Verf
UDC691.57
Paint
RVblad 01-1
belangrijkste geschiedschrijvers van de Zaanse industrie, het molenbedrijf en de scheepsbouw. (Frans Mars overleed in 1973 op 70-jarige leeftijd)
Gebruik van kleuren Het gebruik van kleuren is zo oud als de mensheid zelf. Een van de meest primitieve gewoonten en gebruiken van alle volken, men zou zelfs kunnen spreken van het volgen van een oer-instinct, is wel het kleuren of verven van allerlei lichaamsdelen, gebruiksvoorwerpen e.d. Zelfs bij de onontwikkeldste natuurvolken treft men de gewoonte aan om het gelaat, de armen, ja veelal het gehele lichaam met bepaalde kleuren in te smeren, soms in duidelijke relatie met godsdienstige overtuigingen, soms als teken van krijgszuchtige neigingen. Deze gewoonte vindt men, geperfectioneerd tot een ware cultus bij de modernst levende 'beschaafde' volken en heeft geleid tot een 'verfindustrie', die hier verder onbesproken zal blijven, maar wel aantoont dat er in feite op dit gebied niets veranderd is in de
dierlijk vet ingesmeerd, waarna de poederkleur er met behulp van de beentjes opgeblazen werd. In deze werkwijze kan men duidelijk de voorloper van de moderne verfspuit herkennen! In de Oudheid vindt men voortreffelijk kunstschilderwerk bij de Egyptenaren en Grieken en in wat mindere mate bij de Romeinen: de Griekse en Romeinse tempels en openbare gebouwen waren in vrolijke, bonte en helle kleuren geschilderd. Hoe kwamen de oude volken aan hun kleuren? Deze waren, evenals nu nog (hoewel thans veelal langs scheikundige weg bereid) van minerale, plantaardige of dierlijke oorsprong en merkwaardig is wel dat tot ver in de 19de eeuw steeds dezelfde pigmenten, afkomstig uit verschillende landstreken gebruikt zijn. Voor wat de minerale soorten betreft: hier spelen de aardverven als krijt, okers, ombers, ijzeroer,
De kunstschilder Frans Mars legde
wijze waarop primitieve driften
e.d. een belangrijke rol; korstmos-
ook talloze bijzonderheden van de streek vast in tekeningen en vooral bijzondere molenschilderingen. Daarnaast publiceerde hij studies over o.a. de schilder Claude Monet en de schrijfster Carry van Bruggen. Frans Mars was, naast Pieter Boorsma, een centrale figuur bij het behoud van de Zaanse molens en mede-oprichter van de Stichting Zaans Schoon. Hij was betrokken bij de totstandkoming van de Zaanse Schans. Een van zijn publikaties: 'Iets uit de geschiedenis van de Zaanse Verfindustrie' uit 1967 laten we hierna volgen. Het ligt in de bedoeling om dit artikel te laten volgen door meer uitgebreide studies over het ambacht van verf, verf maken, toepassingen en verfwerk in de verschillende perioden en bij restauraties. Deze studies zullen een compilatie zijn van eerder verschenen publikaties en uit nader onderzoek verkregen
bevredigd kunnen worden. Behalve de toepassing op het lichaam, bracht men de kleuren ook aan op gebruiksvoorwerpen, wapens, gereedschappen en op de wanden van grotten en hutten die Tal van grotten, over de gehele wereld, tonen overduidelijk de sporen van oude bewoners in de vorm van gekleurde tekeningen, die in de meeste gevallen met de jacht of met magische handelingen verband houden. De grotten van Lascaux in Frankrijk leren ons dat meer dan 30.000 jaar geleden de toenmalige bewoners van het landschap rond de Dordogne hun grotten van enorme gekleurde tekeningen voorzagen, neen eigenlijke schilderijen die van verbazingwekkende schoonheid, kracht en kunstzin getuigen. Het merkwaardige feit doet zich daarbij voor, dat men ook het materiaal en het gereedschap
sen, plantensappen en bepaalde houtsoorten behoren tot de plantaardige, terwijl de purperslakken, sommige schildluissoorten tot die van dierlijke oorsprong gerekend moeten worden. In de tegenwoordige tijd, nu voor de samenleving de afstanden tussen de volken door het moderne verkeer met geringe moeite te overbruggen zijn, kan men zich haast niet voorstellen, dat er in de oudheid toch handelswegen tussen ver uit elkaar liggende delen van de toenmaals bekende wereld bestonden. Tal van archeologische vondsten tonen onomstotelijk aan dat er duizenden jaren voor het begin onzer jaartelling verbindingen tussen verschillende gebieden in Europa, Azië en Noord-Afrika hebben bestaan. Tot de handelswaren die langs die wegen vervoerd werden benoorden behalve metalen ook kleurstoffen en specerijen, welke laatste artikelen
gegevens.
