VAWOVISIE Vakbond vo o r d e wete n s c hap
4 5 e j a a r g a n g n r . 1 – m e i 2013
Grote meerderheid van VAWO-leden akkoord met nieuwe CAO-NU De achterban van de vier werknemersorganisaties heeft ingestemd met het onderhandelaarsakkoord voor een nieuwe CAO Nederlandse Universiteiten. Van de VAWO-leden die hun stem uitbrachten, was 79% voor en 8% tegen het akkoord; 13% stemde ‘neutraal’. Details en tekst van de nieuwe cao worden momenteel uitgewerkt. Op 6 februari tekenden bonden en VSNU het cao-akkoord, waarmee belangrijke elementen uit het onderhandelaarsakkoord zoals een loonsverhoging van 1% per 1 januari jl. meteen van kracht werden. In september komt er opnieuw 1% bij. De laatste loonsverhoging voor de universitaire werknemers dateerde van 1 januari 2009. In alle leeftijdscategorieën sprak een meerderheid van de VAWOleden zich voor het onderhandelaarsakkoord uit. Met 57% was de steun het geringst onder de 55- tot 57-jarigen, die ‘leeftijdsdagen’ zien vervallen. Van de groep 50- tot 54-jarigen, waarvan sommigen de komende jaren te maken zouden kunnen krijgen met nadelige gevolgen van de versobering van de BWNU, sprak 69% zich voor het akkoord uit. De meeste steun kreeg het akkoord van de VAWOleden van 32 jaar en jonger (94%) en 58 jaar en ouder (93%).
BWNU, seniorenregelingen De nieuwe cao loopt tot 1 januari 2014. De versobering van de BWNU houdt met name een verkorting van de duur van de bovenwettelijke uitkering in. De versoberde regeling gaat in op 1 januari 2014, maar bij ontslagen door reorganisaties die zijn vastgesteld vóór 1 januari 2014 zal de huidige BWNU-regeling nog gelden! In ruil voor de versobering hebben de werkgevers beloofd hun uiterste best te doen om werknemers van wie het dienstverband eindigt naar ander werk te begeleiden. In de vorm van de versoberde BWNU blijft er een vangnet. De seniorenregelingen verdwijnen, met een overgangsregeling. Dit was al afgesproken in de vorige cao, omdat de regelingen discrimineren tussen leeftijdsgroepen.
CAO-UMC Bij de UMC’s vragen de werknemersorganisaties voor een nieuwe cao 2,5% salarisverhoging (looptijd 1 april 2013 – 1 april 2014). Zie www.vawo.nl voor meer gedetailleerde informatie over de cao’s.
VAWO viert haar 50-jarig bestaan
De VAWO bestaat dit jaar vijftig jaar. Ze viert dit op vrijdagmiddag 15 november op een bijeenkomst in Utrecht. Noteert u deze datum vast in uw agenda?
15 november in Utrecht Op de jubileumbijeenkomst vertelt een aantal wetenschappers wat er zo interessant, leuk en belangrijk is aan hun uiteenlopende onderzoek. Daarnaast presenteert het VAWO-bestuur zijn visie op de toekomst van de VAWO en wat het daarin wil bereiken. Het programma duurt van 14.00 tot 19.00 uur.
In deze Vawo Visie In deze VAWO Visie wordt de eerste 25 jaar van de VAWO beschreven, blikt oud-directeur Bep Waayenberg terug en vooruit, en geeft SER-voorzitter Wiebe Drayer zijn visie op de rol van de VAWO.
Oud-VAWO-directeur mevrouw Van der Kolk overleden Op 9 april jl. is op 78-jarige leeftijd oud-VAWO-directeur mw. mr. W.H. (Ina) van der Kolk-Bal overleden. Ze werd in 1968 directeur en was daarmee het eerste voltijds-personeelslid van de VAWO. In 1995 nam ze, op 60-jarige leeftijd, afscheid. Tot de komst van mevrouw Van der Kolk, zoals ze doorgaans werd aangeduid, kende VAWO een Bijstandsfonds, waaruit juridische procedures (deels) konden worden bekostigd voor VAWO-leden die een probleem met hun werkgever hadden, als een daartoe ingestelde commissie oordeelde dat de zaak ook voor andere leden van belang zou kunnen zijn. Het betrokken lid moest ook een eigen bijdrage betalen. Mevrouw Van der Kolk ging die procedures zelf voeren. De eigen bijdrage verviel toen. In 1978 trok de VAWO ook nog een stafjurist aan om VAWO-leden bij te staan. Mevrouw Van der Kolk leidde voorts het VAWO-bureau en vertegenwoordigde de VAWO in het toenmalige overleg met de overheid over de arbeidsvoorwaarden.
SERVICEPAGINA
VAKBOND VOOR DE WETENSCHAP
De VAWO is de vakorganisatie voor personeel van universiteiten en onderzoekinstellingen en wetenschappers bij universitair medische centra. Naast het reguliere vakbondswerk (collectieve belangenbehartiging, werken aan carrièreperspectieven, juridisch advies) houdt de VAWO zich bezig met kwaliteitsverbetering in het wetenschappelijk onderzoek en onderwijs. Daartoe levert de VAWO gevraagd en ongevraagd adviezen voor landelijk beleid. De VAWO wordt bestuurd door mensen werkzaam in het wetenschapsveld. Het VAWO-bureau heeft eigen juristen in dienst voor gratis individuele belangenbehartiging, voor het geval een VAWO-lid onverhoopt problemen met de werkgever ondervindt.
Bestuur - mw. prof. dr. H. de Hoop (voorzitter) - dr. J.B.A. Kipp (vice-voorzitter, speciaal belast met de belangenbehartiging bij de universitair medische centra) - dr. ir. W.T. van Horssen (penningmeester) - mw. dr. M.L.A. Jongsma (secretaris) - dr. B. Hollebrandse (Landelijk Postdoc- en Promovendiplatform) - dr. G.J.C.G.M. Bosman - drs. D.B.R. Kroeze Bureau en ledenadministratie Directeur mr. D.O. Pechler Juridisch stafmedewerker mr. A. Charifi Chef de bureau Arie van Dalen,
[email protected] De Haag 9, 3993 AV Houten (030) 2316742; fax: (030) 2341685;
[email protected]; www.vawo.nl girorekening 1310307 t.n.v. VAWO, Houten 2
Collectieve verzekeringen OHRA: (026) 400 4040, met vermelding van CMHF/VAWO-relatienummer 756 Kröller/Meeùs en Zilveren Kruis: 070-3422400,
[email protected] www.kroller.nl (gebruikersnaam: VAWO, wachtwoord: Welkom) Contributies Het lidmaatschap kan ieder gewenst moment ingaan en eindigt per 31 december van het jaar waarin het wordt opgezegd. In het eerste jaar betaalt een nieuw lid contributie naar rato van het aantal volle maanden van lidmaatschap. De contributie is gerelateerd aan het bruto maandsalaris. Wie een incassomachtiging afgeeft, krijgt € 4,- korting op onderstaande jaarcontributies (postactieven € 3,-). Contributies 2013 bruto maandsalaris tot € 1.800,- tot € 2.500,-, bij vaste aanstelling tot € 2.500,-, bij tijdelijke aanstelling tot € 4.000,-, bij vaste aanstelling tot € 4.000,-, bij tijdelijke aanstelling boven € 4.000,-
contributie per jaar € 67,- € 131.- € 97,- € 184,- € 137,- € 222,-
per maand (alleen bij automatische incasso) € 5,40 € 10,75 € 7,90 € 15,15 € 11,25 € 18,35
Postactieve leden incl. VAWO Visie € 41,Postactieve leden excl. VAWO Visie € 36,Postactieve leden zijn diegenen die door pensionering, FPU, werkloosheid of arbeidsongeschiktheid niet meer in actieve dienst zijn. Beëindiging of wijziging van het VAWO-lidmaatschap Het VAWO-lidmaatschap loopt per kalenderjaar. Het dient voor het begin van een nieuw jaar te worden opgezegd. Ook wijzigingen in de lidmaatschapsstatus en de hoogte van de contributie worden bij ingang van een nieuw jaar doorgevoerd.
www.vawo.nl
Contactpersonen afdelingen Universitaire medische centra - dr. E. de Heer (LUMC) (071) 526 6623,
[email protected] Amsterdam - mw. dr. A. Hakkenberg (UvA), 06-2479 8817,
[email protected] - dr. W.J. van der Laarse (VU/VUmc) (020) 444 8115,
[email protected] Delft - dr. ir. W.T. van Horssen, (015) 278 3524,
[email protected] Eindhoven - mw. J.A. van Alphen (040) 247 4093,
[email protected] Groningen - drs. M. van Es, 06-23142928, (050) 363 5809,
[email protected] Leiden - dr. E. de Heer, (071) 526 6623,
[email protected] Maastricht - C. Rausch MA, (043) 388 5499,
[email protected] Nijmegen - dr. A. Lagendijk, (024) 361 6204/361 1925
[email protected] Rotterdam - dr. R. Pieterman, (010) 408 1620,
[email protected] Tilburg - mw. drs. B. Kroon, (013) 466 2486,
[email protected] - mw. dr. F. Mols, (013) 466 3482,
[email protected] Twente - dr. J.S. Svensson, (053) 489 4551,
[email protected] Utrecht - ing. R.C. Cox, (030) 253 4257,
[email protected] - ing. J.B. van den Dikkenberg, (06) 202 90 214,
[email protected] Wageningen - drs. P. den Besten, (0317) 483 319,
[email protected] Open Universiteit - mw. dr. M.E. Bitter, (045) 576 2636,
[email protected] Protestants Theologische Universiteit - (a.i.) mw. dr. L.A. Werkman, (038) 337 1632,
[email protected] Landelijk Postdoc- en Promovendiplatform - dr. B. Hollebrandse, 050-363 5631,
[email protected]
“De VAWO is belangrijk voor de economische en wetenschappelijke ontwikkeling van Nederland” Gesprek met SER-voorzitter Wiebe Draijer Op maandag 18 maart j.l. had VAWO-bestuurslid Ronald Kroeze een gesprek met de in september 2012 aangetreden SER-voorzitter Wiebe Draijer. Met deze sleutelfiguur in het Nederlands polderoverleg werd gesproken over de rol van de vakbond in het algemeen en die van de VAWO in het bijzonder. Als voormalig lid van het Innovatieplatform werd Draijer ook
VAWO valt onder de MHP, red.) voortdurend moeten doen wat individuele burgers zeggen. Toch is het niet eenvoudig. De VAWO houdt bijvoorbeeld enquêtes onder z’n leden en daar komen soms uitkomsten uit die of met elkaar op gespannen voet staan of van meer van belang zijn voor een deel van de leden en niet voor alle leden, laat staan de gehele populatie van de sector die de VAWO vertegenwoordigt. 50-plussers hebben andere zorgen dan promovendi. Hoe kijkt u tegen die spanning aan?
gevraagd naar zijn mening over het wetenschapsbeleid in Nederland. Wat ziet u als de belangrijkste taak voor een vakbond?
van de vakbonden en het geringe aantal jonge vakbondsleden.
In essentie komt de vakbond op voor de belangen van de werkenden in de sector waarin de vakbond opereert. Dus niet alleen voor de eigen leden. Zo werkt het cao-model in Nederland. Werkgevers willen dit ook graag, want zij willen een stabiele counterpart hebben om mee te onderhandelen over de arbeidsvoorwaarden in een bepaalde sector en om – op nationaal niveau – te overleggen over het sociaal-economisch beleid. Beide partijen beseffen dat de overlegeconomie vaak meer kan opleveren dan het conflictmodel. Een punt van zorg is de organisatiegraad
Hoe is uw ervaring tot nu toe? Zien vakbonden dat ook zo?
