderlijke presentatie houdt ook in dat de langlopende verplichtingen die behoren tot een disposal group afzonderlijk worden gepresenteerd na de kortlopende verplichtingen. De activa en passiva die afzonderlijk moeten worden gepresenteerd, mogen niet worden gesaldeerd. De belangrijkste categorieën activa en passiva dienen in de toelichting te worden vermeld (IFRS 5.38). De Nederlandse regelgeving heeft geen specifieke regel hieromtrent. 2.2
Presentatie van resultaten van discontinued operations
Op grond van IFRS 5 dienen de resultaten uit discontinued operations afzonderlijk in de winsten-verliesrekening te worden getoond (IFRS 5.33). Op basis van de Nederlandse regelgeving dient bepaalde informatie in de toelichting of in de winst-en-verliesrekening te worden vermeld (RJ 345.401). 2.3
Presentatie van informatie indien beëindiging na balansdatum
Indien de zogenaamde initiële gebeurtenis inzake beëindiging van bedrijfsactiviteiten zich voordoet na afloop van het boekjaar maar voor de datum van opmaken van de jaarrekening (RJ 345.306), dient de daarover te verstrekken informatie te worden opgenomen in de overige gegevens (als gebeurtenis na balansdatum). Ingevolge IFRS 5 mag geen informatie over discontinued operations worden opgenomen indien pas na de balansdatum aan de eisen wordt voldaan. 3
Toelichting
3.1
Toelichting bij activa ‘held for sale’ of disposal groups
Indien in het boekjaar een vast actief/disposal group wordt gekwalificeerd als ‘held for sale’ of wordt verkocht, dient ingevolge IFRS 5.41 de volgende informatie in de toelichting te worden opgenomen:
-230-
31 BEËINDIGING BEDRIJFSACTIVITEITEN EN AFSTOTING VAN (GROEPEN) ACTIVA
• •
•
3.2
een omschrijving van de feiten en omstandigheden die tot de verwachte verkoop hebben geleid en een aanduiding van de verwachte wijze en het verwachte tijdstip van verkoop; de winst of het verlies voortvloeiend uit de waardering tegen reële waarde van het vaste actief/de disposal group, en wanneer de winst of het verlies niet afzonderlijk in de winst-enverliesrekening is opgenomen, de aanduiding van de post waarin de winst of het verlies is opgenomen; de aanduiding van het segment (volgens IAS 14 Segment Reporting) waarin het actief/de disposal group is opgenomen. Toelichting bij discontinued operation
Ingevolge de Nederlandse regelgeving dient in het boekjaar waarin de initiële gebeurtenis zich voordoet, in de toelichting op de jaarrekening bepaalde informatie over deze bedrijfsactiviteit te worden vermeld (RJ 345.304). Het gaat hierbij om: • een beschrijving van de bedrijfsactiviteit die niet duurzaam wordt voortgezet; • het bedrijfs- of geografische segment waarin omtrent deze bedrijfsactiviteit wordt gerapporteerd in de gesegmenteerde informatie; • het tijdstip en de aard van de initiële gebeurtenis; • het tijdstip waarop of de periode waarin de beëindiging zal worden afgerond; • de boekwaarden per balansdatum van het totaal van de activa en het totaal van de posten van het vreemd vermogen die worden afgestoten/geliquideerd; • de opbrengsten, kosten en het resultaat uit gewone bedrijfsuitoefening voor belastingen van deze bedrijfsactiviteit en de belastingen hierover; • de kasstromen uit operationele bedrijfsactiviteiten, investeringsactiviteiten en financieringsactiviteiten van de te beëindigen bedrijfsactiviteiten. IFRS 5.33 verlangt over ‘discontinued operations’ de volgende informatie: • één afzonderlijk bedrag in de winst-en-verliesrekening dat het totaal is van: – het resultaat ná belastingen van de ‘discontinued operation’; – het resultaat ná belastingen voortvloeiend uit de waardering van de ‘discontinued operation’ naar reële waarde verminderd met verkoopkosten; – het resultaat ná belastingen uit hoofde van het afstoten van de ‘discontinued operation’; • een uitsplitsing van het bedoelde bedrag (ofwel in de winst-en-verliesrekening en dan als een apart onderdeel daarvan, afgescheiden van de baten en lasten die voortvloeien uit de voortgezette activiteiten, ofwel in de toelichting) in de volgende onderdelen (NB: de uitsplitsing is niet vereist indien de ‘discontinued operation’ een deelneming is die uitsluitend is verworven met de bedoeling om haar weer te verkopen): – opbrengsten, kosten en resultaat vóór belastingen van de ‘discontinued operation’, en de daarbijbehorende belastinglast; – de bate of last voortvloeiend uit de waardering van de ‘discontinued operation’ naar reële waarde verminderd met verkoopkosten, of voortvloeiend uit het afstoten van de ‘discontinued operation’, en de daarbijbehorende belastinglast;
-231-
•
•
de netto-kasstromen die zijn toe te rekenen aan de operationele, investerings- en financieringsactiviteiten van de ‘discontinued operation’. De informatie wordt gegeven ofwel in de winst-en-verliesrekening, ofwel in de toelichting. Deze informatie is niet vereist indien de ‘discontinued operation’ een deelneming is die uitsluitend is verworven met de bedoeling om haar weer te verkopen; de vergelijkende cijfers dienen te worden aangepast.
De informatie sub 1 dient in de winst-en-verliesrekening te worden opgenomen. De informatie sub 2 mag worden opgenomen ofwel in de winst-en-verliesrekening, ofwel in de toelichting. Indien in het boekjaar nog aanpassingen plaatsvinden van bedragen die betrekking hebben op bedrijfsonderdelen die in een vorig boekjaar zijn afgestoten, dienen de aard en de omvang van de aanpassingen te worden toegelicht (IFRS 5.35). Te denken valt hierbij aan aanpassingen van de verkoopprijs, verplichtingen inzake productgaranties en afhandeling van verplichtingen jegens werknemers. 3.3
Toelichting bij ‘discontinued operation’ die niet langer ‘held for sale’/‘discontinued operation’ is
Als een ‘discontinued operation’ niet langer kan worden gekwalificeerd als ‘held for sale’/‘discontinued operation’ wordt de volgende informatie verlangd (IFRS 5.36/37): • De operationele resultaten die voorheen als resultaten uit een ‘discontinued operation’ waren gepresenteerd, dienen voor de gepresenteerde boekjaren opnieuw als resultaten uit voortgaande activiteiten te worden gerubriceerd. • De bate of de last die voortvloeit uit een nieuwe waardering van de activa in de winst-enverliesrekening dient als resultaat uit bedrijfsuitoefening te worden verantwoord. In Richtlijn 345 is hier geen vereiste voor opgenomen. Richtlijnen en standaarden Relevante richtlijnen en standaarden: • Richtlijn 270 Winst-en-verliesrekening (aangepast 2006) • Richtlijn 345 Beëindiging van bedrijfsactiviteiten (aangepast 2004) • IFRS 5 Non-current Assets Held for Sale and Discontinued Operations (2004)
-232-
32 SHARE-BASED PAYMENTS (INCLUSIEF PERSONEELSOPTIES)
32
Share-Based Payments (inclusief personeelsopties) Nederlandse wet- en regelgeving
IFRS
Conclusie
1.1 Verantwoording sharebased payments
Geen specifieke regeling behalve voor personeelsopties
Verantwoording op het moment van ontvangst van de goederen of diensten
IFRS strikter
1.2 Waardering van ‘equity-settled SPT’s
Slechts waardering indien de intrinsieke optie meer dan nul is of bij ‘repricing’
Waardering tegen fair value op het moment van toekennen
Strijdig
1.3 Waardering van ‘cashsettled SPT’s
Geen specifieke regeling
Waardering tegen fair value van de schuld
IFRS strikter
1.4 SPT’s met keuzemogelijkheid voor afwikkeling
Geen specifieke regel
Afhankelijk van de keuze, specifieke regels (zie tekst)
IFRS strikter
1.5 Toerekening groepsregelingen aan groepsmaatschappijen
Geen specifieke regel
Gedetailleerde interpretatie waarbij in zijn algemeenheid de kosten verantwoord worden waar de dienst wordt ontvangen.
IFRS strikter
–
–
–
Slechts specifieke toelichtingseisen voor personeels- of managementopties
Uitgebreide detailvoorschriften
IFRS eist meer toelichting
1
2
3
Grondslagen
Presentatie
Toelichting
3.1 Toelichtingseisen
Algemeen De IASB heeft in 2004 IFRS 2 ‘Share-Based Payments’ gepubliceerd. De standaard moet retroactief worden toegepast over boekjaren die beginnen op of na 1 januari 2005, waarbij een uitzondering wordt gemaakt voor toekenningen van equity-settled share-based payment transactions (SPT’s) vóór 7 november 2002 en voor toekenningen die weliswaar ná die datum zijn toegekend maar eerst ná het van kracht worden van IFRS 2 onvoorwaardelijk zijn geworden
-233-
(‘vested’) zonder dat zij gewijzigd zijn. IFRS 2 vervangt de (beperkte) regelgeving in IAS 19 omtrent personeelsopties. IFRS 2 behandelt de verwerking van transacties waarbij goederen of diensten worden verkregen tegen uitreiking van aandelen of andere eigenvermogensinstrumenten. Tevens wordt hieronder gebracht een transactie waarbij goederen of diensten worden verkregen door het aangaan van een schuld waarvan de omvang is gebaseerd op de prijs van de aandelen of van andere eigen-vermogensinstrumenten van de entiteit. De share-based payments transaction (SPT) kent drie categorieën: • ‘equity-settled SPT’s’; • ‘cash-settled SPT’s’; • ‘SPT’s with cash alternatives’. Het onderscheid tussen de eerste twee categorieën wordt gevormd door de tegenprestatie. Bij de eerstgenoemde betreft dit een eigen-vermogensinstrument, bij de tweede bestaat de tegenprestatie uit kasgeld of kasequivalenten. Bij de derde categorie heeft de entiteit of de wederpartij de keuze de transactie af te wikkelen in contanten of eigen-vermogensinstrumenten. Personeelsopties waarbij het personeelslid op het moment van toekennen een recht verkrijgt om in de toekomst, bijvoorbeeld over drie jaar, aandelen te verwerven tegen een prijs die thans wordt vastgesteld en die als een tegenprestatie voor te leveren diensten kan worden gezien, zijn derhalve te beschouwen als ‘equity-settled SPT’s’. Op basis van IFRIC 8 is IFRS 2 ook van toepassing op transacties waarbij de onderneming geen of niet alle ontvangen goederen of diensten specifiek kan identificeren. Andere omstandigheden, kunnen aangeven dat goederen en diensten zijn of zullen worden ontvangen. Een dergelijke omstandigheid is in het bijzonder de vaststelling dat de reële waarde van de geïdentificeerde goederen of diensten lager is dan de reële waarde van de verstrekte eigenvermogensinstrumenten. Dit is een sterke indicatie dat er ook andere (nog niet geïdentificeerde) goederen of diensten zijn ontvangen of zullen worden ontvangen. 1
Grondslagen
1.1
Verantwoording share-based payments
IFRS 2 bepaalt dat SPT’s in de jaarrekening moeten worden verwerkt op het moment dat de entiteit de goederen of diensten ontvangt. De IASB motiveert deze keuze op basis van het feit dat volgens het ‘Conceptual Framework’ het eigen vermogen een afgeleide is van de bezittingen en schulden van de entiteit. Indien derhalve de entiteit de beschikking krijgt over goederen of diensten zonder dat daartegenover een schuld ontstaat, is er sprake van toename van het eigen vermogen. Toegepast op personeelsopties als onderdeel van het beloningspakket van medewerkers van de entiteit betekent dit dat indien zij als bezoldiging opties ontvangen voor de door hen te verlenen diensten, het eigen vermogen van de entiteit toeneemt met de waarde van die diensten. Het eigen vermogen neemt echter weer af doordat de bezoldiging als personeelskosten wordt geboekt en dus ten laste van het resultaat komt.