waarmede gewerkt is, ter plaatse
uitsluitend als geneesmiddelen
aantrof: tot poeder gewreven gekleurde aarde en holle vogelbeentjes. De vlakken die met kleur bewerkt moesten worden werden met
dienst deden. De kleurstoffen werden met de hand in vijzels fijn gemaakt. Dit proces werd tot het eind van de middeleeuwen gevolgd. Het is
Iets uit de geschiedenis van de Zaanse verfindustrie* Notes on the history of the painting-industry in the Zaanregion. F. Mars
Inleiding In de zestiger jaren werden door de toenmalige gemeente Zaandam regelmatig 'Heemkunde mededelingen' uitgegeven, waarin interessante en belangwekkende zaken uit de Zaanse historie werden belicht. Deze publikaties werden vrijwel geheel verzorgd door de heer Frans Mars in zijn functie van heemkunde-ambtenaar. Hij werd hierdoor één van de
S. de Jong
KDMZRV 1987/7-19
tot verblijf dienden.
l Verf
RVblad 01-2
merkwaardig, dat bij het ontstaan van de Zaanse industrie het verfmaaldersbedrijf zich later ontwikkeld heeft dan b.v. de houtzagerij en de olieslagerij, n.1. in het midden van de 17de eeuw. Toch zijn de eerste pogingen reeds in het begin dier eeuw ondernomen en wel op het gebied van de verfhoutmalerij. Textielwaren werden vanouds voornamelijk geverfd met aftreksel van fijngemaakte houtsoorten, waaronder het braziliehout een voorname plaats innam. Om het harde hout fijn te maken moest men het met grote raspen bewerken. Dit uitermate zware werk liet men in het Amsterdamse tuchthuis door de gevangenen verrichten. Deze ‘uitvinding’: het gebruik maken van de werkkracht der gedetineerden om verfhout te raspen, leverde het tuchthuis belangrijke baten op en bezorgde het de naam ‘rasphuis’. Het verfhout, waarvan het braziliehout de belangrijkste soort was, werd reeds in de 12de eeuw gebruikt, dus in ieder geval vóór de ontdekking van Amerika. Het is dan ook niet zo, dat het hout naar het land Brazilië genoemd is, maar het omgekeerde is het geval: de rijkdom der wouden aan brazielhout is de oorsprong van de naam Brazilië. De eerste schepen, die Piet Hein op zoek naar de befaamde ‘Zilvervloot’ aanhield bleken met brazielhout geladen en werden, onbekend als men was met de waarde daarvan, als waardeloos doorgelaten. Later besefte men dat hetgeen als minderwaardig zijnde niet op prijs gesteld was, toch een goede prijs waard was geweest. Het zat de Amsterdamse magistraat dus goed met de houtrasperij in het tuchthuis: werk in overvloed, meestal meer dan er klaargemaakt 1. Zaandam, Molen ‘de Kat’ (1646); oorspronkelijke verfmolen, later oliemolen. Verbrand en herbouwd in 1782; gesloopt in 1904. In 1960 werd op de overgebleven schuur het molenlijf van ‘de Duinjager’ geplaatst. Sindsdien verfmolen ‘de Kat’ in de Zaanse Schans. Foto: B. Fleumer, Westzaan, ca. 1962.
kon worden. Het economisch belang werd daardoor wel enigermate tot hoofddoel en de verbetering van de bedelaars, vagebonden en andere ‘bouven’ werd uit het oog verloren: men verweet zelfs de rechters zware straffen op te leggen om het rasphuis aan voldoende mankracht te helpen. Gesteund door een monopolistisch octrooi voor de stad en haar rechtsgebied ging de affaire een goede toekomst tegemoet. Opkomst van de Zaanse verfmaalderij De komst van het te Uitgeest uitgevonden houtzaagmolentje naar Zaandam in 1956 werd het begin van een snel in omvang en soort toenemende industriële bedrijvigheid aan de Zaan. De mogelijkheid om door middel van windkracht het zware houtzagershandwerk te kunnen uitoefenen en het grote succes dat men er mee had, zette een aantal ondernemende en inventieve mensen aan het experimenteren om de windwolen ook dienstbaar te maken aan tal van andere werkzaamheden die tot dan toe met hand-, man- of paardekracht bedreven waren. Een zekere Pieter Janszte Zaandijk, rond de eeuwwisseling misschien een dorpje van 50 huizen, was één
der mannen, die een belangrijke rol heeft gespeeld in het beginnende industriële leven. Hij was het die behalve andere initiatieven, omstreeks 1600 een windmolen bouwde waarmede het brazielhout gebroken en fijngemalen kon worden. De molen, die op de plaats van de tegenBeeldentuin heeft gestaan, werd daarom de brazely- of parselymolen genoemd. De molenonderneming betekende niet minder dan een ernstige concurrentie voor het Amsterdamse tuchthuis. De regenten van deze instelling voelden zich bedreigd en vreesden achteruitgang van hun bloeiende nering. Ze haastten zich om aan de Staten van Holland te verzoeken, met uitsluiting van ieder ander, het alleenrecht tot het breken en raspen van verfhout te mogen verwerven. De Staten, die immer de steden zeer welgezind waren en het platteland op vaak ergerlijke wijze achterstelden, verleenden vlot een octrooi, daarbij wel bepalend dat men met Pieter Jansz te Zaandijk tot overeenstemming moest komen. Men kwam overeen dat de laatste geen braziliehout zou verwerken en slechts die verfhouten, welke men in het tuchthuis niet raspen kon, in zijn molen zou vermalen.