Redactieadres Bureau VAWO De Haag 9, 3993 AV Houten tel. (030) 2316742 fax (030) 2341685 e-mail
[email protected] Eindredactie, vormgeving Arie van Dalen Druk Jubels BV, Amsterdam © Vereniging VAWO en de auteurs
Vakbonden denken daar uiteraard ook zelf over na. Ton Heerts van de FNV noemt de strategie van de vakbeweging in Nederland ‘folderen en polderen’. Folderen staat voor expliciete belangenbehartiging en laten zien dat je er bent. Polderen is meer impliciete belangenbehartiging door mee te praten over en invloed uit te oefenen op het sociaal-economisch beleid. Beide zijn van belang voor de vakbeweging. We hebben met polderen in ons land heel veel bereikt. We hebben het laagste stakingspercentage van Europa en ondanks de economische crisis groeien de lonen gemiddeld met 1,5%. Dat is een teken van stabiliteit. Daarnaast moet je nieuwe middelen en technologieën inzetten om de dialoog, de verbinding, met de burger aan te gaan. Wij als SER experimenteren daar ook mee. Maar dit betekent niet dat bijvoorbeeld Ton Heerts of Bob van der Wal (de MHP-bestuurder in de SER; de
Het is heel belangrijk te beseffen welke vraag je stelt, want die bepaalt de uitkomst. Je moet veel zorg besteden aan de juiste vraag. Je moet mensen meenemen in de afweging die gemaakt moet worden en dus geen geïsoleerde vragen voorleggen, maar keuzes, afwegingen en alternatieven in samenhang presenteren. Want als je gaat vragen of je een bepaalde gunstige regeling wel of niet moet afschaffen, dan weet je al welk antwoord je krijgt: leden willen de voor hen gunstige regels behouden. Je moet verwachtingen dus ook helder communiceren en benadrukken dat je als bestuur en onderhandelaars een eigen verantwoordelijkheid hebt. Een ander belangrijk punt dat ik u wil voorleggen is de discussie over innovatie en de kenniseconomie. Nederland hoort bij de top van innovatieve landen en heeft een zeer hoge wetenschappelijke output als je het afzet tegen de kosten en vergelijkt met andere landen. De politiek wil dat we dit volhouden. Wat vindt u dat dit betekent voor wetenschappers in Nederland? En moet de VAWO in deze discussie een (andere) rol op zich nemen? Ik denk dat wetenschappers en de VAWO
3
zich meer moeten uitspreken over de verhouding tussen fundamentele wetenschap en topsectoren. Ikzelf ben daar pragmatisch in. Je zult je moeten concentreren op enkele gebieden als je beperkte middelen hebt. Maar er moet ook meer aandacht komen voor fundamenteel onderzoek. Daarnaast zou er meer aandacht moeten worden besteed aan interdisciplinair onderzoek rondom grote maatschappelijke issues. Het is verwarrend dat die twee opvattingen vaak in elkaar worden geschoven, terwijl het topsectorenbeleid meer op de korte termijn is gericht en fundamenteel onderzoek en onderzoek naar grote maatschappelijke issues vaak om de middellange termijn gaat. Bovendien is er voor de laatste twee categorieën veel geld in Europa beschikbaar. Ik denk dat daar ook een rol voor de vakbond ligt om op dit soort vraag-
stukken en verschuivingen van budgetten te wijzen. Het budget in Europa voor kennis neemt alleen maar toe. Europa heeft geld voor de drie componenten: (top)sectoren, fundamenteel en ‘big issues’. Jullie zouden erover na moeten denken hoe je dergelijke ontwikkelingen in het belang van wetenschap in Nederland op de kaart zet. Ook zou er een eerlijke discussie moeten worden aangegaan over de relatie tussen het streven naar excellentie en de omgeving waarin dat gebeurt en welk gedrag daarbij hoort. Wat is goede wetenschap? Wat is nu echt top? Hoe kunnen we daaraan bijdragen met inachtneming van de ongemakkelijkheden die daarbij horen, zoals verschuivende budgetten?
pers de afgelopen jaren en dat de concurrentie tussen wetenschappers onderling en tussen onderzoekinstellingen is toegenomen, maar waar veel wetenschappers zich druk over maken is dat die concurrentieslag voornamelijk hen lijkt te treffen. Op universiteiten zie je bijvoorbeeld dat er steeds minder vaste contracten worden verleend en dat het aantal wetenschappelijk medewerkers in verhouding tot de outputeisen en het toegenomen aantal studenten achterblijft. Tegelijkertijd zie je dat het ondersteunend personeel wel vaak vaste contracten krijgt en dat steeds meer nietwetenschappers worden aangesteld op midden- en topmanagementniveau die bepalen wat er moet gebeuren.
We zitten middenin dat debat. Wat je echter ziet is dat er natuurlijk al veel meer gevraagd wordt van wetenschap-
Ik denk dat je daar op een belangrijk punt wijst. Ik vind dat onze arbeidsmarkt verder gedynamiseerd moet worden. We
4
foto: Christiaan Krouwels
Wiebe Draijer is geboren in 1965. Hij studeerde Werktuigbouwkunde in Delft. In 1992 haalde hij zijn MBA aan de Insead Business School. Vanaf 1984 werkte hij als freelance sociaal-economisch journalist voor onder meer NRC Handelsblad. Van 1990 tot 2003 was hij consultant bij adviesbureau McKinsey. In 2004 werd hij managing partner Netherlands en in 2006 managing partner Benelux bij deze organisatie. Draijer was lid van
het Innovatieplatform van overheid en deskundigen, dat innovatie en ondernemerschap in Nederland wilde stimuleren. Hij is ook mede-initiatiefnemer van het onlinediscussie- en actieplatform De Nationale Dialoog, dat van start ging onder de naam 21minuten.nl. Per 1 september 2012 is Wiebe Draijer benoemd tot kroonlid en voorzitter van de Sociaal-Economische Raad. Wiebe Draijer is getrouwd en heeft vier kinderen. (Bron: www.ser.nl)
moeten af van het idee dat ‘vast’ goed is en ‘flex’ onzeker. Vast moet minder vast worden en flex minder flex. Alle indirecte prikkels die nadelig voor flexwerkers zijn, moeten we elimineren. Het is nu bijvoorbeeld heel moeilijk voor een flexwerker om een hypotheek te krijgen. Dat moet echt veranderen.
Hoe kan een vakbond hieraan bijdragen? We hebben een belangrijke balans gevonden in Nederland en een uiterst succesvol economisch en overlegmodel gecreëerd met z’n allen. Dat moet echter wel bij de veranderende tijd aansluiten. De vakbond zou zich kunnen uitspreken over hoe zij dat voor zich ziet, meer
agendasettend. Het is nu nog teveel een zwart-wit discussie. En juist jullie als VAWO vertegenwoordigen een groep talenten die intrinsiek gemotiveerd zijn om over grote vraagstukken in het belang van de Nederlandse economie en wetenschap mee te denken. Ronald Kroeze
Competente bestuurders (hoe krijgen we ze) De bestuurders in Nederland mogen de laatste tijd niet klagen over de aandacht die ze in de media krijgen. Zo langzamerhand kan bijna iedereen wel een naam noemen van een ex-wethouder uit Roermond, of van een oudburgermeester uit Schiedam, of van een voormalig hoofd personeelsdiensten van een waterschap gevestigd in Houten, of van een voormalig decaan aan van een Delftse faculteit, of van een hoogleraar/decaan uit Tilburg, of van een voormalig CEO van een onlangs genationaliseerde bank uit Laren... Zonder al te veel moeite kan de lezer dit rijtje aanvullen tot een flinke rij van ambtsbekleders die niet alleen een aanzienlijk bovenmodaal inkomen hadden (of nog steeds hebben), maar die ook veelal jarenlang na hun indiensttreding blijkbaar niet optimaal gefunctioneerd hebben. Wat mogen wij van onze bestuurders verwachten? In ieder geval dat ze geschikt zijn voor hun taak of functie op grond van hun kennis, inzicht, vaardigheden en houdingen. Ze worden geacht op geschikte, doelbewuste, en gemotiveerde wijze proces- en resultaatgericht te zijn in de uitvoering van de opgelegde taak. Bij indiensttreding worden deze competenties (naar ik hoop) getoetst door een sollicitatie- of benoemingscommissie. Maar na hun indiensttreding kunnen de bestuurders veelal gewoon hun gang gaan zonder dat er kritisch wordt gekeken naar de uitvoering van hun taak en naar de behaalde resultaten. Laat staan dat ze hierop beoordeeld worden. Maar eigenlijk zijn onze bestuurders gewoon werknemers met een tijdelijk of vast dienstverband. Goed werkgeverschap betekent dat ook deze groep van werknemers elk jaar beoordeeld dient te worden door een onafhankelijke commissie. Hoe dat precies uitgevoerd moet worden, lijkt mij meer het werk voor de werkgevers en de vakbond voor bestuurders. Voor de doorstroming binnen deze groep van werknemers voel ik veel voor een plan dat indertijd is voorgesteld door een oud-decaan en thans de bevlogen en inspirerende rector van mijn mooie universiteit. Het plan (genaamd forced banding) was eigenlijk bestemd voor al het wetenschappelijk personeel, en is gebaseerd op een Gauss kromme. Aangezien ik (als toegepast-wiskundige) een zwak heb voor bestuurders die
de wiskunde ook echt toepassen, dan begrijpt u waarschijnlijk dat dit plan door mij van harte werd ondersteund. Dat het plan geen steun vond binnen mijn universiteit heeft mij hogelijk verbaasd. Het plan forced banding was en is simpel, en had er toe kunnen leiden dat mijn universiteit een echte topuniversiteit zou zijn geworden. Ware het niet dat al die ODC-, OR-, en LO-commissies het plan op terroristische wijze getorpedeerd en afgeschoten hebben. U zult zich afvragen wat het plan inhield. Eenvoudig gezegd kwam het hier op neer: leg alle beoordelingen naast elkaar gerangschikt van excellent tot onvoldoende. Slechts 10% van de beoordelingen mocht excellent zijn, en tegenover iedere beoordeling excellent moest een beoordeling onvoldoende worden gegeven. U begrijpt hoe de Gauss kromme (bij benadering) ontstaat : 10% excellent, een grote groep (80%) met een gemiddelde beoordeling van voldoende tot goed, en een groep van 10% met een onvoldoende als beoordeling. Deze laatste groep (zo was de bedoeling) zou van onze universiteit verwijderd worden. De 10% vacatures die zo zouden ontstaan, worden weer opgevuld, en het jaar daarna herhaalt het proces van forced banding zich. Het plan zorgt voor een goede doorstroming, en zal indien toegepast op onze groep van bestuurders tot een aanmerkelijke kwaliteitsverbetering leiden. Uiteraard zal het betaalbaar moeten blijven, hetgeen betekent dat gouden handdrukken en/of dito wachtgeldregelingen niet van toepassing zijn. Nivelleren is een feest, nietwaar. En mocht het moeilijk worden om de onafhankelijke commissies (die onze bestuurders beoordelen) te vullen, dan wil ik mij bij hoge uitzondering wel aanmelden als lid (al zal de VAWO het dan moeten doen zonder deze penningmeester). Als KNVB-scheidsrechter op de Haagse en Rotterdamse velden denk ik over voldoende competenties te beschikken om te constateren of men zich aan de regels en aan de fatsoensnormen houdt. En zo niet, de gele en rode kaarten heb ik reeds in mijn bezit. Dit land kan zoveel beter. Wim van Horssen
5
Bestuurshervorming,
De eerste 25 jaar van d De universiteiten ondergingen in de jaren vijftig en zestig een metamorfose. Het is geen toeval
bureaucratie
dat de VAWO toen ontstond. Ook daarna veranderde er veel, maar veel bleef in de kern ook het-
en bezuinigingen
zelfde, al wisselden benamingen en gedaanten. De VAWO-geschiedenis aan de hand van 44 jaargangen VAWO Visies. Met een reeks telkens weerkerende thema’s. Deel 1: de eerste 25 jaar.
Bij het 25-jarig bestaan in 1988 publiceert de VAWO 116 pagina’s ergernis in een essaybundel onder de titel Wetenschap en bureaucratie. Geneticus dr. Enrico Marani (1946; sinds 2008 em. hoogleraar in Twente) 1, vertelt dat voor de aankoop
6
van zes kippeneitjes, benodigd voor het maken van eiwit-glycerine, een aanvraagbon in drievoud moet worden ingediend. Soms duurt het veertien dagen voor bestellingen arriveren. Of nog langer omdat de bon is kwijtgeraakt, of omdat de beheerder bestellingen bij bepaalde firma’s opspaart om 10 gulden vervoerskosten te besparen. In een bepaald geval komen de voor proeven benodigde stofjes na anderhalf jaar aan! Een 2000 gulden kostende proef in een schudbad mislukt omdat markeringen uitgewist blijken. De beheerder heeft, zonder overleg, viltstiften op waterbasis laten aanschaffen, omdat die goedkoper zijn dan de waterbestendige stiften.