-234-
32 SHARE-BASED PAYMENTS (INCLUSIEF PERSONEELSOPTIES)
In de Nederlandse regelgeving is geen specifieke regeling opgenomen omtrent share-based payments. Er is slechts bepaald dat ontvangsten in geld of in natura in ruil voor de verplichting tot het verstrekken van aandelen van de rechtspersoon dienen te worden verantwoord onder de overige reserves, indien en voor zover niet benodigd ter voldoening aan de wettelijke stortingsplicht van derden op de te verstrekken aandelen. Ontvangsten krachtens overeenkomst bestemd om door middel van verrekening te voldoen aan de wettelijke stortingsplicht bij het verstrekken van de aandelen, dienen afzonderlijk te worden verantwoord onder de overlopende passiva (RJ 240.210.). Voorbeelden van dergelijke verplichtingen zijn opties en warrants. Bij het voldoen aan dergelijke verplichtingen kunnen de ontvangen bedragen die zijn verantwoord onder de overige reserves worden overgeboekt naar de post agio. Voorts wordt in RJ 271.7 nader ingegaan op de verwerking van aandelenoptieregelingen voor personeel. 1.2
Waardering van equity-settled SPT’s
De waardering van ‘equity-settled SPT’s’ dient volgens IFRS 2 te geschieden op basis van ‘fair value’. De ‘fair value’ wordt (IFRS 2.10): • direct bepaald op basis van de marktwaarde (‘fair value’) van het goed of de dienst; dan wel indien deze niet betrouwbaar is te schatten: • indirect bepaald op basis van de marktwaarde (‘fair value’) van het toegekende eigenvermogensinstrument. In het geval van het verlenen van personeelsopties zal in het algemeen de indirecte methode de enige mogelijkheid zijn (IFRS 2.11). De verschillende bestanddelen van een beloningspakket van medewerkers zijn niet afzonderlijk aan de diensten van betrokkene toe te rekenen. Dit betekent dat de ‘fair value’ van de diensten moet worden afgeleid uit de ‘fair value’ van de contraprestaties. Het moment waarnaar de ‘fair value’ bepaald moet worden (‘measurement date’) is in het geval van directe waardebepaling het moment van ontvangst van het goed of de dienst (het verkrijgen van de beschikkingsmacht) (IFRS 2.13). In het geval van toepassing van de indirecte methode op andere SPT’s dan die met personeel, is dit eveneens het moment van ontvangst van de goederen of de dienst. Als ‘measurement date’ in het geval van SPT’s met personeel en anderen die soortgelijke diensten verlenen, dient het moment van toezegging (‘granted’) van het eigenvermogensinstrument (bijvoorbeeld de optie) te worden gebruikt (IFRS 2.11). Indien geen verdere voorwaarden zijn gesteld, zal de transactie onmiddellijk worden verwerkt in het eigen vermogen (IFRS 2.14). Indien wel verdere voorwaarden zijn gesteld is het voor het tijdstip van de verwerking van belang om onderscheid te maken tussen voorwaarden gekoppeld aan nog te leveren prestaties (bijvoorbeeld het in dienst blijven van werknemers) en overige voorwaarden. Indien de voorwaarde is dat nog arbeidsprestaties moeten worden geleverd, wordt de SPT verantwoord over de periode waarin de arbeidsprestaties worden geleverd. In andere gevallen
-235-
wordt de SPT onvoorwaardelijk verwerkt (IFRS 2.15). Indien de voorwaarden zodanig zijn dat schattingen nodig zijn, worden deze op de dag van toekenning gemaakt en dienen deze indien de voorwaarden marktomstandigheden betreffen, daarmee consistent te zijn (IFRS 2.16). Over het algemeen dient de ‘fair value’ afgeleid te worden uit een marktprijs. In sommige gevallen zal dit rechtstreeks mogelijk zijn omdat er een marktnotering is. Er zijn echter ook veel eigen-vermogensinstrumenten die zodanig specifiek zijn geconstrueerd voor de doelgroep, dat een marktnotering ontbreekt. De IASB geeft aan dat in die omstandigheden gepoogd moet worden de effecten van deze aanvullende voorwaarden op de marktprijs te becijferen (IFRS 2.18). Het is evident dat dergelijke becijferingen met inachtneming van de voorwaarden voor personeelsopties buitengewoon complex zijn. De IASB geeft als ‘guidance’ in die omstandigheden ‘option pricing models’ te gebruiken zoals het Black & Scholes-model of een binomiaal model (IFRS 2.17). In deze modellen worden de uitoefenprijs, de verwachte looptijd van de optie, de actuele prijs van de onderliggende aandelen, de verwachte volatiliteit van deze aandelen, de verwachte dividenden op de aandelen en de risicovrije interestvoet betrokken. Indien in uitzonderlijke situaties de ‘fair value’ niet te bepalen is, moet de intrinsieke waarde worden gebruikt, die dan echter elk jaar moet worden aangepast (IFRS 2.24). Onder intrinsieke waarde (‘intrinsic value’) wordt verstaan: ‘The difference between the fair value of the shares to which the counterpart has the (conditional or unconditional) right to subscribe or which it has the right to receive, and the price (if any) the counterpart is (or will be) required to pay for those shares. For example, a share option with an exercise price of CU 15, on a share with a fair value of CU 20, has an intrinsic value of CU 5.’ De mutatie dient via de winst-en-verliesrekening te worden verwerkt. Eenmaal onder het eigen vermogen verwerkte SPT’s worden later, ook indien de tegenprestatie niet totstandkomt omdat bijvoorbeeld de optie niet wordt uitgeoefend, niet gecorrigeerd (IFRS 2.23). De Nederlandse regelgeving bepaalt slechts dat indien bij het toekennen van aandelenoptieregelingen aan personeel de uitoefenprijs per aandeel lager is dan de beurskoers per aandeel op dat moment (of de gemiddelde beurskoers per aandeel over een bepaalde – korte – periode vóór dat moment), het verschil onder de lonen dient te worden verwerkt in de winst-enverliesrekening. Een dergelijk verschil wordt de intrinsieke waarde van de toegekende aandelenopties genoemd (RJ 271.704). Indien de eigen aandelen niet aan een beurs zijn genoteerd, dient bij de toepassing van alinea 704 in plaats van de beurskoers de waarde van het aandeel te worden vastgesteld volgens dezelfde methodiek als gehanteerd voor de bepaling van de waarde van het aandeel bij andere transacties van een of meer aandelen (RJ 271.705). De aldus bepaalde waarde van het aandeel dient bij voorkeur te worden bevestigd door een onafhankelijke deskundige.
-236-
32 SHARE-BASED PAYMENTS (INCLUSIEF PERSONEELSOPTIES)
1.3
Waardering van cash-settled SPT’s
De waardering van de verkregen goederen of diensten en de daartegenover ontstane schuld in ‘cash-settled SPT’s’ dient te geschieden tegen de ‘fair value’ van de schuld (IFRS 2.30). Bij dit type SPT’s kan bijvoorbeeld gedacht worden aan een (winstdelings)regeling voor het personeel waarbij een uitkering wordt toegezegd op basis van de stijging van de koers van het aandeel over een bepaalde periode. De ‘fair value’ van deze schuld moet aan het einde van de verslagperiode, in tegenstelling tot die voor ‘equity-settled SPT’s’ steeds opnieuw worden vastgesteld (IFRS 2.30). Wijzigingen dienen in het resultaat te worden opgenomen. Hoewel RJ 271.103(e) specifiek cash-settled SPT’s noemt en daarbij verwijst naar RJ 271.7, wordt in de betreffende Richtlijn niet specifiek ingegaan op cash-settled SPT’s. 1.4
SPT’s met keuzemogelijkheid voor afwikkeling
In het geval van SPT’s waarbij, ter keuze van de entiteit of de betrokken tegenpartij, de afwikkeling van de transactie in contanten of in eigen-vermogensinstrumenten kan plaatsvinden, ontstaat het probleem welke keuze moet worden gemaakt tussen de hierboven gegeven waarderingsmethoden (IFRS 2.34). Indien de onderneming de keus aan derden laat, creëert zij een samengesteld financieel instrument waarin een schuldcomponent is opgenomen (IFRS 2.35). Daarom moet de onderneming de waarde van de eigen-vermogenscomponent, in het geval dat de ‘fair value’ op directe wijze wordt bepaald, bepalen door de ‘fair value’ van de goederen of diensten te verminderen met de ‘fair value’ van de schuldcomponent op het moment van ontvangst. De IASB maakt hierbij echter een uitzondering voor het geval dat de derden de personeelsleden zijn. In dat geval moet de waardebepaling op de dag van toezegging plaatsvinden, waarbij de ‘fair value’ van beide componenten moet worden bepaald. Indien de keuze bij de entiteit ligt, dient nagegaan te worden of er een verplichting bestaat om in feite in ‘cash’ af te wikkelen (IFRS 2.41). Dit kan het geval zijn als dit, ondanks de keuzemogelijkheid, de enige echte mogelijkheid is of de entiteit op basis van haar beleid steeds voor een ‘cash’-afwikkeling pleegt te kiezen. Indien dit het geval is, dient de waardering plaats te vinden op basis van de voorschriften voor ‘cash-settled SPT’s’ (IFRS 2.42). Zo niet, dan dient gekozen te worden voor de methode van ‘equity-settled SPT’s’ (IFRS 2.43). In Nederland geldt geen specifieke regeling.
-237-
1.5
Toerekening van groepsregelingen aan groepsmaatschappijen
In veel gevallen wordt een SPT opengesteld niet alleen aan de werknemers van de vennootschap waarvan de aandelen de basis vormen voor de SPT, maar tevens aan werknemers van dochtermaatschappijen van de vennootschap. Ook kunnen zich situaties voordoen waarbij een dochtermaatschappij van een beursgenoteerd bedrijf zelfstandig een SPT aangaat met als wederprestatie niet de eigen aandelen, maar de aandelen van de moedermaatschappij. IFRS kent na de publicatie van IFRIC Interpretatie 11 ‘IFRS 2 – Group and Treasury Share Transactions’ (November 2006) gedetailleerde regelgeving ten aanzien van dit type SPT. In deze interpretatie komt IFRIC tot de volgende conclusies: • indien een onderneming een equity-settled SPT heeft toegezegd aan haar eigen personeel, dient deze als equity-settled verwerkt te worden ongeacht het feit of de onderneming de betreffende eigen aandelen reeds in bezit heeft of dat dit plan rechtstreeks door haar aandeelhouder wordt afgewikkeld; • indien de moedermaatschappij een equity-settled SPT heeft toegezegd aan de werknemers van haar dochtermaatschappij, dient de dochtermaatschappij deze SPT als equity-settled te verwerken met de verwerking van een overeenkomstige vermogensstorting door de moedermaatschappij; • indien de ‘vesting period’ gekoppeld is aan het dienstverband binnen de groep en niet bij een bepaalde groepsmaatschappij, dienen de kosten voortkomend uit de equity-settled SPT proportioneel te worden verwerkt bij elk van de groepsmaatschappijen waar de werknemer gedurende de vesting period werkzaam is geweest; • indien een dochtermaatschappij rechten op aandelen van haar moedermaatschappij verstrekt aan haar eigen personeel en deze verplichting niet rechtstreeks door de moedermaatschappij wordt afgewikkeld dient de dochtermaatschappij deze SPT als cash-settled te verwerken in haar eigen jaarrekening. De Richtlijnen spreken zich niet specifiek uit over de verwerking van personeelsopties in de jaarrekening van de individuele groepsmaatschappijen. 2
Presentatie
Er zijn geen verschillen in presentatie tussen de Nederlandse regelgeving en IFRS 2. 3
Toelichting
3.1
Toelichtingseisen
IFRS 2 kent een groot aantal detailvoorschriften met betrekking tot de informatie die in de toelichting moet worden opgenomen met betrekking tot de SPT’s. Deze komen erop neer dat per type SPT moet worden aangegeven of de tegenpartij het personeel is, welke rechten zijn toegekend, welke voorwaarden gelden, et cetera. Met betrekking tot SPT’s met het personeel
-238-
32 SHARE-BASED PAYMENTS (INCLUSIEF PERSONEELSOPTIES)
moeten onder meer ook aangegeven worden het aantal en de groep van werknemers die in bepaalde aandelenoptieplannen deelnemen. Tevens moet een verloopstaat van de aantallen uitstaande, nieuw toegezegde, uitgeoefende en geëxpireerde opties per groep worden gegeven met vermelding van gemiddelde prijzen (IFRS 2.45). Er moet verder gedetailleerd inzicht worden gegeven in de wijze waarop de ‘fair value’ is bepaald (IFRS 2.46). Hierbij dienen de veronderstellingen te worden geëxpliciteerd en dient aangegeven te worden hoe verschillende aspecten zoals mogelijkheden tot ‘repricing’ en dergelijke in de waardebepaling zijn betrokken. Tot slot moet worden aangegeven hoe de lasten die in de winst-en-verliesrekening worden verantwoord zijn berekend en toegerekend (IFRS 2.50). De Nederlandse regelgeving houdt in dat over de opties op aandelen van de vennootschap zelf en op aandelen van groepsmaatschappijen die door de rechtspersoon worden beheerst, dienen te worden vermeld voor iedere bestuurder afzonderlijk (dus niet meer slechts voor de bestuurders gezamenlijk) en voor het overig personeel gezamenlijk (RJ 271.713): a het aantal aan het begin van het boekjaar nog niet uitgeoefende aandelenopties; b het aantal door de vennootschap in het boekjaar verleende aandelenopties met de belangrijkste van de daarbijbehorende voorwaarden, zoals het aantal daarbijbehorende aandelen, de uitoefenprijzen en de resterende looptijd. Indien dergelijke voorwaarden gedurende het boekjaar worden gewijzigd, dienen deze wijzigingen afzonderlijk te worden vermeld; c het aantal gedurende het boekjaar uitgeoefende aandelenopties, waarbij in ieder geval worden vermeld het bij die uitoefening behorende aantal aandelen, de uitoefenprijzen, de beurskoersen op het moment van uitoefening (of de gemiddelde beurskoersen per aandeel over een bepaalde – korte – periode vóór dat moment), alsmede of ten behoeve van de uitoefening van die rechten eigen aandelen zijn ingekocht dan wel nieuwe aandelen zijn geplaatst; en d het aantal aan het einde van het boekjaar nog niet uitgeoefende aandelenopties, waarbij worden vermeld: 1 het aantal aandelen of certificaten daarvan, de soort en het nominale bedrag waarop de verleende opties aanspraak geven; 2 de uitoefenprijs van de verleende opties; 3 de resterende looptijd van de nog niet uitgeoefende opties; 4 de belangrijkste voorwaarden die voor uitoefening van de opties gelden; 5 de eventuele financieringsregelingen die bij de toekenning van de opties zijn getroffen; en 6 de eventuele andere gegevens die voor de beoordeling van de waarde van de opties van belang zijn. Over de opties op aandelen van een groepsmaatschappij die feitelijk beleidsbepalend is in de rechtspersoon (een moedermaatschappij), dienen de onder a tot en met d genoemde gegevens voor bestuurders en overig personeel van de rechtspersoon gezamenlijk te worden verstrekt.