Verf
RVblad 01-3
-
De overeenkomst, die aanleiding gaf tot tal van strubbelingen, die meestal werden veroorzaakt door de Zaandijker molenaar, duurde tot 1669 toen de Brazelymolen werd afgebroken. Het verleende octrooi was er de oorzaak van dat .’ de ontwikkeling van de verfhoutmalerij op ernstige wijze werd belemmerd en vertraagd en de prijzen van de verfstoffen onnodig hoog waren. Het ligt voor de hand dat de handelaren, die soms zeer lang op hun bij het tuchthuis in bewerking gegeven hout moesten wachten, naar andere, clandestiene wijzen van verwerking uitzagen. En de toegankelijke Zaanstreek met zijn vrijgevochten bevolking leende zich daartoe bij uitstek. Men had daar reeds veel ervaring opgedaan met de inrichting van windmolens voor het doelmatig verwerken van oliezaden, waarbij behalve stampers ook zware kantstenen gebruikt werden. Met deze werktuigen was het ook mogelijk om het weerbarstige verfhout machinaal te bewerken. Behalve verfhout vermaalde men ook een uitgebreid assortiment verfwaren ten dienste van de huisschilders. Er zijn duidelijk twee soorten verfmolens te onderscheiden: de houtmolens en de pigmentmolens. Veelal oefenden de verfmaalders beide, in wezen verschillende takken van deze industrie uit. Allereerst wordt nu de inrichting van deze molens besproken. Op een enkele uitzondering na waren de verfmolens van het z.g. bovenkruiertype, d.w.z. dat voor het op de wind zetten van het wiekenkruis alleen de kap gedraaid behoefde te worden. Ze hadden het uiterlijk van de doorsnee industriemolen; alleen in de schuren en verdere bijgebouwen kon men vaak de verfmolen van buiten herkennen. De laatst in werking gebleven verfmolen ‘De Duinjager’, gestaan hebbende in het Oostzijderveld te Zaandam werd in 1956 gesloopt. 2. Zaandam, Molen ‘De Duinjager’. Kantstenen van de kollergang (in 1958). RDMZRV
198717
20
Het molenlijf met twee stel kantstenen en bulen werd toen op en in de schuur van de voormalige oliemolen ‘De Kat’ aan de Kalverringdijk geplaatst en is als zodanig de enige verfmolen in Nederland. Nu was deze molen sinds de bouw in 1781 steeds als verfmolen en niet als verfhoutmolen in gebruik geweest. Het verfhout werd met bijlen en hakmessen aan kleine stukjes gehakt en deze werden vervolgens in de kapperij verder verkleind. Deze kapperij bestond uit een viertal stampers die door een wentelas in beweging werden gebracht. Aan de ondereinden van die stampers zaten scherpe brede hakmessen. De stampers vielen neer in een ronde kuip, die met spaanders gevuld was, maar raakten de bodem daarvan juist niet. De buitenzijde van de bodem der kuip was omgeven door een ronde tandbeugel in welks tanden de eveneens door de wentelas in werking gebrachte hefboom greep
en de kuip schoksgewijze deed ronddraaien. Het produkt van de kapperij kwam vervolgens onder de kantstenen. De kantstenen, ook wel ‘lopers’ genoemd worden aangedreven door het steenspil, waarop aan de bovenkant het grote zware steenwiel is gemonteerd. De kammen van dit steenwiel grijpen in de ruimte tussen de staven van een klein lantaarnwiel (of schijfloop genoemd) dat om het ondereind van het grote of koningsspil is bevestigd. Er treedt daardoor een belangrijke vertraging op in de snelheid van koningsspil op steenspil. De rollende zware stenen (blauwe hardsteen), afkomstig uit Ecaussinnes (België) zijn ongelijk van grootte en lopen ook niet over hetzelfde pad: de wat kleinere binnensteen staat dichter bij het steenspil dan de grotere buitensteen. Ze rollen over een horizontaal gelegen zware, van groeven
Verf
RVblad 01-4 voorziene, hardstenen legger. Van nature zouden ze een rechte baan willen beschrijven, maar worden door het zware steenraam, dat hen geheel omgeeft, gedwongen een korte cirkelvormige baan over de legger te beschrijven. Door de wijze van opstelling wordt de oppervlakte van de legger volkomen door de beide lopers samen begaan. Door hun zware gewicht (2,5 en 3,5 ton) verpletteren ze de grondstof en door hun ronde baan hebben ze bovendien een wrijvende werking. Het aangebrachte mede rondgaande strijkwerk zorgt er voor dat de te malen grondstof omgewoeld en steeds weer voor de rollende stenen geschoven wordt. De stenen hebben door hun midden een daarin vastgezette houten of ijzeren as, die zowel in het zware steenspil als in het steenoor van het steenraam een lagering heeft. Het steenspil rust op en draait in de in het midden van legger geplaatste taatspot, welke gevuld is met smeerolie. Het ondereinde van het spil, de taats, is evenals de taatspot van ijzer, de wrijfpunten zijn verstaald. Het met ijzeren strippen versterkte boveneind van het steenspil, waar het steenwiel op gemonteerd is, draait in het midden van de steenwervel en is daarin opgesloten tussen stukken hardsteen als lager. Deze wervel kan door middel van een in het ene uiteinde geplaatste hefboom met touwen beneden bij de stenen verschoven worden, omdat het andere uiteinde van de wervel om een pen draaibaar is. Naar gelang de stenen al dan niet draaien moeten, kan door de hefboom veroorzaakte wervelverschuiving het steenwiel naar het grote spil toegebracht of daarvan verwijderd worden. Zijn de stenen in werking, dan zorgt een eveneens beweegbaar pal of stut ervoor dat de wervel op zijn plaats blijft. De wijze van malen door middel van kantstenen, die in fabrieken gewoonlijk met het Duitse woord 'kollergang' genoemd worden, garandeert een hoge mate van fijnheid van produkten die wegens
hun aard, niet met zgn. 'platte stenen' gemalen kunnen worden. Toch vonden deze laatste ook wel toepassing in sommige verfmolens, maar ze behoorden tot de gewone uitrusting van de korenmolens.