Berustende volharding Marani’s ergernis is klein bier vergeleken bij de woede die de van overheidswege over de universiteiten uitgestorte bureaucratie bij VAWO-voorzitter F. Veringa (1925; indertijd hoogleraar Neurofysiologie in Groningen), opwekt: “Vurig idealisme binnen de universitaire gemeenschap is verkeerd in berustende volharding, en buiten haar muren is steunende waardering omgeslagen 1) Voorzover we die hebben kunnen achterhalen, vermelden we bij de VAWO-prominenten geboorte- en eventueel sterfjaar.
in triomfantelijke machtsuitoefening jegens haar.” Een belangrijke reden voor de oprichting van de VAWO was een Civitas Academica tot stand te brengen: met collegiale structuren, in de plaats van de almacht van de hoogleraren, en met een cultuur van samenwerking met de studenten, die als volwassen partners werden gezien. Veringa: “Maar in de jaren van koude oorlog waren de toenmalige regeerders vooral bevreesd voor een marxistische revolte; het was de druk van deze vrees die de WUB’70 [Wet Universitaire Bestuurshervorming van 1970, red.] over ons bracht, niet met de intentie de Civitates te stichten, maar om gewelddadige nihilistische krachten te ontladen op een speeltje, een prijs gegeven stukje samenleving: de Universiteiten.” Ja, zegt Veringa, er ontstonden in de beginjaren zeventig waarlijk collegiale structuren, vooral in de bètasfeer. Maar er kwam vooral ook politisering, monumentale inefficiëntie van besturen, en teruggang van productiviteit en kwaliteit. Tien jaar na de WUB’70 waren er talloze goede redenen voor sanerende maatregelen, maar “in het hele scala van maatregelen, vanaf de schoffering van de hoogleraren en de degradatie van de helft van de WHM’s [wetenschappelijk hoofdmedewerkers], via het bedrog met het tweefasenbeleid [voorloper van het bachelor-mastermodel, die grenzen stelde aan de studieduur!], de bedrog uitlokkende VFO [voorwaardelijke financiering onderzoeksprogramma’s] en de
kwetsende Inspectie W.O., tot en met het schandaal van de studiefinanciering en het dolle amok van TVC en SKG [Taakverdeling en concentratie wetenschappelijk onderwijs, resp. Selectieve Krimp en Groei, beide bedoeld om het aanbod van een reeks studies te beperken tot een of enkele universiteiten], in dit hele scala is helaas (...) niets te vinden dat een kwaal of zelfs maar een symptoom bestrijdt, terwijl dit alles wel zeer ongunstige bijwerkingen blijkt te hebben.”
25 jaar nodig voor genezing Waar het om gaat, zo besluit Veringa zijn voorwoord van de jubileumuitgave, “is
an de VAWO dat de ontmoediging en demotivering van de academische staven als pus uit de geslagen wonden druipt. En dat veel van mijn collegae (...) schatten dat er 25 jaar voor nodig zal zijn om, áls de patiënt al overleeft, tot genezing te geraken: 10 jaar om de bureaucratische infiltratie op te ruimen en 15 jaar om het niveau te herstellen. Moge het zo zijn, dat komende generaties VAWO-leden toch vooral ook de ideële zijde van onze doelstelling blijven nastreven.” Inmiddels zijn we die 25 jaar verder. De VAWO koestert nog steeds die ‘ideële’ zijde van haar doelstelling. Hoe het in vergelijking met toen is gesteld met het niveau valt moeilijk te bepalen, maar een welddadig academisch klimaat kent Nederland momenteel allerminst. En we kunnen wel veilig beweren dat de bureaucratie niet is teruggedrongen; integendeel. De VAWO werd op 15 maart 1963 opgericht; in een tijd dat zich op de universiteiten grote veranderingen voltrokken. De VAWO was een bundeling van plaatselijke verenigingen van wetenschappelijke stafmedewerkers, die hun stem wilden laten horen binnen de strak hiërarchisch georganiseerde universiteiten. Die verenigingen bestonden vaak al een jaar of tien.
Explosieve groei In de jubileumbundel schetst Veringa de ontwikkeling op zijn universiteit, die van Groningen, met de vooronderstelling dat deze de landelijke tendens goed weerspiegelt. Die tendens is: explosieve groei van het aantal stafleden (en studenten, maar daarover heeft Veringa geen bruikbare cijfers), een nog veel sterkere groei van wat tegenwoordig het ondersteunend en beheerpersoneel (OBP) wordt genoemd, en ver achterblijvende financiële middelen voor huisvesting en apparatuur. 1962: De begroting van de Rijksuniversiteit Groningen beloopt 35,2 miljoen gulden (16 miljoen euro). Aan wetenschappelijk personeel wordt 14,8 miljoen gulden uitgegeven, aan OBP 1,4 miljoen. De resterende 19 miljoen gaat
1963-1988 miljoen gulden te besteden. Aan WP wordt nu 238 miljoen uitgegeven, aan OBP 36 miljoen. Voor het overige resteert nog slechts 86,5 miljoen. “Het komt erop neer”, schrijft Veringa, “dat een dalende formatie het met verouderde apparatuur moet zien te redden.”
De helft, maar dan dubbel
Frans Veringa, voorzitter van 1985 tot 1989
op aan huisvesting, apparatuur e.d. 1967: Dit jaar geeft de RUG 107 miljoen gulden uit. Het WP kost nu 50,4 miljoen, het OBP 5,3 miljoen. De overige uitgaven bedragen ruim 51 miljoen. 1972: Inmiddels is de RUG-begroting opgelopen naar 186 miljoen, waarvan 117 miljoen voor het WP en 15 miljoen voor het OBP. Voor huisvesting en apparatuur rest 54 miljoen. 1977: De RUG-begroting beloopt 362 miljoen gulden: 231 miljoen voor het WP, 33 miljoen voor het OBP, 98 miljoen voor de rest. 1982: 439 miljoen gulden gaat er bij de RUG uit. 265 miljoen voor het wetenschappelijk personeel, 51 miljoen voor het OBP. De overige uitgaven bedragen 123 miljoen. Samengevat: door groei en inflatie is de RUG-begroting in twintig jaar 12,5 keer zo hoog geworden. De lasten aan WP werden 18 keer zo hoog, die voor het OBP 36,5 keer, de overige kosten 6,5 keer. Dan komt de regering met een zware bezuiniging op het WO. In 1987 heeft de Groningse universiteit nog ‘maar’ 360,5
Hoe ziet het beeld er 25 jaar later uit? Hoeveel studenten de Rijksuniversiteit Groningen in de jaren zestig en zeventig telde, hebben we niet kunnen achterhalen. Maar in 1987 waren het er 14467. Het WP telde toen 1699 fte’s (staf/ studentenratio 1:8,5), het OBP 1547 fte’s. Promovendi hadden geen dienstverband en werden niet meegeteld. Op 31 december 2011 had de RUG ruim 28000 studenten. De wetenschappelijke staf telde exclusief promovendi 1421 fte’s (staf/studentenratio 1:19,7). Er waren voor 624 fte’s werknemer-promovendi bij de RUG. (Tellen we hen mee bij het WP, dan is de staf/studentenratio 1:13,7). Het OBP was goed voor 1611 fte. Anno 2013 bedraagt de begroting van de RUG zo’n 600 miljoen euro, waarvan naar schatting 335 miljoen aan personeelslasten. Met circa 265 miljoen zijn de overige uitgaven gestegen tot circa 45% van de begroting; in 1987 was dat nog maar 25%. Veringa’s opmerking over een dalende formatie en verouderde apparatuur lijkt tegenwoordig dus nog maar voor de helft te kloppen... Maar die helft telt dan eigenlijk wel weer dubbel! De verhouding WP/promovendi/OBP van 39 om 17 om 44% bij de RUG komt goed overeen met het landelijke beeld. Alle universiteiten samen hadden per 31 december 2011 voor 42877 fte aan personeel in dienst: 15888 aan WP (37%), 8797 aan promovendi (20%) en 18282 fte aan OBP (43%). De cijfertjes vertellen natuurlijk slechts een deel van het verhaal, maar je kunt er in ieder geval niet uit afleiden dat de bureaucratie er minder op is geworden. Wetenschappers moeten voortdurend verantwoording afleggen. Tegenwoordig komt daar dan nog de jacht op onderzoeksubsidies bij, met een
7
VAWO Visie, 1e jaargang, nummer 1 (februari 1969)
8
slaagkans van veelal minder dan 10% per schot. Dan is er nog de valorisatie-mode, al is die minder nieuw dan het lijkt. Al in de jaren zeventig zeiden velen, vooral van buiten de academische muren, dat de wetenschap dienstbaar moest zijn aan maatschappij en samenleving. Toen kwam die vraag vaak ook van ‘links’ (maatschappelijke relevansie), terwijl nu bovenal aan toepassingen door het bedrijfsleven wordt gedacht. Maar het
HORDE BUREAUCRATEN ZORGT VOOR EIGEN ‘NACHWUCHS’ is een van die vele thema’s, net als bijvoorbeeld de (gebrekkige) begeleiding van promovendi, die in 44 jaargangen VAWO Visie telkens weer opdoemen. Als prelude daarop nog één opmerking uit de essaybundel van 25 jaar geleden, van klinisch psychologe en schrijfster Marijke Höweler (1938-2006): “Wat zou het fijn zijn als publicaties werden gelezen in plaats van geteld.”
Pensioenleeftijd hoogleraren Het eerste nummer van VAWO Visie (als maandblad) verschijnt in februari 1969. De uitgave is de opvolger van een mededelingenblad, waarvan in de
VAWO-archieven helaas geen spoor is terug te vinden, maar dat VAWOmededelingen als treffende titel had. Van de eerste jaren is weinig meer bekend dan de namen van enkele bestuursleden, van wie Jim Polak waarschijnlijk de eerste voorzitter was. Voorzitter Hans Landsmeer (1919-1999), anno 1969 hoogleraar Anatomie in Leiden, introduceert VAWO Visie met onder andere de volgende zinsnede: “De VAWO heeft de interacties binnen het wetenschappelijk corps en de gehele universitaire constellatie (waarvan het wetenschappelijk corps deel uitmaakt) tot objekt van waarneming, beoordeling en beïnvloeding, omdat zij vanuit haar specifieke positie het universitaire bestel als geheel binnen haar gezichtsveld heeft en vanuit dit waarnemingspunt de problematiek van wetenschappelijk onderwijs en wetenschapsbeoefening noodzakelijkerwijs bestrijkt.” De meest spectaculaire opmerking in het eerste nummer zit verstopt in een voetnoot bij een artikel van dr. E. Abma over de (geringe) mogelijkheden bij de Landbouwhogeschool in Wageningen om vanuit een lagere rang door te stromen naar een hoogleraarspositie. In de voetnoot pleit hij ervoor hoogleraren “niet op hun zeventigste, doch op hun vijfenzestigste jaar met pensioen te laten gaan”. In het tweede nummer neemt hij dit grotendeels terug: de hoogleraren
zouden bij een vervroegd emeritaat gecompenseerd moeten worden voor hun inkomensderving, die in vijf jaar honderd- tot tweehonderdduizend gulden zou belopen. Het thema keert in latere nummers nog enige keren terug, waarbij de een vindt dat juist het WP in andere rangen gecompenseerd zou moeten worden voor het feit dat zij níet tot hun zeventigste mogen doorwerken, terwijl de ander de 70-jarige pensioenleeftijd een toegezegd onderdeel van de arbeidsvoorwaarden van de hoogleraren noemt. Uiteindelijk wordt ervoor gepleit de pensioenleeftijd geleidelijk te verlagen naar 65 jaar. Het derde nummer leert ons, in een terugblik op 1968, iets over de vroege geschiedenis van de VAWO. De eerste werknemer van de VAWO, die het bestuur ondersteunde, was mw. H. Schimmel-Meijer. Ze nam in september 1968 afscheid. Op 22 juli 1968 krijgt de VAWO een directeur in de persoon van de onlangs overleden mw. mr. W.E. (Ina) van der Kolk-Bal, die jarenlang, tot april ‘95, hét gezicht van de VAWO zou zijn. Enkele maanden later krijgt de VAWO bovendien een secretaresse in de persoon van mw. A.J.M. ScheltensGroen. Na anderhalf jaar maakt ze plaats voor mw. M.J. van Geer. In deze periode ondersteunt mw. L.A. Dilrosun het bureau bij de financiële administratie. Ook in 1968 sluit de VAWO zich aan bij de
VAWO Visie, 11e jaargang, nummer 1 (maart 1979)
CHA (Centrale van Hogere Ambtenaren), een van de voorlopers van de huidige CMHF (Centrale van Middelbare en Hogere Functionarissen bij Overheid, Onderwijs, Bedrijven en Instellingen). Aansluiting bij de CHA is voor de
Ina van der Kolk-Bal, van 1968 tot 1995 VAWOdirecteur. Ze overleed in april jl.
