LJN: BV0167, Rechtbank Dordrecht , 11/1569 Datum uitspraak: Datum publicatie: Rechtsgebied: Soort procedure: Inhoudsindicatie:
Vindplaats(en):
20-12-2011 04-01-2012 Bestuursrecht overig Voorlopige voorziening Omgevingsvergunning voor met bestemmingsplan strijdig gebruik met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2°, van de Wabo in samenhang met artikel 4.1 Bijlage II van het Bor (“kruimellijst”). “De wetgever heeft verweerder in artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2°, van de Wabo in samenhang met artikel 4.1 Bijlage II van het Bor de bevoegdheid gegeven om omgevingsvergunning te verlenen voor gebruik in strijd met een in het bestemmingsplan neergelegde bestemming voor maximaal 1500 m2, zonder dat daarvoor het vereiste wordt gesteld van een goede ruimtelijke onderbouwing. Eerder had verweerder een vergelijkbare bevoegdheid op basis van een kruimellijst in de vrijstelling krachtens artikel 19, derde lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO) en in de ontheffing krachtens artikel 3.23, eerste lid, van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro). Bij zijn beslissing om al dan niet gebruik te maken van deze bevoegdheid heeft verweerder beleidsvrijheid, reden voor de bestuursrechter om die beslissing terughoudend te toetsen. Deze toets houdt in dat de bestuursrechter zich moet beperken tot de vraag of verweerder in redelijkheid tot zijn besluit heeft kunnen komen om al dan niet omgevingsvergunning (tevoren: ontheffing respectievelijk vrijstelling) voor het strijdige gebruik te verlenen. Uit de jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) over de bevoegdheid van artikel 19, derde lid, van de WRO en artikel 3.23, eerste lid, van de Wro volgt dat, ondanks dat een geval door de wetgever op de kruimellijst is gezet en de eis van een goede ruimtelijke onderbouwing niet wordt gesteld, desalniettemin bij de beslissing om vrijstelling of ontheffing te verlenen moet zijn gemotiveerd waarom de ontwikkeling in planologisch opzicht aanvaardbaar is en dat moet blijken van een afweging van de met die ontwikkeling gemoeide belangen. De voorzieningenrechter wijst op onder meer de uitspraken van de Afdeling van 25 februari 2004, LJN AO4366, 2 november 2005, LJN AU5356, 20 september 2006, LJN AY8517, 21 september 2011, LJN BT2162, 23 november 2011, LJN BU5428, en 21 december 2011, LJN BU78873. Deze rechtspraak geldt onverkort voor de bevoegdheid van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2°, van de Wabo. De voorzieningenrechter ziet bevestiging voor dit oordeel in de uitspraak van de Afdeling van 26 oktober 2011, LJN BU1640.” De voorzieningenrechter schorst de verleende omgevingsvergunning omdat een deugdelijke motivering en belangenafweging ontbreekt. Rechtspraak.nl
Uitspraak RECHTBANK DORDRECHT Sector Bestuursrecht procedurenummers: AWB 11/1569 en AWB 11/1586 uitspraak van de voorzieningenrechter inzake Vereniging tot behoud van de kleinschalige horeca in Gorinchem, gevestigd te Leerdam, verzoekster,
gemachtigde: L.A.W. van Laak, adviseur te Gorinchem, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Gorinchem, verweerder, gemachtigden: [naam 1], [naam 2] en [naam 3], allen werkzaam de gemeente Gorinchem. Derde partijen: 1. [naam 4], wonende te [woonplaats], eigenaar van het bedrijfspand aan de [adres] te [plaatsnaam] en exploitant van het daarin gevestigde “[naam 5]”, hierna: vergunninghouder, gemachtigde: mr. W.G.H. Janssen, advocaat te Leiden, en 2. [naam 6] en [naam 7], h.o.d.n. [naam 8], zetelend te [plaatsnaam], hierna: exploitanten. 