uiteindelijk in grote houten vaten en linnen balen afgewogen en verpakt en naar de afnemers verscheept. In een afdeling van de schuur naast de gang gelegen (d.i. een houten steiger met een eveneens van hout gemaakte Zeven hijskraan liggende langs de sloot) Toch was de graad van fijnheid na was daartoe aan een der zolderbalhet maalproces nog niet zo ken een zeer grote evenaar volmaakt dat zeven overbodig was. opgehangen. Het was op deze plaats, dat zich de gebeurtenis Aanvankelijk gebeurde dit evenals het raspen met de hand. Maar in afspeelde die Boorsma vertelt in de schets: 'Zo hewwik edeen'. verschillende windmolens was de zgn. harpzeef in gebruik. Dit was Het einde van de eens zo bloeiende een hellend gestelde zeefbak, verfhoutmalerij in de Zaanstreek welke een drie- of viertal harpramen kwam in het laatste kwart van de bevatte, die, elk met gaas bespan19de eeuw door de uitvinding en nen, boven elkaar lagen. De harp toepassing van de aniline en andere langs scheikundige weg werd door een krukspil heen en verkregen kleurstoffen voor de weer geschud. De grove delen textielververij. Ook de fabriek verlieten het bovenste raam en werden in een bak opgevangen, waarmee dit bedrijf met wat het fijne werd op de onderliggende moderne machinerieën werd ramen nog een paar maal gezeefd. uitgeoefend kwam daardoor tot Het grove materiaal werd opnieuw stilstand en verval. gemalen. Een ander zeefwerktuig dat De verfmalerij De inrichting van de molens aanvankelijk veel toepassing heeft waarmede verfwaren gemalen gevonden was de buidel, buil of buul. Dit was een zak van los werden was in hoofdzaak gelijk aan die der verf houtmolens. Alleen geweven stof, welke in de builkist hing. In die zak werd een hoeveelde kapperij ontbrak, maar in de plaats daarvan hadden enkele een heid gemalen produkt gedaan, waarna deze met een buiten de stamerij, waarmede het harde amaril tot poeder werd gebeukt. kost stekende stok flink werd Het assortiment grondstoffen van geschud en geklopt. Het fijne viel in de kist, het grove bleef in de zak de vroegere verfmaalders verschilachter. Later werd een werktuig de nogal wat van de tegenwoordig in gebruik zijnde pigmenten. Velen uitgevonden waarop de naam buil overging en dat door de molen daarvan zijn bij de nu werkende werd aangedreven. In een houten vaklieden nauwelijks meer bekend en zeker niet meer in gebruik. kist of kast draaide een veelzijdig Zoals gezegd werden de droge, recht prisma of ook wel cilindrisch poedervormige kleuren aan de geraamte rond, hetwelk was huisschilders geleverd, die er zelf bespannen met fijn gaas (zijden, hun verven mee bereidden. In de koper of ijzergaas) en ook wel oude verfmolens is geen vat z.g. haspel genoemd werd. 'strijkklare' verf geproduceerd. Dat Het gemalen produkt werd in de buil gebracht en door de draaiende werk was volledig het domein van de schilders, toen algemeen beweging steeds weer op een kant 'verwers' genoemd. Aanvankelijk van de haspel geworpen. Hierdoor werden de kleuren met de hand en viel het fijne door het gaas en de wrijfsteen innig met het omdat het haspel een hellende bindmiddel, dat voornamelijk uit stand had, rolden de grove belegen lijnolie bestond, verbonbestanddelen aan het eind uit de den. Een zwaar en langdurig builkist en konden opnieuw karwei, dan men als het even gemalen worden. mogelijk was voornamelijk in het Het gemalen verfhout werd
RVblad 01-5
stille seizoen verrichtte en waarmee iedere leerling-schilder zijn loopbaan begon. Dat was ook met de kunstschilders het geval, ook deze betrokken hun pigmenten van de verfmaalder en wreven zelf hun verf. De meest gebruikte verfstoffen waren van minerale oorsprong en werden uit verschillende landen aangevoerd. Het spreekt wel vanzelf dat bij de uitgebreide sortering van voorhanden zijnde kleurmiddelen niet iedere verfmaalder alles in voorraad had en dat zich ook op dit terrein een zekere specialisatie had ontwikkeld. Het is bekend dat er b.v. speciale krijtmolens waren, terwijl anderen zich voornamelijk op het malen van okers en ombers hadden toegelegd. Kwaliteitsverschillen onderkennen, door diverse vindplaatsen ontstaan, de wijze van malen, zuiveren en wassen der kleuren. Deze en meer andere manieren van behandeling behoorden tot de vakkennis van de