-239-
Tevens dient de rechtspersoon in de toelichting te vermelden (RJ 271.714): • zijn beleid ten behoeve van het afdekken van verleende aandelenopties; • de positie per balansdatum van verleende en nog niet afgedekte aandelenopties; en • indien inkoop van eigen aandelen, verwerving van call-opties op eigen aandelen of een soortgelijke transactie heeft plaatsgevonden, de hiervoor gemiddeld betaalde prijzen. Richtlijnen en standaarden Relevante richtlijnen en standaarden: • Richtlijn 271 Personeelsbeloningen (aangepast 2006) • IFRS 2 Share-Based Payments (2004) • IFRIC 8 Scope of IFRS 2 • IFRIC 11 IFRS 2 - Group and Treasury Share Transactions
-240-
33 BIJZONDERE WAARDEVERMINDERINGEN VAN VASTE ACTIVA
33
Bijzondere waardeverminderingen van vaste activa Nederlandse wet- en regelgeving
IFRS
Conclusie
1
Grondslagen
1.1
Toepassingsgebied
Van toepassing voor alle vaste activa met uitzondering van financiële vaste activa waarop RJ 290 van toepassing is, activa uit hoofde van personeelsbeloningen en latente belastingvorderingen
Ook niet van toepassing voor vastgoedbeleggingen voor zover gewaardeerd tegen fair value, activa onder IAS 41 voor zover gewaardeerd tegen fair value, activa die voortvloeien uit IFRS 4 en activa onder toepassing van IFRS 5
IFRS strikter
1.2
Impairment test
Indien er een impairmentindicator is
Elke balansdatum voor immateriële vaste activa met onbepaalde gebruiksduur, die nog niet in gebruik genomen zijn, en voor goodwill verworven bij overname
IFRS strikter
1.3 Toewijzen goodwill
Geen specifieke regelgeving
Toewijzen van goodwill aan een kasstroomgenererende eenheid bij acquisitie
IFRS strikter
1.4
Aanpassing van toewijzing van goodwill
Geen specifieke regelgeving
Volgen van toewijzing aan aanpassingen van structuur
Strijdig
1.5
Afstoten van kasstroomgenererende eenheid waaraan goodwill is toegewezen
Geen specifieke regelgeving
Boekwaarde van de goodwill ten laste van het resultaat brengen
Strijdig
1.6 Impairment test goodwill
‘Bottom-up’ en ‘top-down’ test
Geen ‘bottom-up’ en ‘topdown’ test
Strijdig
1.7 Impairment test van goodwill met minderheidsbelang
Geen specifieke regelgeving
Aanpassing van goodwillbedrag voor impairmentberekening naar 100%-aandeel
Strijdig
1.8 Terugneming impairment van goodwill
Onder bepaalde voorwaarden
Nooit
Strijdig
-241-
Nederlandse wet- en regelgeving
IFRS
Conclusie
–
–
–
3.1 Realiseerbare waardeschattingen
Geen specifieke regel
Uitgebreide informatie over schattingen bij bepaling van realiseerbare waarde
IFRS eist meer toelichting
3.2 Goodwill - niet toegerekend aan kasstroomgenererende eenheid
Geen specifieke regel
Vermelden van bedrag en reden van niet toerekenen
IFRS eist meer toelichting
2
3
Presentatie
Toelichting
Algemeen Richtlijn 121 is een vrijwel letterlijke vertaling van een voorgaande versie van IAS 36 Impairment of Assets. De huidige tekst van IAS 36 wijkt hier op sommige punten van af. 1
Grondslagen
1.1
Toepassingsgebied
Richtlijn 121 is van toepassing zowel op vaste activa die gewaardeerd worden tegen verkrijgingsof vervaardigingsprijs, als op vaste activa die gewaardeerd worden tegen actuele waarde of nettovermogenswaarde. De Richtlijn is niet van toepassing op financiële vaste activa waarop Richtlijn 290 van toepassing is (deelnemingen waarop geen invloed van betekenis wordt uitgeoefend, effecten en vorderingen), activa uit hoofde van personeelsbeloningen als bedoeld in Richtlijn 271 en latente belastingvorderingen (IAS 36.2). IAS 36.2 bevat de opsomming van activa waarop ook RJ 121 niet van toepassing is. In afwijking van RJ 121 is IAS 36 ook niet van toepassing op: • vastgoedbeleggingen die voortvloeien uit de toepassing van IAS 40 Investment Property, voor zover gewaardeerd tegen fair value; • activa die voortvloeien uit de toepassing van IAS 41 Agriculture, voor zover gewaardeerd tegen ‘fair value’; • activa die voortvloeien uit de toepassing van IFRS 4 Insurance Contracts; • activa die onder toepassing van IFRS 5 Non-current Assets Held for Sale and Discontinued Operations worden gekwalificeerd als ‘held for sale’.
-242-
33 BIJZONDERE WAARDEVERMINDERINGEN VAN VASTE ACTIVA
1.2
Impairment test
In tegenstelling tot de Nederlandse grondslagen schrijft IAS 36.10 voor dat inzake de volgende activa steeds op elke balansdatum een ‘impairment test’ moet worden uitgevoerd ongeacht of er sprake is van enige indicatie van een waardevermindering: • immateriële vaste activa met een onbepaalde gebruiksduur (waarop niet wordt afgeschreven); • immateriële vaste activa die nog niet in gebruik zijn genomen; • goodwill verworven in een overname. 1.3
Toewijzing goodwill
IAS 36 schrijft expliciet voor dat goodwill bij een overname gealloceerd of toegewezen dient te worden naar de kasstroomgenererende eenheid van de overnemende partij of groepen van kasstroomgenererende eenheden, die (synergie)voordelen zullen behalen uit de overname. Deze toewijzing dient plaats te vinden ongeacht of de overnemende partij al andere activa en passiva aan deze eenheden of groepen van eenheden had toegewezen (IAS 36.80). In de Nederlandse regelgeving zijn hieromtrent geen specifieke voorschriften opgenomen. 1.4
Aanpassing van toewijzing van goodwill
Indien een entiteit haar rapportagestructuur wijzigt waardoor de opbouw van een of meer kasstroomgenererende eenheden waaraan goodwill is toegewezen, verandert, dient de toewijzing van goodwill aangepast te worden aan deze gewijzigde rapportagestructuur. In de Nederlandse regelgeving zijn hieromtrent geen specifieke voorschriften opgenomen. 1.5
Afstoten van kasstroomgenererende eenheid waaraan goodwill is toegewezen
Indien goodwill is toegewezen aan een kasstroomgenererende eenheid en de entiteit (een deel van) de kasstroomgenererende entiteit verkoopt of afstoot, dient bij toepassing van IFRS/IAS deze goodwill in het transactieresultaat betrokken te worden. Derhalve zal deze goodwill ten laste van de winst-en-verliesrekening verwerkt dienen te worden. In de Nederlandse regelgeving zijn hieromtrent geen specifieke voorschriften opgenomen. 1.6
Impairment test goodwill
Bij het toetsen van een kasstroomgenererende eenheid op een bijzondere waardevermindering en het toerekenen daaraan van goodwill en/of algemene bedrijfsactiva maakt IAS 36 geen gebruik van een ‘bottom-up’ en ‘top-down’ test.
-243-
1.7
Impairment test van goodwill met minderheidsbelang
IAS 36 gaat in op de wijze van uitvoeren van een impairment test van goodwill uit een overname met een minderheidsbelang (IAS 36.91 tot en met 94). Bij de impairment test dient de goodwill aangepast te worden naar een 100%-aandeel. In de Nederlandse regelgeving zijn hieromtrent geen specifieke voorschriften opgenomen. 1.8
Terugneming impairment van goodwill
RJ 121.615 kent onder bepaalde voorwaarden de mogelijkheid van terugneming van een bijzonder waardeverminderingsverlies dat ter zake van goodwill is verantwoord. RJ 121.613 bepaalt dat de terugneming van een waardeverminderingsverlies éérst pro rato dient te worden toegerekend aan de boekwaarden van de individuele activa (niet zijnde goodwill), en vervolgens, indien aan bepaalde voorwaarden is voldaan, aan de goodwill. Toerekening aan goodwill volgens RJ 121 is uitsluitend toegestaan indien het bijzondere waardeverminderingsverlies is veroorzaakt door een specifieke externe, buiten de beschikkingsmacht van de rechtspersoon liggende gebeurtenis van buitengewone aard en het effect van deze gebeurtenis door nieuwe externe gebeurtenissen is omgekeerd (RJ 121.615). Deze mogelijkheid kent IAS 36 niet. Het is nooit mogelijk om een ter zake van goodwill verantwoord ‘impairment loss’ terug te nemen (IAS 36.124). Volgens IAS 36.122 vindt toerekening dan ook uitsluitend plaats aan individuele activa, niet zijnde goodwill. Door IFRIC is een uitspraak gedaan aangaande een inconsistentie tussen IAS 34 ‘Interim Financial Reporting’ en IAS 36 ‘Impairment of assets’ aangaande regelgeving voor bijzondere waardeverminderingen van goodwill. IFRIC 10 stelt dat de specifieke regelgeving van IAS 36 voorrang heeft boven de regelgeving van IAS 34, hetgeen betekent dat een bijzonder waardeverminderingsverlies van goodwill dat is verantwoord in een interimperiode van enig boekjaar niet mag worden teruggenomen in volgende interimperioden van hetzelfde boekjaar. 2
Presentatie
Er zijn geen verschillen in presentatie tussen de Nederlandse regelgeving en IAS 36. 3
Toelichting
3.1
Realiseerbare waarde – schattingen
IAS 36.134/137 verlangt uitgebreide informatie over de schattingen die zijn gehanteerd bij de bepaling van de realiseerbare waarde van kasstroomgenererende eenheden, waartoe goodwill of
-244-
33 BIJZONDERE WAARDEVERMINDERINGEN VAN VASTE ACTIVA
immateriële vaste activa met een onbeperkte economische levensduur behoren, indien deze goodwill significant is voor de entiteit, waaronder: • de boekwaarde van de goodwill; • de boekwaarde van immateriële vaste activa met een onbepaalbare levensduur; • op basis waarvan de realiseerbare waarde is gebaseerd; • indien de realiseerbare waarde is gebaseerd op de bedrijfswaarde, de gebruikte belangrijkste veronderstellingen; • indien de realiseerbare waarde is gebaseerd op de opbrengstwaarde, de methode die gebruikt is om de opbrengstwaarde te bepalen met de gebruikte belangrijkste veronderstellingen. Deze informatie wordt niet specifiek door RJ 121 verlangd. 3.2
Goodwill – niet toegerekend aan een kasstroomgenererende eenheid
Indien een deel van de goodwill verkregen uit een overname in de periode niet is toegerekend aan een kasstroomgenererende eenheid (of groep van eenheden) per balansdatum, dient het bedrag van deze niet gealloceerde goodwill vermeld te worden in de toelichting met vermelding van de reden van het niet alloceren. In de Nederlandse regelgeving zijn hieromtrent geen voorschriften opgenomen. Richtlijnen en standaarden Relevante richtlijnen en standaarden: • Richtlijn 121 Bijzondere waardeverminderingen van vaste activa (aangepast 2006) • IAS 36 Impairment of Assets (2004) • IFRIC 10 Interim Financial Reporting and Impairment
-245-
-246-
Bijzondere organisaties
-247-
34
Banken Nederlandse wet- en regelgeving
IFRS
Conclusie
1.1 Algemene bankrisico’s
Voor algemene bankrisico’s mag een afzonderlijk fonds worden gevormd, op te nemen in de balans als onderdeel van de passiva na de voorzieningen; het saldo van toegevoegde en onttrokken bedragen dient in de winst-en-verliesrekening te worden verantwoord
Vorming fonds niet toegestaan
IFRS strikter
1.2 Amortisatie van ruilresultaten
Ruilresultaten mogen worden toegerekend aan toekomstige perioden
Amortisatie van ruilresultaten is niet toegestaan
IFRS strikter
2.1 Modellen balans en winst-en-verliesrekening
In het Besluit modellen jaarrekening zijn specifieke modellen opgenomen
Geen specifieke modellen
NL strikter
2.2 Specificatie balans – achtergestelde schulden
Afzonderlijk opnemen
In de post overige geleende middelen begrepen
Strijdig
2.3 Specificatie winst- en verliesrekening
Beperkte mate van regelgeving omtrent uitsplitsing resultaten
Ruime mate van regelgeving omtrent uitsplitsing
IFRS strikter
3.1 Eigen vermogen
Beperkte toelichting op kapitaalvereisten
Uitgebreide toelichting op kapitaalvereisten
IFRS eist meer toelichting
3.2 Toelichting op verschillende posten
Specifiek bancaire voorschriften
Uitgebreide voorschriften, hoewel niet specifiek voor banken
IFRS eist beduidend meer toelichting
1
2
3
Grondslagen
Presentatie
Toelichting
-248-
34 BANKEN
Algemeen De in de voorgaande hoofdstukken opgenomen bepalingen gelden in de meeste gevallen ook voor banken. In dit hoofdstuk wordt aanvullend ingegaan op enkele specifieke vraagstukken voor banken. Opgemerkt wordt dat ook IAS 39 en IFRS 7 van toepassing zijn op banken; vooral deze Standards kunnen leiden tot verschillen in de behandeling van en toelichting op financiële instrumenten tussen de Nederlandse wet- en regelgeving en IFRS. De in de voorgaande hoofdstukken (4, 8, 14 en 22) weergegeven verschillen gelden ook voor banken, met dien verstande dat voor banken speciale grondslagen voor de waardering van activa gelden. Voor activa in de beleggingsportefeuille geldt in grote lijnen hetgeen is gesteld in hoofdstuk 4. Voor activa in de handelsportefeuille sluit IAS 39 in belangrijke mate aan bij de huidige praktijk bij banken waarbij waardering plaatsvindt tegen reële waarde met waardemutaties verantwoord in het resultaat. 1
