Vastlegging bestaande kennis
Squeezingproces
Juli 1994
•
waterloopkundig laboratorium
IWl
Squeezingproces
J0962
juli 1994
Inhoud
L
Inleiding . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
1
2.
Probleemstelling
2
3.
Plasticiteitstheorie
4.
Definitie relevante parameters
5.
Bespreking vuistregel squeezingtheorie
6.
Modellen squeezing . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
7.
Vergelijking Matar-Salencon
Literatuur
waterloopkundig laboratorium
I
Wl
en doelstelling . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
met vuistregel Van Kesteren
3 5 6 8 11
J0962
Squeezingproces
1.
juli 1994
Inleiding
Conform de offerte (IT0300/BAOO7/J0962) wordt alleen de bestaande WL-kennis met betrekking tot het squeezingproces vastgelegd. In hoofdstuk 2 is de probleem- en doelstelling weergegeven van deze korte studie, gevolgd door een korte theoretische beschouwing over de toepassing van plasëciteitsrnodellen (hoofdstuk 3). Om enige verwarring te voorkomen is in hofdstuk 4 vastgelegd wat de termen in de gebruikte formuleringen voorstellen. In hoofdstuk 5 is de in (Bisschop en Van Kesteren, 1993) vastgelegde vuistregel afgeleid. De diverse modelleringen waarin de invloed van respectievelijk de dikte sliblaag-breedte belasting verhouding, wrijvingscoëfficiënt tussen folie en slib en de axiaal-symmetrische oplossing is meegenomen, zijn in hoofdstuk 6 vastgelegd. Tevens is de vergelijking van Matar-Salençon vergeleken met de vuistregel van Van Kesteren (hoofdstuk 7).
waterloopkundigiaboratorium
I
WL
1
Squeezingproces
J0962
2.
juli 1994
Probleemstellingen doelstelling
Het in 1993 uitgevoerde experimentele
onderzoek folieleggen was vooral gericht op het
gedrag van kunststoffolie dat uitgerold wordt over een slibbodem. Hierna wordt bovenop de folie ballastzand aangebracht. Het squeezing proces (uitpersen van slib ten gevolge van een drukgradiënt)
bleek tijdens het ballasten met zand een belangrijke rol te spelen in de
stabiliteit van het slib onder de folie. Om de stabiliteit van het slib te kunnen waarborgen en voorspellen is een modellering van het squeezing proces gekoppeld aan slibeigenschappen noodzakelijk. De doelstelling van dit project is het vastleggen van de bestaande WL-kennis met betrekking tot het squeezing proces, als aanvulling op de uitgewerkte grondmechanische van het squeezing proces (Liassen,
1994). De evaluatie van de modelleringen
modellering is hier niet
aan de orde.
waterloopkundig laboratorium
I
Wl
2
J0962
Squeezingproces
3.
jull1994
Plasticiteitstheorie
Voor grond in het algemeen is het van belang in hoeverre het bezwijken al dan niet gedraineerd plaatsvindt. Dit wil zeggen in hoeverre, tijdens het bezwijken, het transport van poriënwater plaatsvindt vaneen gebied met een hoge poriënwaterspanning
naar een gebied
met lage poriënwaterspanning (Darcy stroming). Bij ongedraineerd bezwijken is dit transport afwezig. De overgang van gedraineerd naar ongedraineerd bezwijken wordt bepaald door het consolidatie proces en wordt weergegeven met de parameter ~ (vergelijkbaar met het Peelet getal voor warmtediffusie): V hili
(1)
waarin:
v
= = =
hs
:= laagdikte slib (m)
~ Cv
kental (-) consolidatie coëfficiënt (m2/s) stortsnelheid (mIs)
Voor ~ < 1 wordt het bezwijkproces als gedraineerd beschouwd en voor ~ > 10 als ongedraineerd, Voor het Ketelmeer-slib geldt een consolidatie coëfficiënt van orde grootte 10-8 m2/s. Gegeven een horizontale voortgangssnelheid
van het stortfront van 0.01 mis en
een laagdikte van het slib van 0.2 meter is ~ gelijk aan 2.105. Voor de praktijktoepassing bij het leggen van folie over een sliblaag kan het gedrag van slib dus als ongedraineerd worden beschouwd. Consolidatie is het tijdsafhankelijke proces van afname van het poriënvolume onder het afstromen van het poriënwater . Bij de primaire consolidatie vindt de afstroming van het poriënwater plaats door een gradiënt in de waterspanning als gevolg van een mechanische belasting en neemt de sterkte van het materiaal toe. Het consolidatieproces is dus per definitie een gedraineerd proces. Het engedraineerde materiaalgedrag van siib wordt gekenmerkt door een spanning-rek gedrag dat onafhankelijk is van de isotrope spanning. Dit wordt veroorzaakt door de geringe stijfheid (ofwel hoge compressibiliteit) van het korrelskelet ten opzichte van de stijfheid van water
