Veiligheidsbeleving op een multicultureel plein Het perspectief van autochtone bewoners Thaddeus Müller & Tamar Fischer1
Summary Feeling unsafe in a multicultural neighbourhood: indigenous inhabitants perspectives Feeling unsafe in a multicultural neighbourhood has been related – especially in the case of indigenous inhabitants – to the presence of groups (young, immigrant) of men in public space. However, indigenous inhabitants differ in their response to the presence of immigrant men. How can this be explained? In this article we give an answer to this question based on data from qualitative and quantitative research on the experience of safety of indigenous inhabitants on a square where immigrant men meet each other. Our research is exploratory in nature; our goal is to see whether inter-ethnic social involvement has added value over general social involvement as an explanation of the experience of fear of crime. We conclude that our thesis of the relevance of inter-ethnic social involvement for explaining of the experience of safety is sustained by our material. Therefore we advise that interethnic social involvement should be integrated in future quantitative studies on the fear of crime.
1. Inleiding De veiligheidsbeleving van autochtone bewoners in multiculturele wijken is een maatschappelijk en politiek heet hangijzer. De gevoelde onveiligheid wordt gerelateerd aan de aanwezigheid van groepen (jonge, allochtone) mannen in de openbare ruimte (CBS, 2010; Martineau, 2006; RMO, 2008). Het is evenwel zo dat autochtone bewoners verschillen in hun reactie op de aanwezigheid van allochtone mannen (Elffers & De Jong, 2004; Müller, 2011). Een groep bewoners klaagt over hangjongeren en voelt zich onveilig. Een andere groep bewoners wordt ook geconfron-
M&M 2012-3.indd 219
08-08-12 08:17
220
teerd met de aanwezigheid van hangjongeren, maar zij nemen er minder aanstoot aan en voelen zich er niet onveilig door. Hoe is dit verschil te verklaren? In dit artikel geven we een antwoord op deze vraag op basis van gegevens uit kwalitatief en kwantitatief onderzoek over de veiligheidsbeleving van autochtone bewoners op een plein in een multiculturele wijk waar allochtone mannen rondhangen. In dit artikel bouwen wij voort op studies die veiligheidsgevoelens proberen te verklaren door te kijken naar de onderlinge betrokkenheid van bewoners (Bellair, 1997, 2000; Blokland, 2009; Boers, Van Steden & Boutellier, 2008; Lee & Earnest, 2003; Sampson, Raudenbush & Earls, 1997). Wij verwachten dat de redenering uit die studies ook opgaat voor de beleving van veiligheid op een multicultureel plein, maar wij stellen dat onderlinge betrokkenheid niet specifiek genoeg is om verschillen in veiligheidsgevoelens in multiculturele wijken te verklaren. Het interetnische aspect van sociale betrokkenheid blijft onderbelicht als dit niet gespecificeerd wordt als een apart concept. In deze studie verklaren we veiligheidsbeleving daarom niet alleen door het te relateren aan sociale betrokkenheid in het algemeen, maar ook door het te verbinden aan interetnische sociale betrokkenheid. Ter verduidelijking van het onderscheid verwijzen we naar de begrippen bridging, contacten tussen groepen, en bonding, contact binnen groepen (Putnam, 2000). Interetnische sociale betrokkenheid heeft betrekking op ‘bridging’. Bij algemene sociale betrokkenheid gaan bridging en bonding onder één noemer schuil, zodat we geen zicht krijgen op het belang van het eerste. In dit artikel bespreken we eerst de literatuur over veiligheidsbeleving, met name studies die betrekking hebben op buurtniveau, en verbinden dit aan de contact-hypothese (zie o.a. Allport, 1954). Op basis van deze theoretische exercitie geven we aan waarom we ons hier richten op interetnische sociale betrokkenheid als een belangrijke verklaring voor de beleving van veiligheid in multiculturele wijken. Vervolgens beschrijven we de door ons gehanteerde methoden en gaan we in op de algehele beleving van het plein en het gebruik ervan, inclusief de veiligheidsbeleving van het plein. We schetsen een beeld van de sociale wereld van het plein aan de hand van a) kwalitatief materiaal, waarbij we ingaan op terloopse interacties: contact mijden, vriendelijke omgang en bedreiging, en b) kwantitatief materiaal, waarmee de samenhang wordt bekeken tussen hoe personen in het algemeen betrokken zijn bij het plein en hun veiligheidsbeleving ervan. Vervolgens proberen we een antwoord te geven op de volgende vragen: 1. Op welke wijze hangt de beleving van veiligheid op het plein samen met a) de sociale betrokkenheid in de buurt, en b) de interetnische sociale betrokkenheid in de buurt?
mens & maatschappij
M&M 2012-3.indd 220
08-08-12 08:17
2. Welke van de twee bovengenoemde determinanten is de belangrijkste voorspeller van veiligheidsbeleving op het plein? Overigens zal het lastig blijken definitieve uitspraken te doen over de causaliteit van de bestudeerde relatie. Hier gaan we in de discussieparagraaf verder op in.
221
2. Literatuur 2.1 Veiligheidsbeleving algemeen In de literatuur over veiligheidsbeleving worden voor het verklaren van onveiligheidsgevoelens drie schaalniveaus onderscheiden: 1) het individu, 2) de woonomgeving en 3) de samenleving (Vanderveen, 2002; Oppelaar & Wittebrood, 2006). Als we kijken naar de persoonlijke kenmerken, speelt kwetsbaarheid een belangrijke rol. Personen die zich niet of minder goed kunnen verweren tegen hun belagers, zoals ouderen en vrouwen, voelen zich onveiliger (Merry, 1981; Killias, 1990; Vanderveen, 1999). Dit geldt ook voor mensen die eerder slachtoffer van criminaliteit zijn geweest waarbij de persoonlijke integriteit in het geding was (Wilcox Rountree, 1998; Van Wilsem, 1997; Maas-de Waal & Wittebrood, 1999; Wittebrood, 2003). Veiligheidsbeleving wordt tevens verklaard aan de hand van kenmerken van de woonomgeving, zoals de fysieke aspecten – bijvoorbeeld de inrichting van de openbare ruimte, waarbij het zichtveld en verlichting van groot belang zijn (Newman, 1972; Vanderveen, 2002; Wilcox Rountree, Quissenberry & Jones, 2003) – en de sociale kenmerken van een buurt, waarbij met name wordt ingegaan op hoe bewoners zich tot elkaar verhouden (Van Dijk, Flight & Oppenhuis, 2000; Maas-de Waal & Wittebrood, 2002; Lupi, 2006; Oppelaar & Wittebrood, 2006). Tot slot wordt veiligheidsbeleving verklaard door te verwijzen naar algemene ontwikkelingen die betrekking hebben op een maatschappelijk schaalniveau, zoals informalisering, individualisering, democratisering en toename van geografische en sociale mobiliteit (Bauman, 2002; Beck, 1992). Meer in het bijzonder kunnen hier ook ontwikkelingen worden genoemd als de maatschappelijke reactie op 9/11, de opkomst van populistisch rechts en veranderingen in de berichtgeving in de media, zoals het benoemen van allochtonen in relatie tot criminaliteit en desintegratie (RMO, 2004; Shadid, 2009; Vanderveen, 2006; Ter Wal, d’Haenens & Koeman, 2004). Door deze ontwikkelingen worden allochtonen, en in het bijzonder zij met een islamitische achtergrond, bedeeld met een stigma, dat een negatief effect zou kunnen hebben op de veiligheidsbeleving in multiculturele wijken. 2012, jaargang 87, nr. 3
M&M 2012-3.indd 221
08-08-12 08:17
2.2 Veiligheidsbeleving in de buurt
222