Grondslagen
1.1
Algemene bankrisico’s
Voor algemene bankrisico’s mag in Nederland een fonds voor algemene bankrisico’s worden opgenomen als onderdeel van de passiva na de voorzieningen. Het saldo van toegevoegde en onttrokken bedragen dient in de winst-en-verliesrekening te worden verantwoord (art. 2:424 BW). Het fonds voor algemene bankrisico’s is onder IFRS niet toegestaan. 1.2 Amortisatie van ruilresultaten Rentedragende waardepapieren (zoals obligaties) die als belegging worden aangehouden, worden in de huidige praktijk in Nederland veelal gewaardeerd tegen (geamortiseerde) kostprijs. Bij verkoop van deze waardepapieren voor het einde van de looptijd wordt het gerealiseerde waardeverschil tussen reële waarde (verkoopwaarde) en boekwaarde aangeduid als een ruilresultaat indien de verkoopopbrengst wordt aangewend voor heraankoop van soortgelijke waardepapieren (waardoor in feite het ene waardepapier wordt geruild tegen het andere). In de huidige Nederlandse praktijk wordt een dergelijk ruilresultaat veelal niet direct in de winst-enverliesrekening opgenomen, maar geamortiseerd over de resterende looptijd van het verkochte waardepapier of de looptijd van de portefeuille. Het is ook toegestaan stelselmatig alle ruilresultaten direct in de winst-en-verliesrekening te verantwoorden (RJ 600.128). IAS 39 laat een dergelijke verantwoordingswijze niet toe. Indien verkoop plaatsvindt voor het einde van de looptijd is waardering tegen reële waarde vereist (het financiële actief is immers niet ‘held to maturity’). Alle waardeveranderingen worden dan direct in de winst-en-verliesrekening opgenomen, dan wel tijdelijk onder het eigen vermogen. In het laatste geval wordt dan een
-249-
resultaat verantwoord bij verkoop van het actief. Het amortiseren van dit resultaat naar latere jaren is niet toegestaan. 2 2.1
Presentatie Modellen balans en winst-en-verliesrekening
In het Besluit modellen jaarrekening zijn specifieke modellen voor de balans (model K) en de winst-en-verliesrekening (model L en model M) voor banken opgenomen. IFRS schrijft geen modellen voor de balans en winst-en-verliesrekening voor. Zij noemt echter wel de op te nemen posten in de balans en de winst-en-verliesrekening. 2.2
Specificatie winst-en-verliesrekening
De detaillering van de posten van de winst-en-verliesrekening volgens Nederlandse wet- en regelgeving is gering. De bancaire baten worden gesplitst in: • Rentebaten • Rentelasten • Opbrengsten uit effecten en deelnemingen • Provisiebaten • Provisielasten • Resultaat uit financiële transacties • Overige baten In RJ 600.309 is bepaald dat het resultaat uit financiële transacties moet worden uitgesplitst overeenkomstig de wijze waarop de bank zijn bedrijfsactiviteiten heeft georganiseerd, bijvoorbeeld naar: • het resultaat van effecten (inclusief de daarop betrekking hebbende derivaten); • het resultaat van valuta (inclusief de daarop betrekking hebbende derivaten); • het resultaat van derivaten; • overige resultaten. Ingevolge IAS 1 en IFRS 7.20 dienen in de winst-en-verliesrekening (of de toelichting) een groot aantal posten afzonderlijk te worden gepresenteerd. 3 3.1
Toelichting Eigen vermogen
Volgens RJ 600.279 dienen banken de vermogensratio’s, zoals op basis van de methodiek van het Bazelse Kapitaalakkoord berekend in het kader van het toezicht door De Nederlandsche Bank, in
-250-
34 BANKEN
de toelichting bij de jaarrekening te vermelden. Daarbij dient ten minste te worden vermeld de omvang van het minimaal vereiste en aanwezige kernvermogen en van het minimaal vereiste en aanwezige totale toetsingsvermogen. Daarnaast wordt aanbevolen om inzicht te geven in de samenstelling van de risicogewogen posten en de opbouw van het totaal toetsingsvermogen. Ingevolge IAS 1.124B dienen ondernemingen die aan externe vermogensvereisten moeten voldoen, zoals banken, onder meer de volgende toelichting opnemen: • de aard van de vermogensvereisten en op welke wijze deze vereisten zijn ingebed in het proces van beheersing van het eigen vermogen; • of gedurende de verslagperiode aan de externe vermogensvereisten is voldaan; • indien de onderneming niet heeft voldaan aan de externe vermogensvereisten, welke consequenties dat heeft. 3.2
Toelichting op verschillende posten
In de Nederlandse Richtlijn 600 is onder andere een tweetal aanbevelingen en een voorschrift betreffende waardeverminderingen van kredieten opgenomen. De criteria en de wijze waarop waardeverminderingen en afboekingen van kredieten worden bepaald, dienen te worden toegelicht. Ook wordt aanbevolen het brutobedrag te vermelden van kredieten waarover geen rente meer wordt verantwoord. Bovendien wordt aanbevolen een verloopoverzicht op te nemen van waardeverminderingen van kredieten (RJ 600.215). IFRS 7 Financial Instruments: Disclosures, is van toepassing op boekjaren die aanvangen op of na 1 januari 2007. Deze standaard is voor banken van groot belang. De vereisten voor de toelichting van IFRS gaan verder dan de vereisten voor de toelichting van de Nederlandse wet- en regelgeving. De additionele informatievereisten over financiële instrumenten betreffen onder meer: • Boekwaarden per categorie financieel instrument; • Maximale kredietrisico’s; • Vermindering van kredietrisico’s door derivaten; • Herrubriceringen; • Zekerheden; • Voorzieningen voor kredietrisico; • Hedge accounting; • Reële waarde; • Risico’s (naar soort). De kredietrisico’s moeten worden toegelicht aan de hand van het maximale risico, waarbij de verkregen zekerheden buiten beschouwing worden gelaten, informatie over de zekerheden, de kwaliteit van de financiële activa waarbij zich geen betalingsachterstanden voordien en die niet zijn afgewaardeerd, en informatie over faciliteiten die naar aanleiding van gerezen problemen zijn geherstructureerd.
-251-
4
Recente ontwikkelingen
4.1
Ontwerp-Richtlijn 290 Financiële instrumenten
Zoals elders in deze brochure is vermeld, heeft Raad voor de Jaarverslaggeving in de jaareditie 2006 een volledige nieuwe ontwerp-Richtlijn 290 opgenomen, ter vervanging van het huidige hoofdstuk 290 Financiële instrumenten. In aansluiting op de nieuwe ontwerp-Richtlijn 290 zijn ook nieuwe ontwerp-Richtlijnen opgenomen voor de specifieke hoofdstukken waarin financiële instrumenten worden behandeld. Ontwerp-Richtlijn 290 vormt voorts de basis voor de aanpassing van de Richtlijnen van specifieke organisaties (banken, verzekeringsmaatschappijen, pensioenfondsen en beleggingsinstellingen). Naar verwachting zal de definitieve versie van Richtlijn 290 worden opgenomen in editie 2007 van de Richtlijnen voor de jaarverslaggeving, en van kracht worden voor boekjaren die op of na 1 januari 2008 aanvangen. 4.2
Ontwerp-Richtlijn RJ 600 Banken
Op 21 maart 2007 heeft de Raad voor de Jaarverslaggeving met RJ-Uiting 2007-3: ‘ontwerpRichtlijn 600 Banken’, de geactualiseerde versie van Richtlijn 600 Banken gepubliceerd. Rekening is gehouden met ontwikkelingen in het toezicht, in wetgeving, in opvattingen over financiële instrumenten, in algemene maatschappelijk aanvaarbare normen en met ontwikkelingen in IFRS-standaarden die sinds de publicatie van Richtlijn 600 in editie 2000 van de Richtlijnen voor de jaarverslaggeving zijn verschenen. Enkele belangrijke wijzigingen ten opzichte van de bestaande Richtlijn 600: • met ingang van boekjaar 2007 zijn de Wet toezicht kredietwezen en enkele andere toezichtwetten vervangen door de Wet op het financieel toezicht (Wft). Dit heeft diverse wijzigingen (in onder andere definities) met zich meegebracht; • diverse wijzigingen om aansluiting te krijgen bij ontwerp-Richtlijn 290 Financiële instrumenten. Zo dienen financiële instrumenten bij voorkeur in overeenstemming met de ontwerp-Richtlijn 290 te worden verwerkt; • de paragraaf over risicobeheer vervalt; • het is niet langer toegestaan om verkoopresultaten uit de verkoop van obligaties en andere vastrentende waardepapieren die tot de beleggingsportefeuille behoren te activeren en toe te rekenen aan toekomstige perioden, deze worden direct in de winst- en verliesrekening verwerkt; • derivaten worden niet in de balans opgenomen indien de derivaten aangehouden worden voor hedging-doeleinden en een kostprijs van nihil hebben; • een aanbeveling is opgenomen om een Fonds voor Algemene Bankrisico’s (FAR) niet te vormen. Reacties en commentaren zullen in aanmerking worden genomen bij het vaststellen van de definitieve Richtlijn 600 Banken. Naar verwachting zal de definitieve versie van Richtlijn 600
-252-
34 BANKEN
worden opgenomen in editie 2007 van de Richtlijnen voor de jaarverslaggeving, en van kracht worden voor boekjaren die op of na 1 januari 2008 aanvangen. Richtlijnen en standaarden Relevante richtlijnen en standaarden: • Boek 2 BW, in het bijzonder afdeling 14 • Besluit jaarrekening banken • Richtlijn 600 Banken (aangepast 2002) • Ontwerp-Richtlijn 600 Banken (aangepast 2007) • IFRS 32 Financial Instruments: Presentation • IFRS 39 Financial Instruments: Recognition and Measurement • IFRS 7 Financial Instruments: Disclosures
-253-
35
Beleggingsinstellingen Nederlandse wet- en regelgeving
IFRS
Conclusie
1.1 Verschillende categorieën beleggingen
Alle beleggingen worden tegen reële waarde gewaardeerd, met verwerking van alle waardeveranderingen in het resultaat
Waardering tegen reële waarde of amortisatiewaarde, afhankelijk van de aard
NL strikter
1.2 Aankoopkosten beleggingen
Activering als onderdeel van de verkrijgingsprijs of ten laste van het resultaat
Wijze van verwerking afhankelijk van aard
IFRS strikter
1.3 Aankoopkosten begrepen in heruitgifteprijs van eigen aandelen
Verwerken via agioreserve als aankoopkosten geactiveerd waren of ten gunste van het resultaat als aankoopkosten ten laste van het resultaat zijn gebracht
Ten gunste van het resultaat
IFRS strikter
1.4 Vastgoed in ontwikkeling
Specifieke regelgeving omtrent bepaling reële waarde
Geen specifieke regelgeving
NL strikter
1.5 Afschrijving vastgoedbeleggingen
Geen afschrijving
Afschrijving in het geval van owner-occupied property en bij toepassing van het kostprijsmodel
IFRS strikter
1.6 Puttable instruments
Geen specifieke regelgeving
Indien de houder van het financiële instrument het recht heeft om het instrument terug te verkopen aan de uitgever van het instrument, verwerken als liability. Uitzonderingsmogelijkheid bestaat, waarvoor beleggingsinstellingen mogelijk kunnen kwalificeren
IFRS strikter
1.7 Herwaarderingsreserve vastgoedbeleggingen
Vorming van herwaarderingsreserve
Geen vorming van herwaarderingsreserve
NL strikter
1
Grondslagen
-254-
35 BELEGGINGSINSTELLINGEN
Nederlandse wet- en regelgeving
IFRS
Conclusie
2.1 Modellen voor balans en winst-en-verliesrekening
In het Besluit modellen jaarrekening zijn specifieke modellen voor beleggingsinstellingen opgenomen
Geen specifieke voorschriften
NL strikter
2.2 Jaarverslag
Specifieke voorschriften aanvullend op RJ 400, opname AO/IC-verklaring
Beschouwing over financiële resultaten en positie van de instelling
NL strikter
2.3 Kasstroomoverzicht
Onderverdeling in kasstromen uit beleggings- en financieringsactiviteiten
Onderverdeling in kasstromen uit operational, investing en finance activities
NL strikter
3.1 Reële waarde van beleggingen
Melding indien rekening is gehouden met marketability costs
Geen specifieke regelgeving
NL eist meer toelichting
3.2 Vastgoed in ontwikkeling
Elementen van waardering en criteria voor bepaling van fase van ontwikkeling
Geen specifieke regelgeving
NL eist meer toelichting
3.3 Toelichting op verschillende posten
Uitgebreide toelichtingsvoorschriften
Geen voor beleggingsinstellingen specifieke regels met uitzondering van informatieverschaffing over beleggingen in onroerend goed
NL eist meer toelichting
2
3
Presentatie
Toelichting
Algemeen De RJ kent een afzonderlijke Richtlijn die beleggingsinstellingen behandelt. Beleggingsinstellingen die in het bezit zijn van een vergunning vallen onder de Wet op het financieel toezicht (Wft). Aan de Wft gerelateerde regelgeving als het Besluit gedragstoezicht financiële ondernemingen Wft en de Nadere Regeling gedragstoezicht financiële ondernemingen kennen ook voorschriften ten aanzien van de externe verslaggeving door beleggingsinstellingen.