VAWO het toegangskaartje tot het Georganiseerd Overleg van onderwijsvakorganisaties met het ministerie van Binnenlandse Zaken, over de arbeidsvoorwaarden van ambtenaren en daarmee ook het onderwijspersoneel.
Bestuursstructuur Vanaf de zomer van ’69 is het allesoverheersende thema in VAWO Visie de toekomstige bestuursstructuur van de universiteiten. In juni brengt minister Gerard Veringa (niet te verwarren met de
latere VAWO-voorzitter) er een nota over uit. Met twee punten in het bijzonder heeft de VAWO moeite. Veringa wil in de universiteitsbesturen mensen uit het bedrijfsleven als vertegenwoordigers van ‘de maatschappij’; de VAWO vindt dat dit overheidsfunctionarissen moeten zijn. Een jaar later gebeurt in de WUB’70 geen van beide. Verder noemt de nota-Veringa de hoogleraren en de wetenschappelijke staf als afzonderlijke geledingen die in de besturen vertegenwoordigd dienen te zijn, waarbij de lectoren afhankelijk van het bestuursniveau dan wel bij hoogleraarsgeleding, dan wel bij de stafgeleding worden gerekend. Al vanaf haar oprichting staat de VAWO op het standpunt dat alle categorieën wetenschappelijke werkers een functionele eenheid vormen: het wetenschappelijk corps. In een hoorzitting van de Tweede Kamer draagt dr. O. (Moorman) van Kappen (thans KNAW-lid en em. hoogleraar Nederlandse rechtsgeschiedenis in Nijmegen), die de VAWO vertegenwoordigt in het Georganiseerd Overleg, het standpunt van de VAWO uit. In de WUB verliezen de hoogleraren hun bijzondere positie grotendeels. Volgens J.J.A. (Jacques) van Doorn (19252008, lange tijd hoogleraar Sociologie in Leiden en Rotterdam, vanaf ’87 columnist van NRC Handelsblad), was
dit de opmaat tot de bureaucratisering van de universiteiten. “... een nieuw bestuursmodel: de democratische universiteit. De verantwoordelijke elite, de hoogleraren, werden uit het zadel gewipt en ‘raden’ kregen de hoogste macht. Ziende dat dit niet goed ging, besloot het departement [van Onderwijs en Wetenschappen] tot een tweede revolutie, zonder overgens de ‘verworvenheden’ van de eerste ongedaan te maken: de bureaucratische tegenrevolutie.” (...) Men trok “een horde van bureaucraten aan die, zoals gebruikelijk, voor hun eigen ‘Nachwuchs’ zorgden. Daarmee was de bureaucratische tussenstructuur geschapen waarlangs de departementale regelzucht zich kon uitleven. De stroom van papier kwam nu in goede handen: niet meer van de vroegere wetenschapsbeoefenaren die de papiermassa vermoeid opzij schoven, maar van bureaumedewerkers die met energie aan de slag gingen om de aangerekte stukken te analyseren, interpreteren, excerperen en distribueren, zo mogelijk in daartoe belegde vergaderingen en daartoe ingestelde commissies.” De eerste jaargang van VAWO Visie wordt afgesloten met een minutieus verslag van de Algemene Ledenvergadering, die besluit het VAWO-lidmaatschap ook open te stellen voor academici – en eventueel, ter beoordeling van het
9
VAWO Visie, 14e jaargang, nummer 1 (januari 1982). Vanaf nu wordt het blad een tijdlang opgevrolijkt met mysterieuze plaatjes (zonder uitleg of bronvermelding)
bestuur, ook niet-academici – met een universitaire beheerfunctie.
Beknotting
10
Het duurt nog een tijd voor de WUB daadwerkelijk wordt ingevoerd. In de VAWO-kolommen komen met regelmaat ‘implementatie’-problemen aan de orde. Over zetelverdelingen, de manier waarop de verkiezingen moeten worden gehouden en zo meer. Sommige hoogleraren kunnen de veranderingen niet verteren. VAWO Visie publiceert begin 1971 een brief waarin hij ontslag vraagt van D. Thoenes (1930), hoogleraar in de Twentse afdeling chemische technologie, eerder mede-ondertekenaar van een (vergeefs) adres van Leidse hoogleraren aan het parlement: de gekozen Afdelingsraad mist zijns inziens deskundigheid op het gebied van de opleiding, zijn functie is “zodanig beknot dat deze op de duur voor mij onvoldoende is voor een volledige dagtaak” en zijn afdeling heeft al een aantal jaren “de eisen van ‘democratisering’ laten prevaleren boven de eisen welke een goede scheikundig-ingenieursopleiding stelt”. Thoenes’ wetenschappelijke loopbaan was overigens niet werkelijk voorbij. In 1996 ging hij bij de TU Eindhoven met emeritaat. Het januarinummer van 1971 bericht ook over Kamervragen aan minister Veringa over het afwijzen door de Gemeentelijke
Universiteit van Amsterdam van een sollicitante, omdat zij zwanger bleek te zijn. Dat mag niet volgens de VN-verklaring over de rechten van de vrouw, die door Nederland is onderschreven. Maar Veringa vindt dat de universiteit best rekening mag houden met de vraag “of de door de zwangerschap te verwachten arbeidsongeschiktheid binnen de organisatie kan worden opgevangen”.
Buurlanden De tweede VAWO Visie van 1971 geeft een beeld van de democratiseringsperikelen op de universiteiten in buurlanden. Op een studiedag van de Universitas Belgica, de toenmalige zustervereniging van de VAWO bij de zuiderburen, waar eveneens democratisering van het bestuur op stapel staat, blijken de meningen scherp verdeeld. Sommigen vinden dat “niet alleen het bestuur, maar het gehele universitaire onderwijs” moet worden gedemocratiseerd via gemakkelijke toelating en een recht op studietoelagen. Dan moet ook de leerstof worden aangepast, “want die is nu voor de doorsnee student te moeilijk”. Ook moeten studenten, binnen zekere grenzen, hun eigen studietempo kunnen bepalen. Andere opvattingen staan daar lijnrecht tegenover: de universiteiten zijn in crisis geraakt door onder
meer “de studentencontestatie op een dogmatisch-filosofisch modesubstraat”, zijn “speelbal en slachtoffer van politieke en filosofische stencils”. Het bestuur moet weliswaar niet aan “de salons van de professoren” worden overgelaten, maar studenten moeten niet mee beslissen, “want tegen deze zelfvernietigende groep zijn geen sancties bij wanbeheer mogelijk”. Frankrijk, waar de studentenrevolte van mei ’68 (VAWO Visie verwijst er nauwelijks naar) de democratiseringsgolf op gang bracht, is al een stap verder. En daar blijken studenten het nogaleens af te laten weten bij vergaderingen van de
EEN BESTUURSCRISIS VAN ENKELE JAREN GELEDEN raden. Logisch vindt de Franse auteur: het zijn op de universiteiten immers maar passanten. In Duitsland wordt nog met diverse, meer en minder democratische modellen geëxperimenteerd. Hier vinden de wetenschappers en de studenten de talrijke vergaderingen op diverse niveaus een zware belasting; de meeste studentenvertegenwoordigers houden het na hooguit een jaar alweer voor gezien.
VAWO Visie, 19e jaargang, nummer 1 (januari 1987)
De situatie aan de Italiaanse universiteiten wordt als een chaos beschreven. Er zijn nauwelijks nog toelatingsvoorwaarden en de studenten zijn volledig vrij in het kiezen van hun vakken. Ze moeten nog wel een bepaald aantal examens doen, maar vaak zijn dat “collectieve examens over een door de studenten zelf gekozen actueel ideologisch onderwerp”.
in VAWO Visie, voorloper van Kröller/ Meeùs), dat academici ook gunstige hypotheken aanbiedt, maar tevens de mogelijkheid om deel te nemen aan VAWO-groepsreizen, naar Berlijn of Spanje bijvoorbeeld, of naar Beiroet en Caïro. In oktober ‘74 vindt voor het laatst zo’n reis plaats, naar Turkije.
Crisis en het ei van Heertje Op reis met de VAWO Eind jaren zestig, begin jaren zeventig heeft de VAWO een tamelijk stabiel ledental van rond de 2700. In 1968 betalen ze 20 gulden contributie per jaar. Om de uitbreiding van het bureau met een directeur en het uitgeven van VAWO Visie mogelijk te maken, gaat dit bedrag in 1969 omhoog naar 50 gulden. Maar allerlei lasten (loonkosten, huur, professionalisering van VAWO Visie, contributie-afdracht aan koepelorganisatie CHA) stijgen snel. Het VAWO-bestuur vindt dat het de contributie voor leden die aan het begin van hun loopbaan staan niet verder kan verhogen. In 1971 wordt besloten de contributie inkomen-afhankelijk te maken: 50, 60 of 80 gulden. Waarbij het prettig uitpakt dat 60% van de leden in de hoogste categorie valt (met een bruto maandsalaris boven de 2500 gulden). Het VAWO-lidmaatschap biedt ook zo z’n bijzondere voordelen. Niet alleen korting op de ziektekostenverzekering bij OHRA of Pro Civibus (trouwe adverteerder
In 1971 gaat het slecht met de Nederlandse economie. De inflatie gaat richting 7%, terwijl voor 1972 een gemiddelde stijging van de cao-lonen van 14% wordt voorzien en een extra tekort op de betalingsbalans van 5 miljard gulden. Econoom en VAWO-lid Arnold Heertje (1934; KNAW-lid en tot 2006 hoogleraar aan de Universiteit van Amsterdam) bepleit bevriezing van de ambtenarensalarissen boven de 30.000 gulden per jaar. De CHA ziet niets in dit ‘ei van Heertje’. De ambtenarencentrale heeft becijferd dat de ambtenarensalarissen sinds 1965 al 30% of meer bij de lonen in het bedrijfsleven zijn achtergebleven. De reacties uit VAWO-kring zijn zeer verdeeld. Het VAWO-bestuur besluit aan een enquête onder de leden over een rapport van het bureau McKinsey, dat voorstellen doet voor een selectieve propedeuse, beperking van de studieprogramma’s tot vier of vijf jaar, en voor planningsprocedures in het hoger onderwijs, een vraag over het voorstel van
Heertje toe te voegen. Met uitzondering van het voorstel tot verkorting van de studieprogramma’s, waarover de meningen sterk verdeeld zijn, ziet de grote meerderheid van de VAWO-leden veel goeds in de aanbevelingen van McKinsey. Slechts een kwart steunt de ideeën van Heertje. Latere VAWO Visies leren niet duidelijk hoe dit afliep. Wel dat de inflatie voortgierde en dat in februari 1973 50.000 ambtenaren in Den Haag demonstreerden tegen allerlei hen opgelegde heffingen en kortingen (o.a. op de pensioenen).