0!an Kesteren, 1992). Het resulterende materiaalgedrag is vergelijkbaar met dat van metalen. Het engedraineerde spanning-rek gedrag wordt gekenmerkt door een gering elastisch traject (figuur 1). Bij een bepaalde rek wordt de maximale vloeispanning of schuifsterkte bereikt: er treden grote plastische vervormingen op. Tijdens deze vervormingen kan de spanning waterloopkundig
laboratorium
I
WL
3
Squeezingproces
juli 1994
J0962
teruglopen ("softening") tot de zogenaamde residuele vloeispanning. De spanningscondities voor vloeien worden weergegeven als functie van de hoofdspanningen met het zogenaamde vloei-oppervlak (figuur 2) in de hoofdspanningsruimte. gonaal zijn de hoofdspanningen gelijk. Voor het engedraineerde
Op de hoofddia-
materiaalgedrag van klei
geldt, evenals voor metalen, dat het vloei-oppervlak de vorm heeft van een cilinder met als as de ruimtediagonaal van de hoofdspanaingsruimte:
het Von Mises vloeicriterium (figuur
2). Voor de modellering worden zowel de elastische rekken als de rekversteviging verwaarloosd. Er resulteert dan een star-ideaal-plastisch-spanning-rek
gedrag (figuur 1) met een
vloeispanning k, De vloeispanning kan uitgedrukt worden in de ongedraineerde schuifsterkte (fundr): k = 1.15 fundr
(2)
De engedraineerde schuifsterkte fundris nog afhankelijk van de vervormingssnelheid,
welke
voor het squeezing proces overeenkomt met de verhouding stortsnelheid/diktesliblaag
(v/d).
Deze afhankelijkheid wordt weergegeven met een machtsrelatie:
(3)
met: =
macht (0.05 à 0.1)
= vervormingssnelheid
= = =
2d
waterloopkundig laboratorium
I
WL
die hoort bij de meting van de fundr,O(lis)
gemeten engedraineerde schuifsterkte (kl'a) stortsnelheid (mis) dikte sliblaag (m)
4
Squeezingproces
juli 1994
J0962
4.
Definitie relevante parameters
Er wordt uitgegaan van een slib laag met dikte 2d die wordt belast door een drukgradiënt dp/dw of een gemiddelde belasting p (figuur 3). Hierbij zijn de relevante parameters als volgt gedefinieerd:
k
= vloeispanning (kPa)
fundr
= engedraineerde
g
= zwaartekrachtversnelling
Ps
= dichtheid zandkorrel (= 2600 kg/m3)
sterkte sliblaag (kPa) (= 9.81 mls2)
= dichtheid water (= 1000 kg/m3)
Pw c
= volumeconcentratie
ballastzand (-)
Cl!
= hellingshoek stortfront (0)
2d
= dikte sliblaag (m)
w
= lengte van het stortfront van het ballastzand (m)
2w
= lengte belasting over plaat (m)
p
= belasting (kPa)
dp/dw
= drukgradiënt (kPalm)
p.
= wrijvingscoëfficiënt
v
= stortsnelheid (mis)
n
= l-c (-)
waterloopkundig laboratorium
I
Wl
(-)
5
juli 1994
J0962
Squeezingproces
5.
Bespreking vuistregel squeezingtheorie
In (Bisschop en Van Kesteren, 1993) is de vuistregel aangegeven voor de stabiliteit van slib voordat squeezing plaatsvindt':
d~
k c (ps - p) . g tan«
(4)
Voor de afleiding van deze vuistregel is uitgegaan van het squeezingproces
van een blok
tussen twee parallelle starre platen (figuur 4). Deze platen worden naar elkaar toe gedrukt, waardoor het tussenliggende materiaal wordt uitgeperst naar beide uiteinden. De normaalspanningsverdeling
op de starre platen wordt benaderd met een lineair verloop. Het stortfront
van het zand zal tijdens ballasten bij benadering een lineaire normaalspanning oppervlak geven. Gesteld wordt dat als de gradiënt van de normaalspanning
op het folie-
ten gevolge van
het ballasten kleiner is dan de benodigde gradiënt voor het squeezingproees er geen squeezing zal optreden. Formule 4 heeft alleen betrekking op de gradiënt in p op enige afstand van het begin van het stortfront van het ballastzand en is gebaseerd op (zie hoofdstuk 6): W L ::;~ + -
2k
4d
4
(5)
In dit geval is er sprake van een drukgradiënt dus er geldt:
dp dw
k 2d
(6)
Voor de grootte van de belasting ten gevolge van het storten van het ballastzand geldt:
p::;
1 (p, - p) c g w tanc 2
(7)
In (Bisschop en Van Kesteren, 1993) is d gedefinieerd als de dikte van de sliblaag. Hier is d gedefinieerd als de halve dikte van de sliblaag. Vandaar dat de formule niet precies hetzelfde is als genoemd in (Bisschop en Van Kesteren, 1993). waterloopkundig
laboratorium
I
WL
6
,)0962
Squeezingproces
juli 1994
dus:
(8)
Vergelijking van formule 6 en 8:
dk = en krijgen wij als stabiliteitscriterium
(ps
pJ
C
g tane
(9)
de hiervoor vermelde vuistregel (formule 4).