verfmaalder, die zijn wetenschap in de praktijk moest opdoen, zonder de steun van scheikundige laboratoria om de geleverde grondstoffen op hun zuiverheid te onderzoeken. De fabrikanten van loodwit, vermiljoen, bremer- en vrieschgroen, blauwsel, orseille en lakmoes verdienen om de geheel andere aard van hun bedrijven een afzonderlijke bespreking. We zullen de diverse verfstoffen zoals ze vroeger gemalen en verhandeld werden wat nader bekijken. Door de in de notariële protocollen aanwezige inventarisaties van enkele nalatenschappen van verfmaalders in de 18de eeuw en gegevens uit het archief van de vroegere firma Heijme Vis, is men in staat zich een vrij goed beeld te vormen van de uitgebreide sortering, die men moest aanhouden om de klanten naar hun
3. Zaandam, Molen ‘De Duinjager’ (1696); oorspronkelijk snuifmolen, later verfmolen. Verbrand en herbouwd 1781; was in 1943 nog in gebruik. RDMZRV1987/7-21
wensen te kunnen bedienen. Krijt was een belangrijk artikel. Het werd zowel uit Frankrijk als uit Engeland aangevoerd; het franse gold als van een mindere kwaliteit dan het engelse. De grote stukken werden in de speciale krijtschuur opgeslagen. De wanden van dit soort schuren waren van ruime spleten voorzien, opdat de wind vrij spel had en het natte krijt kon drogen. Alvorens het onder de kantstenen werd geschept, werden de grootste stukken met mokers verkleind om te zien of er geen vuursteenformaties of donderpijlen aanwezig waren. Deze zouden de stenen of de legger kunnen beschadigen. Donderpijlen noemde men de versteende pijlinktvissen, die veelvuldig in het krijt werden aangetroffen. De laatste molens, die in het begin dezer eeuw krijt hebben gemalen zijn ‘De Noordster’ te Wormerveer, ‘De Zoeker’ te Zaandijk, ‘De Graauwe Hengst’ of ‘Krijthengst’, ‘De Krab’ en ‘De Duinjager’ te Zaandam. Na 1925 kwam hieraan een eind, toen het gemalen krijt uit Frankrijk goedkoper geleverd werd dan het hier vervaardigde produkt. Behalve krijt werd ook pijpaarde gemalen. Beide produkten vonden o.a. toepassing in stopverf en plamuur.
Een ander zeer belangrijke groep aardverven vindt men verenigd in de okers, een kleisoort met een variërend gehalte aan ijzeroxyde (16-65%) in combinatie met andere verbindingen W.O.aluminiumsilicaat. Gele oker, rode oker, bruine oker en goud oker zijn de meest voorkomende soorten die verhandeld werden. Gele oker werd o.a. uit Frankrijk, België (Luiks geel) en Keulen aangevoerd. Bruine oker werd ook Engelse oker of Engels bruin genoemd. Rode oker was ook bekend onder de naam Schaperood. Pannerood was een goedkope rode verfstof, verkregen door het malen van rode dakpannen, het werd ook wel ‘slegtrood’ genoemd. Behalve in natuurlijke toestand werden sommige okers ook in gebrande vorm geleverd: meestal had dit roosteren boven vuur een verdieping van de kleur tengevolge (vgl. de sterke kleuroplevering van diverse kleisoorten bij het pottenbakken verkregen: van geel via rood naar donkerbruin). Oker, omber en siena waren daarom ook in gebrande vorm voorhanden. Om de kleur zuiver naar voren te halen werd het gemalen produkt ook wel met water gewassen, daarna gedroogd en opnieuw gemalen. Een kunstmatig ijzeroxydegeel heeft in de laatste jaren grote
Verf
RVblad 01-6 betekenis gekregen en de natuurlijke oker op sommige gebieden verdrongen. Omber is een donkerbruine aardverf, bevattende 30-48% ijzeroxyde, 12 - 20% mangaanoxyde en aluminiumsilicaat en calciumcarbonaat. De oudste en meest bekende vindplaats voor dit mineraal is het eiland Cyprus. Ook Engeland, Italië en de V.S. zijn producenten van omber. Gebrande omber is meer roodachtig van kleur. In olie kracht (levert weinig uit). Kasselse aarde, ook wel Keulse omber genaamd, is een bruinkoolformatie, die veel bitumen bevat. Het heeft een fraaie bruine tot roodbruine kleur en levert sterk uit. Terra di Siena (Sienese aarde) is een natuurlijke verfstof, die vanouds wordt gewonnen is Toscane en op Sicilië. Rauwe siena is geel tot bruinachtig, in gebrande vorm donkerroodbruin van kleur. Als mineraal behoort het tot de zgn. bolus, d.w.z. waterhoudende aluminiumsilicaten, die meestal ook ijzeroxyde bevatten. Rode bolus kwam als Engels of Berlijns rood in de handel en vond o.a. toepassing bij de vervaardiging van drukinkt voor kopergravures en etsen. Een groen bolus stond bekend