Doorgelicht In juni 1971 publiceert VAWO Visie het rapport van een commissie die de VAWO moest ‘doorlichten’. De commissie was in het leven geroepen naar aanleiding van een voorstel om de VAWO een federatieve structuur te geven, waardoor de plaatselijke VAWO-afdelingen meer invloed zouden kunnen uitoefenen op het landelijke VAWO-beleid. Het rapport van de doorlichtingscommissie is zo diplomatiek geformuleerd dat 42 jaar later moelijk te doorgronden valt wat er nu werkelijk aan de hand was. Het lijkt erop dat sommige leden of een aantal afdelingen het niet eens waren met de koers van het bestuur. Als het rapport in het najaar op de Algemene Ledenvergadering wordt besproken, wordt verwezen naar “de bestuurscrisis van enkele jaren geleden”, zonder dat
11
12
daarover verder iets duidelijk wordt. Het rapport leert ons in ieder geval dat bij de oprichting in 1963 werd bepaald dat de VAWO een aantal plaatselijke afdelingen zou omvatten, maar dat de leden individueel toegang hadden tot de algemene ledenvergadering. Deze vergadering koos een algemeen en een dagelijks bestuur. In 1968 werd het algemeen bestuur opgeheven en een ledenraad ingesteld met vertegenwoordigers per afdeling, die het dagelijks bestuur – nu kortweg bestuur genoemd – ging adviseren. Daarnaast bleef de algemene ledenvergadering met beslissingsbevoegdheid voortbestaan. Niet echt een probleem, want in de praktijk bestonden ledenraad en algemene ledenvergadering vrijwel uit dezelfde personen. De doorlichtingscommissie kwam tot de conclusie dat de meeste VAWOafdelingen geen voldoende sterke organisatiestructuur kennen om binnen een federatief opgebouwde VAWO goed te kunnen functioneren. De commissie wil de algemene ledenvergadering laten voortbestaan, maar de beslissingsbevoegdheid bij de ledenraad leggen, waarbij de afgevaardigden het stemmental van hun plaatselijke afdelingen inbrengen. In oktober treedt het voltallige bestuur af. Voorzitter Landsmeer wordt opgevolgd door de Leidse scheikundige dr. R. Louw (1936; later, tot 2002, hoogleraar Milieuchemie) . Over het rapport van de doorlichtingscommissies volgen nog de nodige discussies, voordat najaar 1973 nieuwe statuten worden aangenomen waarmee de Algemene Ledenvergadering verdwijnt en de Ledenraad het hoogste verenigingsorgaan wordt.
Ledenvergadering over de vraag of het VAWO-lidmaatschap ook moet worden opengesteld voor hogeschoolmedewerkers. De kwestie wordt “aangehouden”. In werkelijkheid wordt er niet meer op teruggekomen. VAWO Visie blinkt in deze periode uit in lange samenvattingen van, en beschouwingen over een hele reeks van rapporten en overleggen. Een paar korte berichten springen ertussenuit. Zo wordt duidelijk gemaakt dat het wetenschappelijk personeel de opdracht om studenten op te sporen die het in één klap van 200 naar 1000 gulden verhoogde collegegeld niet hebben betaald, niet hoeft uit te voeren, omdat daarmee de vertrouwensrelatie docent-student zou worden verstoord. Verder neemt de VAWO stelling tegen de inmenging in universitaire aangelegenheden door het Griekse kolonelsregime. En ten slotte valt een bericht op over een Sociale Academie-scriptie, waarin wordt gepleit voor een flexibele pensioenleeftijd van 63 tot 68 jaar... Op 1 januari 1973 treedt Thea de Groot als secretariaatsmedewerker in dienst van de VAWO. Ze zal de VAWO trouw blijven tot visuele problemen haar in
EEN INGESLAPEN GROEP COLLECTIEF VERZEKERDEN 2005 tot afscheid dwingen. Haar stem was vele VAWO-leden vertrouwd en is dat nog, want het antwoordapparaat van het VAWO-bureau is zo aan die stem aan gehecht dat het de door Thea de Groot ingesproken boodschap niet door een andere laat vervangen...
Ledenlijst In maart ’72 publiceert VAWO Visie de namen en adressen van alle bijna 2700 VAWO-leden, gerangschikt per instelling, plus die van de abonnees van VAWO Visie! Meer dan een derde van de leden werkt aan de Universiteit van Amsterdam. In de volgende anderhalf jaar wordt nog enkele keren een ledenlijst gepubliceerd, maar daarna lijkt privacy toch een overweging te zijn geworden. In het najaar discussiert de Algemene
Ingeslapen Eind 1973, begin 1974. Terwijl binnen de CHA de Sector Wetenschappelijk Onderwijs wordt opgericht (met een voorzitter en secretaris van de VAWO), gaat de CHA een federatie aan met de Nederlandse Centrale van Hoger Personeel (NCHP): de Centrale Federatie van Hogere Fuctionarissen (CFHF). Dat wordt in VAWO-kring niet met gejuich ontvangen. De NCHP is uitgesproken
Henk de Haan, voorzitter van 1975 tot 1980
tegen nivellering van salarissen en heeft zich op dat punt bij de Hoogovens dwars tegen de andere bonden gekeerd. Dat zint met name de afdeling Amsterdam niet. In een boze open brief aan het landelijke VAWO-bestuur pleit de afdeling ervoor dat de VAWO zich bij een andere koepel aansluit: “... De identiteit van de VAWO is voor de buitenstaander niet geheel ten onrechte die van een ingeslapen groep collectief verzekerden bij Pro Civibus. Die zelden een standpunt inneemt en nog nooit ergens een behoorlijke studie van heeft gemaakt.” Met het geld dat de VAWO afdraagt aan de CHA “en met het talent dat in de VAWO is verzameld, kunnen geheel andere en veel vruchtbaarder wegen worden bewandeld”. Het VAWO-bestuur houdt een enquête, waaruit blijkt dat het Amsterdamse standpunt elders in het land weinig weerklank vindt. Als kort daarop het kabinet voorstelt de salarissen van nog aan te stellen academici fiks te verlagen, spreekt in het overleg daarover alleen de CHA zich ertegen uit. De samenwerking in ambtenaren-vakverenigingsland houdt stand. Sterker: in april 1974 richten onder andere CHA en NCHP de Raad van Overleg voor Middelbaar en Hoger Personeel (Raad MHP) op. De Unie BLHP (Beambten, Leidinggevenden en Hoger Personeel),
zelf een fusie van vier bonden, sluit zich hier al snel bij aan. Ondanks verzet van NVV, NKV (in ’82 samengegaan in FNV) en CNV krijgt de Raad MHP in ’76 een plaats in de SER, en een jaar later in de Stichting van de Arbeid (hoewel dit laatste pas in 1980 wordt geformaliseerd). In oktober 1980 wordt de naam gewijzigd in Vakcentrale voor Middelbaar en Hoger Personeel MHP. In 1979 is de CHA omgedoopt in Centrale voor Middelbare en Hogere Ambtenaren (CMHA). De NCHP wordt de Vereniging voor middelbaar en hoger personeel (VHP) en de Unie BLHP wordt De Unie, vakbond voor industrie en dienstverlening. De Unie, de VHP en de MHP waren geruimte tijd naast elkaar gehuisvest in Houten. Het VAWObureau bleef nog geruime tijd in Utrecht gevestigd. Pas toen de VAWO de huur kreeg opgezegd, verhuisde het bureau naar Houten, als buur van een belangrijk deel van de CMHF.
Effect? We hebben hier een grote sprong in de tijd gemaakt en dat is maar goed ook, want VAWO Visie blijft zich jarenlang kenmerken door oeverloze saaiheid. Het is natuurlijk ook geen sinecure steeds zestien pagina’s te vullen, zelfs niet als van 11 of nummers per jaar wordt teruggegaan naar 8 (1972-1974). Maar ook als er nog maar 5 (1975), 4 (1976, ’77) of 2 (1978) nummers per jaar verschijnen, wordt het blad er niet veel spannender
op. Vele pagina’s worden in deze periode gevuld met de gedetailleerde financiële jaarverslagen en begrotingen van de VAWO, alsmede de op de universiteiten geldende salarisschalen. Daarnaast zijn er uitvoerige beschouwingen en becijferingen naar aanleiding van diverse rapporten. Of deze enig effect sorteren, wordt de lezer nooit duidelijk gemaakt. Maar de VAWO had ongetwijfeld invloed in het Georganiseerd Overleg en waarschijnlijk ook ‘achter de schermen’. Verder valt op dat de verslagen van de leden(raads)vergaderingen een tijdlang niet meer gepubliceerd worden. Het kolofon in VAWO Visie leert wel dat het bestuur met enige regelmaar wordt ververst. Najaar 1973 wordt dr. L. van der Plas voorzitter, een jaar later neemt dr. I. Molenaar het stokje over (over geen van beiden is nadere informatie gevonden). Weer een jaar later is Henk de Haan (1941) aan de beurt. Hij houdt het jaren vol. De Haan was van 1973 tot 2005 hoogleraar (internationale) Economie in Groningen, zat tien jaar voor het CDA in de Tweede Kamer en vervulde nog tal van andere functies.
Nieuw jasje
Ook indertijd riep VAWO Visie binnen de vereniging weinig enthousiasme op. Dat wordt duidelijk uit het verslag van de Ledenraad van december 1978: “De vergadering wil VAWO Visie een kans geven om zijn leven te beteren. Een redacteur met wat meer vrije tijd werd aangesteld. Op diens verzoek zal de ledenraad gaan sleutelen aan een redactiestatuut (...) Er mag gezocht worden naar een columnist en er is financieel ruimte geschapen om 5 à 6 nummers van VAWO Visie te doen uitkomen in 1979.” Er verschijnt in VAWO Visie ook een oproep aan leden om zich als redacteur aan te melden. Dat was al vaker gebeurd en zou nog veel vaker gebeuren; helaas zelden met succes. Het gebeterde leven komt begin 1979 allereerst tot uiting in de vorm: het blad Thea de Groot, mw. mr. E.H. Haartsen-Kroeze en Ina van der Kolk-Bal krijgt een wat geliktere in 1982 op het VAWO-kantoor in de Mulderstraat te Utrecht
cover. En er komen enige tijd fotootjes in (meestal van zeer matige kwaliteit). Maar inhoudelijk verandert er weinig tot niets, en het lukt ook in 1979 niet om meer dan twee nummers uit te brengen. In 1980 zijn het er echter weer vier. Dat jaar komt weer de discussie op wie als VAWO-lid geaccepteerd kan worden. In 1969 was besloten het VAWO-lidmaatschap ook open te stellen voor academici – en eventueel, ter beoordeling van het bestuur, ook niet-academici – met een universitaire beheerfunctie. Dat leidde er, overigens pas in 1973, toe dat de betekenis van VAWO (“Vereniging van Academici bij het Wetenschappelijk Onderwijs”) uit de verenigingsstatuten werd geschrapt., alhoewel deze in VAWO Visie vrolijk gehandhaafd bleef. De genoemde bestuursbeoordeling wordt in 1974 vervangen door een salarisgrens en nu, in 1980, wordt in de Ledenraad voorgesteld die grens te verleggen of op te heffen. Het bestuur is tegen omdat dit “de identiteit van de VAWO zou aantasten” en omdat “door het verruimen van de mogelijkheden voor het lidmaatschap geen noemenswaardige groei van het ledental zal ontstaan, terwijl hiertegenover een vergroting van de beslasting van het bureau zal plaatsvinden door de toetreding van leden met eigen specifieke problemen”. De Ledenraad kan het over de kwestie niet eens worden en schuift de kwestie voor zich uit. Dat doet ze later nog diverse keren. Eind 1980 treedt De Haan af als voorzitter. Hij wordt opgevolgd door Lammert Leertouwer (1932), tot 1997 hoogleraar Godsdienstwetenschappen en van 1991 tot 1997 ook rector magnificus in Leiden.
