Van schelmen en schavuiten Laatmiddeleeuwse vagebondteksten
Editie Herman Pleij
bron Van schelmen en schavuiten (ed. Herman Pleij). Em. Querido's Uitgeverij, Amsterdam 1985
Zie voor verantwoording: http://www.dbnl.org/tekst/_van026sche01_01/colofon.php
© 2015 dbnl / Herman Pleij
9
Woordenboek van schooiers, schelmen en schavuiten. Tevens een onderricht in de bedriegelijke praktijken van bedelaars of bedelaressen waardoor menigeen misleid wordt, zodat een ieder zich hiervoor kan leren hoeden. Zeer nuttig en profijtelijk om te lezen voor alle mensen. Over de Bregeren Dat zijn bedelaars, die geen herkenningsteken van een heilige of iets anders op hun kleding dragen. Ze komen gewoon op de mensen af, en vragen om aalmoezen in de naam van God of Onze Lieve Vrouw. Soms zijn het inderdaad berooide armlastigen met kleine kinderen, die in bepaalde steden of dorpen geregistreerd staan. Maar menigeen van hen zou zich beter door het leven slaan met handenarbeid of andere nuttige ondernemingen. Er zijn er ook, die niet willen bedelen in een omgeving waar ze bekend zijn. Immers, menig godvruchtig mens kan niet anders dan vragen om brood, hetzij omdat hij ziek is of arbeidsongeschikt hetzij vanwege een zichtbare, melaatse aandoening. En deze zijn zeker niet zo schaamteloos als de schelmen, die met kwade bedoelingen bedelen. Conclusie: Arme mensen, die oud of ziek zijn waardoor ze hun brood niet meer kunnen verdienen, moet men ter wille van God blijmoedig begiftigen. Maar schavuiten zoals de rest dient men niet in hun bedriegerspraktijken te sterken.
Over de Stabulieren Dat zijn bedelaars, die met vrouw en kinderen hele landstreken doortrekken en uitkammen, van het ene bedevaartsoord naar het andere. En ze hebben hun ‘wederhaen’ of hoed, en hun ‘windfanc’ of mantel vol herkenningstekenen van heiligen hangen. Dikwijls is hun mantel versteld en gelapt met allerlei stuk
Van schelmen en schavuiten
10 ken. En ze weten precies de boeren en dorpelingen te vinden, die hun brood geven. Verder voeren ze wel zes of zeven plunjezakken mee, die allemaal vol zitten. Voor onderweg hebben ze namelijk hun hele huishouden bij zich, zoals schalen, borden, lepels, flessen en nog veel meer huisraad. Deze Stabulieren nu zijn constant aan het bedelen en schooien, ook de kinderen van jongs af aan. Deze groeien op met de bedelzak, terwijl de bedelstaf met hun hand vergroeid is, want ze peinzen er niet over om te gaan werken. Vaak worden die kinderen later hangdief, pooier of straatrover, dan wel hoer of hoerenwaardin. Waar deze Stabulieren zich ook vertonen, in stad of dorp, voor het ene huis bedelen ze in de naam van God, voor het andere lichten ze de boel op met een beroep op Sint Valentijn, en voor het derde gebruiken ze de naam van Sint Quirinus of Sint Anna. En zo gaan ze maar door, voor zolang ze de kust veilig achten om te kunnen incasseren, want ze zitten nooit voor één gat gevangen. Conclusie: Ge moet zelf maar weten of ge wat zult geven. Voor een deel zijn ze niet te vertrouwen, maar ze zijn niet helemaal te kwader trouw, al overweegt dat wel.
Over de Loseneren Dit zijn bedelaars die beweren dat ze vijf of zes jaar in het gevang hebben gezeten. Ten bewijze daarvan voeren ze de ketenen mee, waaraan ze vastgeklonken lagen. Dat zou dan geweest zijn in Turkije of bij de heidenen, dan wel in Barbarije (wel te verstaan het ‘Sonnenbosch’ of hoerenkot), allemaal vanwege hun christelijk geloof. Ook beweren ze wel, dat ze in zware ketenen geboeid lagen op zee in een galei of een ander groot schip. Weet dan wel dat ze liegen, want dikwijls hebben ze de zee nog nooit gezien. Ook zeggen ze wel dat ze in een toren gelegen hebben, zonder dat ze het verdienden omdat ze geheel onschuldig waren.
Van schelmen en schavuiten
11 Ten bewijze daarvan hebben ze gezegelde brieven bij zich van vorsten en adellijke heren uit vreemde landen en vermaarde steden, waarin staat dat het allemaal precies zo is als zij het voorgeschilderd hebben. Want men kan kornuiten langs de weg aantreffen, die alle zegels op bestelling weten na te maken. Ze beweren ook, dat ze hun vertrouwen gesteld hebben op Onze Lieve Vrouw van Einsiedeln (te weten in het huis van de beul), of op het Heilige Bloed, of op een andere heilige (maar wel in het vreethuis), die ze ter plaatse vereerd hebben met een waskaars van een pond, een zilveren penning of een mis. Want ze zeggen, dat ze door zulk eerbewijs geholpen en verlost zijn, omdat hun ketenen toen vanzelf afvielen en braken, zodat ze ongedeerd het land konden verlaten. Verder dragen sommigen van hen een harnas. Bedenk goed, dat ze die ketenen behendig hebben ontfutseld aan een beeld van Sint Leonardus. Conclusie: Zulke bedelaars moet ge niets geven, want het zijn allemaal oplichters, en van de duizend spreekt er niet één de waarheid.
Over de Klinkeneren, die gewoonlijk kleine belletjes laten luiden Dit zijn bedelaars, die op kerkelijke feestdagen en bij kerkwijdingen voor de deur zitten met ernstig geschonden ledematen. De één mist een voet, de ander een been, en de derde heeft geen handen of armen. Verder hebben sommigen van hen ook nog ketenen naast zich liggen, want ze beweren dat ze onschuldig gevangen hebben gezeten. Doorgaans staat naast hen het beeld van een heilige, zoals dat van Sint Sebastiaan, Sint Leonardus of Sint Antonius, omdat ze dan uit hun naam nog hartverscheurender kunnen klagen en smeken. Maar het is allemaal gelogen wat ze roepen. Van de één is voet of been gaan stinken en weggerot in de gevangenis door zijn eigen schuld. Een ander is de hand afgehouwen in de oorlog dan wel in bordeel of kroeg omwille van een vrouw. En de
Van schelmen en schavuiten
12 meesten verbinden hun been of arm met verbandafval of bloederige lappen, gaan op krukken en hoeven zo geen gebrek te lijden. Te Utenheim was een pastoor, geheten heer Hans Segeler, die zijn moeder bij hem had inwonen. Voor zijn huis verscheen iemand op krukken, aan wie zijn moeder een stuk brood gaf, waarop deze zei: ‘Is dat alles wat ge me te bieden hebt?’ Zij sprak: ‘Ik heb niet meer in huis.’ Daarop antwoordde hij weer: ‘Gij oude papenhoer, moet ge de paap soms rijk maken?’ En hij vloekte haar stijf met alles wat hem voor de mond kwam. Het moedertje liep naar haar eerwaarde zoon met tranen in de ogen en deed haar beklag. Onmiddellijk stoof de eerwaarde op hem af, maar hij liet zijn krukken vallen en maakte dat hij wegkwam. Kort daarop brandde het huis van de pastoor af, en hij was ervan overtuigd dat dit het werk was van de Klinkener. Nog zo'n waar gebeurd verhaal. Te Sélestat zat er één voor de kerk, die een been had afgehakt van een dief die aan de galg hing. Dat been hield hij voor zich uitgestrekt, terwijl hij zijn goede been met windsels had opgebonden. Nu wilde het geval, dat hij het aan de stok kreeg met een andere bedelaar. Ze raakten aan het kijven, en kort daarna liep de ander naar een gerechtsdienaar om te zeggen wat er aan de hand was. Zodra de eerste de man van de wet zag, sprong hij op, liet het weggeteerde been liggen en ijlde zó snel de stad uit, dat een paard hem niet meer had kunnen inhalen. Kort daarop werd hij te Aigle aan de galg gehangen, en het weggerotte been kwam ernaast te hangen. Zijn naam luidde Peter van Crucenaken. Oplichters die zulke en soortgelijke dingen doen, behoren tot de grootste die men kan aantreffen. Onder hun kleren zijn ze welgevormd van lijf en leden, maar aan de buitenkant zien ze er zeer hulpbehoevend uit. Verder hebben sommigen van hen vliezen voor hun buik hangen, op grond waarvan ze beweren aan een liesbreuk te lijden. Daarmee bedriegen ze ook de echte armen, in die zin dat ze meer aalmoezen weten te verwerven
Van schelmen en schavuiten
13 dan ander berooid en behoeftig volk. Zo gauw ze in hun stamkroeg komen, verbrassen ze hun duiten als echte drinkebroers, terwijl ze kerngezond zijn. Er zijn er zelfs, die bebloede varkensdarmen nemen die ze aan de zijkant van hun rug draperen. Vervolgens beginnen ze angstaanjagend te krijsen. En ze hebben een andere bedelaar bij zich, man of vrouw, die om geld jammert en het volk toont hoe doorweekt hun kompaan is van het bloed en hoe zijn darmen al uit zijn zijde puilen. Zo was er in Rome in het heilige jaar een schavuit, die op die manier langdurig te kijk lag voor de mensen met een bloederige darm, alsof hij een liesbreuk had. En dat leverde hem uitzonderlijk veel geld op. Maar door onoplettendheid kon een grote hond naderbij komen, die de darm van de schelm lostrok, om hem te verslinden voordat zijn kornuiten het in de gaten kregen. Voor veel omstanders bleef het echter niet onopgemerkt, zodat deze schavuiten snel hun geld moesten oppakken om de stad Rome beschaamd te ontvluchten. Had men ze te pakken gekregen, dan zou het anders met hen afgelopen zijn. Ditzelfde hebben ze daarna nog dikwijls op vele andere plaatsen opgevoerd. Veel van deze Klinkeneren hangen en plakken hele stukken huid of andere lichaamsresten aan hun ledematen, in het bijzonder aan hun gezicht, zodat ze er zeer mismaakt uitzien. Andere fabriceren ook wel kwetsuren uit merkwaardige bestanddelen en smeren die troep op hun lichaam, alsof ze onder de zweren zitten of de Spaanse pokken. Maar thuis kunnen ze dat gewoon weer afwassen. Ook bedwelmen ze zich wel met wierook, om een nog deerniswekkender indruk te maken. En voor allemaal geldt dat ze als eersten aankomen op jaarmarkten en kerkwijdingen, en dat ze als laatsten vertrekken. Conclusie: Geef hun zo weinig mogelijk, want het zijn louter en alleen oplichters van boeren en eenvoudige mensen. Exempel: Een zekere Utz van Lindau verbleef te Ulm in het gasthuis
Van schelmen en schavuiten
14 gedurende een dag of veertien. Op de dag van Sint Sebastiaan ging hij voor de kerkdeur liggen met afgebonden benen en handen, en zijn voeten gebruikte hij als handen. Hij werd verraden aan de gerechtsdienaars, en toen hij deze zag aankomen, maakte hij dat hij wegkwam. Zelfs een paard zou hem niet meer hebben kunnen inhalen.
Over de Debisseren of Dofferen Dit zijn bedelaars, die alle huizen afwerken door dagelijks van huis tot huis te gaan met bepaalde beelden of heiligentekens. Zo doen ze huizen op het platteland aan met een beeld van Onze Lieve Vrouw of van een andere heilige. Daarbij beweren ze, dat het meegevoerde beeld van Onze Lieve Vrouw uit een aan haar gewijde kapel komt, en dat zij leden zijn van de bijbehorende Broederschap. En meteen voegen ze eraan toe, dat de kapel arm is, en ze vragen om vlas en garen voor altaarkleed. Maar dat geven ze dan hun ‘schiefen’ of ‘leeper mossen’ tot ‘claffot’, dat wil zoveel zeggen als hun hoer tot mantel. Verder vragen ze zilver van sieraden voor een miskelk, maar ze gebruiken het om te verdobbelen, naar de hoeren te lopen en te verzuipen. Ook willen ze handdoeken hebben voor de priester, om zijn handen te drogen. Maar die gaan ze gewoon verkopen. Dan zijn er ook Debisseren die bedelen voor het herstel van hun kerk. Doorgaans hebben ze een gezegelde brief bij zich, en collecteren daarmee voor de reparatie van een vervallen kerk of de bouw van een nieuwe. Maar ze zamelen geld in om het naar een godshuis te voeren, dat vlak onder Neuzenstein ligt, geheten Muilgat! Conclusie: Geef niets aan deze Debisseren, want ze bedriegen u. Verneemt men echter, dat een kerk op twee à drie mijl afstand beroofd of afgebrand is, schenk dan wat ter leniging van de nooddruft aan godvruchtige lieden die om steun vragen.
Van schelmen en schavuiten
15
Over de Kammesieren Deze bedelaars behoren tot het type van de jonge scholieren en studenten, die hun vader en moeder in de steek laten, en die ongehoorzaam zijn aan hun leermeesters. Ze houden het voor gezien en belanden in slecht gezelschap, dat vooral bedreven is in het zwerven en schooien. Van die schavuiten leren ze dan gokken en dobbelen, alsmede de fijne kneepjes van de leen- en koophandel. Is alles op, dan bekwamen ze zich in het bedelen of ‘kammesieren’. Ze beweren dat ze uit Rome komen (in plaats van het hoerenkot), en dat ze pastoor willen worden van een parochie (maar dat wordt de galg). De één noemt zich koorknaap, de volgende leesmeester, de derde boeteprediker en de vierde zegt dat hij al priester is. En ze beweren dat ze geheel afhankelijk zijn van vrome en eerbare mensen, die hen moeten ondersteunen met aalmoezen, want al hun bloedverwanten zijn afgestorven. Ze vragen ook vlas voor een priesterkleed. Maar ze geven het aan een ‘kibiger dille’ als ‘lijms’ of ‘hooft standen’, dat wil zoveel zeggen dat ze het wegschenken aan een snol als onderkleed. Iets dergelijks gebeurt ook met het geld, dat ze krijgen voor hun priesterwijding met de vasten: het verdwijnt regelrecht in het hoerenkot. En alles wat ze op deze wijze bij elkaar bedelen, wordt verdobbeld en aan de hoeren uitgegeven. Verder laten sommigen zich een kruin scheren, al zijn ze niet gewijd. Anderen hanteren brevieren en misboeken alsof ze echte priesters zijn, in het bijzonder op Allerfieltendag. En er zijn er die zo overmoedig te werk gaan, dat ze er niet voor terugdeinzen om het volk wijs te maken dat ze de mis zullen opdragen. Ze doen net alsof ze de Heilige Eucharistie gaan vieren, maar ze hebben daartoe geenszins de bevoegdheid. Kortom, het is niet meer dan een bedriegelijke bende oplichters. Conclusie: Geef niets aan deze Kammesieren, dan is het gauw
Van schelmen en schavuiten
16 afgelopen met hun gebedel. En ook al hebben sommigen gezegelde brieven bij zich die niet van echt te onderscheiden zijn, het is toch namaak en je reinste oplichterij.
Over de Vagieren Dit zijn rondschooiende gelukzoekers, die durven beweren dat ze van de Venusberg komen en de zwarte kunst beheersen. Ze worden aangeduid als ‘varende klerken’. Als ze een huis binnentreden, beginnen ze op verheven toon te spreken: ‘Voor u staat een varende klerk, die meester is in de zeven vrije kunsten, en die duivels, hagel, donder, onweer en allerlei kwaad gespuis weet te bezweren.’ Daarna spreekt hij enige toverformules uit en vreemde woorden, en maakt gebaren. Dan slaat hij twee of drie keer een kruis en zegt: ‘Waar deze woorden uitgesproken zijn, zal niemand getroffen worden door een gewelddadige dood dan wel enige andere rampspoed, hier of waar ook ter wereld.’ Op die wijze uit hij nog veel meer dure woorden. Dorpsbewoners en simpele vrouwen elders trappen daar geheel in. Ze zijn blij met zijn komst, want ze hebben nog nooit een varende klerk gezien. De boeren spreken de Vagier als volgt aan: ‘Dit of dat mankeert me of zit me dwars. Zo ge mij kunt helpen, zal ik u een gulden of twee geven.’ Daar gaat hij op in, en hij bedriegt de boeren vanwege hun geld. Met buitenissige woordkronkels zegenen ze de boeren, en die denken dan dat ze met hun geleerde woorden de duivel kunnen bezweren. Op die wijze zijn ze in staat om aan elke klacht te voldoen. Want wat ge hun ook vraagt, ze hebben er altijd een toepasselijke toverkunst voor klaar. En die bestaat hieruit, dat ze u op kundige wijze weten te beroven van uw geld. Sommige van hen zijn op zoek naar simpele vrouwen, die hun ouders of man verloren hebben. Ze maken hun wijs, dat ze
Van schelmen en schavuiten
17 precies weten waar de zielen der afgestorvenen zich bevinden, in de hemel, het vagevuur of de hel. En ze vertellen dat in ruil voor geld, of voor kleren als er geen geld in huis is. Conclusie: Wacht u voor deze Vagieren, want het enige wat ze beogen, is bedrog. En alles wat ze zeggen, is gelogen.