Voor een concentratie (c) van het ballastzand van 0.55, een vloeispanning (k) van 6 Pa volgt er bij een hellingshoek van het stortfront van 13 0 een kritieke laagdikte van 6 mm (Bisschop en Van Kesteren, 1993). Deze laagdikte is tijdens de proefneming op het kunstslib van 6 Pa overal overschreden.
Er trad ook squeezing op tijdens het ballasten overeenkomstig
de
uitkomst van de vuistregel.
waterloopkundig:
laboratorium
I
WL
7
Squeezingproces
juli 1994
J0962
6.
Modellensqueezlnq
In (Hill, 1985 & Slater, 1977) zijn een aantal analytische modellen opgesteld voor de beschrijving van het squeezing proces. Achtereenvolgens
worden modellen besproken die
de invloed beschrijven van: wrijvingscoëfficiënt
tussen slib en folie
axiaal-symmetrie breedte/dikte-verhouding
>
Voor w/d
(w/d)
2 wordt zowel door Hill als Slater de volgende vergelijking afgeleid:
+ -
W
(10)
4d
De normaalverdeling
van de belasting is gegeven in figuur 4 en voor w/d
=
5.6. Formule
10 is van toepassing op twee starre ruwe2 platen die een tussenliggend blok met vloeispanning k en dikte 2d belasten met een druk p. De platen zijn te vergelijken met het folie. Het blok komt overeen met het slib. In (Slater, 1977) wordt ook beschreven wat de invloed is van de wrijving tussen de platen en het tussenliggende blok (figuur 5). Despanningsverdeling
langs de plaat is bij benadering
gelijk aan (zie figuur 5):
P _=1+_1"'
ti
2k
(w-x) _
d
(11)
met: x
=
afstand tot het midden van de plaat (m)
Voor definities zie figuur 5. De gemiddelde druk is dan gelijk aan:
(12)
2
Met ruw wordt in dit geval bedoeld dat de grootst mogelijk spanningen die optreden tussen het blok en de platen gelijk zijn aan de vloei spanning k van het blok.
waterloopkundig laboratorium
I
WL
8
Squeezingproces
juli 1994
J0962
voor 2 ruwe platen gegeven. Bij x = 0
In (Slater, 1977) wordt ook de spanningsverdeling
is de spanning op het moment van het squeezing gelijk aan 2k en neemt lineair toe tot het maximum
Pmax
(13)
2k
Het feit dat hier de constante 1 (genoemd in formule 13) niet gelijk is aan 3/4 (formule 10) heeft te maken met het feit dat voor de afleiding van formule lOer vanuit gegaan is dat de schuifspanning langs het blok en de starre platen overal gelijk is aan 2k. Bij formule 13 is ervan uitgegaan dat de schuifspanning
langs het genoemde grensvlak tussen plaat en blok
niet constant is. Dit is het gevolg van de in figuur 5 genoemde "friction hill". De gemiddelde spanning is nu:
(14)
zoals al eerder gegeven. Voor een axiaal-symmetrisch
geval in (Slater, 1977) wordt ook de grensspanning
gegeven,
waarboven squeezing plaatsvindt (figuur 6). Voor het gemak stellen wij naar aanleiding van figuur 6, 2a gelijk aan w en h = 2d. Dan geldt voor de spanningsverdeling:
.J!...