Kernnota In februari 1981 doemt een kwestie op die de VAWO-gemoederen en die van het WP in het algemeen danig zal beroeren. Minister Pais moet bezuinigen op de onderwijsbegroting en lanceert, buiten het Georganiseerd Overleg van bonden en ministerie van Binnenlandse Zaken om, het plan om de salarisschaal voor wetenschappelijk hoofdmedewerkers ‘af te toppen’ en de doorstroming van wetenschappelijk medewerkers naar de positie van wetenschappelijk
13
14
hoofdmedewerker drastisch te beperken. De eerste maatregel heet tijdelijk te zijn, de tweede is meer structureel van aard. Pais neemt hiermee een voorschot op de zogenoemde Kernnota over de toekomstige opbouw van het wetenschappelijk corps. In mei 1981 komt het kabinet Van Agt-I, waarvan Pais deel uitmaakt, ten val. In juli publiceert Pais als demissionair minister de Kernnota, maar het is zijn opvolger (en ook voorganger) Van Kemenade in het kabinet Van Agt-II die de zaak in september op zijn bord krijgt. Pais heeft nog wel de Tweefasenstructuur door het parlement geloodst, met propedeuse en doctoraal als eerste en een onderzoeksopleiding als tweede fase; de tweede fase zou oorspronkelijk een of twee jaar duren en voor velen toegankelijk zijn, maar werd uiteindelijk een beperkt toegankelijk vierjarig promotietraject met assistenten- of onderzoekers-inopleiding (AIO’s en OIO’s) oftewel (vanaf 2003) promovendi. De Kernnota houdt een grootscheepse herstructurering van het wetenschappelijk corps in. Daar worden natuurlijk allerlei mooie frases aan gewijd (‘mobiliteit’, ‘vergrijzing tegengaan’, ‘vitaliteit en creativiteit bevorderen’), maar de echte kern is een drastische bezuiniging. Het komt erop neer dat het aantal hoogleraren-B (die in de hoogste salarisschaal) gehalveerd gaat worden, en het aantal wetenschappelijk hoofdmedewerkers meer dan gehalveerd. Zo komt er ruimte voor een groot aantal wetenschappelijk assistenten, die jonger zijn, maar natuurlijk vooral een stuk goedkoper. De titel ‘wetenschappelijk (hoofd)medewerker’ wordt en passant gewijzigd in ‘universitair (hoofd)docent’. Van Kemenade doet er voor de hoogleraren nog een schep bovenop en kondigt aan de pensioenleeftijd voor hen al in 1982 naar 65 jaar te willen brengen.
Woningmarkt VAWO Visie begint 1982, dat wordt betiteld als “het jaar van de actie”, in een geheel nieuwe gedaante. Het wordt weer een maandblad, heet het in het voorwoord van het eerste nummer van ’82, maar dat blijkt te optimistisch: er verschijnen dat jaar zeven nummers, waarin de Kernnota en de pensioenleeftijd
Lammert Leertouwer, voorzitter van 1980 tot 1984
van hoogleraren de hoofdthema’s zijn, naast ‘mobiliteit’. Maar het eerste nummer van 1982 raakt ook aan een onderwerp dat dertig jaar later heel vertrouwd klinkt: “Gezien de volkomen ingezakte markt voor koopwoningen, raken velen in moeilijkheden als zij van baan willen veranderen en hun huis niet kwijt kunnen. VAWO Visie biedt voortaan leden de gelegenheid gratis hun huis te koop aan te bieden, in de hoop dat leden elkaar onderling kunnen helpen.”
Geen garanties Voorzitter Leertouwer trekt in hetzelfde nummer van leer tegen Van Kemenade’s plan aangaande de pensioenleeftijd van de hoogleraren, en vooral tegen het ontbreken van een behoorlijke overgangsregeling: “Het spoorloos doen verdwijnen van vijf tot het carrièreperspectief behorende pensioenjaren is op zich al als een onrechtmatige daad te beschouwen – maar in veel meer individuele gevallen dan men zou denken, betekent het niet minder dan een ramp. Wie minder dan twintig dienstjaren bij het rijk heeft – iets wat vooral in de technische wetenschappen maar ook in andere faculteiten voorkomt – krijgt met een daling van inkomsten te maken, die voor geen enkele andere beroepsgroep aanvaardbaar wordt geacht.” Er zou nog iets voor de maatregel te zeggen zijn als deze echt
werkgelegenheid voor jongeren zou opleveren, schrijft Leertouwer, maar daarvoor bestaat geen enkele garantie. Minister Van Kemenade kan zo’n werkgelegenheidsgarantie ook niet geven als hij een ‘sociaal contract’ voorstelt, waarin universiteitswerknemers op vrijwillige basis salaris inleveren voor het behoud van banen, die door bezuinigingen verloren dreigen te gaan. Uiteindelijk gaat de pensioenleeftijd voor hoogleraren per 1 augustus 1984 naar 65 jaar. En VAWO en andere bonden weten toch een overgangsregeling af te dwingen voor de pensioenrechten: hoogleraren mogen na hun 65ste doorwerken tot ze twintig dienstjaren hebben en daarmee het maximale pensioen hebben opgebouwd. Het kabinet Van Agt-II is geen lang leven beschoren. Het valt al in mei 1982 en maakt plaats voor Lubbers-I, met Deetman op Onderwijs. Maar onder Van Kemenade geeft het ministerie nog wel de aanzet tot enkele majeure ingrepen, zoals de introductie van een PlaatsenGeld Model waarin onderscheiden taken aan de universiteit afzonderlijk worden bekostigd (met als onderdeel de voorwaardelijke financiering van onderzoek: VFO), en ‘taakverdeling en concentratie’ (beperking van het aanbod van een aantal studies tot een of enkele universiteiten). Leertouwer verwoordt in de zomer van 1982 zijn visie op de ontwikkelingen onder andere als volgt: “Of het nu om de omroep, de kunst of het wetenschappelijk onderwijs gaat – cultuurpolitiek is bij alle partijen en groepen in Nederland een stiefkind. In tijden van schaarste aan financiële middelen wreekt zich dat: botte bezuinigingen worden beantwoord met een eenzijdige belangenbehartiging. Zoals bekend verwerpt de VAWO deze eenzijdigheid. Haar dubbele doelstelling dringt haar steeds opnieuw tot redelijke afweging. Hoe botter de bezuinigingsbijl, hoe moeilijker deze afweging is. Vandaar dat wij acht maanden geleden Minister Van Kemenade niet zonder verwachting zagen optreden (...) een bewindsman, die er althans een duidelijke onderwijsvisie op nahield (...). Inmiddels weten wij, dat de tragiek van alle PvdA-ministers in het kabinet Van Agt-II ook die van Van Kemenade is geweest. Budgettaire
noodzaken bepaalden beleid, in plaats van wat in de sectoren kunsten en wetenschappen levensnoodzakelijk is: dat beleid budget bepaalt. De minister bleek in de kwestie van de bevriezing
doorstromen. Hooguit één op de drie mag doorstromen, oftewel vier- tot vijfduizend voor alle opleidingen in totaal. Ook een staf/studentenratio in de tweede fase van één docent op tien tot twaalf studenten vindt hij veel te royaal; Deetman wil ratio’s tussen CULTUURPOLITIEK IS BIJ de 1:16 tot 1:27 bekostigen. De korting op de onderwijssalaALLE PARTIJEN EN rissen blijkt nog maar een beginnetje van Deetman. Hij komt met een nota Herziening Onderwijs GROEPEN EEN STIEFKIND Salarisstructuur (HOS-nota): de van de hoofdmedewerkerssalarissen en aanvangssalarissen moeten drastisch bij het functioneel leeftijdsontslag van omlaag en de salarisschalen worden hoogleraren niet voor rede vatbaar.” afgetopt.
Protest Met de nieuwe minister Deetman wordt het er niet beter op. In strijd met een Kamerbreed gesteunde motie begint hij met een salariskorting van 1,65% voor nagenoeg het hele onderwijsveld. Dat wekt de woede van de bonden, want Deetman gaat voorbij aan het Georganiseerd Overleg met het ministerie van Binnenlandse Zaken, en hij koppelt de ambtenarensalarissen in het onderwijs los van die van alle andere ambtenaren. In het primair en secundair onderwijs komen er stakingen, waarmee de VAWO “sympathiseert”; in het tertiair onderwijs blijft het bij protestbijeenkomsten, waarop de VAWO zich overigens verre van onbetuigd laat. Het resultaat van de acties? De salariskorting gaat door en gaat... 1,85% bedragen!
Onstuimige uitbreidingsdrang Op de (vijfjarige) Ontwikkelingsplannen, die de universiteiten en hogescholen op last van Den Haag hebben opgesteld en waarin zij aangeven met nieuwe studierichtingen op de markt te willen komen, reageert Deetman gepikeerd. De plannen getuigen van een “onstuimige uitbreidingsdrang”, stelt Deetman, waar hij “het inkrimpen van taken en het verhogen van de kwaliteit en doelmatigheid” verwachtte. Al die voorgestelde nieuwe opleidingen zijn alleen maar “een slag om de gunst van de aankomende student”. Ook vindt Deetman dat de instellingen veel te veel studenten naar de (toekomstige) tweede fase willen laten
Uitgeknepen citroen 1983 begint met de TVC-operatie: taakverdeling en concentratie wetenschappelijk onderwijs. Wederom een ingrijpende bezuiniging: van oorspronkelijk 258 miljoen gulden. Een sociaal plan ontbreekt in de voorstellen; geld wordt daar ook niet voor uitgetrokken. Een sociaal beleidskader kwam er later na veel soebatten van de bonden alsnog; waarna de minister er zonder overleg nog een schep van zestig miljoen aan bezuinigingen bovenop deed. VAWO Visie schrijft: “Zomaar doorgaan met bezuinigen, stukje bij beetje en waar het toevallig uitkwam, leek niet langer verantwoord. Minister Deetman schoof de Zwarte Piet door naar de Colleges van Bestuur, die zelf met een saneringsvoorstel mochten komen. (...) Voorzitter Hoffman [van de Taakverdelingscommissie, TVC] durfde tijdens de presentatie van het voorlopig
eindrapport de bewering aan dat via deze taakverdelingsoperatie ‘een visie op het wetenschappelijk onderwijs van de toekomst’ was gegeven. De overige leden van de TVC, de topbestuurders die zo meteen het plan naar de achterban moeten verdedigen, grijnsden wat zuur. Wellicht dachten ze aan dat treffende beeld van de citroen die nog verder uitgeknepen wordt, voordat men de partjes er daadwerkelijk uitsnijdt.” De afspraak is dat het TVC-plan nog voor goedkeuring wordt voorgelegd aan de diverse CvB’s. Deetman is er niet gerust op en hij krijgt een noodwetje door het parlement: de Wet Taakverdeling W.O. Die geeft hem de bevoegdheid het taakverdelingsplan zelf vast te stellen en het zet de CvB’s buiten spel.
Tweede fase Het is dan al duidelijk dat het niet zal blijven bij de salarisverlaging en de TVCkaalslag. Zo wordt een extra bezuiniging op het wetenschappelijk onderzoek van 170 miljoen aangekondigd en er verschijnt een concept-beleidsnota, voor de minister opgesteld door de commissie-Beiaard, waarin de tweede fase uit de tweefasenstructuur wordt “ingevuld”. Hier komen de AIO’s en OIO’s op de proppen, die een universitaire aanstelling krijgen met een salaris dat, aldus VAWO Visie, ver beneden het minimuminkomen ligt. Die AIO’s en OIO’s, zo stelt de commissie Beiaard, moeten de helft van het universitaire onderzoek voor hun rekening nemen. Voorts stelt de nota dat de universiteiten hun lerarenopleidingen moeten afstoten. “Voor de disciplines die nog ‘goed’ in de
Bij een hoorzitting in 1983 van de Vaste Kamercommissie voor Onderwijs gaven de ambtenarenbonden hun visie op de TVC-operatie. Ook de VAWO was present. Links voorzitter Leertouwer met mevrouw Van der Kolk.
15
arbeidsmarkt liggen valt te vrezen dat de goede studenten liever kiezen voor een functie elders tegen een reëel salaris dan voor een uiterst onzekere toekomst bij het W.O., want: a. het is geenszins zeker dat de maatschappij behoefte heeft aan grote aantallen AIO’s; b. de kans dat zij na afloop van de vier jaar een aanstelling als universitair docent krijgen is uiterst gering”, schrijft VAWO Visie. Het duurt niet lang of de VSNU laat weten dat voor de begeleiding van al die AIO’s en OIO’s meer hoogleraren nodig zijn.