-255-
De Wft en de genoemde gelieerde regelgeving kennen uitgebreide voorschriften voor het beschikbaar stellen van gegevens aan het publiek en opname van informatie in de toelichting op de jaarrekening. Wij gaan in dit hoofdstuk niet in op deze voorschriften. IFRS kent geen aparte standaard voor beleggingsinstellingen. Voor beleggingsinstellingen relevante voorschriften zijn hoofdzakelijk opgenomen in IAS 1 ‘Presentation of Financial Statements’, IAS 32 ‘Financial instruments: Disclosure and Presentation’, IAS 39 ‘Financial Instruments: Recognition and Measurement’ en voor beleggingsinstellingen in onroerende zaken ook IAS 40 ‘Investment Properties’. Daarnaast heeft een aantal bepalingen uit andere standaarden relevantie voor beleggingsinstellingen. Ook beursgenoteerde beleggingsinstellingen dienen vanaf 2005 voor hun geconsolideerde jaarrekening IFRS toe te passen (indien een beursgenoteerde beleggingsinstelling geen geconsolideerde jaarrekening opstelt, geldt deze verplichting op grond van de verordening niet). Dit hoofdstuk is van toepassing op alle beleggingsinstellingen met een vergunning (maatschappijen en fondsen voor gemene rekening). Voor de overige beleggingsinstellingen kan dit hoofdstuk richtinggevend zijn. In dit hoofdstuk worden uitsluitend de afwijkingen van de algemene bepalingen voor de jaarrekening van beleggingsinstellingen behandeld. Voor de algemene bepalingen die zowel voor beleggingsinstellingen als overige rechtspersonen inzake de jaarrekening gelden, wordt verwezen naar de overige hoofdstukken. In dat verband wordt verwezen naar de hoofdstukken 2, 4, 8, 14 en 22. 1
Grondslagen
1.1
Verschillende categorieën beleggingen
De Richtlijn voor beleggingsinstellingen verplicht beleggingsinstellingen de beleggingen tegen reële waarde te waarderen. (Gerealiseerde en) ongerealiseerde waardeveranderingen dienen voor alle beleggingsinstellingen direct in de winst-en-verliesrekening te worden verwerkt (RJ 615.306). Voor activa waarvoor frequente marktwaarderingen bestaan hoeft daarbij geen herwaarderingsreserve te worden aangehouden. Voor andere activa (zoals bijvoorbeeld vastgoedbeleggingen) is dit op grond van artikel 2:390 lid 1 BW wel vereist. IAS 39 maakt een onderscheid tussen beleggingen die worden aangehouden voor handelsdoeleinden, beleggingen die worden aangemerkt als ‘available for sale’ en beleggingen die worden aangemerkt als ‘held to maturity’. De eerste twee categorieën worden gewaardeerd tegen reële waarde; de laatste tegen amortisatiewaarde. 1.2
Aankoopkosten beleggingen
Aankoopkosten van beleggingen mogen als onderdeel van de verkrijgingsprijs worden opgenomen (RJ 615.310). Aankoopkosten mogen ook onmiddellijk ten laste van het resultaat
-256-
35 BELEGGINGSINSTELLINGEN
worden gebracht (RJ 615.311). De gekozen verwerkingswijze heeft invloed op de verwerking van inkoop en heruitgifte van eigen deelnemingsrechten (zie par. 1.3). Onder IFRS worden aankoopkosten van beleggingen als onderdeel van de verkrijgingsprijs van de belegging opgenomen. Bij waardering tegen reële waarde worden deze kosten direct na eerste opname ten laste van het resultaat gebracht. Bij waardering tegen amortisatiewaarde worden de kosten ten laste van het resultaat gebracht op basis van de effectieve-rentemethode. 1.3
Aankoopkosten begrepen in heruitgifteprijs van eigen aandelen
De eventueel in de heruitgifteprijs van eigen aandelen begrepen opslag voor het aandeel in de aankoopkosten van beleggingen bij ‘open end’-beleggingsinstellingen moet via de agioreserve worden verwerkt als deze aankoopkosten zijn geactiveerd, en ten gunste van het resultaat worden gebracht als deze aankoopkosten ten laste van het resultaat zijn gebracht (stellige uitspraak RJ 615.422). Onder IFRS is het niet toegestaan deze kosten te activeren. Het ligt derhalve in deze lijn om gerelateerde bedragen ten gunste van het resultaat te brengen. 1.4
Vastgoed in ontwikkeling
Onder de RJ wordt bij vastgoed in ontwikkeling de reële waarde bepaald door taxatie van het bedrag waartegen het object bij oplevering bestens kan worden verkocht onder aftrek van de nog te besteden kosten. Indien hieromtrent grote onzekerheden bestaan, dient de reële waarde te worden benaderd op basis van de (actuele waarde van de) reeds gemaakte kosten. Bestaat er twijfel of de reeds gemaakte kosten kunnen worden terugverdiend, dan dient het vastgoed tegen de lagere opbrengstwaarde van het project in het bestaande stadium van ontwikkeling te worden gewaardeerd (RJ 615.215). Onder IFRS geldt voor vastgoed in ontwikkeling dat deze niet vallen onder IAS 40 investment Property, maar onder IAS 16 Property Plant and Equipment. Dit betekent dat waardering plaatsvindt tegen kostprijs en in principe niet wordt afgeschreven zolang het onroerend goed nog niet klaar is voor gebruik. Zodra het vastgoed gereed is voor gebruik valt het onder IAS 40 en wordt de waarderingsgrondslag toegepast die de vennootschap heeft gekozen voor onroerend goed beleggingen (kostprijs of reële waarde. De IASB heeft het voornemen de scope paragraaf van IAS 40 aan te passen en onroerend goed in ontwikkeling binnen IAS 40 te laten vallen in welk geval de waarderingsgrondslagen van IAS 40 onmiddellijk van toepassing worden. 1.5
Afschrijving vastgoedbeleggingen
Aangezien beleggingsinstellingen vastgoed aanhouden als belegging en dit tegen reële waarde waarderen, dient op vastgoedbeleggingen niet te worden afgeschreven (RJ 615.401). Vastgoed in eigen gebruik mag als vastgoedbelegging worden aangemerkt indien het belang daarvan ten opzichte van de totale vastgoedportefeuille van geringe betekenis is. Onder IFRS dient
-257-
zogenaamd owner-occupied property te worden gewaardeerd in overeenstemming met IAS 16. Dit betekent dat gekozen kan worden tussen een historische-kostprijsmodel en een actuelewaardemodel, maar dat op owner-occupied property altijd dient te worden afgeschreven. Ook IAS 40 kent een kostprijsmodel en een actuele-waardemodel, waarbij op beleggingsvastgoed dat onder IAS 40 op actuele waarde wordt gewaardeerd niet wordt afgeschreven. 1.6
‘Puttable instruments’
IAS 32.18b bevat een bepaling over ‘puttable instruments’ die van groot belang kan zijn voor beleggingsinstellingen. In het geval dat de houder van het financiële instrument het recht heeft om het instrument terug te verkopen aan de uitgever van het instrument (zoals het geval is bij ‘open end’-beleggingsinstellingen), is er geen sprake van een ‘equity instrument’ maar van een ‘liability’. Het gevolg is dat ‘open end’-beleggingsinstellingen niet langer een eigen vermogen kunnen presenteren en de uitgekeerde dividenden als financieringskosten dienen te presenteren. Overigens is er recentelijk een Exposure Draft met voorgestelde aanpassingen aan IAS 32 verschenen. Deze Exposure Draft maakt het voor sommige open-end beleggingsinstellingen mogelijk om de eigen aandelen wel als equity te presenteren. Onder de RJ wordt niet op deze specifieke situatie ingegaan. 1.7
Herwaarderingsreserve vastgoedbeleggingen
Volgens RJ 615.306 dienen in afwijking van artikel 2:401 lid 2 BW zowel gerealiseerde als ongerealiseerde waardeveranderingen van beleggingen te worden verantwoord in de winst-enverliesrekening. RJ 650.202 geeft aan dat een beleggingsinstelling een herwaarderingsreserve vormt uit de winstbestemming ter grootte van de waardevermeerderingen van beleggingen waarvoor geen frequente marktnoteringen bestaan, op grond van artikel 2:390 lid 1 BW. 2
Presentatie
2.1
Modellen voor balans en winst-en-verliesrekening
Volgens het Besluit modellen jaarrekening dient de balans van een beleggingsinstelling opgesteld te worden overeenkomstig model Q of R en de winst-en-verliesrekening overeenkomstig model S. Overigens zijn de vrijstellingsbepalingen op grond van de omvang van het bedrijf uit artikel 2:396 BW en artikel 2:397 BW niet van toepassing op beleggingsinstellingen waaraan een vergunning door de toezichthouder is verleend (art. 2:398 lid 3 BW). Volgens RJ 615.302 is de indeling van de activa in vaste en vlottende activa voor de beleggingen gezien de aard van de beleggingsinstelling niet relevant en moeilijk toepasbaar. Voor de overige activa (niet zijnde beleggingen) is dit criterium wel toepasbaar en zal het wettelijk verplichte onderscheid van toepassing blijven.
-258-
35 BELEGGINGSINSTELLINGEN
IFRS kent geen voorgeschreven modellen voor de balans. In IAS 1.68 worden algemene aanwijzingen gegeven. In IAS 1.57, 1.60 en 1.63 worden nadere richtlijnen aangegeven voor het onderscheid tussen vlottende en niet-vlottende activa en passiva. IFRS heeft geen voorgeschreven modellen voor de winst-en-verliesrekening, maar kent wel enkele algemene vereisten die zijn vastgelegd in IAS 1.81 en verder. 2.2
Jaarverslag
In aanvulling op de bepalingen die reeds met betrekking tot het jaarverslag in afdeling 7 van Titel 9 Boek 2 BW en RJ 400 zijn opgenomen, dient een beleggingsinstelling in het jaarverslag bovendien aandacht te besteden aan (RJ 615.433): • de doelstellingen van de beleggingsinstelling en het gevoerde beleggingsbeleid, tenminste in de termen van rendement en risico; • het beleggingsresultaat per (bij derden uitstaand) deelnemingsrecht over de laatste vijf jaar, gesplitst naar inkomsten, waardeveranderingen en kosten. Ook dient een onder toezicht staande beleggingsinstelling in het jaarverslag de zogenaamde AO/IC-verklaring op te nemen, waarin de beheerder een uitspraak doet over de mate waarin de opzet en werking van de AO/IC voldoet aan de daaraan te stellen eisen (artikel 121 Besluit gedragstoezicht financiële ondernemingen). Voor het directieverslag zijn in IFRS geen specifieke bepalingen opgenomen. Wel wordt in IAS 1.9 aanbevolen om een beschouwing op te nemen waarin het management de financiële resultaten en de positie van de instelling beschrijft en verklaart. 2.3
Kasstroomoverzicht
Het kasstroomoverzicht (RJ 360) is ook op beleggingsinstellingen van toepassing. Het overzicht voor beleggingsinstellingen bestaat uit twee onderdelen (RJ 615.430): kasstromen uit beleggingsactiviteiten en kasstromen uit financieringsactiviteiten. IFRS kent geen voorgeschreven modellen voor het kasstroomoverzicht. Wel is in IAS 7.10 voorgeschreven dat een onderverdeling moet worden gemaakt in kasstromen uit ‘operational, investing and finance activities’. 3
Toelichting
3.1
Reële waarde van beleggingen
Als bij de bepaling van de reële waarde rekening gehouden wordt met ‘marketability costs’ (prijseffecten van het op de markt brengen van beleggingen) moet hiervan melding worden gemaakt in de toelichting (RJ 615.204). Onder IFRS wordt deze toelichting niet gevraagd.