Ofschoon we ons realiseren dat veiligheidsbeleving te maken heeft met de hiervoor geschetste omstandigheden, beperken we ons hier voornamelijk tot het schaalniveau van de buurt. Het doel dat we hier voor ogen hebben, ligt namelijk niet in het geven van een uitputtende verklaring voor veiligheidsbeleving waarin rekening wordt gehouden met de verschillende kenmerken van de drie schaalniveaus. Ons onderzoek heeft een verkennend karakter waarbij ons doel is om te kijken of interetnische sociale betrokkenheid – hoe bewoners met verschillende etnische achtergronden zich tot elkaar verhouden – een meerwaarde heeft boven algemene sociale betrokkenheid als verklaring van veiligheidsbeleving. Als we het hebben over (interetnische) sociale betrokkenheid richten we ons in het bijzonder op (interetnische) interacties en relaties en de houding tegenover beide. Begrippen als sociale cohesie en sociaal kapitaal zijn meer omvattend van aard en beslaan ook andere aspecten, zoals identificatie met de buurt, gedeelde normen en waarden en sociaal vertrouwen. Omdat onze aandacht uitgaat naar de buurtcontext en in het bijzonder naar de wijze waarop bewoners betrokken zijn bij elkaar, gaan we eerst nader in op studies die dit in verband brengen met veiligheidsbeleving. Omdat uit deze studies blijkt dat beeldvorming hierbij van belang is, bespreken we tevens de contacthypothese. Uit onderzoek dat veiligheidsbeleving relateert aan de onderlinge betrokkenheid van bewoners blijkt dat mensen zich in het algemeen onveiliger voelen in een wijk waar de betrokkenheid minder groot is. Vertrouwen en informeel toezicht spelen een belangrijke rol bij criminaliteit en veiligheidsbeleving in woonbuurten. Omdat mensen elkaar kennen, kunnen ze op elkaar rekenen, grijpen ze eerder in en voelen ze zich veiliger (Bellair, 1997, 2000; Blokland, 2009; Boers, Van Steden & Boutellier, 2008; Lee & Earnest, 2003; Sampson, Raudenbush & Earls, 1997). Voor ons artikel, dat betrekking heeft op een multiculturele wijk, is het van belang om te achterhalen of etnische of culturele diversiteit een effect heeft op de sociale samenhang van buurten en wijken. Uit onderzoek in de VS blijkt dat de sociale samenhang inderdaad zwakker is in buurten met veel etnische diversiteit (Alesina & La Ferrara, 2000; Costa & Kahn, 2003). In de afgelopen jaren zijn diverse studies verschenen in reactie op Putnam’s (2007) studie over sociaal kapitaal en diversiteit, waarin hij aangeeft dat op korte termijn immigratie leidt tot aantasting van sociaal kapitaal, zoals onderling vertrouwen en het netwerk van vrienden en kennissen. De uitspraken van Putnam blijken slechts gedeeltelijk op te gaan voor de Nederlandse context: de concentratie van etnische minderheden in een buurt heeft wel een negatief effect op contacten tussen buren, maar niet op vertrouwen of onderlinge hulp. Die is
mens & maatschappij
M&M 2012-3.indd 222
08-08-12 08:17
wel lager in concentratiewijken, maar dat hangt eerder samen met de kenmerken van de bewoners dan met de kenmerken van de buurt (etnische concentratie) (Gijsberts, Van der Meer & Dagevos, 2011). Diverse studies gaan in op de relatie tussen veiligheidsbeleving en het etnische of raciale karakter van een wijk. Daarbij wordt overigens niet ingegaan op de feitelijke interacties tussen de verschillende categorieën bewoners, maar wordt veiligheidsbeleving gerelateerd aan het percentage minderheden, in het bijzonder Noord-Amerikanen met een Afrikaanse achtergrond. Uit Amerikaans onderzoek, waarin veiligheid wordt gerelateerd aan de etnische of raciale samenstelling van de bevolking, blijkt dat blanke bewoners zich angstiger voelen in wijken waar zwarte bewoners domineren (Chiricos, Hogan & Gertz, 1997; Moeller, 1989). Dit komt overeen met de bevindingen van Wittebrood, Latten & Nicolaas (2005): autochtonen voelen zich onveiliger in wijken met een grote etnische verscheidenheid dan allochtonen. Oppelaar & Wittebrood (2006) stellen dat ‘vreemden’ vaak als signaal worden opgevat voor gevaar (zie ook Hale, 1996; Oc & Tiesdell, 1998). In hun onderzoek hebben ze laten zien dat ‘het percentage niet-westerse allochtonen een belangrijke determinant is voor angstgevoelens in de woonomgeving’ (Oppelaar & Wittebrood, 2006: 67). Uit Amerikaanse onderzoek komt duidelijk naar voren dat beeldvorming over zwarte bewoners een belangrijke rol speelt bij perceptie van veiligheid (Quillian & Pager, 2001), overlast (Sampson & Raudenbush, 2004) en de kans op slachtofferschap (Quillian & Pager 2012) in heterogene buurten. Beeldvorming over zichtbare minderheden blijkt dus een belangrijke rol te spelen bij de veiligheidsbeleving in multiculturele wijken. We hebben geen kwantitatieve studies gevonden waarin interetnisch sociaal contact wordt gebruikt bij het verklaren van veiligheidsbeleving. Wel laten Gijsberts en Dagevos (2005) zien dat als allochtonen en autochtonen vaker met elkaar omgaan, zij ook positiever zijn over elkaar. Dit raakt het werk van Allport en anderen over de contact-hypothese (Allport, 1954; Novotny & Polonsky, 2011; Pettigrew, 1998; Savelkoul, Scheepers, Tolsma & Hagendoorn, 2010). Deze houdt in dat contact tussen verschillende groepen bewoners een positief effect kan hebben op de onderlinge beeldvorming. Dit is wel afhankelijk van het karakter van het contact, zoals de mate van vrijwilligheid en gelijkwaardigheid van de relatie (Allport, 1954). In vervolgonderzoek zijn diverse andere omstandigheden benoemd waaraan contact moet voldoen om te komen tot een vermindering van negatieve stereotypering, zoals gemeenschappelijke doelen en de noodzaak om samen te werken (Pettigrew, 1998). De contacthypothese is hevig bekritiseerd, met name omdat de theoretische noties van de contacthypothese te algemeen zijn en er nauwelijks wordt ingegaan op de specifieke culturele en sociaal-economische
223
2012, jaargang 87, nr. 3
M&M 2012-3.indd 223
08-08-12 08:17
224
context waarin interetnische contacten plaatsvinden. Toch blijft de contacthypothese aantrekkelijk voor wetenschappers en wordt zij gebruikt in recent onderzoek naar stereotypering van bijvoorbeeld moslims (Novotny & Polonsky, 2011; Savelkoul, Scheepers, Tolsma & Hagendoorn, 2010). Opvallend is dat de contacthypothese, in zoverre wij dat kunnen overzien, niet in verband wordt gebracht met studies die veiligheidsbeleving bestuderen in relatie tot 1) sociale cohesie/sociaal kapitaal en 2) het interetnische karakter van wijken, terwijl dat gezien onze literatuurbespreking voor de hand lijkt te liggen. Hieronder beschrijven we de conceptuele samenhang van de eerder besproken studies, waarbij we nader ingaan op de relatie tussen sociale cohesie, interetnische interacties, beeldvorming en veiligheidsbeleving. Als we de besproken onderzoeksvelden vergelijken, zien we dat een integratie daarvan een verrijking kan betekenen van de theoretische reflecties over veiligheidsbeleving in multiculturele wijken. Als we de studies op elkaar afstemmen in een samenhangend geheel, dan ziet dat er als volgt uit. In een multiculturele wijk is de sociale betrokkenheid beperkt. Dit heeft enerzijds te maken met de concentratie van minderheden in een wijk en anderzijds met de concentratie van personen met een zwakke sociaal-economische positie. De lage sociale betrokkenheid vertaalt zich in een laag sociaal vertrouwen en een laag informeel toezicht, wat overigens ook geldt voor homogene wijken met een concentratie van sociaal-economisch zwakkeren. Wat een extra dimensie geeft aan sociale betrokkenheid in een multiculturele wijk, is het interetnische karakter hiervan. Als die beperkt is, leidt dit tot negatieve beeldvorming. Deze beeldvorming draagt vervolgens direct bij aan de beleving van onveiligheid in de buurt en indirect omdat zij een negatief effect heeft op sociaal vertrouwen en informeel toezicht. Diverse etnografische studies (Bovenkerk e.a., 1985; Merry, 1980) geven zicht op de hierboven geschetst complexe sociale praktijk waarin interetnische interacties leiden tot stereotypering, wantrouwen en onveiligheidsgevoelens. Zo heeft Merry aangegeven dat bevolkingsgroepen die beperkt (positief) contact met elkaar aangaan, negatieve beelden hebben over elkaar. De Aziatische bewoners hadden bijvoorbeeld nauwelijks contact met de zwarte bewoners in de door Merry bestudeerde wijk. Voor de Aziaten waren alle zwarten eender: potentiële criminelen. De Aziatische bewoners konden geen onderscheid maken tussen degenen die op straat rondhingen en de respectabele zwarte gezinnen. De bewoners die wel dat onderscheid konden maken, zoals actieve blanke bewoners en zwarte bewoners, hadden niet het idee omgeven te zijn door criminelen en wisten precies van wie wat te duchten was. De studie van Merry lijkt ons eerder geschetste model te ondersteunen: interetnisch contact lijkt dus via de beeldvorming over etnische anderen invloed te
mens & maatschappij
M&M 2012-3.indd 224
08-08-12 08:17
hebben op de veiligheidsbeleving. Het is echter op basis van de bestaande literatuur niet vast te stellen of het hier om een causaal effect gaat en of dat effect in de gesuggereerde richting loopt. Als we afgaan op het voorgaande, is interetnische sociale betrokkenheid een belangrijke schakel in het verklaren van de beleving van onveiligheid in multiculturele wijken. Een schakel die ontbreekt in veel studies van kwantitatieve aard. Daarom hebben we er ook voor gekozen om in ons onderzoek nader in te gaan op de relatie tussen interetnisch contact en veiligheidsbeleving door die te bestuderen in de context van de veiligheidsbeleving van een specifiek openbare ruimte, een winkelplein, in een specifieke multiculturele wijk in een grote stad in het zuiden van het land.