Nieuwe korting
16
De litanie is nog niet ten einde. Eind ’83 verklaart het kabinet de ambtenarensalarissen en sociale zekerheidsuitkeringen per 1 januari ’84 met 3,5% te zullen korten. Een eerder toegezegde prijscompensatie van 0,9 à 2,4% (afhankelijk van het inkomen), die door de werknemers in het bedrijfsleven wordt ingeleverd, gaat wel door. De bonden proberen nog tot een vergelijk te komen met minister Rietkerk van Binnenlandse Zaken. Ze zijn bereid de 3,5% korting te slikken, mits er harde toezeggingen voor 1985 en ’86 tegenover staan dat er dan geen kortingen komen en wachtgeldregeling en invalidenpensioen onaangetast blijven. Rietkerk wil dat niet toezeggen. Er volgen weer felle acties en stakingen. Aan de stakingen doet de VAWO niet mee, wel aan model- en stiptheidsacties. Het kabinet drukt de maatregelen door. De spandoeken zijn nog niet opgeborgen of Rietkerk kondigt de volgende bezuiniging aan: een herziening van de ziektenkostenregelingen voor ambtenaren, die 500 miljoen gulden moet opbrengen. Voor het universitair personeel kan door de wijziging het inkomensverlies oplopen tot 2,9%. Op 1 april 1984 wordt de nieuwe structuur van het wetenschappelijk corps met UD’s en UHD’s ingevoerd, waarbij vele wetenschappelijk hoofdmedewerkers worden ‘gedegradeerd’ tot universitair docent. Een voorstel van de VAWO om maar helemaal geen onderscheid tussen UHD en UD te maken, teneinde een ‘stammenoorlog’ op de instellingen te vermijden, heeft geen weerklank gevonden.
Eind 1984 treedt Leertouwer af als VAWO-voorzitter. Vice-voorzitter prof. dr. A.M. (Ad) van der Woude (1932-2008) neemt zijn taken vooralsnog waar, maar Leertouwer bljft nog wel enige tijd zijn opiniestukjes voor VAWO Visie schrijven. Na drie jaar vol weinig succesvolle (woorden)strijd lijkt de VAWO wat actiemoe te zijn geworden, maar dat zal ongetwijfeld voor veel bonden hebben gegolden. In VAWO Visie worden in 1984 en 1985 vooral de ongerijmdheden en onrechtvaardigheden van het nieuwe rangenstelsel geanalyseerd, maar zonder veel illusies over mogelijkheden om het tij nog te keren.
ADV en taakverzwaring In juni 1985 wordt Frans Veringa de nieuwe VAWO-voorzitter. Ongeveer tegelijkertijd komt minister Rietkerk met een ‘cadeautje’ voor het overheidspersoneel: arbeidsduurverkorting. De werkweek gaat van 40 naar 38 uur; en ja, daar moet wel wat salaris voor worden ingeleverd, maar daar staat extra werkgelegenheid tegenover, stelt Rietkerk. Omdat de bedrijfstijd 40 uur blijft wordt de ADV praktisch vertaald in twaalf extra vrije dagen, eventueel ook op te sparen voor een langer (educatief) verlof (sabbatical), al hebben de universiteitsbestuurders daar veel moeite mee. VAWO Visie wijdt het zesde en laatste nummer van 1985 geheel aan dit thema, waarbij scepsis overheerst. Zo wordt de verwachting uitgesproken dat de CvB’s de ADV wel zullen aangrijpen om de universiteitsgebouwen tussen kerst en nieuwjaar te sluiten. Dan wordt er fiks bezuinigd op de energiekosten en wordt het personeel collectief van de helft van de extra vrije dagen afgeholpen. Een andere visie is dat de 40-urige werktijd al een illusie was en dat de 38-urige dat nog meer zal zijn. Ook wordt de ADV als een taakverzwaring benoemd: dezelfde hoeveelheid werk moet voortaan in minder tijd worden geklaard. En die extra werkgelegenheid, zal daar echt iets van terechtkomen...? Na de zomer van 1986 is het met de betrekkelijke rust aan het wetenschapsfront alweer gedaan. Deetman kondigt, eerdere beloften ten spijt, een nieuwe bezuiniging aan van 1
miljard op het hele onderwijs, waarvan 130 miljoen gulden op het WO. Hij wil dit keer, “vanwege de discrepantie tussen de studentenaantallen en de vraag op de arbeidsmarkt”, vooral de sociale wetenschappen, de letteren, geneeskunde en tandheelkunde aanpakken. Dit door “in een aantal disciplines taken te concentreren en te verschuiven”. Een kleine duizend banen zijn in het geding bij deze Selectieve Krimp en Groei-operatie (SKG). Dit keer is de minister niet eens van plan de schijn te wekken dat de instellingen mogen‘meedenken’ over de invulling van de bezuinigingen. Hij brengt meteen een ‘worgwetje’ in het parlement, waarmee hij zichzelf bevoegdheden geeft in de SKG-operatie en nieuwe organen creëert, die de Colleges van Bestuur hierbij buiten spel zetten. In de VSNU vinden dertien van de veertien universiteiten (alleen Utrecht gaat er niet in mee) elkaar in hun verontwaardiging over het zeer gedetailleerde plan tot opheffing en samenvoeging van faculteiten. De universiteiten menen dat de 130 miljoen bezuiniging een politiek gegeven is waaraan niet valt te ontkomen en accepteren ook de richting waarin de bezuinigingen worden gezocht, maar vinden het totaal overhoop halen van de bestaande structuren onzinnig. De VSNU verwacht dat door Deetmans plan “een nauwelijks te overziene volksverhuizing binnen het wetenschappelijk onderwijs op gang komt” en dat de opbrengst en kosten van de reorganisatie niet tot elkaar in verhouding staan. Bovendien: “Overplaatsing en ontslag van personeel op deze schaal zal onherstelbare schade toebrengen aan het wetenschappelijk onderwijs en leiden tot demotivatie van zowel personeel als studenten (...).” Elk verzet blijkt tevergeefs.
Extra jurist Het VAWO-bestuur verwacht eind ’86 al dat de SKG-operatie tot vele ontslagen en juridische procedures zal leiden. De VAWO had al sinds 1978 naast de directeur een stafjurist in dienst. Achtereenvolgens mw. mr. A.M.C. Groen, mw. mr. E.H. Haartsen-Kroeze en mw. mr. J.A. (Harmsen-) van der Weide. Doordat laatstgenoemde met ernstige gezondheidsproblemen kampt
en omdat bij de SKG veel gedwongen ontslagen zijn te verwachten, wat bij de TVC-operatie nog niet het geval was, vindt het bestuur het aantrekken van een extra parttime-jurist noodzakelijk. De contributies worden verhoogd om dit mogelijk te maken. In de persoon van mw. mr. J.L. (Bep) Waayenberg, de latere VAWO-directeur, wordt de extra jurist per 1 september 1987 inderdaad aangetrokken. Fulltime, omdat mw. Van der Weide niet meer herstelt.
niet tot “de slechts in zeer beperkte mate gerealiseerde tweede fase” zijn doorgedrongen. In plaats van het kandidaatsexamen af te schaffen, had men dit examen beter kunnen versterken door er een onderwijsbevoegdheid aan te koppelen, stelt Delvaux. Dan wordt een aantal studenten tenminste echt ergens voor opgeleid. Door de bezuinigingen is de kwaliteit van het onderwijs in de eerste fase immers zodanig verminderd, dat de “afgestudeerden” nauwelijks nog als academici kunnen worden beschouwd.
Geprogrammeerd ziekteverzuim In 1987 krijgt VAWO Visie alweer een nieuwe vormgeving, die dit keer zeker de leesbaarheid ten goede komt. Drs. P.A. Delvaux (1931; nog vele jaren VAWO-lid, maar nadere gegevens ontbreken) schetst de gevolgen van de bezuinigingen voor zowel het WO als het vwo, waarin leraren afknappen door de vele leerlingen in hun klassen. “De arbeidsmarkt vertoont dus een ruimte die ontstaat door van overheidswege geprogrammeerd ziekteverzuim (...). Humaner en doelmatiger ware het (...) iets aan de weektaak en de klasgrootte te doen door deze meer in overeenstemming te brengen met hetgeen in de ons omringende landen als gewoon wordt beschouwd, of zelfs ook hierin de voortrekkersrol over te nemen.” Daarmee zouden er banen komen voor degenen die in de tweefasenstructuur
Intellectuele gemakzucht In april ’87 schrijft Veringa over een enquête van het Nederlands Genootschap van Leraren (NGL) onder studentendecanen, waaruit naar voren komt dat de overgang van vwo naar WO voor vele studenten een probleem is, onder andere door intellectuele gemakzucht, opgeroepen door “als uitvloeisel van de mammoetwet verschraald onderwijs” en door “de maatschappelijke ontwikkeling om plezier hoger te waarderen dan inspanning en prestatie”. Veringa keert zich tegen de “uit bestuurskringen stammende immorele gedachten (...) dat lage slaagpercentages aan de docenten verwijtbaar moeten worden toegerekend – eerder zou het hooghouden van de normen ondanks tegenwind, beloond moeten worden.” Vwo’ers met
Op gezette tijden voert de VAWO ledenwerfacties. Dan weer in de ene, dan weer – op advies van nooit nadergenoemde ‘deskundigen’ – in een andere vorm. Zo worden er folders op de universiteiten verspreid; stickers met VAWO Visie meegezonden; of aanmeldingsformulieren, met het verzoek aan de leden om die aan mogelijk geïnteresseerde collega’s te geven. In 1982 werd de leden gevraagd het hierbij afgebeelde affiche te bestellen en op hun werkplek op te hangen. Een succesvolle, maar ook kostbare actie was die uit voorjaar 1971, toen met medewerking van de Colleges van Bestuur een speciaal nummer van VAWO Visie aan al het wetenschappelijk personeel op de universiteiten werd gestuurd. 137 mensen meldden zich met de meegestuurde kaart aan.
onvoldoende bagage moeten uit het WO geweerd worden (waardoor meteen op allerlei studentenvoorzieningen kan worden bespaard) of ze moeten die bagage in de propedeuse alsnog aangereikt krijgen (waarvoor veel extra docenten nodig zijn), stelt Veringa.
Potverteren Veringa haalt in ’87 enkele keren uit naar de valorisatie-gedachte-avant-la-lettre. Zo had minister Deetman gezegd dat Nederland behoefte heeft aan creatieve natuurkundigen “die een bijdrage moeten leveren aan de vernieuwing van onze industrie”. Nee, zegt Veringa, ze moeten bijdragen “aan de uitbouw van het corpus natuurkundige inzichten binnen de mondiale cultuur; dus aan het welzijn van de wetenschap en de mensheid”. De Raad van Advies voor het Wetenschapsbeleid (RAWB) signaleert een forse achterstand in investeringen in apparatuur voor fundamenteel onderzoek. Universiteiten “dreigen te verworden tot kennisbedrijven, die steeds meer afhankelijk worden van contract-onderzoek en -onderwijs”, aldus de RAWB. En TNO waarschuwde dat fundamenteel onderzoek het fundament legt voor op toepassingen gericht onderzoek en dat uitholling van dat fundament potverteren is. Het laatste VAWO Visie-bericht van ’87 meldt dat PvdA en VVD, die een Kamermeerderheid vormen, geld van de universiteiten willen overhevelen naar ZWO (de voorloper van NWO) ... De VAWO is druk bezig met de voorbereidingen voor haar 25ste verjaardag als een werkgroep van de VSNU voorstelt de ambtelijke status voor het universitair personeel op te doeken. Het begin van een (jaren)lang en nog niet beëindigd verhaal. In de laatste VAWO Visie voor het jubileum, ten slotte, signaleert biochemicus en trouw VAWO-lid dr. D.O.E. Gebhardt (1930) dat herplaatsingskandidaten, die hun functie hebben zien verdwijnen, vaak geen eerlijke kans op herplaatsing krijgen. Ook dit is 25 jaar later nog steeds een actueel thema. Arie van Dalen
17
“Initieer een bredere discussie over Gesprek met oud-VAWOdirecteur Bep Waayenberg Op vrijdag 15 maart j.l. sprak VAWO-bestuurslid Ronald Kroeze met oud-VAWO-directeur Bep Waayenberg. In het gesprek werd teruggeblikt op belangrijke ontwikkelingen die Waayenberg in haar carrière heeft meegemaakt en gesproken over de identiteit van de VAWO, de verandering van het wetenschappelijk werkveld en de toekomst van de VAWO. Hoe ben je bij de VAWO gekomen?