=
exp
p(w-x)
d
(15)
2k
met:
Pmax 2k
Is de wrijvingscoëfficiënt
=
w
exp
11d
(16)
p. klein dan geldt voor de spanningsverdeling:
(17)
waterloopkundig laboratorium
I
WL
9
J0962
Squeezingproces
juli 1994
De gemiddelde spanning is:
P ~ 2k {I
2k
+
IJ.w}
(18)
3d
hierbij is aangenomen dat de verhouding tussen de diameter en dikte van het blok gelijk is aan L Voor het overzicht
is de invloed van de verhouding
(d/w) op het stahiliteitscriterium
weergegeven in figuur 7. Aan de hand van figuur 7 en formule 10 is voor een grote range afgeleid wat de toe te passen squeezing formules zijn:
!!. k
!!. k
!!. k
3 + -W 2 2d
= 0.8 d + 1.6
=
w (2 + n)
d
w
w
s;-1 2
d
w
(19)
1 2
~ -
d - ~ 4.37 w
(20)
(21)
Deze relaties staan weergegeven in figuur 8. Voorbeeld: Uitgaande van een lengte (w) van het stortfront van 2 meter vinden wij volgens formule 19, 20 respectievelijk 21 bij een dikte (2d) van de sliblaag van respectievelijk 0.5,2
en 9 meter
voor de genormeerde toelaatbare belasting (~):
(~)
=
3.5
(~)= (~)=
waterloopkundig
laboratorium
4.8
10.3
I
WL
10
J0962
Squeezingproces
7.
juli 1994
Vergelijking Matar-Salencon Van Kesteren
De formulering van Matar-Salencon
p
=
met vuistregel
(CUR, 1992) luidt (figuur 9):
-
n: 1 2d
1 (4.14 fll1ldr b + -
SF
(26)
X
met: p
=
toelaatbare belasting (kPa)
SF
=
stabiliteitsfactor , vroeger ook wel veiligheidsfactor
Fundr
=
ongedraineerde sterkte aan de bovenzijde van de weinig draagkrachtige laag (kPa)
Fundr =
engedraineerde sterkte aan de onderzijde van de weinig draagkrachtige laag (kPa)
= =
2d
x
dikte van de weinig draagkrachtige
genoemd (-)
laag (m)
afstand vanaf de teen van de ophoging (m)
Voor de belasting in het geval van het storten met ballastzand geld in dit gevar':
=
P
Het gelijkstellen van (:)
"21 (P8-P)
cg
x
tana
(27)
uit formule 22 en 23 geeft het in (Van Kesteren en Bisschop,
1993) vermelde critenum in zake het optreden van squeezing:
2d >
(29)
Deze is hetzelfde als de in dit rapport vermelde vuistregel van Van Kesteren. Dus voor de berekening van de stabiliteit onder invloed van een belasting onder een gradiënt zijn beide formuleringen
overeenkomstig.
Het enige verschil tussen beide formuleringen belasting de constante 4.14
Fundr
is dat voor de berekening
in de vergelijking van Matar-Salencon
van de totale
komt. In de plas-
ticiteitstheorie wordt voor de constante orde grootte één maal de vloeispanning gevonden. Voor de duidelijkheid
3
waterloopkundig
worden naar aanleiding van de resultaten van (Van Kesteren en
Hierbij wordt uitgegaan van dat voor de toepassing van de formulering van MatarSalencon p de gemiddelde toelaatbare belasting voorstelt. Zo staat deze ook beschreven. Echter omtrent deze definitie bestaan, gezien figuur 9, enige twijfels.
laboratorium
I
WL
11
J0962
Squeezingproces
juli 1994
Bisschop, 1993) de kritieke hellingshoek van het ballastzand en de kritieke dikte voor beide methoden berekend voor de stabiliteit van beide slibsoorten. formuleringen
Hiervoor
zijn de volgende
gebruikt:
Matar-Salencon:
k
4.14 k + d
=
Hierbij zijn f"undr en
tb undr
x
(30)
gelijk gesteld aan de vloeispanning k.
Van Kesteren:
8.9 tane
=
2k d
(31)
Let op: hier is d gelijk aan de dikte van de gehele sliblaag. Voor het berekenen van de stabiliteit is uitgegaan van: (= 9.81 mls2)
g
=
zwaartekrachtversnelling
c
=
concentratie ballastzand (0.55)
x
=
lengte ophoging (2 meter) hoogte ballastzand (0.5 meter)
Bij een laagdikte van de sliblaag van 0.2 meter vinden wij voor de kritieke hellingshoek voor beide slibsoorten (kt = 0.006 kPa en k2 = 0.273 kPa):
methode Matar-Salencon
Van Kesteren
0.273
23°
17°
0.006
2.4°
0.4°
vloeispanning (kPa)
Bij een hellingshoek van 13 o vinden wij voor de kritieke dikte van de sliblaag (in meters):
waterloopkundig laboratorium
I
WL
12
Squeezingproces
J0962
juli 1994
methode vloeispanning
Matar-Salencon
(kPa)
Van Kesteren !