Over de Grantneren Dit zijn bedelaars die als volgt het woord voeren op boerenerven en in huizen op het platteland: ‘Ach beste vriend, ik word bezocht door de vallende ziekte van Sint Valentijn (dan wel Sint Quirinus, Sint Vitus of Sint Antonius). Nu wil ik deze heilige vereren met een waskaars van zes pond (dan wel een altaarkleed, een zilveren wijgeschenk etcetera). Maar het geld daarvoor kan ik alleen bij elkaar krijgen met de hulp van vrome en eerzame lieden. Derhalve bid ik u, dat ge mij wilt helpen met een zilveren penning of een hoeveelheid vlas, ter ondersteuning van hun altaar. En mogen God en die goedertieren heilige u dan beschermen en vrijwaren voor deze kwaal en bezoeking!’ Volgt een gewiekst staaltje van oplichterij: sommigen laten zich neervallen voor de kerk, of ergens anders waar veel mensen zijn, en steken een stuk zeep in hun mond zodat het schuim op hun lippen komt te staan. Bovendien porren ze met een strootje in hun neusgaten, waardoor het gaat bloeden en net lijkt alsof ze aan de vallende ziekte lijden. Maar het is je reinste boevenwerk. En zulke landlopers vertonen hun kunsten in alle streken. Verder zijn er velen, die onder luid misbaar het volgende standpunt verkopen: ‘Weet wel, beste vrienden, dat ik een eenvoudig handwerksman ben. Nu overkwam het mij dat een bedelaar zich aanmeldde bij mijn ouderlijk huis, die in naam van Sint Velten of Sint Valentijn om geld vroeg. Mijn vader gaf mij een penning om aan hem te overhandigen. Maar ik weigerde die te geven, met de woorden dat het oplichterij was. En meteen werd ik verrast met de vallende ziekte. Derhalve wil ik
Van schelmen en schavuiten
18 Sint Valentijn vereren met een waskaars van drie pond en een gezongen mis. Al heb ik zelf geld genoeg, toch is het zaak dat ik dit weet te verwerven met de hulp van vrome mensen, want zo heb ik het beloofd. Daarom smeek ik u om hulp, opdat de goedertieren heilige Sint Velten u moge beschermen.’ Het is finaal gelogen wat hij zegt. Hij heeft namelijk al meer dan twintig jaar om die waskaars van drie pond en die mis gebedeld en geschooid, maar hij verzuipt en verdobbelt de opbrengst of hij brengt die naar de hoeren. Ten slotte zijn er nog veel meer soorten Grantneren, met allerlei andere geslepen taal, maar die wil ik verder niet laten horen. Exempel: Er waren eens twee kameraden, die in Westfalen en de omgeving van Keulen de beest uithingen. De één ging gekleed als een priester, de ander gelijk een voornaam man. Degene die eruit zag als een geestelijke beweerde, dat hij in het bezit was van een belangrijk relikwie, en hij toonde ten bewijze daarvan vervalste brieven. En overal waar hij kwam, in stad of dorp, daar zegde hij de pastoor een derde deel van zijn opbrengst toe, op voorwaarde dat hij zijn relikwie van de preekstoel mocht tonen en aanprijzen. Telkens wanneer hij zijn enorme leugens op de preekstoel stond te verkopen, begaf zijn kameraad zich onder het volk, terwijl hij deed alsof hij hem niet kende. En luidkeels verkondigde hij de mensen dat het bedrog was, en dat de geestelijke met zijn relikwie een boef mocht heten, die alles loog wat hij zei. Na zulke woorden klapte hij dan ruggelings ter aarde, alsof hij een toeval kreeg. En in zijn mond en oren had hij rode aarde en zeep gestopt, waardoor het scheen dat er schuim en bloed uitkwam. Vervolgens riep de geestelijke tot de menigte: ‘Welk een groot en prachtig mirakel heeft dit relikwie hier verricht! Laat ons nu van harte bidden, dat God door dit relikwie deze mens wederom gezond zal maken!’ En meteen daarop kwam zijn
Van schelmen en schavuiten
19 kameraad dan weer bij. Bijgevolg schonken de eenvoudige mensen alles wat ze maar konden missen voor de verering van het relikwie. Sommigen dragen documenten bij zich, waaruit deze gang van zaken op te maken valt. Conclusie: Wanneer iemand van de Grantneren echt ziek is en bij uw huis of bij de kerk verschijnt om op bescheiden wijze, zonder kabaal te maken, in de naam van God wat te vragen, dan moet ge hem iets geven. Maar Grantneren die veel woorden vuil maken en die hun mond goed kunnen roeren, verraden daarmee dat ze al langer met dit bijltje hebben gehakt. Deze zijn absoluut niet te vertrouwen en zeker niet oprecht, want ze weten nog een noot uit zijn dop te kletsen als ge hun een willig oor leent. Wees derhalve voor hen op uw hoede en geef niets.
Over de Dutseren Dit zijn bedelaars die beweren, dat ze langdurig ziek geweest zijn. En nu hebben ze zogenaamd een zware bedevaart op zich genomen, naar deze of gene heilige. De reiskosten zullen met drie complete aalmoezen per dag gedekt kunnen worden, vandaar dat ze dagelijks net zolang van huis tot huis trekken tot ze drie vrome mensen gevonden hebben, die hun deze drie complete aalmoezen willen schenken. Maar een godvruchtig mens die ze daarom vragen, antwoordt dan: ‘Wat is een complete aalmoes?’ Daarop zegt de Dutser: ‘Een blaffaard of een halve zilvermunt, en daarvan moet ik er elke dag drie hebben, want met minder kan ik niet toe, anders heeft de bedevaart geen zin.’ Sommigen mikken op een stuiver, anderen op niet meer dan een halve braspenning, terwijl er ook zijn die zelfs met een halve stuiver genoegen nemen, al naar gelang de mogelijkheden die ze aanwezig achten. Ze beweren tevens, dat ze de aalmoezen dienen te betrekken van een onbesproken persoon. De vrouwen, die ze aldus bena-
Van schelmen en schavuiten
20 deren, zijn veel te trots om voor onvroom te moeten doorgaan, vandaar dat ze voor alle duidelijkheid liever twee blaffaards of twee stuivers geven. En de één slooft zich nog meer uit dan de ander. Verder gebruiken deze schavuiten nog veel meer redeneringen, die ik hier niet wil noemen. Ze zouden per dag wel honderd blaffaards kunnen incasseren, wanneer ze voldoende mensen wisten te vinden. Maar alles wat ze zeggen is gelogen. Men noemt het ook ‘gedutst’, wanneer een bedelaar zich bij uw huis aanmeldt met de woorden: ‘Goedertieren vrouwe, mag ik u vragen om een schep boter? Ik heb thuis namelijk veel kleine kinderen, voor wie ik een karnemelkse pap zou willen maken.’ Of: ‘Mag ik een ei, want mijn vrouw ligt sedert acht dagen in het kraambed.’ Of: ‘Mag ik een pint wijn, want mijn vrouw ligt ziek te bed (of mijn zieke kind ligt op sterven).’ En wanneer deze figuren enige godvruchtige mensen in de buurt van hun woning zien komen, dan leggen ze hun kinderen in bed, binden hen een smerige doek om het hoofd zodat ze net ziek lijken, en laten ze hartverscheurend kreunen en stenen. Exempel: In Antwerpen leefde een eerbaar man, die dikwijls arme mensen bezocht om goed werk te doen. En hij werd in een huis binnengeroepen, waar de ouders beweerden dat hun dochter erg ziek was. Maar toen de vrome man bij de dochter kwam, stelde hij vast dat ze er blozend uitzag. Vervolgens sloeg hij de deken terug, en daar zag hij dat de dochter met kousen en schoenen in bed lag, en bovendien nog geheel beschonken ook. Deze zelfde man werd door andere Dutseren op overeenkomstige wijze binnengeroepen, en daar zeiden ze dat hun kind op sterven lag, wachtend tot de ziel gehaald zou worden. Uit goedertierenheid wilde hij het kind onderzoeken, maar hij trof in het bed een hond aan, die zo strak en stijf in enige kledingstukken gewikkeld was dat hij lag te janken. Verder hebben sommigen van hen de gewoonte om hun vrouwen of bijslapen in bed te leggen. Dan winden ze een doek
Van schelmen en schavuiten
21 om de kruk van hun buitendeur, waarmee ze doen voorkomen alsof er een behoeftige kraamvrouw ligt. En dat gebeurt precies op de dagen, dat naar hun weten aalmoezeniers of andere goede, devote en deugdzame mensen in hun buurt zullen komen. Maar loopt men er de volgende dag weer langs, dan zit er geen doek meer om de deurkruk, want die vrouwen gaan gewoon weer over straat. Conclusie: Geef niets aan Dutseren die beweren, dat ze beloofd hebben om dagelijks niet meer dan drie of vier complete aalmoezen in te zamelen, ut supra. De rest is half om half te vertrouwen. Maar de meesten zijn bedriegelijke oplichters.
Over de Schlepperen Dit zijn Kammesieren, die zich uitgeven voor priester. Deze bezoeken de huizen met een jonge student, die hen volgt met een bedelnap. En zij spreken als volgt: ‘Voor u staat een gewijde persoon, met de naam Heer Joris’ (of Heer Wouter Kesler van Kitzbühl, net welke naam hem voor de mond komt). ‘Ik kom uit dat en dat dorp, van die en die familie’ (en hij noemt een geslacht, dat de mensen goed bekend is). ‘En ik wil op die en die dag mijn eerste gezongen mis opdragen in mijn dorp. Nu ben ik gewijd om het altaar daar te bedienen, maar ik bezit geen kazuifel noch enig misboek.’ (Etcetera) ‘Derhalve kan ik mijn taak niet volbrengen, tenzij ik hulp krijg van goede mensen. En wie van de aanwezigen mede in dertig missen herdacht wil worden, die schenke nu zijn bijdrage. Voor elke penning die hij geeft, zal de ziel van een bloedverwant uit het vagevuur verlost worden.’ Soms noteren ze de namen van de dorpelingen, mannen en vrouwen, voor het lidmaatschap van een Broederschap. Daarbij beweren ze, dat de Broederschap ter verwerving van genade en aflaten is erkend door een bisschop, opdat hun altaar daardoor tot bloei zou komen. Dan duurt het niet lang of de simpele, brave mensen zijn in
Van schelmen en schavuiten
22 vervoering gebracht. De één geeft garen, de ander vlas, en de derde een tafellaken, handdoek of zilver van sieraden. Maar deze Broederschap is niet gelijk aan de andere Broederschappen, die door relikwieënhandelaars en aflaatkramers onderhouden worden. Immers, de aflaatkramers keren jaarlijks terug. Maar deze komt maar één keer, want zou hij terugkomen dan kan hij op een aframmeling rekenen, zo hij niet in een zak genaaid wordt! Deze handelwijze wordt zeer vaak aangewend in bepaalde landstreken, met name in het Schwartzwald, in het Bregenzerwald, in Kurwalen, in de Allgäu, in Estland en in Zwitserland, kortom in streken waar weinig priesters zijn en waar de kerken en huizen ver uiteen staan. Conclusie: Geef niets aan deze Schlepperen of boeven, want het is niet aan hen besteed. Exempel: Er was eens een zekere Mansuetus, die ook liep te bedelen voor zijn eerste mis in Sankt Gallen. Toen de brave mensen aldaar zijn eerste mis wilden gaan horen, meenden ze hem in de kerk te zullen aantreffen, maar ze konden hem niet vinden. Pas na het avondeten troffen ze hem aan in het ‘Sonnenbosch’, dat is dus het bordeel. En hij maakte dat hij wegkwam!
Over de Zickissen Dit gaat over de blinden. Langs de weg zwerven drie soorten blinden. Sommige blinden worden Blocharten genoemd, en die zeggen dat ze op bedevaart gaan. Komen ze een stad binnen, dan verbergen ze hun pelgrimshoed of ander hoofddeksel. Tegen de mensen zeggen ze dan, dat deze hun ontstolen is, of dat ze hem kwijt geraakt zijn in hun vorige verblijfplaats. Op die manier weten ze wel tien à twaalf hoeden of mutsen bij elkaar te krijgen, en die verkopen ze dan. Anderen behoren tot de blinden, omdat ze van hun gezichtsvermogen beroofd zijn vanwege misdaden of ander verkeerd
Van schelmen en schavuiten
23 gedrag. Doorgaans zwerven deze langs de wegen met geschilderde panelen, waarmee ze voor de kerk gaan zitten. Dan beweren ze dat ze in Rome geweest zijn, in Compostella of in andere verre steden. En ze vertellen over de grote mirakelen die daar voorgevallen zijn, maar het is allemaal gelogen. Ten slotte zijn er blinden, die er geweldig op los fantaseren. Dat zijn zij, die al meer dan tien jaar geleden blind geworden of blind gemaakt zijn. Deze nemen wat boomwol, maken dat bloederig en binden dan een doekje met die boomwol voor hun ogen. Vervolgens beweren ze, dat ze als kooplieden of marskramers in een dicht woud door boze lieden blind gemaakt zijn. Daarna stonden ze nog drie of vier dagen vastgebonden aan een boom. En ze zouden zeker bezweken zijn, waren er geen mensen gekomen die hen verlost hebben. De uitdrukking voor deze truc is: met de fantasie op de loop gaan. Conclusie: Ik raad u aan zelf goed op te letten wie ge iets zult geven.
Over de Schwanfelderen of Blikslaren Dit zijn bedelaars die hun kleren achterlaten in de kroeg, om klappertandend de mensen tegemoet te treden. Die moeten dan denken, dat ze het verschrikkelijk koud hebben. Maar van tevoren hebben ze zich ingesmeerd met brandnetelzaad en andere dingen, waardoor ze geen kou meer voelen. Sommigen beweren dat ze door boosaardige lieden beroofd zijn. Andere schavuiten zeggen, dat ze langdurig ziek waren en dat nu al hun kleren versleten zijn. En weer anderen brengen naarvoren, dat hun kleren gestolen zijn. Allemaal doen ze dit om weer nieuwe kleren van de mensen te krijgen. Maar als ze die hebben, verkopen ze die meteen weer door, en het geld brengen ze naar de hoeren of ze verdobbelen het. Conclusie: Wacht u voor deze Schwanfelderen, want het zijnboeven. Geef ze niets, man of vrouw, tenzij ge goed ingelicht bent over hun positie.
Van schelmen en schavuiten
24
Over de Vopperen en Vopperinnen Dit zijn bedelaars, doorgaans vrouwen, die zich laten meevoeren aan ijzeren ketens alsof ze uitzinnig zijn. Om de mensen te misleiden scheuren ze zich de kleren van het lijf. Er zijn er ook bij, die de ‘Vopperie’ op zijn ‘Duts’ bedrijven, dat wil zeggen: iemand staat te bedelen naast zijn vrouw of een ander persoon, en beweert dat die bezeten is van een boze geest. Maar natuurlijk is dat niet waar. En ze gaan door met te zeggen, dat ze de bewuste persoon onder de bescherming hebben geplaatst van die en die heilige (en ze noemen een naam), en dat ze nu een waskaars van twaalf pond moeten hebben of iets dergelijks, waardoor de bezetene van de duivel verlost kan worden. In dit geval spreekt men van Vopperen die ‘dutsen’. Conclusie: Hier is sprake van een boosaardige en bedriegelijke praktijk. Men zingt wel: als een bedelaar een vrouw heeft die weigert om te gaan ‘vopperen’ of ‘ferben’, dan slaat hij haar met een schoen. Verder zijn er ook Vopperinnen of vrouwen die voorgeven, dat ze hevige pijn lijden aan hun borsten. Ze nemen een milt en maken aan de bovenkant het vel los. Vervolgens leggen zij die half-ontvelde milt op hun borst en draperen het losse vel over hun lichaam. Het geheel besprenkelen ze met bloed, en dat moet nu doorgaan voor hun borst. En zulke vrouwen noemt men Vopperinnen.
Over de Dallingeren Deze staan voor de kerken. Tot voor een jaar of twee zijn ze bekende pooiers of hangdieven geweest. Ze zijn zichzelf aan het geselen, want ze willen hun leven beteren en op bedevaart gaan vanwege hun zonden. Op die manier weten ze heel wat bijelkaar te schooien. Hebben ze het een tijdlang volgehouden om de mensen aldus te bedriegen, dan worden ze gewoon weer hangdief als voorheen.
Van schelmen en schavuiten
25 Conclusie: Geef wat ge wilt, maar bedenk wel dat het allemaal boeven zijn.
Over de Dutsbetteren en Dutsbetterinnen Dit zijn bedelaars die in alle landstreken naast elkaar voor de kerk liggen. Ze hebben een linnen zak over zich heen gespreid, terwijl er voor hen was en eieren staan, net alsof ze kraamvrouwen zijn. En ze beweren dat ze zo'n veertien dagen geleden een dood kind gebaard hebben. Maar ze hebben soms al in geen tien of twintig jaar een kind voortgebracht. Deze noemt men Dutsbetterinnen. En ge moet ze geen geloof schenken. Zo lag er eens een man voor de grote kerk van Straatsburg onder een linnen beddelaken, en hij deed zich voor als een kraamvrouw. Maar na verloop van tijd werd hij van stadswege gearresteerd, gevangen gezet en ten toon gesteld in een halsijzer. En daarna werd hij voor eeuwig verbannen. Onder hen zijn ook vrouwen die uitkramen, dat ze zwanger waren van een wonderbaarlijk gedrocht dat ze onlangs gebaard hebben. Zo iets is kort geleden nog gebeurd te Pforzheim in het jaar ons Heren 1509, waar een vrouw arriveerde die liet weten dat ze onlangs een kind gebaard had te zamen met een levende pad. Vervolgens had ze die pad meegevoerd naar Onze Lieve Vrouw van Einsiedeln, maar hij was nog steeds springlevend. Deze pad vroeg dagelijks om een pond vlees, en hij werd daar ter plaatse voor een groot wonder gehouden. Nu bedelde ze onder het valse voorwendsel dat ze op weg was naar Onze Lieve Vrouw van Aken. Tevens had ze een gezegelde brief bij zich, die ze op de preekstoel liet voorlezen. Maar deze vrouw had buiten de stadsmuren een vervaarlijke kornuit, die op haar zat te wachten. En dit paar hield zich algeruime tijd met deze oplichterij in leven. Zouden ze niet gewaarschuwd zijn, dan waren ze beiden gearresteerd want het was één en al bedrog waar ze van leefden.
Van schelmen en schavuiten
26
Over de Sondenwegheren Dat zijn sterke knapen, die het land aflopen met lange slagersmessen of zwaarden. Ze beweren dat ze uit zelfverdediging en lijfsbehoud iemand doodgeslagen hebben. Vervolgens noemen ze een zeker bedrag aan geld, dat ze dringend nodig hebben. Slagen ze er niet in dat geld op te brengen, dan zullen ze hun kop verliezen. Daarbij voeren sommigen nog een knecht mee, die vastgeketend achter hen aanloopt, van top tot teen geklonken in boeien en duimijzers. Die verklaart dan aan de mensen, dat hij borg staat voor de genoemde som gelds, en hij noemt een enorm bedrag. Weten zij dat geld niet tijdig te verwerven, dan klagen ze dat ze beiden zullen bezwijken of sterven.
Over de Sondenwegherinnen Dat zijn de vrouwen van de genoemde knapen, of soms slechts hun snollen. Ze zwerven langs de weg met het praatje dat ze openlijk een hoerenleven geleid hebben, maar dat ze nu hun zondig bestaan willen beteren. Daartoe vragen ze aalmoezen in de naam van de Heilige Maria Magdalena, en zo weten ze de mensen een rad voor ogen te draaien.
Over de Bultdragherinnen Dit zijn vrouwen, die onder hun kleren oude wambuizen of kussens voor hun buik binden. Men zou dan denken dat ze hoogzwanger zijn, maar ze hebben al in geen twintig jaar of meer een kind gekregen. Men spreekt hier ook wel van ‘met een extra bil gaan’.
Van schelmen en schavuiten
27
Over de Jonffrouwen Dit zijn bedelaars die met een ratel lopen, alsof ze melaats en pokdalig zijn. Maar er is niets mis met hun lichaam. Men noemt dit: gaan als Jonffrouwen.
Over de Mommen of Momsen Dit zijn bedelaars, die monnikskappen dragen gelijk de Lollaarden of Cellebroeders. Ze beweren dat ze het armoede-ideaal nastreven, maar dat is zeker niet waar. Hun vrouwen houden ze op geheime plaatsen verborgen, terwijl ze zelf met hun nering rondtrekken. Dit heet: te ‘momsen’ gaan.
Over het gaan ‘soentsen’ Dit wordt gedaan door zwervers, landlopers en bedelaars, die beweren dat ze van adellijke afkomst zijn. Maar door de oorlog zijn hun bezittingen verbrand, en bovendien zou hun gezondheid door gevangenschap ondermijnd zijn. Ze gedragen zich alsof ze van adel zijn, ten bewijze waarvan ze gezegelde brieven overleggen. Maar daar kan absoluut geen sprake van zijn. Men noemt dit: te ‘soentsen’ gaan.
Over de Kandieren Dit zijn keurig geklede bedelaars, die zich uitgeven voor internationale kooplieden zoals moet blijken uit gezegelde brieven van bisschoppen. De gewone man trapt daar in, evenals bij de hierboven behandelde Loseneren. Die maken ook vervalste documenten, en vertellen hoe ze te land en ter zee beroofd zijn. Maar er is niets van waar. En deze misleiden het publiek.
Van schelmen en schavuiten
28
Over de Veranieren Dit gaat over Veranieren en Veranierinnen, die de kost verdienen met waarzeggen. Het zijn vrouwen die durven beweren, dat ze jodinnen zijn die zich hebben laten dopen, omdat ze christen wilden worden. Deze weten de mensen te vertellen of hun vader of moeder in de hel is of niet. En ze troggelen hun klanten een mantel, kleren of andere dingen af. Ook zij tonen vervalste brieven, met zegel en al. Hun naam luidt: Veranieren.