225
3. Methode Onze benadering van veiligheidsbeleving wijkt op drie punten af van de benadering die gangbaar is in studies over dit onderwerp. Ten eerste combineren we kwalitatief en kwantitatief onderzoek. Zo zijn de inzichten uit het kwalitatieve onderzoek over het belang van interetnische betrokkenheid voor veiligheidsbeleving geïntegreerd in de vraagstelling van de enquête. Ten tweede is ons schaalniveau kleiner. Het kleinste schaalniveau dat gebruikelijk is bij veiligheidsstudies is de buurt, maar studies over dit onderwerp hebben ook vaak betrekking op steden en landen. In onze studie heeft het schaalniveau betrekking op de specifieke locatie die sommige bewoners als onveilig ervaren: het winkelplein in hun buurt. Door hier op in te zoomen hebben we veel waardevolle informatie vergaard over deze locatie, waardoor we inzicht hebben gekregen in de betekenis van veiligheid op het plein en de interetnische verhoudingen aldaar. Ten derde kijken we specifiek naar veiligheidsbeleving in relatie tot rondhangende jongeren en mannen, omdat uit het kwalitatieve onderzoek bleek dat dit rondhangen veruit de grootste aanleiding was om zich onveilig te voelen. Vormen van ‘werkelijke’ criminaliteit zoals inbraak of tasjesroof werden nauwelijks genoemd door bewoners en zijn daarom ook niet opgenomen in de vragenlijst. 3.1 Kwalitatieve data In de periode van oktober 2007 tot en met juni 2009 heeft de eerste auteur onderzoek gedaan naar het perspectief van de bewoners op het samenleven in hun wijk. Uit het onderzoek kwam naar voren dat drie thema’s van groot belang waren: ‘veiligheid’, het ‘multiculturele karakter van de wijk’ en ‘rondhangende jongeren’. Deze onderwerpen zijn nader onderzocht met behulp van participerende observatie, formele en 2012, jaargang 87, nr. 3
M&M 2012-3.indd 225
08-08-12 08:17
226
informele interviews en het bestuderen van documenten en statistieken. Participerende observatie hield in dat de eerste auteur vaak in de openbare gelegenheden van de wijk aanwezig is geweest, zoals op het plein, in het wijkcentrum en bij bewonersbijeenkomsten. Gedurende twee jaar is de eerste auteur vier tot zes dagdelen per week in de wijk geweest, doordeweeks, in het weekend en ’s avonds. Tevens heeft de eerste auteur formele interviews gehouden (41). Daarvan waren er 20 met bewoners, waarvan 7 een allochtone achtergrond hadden en 13 autochtoon waren. Er is tevens gesproken met 21 professionals die actief zijn in de wijk. Er zijn ook 17 groepsgesprekken gevoerd met in totaal 106 mensen. De verhouding autochtoon en allochtoon is 62% tegenover 38%. Ook zijn er honderden informele gesprekken gevoerd met bewoners, met name in de flats die door professionals aangeduid werden als problematisch. Voor het onderzoek zijn ook cijfermatige gegevens bestudeerd, zoals de veiligheidsmonitor, demografische informatie en documenten van diverse organisaties, zoals de gemeente, de lokale welzijnsinstelling en corporaties. De documenten hadden betrekking op de sociale problemen van de wijk en hoe de instellingen die proberen op te lossen. Deze bronnen gaven de noodzakelijke achtergrondinformatie om een algemeen beeld te schetsen van de wijk. 3.2 Kwantitatieve data 3.2.1 Steekproef Er zijn schriftelijke vragenlijsten verstuurd aan een aselect getrokken steekproef van huishoudens. Hiervoor is eerst op basis van de gemeentelijke basisadministratie een huishoudensbestand geconstrueerd voor de onderzochte wijk.2 In de begeleidende brief stond het verzoek de enquête door de hoofdbewoner te laten invullen. Voor dit onderzoek maakten we uitsluitend gebruik van de autochtone respondenten, omdat onze probleemstelling daarop is gericht. Er zijn in totaal 1200 vragenlijsten verstuurd. Daarvan zijn er 206 ingevuld geretourneerd door autochtone bewoners, hetgeen naar schatting een respons onder autochtone bewoners van ruim 30% vertegenwoordigt.3 Door ontbrekende waarden op diverse variabelen zijn nog 13 respondenten afgevallen. De analyses betreffen dus 193 respondenten. Hiervan is 34% van het mannelijk geslacht, 30% woont alleen, 45% in een tweepersoonshuishouden en 25% in een drie- of meerpersoonshuishouden. Daarnaast heeft 55% ten hoogste een mavo-diploma en heeft 12% een diploma in het hoger onderwijs. De leeftijd loopt van 17 tot 85, de gemiddelde leeftijd is hoog namelijk 57, dit is mede veroorzaakt doordat gevraagd is of de hoofdbewoner de vragenlijst wil invullen.
mens & maatschappij
M&M 2012-3.indd 226
08-08-12 08:17
Tabel 1 Beschrijvende waarden van de variabelen Gemiddelde/ Percentage
Standaard deviatie
Beleving veiligheid plein overdag (1-5; α = 0,75)
3,0
1,01
Beleving algemeen klimaat plein (1-5; α = 0,74 )
2,7
0,74
Algehele sociale betrokkenheid (1-3; α = 0,65)
2,12
0,49
Interetnische sociale betrokkenheid (1-3; α = 0,74)
1,93
0,68
Geslacht Vrouw (0) Man (1)
66 34
Leeftijd (17-85)
57
Opleiding Laag Gemiddeld Hoog
55 33 11
227
15
N = 193
3.2.2 Variabelen Naast de hierboven beschreven demografische kenmerken van de respondenten zijn vier schaalvariabelen geconstrueerd (zie voor beschrijvende informatie over de variabelen tabel 1). De eerste betreft de centrale afhankelijke variabele en meet de beleving van de veiligheid op het plein. Om een beeld te krijgen van veiligheidsbeleving zijn twee stellingen gecombineerd: a) ik voel me overdag veilig op het plein, en b) overdag voel ik me onprettig door mensen die rondhangen op het plein. Van deze items is het gemiddelde berekend (cronbachs α = 0,75). De variabele loopt van 1 tot 5, een hogere score betekent een groter gevoel van veiligheid. Het item dat vraagt naar veiligheidsbeleving op het plein in de avond hangt onvoldoende samen met de items die de situatie overdag meten en is dus niet in deze variabele opgenomen.3 Naast veiligheidsbeleving maten we ook een variabele die de algemene beleving en het gebruik van het plein weergeeft. Deze variabele is gemeten op basis van de volgende zes elementen: emotionele betrokkenheid (‘Ik voel me thuis op het plein’ en ‘Ik heb niets met het plein’), gedrag op het plein (‘Op het plein kom ik vaak mensen tegen die ik ken’ en ‘Ik kom graag naar de markt op het [naam]plein’) en de beeldvorming van (de sociale omgang op) het plein (‘Ik dat mensen op het plein vriendelijk met elkaar omgaan’ en ‘Ik ben tevreden over het plein’). Ook de antwoorden op deze items betreffen een vijfpuntsschaal (‘helemaal mee eens’ (1) tot ‘helemaal niet mee eens’ (5)). De items leveren een schaal op met een cronbachs α van 0,74. Voor de constructie van de schaalvariabele zijn van alle items behalve het item ‘Ik heb niets met het plein’ de scores omgedraaid zodat een score 1 staat voor ‘helemaal niet mee eens’ en een score 5 staat voor ‘helemaal mee eens’. Een hogere score op de schaal betekent dus een positievere beleving van het plein. 2012, jaargang 87, nr. 3
M&M 2012-3.indd 227
08-08-12 08:17
228
Er blijkt een sterke samenhang te bestaan tussen de items die de veiligheidsbeleving meten en de items die de algemene beleving en het gebruik meten. Gezamenlijk leveren ze een schaal op met een cronbachs α van 0,81 en een principale factoranalyse levert geen afzonderlijke dimensies voor veiligheidsbeleving en algemene beleving op. Dit is een interessante constatering die bevestigd wordt met de kwalitatieve data (zie paragraaf 5). Kennelijk is de mate waarin iemand zich veilig voelt, met meer dan alleen vragen over de concrete veiligheid te meten. Ondanks deze bevinding werkten we in de analyses toch verder met het geïsoleerde concept veiligheidsbeleving, omdat dit de vergelijkbaarheid van onze resultaten met ander onderzoek (waar vaak de algemene beleving van de ruimte niet wordt gemeten) vergroot. Wel laten we in de resultatenparagraaf de samenhang tussen veiligheidsbeleving en algemene beleving zien om te benadrukken hoe sterk deze constructen onderling zijn verweven. Vervolgens zijn er twee variabelen geconstrueerd waarvan we na zullen gaan in welke mate zij de veiligheidsbeleving op het plein voorspellen. Dit zijn de algehele sociale betrokkenheid en de interetnische sociale betrokkenheid . Bij de meting van de algehele sociale betrokkenheid gaan we in de eerste plaats in op het feitelijke netwerk in de wijk. In dit verband konden bewoners reageren op de stellingen: ‘Ik ken veel mensen in [naam wijk]’, ‘Mijn vrienden wonen in [naam wijk]’ en ‘Mijn familie woont in [naam wijk]’, ‘Ik ken veel mensen in de wijk’ en ‘Ik heb weinig contacten met mijn buren’. Deze schaal bevat ook twee stellingen over een algemene houding (sociale oriëntatie) ten opzichte van sociale contacten (in de wijk) aan de hand van de stellingen: ‘Ik vind het belangrijk om mensen in de wijk te kennen’ en ‘Ik ben erg op mezelf’. Antwoordcategorieën waren voor al deze stellingen nee, neutraal/weet ik niet en ja. De sociale betrokkenheidschaal die we op basis van deze stellingen hebben geconstrueerd, loopt van 1 tot 3 en heeft een cronbachs α van 0,65. De interetnische sociale betrokkenheid is onderzocht aan de hand van drie stellingen die over contacten in de wijk gaan: ‘Ik vind het prettig om in een multiculturele wijk te leven’, ‘Ik heb geregeld contact met mensen die een andere culturele achtergrond hebben dan ik heb’, ‘Ik zou graag vaker contact hebben met mensen die een andere culturele achtergrond hebben dan ik’. De schaal heeft een cronbachs α van 0,74 en loopt van 1 tot 3, waarbij een hogere score betekent dat de respondent een grotere interetnische sociale betrokkenheid heeft. De vier hier beschreven constructen vinden we ook terug in de kwalitatieve data die in de volgende paragraaf worden gepresenteerd.