gebruikers er van. Napels geel, een antimoniumzure loodverbinding was evenals koningsgeel giftig. De kleur was licht groenachtig geel tot mat oranje. Behalve het nadeel van de grote giftigheid, werd het bij aanraking met ijzer of bij vermenging met ijzerhoudende kleuren zwart. Beide kleuren zijn vervangen door chromaatgeel, dat langs scheikundige weg wordt verkregen. Onder de verzamelnaam 'dodekop' treft met een aantal minerale verfstoffen aan, die alleen hun kleur danken aan de grote hoeveelheid ijzeroxyde (tot 90%) die ze bevatten. Bij het zoeken naar het waarde-volle ijzererts trof men in de vindplaatsen daarvan ook lagen aan, die men als minderwaardig of zelfs als waardeloos afval beschouwde en ze deswege met de naam dodekop bestempelde. Dodekop is in ruwe trekken te onderscheiden in rode en paarse. dodekop. De rode soorten heten al naar hun vindplaatsen Engels rood, Hulrood en Bristolrood. Aangemaakt met wit levert het de bekende appelbloesemkleur, die voor Zaanse interieurs bijzonder in trek was. De paarse soort, die onvermengd weinig van de rode soort verschilt geeft met wit vermengd een duidelijk paarsachti-
(ook als firmiljoen geschreven) en cinnaber komen als heirode verfstoffen in de inventarislijsten van de verfmaalders in kleine hoeveelheden voor. Het is een uit kwikerts bereide verf die zeer giftig is. Ook de prijs ligt aan de hoge kant. Met de beschikbare blauwe verven lag het wat moeilijker. Ze komen sporadisch en in kleine hoeveelheden in de inventarislijsten voor. Het waren in de 17de eeuw steeds de duurste kleurstoffen. Het plantaardige indigo, voor de textielververij van veel betekenis, was voor de bereiding van olieverf waardeloos. Ook het bergblauw werd voornamelijk voor de wasserijen als blauwsel gebruikt. Lapis lazuli, een half edelsteen, werd tot verfstof vermalen maar was de duurste verf en verkleurde op den duur in bepaalde bindmiddelen. Het kunstmatig bereide Berlijns blauw, een ijzercycanide kleur, kwam in het begin van de 18de eeuw in gebruik, Schilderssmalt was een fijngemalen soort blauw glas, de grovere soort stond als strooiblauw bekend. Een prijsvraag, in het begin der 19de eeuw uitgeschreven door de Franse regering om langs kunstmatige weg een goede lapis lazuli of ultramarijn te bereiden, werd door
onder de naam terra verta, in de
ge tint. Men bracht ze onder de
de scheikundige Guimet gewonnen.
Zaanse verfmaalderij verbasterd tot tervart. Reeds in de oudheid werd deze verfstof verhandeld onder de naam zegelaarde vanwege de gewoonte om de echtheid te garanderen met een zegelafdruk in het produkt. Als gele kleur komt veel voor koningsgeel. Het was een mineraal met een groot gehalte aan een zwavelarsenicumverbinding. De vindplaatsen waren vnl. Hongarije en in mindere mate het Harzgebergte. De naam auripigment, die goudkleur betekent, werd hier algemeen verbasterd tot operement. Het vermalen van deze delfstof was schadelijk voor de gezondheid van de werklieden. Ook de met deze verfsoort beschilderde voorwerpen waren door hun arsenicumgehalte niet geheel onschadelijk voor de
namen Venetiaans of Perzisch rood in de handel. Al deze verfstoffen van goede kwaliteit worden sedert eeuwen als pigmenten voor de bereiding van verven toegepast. Ze hebben een uitstekende bestendigheid en goede dekkracht. In de Zaanstreek waren veel houten pakhuizen met deze verfsoort geschilderd terwijl de verfmolens van de firma Heijme Vis alle in deze kleur prijkten. Pas in deze eeuw is men begonnen deze verfstoffen langs synthetische weg te bereiden. De aldus verkregen rode ijzeroxyden zijn van grote fijnheid en kleurkracht. Sommige bevatten 99% ijzeroxyde. Hun betekenis voor de verf- en linoleumindustrie is steeds stijgende. (De goederenwagens der N.S. worden er mee geschilderd.) Vermiljoen
Hij stookte uit kaolin, soda, zwavel en kwarts bij een temperatuur van 800° een prachtige blauwe kleur, die indentiek was met het oorspronkelijke mineraal. Als groene verf wordt Bremergroen, Frieschgroen en Spaansgroen, steeds in kleine hoeveelheden vermeld. Het was vrij duur. Zwart kwam als potlood (grafiet), muurzwart, tonnenzwart, brunswijks zwart (een zwarte bruinkoolformatie, die veel bitumen bevatte) en gemalen goudsmitkolen.