Over de Cristianieren ofwel Kalmieren Dit zijn bedelaars, die pelgrimstekens aan hun hoofddeksel dragen, in het bijzonder die van de Heilige Veronica alsmede mosselen en schelpen, en nog vele andere. Onderling drijven ze handel in deze heilige souvenirs, die de indruk moeten wekken bij de mensen dat ze al de steden en plaatsen bezocht hebben van de tekens die ze dragen. Maar nooit en te nimmer hebben ze ook maar overwogen om zich naar zo'n plaats te begeven. En zo bedriegen ze de brave en simpele mensen. Ze heten Kalmieren.
Over de Zeperen Dit zijn bedelaars, die zich voor een open haardvuur bestrijken en insmeren met zalf. Daarna gaan ze voor de kerk liggen. En dan krijgen ze een gezicht alsof ze langdurig ziek geweest zijn, terwijl hun mond uitgescheurd lijkt. Maar als ze drie dagen later naar het badhuis gaan, is alles zo weer verdwenen.
Over de Sweygheren Deze bedelaars nemen paardemest, en mengen die met water. Daarmee bestrijken ze dan hun benen, evenals hun handen en
Van schelmen en schavuiten
29 armen, zodat ze eruit gaan zien alsof ze aan geelzucht of een andere ziekte lijden. Maar het is gewoon misleiding van de mensen. Zulke bedelaars heten Sweygheren.
Over de Burckaerten Dit zijn bedelaars, die hun handen met handschoenen bedekken, om ze vervolgens in een draagband om hun nek te hangen. Ze beweren dan, dat zij lijden aan het Sint Antonius-vuur of aan een kwaal van een andere heilige. Maar het is je reinste bedrog. Zelf noemen ze het de ‘Burckaert’ uithangen.
Over de Platschieren Dit zijn blinden die voor de kerk op een stoel de luit bespelen, waarbij ze allerlei liederen uit verre landen zingen, zonder daar ooit geweest te zijn. Zijn ze klaar met zingen, dan beginnen ze te ‘voppen’ en te ‘ferben’ (zeg maar liegen) over hoe het komt dat ze blind geworden zijn. Evenals de hangdieven en ander schoelje trekken ze al hun kleren uit om zich te geselen ter leniging van al hun zonden. En ze noemen dat dan ook ‘platschieren’ in de zin van de reeds genoemde ‘vopperie’. Omgekeerd worden zij die zich staande op stoelen met stenen of andere voorwerpen pijnigen, en die over allerlei heiligen raaskallen, vanzelf in de regel hangdief, rover, zwendelaar of pooier. Er zijn nog veel meer bedelaars en schavuiten, die de mensen bedriegen met de wonderlijkste zaken. Bij voorbeeld bedelaressen, die uit schooien gaan om hun kind te kunnen laten dopen. Of bedelaars die zeggen dat hun vrouw in barensnood ligt, om welke reden ze in naam van God een penning vragen ten einde hun vrouw te helpen. Wanneer men deze mensen niet kent, dan zijn het doorgaans oplichters. Want de ene dag bedelen ze hier en de andere dag daar. In de stad leren ze alle rijkelui kennen,
Van schelmen en schavuiten
30 die ze valselijk voorliegen want ze hebben vrouw noch kind. Ook zijn er schavuiten, die verzonnen nieuws verspreiden en doen alsof ze boden zijn. Ze maken een nieuwsbrief na, die ze uit een zelf bedachte landstreek laten komen. Maar ze doen net alsof die brief uit hun geboorteland komt of van hun bloedverwanten. En ze zetten er zelf in, dat men de bode dit of dat moet geven. Ik waarschuw u, dat ge goed moet uitkijken wie ge wat geeft. Sommigen brengen aan bepaalde mensen de tijding, dat hun man of vrouw nog leeft die sedert lang in het buitenland zoek is. Daarmee stichten ze onder gehuwden grote angst en verwarring. Vaak worden ze door andere mensen omgekocht om ter wille van een nalatenschap de dood te melden van een erfgenaam, die zich in het buitenland bevindt. Anderen weten ook aan stadsbesturen en regenten leugens te verkopen voor nieuws, om aldus een beloning te krijgen.
Van schelmen en schavuiten
31
Het volgende deel van het boek Het volgende deel van dit boek bevat enige lessen en wetenswaardigheden, die behoren bij de genoemde praktijken. Deze zullen kort beschreven worden. Zo zijn er bedelaars onder de genoemde, die niet voor de deur blijven staan bedelen maar die gewoon naar binnen lopen, of er iemand thuis is of niet. En of dat een goede zaak is, moet ge zelf maar uitmaken. Ook zijn er, die heen en weer door de kerk lopen met de bedelnap in de hand. Daarbij hebben ze zich op een bijzondere wijze gekleed, om zich als ernstig ziek te kunnen voordoen. Ze bewegen zich van de één naar de ander, en maken een buiging voor de mensen met de vraag of ze iets willen geven. Men noemt hen Pfloegers. Ten slotte zijn er, die op Allerzielen of een andere feestdag jonge kinderen te leen vragen. Die zetten ze voor de kerk, alsof ze een kroostrijke familie hebben, en ze beweren dat hun moeder of vader overleden is. Maar dat is compleet gelogen. Ze doen dat natuurlijk om zo veel mogelijk in de naam van God te incasseren.
Exempel In het dorp Schwytz bestaat een verordening, dat elke bedelaar recht heeft op vijf schellingen, op voorwaarde dat hij gedurende minstens een kwartaal niet meer in het openbaar zal bedelen. Nu was er eens een vrouw, die de vijf schellingen had geïncasseerd op de belofte dat ze voor de genoemde tijd niet meer buitenshuis zou bedelen. Maar kort daarna sneed ze haar hoofdhaar af, en ging als vanouds in de omgeving bedelen. Bij haar terugkeer in het dorp Schwytz ging ze voor de kerk zitten
Van schelmen en schavuiten
32 met een klein kind. Toen men evenwel de deken van het kind wegnam, bleek het een hond te zijn, en ze moest maken dat ze wegkwam. Ze stond bekend als de vrouw van Weissenburg, en ze was woonachtig te Zürich. Ook komen er bedelaars voor, die keurig gekleed op straat de mensen met hun verzoeken lastig vallen. Ze lopen dan naar een man of een vrouw, en zeggen: ‘Ik ben een arm handwerksgezel, die lang ziek is geweest. Al mijn bezittingen heb ik moeten opmaken, maar tot nu toe heb ik nooit hoeven bedelen. En nu schaam ik mij dat ik in het openbaar mijn hand moet ophouden, maar ik smeek u om mij ter wille te zijn zodat ik mijn handwerk weer kan aanvatten.’ Dit type duidt men aan met Ganscheerders. Dan zijn er onder de genoemden, die doen voorkomen dat ze kunnen schatgraven. Vinden ze iemand die daar intrapt, dan beweren ze dat ze hiervoor goud en zilver nodig hebben en vele missen moeten laten lezen enzovoort enzovoort, met een heleboel mooie woorden. Maar hiermee bedriegen ze de mensen, niet alleen geestelijken maar ook leken, want men hoort zelden dat zulke boeven iets kostbaars hebben gevonden, al slagen ze er wel in om dat de mensen wijs te maken. Men noemt hen Sefelgravers. Onder de beroepsbedelaars zijn er ook, die zeer wreed met hun kinderen omgaan zodat deze daardoor verlamd raken of ledematen moeten missen. Soms breken ze hun kinderen gewoon de benen, of ze binden hen de ledematen af, met het gevolg dat ze lam worden. Het zou hen namelijk spijten wanneer ze goed konden lopen, want nu zijn ze des te beter uitgerust om de mensen te bedriegen met hun gewiekste en kwaadaardige boevenstreken. Ook zijn er onder hen, die in de dorpen komen aanzetten met geluksringen, die ze met aarde of drek hebben ingesmeerd. Ze beweren dan dat ze die gevonden hebben, en vragen of iemand ze wil kopen. En dan is er altijd wel een eenvoudige dorpeling
Van schelmen en schavuiten
33 die denkt, dat de ring van zilver of van goud is, want hij heeft daar geen verstand van. Hij biedt drie of vier stuiver, en zo is er dan weer één bedrogen. Deze oplichters dragen soms Agnus Dei-broches die van blik of lood vervaardigd zijn, maar die er net uitzien als van zilver. Soms hebben ze ook enige schalen bij zich, die eveneens van zilver gemaakt schijnen. Tevens voeren ze onder hun mantel paternosters mee en andere heiligdomstekens, die meer voorstellen dan in werkelijkheid het geval is. Menigmaal komen ze in de avond de steden en dorpen binnen als kooplieden of marskramers, en bieden een paternoster of andere geluksbrenger te koop aan. Ze tonen de mensen een kostbare paternoster van koraal of van een ander waardevol gesteente. En ze laten die door de omstanders zorgvuldig inspecteren om vast te stellen of het wel in de haak is. Dan zeggen ze dat ze die avond geld moeten hebben, en dat ze hem daarom aanbieden voor de helft van de prijs. Wanneer er vervolgens mensen zijn die, begerig naar dit koopje, het genoemde bedrag bieden, dan nemen ze hun paternoster toch weer terug, want ze hebben er zogenaamd spijt van. Maar wanneer de mensen weglopen, omdat ze niet méér willen geven, dan bieden ze toch de paternoster weer aan voor de afgesproken prijs. Inmiddels hebben ze wel een valse paternoster te voorschijn gehaald, die er aan de buitenkant net zo uitziet. Die stoppen ze dan de mensen in hun handen, en op die manier bedriegen ze menigeen met een grote verscheidenheid aan artikelen. Dan zijn er geldschooiers of bedelmonniken, die de opbrengst van de heiligdommen die men hun schenkt op nutteloze wijze over de balk gooien, of het nu gaat om vlas, laken, zilver van sieraden dan wel geld of andere dingen. Dat vermeld ik alleen voor de goede verstaander, want verder wil ik over hun oplichterij niet spreken: de gewone man wil immers bedrogen worden. Aan collectanten voor de kerk zou ik nooit iets geven, behalve aan de afgezanten van de heiligen die ik bij deze
Van schelmen en schavuiten
34 opnoem: Sint Antonius, Sint Valentijn, Sint Hubertus, en de Heilige Geest. Deze zijn namelijk erkend door de Heilige Stoel te Rome. Wacht u allen in het bijzonder voor marskramers die aan huis komen, want ge zult zelden iets goeds van hen te koop krijgen, van zilver tot specerijen. Pas ook op voor heelmeesters die langs de wegen zwerven en die toverdrankjes en wortels te koop aanbieden, want ze geven zich uit voor zeer gestudeerde dokters. In het bijzonder komt dit type voor onder de blinden. Zo is er een zekere Hans van Straatsburg geweest, voorheen een jood, die zich te Straatsburg heeft laten dopen. Maar later zijn hem de ogen uitgestoken in Worms. Deze is nu, op dit moment, een vermaard heelmeester dan wel quasi-geleerde oplichter, die door onze landstreken rondtrekt. Hij wil waarzeggen en de mensen de toekomst voorspellen, en tevens is hij bereid om ze van allerlei ziekten te genezen, mits hij een aanbetaling krijgt. Op die manier heeft hij zo veel mensen valselijk bedrogen, dat het niet de moeite loont om dit verder te beschrijven. Hoed u ook voor de gokkers of valsspelers, die allerlei kaartspelen voortoveren, waaruit men een kaart moet trekken. En tevens voor hen, die knoeien met akten, met woekerrenten en met valse winstaandelen, of die met soortgelijke zaken over de schreef gaan. Wacht u eveneens voor hen, die met bikkels en dobbelstenen goochelen, als daar zijn de verlengde dobbelsteen, de verzwaarde, de gespleten en de afgeronde dobbelsteen alsook valse benen bikkels. Pas ook op voor hen die laten raden naar het aantal steentjes dat in een putje ligt, die touwtjes gebruiken om op een even getal uit te komen, of die in het algemeen dingen laten raden. Laat u evenmin verleiden tot spelletjes met mesjes, steentjes, bikkels of stukjes hars, tot het doen van schattingen of tot het passen afmeten met jonge knapen. Wees op uw hoede voor ongewaarmerkt geld, voor geld dat
Van schelmen en schavuiten
35 ge niet kent of niet vertrouwt, voor valse guldens, voor de overige betaalmiddelen van zwervers, en voor zwendelarij met de erfpacht. Wees in het algemeen gewaarschuwd voor de horde oplichters, die ik verder maar beter onbesproken kan laten. Zulke boeven proberen altijd herbergiers uit te buiten, die ze met stokken bedreigen op het moment dat ze voor hun verteringen moeten betalen. Sterker nog, bij het vertrek durven ze ook nog wat achterover te drukken. Toch wil ik nog iets zeggen over een bepaalde praktijk onder sommige landlopers. Het gaat om ketelsmids of ketellappers en schotelmakers, die door het land rondtrekken. Ze hebben vrouwen bij zich, die voor hen colporteren en rondleuren. Sommigen doen dat met kwaad opzet, zij het niet allemaal. Krijgen ze niets, dan steken ze met een roe of een mes een gat in een ketel, zodat hun man iets te repareren heeft. Ook nemen die ketellappers in de regel wat mee uit de huizen waar ze werken, als men niet goed oplet. Eveneens weten ze de meest leugenachtige lasterpraat over de mensen te verspreiden. Dan zijn er nog veel schavuiten, die hun soortgenoten opzoeken wanneer ze in een vreemde stad arriveren. Van hen betrekken ze dan schipperskleren, zoals een wijde broek, een schipperspet, een jopper, een plunjezak en meer van die spullen. Vervolgens laten ze het samengestroomde volk weten, dat ze door rampspoed van koers geraakt zijn, waarna ze in een noodweer op zee hun schip met al hun hebben en houden verloren zijn. Drie dagen hebben ze toen in zee rondgedreven, vastgeklampt aan een mast of een ander stuk wrakhout. Let in zo'n geval goed op of hun handen onder de teer of pek zitten, en of ze wel zeemanstaal spreken. Meestal is het zo, dat ze vreselijk staan te liegen. Soms zeggen ze zelfs dat ze gevangen genomen waren door zeerovers, die hen op een zeer karig rantsoen gesteld hadden. Maar dat is allemaal gelogen, want ze hebben de wilde baren nooit bevaren. Vergelijkbaar zijn de zwervers die pelgrimskleren huren
Van schelmen en schavuiten
36 voor een bedevaart na een zogenaamd ziekbed. Ze doen net alsof ze van Rome of van Compostella terugkeren, maar wat ze uitvoeren is niets anders dan rondschooien door het land. Dit soort kleren en nog veel meer verhuurt men in een straat met de naam Sint Antoniusstraat, die over de gehele wereld bekend is. Per dag betaalt men een halve stuiver, want men weet er een heleboel mee op te halen. De muzikanten die rondzwerven met lier en vedel van kroeg tot kroeg en van feest tot feest, hebben slechts één ding voor ogen, en dat is de mensen bedriegen en geld afhandig maken. Treffen ze dronken of hun roes uitslapende mensen aan, dan rollen ze die hun zakken. Ze zijn absoluut niet te vertrouwen, want ze durven zich zelfs aan kerkelijk goed te vergrijpen. Ongemoedereerd plegen ze altaren leeg te roven en offerblokken open te breken, en de inhoud daarvan achterover te drukken. Geef ze nooit wat, dan blijven ze thuis. Tot hun soort behoren ook liedjeszangers, potsenmakers en goochelaars, die naar hun zeggen de meest fantastische trucs weten voor te toveren. Neem u voor al dergelijke types in acht, want als ze maar even de kans krijgen, dan bedriegen ze de mensen. Verder moet men alle nietsnutten, die van 's ochtends vroeg tot 's avonds laat bedelen en die zelden mis of preek bijwonen, nimmer in hun verwerpelijke gedrag sterken. Maar met alle overige armen, zoals bejaarden die hun brood niet meer kunnen verdienen en zieke en mismaakte schepsels, kan de hemel verdiend worden. Immers, een goed bestede aalmoes doodt de zonden, zoals water vuur blust. Wees in het bijzonder op uw hoede voor lieden, die u langs de weg of in de kerk aanschieten met de mededeling dat ze iets waardevols hebben gevonden, dat van goud of van zilver lijkt te zijn. Dat proberen ze dan met veel mooie woorden te verkopen. Maar pas op, want ge hebt alleen bedelaars of bedriegers voor u. Eveneens zijn er reizigers, die zich meteen bij aankomst in
Van schelmen en schavuiten
37 steden of gehuchten naar de kerkmeester begeven. Zij doen zich dan voor als kooplieden die door rampspoed omvangrijke bezittingen verloren hebben op zee of die onderweg beroofd zijn van hun goederen. De barmhartige kerkmeesters ter plaatse worden dan bevangen door sympathie en medelijden, en ze roepen van de kansel op tot een gift voor de bewuste schooier. Soms gaat meer dan één van de vooraanstaanden van zo'n kerk met de offerschaal voor hen rond. Maar als die oplichter het dure geld van die simpele en onnozele lieden in ontvangst genomen heeft, dan jaagt hij het er op goed geluk meteen door met hoeren en ander gespuis. Immers, hij heeft het op simpele wijze gewonnen, en hij is ervan overtuigd dat het in de volgende plaats weer zal lukken. Nu wil ik niet beweren, dat ze allemaal zo zijn. Maar probeer u te vergewissen van hun herkomst en laatste verblijfplaats. Wacht u in het algemeen voor schavuiten en oplichters, maar geef met vrije hand aan hen die buiten hun schuld getroffen zijn. En pas zeker op voor muzikanten en dobbelaars die van de ene kroeg naar de andere trekken, en voor al die anderen, want te zamen zijn het louter en alleen uitbuiters en schavuiten.