mens & maatschappij
M&M 2012-3.indd 228
08-08-12 08:17
3.2.3 Analyse De informatie die verzameld is uit de observaties en interviews is geanalyseerd volgens de methode van constante vergelijking (Strauss & Corbin, 1997). Dit houdt in dat tijdens het onderzoek de informatie uit de verschillende bronnen met elkaar vergeleken is om zo te komen tot overeenkomsten, verschillen en patronen in de onderzoeksgegevens. Er is hierbij sprake van een iteratief proces waarin nieuw verkregen informatie steeds wordt vergeleken met reeds verzamelde gegevens. Deze invulling van de vergelijkende methode houdt tegelijkertijd in dat triangulatie (Denzin, 1970) plaatsvindt door de gegevens uit verschillende methoden – zoals observeren, interviews en documenten analyse- en bronnen – zoals verschillende informanten en documenten – te vergelijken. Dit betekent dat tijdens het onderzoek constant sprake is van reflectie op het verkregen materiaal, op basis waarvan het onderzoek nadere invulling krijgt. Dit type onderzoek houdt op als er sprake is van een situatie van verzadiging. Dit betekent dat de nieuw verkregen gegevens uit bijvoorbeeld interviews en observaties niks toevoegen aan de tot dusver ontwikkelde inzichten in de bestudeerde sociale wereld. Met de enquêtegegevens zijn bivariate en multivariate analyses uitgevoerd. Eerst is nagegaan hoe sterk de algemene beleving en gebruik van het plein samenhangt met de veiligheidsbeleving op het plein. Daarna is onderzocht of de algehele sociale betrokkenheid en interetnische sociale betrokkenheid samenhangen met de veiligheidsbeleving. Tot slot is aan de hand van een regressie-analyse nagegaan hoe goed deze variabelen de veiligheidsbeleving verklaren en welke variabele de grootste bijdrage aan die verklaring leveren. Deze modellen zijn vervolgens gecontroleerd voor een aantal variabelen waarvan bekend is dat zij samenhangen met veiligheidsbeleving in de algemene populatie. Dit zijn geslacht: vrouwen voelen zich vaker onveilig in de openbare ruimte dan mannen (Ferraro, 1996; Goodey, 1997; Hale, 1996; Macmillan, Nierobisz & Welsh, 2000; Sacco, 1990; Vanderveen, 1999; Warr, 1985), leeftijd: oude mensen voelen zich onveiliger dan jonge mensen (Ferraro & LaGrange, 1992; Lee & Earnest, 2003) en opleiding: laag opgeleiden voelen zich onveiliger dan hoog opgeleiden (Huys, 2001; Kanan & Pruitt, 2002; McCoy, Wooldredge, Cullen, Dubeck & Browning, 1996; Pantazis, 2000). Door de verbanden te controleren voor de invloed van deze variabelen worden eventuele schijnverbanden op basis van deze variabelen voorkomen.
229
2012, jaargang 87, nr. 3
M&M 2012-3.indd 229
08-08-12 08:17
4. Beschrijving locatie 4.1 De wijk 230
De onderzochte wijk is een laatnaoorlogse buitenwijk uit de jaren ‘60. De wijk bestaat voor bijna de helft uit eengezinswoningen. Er wonen ten tijde van het onderzoek 7251 inwoners in circa 2750 woningen. De meeste woningen behoren tot de sociale sector (78%) en zijn in bezit van een woningcorporatie. Er wonen 3283 autochtonen (45,3%), 3297 niet-westerse allochtonen (45,5% en 671 westerse allochtonen (9,2%). De twee grootste groepen allochtonen komen uit Turkije (11,6%) en Marokko (10,8%). Opvallend aan deze wijk is het relatief hoge percentage personen uit de Antillen en Aruba (6,3%) en uit Somalië (4,7%) (Gemeente-informatie 2009). Als we acht slaan op de indicatoren voor de sociale kwaliteit van de wijk, zoals de leefbaarheidsmonitor, de veiligheidsindex, werkloosheidpercentages, aantallen bijstandsgerechtigden en gewichtenleerlingen, dan wordt het beeld van een wijk met veel sociaal-economische problemen bevestigd. De wijk heeft een negatieve reputatie in de stad. Bewoners buiten de wijk zien deze als onveilig. Berichten in de media bevestigen dit beeld. Zo werd een ‘massale’ vechtpartij in 2003 tussen Somaliërs en Antillianen op het winkelplein breed uitgemeten in landelijke en regionale media. 4.2 Het plein Het plein vormt het winkelcentrum van de wijk en is de plek waar verschillende bewoners in elkaars fysieke nabijheid verkeren. Op het plein hangen doorgaans twee groepen rond, a) een groep Somaliërs en b) een groep jongeren met een gemengde achtergrond waarin jonge mannen met een Marokkaanse achtergrond domineren. De leeftijd van de Somaliërs varieert van midden 20 tot ruim 60 jaar. De grootte van de groep Somaliërs varieert van drie tot circa vijftien mannen. In de regel staan de mannen bij een bankje op de hoek van het plein rustig te praten. Het plein wordt ook door de mannen gebruikt om qat te verhandelen, een geestverruimend middel dat (ten tijde van het onderzoek) niet verboden was in Nederland. De groep jongeren kan tijdens de zomer aangroeien tot circa dertig jongeren. De leeftijd varieert tussen 12 en midden 20. Een deel van hen hangt ook voor het wijkcentrum, dat op een paar minuten lopen afstand ligt. De jongeren ontmoeten elkaar op het plein en verdrijven samen de tijd door elkaar stoere verhalen te vertellen, te voetballen en door soms passanten te provoceren, vooral vrouwen. Om de handel en het gebruik van qat tegen te gaan heeft de gemeente een qat-verbod ingesteld, waarna de handel hierin is verplaatst naar de flats aan westkant van de wijk. Om de situatie op het plein te beheersen is er
mens & maatschappij
M&M 2012-3.indd 230
08-08-12 08:17
een camera op het plein geplaatst, is een samenscholingsverbod ingesteld en komt de politie regelmatig langs. 231
5. Resultaten 5.1 Gebruik en beleving van het plein De notie dat autochtone bewoners verschillend reageren op de aanwezigheid van rondhangende jongeren zien we terug in de observaties en formele en informele interviews. Globaal kunnen twee groepen bewoners onderscheiden worden, maar in feite gaat het hier om een continuüm met aan de ene kant bewoners die aangeven zich ronduit veilig te voelen en aan de andere kant bewoners die het plein onveilig vinden. Het gaat dus niet om een zwart-wit contrast, maar om verschillende tinten grijs. Het contrast is ook minder groot, omdat het overgrote deel van de bewoners heeft aangegeven zich min of meer onveilig te voelen als zij ’s avonds gaan pinnen op het plein, in het bijzonder door de aanwezigheid van de hangjongeren. De cesuur tussen de twee groepen is in de nu volgende analyse gelegd door de veiligheidsbeleving overdag in ogenschouw te nemen. Een groep informanten gebruikt woorden als ‘onprettig’, ‘ongemakkelijk’ en ‘onveilig’ om hun beleving van het plein te beschrijven. De andere groep gebruikte hiervoor begrippen als ‘prettig’, ‘op je gemak voelen’ en ‘je veilig voelen’. Ten eerste gaan we in op de bewoners die zich thuis en veilig voelen op het plein. Ze komen er graag, niet alleen voor boodschappen, maar ook voor de gezelligheid. We geven hiervan een voorbeeld uit een observatie. Een autochtone vrouw van midden 50 loopt met haar spullen uit de Aldi. Terwijl zij naar de lectuur- en rookwinkel gaat, groet ze een bekende en begint vervolgens enthousiast een gesprek met een allochtone vrouw. De eerste auteur hoort dat ze elkaar een tijdje niet gezien hebben. De oudere autochtone vrouw vraagt hoe het met de kinderen van de allochtone vrouw gaat. Tijdens een buurtbijeenkomst sprak de eerste auteur de autochtone vrouw aan op deze ontmoeting. De vrouw vertelde dat ze een kennis was van de allochtone vrouw die uit de Antillen komt en een tijd heeft geholpen bij het huishouden toen ze ziek was. Op de vraag hoe de vrouw het plein beleeft, geeft de autochtone vrouw aan dat ze het plein gezellig vindt en er graag komt. Ze geeft aan dat ze zich er nooit onveilig heeft gevoeld. Bij dit gebruik van het plein hoort ook dat contact aangegaan wordt met de allochtone mannen op het plein, hoe vluchtig dit ook mag zijn. De wijze waarop deze bewoners de jonge mannen doorgaans benaderen, wordt gekenmerkt door vriendelijke vrijblijvendheid (vgl. Goffman, 1971). Een vrouw: ‘Ik bemoei me eigenlijk niet zoveel met die jongens. Ik lach ze vriendelijk toe en loop gewoon
2012, jaargang 87, nr. 3
M&M 2012-3.indd 231
08-08-12 08:17
232