1. Ontstaan en loop van het geding Bij brief van 2 augustus 2011, ontvangen op 4 augustus 2011, heeft verzoekster verzocht om handhavend op te treden tegen de illegale verbouwing van het bedrijfspand aan de [adres] te [plaatsnaam] teneinde daarin een met het geldende bestemmingsplan strijdig wokrestaurant te realiseren en te vestigen. Op 10 augustus 2011 heeft de gemachtigde van verweerder telefonisch meegedeeld dat het handhavingsverzoek van verzoekster zal worden afgewezen. Bij brief van 10 augustus 2011 heeft verzoekster de voorzieningenrechter van de rechtbank Dordrecht verzocht om verweerder bij wijze van voorlopige voorziening op te dragen handhavend op te treden tegen de illegale bouwactiviteiten, onder aanzegging van een dwangsom. Het verzoek is geregistreerd onder procedurenummer AWB 11/911. Bij besluit van 15 augustus 2011, verzonden 16 augustus 2011, heeft verweerder het handhavingsverzoek van verzoekster afgewezen. Tegen dit besluit heeft verzoekster bij brief van 19 augustus 2011 bezwaar gemaakt bij verweerder. De voorzieningenrechter heeft het verzoek om voorlopige voorziening met procedurenummer AWB 11/911 aangemerkt als samenhangend met het bezwaar van verzoekster van 19 augustus 2011. Bij uitspraak van 31 augustus 2011 heeft de voorzieningenrechter het verzoek om voorlopige voorziening met procedurenummer AWB 11/911 toegewezen, waarbij het bestreden besluit van 15 augustus 2011 is geschorst tot zes weken na het nemen van de beslissing op het bezwaar van verzoekster en verweerder is gelast om uiterlijk maandag 5 september 2011 de werkzaamheden tot verbouwing van de kantoorruimte in het pand [adres] tot wokrestaurant stil te leggen. Bij besluit van 5 september 2011 heeft verweerder vergunninghouder gelast de verbouw stil te leggen. Verweerder heeft het bezwaar van verzoekster van 19 augustus 2011 mede gericht geacht tegen dit besluit. Op 27 september 2011 heeft vergunninghouder een aanvraag gedaan om een omgevingsvergunning voor het verbouwen tot en gebruiken als wokrestaurant van de kantoorruimte in het pand [adres] te [plaatsnaam]. Bij besluit van 29 november 2011 heeft verweerder vergunninghouder de gevraagde omgevingsvergunning verleend (hierna: de omgevingsvergunning). Eveneens bij een besluit van 29 november 2011 heeft verweerder het bezwaar van verzoekster ontvankelijk en gegrond verklaard, de primaire besluiten van 5 september 2011 en van 15 augustus
2011 herroepen en besloten, onder verwijzing naar de verleende omgevingsvergunning (hierna: de beslissing op bezwaar), het handhavend optreden te beëindigen. Bij brief van 8 december 2011 heeft verzoekster bij verweerder bezwaar gemaakt tegen de omgevingsvergunning. Tevens heeft verzoekster bij brief van 8 december 2011 bij de rechtbank beroep ingesteld tegen de beslissing op bezwaar van 29 november 2011. Dit beroep is geregistreerd onder procedurenummer AWB 11/1568. Bij brief van eveneens 8 december 2011 heeft verzoekster een verzoek om voorlopige voorziening ingediend bij de voorzieningenrechter van de rechtbank, waarbij is verzocht om per direct een bouwstop op te leggen en om zowel de omgevingsvergunning als de beslissing op bezwaar te schorsen. De voorzieningenrechter heeft voorts het verzoek aangemerkt als twee afzonderlijke verzoeken. Het verzoek om voorlopige voorziening in samenhang met het ingestelde beroep is geregistreerd onder procedurenummer AWB 11/1569. Het verzoek om voorlopige voorziening in samenhang met het gemaakte bezwaar is geregistreerd onder procedurenummer AWB 11/1586. De verzoeken om voorlopige voorziening zijn op 16 december 2011 ter zitting behandeld. Verzoekster is verschenen bij gemachtigde, vergezeld van [naam 9], secretaris van verzoekster. Verweerder is verschenen bij gemachtigden. Vergunninghouder is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Exploitanten zijn verschenen, vergezeld van [naam 10]. 2. Overwegingen 2.1. Wettelijk kader 2.1.1. Ingevolge artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) kan, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld, dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank bezwaar is gemaakt, op verzoek een voorlopige voorziening worden getroffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. 