18
Ik heb gereageerd op een vacature voor juridisch stafmedewerker en ben in september 1987 bij de VAWO begonnen. Ik hield me vooral bezig met individuele rechtshulp aan leden. Mevrouw Van der Kolk, die toen directeur was, deed dat ook, maar zij was daarnaast betrokken bij het overleg over de arbeidsvoorwaarden. Dat was trouwens een overleg dat het gehele onderwijs betrof. Vanaf 1995 is er pas een specifieke cao voor de universiteiten en eentje voor de onderzoekinstellingen. De eerste cao in het WO gold alleen voor de bijzondere universiteiten, de Katholieke Universiteit Brabant (sinds 2001 Universiteit van Tilburg, red.), de Vrije Universiteit en de Katholieke Universiteit Nijmegen (sinds 2004 Radboud Universiteit Nijmegen). Kort daarna kwam er een cao voor de openbare universiteiten en vervolgens een gezamenlijke cao voor alle universiteiten in Nederland, verenigd in de VSNU. Hoe typeer je de VAWO in de jaren tachtig en negentig? We hadden drie medewerkers en verder waren er bij de CMHF drie
beleidsmedewerkers voor de Sector WO, die zich met name bezighielden met de Lokale Overleggen op de universiteiten. Op de ledenvergaderingen bespraken we de ontwikkelingen in het WO in zijn algemeenheid, vaak met een deskundige op een bepaald terrein. De individuele rechtshulp aan leden maakte een omvangrijk deel van het werk van de VAWO uit. We waren destijds gevestigd in Utrecht. In 2003 verhuisden we naar Houten. Ik vind kenmerkend voor de VAWO dat we informeel en snel werken, sneller en minder bureaucratisch dan de andere bonden. We weten waar we voor staan; we zijn primair een vereniging van en voor wetenschappers. Het bestuur stuurde ons aan en legde bepaalde accenten in de koers. Zo gingen we ons in de jaren negentig bewust meer op postdocs en promovendi richten. Die hebben een duidelijke plaats binnen de VAWO en haar beleid gekregen. Hoe zag jouw eigen werk eruit in de jaren tachtig en negentig? Ik was erg druk met individuele zaken die voortkwamen uit de herinrichting van de universiteiten en de invoering van de functies van universitair docent en universitair hoofddo-
cent in plaats van wetenschappelijk medewerker en wetenschappelijk hoofdmedewerker. De minister van Onderwijs kwam in 1984 met die wijziging, die in 1986-’87 werd geëffectueerd. Alle wetenschappelijk medewerkers werden opnieuw ingedeeld en een wetenschappelijk hoofdmedewerker werd niet automatisch universitair hoofddocent. Dat was maar voor de helft van hen weggelegd. De andere helft kon zo niet meer in een hogere salarisschaal komen. Dat was de bezuinigingsgedachte achter de operatie. Ook het aantal hoogleraren dat naar de hoogste salarisschaal kon gaan werd gehalveerd. Dat leidde natuurlijk tot teleurstellingen en conflicten. Voor de betrokkenen probeerden we eerst met de universiteit een oplossing te vinden, maar als het moest gingen we naar de rechter. We hebben toen veel VAWOleden geholpen alsnog universitair hoofddocent te worden, maar dat lukte natuurlijk niet voor iedereen. Het feit dat er in ieder geval voor werd gestreden, zorgde ervoor dat de meeste wetenschappers uiteindelijk vrede konden hebben met de nieuwe functie-indeling. Wat was volgens jou het grootste succes van de VAWO uit die tijd?
over de positie van de wetenschap”
19
Bep Waayenberg is geboren in 1948. Na het afronden van de HBS-b in 1965, ging ze in 1973 privaat recht studeren in Utrecht. In 1979 rondde ze haar studie af. Vanaf 1980 werkte ze vier jaar als medewerker rechtspositie bij de Landbouwuniversiteit in Wageningen. Na een aantal jaar in Frankrijk te hebben gewoond, werd ze in 1987
Wat me nog goed bijstaat is de Querido-zaak. Wetenschappelijk medewerkers bij academische ziekenhuizen kregen een toelage van bijna 1.000 gulden per maand; die premie was in 1961 door professor Querido in het leven was geroepen om het de academische ziekenhuizen eenvoudiger te maken gekwalificeerd personeel aan te trekken. Vanwege de gewijzigde situatie op de arbeidsmarkt vond minister Deetman de toelage niet langer nodig. Vanaf 1984 werd de toegang tot de Querido-regeling gesloten en in ’87 werd de toelage afgeschaft. Voor de ruim vierhonderd wetenschappelijk medewerkers die de toelage toen nog ontvingen, kondigde de minister een afbouwregeling af. Daar zijn
juridisch stafmedewerker van de VAWO. In 1995 werd ze directeur van de VAWO en in 2012 ging ze met pensioen. Waayenberg voerde cao-onderhandelingen en vertegenwoordigde de VAWO in tal van organen. Waayenberg woont samen en heeft samen met haar partner vier kinderen en negen kleinkinderen.
we tegen in het geweer gekomen, hoewel bijna iedereen riep dat we met een rechtszaak tegen een ministerieel besluit geen kans maakten. We verloren eerst in Leiden, maar daarna wonnen we in Amsterdam én voor de Centrale Raad van Beroep, die de afbouwregeling in strijd achtte met het rechtszekerheidsbeginsel. Wel mochten nieuwe medewerkers van de regeling worden uitgesloten. De Querido-regeling bleef dus nog gehandhaafd in een soort sterfhuisconstructie. Speelden er nog andere belangrijke onderwerpen? Midden jaren tachtig werd de functie van AIO, assistent-in-opleiding,
ingevoerd. Dat waren promovendi, die in het begin zwaar op hun salaris werden gekort, waardoor ze nog niet eens aan het minimumloon kwamen. Daar hebben we tegen geprocedeerd, maar we zijn toen in het ongelijk gesteld. Met de cao van 2003 hebben we voor elkaar gekregen dat promovendi een redelijk salaris krijgen. We hebben ook steun verleend aan de rechtszaken die zijn aangespannen tegen het aanstellen van Nederlandse promovendi met een beurs in plaats van met een salaris, omdat je dan geen werknemer bent en ook niet de sociale rechten van een werknemer hebt, terwijl je wel gewoon werkt. Al vanaf midden jaren negentig stelden sommige universiteiten, zoals die van Amsterdam en Groningen, bursalen
aan. De rechtszaken daartegen zijn in hoogste instantie allemaal gewonnen. (Onlangs heeft de Raad van State ook het plan afgekeurd voor de wettelijke invoering van de bursaal, waar de VSNU het vorige kabinet om had gevraagd, red.) Wat herinner je je van je tijd als directeur?
20
Toen mevrouw Van der Kolk vertrok, werd ik directeur en ging ik ook de onderhandelingen over de cao’s doen. Ik heb in mijn tijd als directeur veel voldoening gehaald uit de afzonderlijke regelingen die we bij die onderhandelingen voor het WP binnenhaalden. Bij cao-onderhandelingen is het belangrijk om eerst goed te bepalen wat je wil bereiken als vakbond, om daarna met de drie andere bonden tot een gezamenlijke inzet te komen. Namens de universiteiten komt ook de VSNU met een inzet. De cao-onderhandelingen van de laatste jaren zijn erg lastig geweest, omdat er altijd werd geclaimd dat er nergens geld voor was, tenzij je belangrijke verworven rechten zou inleveren. Een andere moeilijkheid is dat universiteiten vaak kikkers in een kruiwagen zijn en nogaleens verschillende kanten op springen. De cao-onderhandelingen van 2005 waren bijzonder. We waren het niet eens met de invulling van de flexregeling, omdat die vooral postdocs trof. Via de cao kun je afwijken van de flexwet. In de wetenschap kom je daardoor niet na drie jaar, maar pas na vijf of zes jaar van tijdelijke aanstellingen in aanmerking voor een vast contract. Nu was de regeling zo dat als iemand drie maanden geen contract had gehad, er weer van voren af aan werd geteld. In 2005 werd van die drie maanden zes maanden gemaakt; dat zou ertoe moeten leiden dat meer mensen een vaste aanstelling zouden krijgen. Maar wij zagen de bui al hangen: het zou in werkelijkheid betekenen dat mensen er niet drie, maar zes maanden tussenuit moesten. Dat is ook de praktijk gebleken. De andere bonden konden er ech-
ter wel mee leven, waardoor er dus een meerderheid was en de cao toch werd afgesloten. Ik vond dat we daar in de steek werden gelaten, want wij waren van mening dat met name onze leden onevenredig zwaar in hun belangen werden getroffen. Het Landelijk Postdoc Platform (tegenwoordig Landelijk Postdoc- en Promovendiplatform, red.) was per 1 januari 2004 met ons gefuseerd en juist de postdocs werden door die flexregeling gedupeerd. Bovendien liet de VSNU ons weten dat we, omdat we de cao niet tekenden, gedurende de looptijd van die cao niet meer mochten aanschuiven aan de caotafel en werden uitgesloten van het Lokaal Overleg op de universiteiten. Gelukkig was dit laatste in de praktijk lang niet overal het geval, maar bij sommige universiteiten gebeurde dat daadwerkelijk. Is de positionering van de VSNU door de jaren heen veranderd? De VSNU is met de loop der jaren zakelijker geworden. Dat kwam ook omdat zij de overheidsbezuinigingen moest vertalen in beleid. We zijn altijd wel een belangrijke gesprekspartner voor de VSNU gebleven, omdat wij de vakbond zijn met de meeste leden onder het wetenschappelijk personeel. Buiten de cao-onderhandelingen hadden we geregeld contact en de VSNU reageerde weleens op stukjes die wij schreven in VAWO Visie. Er zijn ook voorbeelden van vraagstukken die we gezamenlijk goed hebben aangepakt, zoals de invoering van de UFO-profielen halverwege het vorige decennium. Het uitwerken van die profielen gebeurde door paritaire werkgroepjes van vertegenwoordigers van de vakbonden en de VSNU. Kenmerkend voor de afgelopen tien à vijftien jaar is de enorme hoeveelheid reorganisaties die op de verschillende Nederlandse universiteiten heeft plaatsgevonden. Recent weer een grote op de Vrije Universiteit, waar ik tot voor kort als lid van het Lokaal Overleg betrokken was bij het opstellen van het Sociaal Plan. De reorganisaties in de jaren tachtig waren ook
verstrekkend, zoals de TVC-operatie, Taakverdeling en concentratie. Vanuit het ministerie werd toen bepaald dat vakgroepen en opleidingen heringedeeld moesten worden. Dat leidde tot het opheffen van opleidingen en had ontslagen als gevolg. Ook de afnemende invloed van wetenschappers op het dagelijks bestuur van de universiteiten sinds de invoering in 1997 van de wet Modernisering universitaire bestuursorganisatie, de MUB, is een grote verandering geweest, maar daar hadden wij op het bureau minder mee te maken. Tot slot, waar moet de VAWO zich in de toekomst voor gaan of blijven inzetten? In de eerste plaats de positie van de wetenschappers in het algemeen. Dat houdt ook in het waarborgen van een gezonde universitaire omgeving en behoud van de academische vrijheid. Daarnaast is de discussie over tijdelijke en vaste aanstellingen een belangrijk punt dat veel aandacht verdient. Daarbij gaat het ook om de waardering voor wetenschappers, en dan niet alleen in financieel opzicht. Als je iemand drie keer een tijdelijk contract geeft, er dan voor zes maanden uitstuurt en vervolgens weer inhuurt op basis van nieuw tijdelijk contract, dan spreekt daar niet veel waardering uit. Vooral jongere wetenschappers hebben last van deze tegenwoordig heel gangbare praktijk en de VAWO moet daarom mijns inziens vooral ook proberen die jongeren aan zich te binden. En juist hen spreek je niet aan met alleen een soort ANWB-functie, waarbij je mensen te hulp schiet als ze in botsing zijn gekomen met hun werkgever of hun leidingevende, maar juist door een brede discussie aan te slingeren over de positie van de wetenschap en de wetenschappers in Nederland. Ronald Kroeze