0.273
0.53
0.27
0.006
0.006
0.006
Beide modelleringen wijken dus niet veel af van elkaar.
waterloopkundig
laboratorium
I
WL
13
J0962
Squeezingproces
juli 1994
Literatuur 1. CUR 162, Construeren met grond; grondconstructies in weinig draagkrachtige en sterk samendrukbare ondergrond, 1992. 2. Hill, R., The mathematica! theory of Plasticity, Oxford, 1985. 3. Kesteren, W.G.M. van & Bisschop, F., Resultaten experimenteel onderzoek folieleggen, J814, december 1993. 4. Kesteren, W.G.M. van, Steeghs, Rl.M.G. & Mastbergen. D.R., Pore Water Behaviour in Dredging Processes, XIIIth World Dredging Congress, Bombay, India, april 1992. 5. Linssen, Onderzoek naar het gevaar van wegpersen van morsspecie bij folieleggen, 1994. 6. Slater, R.A.C., Engineering Plasticity: theory and application to metal forming processes, London, 1977.
waterloopkundig
laboratorium
I
WL
14
Ir
__t__
star-ideaal plastisch
Irmclll
I
I I
I
" -, \
I
1 k: 2 • t
v
werkelijk
.....•••. ,.....•.
-
--
I
I I I 0
1 ..
Geschematiseerd
spanning-rek
gedrag slib J-962
waterloopkundig
laboratorium I WL
FIG. 1
ftlimtediagonaal ,.
Von Mises vloeioppervlak
/ /
" '..JI
Von Mises vloeioppervlak J-962 waterloopkundig
laboratorium
I WL
FIG. 2
zand
Defenitie parameters J-962
waterloopkundig
laboratorium I WL
FIG.
3
.E. 3 ZA I I
2
")
:
!'ri/Mt! I distriÏJllt~ I
I I I I
I I
'
.
~
"
,-
---
---"
FIG. 64. Slip.line field a.nd plastic "'!Pon in a block comprelllled between . perfectly rough plate6. together with a comparison of the actual pressure distribution with PrandtI'B.
Squeez ing theor ie (Hi111 1985) J-962 waterloopkundig
laboratorium
I HL
FIG. 4
P
HorRlal ploten pressure distribution (Friction hili"
V~ p:YexP{Plw-xIJT}
I
r-
Y
I
f
Platen
Y I
(al
p1"yx:pp
O'x
PlatenO,
1.
~o;;
x
[
Ycxpl#Jw/n
2T
dx p
u·p
I
X
2~
Figure 7.39. (a) The stresses acting on a vertical plane element during plane strain compression between partiaäy rough, rigid, parallel overbanging platens: (b) the normal platen pressure distribution ('friction hill")
Squeez ing (s at er-, ï
theor ie; 1977)
inv loed
wr i j ving J-962
waterloopkundig
laboratorium
I WL
FIS. 5
Prcuure .
distribution 'Friction
!soHd of revolutionl hiU'
iJ.
"Y'''''{2'1.~l/h~.
y
Yexpl2 IIalhl
Platen
lal
h
I.
lbl
2a
I
Dia,
.1
h
Figure 8.2 Quasi-statie compression of a circular cylinder: (a) physieal diagram and 'friction hill': (bi stresses acting on an element of'the cylinder at any radius r
Squeez ing theor ie; Is lat er-, 1977)
ax iaa lsymmetr
waterloopkundig
laboratorium
isch
J-962
I WL
FIG. 6
....L 4ka
3
2
I
o
: I
/vV'" 2
;
-,~
4
! I.' : 6
8
!
8'74
10
%
FIG. '72. Re1a.tionbetween the indentation p~ and h/G for •• block of height h indented by •• ftat die of width 2G.
Squeez ing theor ie; inv loed breedte belasting/dikte slib laag-verhouding (HilI.
1985)
waterloopkundig
laboratorium
J-962
IWL
FIS. 7
I f f
I I I I
I
E E
-
N
ti
••
~
I
~
H
f
,I I, 11
,
1: 1'
11
1
-
'/
1\ /1 \
\
\
\
lil
Invloed w en d op relatieve belasting (pik)
J-962
waterloopkundig
laboratorium I WL
FIS. 8
opryoging
toelaatbare ophoging ,
I
o f undr
4. 14 . f ~ndr
I
~;~~t."1
J
h
b f undr
es-
~
f undr
f ~ndr
Toelaatbare ophoging voor horizontaal evenwicht volgens Matar-Salençon waterloopkundig
laboratorium I WL
J-962 FIG. 9