2.1.2. Ingevolge artikel 125, eerste lid, van de Gemeentewet is het gemeentebestuur bevoegd tot oplegging van een last onder bestuursdwang. Ingevolge artikel 125, tweede lid, van de Gemeentewet wordt de bevoegdheid tot oplegging van een last onder bestuursdwang uitgeoefend door het college, indien de last dient tot handhaving van regels welke het gemeentebestuur uitvoert. 2.1.3. Artikel 2.1, eerste lid, van de Wabo bepaalt, voor zover van belang: Het is verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit: a. het bouwen van een bouwwerk; (…) c. het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan (…) Ingevolge artikel 2.10, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wabo wordt, voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, de omgevingsvergunning geweigerd indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan. Ingevolge artikel 2.10, tweede lid, van de Wabo wordt in gevallen als bedoeld in het eerste lid, onder c, de aanvraag mede aangemerkt als een aanvraag om een vergunning voor een activiteit als bedoeld in
artikel 2.1, eerste lid, onder c, en wordt de vergunning slechts geweigerd indien vergunningverlening met toepassing van artikel 2.12 niet mogelijk is. Ingevolge artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wabo kan, voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo, de omgevingsvergunning slechts worden verleend, indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan: 1° met toepassing van de in het bestemmingsplan opgenomen regels inzake afwijking, 2° in de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen gevallen, of 3° indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en de motivering van het besluit een goede ruimtelijke onderbouwing bevat. 2.1.4. In artikel 2.7 van het Besluit omgevingsrecht (hierna: Bor) is bepaald dat als categorieën planologische gebruiksactiviteiten waarvoor een omgevingsvergunning kan worden verleend als bedoeld in artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2°, van de wet, worden aangewezen de categorieën gevallen in artikel 4 van bijlage II. Ingevolge artikel 4, eerste lid, onder a, onder 9, van bijlage II van het Bor komen voor verlening van een omgevingsvergunning waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2°, van de wet van het bestemmingsplan wordt afgeweken, in aanmerking: het gebruiken van bouwwerken, al dan niet in samenhang met inpandige bouwactiviteiten, mits wordt voldaan aan de volgende eisen: a. binnen de bebouwde kom b. de oppervlakte niet meer dan 1500 m2. 2.1.5. Het perceel [adres] te [plaatsnaam] ligt in het plangebied van het bestemmingsplan “Bedrijventerrein Oost II” (hierna: het bestemmingsplan), dat op 28 oktober 2010 door de raad van de gemeente Gorinchem gewijzigd is vastgesteld en in januari 2011 in werking is getreden. Dit perceel heeft in dat bestemmingsplan “Bedrijventerrein Oost II” 2010 de bestemming “Gemengd – 2”. Ingevolge artikel 6 van de planvoorschriften van dit bestemmingsplan zijn de voor “Gemengd – 2” aangewezen gronden bestemd voor, voor zover van belang: a. amusementhal voor karting, lasergames, paintball en kruisboogschieten; b. sportschool; c. wellness en fittnesscentrum; d. hal voor evenementen, vakbeurzen en publieksbeurzen; e. congres- en vergaderfaciliteiten; f. ondergeschikte detailhandel tot een oppervlakte van ten hoogste 200 m2 per bedrijf g. ondergeschikte en ondersteunende horeca aan de bovengenoemde functies. 