-259-
3.2
Vastgoed in ontwikkeling
Voor vastgoed in ontwikkeling dient in de toelichting te worden vermeld of en zo ja, in welke mate bij de waardering rekening is gehouden met eigen ontwikkelingskosten, overige indirecte kosten en rente (RJ 615.216). Tevens dient uiteengezet te worden welke criteria zijn gehanteerd om te bepalen wanneer de fase van vastgoed in ontwikkeling is afgerond (RJ 615.217). Onder IFRS zijn hieromtrent geen specifieke voorschriften opgenomen. 3.3
Toelichting op verschillende posten
De Richtlijn voor beleggingsinstellingen kent uitgebreide voorschriften voor de opname van informatie in de toelichting. Het betreft onder andere de volgende onderwerpen: • informatie omtrent de fiscale status van beleggingsinstellingen (RJ 615.403); • informatie omtrent significante valutaposities en financiële instrumenten die niet ter dekking van risico’s dienen (RJ 615.408); • vermelding van persoonlijke belangen van bestuurders en commissarissen (RJ 615.410); • informatie omtrent ingekochte eigen aandelen (RJ 615.412 e.v.). In IFRS worden dergelijke informatieverplichtingen niet gesteld. Richtlijnen en standaarden Relevante richtlijnen en standaarden: • Richtlijn 615 Beleggingsinstellingen (aangepast 2006) • Richtlijn 213 Vastgoedbeleggingen (aangepast 2006) • Richtlijn 210 Immateriële vaste activa (aangepast 2005) • IAS 24 Related Party Disclosures (reformatted 2004) • IAS 32 Financial Instruments: Disclosure and Presentation (revised 2005) • IAS 39 Financial Instruments: Recognition and Measurement (revised 2005) • IAS 40 Investment Property
-260-
36 PENSIOENFONDSEN
36
Pensioenfondsen Nederlandse wet- en regelgeving
IFRS
Conclusie
1.1 Toepassingsgebied
Voldoen aan bepalingen van Titel 9 indien voldaan wordt aan de omzetcriteria van kleine rechtspersonen
Geen groottecriteria
IFRS strikter
1.2 Waardering van beleggingen
Actuele waarde (voorkeur) of verkrijgingsprijs (alternatief)
Reële waarde
IFRS strikter
1.3 Berekening voorziening verplichtingen
‘Opgebouwde rechten’methode of ‘lasten minus baten’-methode
Actuariële waardering, al dan niet rekening houdend met toekomstige salarisstijgingen
Strijdig
1.4 Berekening voorziening pensioenverplichtingen – frequentie actuariële waarderingen
In principe jaarlijks
Gebruik van meest recente waardering
IFRS strikter
2.1 Indeling balans en winst-en-verliesrekening
Voorgeschreven (minimaal) op te nemen posten
Geen voorschriften
NL strikter
2.2 Jaarverslag, kasstroomoverzicht en overige gegevens
Gedetailleerde bepalingen
Minder gedetailleerde bepalingen
NL strikter
2.3 Inhoud van het financiële verslag
Geen onderscheid
Onderscheid tussen toegezegdebijdrage- en toegezegdpensioenregeling
IFRS strikter
Op te nemen informatie zeer uitgebreid
Andere zeer uitgebreide informatie
IFRS en NL eisen verschillende toelichting
1
2
3
Grondslagen
Presentatie
Toelichting
3.1 Informatieverstrekking
-261-
Algemeen In Richtlijn 610 en IAS 26 wordt ingegaan op pensioenfondsen. De Richtlijn en standaard voor personeelsbeloningen (Richtlijn 271 en IAS 19) gaan uitsluitend in op de verwerking van pensioenverplichtingen in de jaarrekening van de werkgevers. IAS 26 en RJ 610 zijn daarmee een aanvulling op IAS 19. In dit hoofdstuk wordt slechts aanvullend ingegaan op enkele specifieke vraagstukken voor pensioenfondsen. Hierbij kan op voorhand al aangetekend worden dat IAS 26 globaler van opzet is dan Richtlijn 610. Naast de Richtlijnen zijn ook de Pensioen- en spaarfondsenwet en het Besluit staten pensioenfondsen belangrijke regelgeving. In dit hoofdstuk zal niet ingegaan worden op deze wet en dit besluit. De in de voorgaande hoofdstukken opgenomen bepalingen gelden in de meeste gevallen ook voor pensioenfondsen. Opgemerkt wordt dat IAS 39 ook op pensioenfondsen van toepassing is. In dat verband wordt verwezen naar de hoofdstukken 4, 8, 14 en 22. 1
Grondslagen
1.1
Toepassingsgebied
Sedert 1 januari 1998 dienen de jaarrekeningen van pensioenfondsen te voldoen aan de bepalingen van Titel 9 Boek 2 BW. Dit geldt volgens artikel 2:360 lid 3 BW voor jaarrekeningen van verenigingen en stichtingen die een of meer ondernemingen instandhouden die in het handelsregister moeten worden ingeschreven, indien de netto-omzet van deze ondernemingen gedurende twee opeenvolgende boekjaren de helft of meer bedraagt van het in artikel 2:396 lid 1, onder b BW genoemde omzetcriterium voor kleine rechtspersonen (RJ 610.101). Het te hanteren omzetbegrip wordt nader gedefinieerd als bijdragen van werkgevers en werknemers en directe beleggingsopbrengsten. Indirecte beleggingsopbrengsten vallen hier niet onder. In de nota naar aanleiding van het verslag van de Tweede-Kamercommissie voor Justitie stelt de minister dat pensioenfondsen voor doeleinden van de Handelsregisterwet geacht worden een onderneming als bedoeld in deze wet in stand te houden. Als gevolg daarvan zijn pensioenfondsen die aan het in de vorige alinea genoemde groottecriterium voldoen, verplicht de bepalingen van Titel 9 Boek 2 BW na te leven (RJ 610.102). IFRS/IAS maakt geen onderscheid naar grootte van het pensioenfonds. Zij schrijft voor dat IAS 26 toegepast dient te worden in de financiële overzichten van pensioenregelingen indien dergelijke overzichten worden opgesteld. De standaard is van toepassing ongeacht of er een afzonderlijk fonds of een rechtspersoon is opgericht en onafhankelijk van het bestaan van beheerders.
-262-
36 PENSIOENFONDSEN
1.2
Waardering van beleggingen
Daar waar de RJ de waardering van beleggingen tegen de verkrijgingsprijs of een lagere marktwaarde toestaat maar actuele waarde aanbeveelt, stelt IAS 26.32 dat de beleggingen gewaardeerd moeten worden tegen de marktwaarde. 1.3
Berekening voorziening verplichtingen
Richtlijn 610 stelt dat voor de berekening van de voorziening verzekeringsverplichtingen gekozen kan worden voor de zogenaamde ‘opgebouwde rechten’-methode of voor de ‘lasten minus baten’-methode. Er kunnen daardoor situaties ontstaan waarbij de uit de pensioenregeling voortvloeiende aanspraken niet in de berekening worden betrokken (RJ 610.241) of waarbij financieringsachterstand ontstaat (RJ 610.240). IAS 26 stelt dat de waardering van de pensioenverplichtingen volgens een actuariële waardering plaats moet vinden. Bij deze waardering is het toegestaan maar niet verplicht rekening te houden met toekomstige verwachte salarisstijgingen (IAS 26.18). 1.4
Berekening voorziening pensioenverplichtingen – frequentie van actuariële waarderingen
IAS 26.17 gaat in op de frequentie van actuariële waarderingen. Als op de datum van de financiële overzichten geen actuariële waardering is opgesteld, dan dient de meest recente waardering als basis te worden gebruikt. Richtlijn 610 bevat dergelijke bepalingen niet. In Richtlijn 610 wordt aangegeven dat de voorziening pensioenverplichtingen volgens prudente actuariële methoden, grondslagen en veronderstellingen dient te worden gewaardeerd (RJ 610.229). In de wet noch in de RJ is voorgeschreven welke sterftetafels gehanteerd moeten worden. 2
Presentatie
2.1
Indeling balans en winst-en-verliesrekening
In het Besluit modellen jaarrekening zijn voor pensioenfondsen geen specifieke modellen voorgeschreven voor de balans en winst-en-verliesrekening. De Richtlijnen geven ten aanzien van de balans aan welke posten kunnen worden opgenomen (RJ 610.203, 610.204 en 610.223). Ten aanzien van de staat van baten en lasten wordt aangegeven welke posten minimaal dienen te worden opgenomen (RJ 610.303). Artikel 2:377 BW, waarin de voorschriften zijn opgenomen betreffende de winst-en-verliesrekening, is niet van toepassing. IAS 26 gaat niet expliciet in op de indeling van de balans en de winst-en-verliesrekening.
-263-
2.2
Jaarverslag, kasstroomoverzicht en overige gegevens
IAS 26 kent minder gedetailleerde bepalingen ten aanzien van de inrichtings- en informatievereisten voor het jaarverslag en de overige gegevens dan de Richtlijnen voor de jaarverslaggeving. Een kasstroomoverzicht is niet verplicht. 2.3
Inhoud van het financiële verslag
In IAS 26 wordt een onderscheid gemaakt tussen de inhoud van het financiële verslag bij een toegezegde-bijdrageregeling (par. 13 e.v.) en de verslaggeving bij een toegezegdpensioenregeling (par. 17 e.v.). Dit expliciete onderscheid in verslaggeving kent RJ 610 niet. 3
Toelichting
3.1
Informatieverstrekking
RJ 610.230 bepaalt dat per soort belegging in de toelichting een mutatieoverzicht dient te worden opgenomen. Ten aanzien van de voorziening voor pensioenverplichtingen dient de volgende informatie te worden opgenomen: • de gehanteerde rekenrente; • de toegepaste sterftetafels; • de gehanteerde gehuwdheidsfrequentietafels; • het gehanteerde opslagpercentage voor toekomstige kosten van de uitvoering van de pensioenregeling; • de gehanteerde indexatiemethode. Indien geen rekening is gehouden met verwachte toekomstige salarisstijgingen, moet het effect daarvan worden vermeld. Hetzelfde geldt indien er wel rekening mee is gehouden (IAS 26.26). Tevens dienen de gehanteerde methode en de omvang van een eventuele financieringsachterstand te worden vermeld (RJ 610.240). Voorts zijn in RJ 610.5 bepalingen opgenomen ten aanzien van in het kasstroomoverzicht, de overige gegevens en het jaarverslag op te nemen informatie. IAS 26 is met betrekking tot de op te nemen additionele informatie eveneens uitgebreid. Ten aanzien van een ‘defined contribution plan’ moeten onder meer worden opgenomen (IAS 26.13): • een uiteenzetting over de beschikbare activa die voor uitkeringen worden aangehouden; • een beschrijving van het beleggingsbeleid. In het verslag van een ‘defined benefit plan’ moeten worden opgenomen (IAS 26.17): • een overzicht van:
-264-
36 PENSIOENFONDSEN
-
•
de netto-activa beschikbaar voor uitkeringen; de actuariële contante waarde van toegezegde uitkeringen, waarbij onderscheid wordt gemaakt tussen onvoorwaardelijk toegezegde uitkeringen en voorwaardelijk toegezegde uitkeringen; het verschil tussen beide; het resulterende surplus of tekort; of een overzicht van de netto-activa beschikbaar voor uitkeringen met inbegrip van hetzij: een toelichting waarin de actuariële contante waarde van toegezegde pensioenrechten wordt uiteengezet, met een onderscheid naar onvoorwaardelijk toegezegde uitkeringen en voorwaardelijk toegezegde uitkeringen; hetzij een verwijzing naar deze informatie in een begeleidend actuarieel verslag.
Tevens dienen te worden opgenomen (IAS 26.34): • een overzicht van de mutaties van de netto-activa beschikbaar voor uitkeringen; • een overzicht van de belangrijkste grondslagen voor waardering en resultaatbepaling; • een beschrijving van de pensioenregeling en de gevolgen van enige wijzigingen aan de regeling die tijdens de periode hebben plaatsgevonden. Hiernaast wordt nog zeer gedetailleerde additionele informatie gevraagd (IAS 26.35-36). Richtlijnen en standaarden Relevante richtlijnen en standaarden: • Richtlijn 610 Pensioenfondsen (aangepast 2003) • IAS 26 Accounting and Reporting by Retirem
-265-
37
Verzekeringsmaatschappijen Nederlandse wet- en regelgeving
IFRS
Conclusie
1
Grondslagen
1.1
Aandelenbeleggingen
IFRS strikter Geen terugneming permanente Terugneming permanente waardeverminderingen mogelijk. waardeverminderingen mogelijk.
1.2
Onroerend goed in eigen gebruik
Actuele waarde of kostprijs min afschrijvingen.
‘Geherwaardeerde waarde’ of kostprijs. Altijd afschrijven. Herwaardering blijft ook bij verkoop in het vermogen.
1.3
Obligaties
Kostprijs of actuele waarde via vermogen of winst- en verliesrekening.
Actuele waarde via vermogen of IFRS strikter winst-en-verliesrekening. Alleen onder strikte voorwaarden is, kostprijs toegestaan.
1.4
Negatieve herwaarderingsreserve
Herwaarderingsreserve mag niet negatief worden
Herwaarderingsreserve bij ‘available for sale’ aandelen en obligaties mag negatief worden tenzij ‘impairment’
1.5
(Dis)agio bij aankoop vastrentende waarden
Naast effectieve interest methode is lineaire amortisatie mogelijk. Agio mag inééns als last verwerkt worden.
Effectieve interestmethode IFRS strikter vereist (ook bij actuele waarde). Agio moet geamortiseerd worden over de resterende looptijd
1.6
Beleggingen voor rekening en risico polishouders
Waardering gebaseerd op polisvoorwaarden, veelal de actuele waarde van de onderliggende beleggingen
Geen afzonderlijke behandeling
1.7
Shadow accounting en Voorziening latente winstdeling voorziening latente soms verplicht. winstdeling
1
De verzekeraar mag ook besluiten welk deel.
-266-
IFRS strikter
NL strikter
NL en IFRS verschillen
Afhankelijk van vroegere NL strikter verslaggeving. Een deel1 van het vermogen, of een voorziening, kan voor discretionaire winstdeling worden geoormerkt.
37 VERZEKERINGSMAATSCHAPPIJEN
Nederlandse wet- en IFRS regelgeving Toegestaan (egalisatie: alleen bij Niet toegestaan kredietverzekeraars)
1.8
Calamiteiten- en egalisatievoorziening
1.9
In contracten begrepen Waardering niet expliciet geregeld opties en garanties waaronder derivaten
Conclusie IFRS strikter
Afzonderlijke waardering soms verplicht
IFRS strikter
1.10 Toereikendheidstoets
Verplicht (toezicht)
Altijd verplicht
1.11 Discontering schadevoorziening
Onder voorwaarden toegestaan
Toegestaan
NL (via toezicht) en IFRS gelijk NL strikter
1.12 Eliminatie van transacties binnen een groep 2 Presentatie
Volledige eliminatie niet altijd verplicht
Volledige eliminatie verplicht
IFRS strikter
2.1
Model
Voorgeschreven
Niet geregeld
NL strikter
2.2
Unbundling
Niet geregeld
Toegestaan; incidenteel verplicht IFRS strikter
2.3
Pensioenverplichtingen Gecombineerde presentatie met inzake eigen personeel verplichtingen richting derden toegestaan
3
Toelichting
3.1
Uitloopinformatie
3.2
3.3
Afzonderlijke presentatie als personeelsbeloning
IFRS strikter
Afhankelijk van de omvang is uitloopinformatie over 5 jaren verplicht.
Gedetailleerde informatie over max. 10 jaar verplicht.
IFRS eist meer toelichting
Veronderstellingen en risico’s
Minder uitgebreide toelichting
Uitgebreidere toelichting
IFRS eist meer toelichting
Solvabiliteitseisen
Wettelijk vereiste zowel als door bestuur gewenste solvabiliteit moeten worden toegelicht, evenals de aanwezige solvabiliteit.
Beleid en instrumentarium, aard Toelichting van de externe eisen en eventuele verschilt qua inbreuken daarop moeten worden karakter toegelicht.