door. Ik heb ook nog nooit last gehad van ze.’ Eenzelfde houding hadden deze autochtone bewoners ook ten opzichte van de Somalische mannen. Soms vinden deze bewoners het vervelend dat de Somalische mannen zo veel ruimte claimen dat ze er moeilijk langs kunnen. Maar ze stellen dat de Somalische mannen ‘niemand wat kwaad doen’ en ‘als je iets tegen ze zegt gaan ze wel opzij’. Zoals reeds aangegeven voelen deze personen die stellen dat ze zich overdag wel veilig voelen, zich doorgaans niet op hun gemak bij de pinautomaat op het plein in de avonduren. Ze vinden het niet altijd even prettig dat de groep jongeren daar zo vlakbij rondhangt. Overdag, als er veel mensen zijn, storen deze bewoners zich niet aan deze jongeren. De bewoners die zich overdag onveilig voelen relateerden dit aan de aanwezigheid van etnische minderheden op het plein. Voor een deel van hen heeft de aanwezigheid van allochtonen een specifieke connotatie, namelijk die van ‘etnische bedreiging’. Het geeft in hun ogen aan dat de ‘buitenlanders het plein overnemen’. Een vrouw zegt dat het er op het plein zo zwart uitziet als in Afrika. Ze geeft aan dat ze zich hierdoor onveilig voelt en dat ze er niet over nadenkt om daar te pinnen, ook niet overdag. Ze gaat naar een ander plein waar relatief weinig ‘etnische’ winkels zijn. De notie van interetnische bedreiging komt ook naar voren in de agressieve houding jegens allochtonen, waarbij bewoners het gevoel hebben dat ze zich moeten verweren omdat zij anders hun plein kwijtraken. Het gegeven dat zij het plein als onveilig bestempelen houdt dus niet voor iedereen in dat zij het dan ook mijden. Zo vertelde een man vol trots dat hij niet direct uit de weggaat met zijn winkelwagen in de supermarkt: ‘dan moeten ze maar even wachten. Het is hun land niet’. Een getrouwd stel dat geschrokken was van de aanwezigheid van een vrouw in een burka, spraken haar hierop aan: waarom ze dat deed en of ze dat moest van haar man. Een ander deel van de bewoners dat zich wel onveilig voelt, verwijst hierbij niet naar het gedachtegoed van etnische bedreiging. Ze voelen zich onzeker en weten niet wat zij moeten verwachten van de allochtone jongeren en mannen op het plein. De bewoners die zich niet op hun gemak voelen op het plein, mijden zoveel mogelijk contact met de allochtone mannen op het plein. Een voorbeeld hiervan is de omgang met de Somalische mannen. De informanten die klagen over het rondhangen omdat ‘wij er niet langs kunnen’, gaan zo veel mogelijk interacties met de Somaliërs uit de weg. Zij spreken in die situaties de Somalische mannen niet aan omdat ze ervan uitgaan dat dit geen zin heeft, en lopen om. Ook is het zo dat zij vrezen voor hun reactie als zij hen wel aanspreken op het blokkeren van het voetpad. Ze weten niet wat ze kunnen verwachten en gaan uit van een negatieve en agressieve respons. Hier zien we de werking van de selffulfilling prophecy (Thomas, 1923; Becker, 1963). De bewoners handelen naar
mens & maatschappij
M&M 2012-3.indd 232
08-08-12 08:17
hun definitie van de situatie en de uitkomst van hun handelen bevestigt hun definitie. Overigens verwijst geen van de informanten naar eigen ervaringen met criminaliteit op het plein, zoals straatroof en publiek geweld, die samenhangt met de daar aanwezige allochtone mannen. In gesprekken met de bewoners die zich wel veilig voelen, valt op dat ze het gedrag van de allochtone mannen ‘normaliseren’, als acceptabel gedrag bestempelen. Dit doen zij door aan te geven dat zij vroeger ook hebben rondgehangen en dat zij en/of hun vriend(inn)en zelf ook wel vervelende dingen hebben gedaan. Ze geven aan dat rondhangen nu eenmaal hoort bij jongeren, ‘die doen dat nu ook eenmaal’. Ook stellen ze dat onder Nederlanders ook personen zitten die ‘rottigheid’ uithalen. De bewoners die zich onveilig voelen criminaliseren het gedrag van rondhangende allochtone mannen en stellen dat ze dealen op het plein. Zo zien ze de Somalische mannen als ‘criminelen’ die handelen in drugs. Volgens deze bewoners overtreden de Somalische mannen ook het samenscholingsverbod op het plein, hoewel dat naar de letter van de wet niet zo is. Het verbod stelt dat als groepen van drie of meer mensen overlast veroorzaken zij in overtreding zijn. Dus voor zes mannen die samen rustig praten, gaat dit niet op. Maar als de bewoners, die zich bedreigd voelen door allochtone mannen, hen zien rondhangen is dit in hun ogen een overtreding. Het feit dat de politie hier vervolgens niet tegen optreedt, is een bijkomende ergernis, die hun het gevoel geeft dat allochtonen kunnen doen en laten wat ze willen. Het kwalitatieve gedeelte van het onderzoek laat zien we dat er een duidelijke samenhang bestaat tussen de beleving van veiligheid op het plein en de algemene beleving van het plein en het gebruik ervan. Dit komt overeen met de bevindingen uit de enquête: op basis hiervan kon een eendimensionale schaal geconstrueerd worden van de items over veiligheidsbeleving en de items over algemene beleving en gebruik van het plein. De samenhang tussen de veiligheidsbeleving en de perceptie van het sociaal klimaat van het plein is hier derhalve zeer sterk (r = 0,60, p = .00; zie tabel 2). Dit is geen schokkende bevinding, want beide onderwerpen liggen in elkaars verlengde. Wie zich onveilig voelt op een plein, voelt zich er niet thuis en heeft daar wellicht ook weinig sociale contacten (zie ook Newman, 1980). Het is zoals reeds werd aangegeven in paragraaf 3 wel relevant te constateren dat de mate waarin iemand zich veilig voelt met meer dan alleen vragen over de concrete veiligheid te meten is. In het vervolg proberen we te verklaren hoe het kan dat sommige autochtone bewoners zich wel veilig voelen op het plein en andere bewoners niet. De verklaring hiervan hopen we te vinden in 1) de sociale betrokkenheid bij de wijk en 2) de interetnisch sociale betrokkenheid.
233
2012, jaargang 87, nr. 3
M&M 2012-3.indd 233
08-08-12 08:17
5.2 Betrokkenheid bij andere bewoners
234
Uit de gesprekken komt naar voren dat veel autochtonen deel uitmaken van een uitgebreid netwerk van familie, vrienden en kennissen in de buurt. De personen die geïnterviewd zijn, vertonen veel overeenkomsten als het gaat om sociale betrokkenheid in de buurt. Op basis van de kwalitatieve data is er weinig verschil waar te nemen tussen de mensen die zich onveilig of veilig voelen als het gaat om contacten met andere autochtone bewoners in de wijk. Een verklaring hiervoor ligt waarschijnlijk in het interactieve face-to-face karakter van kwalitatieve onderzoek naar buurtcontacten. Personen die op zichzelf zijn en contacten mijden, zullen minder geneigd zijn te participeren in dit type onderzoek dan in een kwantitatief onderzoek, zoals het invullen van een enquête. Hierdoor is het niet mogelijk om op basis van het kwalitatieve gedeelte van het onderzoek uitspraken te doen over de causale relatie tussen de beleving van onveiligheid en sociale betrokkenheid. Als gekeken wordt naar de interetnische sociale betrokkenheid, valt op dat de meeste bewoners die zich thuis en veilig voelen op het plein, positieve interetnisch contacten hebben in de wijk. We geven een voorbeeld uit een gesprek met een oudere autochtone vrouw die woont op een flat: ‘Ik heb ook een Marokkaanse buurman en als hij me een tijd niet gezien heeft, dan vraagt hij aan mijn dochter, waar is je moeder? Ze helpen me met de lift openhouden en spullen naar boven brengen. Het is een aardige man. Ik doe ook dingen voor hem. Ik maak zijn broeken korter. (…) Ik had een zware operatie gehad en toen kreeg ik een aantal dagen achter elkaar eten van mijn Antilliaanse buren.’ Deze vriendelijke omgang is geen ongebruikelijk sociaal fenomeen, een vrouw van midden 30: ‘Ik heb Turkse buren en ik maak wel eens een praatje met ze. Als je ze echt nodig hebt, dan staan ze voor je klaar. Om een voorbeeld te geven: Essent sloot ons gas en elektriciteit af omdat we volgens hen geen leverancier hadden. Toen mochten we bij de buren stroom aftappen, tien dagen lang. Toen we ze wat geld wilden geven, wilden ze niks hebben.’ De bewoners die zich onveilig en niet thuis voelen op het plein, hebben doorgaans geen of weinig positieve contacten met allochtone buurtbewoners. De spaarzame contacten die zij hebben, zoals op het plein of in de winkel, geven zij vaak een negatieve betekenis. Ze storen zich aan het rondhangen van de mannen, de hoofddoekjes van de vrouwen en aan het gegeven dat ze vaak onderling geen Nederlands spreken. Het ‘niet
mens & maatschappij
M&M 2012-3.indd 234
08-08-12 08:17
geïntegreerd zijn’ van allochtonen is voor deze autochtone bewoners een grote ergernis. Deze autochtone bewoners hanteren in hun verhalen over allochtonen vaak de retoriek van etnische bedreiging. In de gesprekken met hen over de wijk komt naar voren dat het ‘een schande is dat Nederlanders zich steeds moeten aanpassen’ en dat ‘allochtonen zich van niets en niemand aantrekken’. Een vrouw:
235