Van schelmen en schavuiten
38
De dieventaal Adon - God Alchen - lopen Avelcoert - een beurs of een buidel Blicslaghere - iemand die berooid langs de wegen zwerft Baey - wijn Breehaert - een weg of straat Bossaert oft creu - vlees Besaffot - een brief Botten - eten Busen - drinken Blanckaert - melk Bucht - geld Cuysen - slaan Cout oft sax - een mes Casse - een huis Casement - de gevangenis Claffot - een mantel Cristiaen - een pelgrim Caval - een paard Creu - vlees Coxe - een kip Calaensche mosse - een mooi vrouwtje Dolman oft greyse - de galg Dosch - kleren Dallinger - een beul Diftel oft clusement - de kerk Dille - een meisje Deystere - een dobbelsteen Erlat - een baas Erlatinne - een bazin Foncke - vuur
Van schelmen en schavuiten
39 Flossaert - water Flosselic - vis Flossen - pissen Fonckelen - braden of koken Flader - een badhuis Fluchaert - een hoen Flick - knecht Fiel - makker of schavuit Glathaert - een maaltijd Gripelic - een vinger Genffen - stelen Glisbout - een kind Glyde - een hoer Goute - een lichte vrouw Glidenbosch - bordeel Gauhaert - de duivel Griexse - luis Galle - een priester Gallenbosch - een pastorie Gitselijn - een stuk brood Glesterick - glas Gogelfrentse - een non Grimhaert - een beest dat bijt Greise - de galg Horselen - kijven Hovele - een hond Hemelstijch - een paternoster Houts - een boer Houtse - een boerin Horenbock - een koe Horencreu - rundvlees Hans walter oft een griexse - een luis Har - een vlo Heghijs oft Spijc - een gasthuis
Van schelmen en schavuiten
40 Hans van gheldere - roggebrood Hoef - brood Hasperlinck - garen Jonen - bedriegen Joner - een bedrieger Kamesierer - een geleerde bedelaar Kroener - een man Kronie oft cronerinne - een vrouw Krax - een klooster Klems - een gevangenis Klicsteen - een veldwachter of verrader Klinghe - een lier Krakelinck - een noot Kabbas - een korf Knaghelinck - een rat Laert - spek Lijms - een hemd Loerman - kaas Leuselinck - een oor Laus - een ei Laurette - een rat of een kletskous Morf - mond Monye oft Bucht - geld Menge - een ketelsmid Molsamere - een verrader Meepsen rosch - licht bier Meuse - een kat Mijnen - stelen Neeringhe doen - op de loer liggen of eten zoeken Poderlijstere - een haan of een hen Platscheerdere - een bedelmonnik Priemcatere - een pastoor Pflueger - iemand die in de kerk met de offerschaal rondgaat Quien oft Hovel - een hond
Van schelmen en schavuiten
41 Quien goffere - een hondenslager Quinckere - een oog Quisten - spreken Ruyschaert - een strozak Rippaert - een zak Rotbosch - een bedelaars-nachtverblijf Regenworm - een worst Ryelinck - zout Ree - ernstige ziekte Runtsen - bedriegen, oplichten Rouwelic - een jong kind Rompelinck - mosterd Robbelic - soep Smickse - boter Schocken - eten en drinken Schockervetser - een waard Spranckaert - zout Screilinc - een kind Sonnenbosch - bordeel Sefelbosch - een privaat Soens - een edelman Soensinne - een edelvrouw Stuppaert - meel Spitlinc - haver Smalkagel - overspelige Screns - een badhuis Snateren - kletsen Stolffen oft harderick - gevangenis Stabulier - iemand die brood inzamelt Stroboerer oft platvoet - een gans Scoerbrant oft rosch - bier Strikelinck - een paar kousen Swensen - langs de wegens zwerven Snuterick - een neus
Van schelmen en schavuiten
42 Therick - land Trewael - een schoen Voppen - liegen Verlunschen - begrijpen Vermonen - bedriegen Verkimmeren - verkopen Versencken - verkopen Vosch - een gouden penning Vyle - een stad Wederhaen - een hoed Wintfanck - een mantel Winnenberch - een mooie vrouw Zwirlic oft quincker - een oog Zickusz - een blinde Zwicker - een hangdief Zwengeric - een vest Zoevele - een hoofd De auteur van dit boek wijst u nog op enige woorden, die in dit boek verder niet gebruikt worden: De crommen - een rechter Een boexer - een gerechtsdienaar of iemand die opdracht heeft om een persoon te arresteren Dossement - kleren Eenen dos - een overkleed Per .p. - een vest Een lems - een hemd Treckers, aentreckers - kousen Trewael - schoenen Een decker - een hoofddeksel Een totric - een kapmantel van vrouw of man Floy - water Floybac - een schip
Van schelmen en schavuiten
43 Stubbelen - vechten Een sancke - een kerk Ghesanct - verbannen Sancken - getrouwd Ghestoupt - gegeseld Een casse - een huis Een casement - een gevangenis Rijster - stro Muylfaceler - een barbier Een bult - een bed Slumerix, oft spederix - slaaplakens Leepeneute - een boosaardige vrouw Een priemer - een priester Prepesen - boeken Swems - vis Flaccaert - een toorts of kaars Smixe - boter Suye - een beurs Scuppe - beslapen Fouckaert - een kreupele Fonc - vuur Verbost - kijven Vestieren - zij loopt Verhaert - het is gepakt Mockegout - ze stinkt Plenium palium - gevangen vis of bewaarde vis
Van schelmen en schavuiten
44
De juiste route naar het gasthuis, met de zijpaden en oprijlanen die tot de bedelnap voeren Allereerst verzeilen zij op deze weg, die weinig hebben maar veel verteren; als ze ziek worden en niet meer kunnen verdienen, dan moeten ze deze weg inslaan. Verder allen die graag dobbelen, maar veel verliezen, en allen die hun bezit opmaken zonder beleid, orde of maat. Kooplieden, die hun waren duur inkopen en goedkoop aanbieden. Zij, die uit louter onachtzaamheid het tegoed van hun meesters laten lopen, eenvoudig omdat ze vergeten om het op te eisen. Allen die zich laten leiden door het advies van een zot, die ze met hun beslommeringen belasten. Allen die dobbelen of kegelen, waarmee ze hun geld verliezen en hun tijd. Luiaards die nauwelijks wat uitvoeren en smulpapen die veel verteren moeten deze weg gaan. Bejaarde luit- en harpspelers, tromslagers en nog veel meer speellieden komen hier ook terecht, want: zo gewonnen, zo geronnen; krijgen ze onverwacht een ziekte en hebben ze niets gespaard, dan moeten ze mee. Verder allen die zonder hun hoofd te gebruiken overijld te werk gaan, zonder nadenken of raad te vragen. Man en vrouw die vroeg naar bed gaan en laat weer opstaan, waardoor ze te weinig werken en verdienen, en tegelijkertijd steeds luier worden. Allen, die het zelf 't beste weten en nooit aanwijzingen willen hebben, en die steeds beweren dat hun opzet het beste en voordeligste is. Bedriegers, vloekers en leugenaars belanden ook op deze weg, want ze zijn nergens geliefd. Allen, die niets meer bezitten dan ze dagelijks verdienen, maar die toch doorgaan met uitgeven, zonder daarbij na te denken. Worden ze ziek en kunnen ze bijgevolg niet meer werken, dan moeten ze mee. Allen die hun zolders onbewaakt achterlaten wanneer er koren op ligt, zodat de dienstboden en kinderen erbij kunnen komen, moeten vaak schade lijden.
Van schelmen en schavuiten
45 Kooplieden en andere mensen, die het vertrouwen verspeeld hebben; want verliezen ze hun goederen door tegenslag, dan wil niemand hun meer krediet verlenen om er weer bovenop te komen; zo blijven ze arm en komen op deze weg terecht. Allen die grote maaltijden en banketten aanrichten, maar weinig verdienen en weinig rente opstrijken. Mensen, die bij het ontwaken aan niets anders denken dan aan het plezierig doorbrengen van hun tijd, zonder naar winst te talen. Mensen die hun koffers, kelders en zolders niet afsluiten, en die niet omkijken naar hun proviand en geld. Zij, die zichzelf nadeel berokkenen ten profijte van een ander. Zij, die geen recht zoeken en processen laten lopen, omdat ze niet de moeite nemen om die aan te spannen. Aernoutsbroeders, die met hun net langs de wegen zwerven. Zij, die in herbergen sproken voordragen en zingen. Oude komedianten, die hun gage verspelen die ze met vermommingen en dergelijke verdiend hebben. Zij, die meer op hun gemak en genot gesteld zijn dan op winst en eer. Zij, die hun eigen wil en visie meer volgen dan de raad van vrienden. Zij, die zichzelf wijs vinden, maar die zot en dwaas te werk gaan. Zij, die van een goede opdracht afzien, om zich niet te hoeven inspannen. Huizen, waar men dagelijks danst, rondhost en dikwijls grote feesten houdt, en waar men niet gewoon is om veel nuttigs te doen. Berooide drinkebroers en jongens van de vlakte, die van lekker eten en drinken houden. Zij, voor wie niets te duur is, en die alles kopen wat ze op krediet kunnen krijgen, hetgeen hun manier van met geld omgaan is; menigmaal worden ze onverwacht in rechte aangesproken en van hun bezittingen beroofd. Hij, die het werk niet aankan, waarvoor hij aangesteld is. Zij, die hun koren groen eten, omdat zij hun inkomsten al verteerd hebben voordat deze binnengekomen zijn. Arbeiders, die hun loon over de balk gooien voor het verdiend is. Zij, die meer aanpakken dan ze kunnen uitvoeren, zoals ar-
Van schelmen en schavuiten
46 beiders die er halverwege mee ophouden en daardoor eten en werk verspelen. Zij, die door nalatigheid hun bezit laten wegkapen, hetzij legaal omdat ze er geen aanspraak op maken, hetzij omdat een ander het in bezit neemt zonder dat zij in verzet komen. Man en vrouw, die altijd kijven en vechten, om vervolgens uit elkaar te gaan; de één wordt dan hoer, de ander zwerft als oplichter langs de wegen, waarbij ze hun bezit dermate zinloos opteren, dat ze dientengevolge op deze weg belanden. Zij, die hun bezittingen ten bate van een ander verkopen en de opbrengst aan hem uitlenen. Zij, die altijd goedgeluimd mooie vrouwen het hof maken, waarbij ze hun bezit erdoor jagen, terwijl ze steeds zeggen: ‘Laten we vrolijk zijn, want de wijn groeit niet voor de varkens, en het bier wordt niet voor de ganzen gebrouwen.’ Maar wie moet dat dan allemaal betalen? Ook zij belanden ten slotte op deze weg. Zij, die hun huis niet onderhouden en die het laten inregenen, zonder dat ze het dak repareren. Herbergiers die een bordeel beginnen en daarvan gaan leven, en andere mensen die van de zonde bestaan, komen ten slotte op deze weg, want ze zullen daar zelden beter van worden. Want alles wat zij onrechtmatig met dubbel meten en vals rekenen verdienen, dat leent iemand anders dan weer van hen, zonder ooit een cent terug te betalen. Werkgevers die hun personeel warm, knapperig brood te eten geven, en die nog groen hout in de haard werpen. Verder koppelaars en koppelaressen; mochten ze ooit tot hoge leeftijd geraken, dan worden ze arm en gebrekkig, evenals de bordeelhouders; en ze zullen allemaal op de juiste route naar het gasthuis komen. Zij, die laat met werken beginnen moeten ook mee, want ze berokkenen zichzelf nadeel door nauwelijks wat te verdienen. Ook zij die kwaadspreken, veel liegen en vleien, want zulke mensen zijn nergens welkom. Zij, die boven hun stand leven, vallen onmiddellijk door de mand. Dronkelappen, die hun spullen zinloos verzuipen, hun leven bekorten en hun werk verwaarlozen; ze zijn nog erger dan beesten, die
Van schelmen en schavuiten
47 immers niet anders kunnen dan hun natuur volgen. Zij, die rekenen op het bezit van anderen dat ze zullen krijgen of erven, hetgeen dan door de grillen van het lot nooit gebeurt. Zij, die hun bezittingen verloren hebben, maar die niettemin een even grote staat blijven voeren als voorheen, toen ze nog geen schade hadden geleden. Oude huursoldaten, die in hun bloeitijd met bruut geweld de huizen van arme lieden beroofd en in brand gestoken hebben, maar die nu de buit hebben opgemaakt. Zij, die leven van diefstal en berovingen, komen op deze weg. Mensen, die zonder God leven, worden vaak door God gekweld met plagen, zodat ze opgelucht zijn wanneer ze in het gasthuis mogen komen. Zij, die 's ochtends lang over het aankleden doen, omdat hun veters geen rijgnaald hebben, waardoor ze traag op gang komen. Zij, die niet omkijken naar hun kleren en deze laten verslijten door hun eigen schuld. Zij, die hun paarden niet goed laten verzorgen, want ze lijden daardoor vaak grote schade. Zij, die hun tapijten aan de wand laten wegrotten, en hun linnengoed in de kisten laten verteren. Zij die borg staan voor andere mensen, belanden ook vaak op deze weg, want ze moeten dikwijls voor de schuld opdraaien, waardoor ze failliet gaan en hun bezittingen verbeurd verklaard worden. Zij, die hun ambacht staken om in overheidsdienst te gaan voor een onbeduidende baan. Zij, die alles willen wreken wat hun misdaan wordt, want ze doen vaak zichzelf schade door een ander te slaan of te steken. Iemand, die om een ander dwars te zitten zijn spullen goedkoper aanbiedt dan verantwoord is. Boeren en landbouwers, die hun land en schuren open en bloot achterlaten terwijl het volop oogsttijd is, waardoor het vee alles wegvreet. Zij die alles opmaken wat ze hebben, omdat ze ervan uitgaan dat hun werkgever wel zal inspringen: vaak slaan ze de plank mis. Allen die erg op de penning zijn, en daardoor grote zaken uit het oog verliezen. Allen die eigenwijs zijn en een proces hebben lopen, waarin ze er goed voor staan, maar die dan weigeren om
Van schelmen en schavuiten
48 een schikking te treffen, waardoor ze vaak alles nog verliezen. Zij, die hun geluk als het zich voordoet niet herkennen noch grijpen. Hij, die een goed vak verstaat maar dat niet uitoefent, omdat hij een ander leert dat ongelukkigerwijze veel minder opbrengt. Hij, die een goed karwei onder handen heeft, maar het van dag tot dag uitstelt omdat hij de tijd niet kan vinden om te werken; zo laat hij na om zijn tijd nuttig te besteden met werk, terwijl hij al zijn geld opmaakt. Zij, die elke dag tweeof driemaal de markt bezoeken om koopwaar te slijten voor drie stuivers, waarmee ze hun tijd verdoen, daar ze er steeds weer zes uitgeven. Huizen, die onder toezicht staan van onbekommerden en zorgelozen, waardoor de inboedel vaak verloren gaat. Zij, die heel goed weten dat hun zaken slecht gaan, maar daar niet tijdig op inspringen. Zij, die hun bezittingen niet weten te beheren, en geen benul hebben of ze het moeten beleggen of vasthouden. Wanbetalers, die zichzelf wijs maken dat wat zij op krediet krijgen tot hun inkomen behoort, en die dat dan als hun eigendom beschouwen en niet meer teruggeven aan hun schuldeisers: deze verdwalen ook. Zij, die een ongeremd leven leiden door elke dag lekker te eten. Zij, die hun werk doen, maar achteraf vaststellen dat ze daar niet van kunnen leven, en die dan toch niets anders leren. Kinderen, die van jongs af van hun ouders geld krijgen en alles mogen wat ze willen; zijn ze volwassen, dan wensen ze de oude gewoonten van zuipen en verkeerd gezelschap zoeken te handhaven; maar krijgen ze geen geld meer, dan lopen ze van huis en worden schooiers en naaktridders, die zich warmen aan een straatvuurtje en hun slaapplaats moeten zoeken in het gasthuis of langs de weg. Zij, die veel te hoogmoedig zijn omdat ze denken, dat het hun nooit meer aan iets zal ontbreken en die bijgevolg niet met arme mensen willen verkeren: hun fortuin kan met één klap keren. Zij, die God niet danken en hem evenmin vrezen of dienen,
Van schelmen en schavuiten
49 maar die rustig in zonde voortleven alsof er geen Laatste Oordeel zal komen. Zij, die andermans geld moeten beheren, maar dat in hun eigen zaak steken om winst te maken; dikwijls moeten ze het onverwacht terugbetalen, op een moment dat ze het niet hebben, waardoor ze geld moeten lenen tegen woekerrente en te gronde gaan. Kinderen, die rekenen op de bezittingen die ze van hun ouders zullen erven, en die op grond daarvan al een grote staat voeren, maar die dan de pech hebben, dat hun ouders het allemaal zelf opmaken. Hij, die het werk van een ander overneemt, maar daar niets van terecht brengt. Zij, die door nalatigheid en onverschilligheid vergeten om enig bezit op te bouwen uit hun inkomen. Zij die iemand anders straffen, maar zelf kwaad doen. Hij, die zich beroerd voelt door een ziekte of ontsteking, maar zich niet laat onderzoeken of verzorgen, uit angst dat het hem twee of drie stuivers zou kunnen kosten; daardoor laat hij de zaak verergeren, zodat het ten slotte niet meer te verhelpen is, waardoor hij al zijn bezittingen kwijtraakt en sterft in het gasthuis. Zij die goede zaken doen en een mooie winst maken, maar die ongedurig zijn en weer iets anders moeten beginnen. Zij die zich grote moeite en inspanning getroosten, maar aan het slot geen winst maken. Zij die hoge kosten maken, in de hoop dat een proces met het gelijk aan hun kant veel zal opleveren; maar dan verliezen ze de zaak compleet en moeten nog voor de kosten opdraaien ook. Zij, die om een beetje moeite of geld te sparen in grote ellende geraken. Zij, die wanbetalers krediet blijven verlenen, om dan ten slotte genoegen te nemen met panden die veel minder waard zijn. Bazen die knechten in dienst hebben, die door hun vrouw verwend worden met brood, vlees, bier en nog veel meer. Allen die als gezel blijven werken terwijl ze al lang meester zouden kunnen zijn, waarmee ze zichzelf nadeel doen ten gerieve van een ander. Zij die veel meer willen ondernemen dan ze aankunnen, om aldus veel bezit te verwerven, hetgeen dan niet wil lukken.