-267-
Algemeen In Nederland gelden specifieke bepalingen voor de jaarverslaggeving van verzekeringsmaatschappijen. De regels zijn ook van belang voor in groepsverband met verzekeringsmaatschappijen verbonden holdings. Sommige entiteiten die verzekeringsrisico’s accepteren vallen niet onder de wettelijke regeling maar mogen de regels voor verzekeringsmaatschappijen wel toepassen. Er bestaat een directe relatie tussen de regels voor de jaarverslaggeving en bepaalde voorschriften die voortvloeien uit de Wet op het financieel toezicht (Wft), die met ingang van 1 januari 2007 (verslagjaar 2007) in de plaats treedt van de Wet toezicht verzekeringsbedrijf 1993. De regels voor het waarderen van verzekeringscontracten worden door deze koppeling tussen Titel 9 BW (met name Afdeling 15) en de Wft vooral geregeerd door voorschriften van De Nederlandsche Bank (DNB). IFRS 4 definieert het begrip ‘verzekeringscontract’, waarin overdracht van ‘significant insurance risk’ de kern is. Doordat in Nederland het begrip ‘levensverzekering’ al geruime tijd gereserveerd was voor contracten met een bepaald minimum aan verzekeringsrisico, vallen vrijwel alle in Nederland gevoerde verzekeringscontracten binnen de IFRS-definitie. Andere contracten van verzekeraars moeten als financieel instrument worden gewaardeerd (IAS 39) en gepresenteerd (IFRS 7, IAS 32). Bepaalde winstdelende contracten die niet aan de definitie van IFRS 4 voldoen, vallen desondanks onder de regels van IFRS 4. Dergelijke contracten komen tot op heden in Nederland nauwelijks voor. 1
Grondslagen
Algemene opmerking over het opnemen van beleggingen De wijze waarop beleggingen worden opgenomen in de jaarrekening hangt samen met de relatie die de verzekeraar heeft met het lichaam waarin wordt belegd. Dit leidt tot een verantwoording die kan variëren van ‘een lening’ of ‘een aandeel’ tot volledige consolidatie van het ‘beleggingslichaam’. Verzekeraars hanteren in toenemende mate beleggingsfondsen als ‘tussenschakel’. De participaties in deze ‘fondsen’ zijn (vergelijkbaar met) aandelen. De onderliggende beleggingen van veel verzekeraars hebben veelal echter een rentedragend karakter. In dit kader is van belang de begin 2007 gepubliceerde ORL 605, die voorstelt toe te staan dat dergelijke participaties –hoe klein de totale deelname ook is- transparant behandeld worden zodat de onderliggende beleggingen tot uitdrukking zouden komen in de jaarrekening van verzekeraars. IFRS kent een dergelijke transparante verwerking niet, tenzij voldaan zou zijn aan de criteria voor (proportionele) consolidatie.
-268-
37 VERZEKERINGSMAATSCHAPPIJEN
1.1
Aandelenbeleggingen
Beleggingen in aandelen moeten met ingang van 2007 onder de Nederlandse regels worden gewaardeerd tegen actuele waarde. Waardemutaties kunnen als volgt worden verwerkt: 1 tijdelijk in de herwaarderingsreserve met vrijval naar de winst-en-verliesrekening bij realisatie; 2 rechtstreeks in de winst-en-verliesrekening. Hiermee zijn de belangrijkste verschillen ten opzichte van IFRS verdwenen. Een belangrijk verschil is nog wel dat bijzondere waardeverminderingen (impairments), die dus direct als verlies zijn verwerkt, onder IFRS nooit teruggenomen kunnen worden door het resultaat, terwijl dat onder de Nederlandse regels wel kan. Zie verder paragraaf 1.4 omtrent negatieve herwaarderingsreserve 1.2
Onroerend goed in eigen gebruik
In de Nederlandse regels wordt geen onderscheid gemaakt tussen onroerendgoedbeleggingen en onroerend goed in eigen gebruik. Alle onroerend goed van de verzekeringsmaatschappij wordt behandeld als onroerendgoedbelegging. Waardering vindt meestal plaats tegen actuele waarde, afschrijving is niet verplicht. Waardering tegen kostprijs minus afschrijvingen is echter ook toegestaan. Waardemutaties kunnen worden verwerkt zoals onder aandelenbeleggingen is aangegeven. De balanswaarde van het onroerend goed in eigen gebruik moet in de toelichting worden opgenomen, alsmede het bedrag dat als ‘fictieve’ huurlasten en beleggingsopbrengsten in de jaarrekening is verwerkt. Onder IFRS moet onroerend goed in eigen gebruik (IAS 16) worden gewaardeerd tegen kostprijs of geherwaardeerde waarde, waarbij altijd wordt afgeschreven en herwaarderingen boven de kostprijs bij realisatie in het vermogen blijven. Bij de waardering speelt de componentenmethode een rol. In de IFRS winst- en verliesrekening verschijnt een afschrijvingslast, terwijl van fictieve huur en –beleggingsinkomsten geen sprake is. 1.3
Obligaties
Rentedragende waardepapieren mogen volgens de Nederlandse regels op (geamortiseerde) kostprijs of tegen actuele waarde worden opgenomen. Waardemutaties kunnen worden verwerkt op een van de volgende wijzen: 1 tijdelijk in de herwaarderingsreserve met vrijval naar de winst-en-verliesrekening bij realisatie; 2 rechtstreeks in de winst-en-verliesrekening.
-269-
Als variant van de (geamortiseerde) ‘kostprijs’ mag aflossingswaarde worden gehanteerd. Eventueel (dis)agio bij aankoop wordt dan afzonderlijk verantwoord. Ingaande 2007 mogen ruilresultaten niet langer worden geamortiseerd. IFRS staat toe de amortisatiewaarde te hanteren indien voldaan wordt aan de criteria van ‘held to maturity’, maar verzekeraars kunnen of willen veelal niet voldoen aan de strenge eisen van het ‘held to maturity’-stelsel (HTM). Veelal zal rubricering als ‘available for sale’ (AFS) belegging plaatsvinden, waarbij waardering tegen reële waarde plaatsvindt en waardemutaties tot realisatie als herwaardering worden verwerkt. Dit kan tot een ‘accounting mismatch’ leiden: IFRS staat nl. toe dat verzekeringsverplichtingen grotendeels worden gewaardeerd zoals lokaal gebruikelijk (was), zodat veel verplichtingen tegen ‘geamortiseerde kostprijs’ worden gewaardeerd. Zie ook ‘shadow accounting en voorziening latente winstdeling’. Opgemerkt wordt dat ORL 605 eist dat als verzekeringsverplichtingen tegen reële waarde worden gewaardeerd, ook de beleggingen van die voorzieningen tegen reële waarde gewaardeerd moeten worden. Over de omgekeerde situatie doet de ORL geen uitspraak. De intrestbate omvat onder IFRS altijd de amortisatie van (dis)agio, volgens de effectieve intrest methode. Dus is het noodzakelijk, ook bij AFS waardering, de amortisatiewaarde per obligatie bij te houden. Amortisatie van ruilresultaten was onder IFRS al niet toegestaan. 1.4
Negatieve herwaarderingsreserve
Onder IFRS kan de herwaarderingsreserve inzake aandelen en obligaties negatief zijn terwijl dat onder de Nederlandse regels meestal2 niet kan. 1.5
(Dis)agio bij aankoop vastrentende waarden
Onder IFRS moet (dis)agio volgens de effectieve intrest methode worden geamortiseerd over de looptijd van het financieel instrument. Onder Nederlandse grondslagen wordt bij voorkeur voor amortisatie van (dis)agio gebruik gemaakt van de effectieve intrest methode, maar lineaire amortisatie is ook toegestaan. Agio mag bij aankoop ook onmiddellijk worden afgeboekt.
2
Tenzij de geconsolideerde jaarrekening onder IFRS is opgemaakt en de enkelvoudige jaarrekening de IFRS grondslagen volgt volgens de optie in 2:362 lid 8 BW. Deze bepaling – dus de IFRS verwerking – wordt in die situatie geacht voor te gaan op de herwaarderingsregels in 2:390 BW.
-270-
37 VERZEKERINGSMAATSCHAPPIJEN
1.6
Beleggingen voor rekening en risico van polishouders (RRP)
In Nederland worden deze beleggingen gewaardeerd op actuele waarde, waarbij de waardemutaties in het resultaat worden opgenomen. De bijbehorende verplichtingen spiegelen deze verwerking, en de mutatie daarin is in het model (O of P) voor de winst- en verliesrekening begrepen in de post ‘wijziging technische voorzieningen’. IFRS kent noch een afzonderlijke categorie ‘RRP’-verzekeringscontracten, noch een dergelijke beleggingscategorie. Ook voor deze producten kan dus in beginsel een ‘accounting mismatch’ ontstaan. Daar waar gerealiseerde beleggingsresultaten tot winstdelingsverplichtingen leiden (zoals bij gesepareerde beleggingsdepots) kan er aanleiding bestaan tot het toepassen van shadow accounting (zie 1.7). Indien beleggingen duidelijk met het contract verbonden zijn kunnen deze worden aangewezen als ‘fair value through profit and loss’. Dan worden alle waardewijzigingen in de beleggingen via de winst- en verliesrekening geleid De ORL 605 stelt voor te gaan verplichten dat garanties, opgenomen in contracten die onder deze rubriek zijn opgenomen, in het vervolg worden verwerkt als derivaten (zie hierna). Voor overige verzekeringscontracten verlangt de ORL deze verwerking niet. 1.7 Shadow accounting en (voorziening) latente winstdeling IFRS Shadow accounting is de systematiek waarbij de verwerking van ongerealiseerde waardemutaties in beleggingen plaatsvindt alsof deze gerealiseerd zijn, omdat de waardemutatie latente gevolgen heeft voor de financiële relatie met de polishouder. Een herverzekerd pensioenfonds belegt ‘gesepareerd’ in obligaties. De verzekeraar waardeert deze obligaties onder IFRS tegen marktwaarde, met waardemutaties via de herwaarderingsreserve (AFS). Dan ontstaat er bij waardestijging een latente verplichting tot winstdeling, want een deel van de waardemutaties komen bij uiteindelijke realisatie aan de verzekerde toe. Omdat de waardestijgingen via de herwaardering lopen zal in eerste instantie slechts een vermogensmutatie getoond worden, terwijl de verzekeraar deze waardestijging ooit (ten dele) zal moeten uitkeren. Dit effect kan worden tenietgedaan door een ‘shadow’ boeking vanuit de herwaarderingsreserve rechtstreeks naar de technische voorzieningen3.
Shadow accounting is niet gebonden aan IFRS. Dit bestond onder US GAAP al vrij lang, omdat daar obligaties net als onder IFRS veelal ‘AFS’ gewaardeerd worden. Om dezelfde reden was in de Nederlandse verslaggeving weinig behoefte aan deze ‘balansaanpassing’: Obligaties werden tot en met 2004 veelal tegen geamortiseerde kostprijs opgenomen, waarbij ruilresultaten bovendien werden geamortiseerd. 3
De ‘shadow’ correctie wordt verwerkt in dezelfde posten als waar een ongerealiseerd resultaat verwerkt zou zijn, echter buiten de winst- en verliesrekening om.
-271-
IFRS kent verder de ‘reservering’ voor Discretionary Participation Features (DPF). Dit is onder meer van belang voor verzekeraars die maatschappijwinstdeling kennen en die obligaties ‘AFS’ waarderen . IFRS 4 dwingt de verzekeraar te bepalen of discretionaire winstdelingsregelingen leiden tot een specifieke vermogenscomponent of tot een voorziening4. Ook is het aan de verzekeraar om te bepalen welk deel van de potentiële toekomstige uitkering wordt ‘gereserveerd’. Deze gestapelde keuzes leiden tot aanzienlijke verschillen in de verslaggeving van Europese verzekeraars. Nederlandse regels Vanaf 1 januari 2007 is het verplicht een voorziening voor latente winstdeling op te nemen indien verzekerden op basis van hun polis ‘latente’ (voorwaardelijke) winstdelingsrechten hebben. Er kunnen bijv. ongerealiseerde waardestijgingen zijn waar de polishouder bij realisatie recht op zou krijgen. In die situatie biedt IFRS de mogelijkheid van shadow accounting. In de ontwerp-Richtlijn 605 zijn de mogelijkheden van IFRS inzake discretionare winstdeling (DPF) overgenomen, maar is shadow accounting niet als afzonderlijke optie verwerkt. De ORL kent dus vier vormen van winstdelings’reserveringen’, waarbij het ‘verplichte’ karakter afneemt in deze volgorde: • voorziening winstdeling (een verplichting; het wachten is op uitkering of verhoging van verzekerde bedragen); • voorziening latente winstdeling; • voorziening discretionare winstdeling; • reservering (binnen het eigen vermogen) voor discretionare winstdeling. 1.8
Calamiteiten- en egalisatievoorziening
RJ 605 staat de vorming van calamiteitenvoorzieningen toe. Een egalisatievoorziening is toegestaan voor kredietverzekeringen. IFRS 4 verbiedt het opnemen van voorzieningen inzake mogelijke toekomstige claims, waaronder – maar niet beperkt tot – calamiteitenvoorzieningen en egalisatievoorzieningen. 1.9
In contracten begrepen opties en garanties waaronder derivaten
In de Nederlandse verslaggevingsregels bestaat nog geen voorschrift om in de waardering van verzekeringscontracten te verwerken de waarde van in het contract besloten opties en garanties, waaronder derivaten. Wel dient met dergelijke aspecten rekening te worden gehouden.
4
Met name in het Verenigd Koninkrijk bestond het Fund for Future Appropriation (FFA) dat een tussenvorm is. De IASB heeft dit ‘mezzanine capital’ verboden.