‘Ze gaan toch hun eigen gang. Ze willen niet met ons meedoen. Ik heb ze vaak uitgenodigd om mee te doen aan wijkbijeenkomsten. Ja, ze komen alleen als ze gratis kunnen eten. Ja, dan komen ze in één keer met heel veel.’ Uit het kwalitatieve onderzoek komt duidelijk naar voren dat er een relatie is tussen interetnische sociale betrokkenheid en veiligheidsbeleving. Degene die contact hebben met allochtonen en daar positief over zijn, voelen zich veiliger op het plein dan degene die geen positieve contacten hebben met allochtonen. Op basis van hun positieve ervaringen normaliseren en relativeren deze autochtone bewoners het rondhangen van allochtone mannen. De autochtonen bewoners die deze ervaringen niet hebben, criminaliseren het gedrag van de rondhangende mannen en voelen zich onveilig en niet thuis op het plein. Of hier sprake is van causaliteit en hoe deze causale relatie verloopt, kunnen we voorlopig nog niet beantwoorden. Uit de bivariate analyses komt het volgende beeld naar voren (zie tabel 2). Beide vormen van sociale betrokkenheid hangen nauw samen met veiligheidsbeleving. De correlatie tussen interetnische sociale betrokkenheid en de veiligheidsbeleving is het sterkst te noemen met een waarde van r = 0,36 (p = .00). De algemene sociale betrokkenheid hangt zoals gesteld ook positief samen met het gevoel van veiligheid, maar deze relatie is aanzienlijk zwakker en slechts marginaal significant (r = 0,14; p = .06). De resultaten uit de vragenlijst wijzen dus anders dan de kwalitatieve resultaten wel op verschillen in het gevoel van veiligheid tussen de meer en minder algemeen sociaal betrokken respondenten. Die verschillen zijn echter klein, zeker wanneer zij worden vergeleken met de verschillen in veiligheidsbeleving naar interetnisch betrokkenheid. Meer interetnisch betrokken respondenten voelen zich aanzienlijk veiliger op het plein. Verder hangen algehele sociale betrokkenheid en interetnische sociale betrokkenheid zoals verwacht positief samen (r = 0,29; p = .00). Algemeen sociaal betrokken mensen zijn ook meer interetnisch sociaal betrokken. Wat opvalt in tabel 2 is dat de controlevariabelen geslacht, leeftijd en opleiding niet samenhangen met de beleving van veiligheid op het plein. Deze bevinding komt niet overeen met de bestaande literatuur 2012, jaargang 87, nr. 3
M&M 2012-3.indd 235
08-08-12 08:17
Tabel 2 Bivariate relaties (pearson of spearman correlatie) tussen de variabelen 1
236
1. Beleving veiligheid plein overdag
2
3
4
5
6
1,00
2. Beleving algemeen klimaat plein
0,59**
1,00
3. Algehele sociale betrokkenheid
0,14~
0,29**
1,00
4. Interetnische sociale betrokkenheid
0,36*
0,38**
0,29**
1,00
5. Geslacht man
-0,08
-0,10
-0,12~
-0,19**
1,00
6. Leeftijd
-0,06
0,06
-0,10
-0,24*
0,13~
1,00
7. Opleiding (3 cat; spearman)
-0,04
-0,11
0,07
0,07
0,25**
-0,31**
N = 193; **p<0,01; *p<0,05; ~p<0,10
waarin vrouwen, ouderen en laag opgeleiden zich in het algemeen minder veilig blijken te voelen. Dit zal deels te maken hebben met het feit dat het onderzoek zich richt op één specifieke geografische locatie, terwijl onderzoek dat samenhang vindt tussen bijvoorbeeld opleidingsniveau of leeftijd en gevoelens van onveiligheid meestal over een grote variatie aan buurten gaat. Een deel van de verklaring van het doorgaans gevonden verband (waarin laagopgeleiden en ouderen zich minder veilig voelen) zal zijn dat zij in meer problematische wijken wonen met meer overlast en criminaliteit. Het uitblijven van het effect van geslacht kunnen we niet verklaren. Om na te gaan welke van de twee factoren (algehele sociale betrokkenheid of interetnische sociale betrokkenheid) nu het meest verklarend is voor de veiligheidsgevoelens, voeren we een multivariate regressie-analyse uit. Hierin introduceren we eerste de controlevariabelen en dan achtereenvolgens de maat voor algehele sociale betrokkenheid en de maat voor interetnische sociale betrokkenheid (zie tabel 3). Uit deze regressie-analyse blijkt dat algehele sociale betrokkenheid, die bivariaat al slechts marginaal samenhing met de veiligheidsbeleving, in zijn geheel niet meer bijdraagt aan de voorspelling van de veiligheidsbeleving wanneer interetnische sociale betrokkenheid in het model wordt meegenomen. Interetnische sociale betrokkenheid heeft echter een sterk effect op de veiligheidsbeleving. Het geschatte verschil in veiligheidsbeleving tussen mensen met de laagste score op interetnische sociale betrokkenheid (score 1) en mensen met de hoogste score op deze schaal (score 3) is een ruime punt. Het maximale verschil in veiligheidsbeleving is vier punten (score 1 tot score 5). Het laatste model verklaart dan ook 15% van de variatie op de variabele veiligheidsbeleving en dit is vrijwel volledig toe te schrijven aan de variabele interetnische sociale betrokkenheid.
mens & maatschappij
M&M 2012-3.indd 236
08-08-12 08:17
Tabel 3 Lineaire regressie-analyse van veiligheidsbeleving (1-5) op het plein op algehele sociale betrokkenheid, interetnische sociale betrokkenheid en enkele controle variabelen (ongestandaardiseerde regressie-coëfficiënten) Model 1 Algehele sociale betrokkenheid (1-3)
Model 2
Model 3
0,28~
0,08
Interetnische sociale betrokkenheid (1-3)
0,56**
Geslacht (0 = vrouw; 1 = man)
-0,13
-0,09
0,02
Leeftijd (17-85)
-0,01
-0,00
0,00
Opleiding (referentiegroep = laag) Gemiddeld Hoog
-0,09 -0,11
-0,13 -0,12
-0,15 -0,15
3,31
2,70
1,40
Constante
237
R-kwadraat
0,01
0,03
0,15
N
193
193
193
**p<.01; *p<.05; ~p<.10
6. Conclusie In dit onderzoek hebben we gekeken naar de relatie tussen veiligheidsbeleving van autochtone bewoners op een multicultureel plein en a) hun algehele sociale betrokkenheid en b) hun interetnische sociale betrokkenheid. Uit eerder onderzoek kwamen sterke indicaties naar voren dat juist de laatste variabele van grote invloed kon zijn op de beleving van veiligheid. Zo hebben Oppelaar en Wittebrood voor de Nederlandse situatie aangegeven dat veiligheidsbeleving van autochtone bewoners wellicht nauw samenhangt met hoe zij reageren op vreemden, op personen die anders zijn, zoals niet westerse allochtonen. Zij stellen dat autochtone bewoners hen kunnen zien als een signaal van bedreiging en gevaar, zeker als ze onbekend met hen zijn. Amerikaans onderzoek bevestigt dit (Quillian & Pager, 2007; Sampson & Raudenbush, 2004; Quillian & Pager, 2012) Deze gedachtegang komt tevens nadrukkelijk naar voren in etnografische studies over etnisch diverse wijken, zoals in het werk Urban Danger van Merry (1980). Uit ons onderzoek blijkt dat interetnische sociale betrokkenheid van cruciaal belang is voor de veiligheidsbeleving op een multicultureel plein. Er is tussen deze twee kenmerken een sterk verband gevonden, aanzienlijk sterker dan die tussen algehele sociale betrokkenheid en veiligheidsbeleving. Degene die positief scoren op interetnische sociale betrokkenheid, voelen zich aanmerkelijk veiliger dan degene die dat niet doen. In onderzoek waar naar de samenhang tussen sociale betrokkenheid en veiligheidsgevoelens wordt gekeken zonder te controleren voor de interetnische dimensie kunnen deze componenten niet uit elkaar wor2012, jaargang 87, nr. 3
M&M 2012-3.indd 237
08-08-12 08:17
238
den gehouden. Onze resultaten geven aan dat het van groot belang is deze interetnische dimensie uit de regulier gebruikte algemene maat van sociale betrokkenheid te filteren. Wanneer dat wordt gedaan, dan blijkt de niet-interetnische component (althans in een dergelijke buurt) niet meer zelfstandig van belang te zijn voor de veiligheidsbeleving. Wij veronderstellen op basis van het kwalitatieve gedeelte van het onderzoek dat het ‘denken in wij-zijtegenstellingen’ hierbij een belangrijke rol speelt. In de beeldvorming of perceptie van degenen die positieve contacten hebben met allochtone bewoners is geen sprake van een situatie van wij versus zij. Deze autochtone bewoners normaliseren het gedrag van de rondhangende (jonge) mannen. Degenen die weinig of geen contact hebben, hanteren wel een wij-zijcontrast, waarbij wij staat voor slachtoffers en zij voor daders. De laatste groep richt zich vooral op de eigen etnische groep, bonding, terwijl de eerste zich tevens richt op etnische anderen, bridging. Bridging en bonding kunnen beschouwd worden als twee strategieën om om te gaan met de veranderende etnische samenstelling van de wijkbevolking in de afgelopen twintig jaar. Bridging kan plaatsvinden op verschillende plekken in de buurt, zoals in de woonstraat, het buurtpark en het winkelplein. Bewoners die etnische anderen ontmoeten in deze buurtcontexten hebben op dit punt een voorsprong op bewoners die dit niet doen. De eerste groep bewoners doet niet alleen ervaringen op met de allochtonen op het plein, maar ook op andere plekken in de buurt. De voedingsbodem voor interetnische contacten van de laatste groep is schraal en zij worden daarom doorgaans maar met één aspect van de diversiteit van de wijk geconfronteerd, namelijk de allochtonen mannen die rondhangen in de openbare ruimte. Hun negatieve beeldvorming over deze mannen lijkt gevoed te worden door andere informatiebronnen, met name onderlinge gesprekken van autochtone bewoners, populaire media en uitlatingen van politici. Onze bevindingen lijken erop te wijzen dat bridging samenhangt met het doorbreken van een wij/zijbeeld en bonding juist met een bestendiging daarvan. Deze bevindingen ondersteunen ons theoretisch model dat we geschetst hebben op basis van 1) studies die veiligheidsbeleving relateren aan sociale cohesie/sociaal kapitaal, 2) studies die veiligheidsbeleving relateren aan het interetnische/multiraciale karakter van wijken en 3) studies die de contacthypothese testen. Tijdens deze theoretische exercitie verwezen wij naar het belang van de relatie tussen sociale cohesie, interetnisch contact, beeldvorming en veiligheidsbeleving. Onze bevindingen blijken de door ons verwachte relaties te hebben bevestigd. Maar zoals gezegd, weten we weinig over de causaliteit van de relaties. Nader onderzoek zal zich hier op moeten richten Wij concluderen dat het grote belang van interetnische sociale