2.2. Standpunt verweerder Bij besluit van 29 november 2011 heeft verweerder vergunninghouder een omgevingsvergunning voor bouwen en gebruik in strijd met het bestemmingsplan ten behoeve van de komst van een wokrestaurant in het pand [adres] verleend. Aan de beslissing op bezwaar van 29 november 2011 heeft verweerder ten grondslag gelegd dat met de verleende omgevingsvergunning het bouwen en gebruiken ten behoeve van een wokrestaurant is gelegaliseerd, zodat hij niet langer bevoegd is daartegen handhavend op te treden. Verweerder is van opvatting dat hij in redelijkheid kon besluiten een omgevingsvergunning voor gebruik in strijd met het bestemmingsplan voor het wokrestaurant te verlenen. Verweerder verwijst daartoe naar zijn ruimtelijke onderbouwing. Verweerder stelt zich daarin op het standpunt dat bij het ontwikkelen van het bestemmingsplan, anders dan ten tijde van het verlenen van de bouwvergunning en vrijstelling voor het pand, de inzet van de gemeente Gorinchem is geweest om de horecaactiviteiten voor het pand [adres] te [plaatsnaam] uit te breiden om zo de recreatieve activiteiten in dat pand aantrekkelijker te maken. Verweerder wijst er daartoe op dat het bestemmingsplan, anders dan
tevoren, ondersteunende horeca in het pand mogelijk maakt tot maximaal 1500 m2. Dat thans zelfstandige horeca wordt toegestaan, maakt volgens verweerder in zijn ruimtelijke onderbouwing wat planologische effecten betreft geen verschil. Ter zitting heeft verweerder in aanvulling daarop het volgende betoogd. Het wokrestaurant ter plaatse wordt wenselijk geacht, niet alleen om door groepsarrangementen de recreatieve activiteiten in het pand [adres] aantrekkelijker te maken maar ook de activiteiten die plaatsvinden in de tegenover dat pand gelegen evenementenhal. De ruimtelijke gevolgen van het wokrestaurant, zoals bereikbaarheid en parkeren, moeten worden geacht te zijn verdisconteerd in het bestemmingsplan waar dit 1500 m2 ondersteunende horeca voor het pand [adres] mogelijk maakt. Zo die gevolgen daarin niet geheel verdisconteerd moeten worden geacht te zijn, dan betreft het slechts een geringe afwijking. De ligging van het pand [adres] is bovendien dusdanig dat feitelijk afdoende bereikbaarheid en parkeergelegenheid kan worden gegarandeerd. Verder is niet is aangetoond dat de komst van het wokrestaurant leidt tot een duurzame ontwrichting van het horeca-aanbod in de binnenstad en woonwijken van de gemeente Gorinchem. Verweerder acht dat ook niet aannemelijk, omdat het gaat om een grootschalig horecabedrijf in een ander marktsegment. Voor zover de belangen van verzoekster onvoldoende zouden zijn meegewogen, valt dat verzoekster toe te rekenen omdat zij heeft nagelaten haar zienswijze kenbaar te maken. 2.3. Standpunt verzoekster Verzoekster is van opvatting dat verweerder in redelijkheid niet kon besluiten een omgevingsvergunning voor gebruik in strijd met het bestemmingsplan voor de komst van een wokrestaurant in het pand [adres] te verlenen. Verzoekster betoogt dat zij verweerder niet kan volgen dat de gemeente Gorinchem altijd al heeft ingezet op de komst van een zelfstandig wokrestaurant ter plaatse. Verzoekster wijst erop dat verweerder eerder in de procedure over de verleende vrijstelling in 2007, haar bezwaar tegen de komst van een zelfstandig wokrestaurant gegrond heeft verklaard en de verleende vrijstelling in zoverre ongedaan heeft gemaakt. Verzoekster wijst er voorts op dat de inzet bij het ontwikkelen van het bestemmingsplan weliswaar is geweest om zelfstandige horeca tot 1500 m2 in het pand [adres] mogelijk te maken, maar dat de raad van de gemeente Gorinchem verzoeksters bezwaren daartegen gegrond heeft verklaard en vervolgens expliciet heeft bepaald dat ter plaatse geen zelfstandige horeca en alleen ondersteunende horeca werd toegestaan. Verzoekster kan, gelet op dit expliciete standpunt van de raad enkele maanden vóór het afgeven van de omgevingsvergunning, verweerder niet volgen in zijn standpunt dat de gemeente Gorinchem een zelfstandig wokrestaurant in het pand [adres] ruimtelijk gezien als een gewenste ontwikkeling beschouwt. Daarbij komt dat volgens verzoekster al voldoende ondersteunende horeca in het pand [adres] is gevestigd. Ten slotte past volgens verzoekster een groot zelfstandig horecabedrijf niet op een bedrijventerrein, enerzijds niet in