gemalen heeft het weinig kleur-
Pigmentfabrikeurs Een afzonderlijke vermelding verdienen de Zaanse pigmentfabrikanten omdat de aard van hun bedrijf zeer verschilde van de gewone verfmaalders. Zij toch hadden de eerste, zij het primitieve,
Verf
RVblad 01-7 scheikundige inrichtingen, waarmede ze metaaloxydeverven bereidden. Onder deze metalen namen lood en koper de voornaamste plaats in. Maar ook kwikerts werd voor de bereiding van
vermiljoen veel gebruikt. Men was met de giftigheid van deze
van kleur. In olie gemalen komt de groene tint sterker naar voren. Het heeft geringe dekkracht en wordt daarom in combinatie met andere verfstoffen gemengd. Bij het opbrengen van de verflaag was de kleur blauw en trok de volgende
dag groen. Op den duur verkleurde
en gewassen en tenslotte op de eest gedroogd. De zuiverste en fijnste soort werd in de Delftse aardewerkindustrie gebruikt (Delfts blauw). Later werd ook ultramarijnblauw gefabriceerd. Het vindt
toepassing overal waar men witte stoffen een nog witter uiterlijk wil
materialen wel op de hoogte, maar de middelen om de schadelijke gevolgen voor leven en gezondheid van de bewerkers te beperken, waren onbekend. Het zeer gevaarlijke loodwit werd op een drietal loodwitmolens bereid, waarvan de voornaamste: de molen 'De Rob' te Koog aan de Zaan stond. De exploitatie van deze grote molen geschiedde in een rederij (vennootschap) met een kapitaal van f 66 000, waarmede de grote betekenis van dit bedrijf is aangetoond. In 1865 werd de molen gesloopt. Hij heeft gestaan aan het Loodwitmolenpad ter hoogte van de tegenwoordige Emmastraat. Een aantal potten waarin het loodwit gemaakt werd zijn in 1920 opgegraven en bevinden zich in het Molenmuseum (mededeling P. Boorsma). Het bekende Hollandse loodwit werd gemaakt door geplet lood in stenen potten met azijn te bedekken met een laag paardemest. Na een broeiperiode van enkele weken was het lood omgezet tot
de verf weer tot een groenachtig blauw. Het beroemde schilderij van Claude Monet getiteld 'Het Blauwe Huis op de Hogendijk te Zaandam' toont het huis dat vermoedelijk met Bremergroen geschilderd was. Frieschgroen en Parijsgroen zijn
flink bedrijf is geweest. De fabricage van blauw is sinds het eind van de 17de eeuw voornamelijk te Westzaan uitgeoefend. De voornaamste fabriek daarvoor was de verfmolen 'De Blauwe Hengst'. De grondstof voor de bereiding van het blauw was aanvankelijk zgn. bergblauw, een cobalterts dat in Saksen in het Ertsgebergte en
geven (wasserijen) en is een belangrijk pigment voor de verfen drukinktindustrie. Een geheel andere verfstof, die door de blauwselmolen te Westzaan werd gefabriceerd was orseille en lakmoes. Beide waren violette tot rode kleurstoffen, die vroeger van grote betekenis waren voor de wolzijde- en katoenververij; thans echter zijn ze door synthetische kleurstoffen verdrongen. Het werd bereid uit verschillende korstmossen, afkomstig van de rotsen der Middellandse Zee en de Canarische en Kaap Verdische eilanden. De korstmossen werden fijngemalen met water, urine (om ammoniak te ontwikkelen, vandaar de bijnaam 'Pismolen' voor de 'Blauwe Hengst') en potas bevochtigd aan een langdurig gistingsproces blootgesteld en dan met kalk en gips vermengd. De gehele fabricage van lakmoes en orseille was een fabrieksgeheim, dat zorgvuldig door de fabrikanten bewaard werd. De prijs van de produkten lag vrij hoog en gezien de resultaten van de in 1701
basisch loodcarbonaat: een
ook in Bohemen werd aangetroffen.