mens & maatschappij
M&M 2012-3.indd 238
08-08-12 08:17
betrokkenheid voor het verklaren van veiligheidsbeleving is bevestigd door ons onderzoek. Het lijkt ons daarom noodzakelijk om in komend kwantitatief onderzoek naar veiligheidsbeleving in multiculturele wijken interetnische sociale betrokkenheid onderdeel te laten zijn van de te bevragen items. Een cruciaal aspect hierbij is beeldvorming of perceptie. Om dit te onderzoeken dienen ook vragen over mediagebruik en politieke interesse opgenomen te worden in enquêtes die betrekking hebben op de beleving van veiligheid. De inzichten die uit het onderzoek naar voren zijn gekomen, kunnen aangewend worden voor het veiligheidsbeleid van de overheid. Bij het monitoren van veiligheid in wijken dient de vraag gesteld te worden wat eigenlijk gemeten wordt? Gaat het om vormen van onveiligheid of worden interetnische verhoudingen en spanningen gemeten? In het huidige veiligheidsbeleid voeren maatregelen tegen daders, zoals samenscholingsverboden en camera’s, de boventoon. Op basis van dit onderzoek is duidelijk geworden dat beeldvorming een belangrijke rol speelt bij veiligheidsbeleving. Veiligheid, zo blijkt uit onze studie maar ook uit andere studies, heeft nadrukkelijk meer te maken met je ergens thuis en prettig voelen dan met confrontaties met criminele handelingen, zoals straatroof en publiek geweld. De overheid dient zich dus niet alleen te richten op de allochtone mannen die aanwezig zijn in de openbare ruimte, maar ook op autochtone bewoners die zich onveilig voelen. De wijze waarop dit moet gebeuren, vraagt echter om verder onderzoek. We kunnen immers op basis van de gevonden verbanden niet zeggen of er sprake is van causaliteit en dus van een statistisch betrouwbaar van interetnische sociale betrokkenheid op veiligheidsbeleving. Mogelijk zijn er diverse achterliggende factoren aan te wijzen zoals persoonlijkheid, opvoeding, of eerdere (negatieve) ervaringen met mensen uit andere etnische groepen, die we niet hebben kunnen meten en die de relatie tussen interetnische sociale betrokkenheid en veiligheidsbeleving verklaren. Bovendien weten we nog weinig over hoe de interetnische sociale betrokkenheid onder bewoners vergroot kan worden. Eventuele denkbare maatregelen gericht op het in contact brengen van mensen zonder interetnische sociale betrokkenheid met hun allochtone wijkbewoners5 zullen dus ook goed geëvalueerd moeten worden. Hierbij zal dan moeten worden nagegaan of inderdaad de bedoelde doelgroep deelneemt aan de bijeenkomsten, of de bijeenkomsten verbetering teweegbrengen in contact en beeldvorming tussen de verschillende etnische groepen en of dit uiteindelijk ook de veiligheidsbeleving gunstig beïnvloedt. Het sterke verband tussen interetnische sociale betrokkenheid en veiligheidsbeleving onder autochtone bewoners dat is gevonden in onze analyses vormt een sterke legitimering voor deze verdere inspanningen.
239
2012, jaargang 87, nr. 3
M&M 2012-3.indd 239
08-08-12 08:17
Noten
240
1. Thaddeus Müller (
[email protected]) en Tamar Fischer (
[email protected]) zijn beiden Universitair Docent bij de sectie criminologie van de Erasmus Universiteit Rotterdam. 2. Overigens zijn de uiteindelijke resultaten in grote lijnen vergelijkbaar wanneer de veiligheidsbeleving in de avond wel in de schaal wordt opgenomen (resultaten verkrijgbaar bij de tweede auteur). 3. Dit is slechts een schatting omdat niet bekend is welk gedeelte van de enquêtes naar autochtone huishoudens en welk percentage naar allochtone huishoudens is gestuurd waardoor de exacte respons onder autochtonen niet te bepalen is. Om het responspercentage voor autochtone inwoners te schatten gaan we er vanuit dat het percentage autochtonen in de steekproef gelijk is aan het percentage autochtone inwoners in de wijk, namelijk 45 % (zie paragraaf 4, beschrijving locatie). 4. Overigens zijn de uiteindelijke resultaten in grote lijnen vergelijkbaar wanneer de veiligheidsbeleving in de avond wel in de schaal wordt opgenomen (resultaten verkrijgbaar bij de tweede auteur). 5. In bijvoorbeeld de vorm van gezamenlijke buurtbijeenkomsten.
Literatuur Alesina, A. & Ferrara, E. la (2000). Participation in heterogeneous communities. Quarterly Journal of Economics, 115, 847-904. Allport, G.W. (1954). The nature of prejudice. Cambridge MA: Perseus Books. Bauman, Z. (2001). Communities; seeking in an insecure world. Cambridge: Policy Press. Beck, U. (1992). Risk society; towards a new modernity. Londen: Sage Publications. Becker, H.S. (1963). Outsiders. Studies in the sociology of deviance. New York: The Free Press. Bellair, P.E. (1997). Social interaction and community crime: examining the importance of neighbor networks. Criminology, 35, 677-703. Bellair, P.E. (2000). Informal surveillance and street crime: a complex relationship. Criminology, 38, 137-169. Blokland, T. (2009). Oog voor elkaar. Veiligheidsbeleving en sociale controle in de grote stad. Amsterdam: Amsterdam University Press. Boers, J., Steden, R. van & Boutellier, H. (2008). Het effect van positieve en negatieve factoren op veiligheidsbeleving. Een kwantitatieve studie onder inwoners van Amsterdam. Tijdschrift voor veiligheid, 7, 34-52. Bovenkerk, F., Bruins, K., Brunt, L. & Wouters, H. (1985). Vreemd volk, gemengde gevoelens. Etnische verhoudingen in een grote stad. Amsterdam/ Meppel: Boom Juridische uitgevers. CBS (2010). Integrale Veiligheidsmonitor 2010. Landelijke rapportage. Den Haag: CBS. Chiricos, T., Hogan, M. & Gertz, M. (1997). Racial composition of neighborhood and fear of crime. Criminology, 35, 107-131. mens & maatschappij
M&M 2012-3.indd 240
08-08-12 08:17
Costa, D.L. & Kahn, M.E. (2003). Civic engagement and community heterogeneity. An economists’s perspective. Perspectives on Politics, 1, 103-111. Denzin, N.K. (1970). The research act: a theoretical introduction to sociological methods. Chicago: Aldine. Dijk, T. van, Flight, S. & Oppenhuis, E. (2000). Voor het beleid, achter de cijfers: de uitkomsten van de gsb-monitor veiligheid en leefbaarheid nader geanalyseerd. Hilversum: Intomart. Elffers, H. & Jong, W. de (2004). ‘Nee, ik voel me nooit onveilig’. Determinanten van veiligheidsgevoelens. Werkdocument nr. 5 van de Raad voor Maatschappelijke Ontwikkeling. Den Haag/Leiden: Raad voor Maatschappelijke Ontwikkeling/Nederlands Centrum Criminaliteit en Rechtshandhaving. Ferraro, K.F. (1995). Fear of crime: interpreting victimization risk. New York: State University of New York Press. Ferraro, K.F. & LaGrange, R. (1987). The measurement of fear of crime. Sociological Inquiry, 57, 70-101. Ferraro, K.F. (1996). Women’s fear of victimization: shadow of sexual assault? Social Forces, 75, 667-690. Ferraro, K. & LaGrange, R. (1992). Are older people most afraid of crime? Reconsidering age differences in fear of victimization. Journal of Gerontology: Social Sciences, 47, S233-S244. Gemeente-informatie (2009). Informatie verkrijgbaar via de eerste auteur. Goffman, E. (1971). Relations in public places. Microstudies of the public order. New York: Harper & Row. Goodey, J. (1997). Boys don’t cry: masculinities, fear of crime and fearlessness. British Journal of Criminology, 37, 401-418. Gijsberts, M. & Dagevos, J. (2005). Uit elkaars buurt. De invloed van etnische concentratie op integratie en beeldvorming. Den Haag: SCO. Gijsberts, M. & Lubbers, M (2009). Wederzijdse beeldvorming. In Gijsberts, M. & Jaco Dagevos, Jaarrapport Integratie 2009 (pp. 254-290). Den Haag: SCP. Gijsberts, M., Meer, T. van der & Dagevos, J. (2011). Hunkering down in multi-ethnic neighbourhoods? The effects of ethnic diversity in cities and neighbourhoods on dimensions of social cohesion. European Sociological Review, doi: 10.1093/esr/jcr022. Hale, C. (1996). Fear of crime: a review of the literature. International Review of Victimology, 4, 79-150. Huys, H.W.J.M. (2001). Slachtoffers van criminaliteit. In F.W.M. Huls e.a. (red.), Criminaliteit en rechtshandhaving 2000; Ontwikkelingen en samenhangen (pp. 173-201). Den Haag: CBS/WODC. Kanan, J.W. & Pruitt, M.V. (2002). Modeling fear of crime and perceived victimization risk: the (in)significance of neighborhood integration. Sociological Inquiry, 72, 527-548.