zijn algemeenheid, hetgeen volgens verzoekster bevestiging vindt in de gemeentelijke structuurvisie en het beleid van de provincie Zuid-Holland, en voorts niet binnen dit bedrijventerrein specifiek, dat blijkens de toelichting op het bestemmingsplan bestemd is voor bedrijven en bedrijfskantoren. Verzoekster betoogt verder dat in de ruimtelijke onderbouwing geen motivering te vinden is waarom, in afwijking van de volgens het bestemmingsplan toegelaten ondersteunende horeca, aanleiding bestond mee te werken aan de komst van een groot zelfstandig restaurant ter plaatse. De afwijking van het door de raad bij het bestemmingsplan geformuleerde standpunt om geen zelfstandige horeca toe te laten, is door verweerder niet gemotiveerd. Er wordt verwezen naar twee andere zelfstandige horecabedrijven op het bedrijventerrein, maar deze bedrijven liggen volgens verzoekster buiten het eigenlijke bedrijventerrein en waren daar al ruim vóór de oprichting van het pand [adres] aanwezig, reden waarom deze in het geldende bestemmingsplan als zelfstandige horeca zijn bestemd. Daarnaast betoogt verzoekster dat verweerder in zijn onderbouwing ten onrechte geen aandacht heeft besteed aan de gevolgen voor parkeren en verkeerstromen, nu het wokrestaurant ruimte biedt aan 400 bezoekers. Tot slot betoogt verzoekster dat haar belangen onvoldoende zijn meegewogen. Verzoekster betwist dat het wokrestaurant zich op een ander publiek richt dan de restaurants in het centrum en in woonwijken van Gorinchem, mede nu dit wokrestaurant de functie zal hebben van afhaalrestaurant. Verzoekster betwist voorts dat zij heeft geweigerd haar zienswijze kenbaar te maken. Verzoekster wijst erop dat verweerder geweigerd heeft haar op haar verzoek een concept van de ruimtelijke onderbouwing ter
reactie toe te sturen en alleen bereid is geweest op korte termijn een hoorzitting te organiseren. 2.4. Beoordeling door de voorzieningenrechter 2.4.1. Verzoekster is, gelet op haar statuten en haar feitelijke werkzaamheden, naar het oordeel van de voorzieningenrechter belanghebbend bij het bestreden besluit. Er is sprake van een spoedeisend belang bij de gevraagde voorziening, nu de verbouwwerkzaamheden na de Kerstdagen van 2011 weer zullen worden hervat. 2.4.2. Het bouwplan betreft het realiseren van een wokrestaurant met een Chinese en Japanse keuken van 984 m2 dat, naar verzoekster ter zitting onweersproken heeft gesteld, ruimte biedt aan 400 bezoekers. Vaststaat dat het wokrestaurant, nu dat onafhankelijk van de overige functies in het pand [adres] zal functioneren met onder andere ruimere openingstijden, een eigen ingang en afhaalmogelijkheden, moet worden aangemerkt als zelfstandige horeca in de zin van het bestemmingsplan. Niet langer in geschil is dat het wokrestaurant daarmee in strijd komt met de ter plaatse geldende bestemming, omdat volgens die bestemming alleen ondersteunde horeca is toegelaten en het wokrestaurant niet als ondersteunende horeca in de zin van het bestemmingsplan kan worden aangemerkt voor de activiteiten in het pand [adres]. Het bestemmingsplan bevat geen ontheffingsmogelijkheid of wijzigingsbevoegdheid terzake van de in het bouwplan vereiste afwijking. Verweerder heeft de omgevingsvergunning verleend met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2°, van de Wabo in samenhang met artikel 4.1 Bijlage II van het Bor, ook wel aangeduid als “kruimellijst” om aan te geven dat het gaat om planologisch ondergeschikte gevallen. 