gestichte Blauwselfabriek moest
helderwit schilferig produkt. Het moest gewassen en daarna tot een fijn poeder gemalen worden. De helderwitte verf, die ermee bereid werd had een sterk weerbestendig karakter, maar vergeelde op den duur en was gevoelig voor moerasdampen en rook. Cremserwit werd in de 18de eeuw in de stad Crems bereid door lood en azijnzuur in gesloten kamerovens te verwarmen waardoor een fijner wit ontstond. Het gebruik van loodwit is, evenals dat van loodmenie, thans wettelijk verboden. Bremergroen is een kunstmatig anorganische verfstof die vervaardigd werd uit basisch kopersulfaat. Het is donker blauwachtig groen
Het was toen voor de delvers van ijzererts een vrijwel waardeloos produkt en vandaar de benaming naar de hun kwalijkgezinde berggeest kobolt. Reeds in de Oudheid was cobalt als kleurstof door de keramische industrie in gebruik, later ook in China en Perzië en vervolgens door de Moren in Spanje en door de Italianen. Het werd toen Mohammedaans blauw genoemd. Het cobalterts bevatte verschillende onzuiverheden, in 't bijzonder arsenicum en zwavel, welke bestanddelen er uit verwijderd werden door het te roosteren en uit te gloeien. Vervolgens werd het gemalen en gewassen, daarna weer gemalen
het in de 18de en 19de eeuw een winstgevend bedrijf geweest zijn. De fabricage van vermiljoen, gestookt uit kwikerts, dat uit Almaden werd aangevoerd, vond plaats in een vermiljoenstokerij die in de 18de eeuw aan het Blauwepad te Zaandam gevestigd was. Het was een, evenals de loodstokerij waar loodmenie werd gemaakt, voor de gezondheid van mens en dier schadelijk bedrijf. Herhaaldelijk trachtte men er door allerlei maatregelen een eind aan te maken. Na 1800 is dit bedrijf verdwenen. Onmisbaar voor de verfindustrie was de bereiding van bindmiddelen. Zoals gezegd bereidden in de 17de, 18de en tot ver in de 19e
RDMZRV 1987/7-22
verfstoffen die zeer nauw aan Bremergroen verwant zijn: het zijn echter koper-arsenicum-verbindingen. De kleur is heldergroen en doet sterk aan kopergroen denken. De fabricage ervan is zeer belangrijk geweest. In Wormerveer hield de firma Cornelis Schouten en Comp zich in de 18de en 19de eeuw met de vervaardiging bezig. Het in de zaak gestoken bedrijfskapitaal
wettigt het vermoeden dat het een
Verf
RVblad 01-8 eeuw de schilders zelf hun verf. Ze deden dat door pigmenten op de wrijfsteen met een stenen loper innig met lijnolie te verbinden. Men maakte gebruik van de eigenschap van verschillende plantaardige oliën om te drogen als zij in dunne lagen aan de inwerking van de lucht worden blootgesteld en de vloeibare olielaag overgaat in een vaste film. Lijnolie is de langst bekende en nog steeds meest belangrijke drogende olie die bij de bereiding
van olieverf wordt toegepast. Deze lijnolie moet na het persen eerst lange tijd bewaard worden, moet
bewaren liet weinig transportmogelijkheden toe en daaruit wordt wel verklaard, dat het zgn. 'Plain-air' schilderen pas door de uitvinding der tinnen tuben mogelijk is geworden. Ongetwijfeld gaf de fabriekmatige verandering van blikken bussen in diverse formaten de huisschilders de gelegenheid hun langs machinale weg bereide verf gemakkelijk te bewaren, te vervoeren en te verkopen. Het zijn in eerste instantie de huisschilders geweest, die strijkklare verven, stopverf en plamuur aan hun collega's begonnen te verkopen.
belegen zijn, om als verfbindmiddel
te worden gebruikt. Een oud procédé om lijnolie te verbeteren is ze te koken onder toevoeging van lood- of mangaanverbindingen: de droogtijd wordt hierdoor aanzienlijk verkort. Door de daarna ontslijmde lijnolie geruime tijd sterk te verhitten ontstaat standolie, die hoger van viscositeit en beter weerbestendig is dan lijnolie. In speciale oliekokerijen vond deze (brandgevaarlijke) bewerking plaats. Behalve lijnolie is ook
crushed. Next the product was passed through a sieve. At the end of the 19th century this
industry terminated because of the invention of chemical-made colours. Chalk, loam and ore, coloured bij metaloxide, and other colours were also grinded by milis. Amongst these were a number of poisonous materials. Many of these are now legally forbidden. This applies especially to chemical-made lead, copper and arsenic combina-
in factories.
verf maar langzaam op gang. De huisschilders zagen hun moeizame wrijfarbeid verlicht dóór de toepassing van de zgn. pot- en kogelmolentjes, kleine met de hand gedreven machines waarmede op eenvoudige wijze de verf
bereid kon worden. Met machines, werkend volgens het walsensysteem, werd een nog
Deze zeer kwetsbare wijze van
pigment-containing wood was
was possible to manufacture paint
De fabricage van strijkklare verf In de 19de eeuw komt de fabriekmatige bereiding van strijkklare
bewaard. Een houten stopje sloot de massa van de buitenlucht af.
in this article of 1967 the history of
the paint-industry in the Zaanstreek (region of the river Zaan). Following an historical introduction about the use of colour in prehistorie times, the development of grinding paintwood since 1600 is described. With rotating stones, which were operated bij a windmill, the
colour with linseed oil, paint was made. This was originally done bij the painters themselves. After the invention of reliable packaging it
papaverolie van ouds een waarde-
doorboorde kurk waren gebonden,
The late Mr. Frans Mars described
tions. By profound mixture of
vol bindmiddel voor kunstschilderverven, omdat langzame droging een goede eigenschap is.
fijner produkt verkregen. Bij de kunstschilders zien we hetzelfde verschijnsel: eeuwenlang wreven zij zelf hun verf in olie. Het verkregen produkt werd in varkensblaasjes, die om een
Summary
* Noot van de Redactie Uit piëteitsbetrachting heeft de Redactieraad gemeend te besluiten de tekst van F. Mars onverkort en vrijwel
ongewijzigd in het Restauratievademecum te publiceren.