Van schelmen en schavuiten
50 Zij, die vloeren, plavuizen, ruiten en raamkozijnen van hun huizen verwaarlozen en zonder reparatie laten verkommeren; daardoor krijgen ze met de dag meer schade en overlast, omdat het verval steeds meer toeneemt: zulke personen mogen ook met recht erfgenamen van het gasthuis heten. Zij die aan iemand anders hun bezit toevertrouwen, zonder onderscheid des persoons. Zij, die hun bezit verkopen om handelaar te worden. Berooide knapen, die een vrouw nemen maar vergeten dat men dan veel nodig heeft, terwijl ze slechts weinig verdienen; krijgen ze vervolgens kinderen, dan beginnen ze te klagen over wat ze begonnen zijn; ze moeten dan met vrouw en kinderen gaan leven van de armenzorg, waardoor ze verdoold raken, om ten slotte midden op deze weg te belanden. Huizen, waar het personeel gaat banketteren en feestvieren, zo gauw hun meester naar bed is. Zij, die in hun jeugd niet wilden werken en bijgevolg bedelaars zijn geworden, komen ook op deze weg. Zij, die erop vertrouwen dat ze een grote slag zullen slaan omdat ze voor het geluk geboren zijn en die derhalve niet gaan werken, raken eveneens het spoor bijster. Allen, die hun kleren en tapijten laten slijten en scheuren, en die ze niet laten verstellen als ze uit elkaar beginnen te vallen. Zij, die hun vrouw meenemen op bedevaarten en naar kermissen, dansfestijnen en volksfeesten; daarbij leert men namelijk veel mensen kennen, en men wordt soms verliefd op een ander, waardoor men vaak op schandelijke wijze zijn bezit over de balk smijt en op deze weg belandt. Huursoldaten, die hopen op een goede buit en met dat vooruitzicht al hun geld opmaken en feestvieren; maar soms raken ze onvoorzien gewond, en dan moeten ze naar het gasthuis. Zij, die dobbelen en drinken als andere mensen werken. Bazen, die hun personeel de vrije hand geven over hun bezit en die vriendinnen bij hen laten intrekken, met wie dan uitvoerig feestgevierd wordt op kosten van de baas. Allen die op een kippeëi uit zijn en het ganzeëi laten liggen, sluiten ook aan op deze weg. Hij, die in goed vertrouwen
Van schelmen en schavuiten
51 een som gelds in ontvangst neemt zonder het na te tellen, maar die dan zelf op de cent moet afrekenen met anderen: dikwijls blijkt er dan heel wat te kort te zijn. Allen die her en der inkomsten hebben uit onroerend goed, maar die deze niet invorderen en ook niet weten hoe hun bezittingen erbij liggen, doch vertrouwen op het woord van hun dienaars. Zij die door nalatigheid hun hooi, het koren op het veld, de druiven aan de stokken en de vruchten aan de bomen laten verrotten. Bazen die alles overlaten aan hun personeel, of het nu om hun bezit of om de werktijd gaat, zonder daar zelf ooit naar om te kijken. Ook zij, die twist zaaien tussen man, vrouw en kinderen zonder dat het hen aangaat, geraken dikwijls in ellende. Allen die van voorname afkomst zijn maar niettemin weinig geërfd hebben en toch de staat van hun ouders wensen te voeren, waardoor ze niet naar hun mogelijkheden leven. Kanseliers, geldontvangers en keukenmeesters, die lang treuzelen met afrekenen, en die geld afdragen zonder om een kwitantie te vragen; dikwijls wordt vergeten dat ze betaald hebben, en dan moeten ze nog een keer betalen, met als gevolg dat ze vaak arm en berooid raken. Ouders, die hun kinderen meer geven dan ze aankunnen, en die dan hun eigen bezittingen afstaan om aan de kinderen te schenken, die niet eens dankbaar zijn; komen ze daardoor in moeilijkheden, dan krijgen ze weinig hulp van hun kinderen: ze moeten er zelfs om smeken, hoewel ze hun kinderen zelf rijk gemaakt hebben. Mensen die bij geen enkele gelegenheid aan God denken, worden dikwijls door God bezocht met allerlei onheil, zodat ze gelukkig zijn wanneer ze in het gasthuis mogen komen. Zij, die zich meer laten meeslepen door hun begeerten en kwalijke neigingen dan volgens wijze raad te leven. Allen, die zich voor wijs uitgeven, maar die zot en onwijs te werk gaan. Mannen die hun vrouwen uit overdreven liefde op een voetstuk plaatsen en kostbare kleren voor ze laten maken, gouden ringen en zilveren riemen, voor veel meer dan ze zich kunnen
Van schelmen en schavuiten
52 veroorloven; en ze zeggen dan: ‘Ge moet onze vrienden en buren de loef afsteken,’ maar daardoor berokkenen ze zichzelf nadeel, en ze moeten alles doorgaans weer verkopen, maar wel voor de helft van wat het gekost heeft. Arme lieden, die van een gemakkelijk leven houden en niet willen werken. Men zou zich nu kunnen afvragen, of het rechtvaardig is dat de geestelijke en wereldlijke hoogwaardigheidsbekleders, die geld aftroggelen van het volk, daarvan profijt trekken, zodat ze thuis dan wel elders maîtressen en hoeren kunnen onderhouden. En de vraag waarom zij niet op deze weg belanden geldt eveneens voor woekeraars, pandjesbazen en dat soort volk, die op onrechtmatige wijze kostbare bezittingen invorderen. Sommigen menen dat ze gespaard blijven, daar zij het onrechtmatig verkregen goed tijdens hun leven eenvoudig niet meer kwijt kunnen raken, want daarvoor is het te veel wat ze allemaal verkregen hebben. Maar hun kleinkinderen zullen het niet bezitten, want ze zullen onfortuinlijk in het gasthuis sterven, aangezien dergelijk bezit zelden in de derde graad overerft. Hierboven zijn de erfgenamen van het gasthuis beschreven, en wel om de volgende reden: zou de beheerder plotseling overlijden, dan zou zijn vrouw tenminste weten wie met reden aanspraak kan maken op een plaats, zodat geen anderen (die daarop geen recht hebben) naar de rechter gaan lopen.
De beheerder van het gasthuis maakt nog tijdens zijn leven een testament Allen die mijn hierboven verklaarde reglement volgen, zullen in mijn hof worden opgenomen en deel uitmaken van mijn huisgezin. Maar allen die mijn reglement in de wind slaan, zullen nooit en te nimmer deel hebben aan of aanspraak kunnen maken op mijn hof: zij zullen van ons gescheiden blijven.
Van schelmen en schavuiten
53
Hieronder worden allen uit het hof van het gasthuis verbannen, die zich niet willen voegen naar het boven omschreven reglement Hoor toe, hoor toe, en luister aandachtig! Bij deze verban ik allen ten eeuwige dage uit het gasthuis, die het reglement zouden willen ontkrachten dat geheel naar de zin is van de beheerder van het gasthuis en zijn vrouw. Ten eerste verban ik iedereen, die zich eerlijk gedraagt en die zijn activiteiten beheerst ten uitvoer brengt. Verder verban ik zonder terughoudendheid een ieder, die angst voelt om in het gasthuis te komen. Bovendien verban ik eveneens hen die het zo weten in te richten, dat hun bezittingen steeds maar toenemen, zonder dat er wat verdwijnt: zulk volk behoort zich naar mijn heilige overtuiging niet op te houden in het gasthuis. Ook verban ik in het openbaar zowel vrouwen als mannen, die een sober leven leiden, geheel afgestemd op hun staat. Voorts allen die zo optreden, dat men ze wel moet hoogachten, omdat ze op het juiste moment heel zorgvuldig hun hoed weten af te nemen. Dit soort mensen slaat de leefwijze van het gasthuis in de wind. Voorts worden allen die zich wijs weten te gedragen voor eeuwig verbannen door de Hoge Raad van meester Pover en zijn raadsheren, te weten jonge knapen die liever permanent in de kerk zitten dan in de kroeg, of die het met mooie vrouwen aanleggen om wijn te gaan drinken. En de ban luidt, dat zij het gasthuis dienen te ontberen. Verder verban ik - al doet het mij pijn - alle ambachtsgezellen, die op elk moment van de dag liever gaan werken dan onbekommerd slempen in de kroeg. Kortom, een ieder die de juiste leefstijl heeft, verban ik onverbiddelijk en naar behoren uit het gasthuis: zeg het voort! Spiegelt u hier allen aan, gij die dit reglement van het gasthuis leest! Jongelingen, gehoorzaamt aan uw vader en zijt bevreesd om het verbod van uw moeder te overtreden. Schuwt de feest-
Van schelmen en schavuiten
54 roes van hen, die overdadig en roekeloos leven: de een danst, de ander zuipt zinneloos als een beest, en menigeen zoekt ijdele roem. Een ieder wachte zich voor zulke mensen, die de ondergang zoeken. Laat u liever uit het gasthuis bannen, voordat gij daar binnentreedt als berooide mensen.
Van schelmen en schavuiten
55
Het leven der Aernoutsbroeders Over de jonge Aernoutsbroeder en hoe hij de wereld leert kennen Dikwijls heb ik horen praten over Aernout en zijn streken, en ook over zijn kindertijd. Maar nooit heb ik gehoord van een pastoor of deken, die mij precies uit de doeken zou kunnen doen welke gedragsvormen hij vanaf zijn geboorte aanneemt. Toen heb ik dat aan een jongen van de vlakte gevraagd. Die antwoordde mij, dat hij zich kon herinneren hoe Aernout pleegt op te groeien en hoe zijn leven een aanvang neemt. Soms spruit hij voort uit een rijkeluiszoon, die zijn leven met ledigheid heeft gevuld. Maar dat is deze keer niet het geval. Want wanneer een haveloze zwerver een kind verwekt bij een hoer, dan is het kermis in Kommerkerken. Met een windbuil vol geld zoekt hij dan de vlakte op. Maar de hoer, Aernouts moeder, zwijgt, want ze heeft een list uitgedacht. Als haar buik voor de zoveelste keer gesprongen is - men houdt het niet voor mogelijk - dan legt ze haar kind zonder zich te schamen in de kerk te vondeling. En zo begint voor Aernout het leven. Hij is er de oorzaak van, dat zijn moeder en vader ver wegtrekken uit het land, terwijl hij alleen achterblijft in de kerk. Hoewel hij nooit een meester of peetvader heeft gehad, en nog geen twee regels heeft leren lezen, zingt hij toch zo hard als een koorknaap, maar dat komt dan door de koude plavuizen. En ook de knagende honger sterkt hem in de leer, zodat hij steeds harder gaat zingen. Maar als de pastoor de klok voor de mis komt luiden, dan treft hij de vondeling nog onverzwakt aan. En hij bevrijdt hem uit zijn kwelling van honger en kou. Vervolgens wordt Aernout grootgebracht in zijn peuterjaren door een bedelvrouw. Onvervaard trekt ze met hem langs de straten en werkt alle mensen op hun gemoed, waardoor ze haar
Van schelmen en schavuiten
56 des te meer boter, kaas, en niet te vergeten brood geven. Ze stopt dit allemaal weg onder haar borstrok, in haar kleed of in haar voorschoot. En daardoor komt Aernout op den duur klem te zitten, zodat hij zelf moet gaan lopen aan de hand van dat mens, aangenomen dat hij in leven blijft. Nog eens vier jaar verwijlt Aernout dan bij die vrouw, die hem nu niet meer aan de hand meevoert, maar naar de drukste gedeelten van de stad stuurt, waar hij dagelijks vier of vijf straten moet afwerken. Daardoor ontwikkelt hij zich tot een ware vagebond. Onder zijn oksel zit een boog op zijn formaat vastgegespt, waarmee hij vogels van kant maakt. Weet hij er veel te raken, dan mag hij wat eerder thuiskomen. Wanneer hij zijn staat van dienst nagaat en vaststelt dat hij goed kan schieten en ook bedriegen, dan laat hij dat mens in de steek. Aernout heeft dan - reken maar uit - de volle acht jaar als vondeling geleefd, tot het moment dat hij een volleerd oplichter is. Weet ge wat hij dan gaat doen? Gedurende vier jaar leidt hij naar mijn weten een blindeman langs de herbergen, die deze wil aandoen. Daar krijgt hij in zijn nap drank uitgeschonken. En terwijl hij zijn meester het bier geeft, drinkt hij zelf de wijn op. Zo blijft Aernout een ware schavuit, in al zijn doen en laten. Telt men bij de eerste acht jaar deze vier op, dan heeft hij nu twaalf jaar doorgebracht. En met zijn oplichterijen verdient hij nu meer dan ooit tevoren. Ook al heeft hij veel kwaads aangericht, hij gaat zich nu beteren zoals men van een jonge wolf of kreeft mag verwachten. Want al zijn zinnen zet hij nu op bikkelen, dobbelen en gokken. Zijn hals is zwart aangekoekt van het vuil, en bruin verbrand is zijn nek van de zon. Lopend met een stok die zijn grootste schat is, trekt hij rond langs de boeren. Dan breekt de dag aan, dat hij tot de slotsom komt dat hij nu oud genoeg is - namelijk een jaar of zestien - om een meisje te benaderen. Hij gaat overal in het rond kijken of hij een lichte meid zou kunnen krijgen, die hem in bed goed aan zijn gerief kan helpen en die hem van het
Van schelmen en schavuiten
57 gebedel kan verlossen. Want hopelijk heeft ze wat geld om hem fraai uit te dossen, of om af te geven op plaatsen waar hij drinkschulden heeft gemaakt. Ze verdient het namelijk gemakkelijk met de pruimedans: God lone de hoerenloper die wil schuiven. Aldus heeft Aernout twintig jaar doorgebracht. Zijn snol rent als hij maar een kik geeft: hij heeft zijn zaken prima voor elkaar. Vervolgens zwerft Aernout nog vier jaar langs de wegen, van hot naar her, vooral naar plaatsen waar de rijken zich plegen op te houden. Daar weet hij zich een paar vossestaarten te verwerven, als teken van geleerdheid. Want hij heeft zich veel boekenwijsheid aangemeten, zodat hij nooit meer met een mond vol tanden staat in het gezelschap van voorname dames en heren. Ten einde Sint Everaert de juiste eer te bewijzen, gaat hij een geknoopt net dragen. Maar dan moet hij zware stokslagen incasseren. En mocht hij deze weer te boven komen, dan zal hij zeker binnen een jaar van zijn zinnen beroofd zijn.
Over de oude en de jonge Aernoutsbroeder, in de vorm van een tweespraak die vermakelijk is om te lezen De meester Aernout, vanwaar komt ge gelopen met uw geknoopte net? Zijt ge dol of beroofd van uw zinnen, dat ge geen betere kleren aantrekt? Aernout Mijn mantel voldoet beter dan het schijnt, want de knopen laten geen wind door. Alleen de gaten daarnaast bezorgen mij vaak kou. De meester Aernout, zijt ge dol of de draad kwijt? Het hagelt, sneeuwt en vriest dat het kraakt. Vanwaar komt ge aangesneld? Aernout Ge moet weten Meester, dat ik van Zeldenwel kom, waar ik in
Van schelmen en schavuiten
58 handen viel van een boosaardig man. Want dat heerschap wist mij te verschalken, en deed me op de pijnbank belanden. Hij had graag zekere nieuwtjes van mij vernomen, maar ik wenste geen mond open te doen. Mijn geheimen waren namelijk zo groot, dat er geen sprake van kon zijn dat ik ze hem zou zeggen. De meester Aernout, het moet gezegd zijn: uw zwijgen getuigt van grote wijsheid, en dat geldt ook voor het in bedwang houden van uw tong, zodat er geen kwaad woord over uw lippen kwam met betrekking tot uzelf of uw kameraden. Nu zegt mij, Aernout, kunt ge goed tellen? Aernout Welzeker Meester, met behulp van dobbelstenen leerde ik de beginselen van de rekenkunst kennen, en wel zo dat ik er mijn kousen mee verloor. Daardoor zijn gedurende de hele winter niet alleen mijn handen maar ook mijn voeten bijkans afgevroren. Nu moet ik langs de wegen zwerven. De meester Aernout, wat is één? Aernout Wat mij betreft hetzelfde als niets. Als ik u het voorbeeld noem van iemand die zijn rechteroog heeft verloren, en die met zijn linkeroog nauwelijks iets ziet, dan telt dat toch nauwelijks voor één, vindt u niet? De meester Aernout, wat is twee? Aernout Dat is iemand, die 's winters met zijn blote kont in de sneeuw zou gaan zitten. Die zou dan flink kou lijden, maar niettemin zou hij kunnen zien hoe zijn beide billen bewaard bleven. De meester Aernout, wat is drie? Aernout Dat is een schavuit met zijn vriendin, die met elkaar liggen te
Van schelmen en schavuiten
59 slapen op een bed zonder linnen lakens van nauwelijks een el breed. Hoe zou er dan nog een derde bij kunnen? De meester Aernout, wat is vier? Aernout Dat is een sjanker en een druiper, en nog twee dingen die ik niet wil noemen, te weten twee bescheten billen die getoond worden als een wapenschild. Van mijn part moogt ge ze kussen. De meester Aernout, wat is vijf? Aernout Dat zijn drie wijven zonder oren, plus twee blinde priesters die vrijwel doof zijn. Zulke mensen zijn waarlijk voor het ongeluk geboren. De meester Aernout, wat is zes? Aernout Wanneer twee schavuiten de mis horen, twee hoeren spinnen, en twee bedelaars verstandig worden, dan moeten ze het wel zeer te kwaad hebben. De meester Aernout, wat is zeven? Aernout Twee nonnen die onkuis leven, twee monniken die weglopen uit hun klooster, twee kanunniken die hun prebenden verkopen, en een geldlener zonder naastenliefde, die worden zeer door God verafschuwd. De meester Aernout, wat is acht? Aernout Iemand, die met twee verbrande schenen komt aanlopen, op twee gelapte schoenen. En die daar dan haringvet op smeert, en u voor een maal uitnodigt. Maar die dan twee schurftige koeiekoppen serveert in het heetst van het jaar. Dat is nog eens een
Van schelmen en schavuiten
60 zeldzaam gerecht om aan te schaffen! De meester Aernout, wat is negen? Aernout Mijn hemel, die bedreven een wulps spel: twee begijnen, twee begarden, drie lekezusters en twee cellebroeders, en allemaal dienen ze God met hun aars. Daarmee heb ik de worp vier plus vijf in één zin uitgelegd. De meester Aernout, wat is tien? Aernout Dat zou te gek zijn om te zien: acht blinden aan tafel, met voor zich een vis, in de herberg van een blindeman; wat zouden die om zich heen graaien, voor ze alle graten verwijderd hadden! Zo verklaar ik u de worpen twee plus één met zes plus één. De meester Aernout, wat is elf? Aernout Zijt ge dat als zot niet zelf? Maar ik heb ook een andere oplossing: vier mensen die hun geld opeisen, vier advocaten uit de stad, en nog drie makelaars daarbij; zulke mensen doen graag zaken, maar het zijn regelrecht leugenaars zonder eergevoel. De meester Aernout, wat is een compleet dozijn? Aernout Dat zijn vier schavuiten, met vier schelmen en vier hoeren op zwart zaad. Zo'n dozijn zal nooit rijk worden De meester Aernout, wat is dertien? Aernout Dat is de snotneus die ge de hele winter door moet dragen. En ook het platlopen van het boerenerf op twee schoenen zonder zolen. Zou men dan zeggen: ‘Ga met God’, dan is zeker aan hem besteed wat de ellendigen plegen te krijgen.
Van schelmen en schavuiten
61 De meester Aernout, waaruit bestaat uw inboedel? Aernout Uit een pot aan een draad, waarin de vis boven een strovuur te koken hangt. En uit een tafel zonder laken, een drinkbeker met een gat, een kandelaar zonder voet en een schotel die door garen bijeen gehouden wordt. Zo'n inboedel past precies bij mij. De meester Aernout, wat is Bijsterveld? Aernout Dat is een lege geldbuidel, honger en twee blote benen in de kou, te zamen met een bord zonder dobbelstenen en een vrijwel lege mars: zo woont men in de burcht van Bijsterveld. De meester Aernout, zeg mij zonder omwegen: waarom loopt ge met dit net? Aernout Meester, ge kunt er geen touw aan vastknopen. Daarom draag ik het onderweg. De meester Aernout, hoeveel knopen telt dat net? Aernout Meester, het is mij zo aangemeten. En langs de mazen vind ik evenveel steken als knopen. De meester Aernout, wat hoort er verder bij het net? Aernout Een gaai die van onder lekt. En verder twee verschillend gekleurde kousen, daaronder een paar afgetrapte schoenen, en niet te vergeten een wit linnen broek. Dan nog een keurig geknoopt beursje van glanzende zijde, piekfijn in elkaar gezet, en vanzelfsprekend twee dobbelstenen, daar mag geen twijfel over bestaan. Ook een beschaafde tong bij publiek optreden hoort erbij. En ten slotte is het van eminent belang een voor-
Van schelmen en schavuiten
62 beeldig gedrag te vertonen. Immers, zij die erbij lopen als straatslijpers horen door de honden verjaagd te worden, want het is bedroevend dat zij het net durven dragen. De meester Aernout, hoe zijt gij grootgebracht? Aernout Toen mijn vader en moeder mij in de wieg zagen liggen, begonnen ze elkaar onder luid misbaar met de vuist toe te takelen. Mijn vader bezat staf noch zwaard, zodat mijn moeder hem in het haardvuur kon smijten en geducht begon af te tuigen. Daarop zette ik het op een krijsen, omdat ze al vechtend hun hele bezit met de grond gelijk dreigden te maken. Want al was ik nog zo jong, ik was zeer bij de pinken. Mijn moeder heeft me toen te vondeling gelegd. En dat is alles wat ik van mijn eerste levensjaren weet. De meester Aernout, waar hebt ge schoolgegaan? Aernout Te Sint-Truiden, bij de steenkolenberg. Daar zat ik zo dicht bij het vuur, dat ik het al gauw moest merken. Ik was daar haantje de voorste, hetgeen nog af te lezen is aan de schroeiplekken op mijn schenen. Vandaar smeerde ik hem weer naar Tricht langs de Maas. En daar studeerde ik af als nietsnut. De meester Aernout, waarmee verdient ge de kost? Aernout Dat zal ik u als deskundigen onder elkaar zeggen. Mijn werk bestaat uit het plukken van die mij steken. Maar geen dag slaag ik erin om ze allemaal de kop in te drukken, want ze verstoppen zich in de naden van mijn kleren. Gezeten in het struikgewas onder het bladerdak van een boom heb ik mijn handen vol, totdat de zon ondergaat. Dan trek ik weer mijn werkpak aan, en steven rechtstreeks op een boerenerf af, in de hoop daar iets te kunnen vangen. Maar wanneer de hond mij in de gaten krijgt,
Van schelmen en schavuiten
63 begint hij vreselijk tekeer te gaan, zodat ik mij met een paaltje moet verweren en het poortje van de omheining weer snel sluit. En daaruit bestaat het ambacht, dat ik uitoefen. De meester Aernout, hoe betaalt ge uw verteringen? Aernout Dat zal ik u naar beste vermogen uit de doeken doen. Brood scharrel ik in grote hoeveelheden bij elkaar, en ik slijt het weer tegen een billijke prijs. Zo weet ik geld in handen te krijgen. Weinig geef ik om de schande, want ik strijk rustig bij een haardvuur neer, al ben ik daar niet welkom en evenmin op mijn plaats. Overhaast slok ik dan de milt van een haring naar binnen. Maar bijkans moet ik het loodje leggen, zo wordt mijn hoofd toegetakeld. Daarna pleegt zo'n gezelschap te zeggen: ‘Luister eens, Klaas, we willen weer vrede sluiten. Ge kunt onze toorn afkopen door zes volle kannen bier te laten aanrukken.’ En ten koste van mijn kop wordt er dan afgedronken. Met de rest van het broodgeld betaal ik mijn logies. Zo afschrikwekkend verlopen nu mijn avonturen. De meester Aernout, hoe vergaat het u bij het opstaan? Aernout Afgetuigd als een hond word ik wakker, mijn hoofd vol builen en mijn huid rood gebeten door luizen en vlooien: dat is alles wat ik zie. Dan ga ik mij krabben en schuren, zodat mijn vel vuiler wordt dan het verenpak van een raaf. Zo ziet mijn gouden morgenstond eruit. De meester Aernout, waar hoort ge de mis? Aernout In de groene aanplant van het woud vind ik mijn kerk. Daar hoor ik de leeuwerik zingen, de koekoek en de vlugge nachtegaal. Ik versta de taal der vogels even goed als gij die van uw pastoor. Maar altijd is mijn hart door kommer bevangen.