241
2012, jaargang 87, nr. 3
M&M 2012-3.indd 241
08-08-12 08:17
242
Killias, M. (1990). Vulnerability: towards a better understanding of a key variable in the genesis of fear of crime. Violence and Victims, 5, 97-108. Lee, M.R. & Earnest, T. (2003). Perceived community cohesion and perceived risk of victimization. A cross-national analysis. Justice Quarterly, 20, 131-157. Lupi, T. (2006). Buurtbinding. Van veenkolonie tot VINEX-wijk. NWO-reeks Sociale Cohesie. Amsterdam: Aksant. Maas-de Waal, C & Wittebrood, K. (1999). Vergrijzing en onveiligheid. In G.J.N. Bruinsma, H.G. van de Bunt & G.B. Rovers, Vooruitzichten in de criminologie (pp. 57-74). Amsterdam: Vrije Universiteit. Maas-de Waal, C. & Wittebrood, K. (2002). Sociale cohesie, fysieke buurtkenmerken en onveiligheid in grote(re) steden. In J. de Hart (red.), Zekere banden: sociale cohesie, leefbaarheid en veiligheid (pp. 279-315). Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau. Macmillan, R., Nierobisz, A. & Welsh, S. (2000). Experiencing the streets: harassment and perceptions of safety among women. Journal of Research in Crime & Delinquency, 37, 306-322. Martineau, E.M. (2006). ‘Too much tolerance’: hang-around youth, public space, and the problem of freedom in the Netherlands. New York: City University. McCoy, H.V., Wooldredge, J.D., Cullen, F.T., Dubeck, P.J. & Browning, S.L. (1996). Lifestyles of the old and not so fearful: life situation and older persons fear of crime. Journal of Criminal Justice, 24, 191-206. Merry, S.E. (1981). Urban danger. Life in a neighborhood of strangers. Philadelphia: Temple University Press. Moeller, G. (1989). Fear of criminal victimization: the effect of neighbourhood racial composition. Sociological Inquiry, 59, 208-221. Müller, T. (2011). Interethnic interactions and perceptions of immigrant men in public space: the experience of community safety by seniors in a multicultural neighbourhood. In N.K. Denzin, T.F. Faust (ed.), Studies in Symbolic Interaction, Volume 37, 63-78. Newman, O. (1972). Defensible space – crime prevention through urban design. New York: Macmillan. Novotny, J. & Polonsky, F. (2011). The level of knowledge about islam and perception of islam among Czech and Slovak university students: does ignorance determine subjective attitudes? Sociologia, 43, 674-696. Oc, T. & Tiesdell, S. (1998). City centre management and safer city centers: approaches in Coventry and Nottingham. Cities, 15, 85-104. Oppelaar, J. & Wittebrood, K. (2006). Angstige burgers? De determinanten van gevoelens van onveiligheid onderzocht. Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau. Pantazis, C. (2000). ‘Fear of crime’, vulnerability and poverty: evidence from the British Crime Survey. British Journal of Criminology, 40, 414-436. Pettigrew, T.F. (1998). Intergroup contact theory. Annual Review of Psychology, 49, 65-85.
mens & maatschappij
M&M 2012-3.indd 242
08-08-12 08:17
Putnam, R.D. (2000). Bowling alone: the collapse and revival of American community. New York: Simon & Schuster. Putnam, R.D. (2007). E pluribus unum. Diversity and community in the twenty-first century. The 2007 Johan Skytte Prize Lecture. Scandinavian Political Studies, 30, 137-174. Quillian, L. & Pager, D. (2001). Black neighbors, higher crime? The role of racial stereotypes in evaluations of neighborhood crime. American Journal of Sociology, 107, 717-767. Quillian, L. & Pager, D. (2012). Estimating risk: stereotype amplification and the perceived risk of criminal victimization. Social Psychology Quarterly, 73, 79-104. RMO (2004). Sociale veiligheid organiseren. Naar herkenbaarheid in de publieke ruimte (Advies 31) Den Haag: RMO. RMO (2008). Tussen flaneren en schofferen. Een constructieve aanpak van het fenomeen hangjongeren (advies 43). Amsterdam: Uitgeverij SWP. Sampson, R.J., Raudenbush, S.W. & Earls, F. (1997). Neighborhoods and violent crime: a multilevel study of collective efficacy. Science, 277, 918924. Sampson, R.J. & Raudenbush, S.W. (2004). ‘Seeing disorder. Neighborhood stigma and the social construction of ‘broken windows’, Social Psychology Quarterly, 67, 319-342. Sacco, V.F. (1990). Gender, fear and victimization: a preliminary application of powercontrol theory. Sociological Spectrum, 10, 485-506. Savelkoul, M.J., Scheepers, P., Tolsma, J. & Hagendoorn, L. (2011). Antimuslim attitudes in the Netherlands: tests of contradictory hypotheses derived from ethnic competition theory and intergroup contact theory. European Sociological Review, 27, 741-758. Shadid, W. (2009). Moslims in de media: de mythe van de registrerende journalistiek. In: S. Vellenga, S. Harchaoui, H. Elmadkouri & B. Sijes (eds.), Mist in de polder. Zicht op ontwikkelingen omtrent de islam in Nederland (pp. 173-193). Amsterdam: Aksant. Strauss, A.L. & Corbin, J. (1997). Grounded theory in practice. Thousand Oaks: Sage. Thomas, W.I. (1923). The unadjusted girl. Boston: Little, Brown and Co. Vanderveen, G. (1999). Stoere mannen, bange vrouwen? Over het sprookje van de fear-victimization paradox. Tijdschrift voor Criminologie, 42, 2-20. Vanderveen, G. (2002). Beleving van veiligheid in de buurt: relaties tussen persoon, buurt en samenleving. Tijdschrift voor Veiligheid en Veiligheidszorg, 1, 32-46. Vanderveen, G. (2006). Interpreting fear, crime, risk and unsafety. Den Haag: Boom Juridsche uitgevers. Warner, B.D. & Wilcox Rountree, P. (1997). Local social ties in a community and crime model: questioning the systemic nature of informal social control. Social Problems, 44, 520-536.
243
2012, jaargang 87, nr. 3
M&M 2012-3.indd 243
08-08-12 08:17
244
Warr, M. (1985). Fear of rape among urban women. Social Problems, 32, 238-250. Wal, J. ter, d’Haenens, L. & Koeman, J. (2004). (Re)presentation of ethnicity in EU and Dutch domestic news: a quantitative analysis. Media, Culture & Society, 27, 937-950. Wilcox Rountree, P. (1998). A reexamination of the crime-fear linkage. Journal of Research in Crime and Delinquency, 35, 341-372. Wilcox Rountree, P. & Warner, B.D. (1999). Social ties and crime: is the relationship gendered? Criminology, 37, 789-814. Wilcox Rountree, P., Quisenberry, N. & Jones, S. (2003). The built environment and community crime risk interpretation. Journal of Research in Crime and Delinquency, 40, 322-345. Wilsem, J.A. van (1997). Slachtofferschap en onveiligheidsgevoelens. In: K. Wittebrood, J.A. Michon & M.J. ter Voert (red.), Nederlanders over criminaliteit en rechtshandhaving (pp. 55-66). Deventer: Gouda Quint. Wittebrood, K. (2003). Ouderen en criminaliteit: slachtofferschap en angst voor criminaliteit. Geron: tijdschrift over ouder worden en maatschappij, 4, 4-8. Wittebrood, K., J. Latten en H. Nicolaas (2005). ‘Wonen, leefbaarheid en veiligheid in concentratiewijken’. In: scp/wodc/cbs, Jaarrapport Integratie 2005 (pp. 132-147). Den Haag: SCP/WODC/ CBS.
mens & maatschappij
M&M 2012-3.indd 244
08-08-12 08:17