2.4.3. De wetgever heeft verweerder in artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2°, van de Wabo in samenhang met artikel 4.1 Bijlage II van het Bor de bevoegdheid gegeven om omgevingsvergunning te verlenen voor gebruik in strijd met een in het bestemmingsplan neergelegde bestemming voor maximaal 1500 m2, zonder dat daarvoor het vereiste wordt gesteld van een goede ruimtelijke onderbouwing. Eerder had verweerder een vergelijkbare bevoegdheid op basis van een kruimellijst in de vrijstelling krachtens artikel 19, derde lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO) en in de ontheffing krachtens artikel 3.23, eerste lid, van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro). Bij zijn beslissing om al dan niet gebruik te maken van deze bevoegdheid heeft verweerder beleidsvrijheid, reden voor de bestuursrechter om die beslissing terughoudend te toetsen. Deze toets houdt in dat de bestuursrechter zich moet beperken tot de vraag of verweerder in redelijkheid tot zijn besluit heeft kunnen komen om al dan niet omgevingsvergunning (tevoren: ontheffing respectievelijk vrijstelling) voor het strijdige gebruik te verlenen. Uit de jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) over de bevoegdheid van artikel 19, derde lid, van de WRO en artikel 3.23, eerste lid, van de Wro volgt dat, ondanks dat een geval door de wetgever op de kruimellijst is gezet en de eis van een goede ruimtelijke onderbouwing niet wordt gesteld, desalniettemin bij de beslissing om vrijstelling of ontheffing te verlenen moet zijn gemotiveerd waarom de ontwikkeling in planologisch opzicht aanvaardbaar is en dat moet blijken van een afweging van de met die ontwikkeling gemoeide belangen. De voorzieningenrechter wijst op onder meer de uitspraken van de Afdeling van 25 februari 2004, LJN AO4366, 2 november 2005, LJN AU5356, 20 september 2006, LJN AY8517, 21 september 2011, LJN BT2162, 23 november 2011, LJN BU5428, en 21 december 2011, LJN BU78873. Deze rechtspraak geldt onverkort voor de bevoegdheid van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2°, van de Wabo. De voorzieningenrechter ziet bevestiging voor dit oordeel in de uitspraak van de Afdeling van 26 oktober 2011, LJN BU1640. 2.4.4. De voorzieningenrechter begrijpt dat verweerder graag een grootschalig recreatief aanbod wil ontwikkelen op het in geding zijnde bedrijventerrein. Verweerder is van opvatting dat de komst van een grootschalig wokrestaurant als door vergunninghouder wordt beoogd, dit recreatief aanbod aantrekkelijker maakt, omdat daarmee arrangementen kunnen worden geboden die bestaan uit een combinatie van vermaak en eten. Verweerder is voorts van opvatting dat deze combinatie van vermaak en eten op dit bedrijventerrein past. De voorzieningenrechter ziet niet in dat deze inzet van verweerder
op zichzelf kennelijk onredelijk is. Verzoekster heeft niet aannemelijk gemaakt dat deze inzet zich niet verdraagt met de uitgangspunten volgens de gemeentelijke structuurvisie of het provinciaal beleid. Het stond verweerder vrij om op een eerdere weigering om medewerking te verlenen aan het wokrestaurant terug te komen, mits voor die nieuwe inzet thans een deugdelijke motivering wordt gegeven. De voorzieningenrechter ziet bevestiging voor dit oordeel in de uitspraak van de Afdeling van 9 november 2011, LJN BU3760. Hetzelfde geldt voor het afwijken door verweerder van de inzet van de planwetgever om voor deze locatie op het bedrijventerrein geen zelfstandige horeca toe te laten. De voorzieningenrechter kan verweerder echter niet volgen in zijn standpunt dat de komst van het wokrestaurant planologisch op één lijn te stellen is met een restaurant ter ondersteuning van de activiteiten in het pand [adres] zoals dat op grond van het bestemmingsplan is toegelaten, op de enkele grond dat met het oppervlak van het vergunde wokrestaurant het volgens het bestemmingsplan in het pand toegestane maximaal aantal m2 voor ondersteunende horeca niet wordt overschreden. Verweerder geeft er met dat standpunt geen blijk van de aard van de volgens het bestemmingsplan toegelaten horeca bij zijn overwegingen te hebben betrokken. Ondersteunende horeca kan immers, ongeacht het aantal m2 dat daarvoor is toegestaan, naar zijn aard niet meer voorzieningen bieden dan redelijkerwijs nodig is voor de activiteit waaraan die