Van schelmen en schavuiten
64 De meester Aernout, welke preek hoort ge aan? Aernout Die wordt verzorgd door de boer, die mij van zijn erf wil jagen. Hij schreeuwt mij toe een ambacht te leren, zodat ik volgens hem weer in de gunst zal komen. Maar zijn woorden sla ik in de wind. En zo leef ik naar het gebod van de boer, die mijn heer en gebieder is. De meester Aernout, waaruit bestaat uw huisraad? Aernout Uit naald en draad, om er mijn versleten kleren mee te naaien. En uit een in vieren gespleten stok, die ik gebruik als ellemaat om de leden van mijn vriendin op te meten. 's Ochtends gaat zij gekleed in het blauw en groen van een pauw. De meester Aernout, wat is uw wijngaard? Aernout Een bevallige, goed onderhouden doornstruik, die niet gesnoeid of opgebonden hoeft te worden. 's Morgens vroeg weet ik hem wel te vinden, afgeladen met smakelijke bosbessen die mijn eetlust geheel verzadigen. De meester Aernout, waaruit bestaat uw winterkost? Aernout Uit een gekloofde raap, die ik met mijn handen uit de grond trek en met mijn tanden schil. Zonder bezwaar kan ik er heel wat wegwerken. En evenmin zal ik er een lopende blaas aan overhouden. De meester Aernout, welke liefde koestert gij het meest? Aernout Die voor een goed leggende hen en voor een koe die veel melk geeft, omdat de buitenman daar zijn voordeel mee kan doen.
Van schelmen en schavuiten
65 Zoals hij is er menige Aernout, die met het geknoopte hemd is uitgerust. En die lui is, geen zin heeft om wat uit te voeren, en die bijgevolg meer dan eens door de boer gekapitteld wordt, wanneer hij langskomt om iets binnen te halen. Menigeen ziet men dan ook in het gasthuis sterven. Ook zij die in hun goede doen kleren en kapitaal verzopen hebben, moeten het zwaar ontgelden. In het algemeen kunnen zij hierbij geteld worden, die hun huis, grond, inkomsten en erfdeel verdobbelen, en die achter het vrouwvolk aanzitten met wie zij hun leven, bezit en gezonde verstand verspelen: ze zullen getrakteerd worden op een hard regime, uit naam van Sint Mager en Sint Pover. Hun wet volgt hierna. Lees deze dikwijls over, opdat alle punten goed tot u doordringen. Zij die er geen acht op slaan, mannen dan wel vrouwen, zullen vanzelf op hun tijd dit regime wel voelen, aangenomen dat ze onbezorgd doorgaan met zuipen en potverteren. Het geld vliegt uit de la en hun kleren raken ze kwijt, zodat het een opluchting is om in het gasthuis te mogen sterven. De heilige Sint Mager van Gekhuizen, abt van Boevenbergen, prior van Bijsterveld in het gewest van Slempenstein, bisschop Zonderzorgen van Klein Erenberg, proviandmeester van de machtige keizer van Vastenhuizen, groet alle Aernoutsbroeders zeer, ten einde hun de hierna beschreven heilige orderegel te verklaren. Wie nu wil horen, dient zijn oren te spitsen en complete stilte in acht te nemen. Span u van ganser harte in om de hierna gedetailleerd beschreven wet van Sint Mager te doorgronden. Pas deze overal en te allen tijde toe, zodat een vrolijk bestaan met uw medebroeders gegarandeerd is. Neem mijn lessen compleet ter harte. Schaam u niet om het pad der deugd te verlaten, maar volg de weg van ontucht en oplichterij naar eigen inzicht van wat onkuis is, onfatsoenlijk en verkeerd. Zou het zo uitkomen, dat gij nog voor uw dood uw kinderen deze wet kunt
Van schelmen en schavuiten
66 overdragen, eis dan dat zij deze nimmer versmaden, want anders zullen Pover en Mager hen te grazen nemen.
De wet met ongekend zware leefregels ten dienste van de arme Aernoutsbroeders; daarna over de wijze waarop een jonge Aernoutsbroeder de wereld verovert Eerst kunt gij het nodige leren over het habijt van de broeders. Het dragen daarvan beschermt 's winters tegen grote hitte maar niet tegen kou, want de ellebogen worden door de mouw gedragen. Daartoe heeft de Heilige Vader, Sint Magerzot, een gebod doen uitvaardigen met de opdracht zijn heerschappij te aanvaarden en hem te dienen. En de eerste die de leefregel van de knoop en het net ging volgen, kwam van Gekhuizen. Maar ik zal u verder vertellen over de heilige voorschriften, in onze landstaal en zonder vreemde woorden te gebruiken. De eerste broeder die hij opnam, trad vol ijver in: het was broeder Aernout. Maar het zou hem spoedig berouwen, want het viel hem hard om deze orderegel trouw te zijn, daar menige dag treurig verliep door honger en dorst. Het was een zwaar gelag dat hij ter wille van zijn orde had te verduren. Ik durf er bijna een eed op te zweren, dat hij gedurende zijn hele leven geen vrolijke dag meer heeft gekend, want zijn dagen van voorspoed waren geteld. Maar Sint Mager gaf hem de kans om als abt heer en meester te worden van deze Orde der Schooiers. Daartoe rustte hij hem uit met bovennatuurlijke kracht, zodat hij op eigen beweging andere broeders leerde ompraten. Want Heer Mager ontvangt iedereen in genade, die bereid is om het habijt van zijn orde te dragen. Hij spande zich immers zeer voor zijn orde in door deze van aanzienlijke privileges te voorzien. Daar is de orde uit voortgekomen, aangezien ze de grondslagen vormen voor de leefregel. En de abt stond steeds klaar om een nieuw privilege in ontvangst te nemen, door te zeggen: Benedicite Dominus.
Van schelmen en schavuiten
67 Lieve gezellen, wenst gij u te bekeren tot de verering van de Heilige Orde, dan kunt gij de Regel der Schavuiten opgelegd krijgen. Ge dient deze met heel uw verstand na te leven, en ge moet in volle overgave beloven om zowel in voor- als tegenspoed onze Heilige Orde in ere te houden. Ook al zijt ge nog jong, toont u in deze als een man. Gij wordt geacht van het volgende op de hoogte te zijn. Volgens de regel en de wet van Sint Mager dient ge altijd het habijt van de orde te dragen. Dit bestaat uit een geknoopt hemd en een net. Wij zullen u dit minzaam ter hand stellen. Maar eerst dient ge uw kleren naar de kroegbaas te brengen. Of het nu om een broek, vest of fraaie mantel gaat, ge dient dit onverwijld uit te voeren. Eveneens hebt ge uw hoed, kousen en bevallige schoenen achter te laten. Wanneer gij, lieve zoon, uw lot aan dat van de orde wilt binden, dient ge u dun voor de hagel en luchtig voor de wind te kleden. En leg u daarbij geen beperkingen op! Ook dient ge als een dwaas rond te dolen, want ons klooster is zeer ver weg gelegen, terwijl onze wijdvermaarde slaapzaal in vlammen is opgegaan, al mocht het geen naam hebben. Al wat goed is, dient ge te haten, en elke deugd moet ge verzaken. Ge moet alle dwaasheid aanvaarden, en spotten met alle wijsheid. Ook dient ge allerlei streken uit te halen en zelden deugdzame taal te spreken: vloek en scheld, en hang de losbol uit, die geen deugden kent en niet weet wat werken is. Wanneer ge het hof van voorname heren betreedt, eer en prijs dan het keukenpersoneel, want dan kunt ge verzekerd zijn van vlees, brood en wijn. Zet het meteen op een eten en drinken, en omhels de kruik. Maak van de buik dan uw God, en laat u al schranzend niet van de wijs brengen. Promoveer de keuken tot uw godshuis. Zing bij de Primen alleen dat andermans ja uw neen moet zijn. Sla de Tertiën, Nonen en het De Profundis over, maar kies alleen de momenten uit waarop ge iets in uw mond kunt steken. Sla ook het Magnificat over, en besteed die
Van schelmen en schavuiten
68 tijd aan het volproppen van uw maag. Eveneens dient ge het Pater Noster en het Credo voor uw heil achterwege te laten, want deze behoren niet tot de regel die Sint Mager u zegt te onderhouden. Laat die maar prevelen door nonnen en begijnen, die minder heilig zijn dan ze eruit zien. Draag uitsluitend zorg voor uw eigen genot, in het bijzonder voor het spoelen van uw keel. Nooit hebt ge meer werk te zoeken, want uw dagen dienen gevuld te zijn met niets doen. Hiermee is u in kort bestek de regel en de ondragelijk zware wet van de schamele Aernoutsbroeder verklaard. Lees die dagelijks over, en laat het goed tot u doordringen. Wanneer ge onderdaan wilt zijn, dan zal het u zeker helpen om u naar de genoemde wet te leren voegen. En al is het zo, dat ge bij tijd en wijle door kommer wordt bevangen, geraak dan niet geheel ontgoocheld en van uw stuk maar roep uit: ‘Zo wil ik leven en sterven!’ ook al hebt ge daar zeven maal per dag spijt van. Voorts is u bij deze inzicht gegeven in de jonge Aernout en al zijn ontberingen. Hoe zijn karakter zich verder ontwikkelt, zal ik u hierna ontvouwen.
Hoe Aernoutsbroeders vrouwen moeten aanspreken, wanneer hun echtgenoot niet thuis is Wanneer ge krom loopt van de honger, en uw maag hol tegen uw ribben slaat, en wanneer ge dan een dorp of stad binnenkomt, verregend, beslijkt, koud en kletsnat, wel zo dat uw tanden klapperen, en wanneer ge dan geld noch goed hebt, vlees noch brood, terwijl uw honger en dorst ongekend zijn, hoor dan wat u moet ondernemen. Stoutmoedig dient ge uw initiatieven te ontplooien, door meteen het eerste het beste huis binnen te treden met de woorden: ‘Laat alle demonen hier het veld ruimen!’ Zwaai daarbij beheerst met uw zwerversstaf en zeg dan: ‘Vrouwe, mogen al uw goederen en rijkdom met dui-
Van schelmen en schavuiten
69 zend vermenigvuldigd worden, want ge zijt zo edel, vriendelijk en verfijnd, en ook zo bijzonder rechtschapen, dat God zich bij uitstek over uw leven, ziel, bezit en eer moet hebben ontfermd!’ Merkt gij nu, dat de heer des huizes niet aanwezig is en evenmin in de buurt, doe dan wat ik zeg en begin heel ontspannen. Wanneer ge op andermans geld en goederen uit bent, maak dan een aanvang met een gesprek over geleerde zaken. Ge moet beweren dat ge geschoold zijt in de wetenschap, en dat ge bijgevolg goede remedies bij de hand hebt tegen tal van ziekten. Hebben ze gauw last van hoofd- of kiespijn, zeg dan meteen: ‘Die kan ik genezen.’ Voeg daaraan toe dat ge ook de jicht, hoest en zelfs diarree van de ene op de andere dag kunt verdrijven. Bovendien moet ge ze dan zorgvuldig onderzoeken. Blijkt dat ze vet zijn, schrijf dan voor dat ze moeten vasten. Zeg ook dat ge meester zijt in het wegsnijden van graveel, en dat ge in het algemeen zeer bedreven zijt in het spalken van ledematen alsmede in de diagnose van welke ziekte dan ook. Komen ze met klachten zoals hoofdpijn, gerommel in hun buik of ander ongerief, dan dient ge voor alle gevallen een remedie klaar te hebben waartoe ge verschillende drankjes moet brouwen. Geef ze deze te proeven met de opbeurende woorden, die ge telkens in het contact moet gebruiken. Tot slot van al uw beuzelpraktijken moet ge ze dan driemaal in hun achterwerk blazen. Daarna zullen ze u alles geven wat u begeert. Krijgt ge vis of vlees, dan kunt ge tevreden zijn. Geven ze u brood of wat geld, pak dat aan en maak dat u wegkomt met een olijk woord van grote dank. Gedraag u in andere huizen evenzo, en wijs nooit een gift, hoe klein ook, van de hand. Maar treft gij ergens een dienstmaagd alleen aan, of nog beter de dochter des huizes, begin dan over een andere vermaarde wetenschap, door te beweren dat ge een waarzegger zijt die kortelings uit Parijs verdreven is. Daar hebt ge de kunst van het waarzeggen geleerd, die u grote vermaardheid heeft bezorgd tot in alle uithoeken van het land:
Van schelmen en schavuiten
70 ‘Of het nu om de duiding van de gelaatstrekken gaat of van de lijnen in de hand, dan wel het spiegel-kijken of de fysionomie, ik beheers het allemaal even goed, zonder dat iemand mij weet te overtreffen. Ook ben ik thuis in talrijke technieken om gerief te vinden in het overzoete dal, waar maagden en jongelingen, verstrikt in liefde, plegen te verblijven. Ik durf mij erop te beroemen, dat ik aan hun onuitgesproken verlangens tegemoet kan komen, zodat een ieder zijn minnaar liefdevol leert bejegenen. Ieder die van de liefde houdt leer ik om aan de geheime wensen van zijn geliefde te voldoen, zonder angst aan te jagen. Stel, dat een maagd haar oog heeft laten vallen op een vriend en dat ze vervolgens haar maagdelijkheid heeft verloren omdat ze over de schreef is gegaan, dan kan ik dat weer geheel repareren.’ Sommigen moet ge wennen aan een kruidendrank, anderen aan het nemen van kuipbaden, terwijl weer anderen in aanmerking komen voor een aderlating in kuit, arm, dij, voet of hand. Op die manier zult ge overal bekend raken, bij jong en oud, als een gerenommeerd heelmeester.