-272-
37 VERZEKERINGSMAATSCHAPPIJEN
In ORL 605 wordt voorgesteld om bepaalde garanties (zie 1.9) in het vervolg te verwerken als derivaten, hetgeen voor verzekeraars betekent dat deze op actuele waarde moeten worden gewaardeerd, met de waardewijzigingen door de winst- en verliesrekening. IFRS 4 eerbiedigt in het algemeen de voorheen gehanteerde grondslagen voor de waardering van verzekeringscontracten. In sommige gevallen moeten ‘embedded derivatives’ gesepareerd worden en tegen reële waarde worden opgenomen; in ander gevallen is er de optie om dit te doen. 1.10
Toereikendheidstoets
Met de invoering van de Wft is het verplicht jaarlijks per verzekeraar een toereikendheidstoets uit te voeren, waarvoor DNB voorschriften heeft gegeven. Met ingang van 2007 moet in de jaarrekening de kwantitatieve uitkomst van de toereikendheidstoets worden opgenomen IFRS 4 vereist versterking van de technische voorzieningen als een toereikendheidstoets daartoe aanleiding geeft. De toets moet aan bepaalde minimumvoorwaarden voldoen. Voor de in Nederland toegepaste toereikendheidstoets wordt dit geacht het geval te zijn. 1.11
Discontering van schadevoorzieningen
Volgens de Nederlandse regels is discontering van schadevoorzieningen onder bepaalde voorwaarden toegestaan. Discontering wordt in de praktijk echter vrij weinig toegepast (arbeidsongeschiktheidsverzekeringen vormen de belangrijkste uitzondering). IFRS 4 staat een bredere toepassing van discontering toe en het is duidelijk dat dit in de toekomst onder IFRS de norm zal worden. 1.12
Eliminatie van transacties binnen een groep
Eliminatie van transacties binnen een groep die op zakelijke basis zijn verricht is volgens de Nederlandse regelgeving niet verplicht. Te denken valt aan eenmalige provisies die in de marktgerichte organisatiedelen als bate worden verantwoord en bij de verzekeraar worden geactiveerd en afgeschreven. IAS 27 eist volledige eliminatie van alle intercompany-transacties. De consolidatievoorschriften van IAS 27 kunnen ook leiden tot verdergaande eliminatie van via beleggingsfondsen gehouden eigen aandelen, waardering van derivaten en dergelijke.
-273-
2
Presentatie
2.1
Model
Voor de verslaggeving in Nederland moet gebruik worden gemaakt van de modellen N (balans) en O of P (winst-en-verliesrekening). Een herverzekeraar mag ook eigen opstellingen gebruiken. IFRS kent geen modellen voor de balans en winst-en-verliesrekening van verzekeringsmaatschappijen. In IAS 1 is een overzicht gegeven van de elementen die minimaal afzonderlijk moeten worden weergegeven; de IFRS voorschriften richten zich verder voornamelijk op de wijze waarop de keuze wordt gemaakt om bepaalde informatie afzonderlijk op te nemen (inzichtsvereisten). 2.2
Unbundling
IFRS 4 staat toe dat een verzekeringsproduct wordt gesplitst in een verzekeringselement en een (bij levensverzekeringen veelal omvangrijk) ‘deposit component’. Het overgrote deel van de kasstromen zoals ‘premie’, verdiende interest, ‘uitkeringen’ en winstdelingen van deze contracten wordt dan niet over de winst- en verliesrekening geleid. In Nederland is ‘unbundling’ niet verboden, maar het gebeurt vrijwel uitsluitend bij het spaarkasbedrijf. 2.3
Pensioenverplichting inzake eigen personeel
De pensioenverplichting inzake het eigen personeel mag door verzekeraars worden opgenomen onder de technische voorzieningen. Het bedrag dient wel afzonderlijk te worden vermeld. De gecombineerde verwerking wordt expliciet door de wet toegestaan, maar leidt tot een vermenging van geheel verschillende posten. De pensioenverplichting wordt ingaande 2005 berekend volgens RJ 271, op geheel andere grondslagen dan de verzekeringsverplichtingen richting derden. Ook vindt presentatie van de pensioenverplichting, de kwalificerende beleggingen en eventuele overlopende posten plaats als één gesaldeerd bedrag, dat ook een actiefpost kan zijn. Dit houdt in dat presentatie in combinatie met de technische voorzieningen een gecompliceerde toelichting vraagt en de aansluiting met de winst- en verliesrekening (mutatie technische voorzieningen) lastig maakt. IFRS kent niet de mogelijkheid van gecombineerde presentatie.
-274-
37 VERZEKERINGSMAATSCHAPPIJEN
3
Toelichting
3.1
Uitloopinformatie
De traditionele Nederlandse toelichtingen zijn veelal gebaseerd op de verslagstaten van DNB. Naast een beschrijving van grondslagen worden in de staten vooral verloopoverzichten en analyses gevraagd. Een belangrijk deel daarvan is niet openbaar en wordt meestal niet in de jaarrekening opgenomen. De (met ingang van 2007 aangepaste) Nederlandse regels eisen een toelichting op de uitloop, tenzij de cumulatieve uitloop over de drie voorgaande boekjaren en de uitloop in het boekjaar telkens minder bedraagt dan tien procent van het resultaat van de technische rekening van het desbetreffende boekjaar. Als een uitloopoverzicht moet worden opgenomen dient dit afzonderlijk te tonen het boekjaar, elk van de drie daaraan voorafgaande jaren, en alle oudere jaren samen5. IFRS 4 kent vrij uitgebreide voorschriften voor de toelichtingen in de jaarrekening. De vereisten richten zich vooral op risico’s. In dat kader moeten schadeverzekeraars gedetailleerde uitloopoverzichten met maximaal tien ontwikkelingsjaren weergeven. 3.2
Veronderstellingen en risico’s
IFRS 4 eist, meer uitvoerige toelichtingen. Enkele belangrijke toelichtingen zijn: • het proces dat tot de belangrijkste veronderstellingen heeft geleid; • het effect van wijzigingen in veronderstellingen, te analyseren naar oorzaak; • risicobeheersing: doelstellingen en aanpak; • contractvoorwaarden; • gevoeligheidsanalyses; • risicoconcentraties; • uitloopoverzichten; • interestrisico, ook over niet afzonderlijk gewaardeerde derivaten (opties, garanties). De standaard zelf (IFRS 4) vereist een aantal toelichtingen, waaronder de uitloopoverzichten en informatie over diverse risico’s. Suggesties en voorbeelden zijn uitgewerkt in de implementatievoorschriften. Deze zijn ingaande 2007 gewijzigd met de implementatie van IFRS 7. IFRS 7 benadert de toelichting op financiële instrumenten vanuit het perspectief van het management en biedt onder meer de mogelijkheid om gevoeligheidsanalyses te baseren op Embedded Value of andere intern gehanteerde analyses.
5
In de nieuwe verslagstaten wordt overigens een (niet openbaar) schema voorgeschreven dat tien jaar historie vraagt.
-275-
3.3
Solvabiliteitseisen
In de jaarrekening op Nederlandse grondslagen moeten de vereiste en aanwezige solvabiliteit volgens de geldende toezichtregels (DNB) worden vermeld. Dit was al gebruikelijk, omdat de statenverslagen om deze uitkomsten vragen. Ingaande 2007 moet echter ook de solvabiliteit worden weergegeven die de ondernemingsleiding zelf wenselijk acht. IAS 1 vereist toelichtingen over het beleid en het instrumentarium voor kapitaalbeheer, ook in relatie tot externe vereisten. Deze externe vereisten moeten worden vermeld en de maatschappij moet aangeven of ze hieraan voldoet. Richtlijnen en standaarden Relevante richtlijnen en standaarden: • Richtlijn 605 Verzekeringsmaatschappijen • BW Boek 2, Titel 9, afdeling 15 • IFRS 4 Insurance Contracts • IFRS 7 Financial Instruments: Disclosure • IAS 39 Financial Instruments: Recognition and Measurement
-276-
TREFWOORDENREGISTER
Trefwoordenregister 75%-criterium, 190 90%-criterium, 190 Aan-/verkoop deelneming, 144 Aan-/verkoop van groepsmaatschappijen -toelichting, 156 Aandelenoptieregelingen, 236 Actieve latentie, 120 Activa, 225 Actuele waarde, 29, 36 Afwijking van regels -toelichting, 147 Agio/disagio, 48 Algemene bankrisico’s, 249 Amortisatie van ruilresultaten, 249 Amortisatiewaarde, 83 Banken, 248 -specificatie winst-en-verliesrekening, 250 -toelichting op verschillende posten, 251 Beëindiging bedrijfsactiviteiten, 225 Beëindiging na balansdatum, 230 Belastingen, 119 -effectieve druk, 121 -toepasselijke druk, 121 Belastinglatentie, 98, 102 Beleggingen, 263 Beleggingsinstelling -modellen, 258 Bezoldiging bestuurders, 148 Buiten gebruik gestelde activa, 37 Buitenlandse eenheid, 170 Cash-settled SPT’s, 234 Classificatie schuld, 126, 132 Concessies, 31 Consolidatie, 152 -groepsmaatschappijen die slechts worden gehouden om te worden vervreemd, 153 -vrijstellingen, 154
-277-
Contante waarde, 107 Controle deskundige, 223 Cumulatief omrekeningsverschil, 170 CV, 203 Deelnemingen, 40 -invloed van betekenis, 43 Defined benefit plan, 264 Defined contribution plan, 264 Derecognition, 48, 55, 71, 75, 82, 89, 124, 131, 176, 183 Derivaten, 177 Directe methode, 142 Discontinued operation, 229 Disposal group, 225 Dividenden, 143 Economische eenheid, 153 Effecten, 50, 59, 80, 87 -aandelen, 48 -rubricering van, 84, 92 -ter beurze genoteerde, 83 -verwerking waardeverschillen bij waardering tegen reële waarde, 49 Eigen vermogen, 97, 101, 146 -indeling van, 99, 104 -wijziging van classificatie, 104 Emissiekosten, 29, 99, 103 Financiële instrumenten, 174, 181 -additionele informatie, 179 -informatieverschaffing, 85 -samengestelde, 178, 186 Financiële lease, 190 Financieringsactiviteiten, 143 Financieringscorrectie, 36 Fiscale eenheid, 120, 204 Fonds voor algemene risico’s, 249 Foutenherstel, 193 Fusies, 157 Garantievermogen, 100, 105 Gebeurtenissen na balansdatum, 218 -plaats vermelding, 221 Gedeclareerde termijnen, 68 Geldmiddelen, 143
-278-
TREFWOORDENREGISTER
-niet ter vrije beschikking, 144 Gesegmenteerde informatie, 198 Goodwill, 157 Groepsmaatschappijen, 41, 153 Groot onderhoud, 36, 108 Held for sale, 225 Herstelkosten, 37, 108 Herwaardering, 63, 98, 102 Herwaarderingsreserve -vrijval, 98, 102 Hyperinflatie, 171 Immateriële vaste activa, 26 -specificatie, 31 -toelichting, 32 -vooruitbetalingen op, 31 Indirecte methode, 142 Interest, 143 Investeringsactiviteiten, 143 Investeringssubsidies, 190 Joint ventures, 163 -toelichting overige, 166 -vermogenstoezeggingen, 166 -waardering, 165 Kapitaalbelangen, 51, 61 Kapitaalsbelasting, 29 Kasstromen, 143 -saldering, 143 Kasstroomoverzicht, 141 Koersverschillenrekening, 171 Kosten van onderzoek en ontwikkeling, 28 Krediet verbonden faciliteit, 208 Latenties, 120 -looptijd, 121 Leaseclassificatie, 190 Leasing, 189 -additionele informatie, 192 -financiële, 190 -operationele, 190 Leningen bestuurders, 149
-279-
Liquide middelen, 95 Materiële vaste activa, 34 -classificatie van, 38 Meerjarige verplichtingen, 204 Merkrechten, 32 Modellen, 139 Mutatie-overzicht, 146 Niet uit de balans blijkende verplichtingen en rechten, 201 Niet-zelfgegenereerde vorderingen, 49, 71 Nominale waarde, 107 Onderhanden werk, 65 -presentatie, 68 Onderscheid, 190 Onroerend goed, 37 Opbrengstwaarde, 38 Operationele lease, 190 Oprichtingskosten, 29 Option pricing models, 236 Overheidssubsidies, 206 Overige financiële vaste activa, 46 Overnames, 157 Pensioenfonds, 261 -informatieverstrekking, 264 Pensioenvoorziening -overgangsverplichting, 113 Percentage of completion, 67 Personeelsopties, 233 Proportionele consolidatie, 164 Rechten van intellectuele eigendom, 31 Recognition, 47, 55, 70, 75, 82, 89, 124, 130, 176 Reconciliatieoverzicht, 142 Reële waarde, 83 Reorganisatiekosten, 108, 158 Samengestelde financiële instrumenten, 126, 132 Schattingswijzigingen, 193 Schulden, 122, 129 -aangehouden voor handelsdoeleinden, 125 -specificatie, 126, 132
-280-
TREFWOORDENREGISTER
Segmentatie -primaire segmenten, 199 Share-Based Payments, 233 Software, 32 SPC’s, 191 Special Purpose Company, 191 Special Purpose Entity, 153 Stelselwijziging, 193 -toelichting, 195 Subsidies, 208 -toelichting omvang, 210 -toelichting onvervulde voorwaarden, 210 Tijdelijke waardeverminderingen, 49, 59 Toelichting, 145 Tussentijdse berichten, 222 -toepassingsgebied, 223 Tussentijdse winstneming, 67 Uitgaverechten, 32 Valutatermijncontracten, 169 Vastgoedbeleggingen, 37 Vastrentende beleggingen, 48, 83 Vergunningen, 31 Vlottende vorderingen -classificatie van, 72, 77 Vof, 203 Voorraden, 62 -uitsplitsing, 64 -verplichtingen omtrent, 204 Voorwaartse verliescompensatie, 121 Voorzieningen, 106 -looptijd, 109 Vorderingen, 69, 74 -aangehouden voor handelsdoeleinden, 71 Vreemde valuta, 168 Vrijstelling van deelconsolidatie, 155 Waardeverminderingen -effecten, 49, 84 Werknemersinformatie, 149 Wettelijke reserve, 30, 98, 103 Winst per aandeel, 212
-281-
Winst-en-verliesrekening, 138, 139 modellen, 139
-282-
-283-
-284-