horeca ondersteunend is. Op voorhand lijkt niet aannemelijk dat ondersteunende horeca voor de activiteiten in het pand [adres] een vergelijkbare capaciteit zou vergen als waarvan sprake is met het vergunde wokrestaurant. Verder zullen er, anders dan in geval van ondersteunende horeca volgens het bestemmingsplan, groepsarrangementen worden geboden in het wokrestaurant voor bezoekers van evenementen in de tegenover gelegen evenementenhal. Tot slot is sprake van ruimere openingstijden en een afhaalfunctie, zodat moet worden aangenomen dat het wokrestaurant ook los van het recreatieve aanbod op het bedrijventerrein zal worden bezocht door bezoekers uit onder meer het centrum en de woonwijken van Gorinchem. Aldus bezien, is het vergunde wokrestaurant planologisch relevant anders dan een restaurant ter ondersteuning van de activiteiten in het pand [adres]. Verweerders motivering en belangenafweging voor zijn beslissing omgevingsvergunning te verlenen is daardoor onvoldoende draagkrachtig. Het ontbreken van een deugdelijke belangenafweging klemt hier des te meer, omdat verweerder, gelet op de uitgebreide voorgeschiedenis, ermee bekend was verzoekster geen bezwaar had tegen ondersteunende horeca in het pand [adres] maar wel tegen de komst van een zelfstandig wokrestaurant op het bedrijventerrein, juist vanwege de door verzoekster vermeende verstrekkende gevolgen daarvan voor restaurants in het centrum en in woonwijken van Gorinchem. 2.4.5. De voorzieningenrechter ziet in het ontbreken van een deugdelijke motivering en belangenafweging voor de verleende omgevingsvergunning in de gegeven omstandigheden aanleiding om het verzoek om voorlopige voorziening met procedurenummer AWB 11/1586 toe te wijzen en de verleende omgevingsvergunning te schorsen tot zes weken na de beslissing op het bezwaar van verzoekster tegen die omgevingsvergunning. De schorsing van de verleende omgevingsvergunning brengt met zich dat vergunninghouder geen gebruik meer mag maken van de verleende omgevingsvergunning en dus niet verder mag bouwen. De voorzieningenrechter ziet geen aanleiding te veronderstellen dat verweerder op de naleving daarvan niet zal toezien. De voorzieningenrechter zal om die reden verweerder geen nadere handhavingsopdracht geven. Het verzoek om voorlopige voorziening AWB 11/1569 wordt afgewezen. 2.4.6. Nu het verzoek om voorlopige voorziening met procedurenummer AWB 11/1586 wordt toegewezen, ziet de voorzieningenrechter aanleiding te bepalen dat verweerder aan verzoekster het door haar betaalde griffierecht voor dat verzoek ten bedrage van € 302,- vergoedt. De voorzieningenrechter ziet in de toewijzing van het verzoek tevens aanleiding verweerder te veroordelen in de proceskosten die verzoekster heeft moeten maken. De voorzieningenrechter begroot deze kosten, met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht, op een bedrag van € 874,voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, waarbij 1 punt voor het verzoekschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting wordt toegekend, met een waarde per punt van € 437,- en wegingsfactor 1.
2.4.7. Gezien het vorenstaande beslist de voorzieningenrechter als volgt. 3. Beslissing De voorzieningenrechter van de rechtbank Dordrecht: - wijst het verzoek om voorlopige voorziening met procedurenummer AWB 11/1586 toe en schorst de verleende omgevingsvergunning tot zes weken na de beslissing op het bezwaar van verzoekster; - bepaalt dat verweerder aan verzoekster het door haar betaalde griffierecht in dat verzoek ten bedrage van € 302,- vergoedt; - veroordeelt verweerder in de proceskosten van dat verzoek tot een bedrag van € 874,-, welke kosten verweerder aan verzoekster moet vergoeden; - wijst het verzoek om voorlopige voorziening met procedurenummer AWB 11/1569 af. Aldus gegeven door mr. M.G.L. de Vette, voorzieningenrechter, en door deze en mr. M. Lammerse, griffier, ondertekend.