Hoe de Aernoutsbroeder moet optreden, wanneer een plattelandsvrouw klaagt dat haar boter behekst is Wanneer ge in dorpen bij een huis aanklopt, laat u dan niet wegwerken en wees evenmin verlegen, maar spreek vrijuit als ge de vrouw des huizes alleen aantreft: ‘Waarde dame, hoe edel zijt ge! Schenk mij iets uit uw huis, want ik ben platzak, zonder een hap in mijn keel. Wil mij toch iets geven, want God zal het u lonen in zijn goedertierenheid, die u tot voordeel zal strekken. Wees genadig en geef mij wat, vlees of brood, of anders een kluit boter, al is het maar een schepje.’ Begint ze dan met de volgende woorden tegen u te klagen: ‘Och heden, mijn boter is behekst, het wil maar niet lukken om boter te maken,’ antwoord dan: ‘Dame, raak toch niet zo buiten zinnen! Ik beschik over de kunst en het inzicht om te bewerk-
Van schelmen en schavuiten
71 stelligen dat ge weer boter krijgt in overvloed. Maar zeg mij wat ge me geven wilt, want ik verdien iets voor mijn inspanning te krijgen.’ Wanneer ze vraagt: ‘Wat wilt ge dan hebben?’ antwoord dan: ‘Een ham, wat geld, en ook nog wat vlees.’ Maar heeft ze geen geld, neem dan wat ge krijgen kunt, want ze zal tenslotte weinig deugd van u hebben. Vervolgens dient ge aan te vangen met het uitspreken van formules, waarbij ge speciale aandacht moet hebben voor het maken van zegenende gebaren en kruisen. Zeg dan: ‘Benedicite Dominus: na mijn scheten zullen de drollen vanzelf wel komen!’ Val dan neer op beide knieën, schuifel plechtig naar het vuur en zeg: ‘In nomine Pannekoek, Filium & tantum, keer terug Butitum nil of aliquantum.’ Kruip dan driemaal om het vuur heen. Maak vervolgens in elke hoek snel een kruis, laat daarbij een wind vliegen en zeg: ‘Dame, volg nu mijn weg.’ Vraag haar dan: ‘Merkt gij nog niets?’ Antwoordt ze: ‘Nee, niets anders dan een smerige stank,’ spreek dan met blij gemoed: ‘Uitstekend, God zij dank, want de duivel dient nu zonder verwijlen het hazepad te kiezen. En hij pleegt het veld te ruimen met stank, omdat hij verstoord is.’ Sta vervolgens op en zeg: ‘Waarde dame, maak boter naar uw wens, want daar zult ge weer baat bij vinden.’ Neem dan dadelijk alles aan wat zij u geeft, en pak u weg van haar huis, voordat ge door de mand valt wanneer de heer des huizes of de knechten thuis zouden komen. Weet wel, dat ze u alles zouden afnemen, zonder u het kleinste brokje te laten. Bovendien zouden ze u een pak ransel geven dat ge lijdzaam zou moeten ondergaan, hetgeen later een zeer pijnlijke herinnering zal zijn. Maar deel wat ge krijgt met de anderen, want dat behoort voorzeker tot het ware gedrag van de broeders: niets houden zij achter, of het nu groot is of klein. Loop vervolgens het wijn- of bierhuis binnen, en spreek daar vrijuit, zonder een blad voor de mond te nemen. En wanneer gij daar adellijke heren aantreft, ridders en schildknapen dan wel gewone mensen, geleerden en
Van schelmen en schavuiten
72 priesters, dan moet ge nieuwe initiatieven ontplooien door te gaan praten over jacht en liefde. Over hazen, herten en over jagen moet ge spreken en verhalen vertellen. Ook over gevogelte, over valken en honden, over tournooien en tafelronden, over rennen, lopen en rijden, over schermen, vechten en elkaar bekampen, en over allerlei verwante zaken moet ge aanhoudend het woord voeren en zingen. Geeft iemand u dan geld, goederen of wapentuig, neem dat altijd onder uitvoerige dankzegging aan. Halen ze u over om met hen wijn te drinken, weiger dan niet om de vrolijkheid met hen te delen. Gedraag u zo voorkomend, dat ge met iedereen weet om te gaan, want zo past het de broeders van de ode. Deel uit wat ge op de kop getikt hebt, of het nu pensen zijn, worsten, vlees of brood. Houd niets, klein of groot, achter. Wees vrolijk en uitgelaten met elkaar, en giet een sloot bier door uw keel. Tast daarbij flink toe, waar ge ook zijt, want hij die niet borg voor u wil staan zal daar stevig voor gaan betalen. Als men het schrans-brevier heeft afgewerkt, moet ge u opstellen als beroepsgokker aan de dobbeltafel, waar ge breeduit de stenen laat rollen van de hoogste tot de laagste worp. Kunt ge de stenen zo werpen of sturen, dat er veel azen vallen of juist helemaal geen, dan zal het u lukken om u op simpele wijze te verrijken. Maar mocht het voorkomen, dat de dobbelstenen uw wil niet volgen waardoor ge het spel verloren ziet gaan, spring dan woedend overeind en zeg: ‘Voorwaar, boevenpak, die stenen zijn vals!’ Grijp er dan meteen één bij zijn keel, of geef hem een slag voor zijn hoofd of ergens anders. Bij toeval kan het gebeuren dat ge iemand aantreft, die zich ook in de orde kan vinden en die u een flinke draai om uw oren zal teruggeven. Maar daarna zal deze een kan bier ter hand nemen om u te absolveren van de ban, waarmee hij u de waarlijke broederliefde bewijst. Als een kerel geeft hij u een lesje in het vermijden van de deugd. En hij legt zich er ook ijverig op toe om ervoor te zorgen, dat de vlooien u niet meer willen
Van schelmen en schavuiten
73 bijten. Want zó horen de broeders zich te gedragen, elk uur van de dag, vroeg of laat: heden broeders, en morgen slaags. Een dergelijke orde dienen de broeders in ere te houden. Krijgt ge dorst, wanneer ge aldus elkaar de les leest en van zonden absolveert, maak dan weinig misbaar als het bloed langs uw nek druipt. Weet ge hoe ge dan moet handelen? Ge moet spreken over een nieuw bestand om vrede te sluiten en te bewaren. Laat een ieder de ander om vergiffenis smeken, en zweer elkaar, bij de ondergang van de orde, dat men elkaar niet in de steek zal laten. En ga daarna weer ter plekke bij elkaar zitten, om u vol en zat te zuipen ten einde de vrede te bezegelen. Dit alles dient ge onder drinken, gebras en vrolijke zang uit te voeren zoals het in uw regel beschreven staat. Wanneer derhalve een broeder geld of kleren naar zijn slaapstee voert, dan is voor iedereen duidelijk dat hij zich in het geheel niet aan de eed van de orde houdt, maar dat hij de regel overtreden heeft. Daarom zeg ik u kortweg: zijt ge in het bezit van geld of enig kostbaar goed, zorg dat ge het kwijt raakt en houd het niet onder u, maar leef de wetten van de orde na. Wanneer ge een trouwe dienaar wilt zijn, en bovendien een trouw broeder, hecht dan niet aan mantel of bontvoering en verberg evenmin laarzen of beenkappen, maar zet het allemaal om bij de tap. Wanneer ge aan het drinken slaat, drink dan zo dat uw ganse lijf straalt van vrolijkheid. En als ge dan slaperig wordt of uw tong gaat sloffen zodat ge naar rust verlangt, zoek dan een rustplaats in de omgeving om uw slaaplust te bevredigen. Maar doet zich nergens een bed voor, kruip dan bij gebrek aan beter in een hoek, want bedden zijn de broeders te kostbaar, zodat ze hun heil moeten zoeken in een schuur. Voorzeker, Orde der Schavuiten, dit alles tot uw eer! Mocht ik lang leven, dan zal ik uw aanzien doen stijgen. Wanneer ik een taveerne binnentreed, raak ik al wat ik heb kwijt. Dan komen de dobbelstenen te voorschijn, die mij toefluisteren:
Van schelmen en schavuiten
74 ‘Geef u aan mij over en ga zitten, gij allerbeste kameraad, teneinde al uw kleren kwijt te raken.’ Want de dobbelsteen heeft er een hand van om geld noch kleren te sparen. Beheerst ge de werpspelen niet, leg u dan toe op het kaarten. Hierna volgen de namen der broeders, die toentertijd een schamel bestaan leidden in de orde. Sint Mager had hun de wet gesteld. En die hebben ze gehouden, doorgaans zonder geld, dun gekleed en zonder kousen of zelfs schoenen. In hun broodtrommel heerste nooit gedrang, maar altijd vrede. Hun vrienden hoefden om de nalatenschap niet te twisten, want ze zijn de wet van Sint Mager trouw gebleven. Nu komen de namen van de Aernoutsbroeders, die de wet schaamteloos gevolgd hebben: Holkaak Ruimschotel Tijdverlies Schaamteloos Druipneus Vroegbedorven Geeuwhonger Vanderhagen Spaarniet Zeldenzat Droogpot Spilpenning Onbescheiden Klippertand Zonderwerk Zondergeld Leegwagen Doorgeslagen
Ongewassen, Zondervet, Vrouwe Vuil, Gebroken Pot, en ten slotte Dichtgeslibde Vreetschaal, die kookten het eten in een modderige kuil, en dienden het gelijk op aan tafel om tijd te winnen. Verder waren er nog veel meer broeders, maar die kan ik niet opnoemen, al zie ik ze overal rondlopen.
Van schelmen en schavuiten
75
De kunst en manier om brood en vlees, vis, wijn, wildbraad, andere spijs en drank, en in het algemeen de vrije kost te krijgen zonder geld. Dit werk is zeer profijtelijk voor alle gezellen, mannen of vrouwen, die redelijk gekleed gaan maar geen geld hebben. Anderzijds is het van nut voor waarden en waardinnen, die zich moeten hoeden voor dergelijk bedrog Voorwoord Laat u hier scholen, gij jonge gezellen en berooide kameraden van alle standen, die niet graag werken: luistert naar wat ik te zeggen heb. En ook gij, die liever geneugten najaagt en ontspanning zoekt in wijn of bier, en die de geur van het eigen zweet niet kent maar met lange tanden en zonder fantasie aan het werk gaat, meldt u ook aan: men zal u wat bijzonders uit de doeken doen, waarbij de kruik niet geschuwd wordt. Komt eveneens, gij die van goede sier houdt maar weinig klinkende munt in de beurs hebt, en die maaltijden op waarde schat waar het vuur hoog oplaait maar niets wordt afgeschoven: daarover kunt ge hier het nodige leren. Komt kennis nemen van dit boekje waarin veel te lezen staat, en onthoudt wat erin voorgeschreven wordt. Dat zult ge aan het slot zeker niet berouwen in uw positie van volstrekte berooidheid, integendeel, ge zult compleet volleerd raken. Dit boekje zal u namelijk praktijk-onderwijs geven in het leren stoppen van de ellende en in het verjagen van de honger. Tevens leert het lotgenoten om in voorkomende gevallen middelen te vinden om de vrije kost te krijgen, met net zoveel brood en wijn als men zich wenst. Meldt u derhalve in deze leerschool aan, en weest nu allen stil. Gij zult alles wat ge wenst en begeert naar hartelust leren verwerven, zonder dat ge in opspraak komt. Het ga u goed!
Van schelmen en schavuiten
76
Hieronder wordt menige stand voor de leerschool uitgenodigd Zij, die niet bulken van het geld, moeten zich aanmelden om aandachtig te luisteren naar de volgende lessen, die in het boekje beschreven worden. In de eerste plaats moet gij komen, fraaie losbollen, en gij, trotse dienaars van Venus, gij, lieftallig bewegende modepoppen die zwierig gekleed gaat in verstelde en geleende kleren, omdat ge doorgaans weinig in de beurs hebt en zonder geld moet leven. Komt ook, gij kersverse zaakgelastigden en advocaten, die gestudeerd hebt op kosten van een ander en die liever gast zijt dan gastheer. Snelt ook ijlings toe, gij gehaaide studenten die uw omgeving bespeelt om te fuiven en die uw kasten vult met goede wijn en andere spijzen zonder een cent te betalen. Komt ook, gij vaandeldragers en dienaars van Heer Alberooid, de Heer van Kommerkerken en de Heer van Zonderbezit, die zeer bedreven zijt in de bargoense taal der oplichters. Meldt u eveneens aan, gij die onderdanen zijt van Meester François Villon, hoogleraar in deze praktijken: komt allen naar zijn school. Evenmin wordt gij hier vergeten, kale kameraden met de ellebogen door de mouw, en gij die het geknoopt hemd draagt, want ge zit dringend verlegen om maaltijden die niets kosten. Groot en klein moeten allemaal komen en horen hoe Heer Alberooid vele wegen bewandeld heeft om allerlei praktijken uit te proberen: dat zal u te zamen tot voordeel strekken en grote voorspoed brengen. Net zoals hij zult ge ook zelf in deze bekwaamheden volleerd raken. Snelt ook toe, gij panlikkers der grote heren. En komt onverwijld, gij zotten en zottinnen. Ziet toe, gij hoerenlopers die de kneepjes van het oplichten vanouds onder de duim hebt, dat ge dit niet aan u voorbij laat gaan. Komt ook, gij schamele, oude, schurftige, pokdalige en puisterige hoeren die van wanten weet en de naaischool hebt platgelopen. Komt allen, gij oplichters, dobbelaars, dronkaards en oude krijgsknechten. Komt ook, gij
Van schelmen en schavuiten
77 brassers en zuipschuiten, die boven uw stand leeft en tafelt. En komt, gij bordeelbazen, vechtjassen, vloekers en leugenaars. Ook gij moet u aanmelden, arme jongelingen die uit liefde een vrouw trouwen zonder bezit. Daardoor moet ge eveneens leren om geregeld de vrije kost te verkrijgen, anders zal het vaak zo zijn dat magerman de pot roert en honger de tafel dekt met het laken zonder eten. Komt ook, gij koppelaars en koppelaressen van elke stand en leeftijd, die met uw spitsvondige streken en loze praktijken de mensen zó weet te vleien, dat ge kosteloze maaltijden kunt verwerven, uw mond aflikt en nog eens heerlijke bessen en andere hapjes toeneemt zonder geld op tafel te leggen. Komt ook, gij landlopers, relikwieënslijters en aflaatkramers, die precies weet uit welke hoek de wind het voordeligst waait. Komt, gij dienstmaagden en knechten, want gij hanteert onderling ook listen om wijn of het beste bier uit de kelder te kapen, nog met een lekker hapje uit de provisiekast erbij zo gauw uw meester en zijn vrouw in bed liggen. Gij muzikanten, zangers en voordragers die in herbergen optreden om de vrije kost, gij moogt evenmin vergeten zijn. Komt ook, gij gehuwde gleuven met fantasie die er de hand niet voor omdraait om van uw echtgenoot een pantoffelheld met horens te maken. Immers, wanneer die arme mannen werken, dan genieten zij van vrij slempen en schranzen op kosten van hun minnaars, die ze als tegenprestatie vrij toegang geven tot hun geheime openingen. Komt hun echtgenoot dan moe en afgebeuld thuis, dan treft hij een koud fornuis aan. En ze geven hun man dan te verstaan dat ze ongesteld zijn, en zo verneuken ze de sukkelaar. Want zij, die vandaag de dag niet uit de voeten kunnen met valsheid, list en bedrog, die kunnen hun weg in deze wereld niet meer vinden. Moge God dat beteren!
Van schelmen en schavuiten
78
Van de schrijver Toen ik dit bovengenoemde mandement over de opleiding in bedriegerspraktijken aangehoord had, te zamen met de oproep om zich aan te melden, verstoutte ik mij om het volgende op te schrijven en nauwkeurig van commentaar te voorzien, opdat in het vervolg een ieder die daarom verlegen zit deze informatie kan benutten en verneemt hoe men de vrije consumptie verkrijgt en leert liefhebben. Vanouds is allereerst advies geboden met betrekking tot de maaltijden. Sommigen hebben daar geen aandacht voor zolang hun geld blijft vloeien, maar dan breekt het moment aan dat ze in moeilijkheden raken, waardoor ze in een afhankelijke positie terechtkomen. En ze moeten met hun mond leren toveren, en maken groot misbaar om gratis maaltijden, die hun de energie moeten geven om de klepel geducht tussen de benen te laten beieren. Ik heb mensen gekend, die geen acht sloegen op geld of bezittingen bij het aanrichten van dure banketten, maar die dagelijks de beest uithingen met losbollen, Venus' voetvolk en kokette aaipoezen. Daardoor waren ze binnen de kortste keren de gebeten hond en geraakten in grote armoede. Ze moesten deemoedig hun hand ophouden ofwel huisvrouwen bedriegen, hetgeen hun zeer tegen de borst stuitte, terwijl ze maar bleven roepen om hulp en ondersteuning in de vorm van gratis eten, zonder enig uitzicht op nieuw bezit of erfenissen. O, gij behaagzieke deernen en wellustige pochhanzen, ik kan niet nalaten om te schrijven en vertellen over wat ik in mijn jeugd meegemaakt heb, ter lering van alle luisteraars of lezers, zodat ze op de hoogte kunnen raken van nieuwe listen en vondsten, in het bijzonder met betrekking tot het verkrijgen van gratis maaltijden.
Van schelmen en schavuiten
79
Tot de luisteraars of lezers Al lange tijd bestaat het gezegde, dat een rijke man die veel bezittingen heeft een menigte vrienden telt: daarover hoeft men zich niet te verwonderen. Ook al is men nog niet in de tiende graad familie, een ieder wil in alle omstandigheden bij hem zijn. En zo zit de wereld nog steeds in elkaar. Is men bevriend met een rijk man, dan stelt dat niets voor want iederéén wil de feestdagen met hem doorbrengen. Nog steeds gelden zulke manieren. Wie wat heeft om mee te brengen is welkom, en hij wordt vriendelijk en gastvrij ontvangen. Maar wie niets heeft, wordt nergens geëerd. Wie wat heeft, kan voor aanzienlijk doorgaan want hij raakt bekend en met eerbewijzen overladen. Wie niets heeft, wordt met de nek aangekeken. Wie wat heeft, kan zich aan de adellijke hoven vertonen. Wie niets heeft, kan niets in handen krijgen. Zo is het in alle landstreken. Wie wat heeft, kan vrolijk leven. Wie goed betaalt, wordt snel tot vriend gemaakt. Wie niets heeft, kan ook niets geven, waardoor hij elk aanzien verliest. Wie goed betaalt, verwerft een reputatie van eerbaarheid, ook bij mensen die vermaard zijn om hun deugdzaamheid. En een ieder die aanspraak maakt op fatsoen, wil in zijn omgeving verkeren. Maar helaas, wie niets heeft, raakt beschaamd al is dit allerminst op zijn plaats.
Hoe de auteur te Parijs een waard te spreken vroeg, ten einde de vrije kost zonder geld te bemachtigen Toen ik alle standen in de wereld ruimschoots had leren kennen en alle veinzerij van hoog tot laag had mogen meemaken, kwam ik eens zonder dringende noodzaak door velden en bossen gelopen om grote, vermaarde koopsteden te bezoeken zoals Parijs, en andere als Antwerpen, Brugge, Keulen en dergelijke. Daar wilde ik kennis maken met de boevenstreken, schelms-
Van schelmen en schavuiten
80 heid, oplichterij en bedriegerspraktijken die ter plaatse dagelijks passeren, omdat er menig vreemdeling bivakkeert, zodat ik op de hoogte zou raken van diverse technieken in de praktijk, zowel ten goede als ten kwade. Toen ik nu in de eerstgenoemde stad arriveerde, had ik geen stuiver meer tot mijn beschikking, zodat ik mij zorgen begon te maken want de avond viel en het werd tijd om een bed te gaan zoeken, alleen ik wist niet waar. Uiteindelijk kwam ik bij een herberg aan, waarvoor ik bedeesd bleef staan, met een bedrukte blik. Na verloop van tijd kwam de waard zijn deur uit, en ik vroeg hem of hij mij die nacht wou herbergen en van eten en drinken voorzien. De waard antwoordde bevestigend, en deze positieve reactie stemde mij zeer gelukkig want ik verging van honger en dorst, ook al had ik dan geen geld bij me. Vervolgens trad ik zijn onderkomen binnen en zette mij bij het vuur, waar een tafel gedekt werd. En men bediende mij voorbeeldig, meer dan men aan mijn stand verplicht was. Maar toen ik eenmaal uitgegeten en -gedronken was, kwam het mij voor dat mij nu een gratis maaltijd zeer van pas zou komen, gesteld dat ik dit voor elkaar kreeg. Nadat ik lang had zitten nadenken, zo leek het mij het beste om mijn zwaard als pand achter te laten. Het was van fijn staal, vooral het lemmet, waardoor de waard mij zo voorkomend ontvangen had. Maar nu moest ik het achterlaten met schede en al. Vervolgens had ik nieuwe fondsen te zoeken voordat ik weer honger kreeg, want schelden en tekeergaan zou toch niet helpen. En bijgevolg vertrok ik vandaar, zonder zwaard en zonder geld. De volgende dag begon ik rond te vragen naar Maarten de Uitvreter, en daartoe begaf ik mij regelrecht naar het Paleis van Justitie, want daar verzamelde zich dagelijks allerhande volk. Terstond werd ik aangesproken door een aantal dubieuze kwanten, tenminste dat maakte ik op uit de kledij die hun twijfelachtige reputatie verraadde. Niettemin slenterde ik het gerechtsgebouw in en inspecteerde het zilverwerk alsof ik voor-
Van schelmen en schavuiten
81 nemens was om het te kopen. In dat gebouw liepen advocaten rond, die perfect wisten hoe ze het geld moesten laten rollen, en dan bij voorkeur groene ruggen in plaats van stuivers. Menig cliënt had zich geheel brodeloos geprocedeerd en al zijn geld aan hen verkwanseld, zodat dergelijke personen een lening moesten zien af te sluiten of zelf met een dubbele tong leren spreken, om ooit weer thuis te kunnen geraken. Juist hun zou de strekking van dit boekje over de vrije kost zeer van pas komen. En omdat voor een ieder geldt, dat men soms in nood kan komen omdat het geld op is, doet men er goed aan dit boekje aandachtig door te lezen en in het hoofd te prenten. Mocht men bij toeval in grote nood geraken, dan kunnen de listen, vondsten en schalksheden uit dit boekje een oplossing bieden, omdat men met de geboden handgrepen menigmaal de vrije kost kan verwerven.
Hoe Meester François zijn kornuiten aanspoorde om van listen gebruik te maken ‘Hoe moet hij, die geen geld of goederen heeft, zijn weg door de wereld vinden? De arme sloeber zit permanent in de zorgen. Want hoe kan hij ook eens met smaak potverteren, als hij niet leert leven met list en bedrog? Derhalve dienen we met allerlei trucs oplossingen te bedenken, om zonder mankeren uit die benarde toestand te geraken. We moeten proberen om iemand te misleiden, ten einde aan de vrije kost te komen. We moeten gladde taal leren gebruiken, en listen hanteren die de wereld openbreken, al liggen we er de hele nacht wakker van. Maar men wordt vanzelf harder, wanneer men een ander bedrogen heeft en de vrije kost heeft leren smaken’ - dit zijn de woorden van François zelf - ‘Wie te midden van lomperikken blijft leven, komt doorgaans tot een miserabel einde.’ Daarop spraken zijn kornuiten, die van de wind moesten
Van schelmen en schavuiten
82 leven: ‘Wij willen niet meer dag en nacht in de zorgen zitten!’ - maar niemand van hen had enig bezit of geld - ‘Nog deze dag willen we net zoveel spijs en drank hebben als we begeren, wijn, bier, vlees, brood en geld in overvloed’ - daar moest iedereen wel om lachen - ‘En dan zullen we vrij van zorgen kunnen leven, op dezelfde voet als adellijke heren!’
Over de manier waarop ze aan vis kwamen Daarna vroegen ze elkaar welk eten hun het liefst was. Sommigen kozen voor vis, maar anderen gaven de voorkeur aan vlees. Meester François hoorde dit aan en sprak: ‘Maakt u geen zorgen, maar knoopt vast de vesten los want uw buik zal spoedig kermis vieren!’ Vervolgens liet Meester François zijn kameraden alleen met hun getob en getreur, en hij begaf zich naar de Vismarkt. Daar bemachtigde hij een korf van de allerbeste vis die er te krijgen was voor een man, die zo voornaam leek als hij. Maar hoe snel hij de koop tot stand bracht, zo traag was hij met betalen. Hij beloofde om het geld mee te geven aan de knecht, die de korf zou dragen. Op weg naar huis met de visknecht liep hij door de Onze Lieve Vrouwe-kerk, waar een priester juist de biecht zat af te nemen. Hij groette hem vol eerbied en betuigde zijn respect, waarna hij de wens uitsprak dat zijn neef (de visknecht!) de biecht afgenomen zou worden, hetgeen de priester geen windeieren zou leggen. Deze moest hem dan streng onderhouden en het rechte pad wijzen, want zijn neef leed aan een verstandsverbijstering die hem uitsluitend over geld en incasseren deed raaskallen. ‘Dat zal ik volgaarne doen,’ sprak de biechtvader. Daarop pakte Meester François de viskorf en zei: ‘Beste vriend, dit is mijn heer en meester die de zaak snel met u zal afhandelen tot uw volle genoegdoening, zodra hij met de man voor u klaar is.’ En zwaar beladen ging Meester François ervan-
Van schelmen en schavuiten
83 door met de overvolle korf. Toen de biechtvader de man geabsolveerd had, snelde onze visknecht toe, in de veronderstelling dat hij nu het geld van de priester zou ontvangen voor de geleverde vis en het vervoer: ‘Beminde vader, weest u zo goed om mij snel ter wille te zijn, zodat ik meteen weer kan terugkeren.’ De biechtvader stemde hier van harte mee in en begon de korfdrager als volgt toe te spreken: ‘Zegt benedicite, dan zal ik u de biecht afnemen en naar behoren absolveren, met een penitentie voor de zaligheid van uw ziel.’ De visknecht, die (jammer voor hem) niet op de hoogte was van het bedrog, zei: ‘Wat heb ik nu te biechten! Ik ben immers met Pasen al te biecht gegaan, en dat is nog maar kort geleden. Ik wil ook helemaal niet biechten, alles wat ik begeer is om de vijftig stuiver te ontvangen voor de geleverde vis, en nu graag snel want ik kan niet langer wachten!’ ‘Mijn lieve zoon, spot niet, maar denk aan God en bid om Zijn ontferming.’ Toen sprak de visknecht weer: ‘Wat krijgen we nou? Allejezus, beminde vader, geef me nu dat geld en laat me dan gaan, zoals u net hebt afgesproken met de man die de korf met vissen heeft meegenomen.’ De biechtvader begon nu door te krijgen, dat er iets niet klopte, en hij zei: ‘Beminde vriend, die man is mij onbekend, maar hij zei dat u zijn neef was, en dat u gebukt ging onder de zonde der hebzucht, waarvan ik u dan zou moeten genezen.’ De arme knecht was in alle staten, nu hij geen goed geld kreeg voor de vis noch voor het vervoer. Aldus wist onze Meester François met succes de techniek in praktijk te brengen om een overvloed aan vis te verwerven. En hij en zijn kameraden namen het er flink van, zonder dat het hun een cent kostte, dank zij dit voorbeeldige staaltje van oplichterij.
Van schelmen en schavuiten
84
Nog een techniek van onze kameraden om pensen en ook schaapspoten te bemachtigen Om ook nog pensen te krijgen, sprak Meester François als volgt tot één van zijn makkers: ‘Loop naar de rivier en was daar uw achterste, terwijl ik verder ga om een bod te doen op een grote stapel pensen. Sta ik op het punt om die pensen te kopen, kom dan te voorschijn, stroop uw broek af en laat uw achterste zien aan de verkopers van de pensen.’ En dat deed zijn makker. Toen Meester François met enige van zijn kameraden bezig was met de aankoop van de pensen - één voelde aan een lever, de tweede had een hoeveelheid pensen opgepakt, de derde had zijn handen vol schaapspoten, de vierde woog drie à vier schaapskoppen op zijn hand - liepen ze opeens kwaad weg (tenminste, zo leek het) en smeten hun makker de pensen breeduit tegen zijn blote achterste. Daarna keerden ze weer verontwaardigd terug (het was me wel een stel potsenmakers) en ze maakten aanstalten om de pensen terug te leggen in de manden van de kooplieden. Maar die wilden onder geen voorwaarde die ingewanden en de rest nog accepteren. Zo wisten zij dus onder groot kabaal van de omstanders weg te komen met de pensen, en nog een hele hoeveelheid ook, zonder dat ze daarvoor ook maar het geringste hadden hoeven neer te leggen. Aldus verkregen deze goede, eerbare mannen, die men in Brabant verafschuwt, pensen zonder ervoor te betalen.
Over de trucs en gewiekste praktijken, die de kameraden hanteerden om gratis brood te krijgen Onze goede Meester François, de prins der schelmen, had in allerijl ook een list ontworpen om brood te verwerven. Hij begaf zich naar een bakker, en meldde dat hij hofmeester was van een aanzienlijk heer: ‘Baas, maak snel zes à zeven dozijn
Van schelmen en schavuiten
85 broden klaar, maar snijd de korsten eraf, want daar houden wij in Parijs niet van.’ Toen nu vier dozijn gereed was, sprak hij dat hij niet langer kon wachten en verzocht de bakker beleefd zijn knecht alvast mee te sturen met het brood naar het hof van zijn heer, terwijl de rest van de bestelling afgemaakt zou worden. Daarop werd de knecht met het brood bepakt en hij volgde onze rechtschapen Meester François, tot zij ten slotte arriveerden bij een oude poort. Toen begon Meester François zich ineens zeer overijld te gedragen en sprak: ‘Vriend, loop als de weerlicht om de rest van het brood te halen.’ Niets kwaads vermoedend volgde de knecht zijn bevel op, terwijl Meester François net deed alsof hij grote sleutels uit zijn reistas ging trekken om de poort te openen. Ondertussen snelde de knecht weg met zijn mand om het overige brood te halen. Maar onze brave Meester François (die echt niemand op de hele wereld wenste te bedriegen, behalve iedereen) wachtte zijn komst niet af. Hij pakte al het brood op en voerde het weg naar de plaats waar zijn makkers zich bevonden. En aldus verwierf hij brood genoeg om het een lange tijd uit te houden, zonder dat het hem een cent kostte. Kort daarop arriveerde de knecht weer met de rest van het brood, en hij klopte aan bij de poort. Maar daar had reeds zeven jaar niemand meer gewoond, zoals de naaste buren hem verzekerden. Toen de knecht dit hoorde, was hij zeer beduusd en realiseerde zich dat hij bedrogen was. Hij keerde weer naar huis om zijn baas op de hoogte te brengen van de lotgevallen vol valsheid en bedrog, die hem overkomen waren dank zij Meester François.
Over de listige wijze en behendigheid, waarmee ze wijn in handen wisten te krijgen Nadat Meester François en zijn makkers wel voorzien waren en bijgevolg hun buik hadden kunnen vullen met goede spijzen,
Van schelmen en schavuiten
86 sprak hij hen als volgt toe: ‘Wanneer wij ons vanavond willen bedrinken, dan zullen we voor goede wijn moeten zorgen.’ Daarop leende hij twee grote kruiken en liet die achter hem aan een herberg binnendragen, die de naam droeg van De Pijnappel. Eerst vroeg hij de knecht of hij goede wijn had, waarop deze bevestigend antwoordde. Nu was één van de kruiken van tevoren gevuld met water, maar hij verzocht de knecht om de andere met wijn te vullen. Aldus geschiedde. En toen de kruik gevuld was, tilde Meester François de beide kruiken op (de ene met wijn en de andere met water) en zette ze naast elkaar, terwijl hij de knecht vroeg wat voor soort wijn hij getapt had. De knecht antwoordde dat het goede rijnwijn was uit Duren. ‘Die moet ik niet,’ sprak Meester François gehaast, ‘ik wil geen witte wijn, maar alleen wijn uit Beaune en geen andere.’ De herbergier antwoordde, dat hij die niet in huis had, hetgeen Meester François natuurlijk bekend was. Daarop gaf Meester François hem de kruik met water terug, en de knecht stortte de inhoud weer in de ton, in de veronderstelling dat het hun wijn was. Aldus kregen de kameraden goede wijn, gratis en voor niets, om daarmee hun maaltijd op te luisteren. Maar toen sprak Meester François dat hij nog iets organiseren wilde om 's avonds wildbraad op tafel te hebben, want hij zou en hij moest wild eten, anders zou hij niet eens meer de deurklink omhoog kunnen krijgen.
Hoe Meester François het met succes aanlegde om wildbraad te eten, en waar hij het vandaan haalde Toen de avond gevallen was, begaf onze brave, deugdzame, eerlijke en gewiekste Meester François, vervuld van schalksheid en bedrog, zich naar de Braamstraat om een bod te doen op wildbraad. Maar hij had een afspraak gemaakt met één van zijn makkers, die zogenaamd van elders kwam, en die precies
Van schelmen en schavuiten
87 ging staan op de plaats waar hij zelf stond te bieden. Deze gaf hem een enorme slag op zijn kin, en riep uit: ‘Wat staat die blaaskaak hier te doen?’ Toen Meester François deze klap geïncasseerd had, wendde hij grote woede voor en scheen buitengewoon verbolgen. Hij greep zeer vergramd het spit vol wildbraad en joeg zijn tegenstander na, die hem geslagen had. Aldus op de loop maakten ze dat ze wegkwamen. En 's avonds vierden ze feest met het gebraad, terwijl de kok het nazien had, want ze waren hem met hun doortraptheid te slim af geweest. Zo wisten zij wildbraad, goede wijn, vis en smakelijke pensen gratis in handen te krijgen. Maar weet wel, dat ik deze streken ter lering heb opgetekend, want het leek me de moeite waard om ze te beschrijven, in die zin dat men zich voor ogen blijft houden hoe men op zijn hoede dient te zijn voor dergelijk optreden.
Nog een listige manier om de vrije kost te krijgen, en vrolijk te kunnen opscheppen zonder geld Het gebeurde eens dat onze brave kameraden vergingen van de honger, maar dat ze zonder geld of gestolen goederen van enige waarde zaten (die ze overigens alleen van de rijken betrokken). Derhalve begaven ze zich naar een aanzienlijk établissement, waar ze zich voor grote heren uitgaven. Hun aanvoerder, onze brave Meester François, ging zeer voornaam gekleed. Hij droeg een mantel die geheel van bont was, hier en daar afgezet met zwart lamsvel, een leren vest, een rood scharlaken hoofddeksel, en verder allerlei sieraden, want hij was zeer geslepen met zijn uiterlijk. Hij had namelijk vernomen, dat er een aanzienlijk gezant was gearriveerd in de stad. Derhalve gebood hij zijn makkers om achter te blijven en sprak: ‘Ik zal erop uitgaan om de kost voor ons binnen te halen.’ Zijn kornuiten rammelden van de honger
Van schelmen en schavuiten
88 en zagen scheel van de dorst, zodat ze zeer aasden op eten en drinken, want hun maag dacht inmiddels dat hun kop in de strop hing, zo verkrampt waren hun kaken van de honger. En daarom antwoordden ze: ‘Wanneer u dat lukt, dan zult ge voor eeuwig onze aanvoerder zijn.’ Daarop begaf Meester François zich naar de herberg van de gezant, waar hij contact opnam met de hofmeester. Deze sprak hij op voorkomende wijze toe (hetgeen hem wel toevertrouwd was), en hij vroeg hem of zijn meester geen dienaar zocht voor de duur van zijn verblijf, om toe te zien op zijn onderkomen en zijn bezittingen. Daarbij wees hij erop, dat hij alle schone vrouwen van de stad goed kende, en dat hij bijgevolg de edele heer de meeste vrouwen van de stad zou kunnen bezorgen. Toen de heer dit vernam, was hij verheugd want hij mocht graag schone vrouwen ontmoeten. Bovendien leek het hem dat hij het niet beter had kunnen treffen bij het vinden van een koppelaar, al had hij het hele land verder afgezocht, want hij was daar al een tijd mee bezig. Derhalve maakte hij hem opzichter van de keuken, hetgeen François zeer verheugde, want hij verging van de honger. Dus neeg en boog hij bij het leven, om de ideale bediende uit te hangen. Zo gauw hij echter het pand kon verlaten, snelde hij naar zijn makkers, en troostte hen door te zeggen dat ze goede moed moesten houden, daar ze binnenkort de vrije kost zouden genieten. Daarop antwoordden zijn makkers: ‘Ga in godsnaam weer terug, Meester, en scherp uw zinnen tot het bedrijven van de grootste listigheid, zodat onze maag weer vreugde in het leven kan scheppen.’ Toen keerde hij weer terug naar de herberg van de gezant, die hij ging opbeuren door zijn melancholie te verdrijven met het voordragen van rondelen, refreinen en andere gedichten, waarin hij zeer bedreven was. Ook liet hij hem weten, dat hij op vertrouwelijke voet stond met menig schone vrouw. En zo zijn meester er één zou begeren, dan zou hij daarvoor wel kunnen zorgen (immers, koppelen en mensen
Van schelmen en schavuiten
89 bij elkaar krijgen behoorden tot zijn meest lucratieve bezigheden). Met dit voorstel was zijn heer zeer ingenomen. Nu had de gezant vele aanzienlijke heren uitgenodigd, om met hem van een uitbundig feestmaal te komen genieten. In zijn dienst bevond zich ook een arts die al zijn eten moest inspecteren, want hij koesterde een uitzonderlijke angst voor besmetting door de pest. Dit kwam Meester François ter ore. Toen het eten halfgaar was, begon hij te klagen dat hij erg ziek was, en dat hij iets in zijn liezen voelde opkomen waar het erg pijn deed. Dit bericht kwam meteen door in de eetzaal, waar de aanzienlijke heren gereed zaten aan gedekte tafels, vol wijn en brood, in afwachting van het gebraad. Deze heren schrokken nu dermate, dat ze maakten dat ze wegkwamen, terwijl ze spijs en drank gewoon lieten staan. Sommigen van hen waren zelfs zo van hun stuk, dat ze alleen daardoor nog drie dagen beroerd waren. Vervolgens werd Meester François op een ledikant gelegd, dat in de keuken gereed stond voor noodgevallen. En men liet een priester komen om hem de biecht af te nemen en de sacramenten toe te dienen. Toen dat gebeurd was en alle heren vertrokken waren, ontbood hij zijn makkers die nog steeds zaten te vlassen op de vrije kost. Deze kwamen terstond om zich van alle spijs en drank meester te maken. En ze lieten hun buik zo'n kermis vieren, dat ze drie dagen lang niet meer nuchter werden, want ze zopen als zeugen en zwijnen. Mijnheer pastoor kreeg de boevenstreek snel door, maar hij at en dronk vrolijk mee zonder hen te verraden. Aldus kregen onze makkers de vrije kost zonder er geld voor neer te leggen.
Over een andere gewiekste manier om aan de vrije kost te komen Het gebeurde eens, dat een man uit Limoges in Parijs aankwam om een proces te behartigen, dat hij had aangespannen bij de Hoge Raad. Daar hij bij het vertrek uit zijn landstreek maar een
Van schelmen en schavuiten
90 paar stuiver op zak had, ging hij nauwgezet de mogelijkheden na hoe hij het het best kon aanleggen om aan de vrije kost te komen. Deze man was de Heer van Cameraderie geheten, maar hij had geen knechten al was hij dan van adel. Daarentegen was hij zeer bedreven in de kunst van het schooien. En hij had honger als een wolf. Op zijn weg trof hij nu de Heer van Zeldenzat aan te zamen met de Heer Deken van het Gilde der Sint-Jobsbroeders, beiden onder de schurft en de pokken, zodat ze met elkaar een fraai gezelschap vormden: ze verkeerden alle drie in dezelfde positie, en ze waren zo eerbaar dat zelfs geen honderdtal van hun soort kon opwegen tegen één eerzame man. Als hun gids en aanvoerder kozen zij de genoemde Heer van Cameraderie, die de opdracht kreeg om deugdelijk onderdak te gaan zoeken. En wanneer hij dat gevonden had, moest hij hun dat laten weten. Toen nu de Heer van Cameraderie lange tijd rondgezworven had, al zoekend en speurend, betrad hij ten slotte een herberg en vroeg of hij daar logies kon krijgen. De waardin antwoordde bevestigend. Daarop ging onze brave, eerzame Heer van Cameraderie bij het vuur zitten, en vroeg om een bescheiden doch smakelijke maaltijd, want het was naar zijn zeggen nog niet lang geleden dat hij in een wijntaveerne een hapje gegeten had. Niettemin had hij toch alweer wat trek. Men serveerde hem spijs en drank naar zijn wens. Toen hij nu gegeten en gedronken had, vroeg hij om de rekening. Vervolgens betaalde hij de waardin met gulle hand, want hij had immers niet al te veel verteerd. Tevens verzocht hij haar om tegen de avond een stevig maal te koken, want dan zou hij twee of drie eerbare mannen met zich meenemen. En dat zou de waardin doen. Daarop vertrok hij, terwijl hij een soort reistas of leren zak om zijn schouder sloeg, waarbij hij net deed alsof deze zeer zwaar was vanwege de kostbare inhoud. Bij zijn makkers aangekomen deelde hij mee, dat er tegen de avond een stevige maal-
Van schelmen en schavuiten
91 tijd zou klaar staan, op voorwaarde dat ze zich gewiekst zouden weten te gedragen. Tegen etenstijd had de waardin een kostelijk maal bereid, immers de Heer van Cameraderie had gezegd dat er mannen van aanzien met hem zouden dineren. Onze brave makkers gingen, uitgehongerd als wolven, op weg naar de herberg, en daar vroegen ze of er niet een heer van adel logeerde. De waard antwoordde dat hij een man herbergde uit Limoges, waarop de twee loze gezellen uitriepen: ‘Dat is de heer die wij zoeken, een heer van groot aanzien!’ Maar de waard antwoordde: ‘Hoe kan dat nu een voornaam heer zijn: hij heeft niet eens een knecht en evenmin een rijpaard!’ Toen zeiden zij: ‘Dat zal zeker het geval zijn. Maar hij doet dat uit berekening, om verzekerd te zijn van een goede afloop van zijn proces.’ En terwijl zij zo met elkaar aan het praten waren, kwam onze heer van Cameraderie aangelopen. Onmiddellijk bewezen de twee hem grote eer door te buigen als een knipmes, met hun neus in het stof, waarbij ze hem allerhartelijkst welkom heetten. Bevreemd keek de waard toe, maar vanwege het uitvoerig eerbetoon begon hij ook te geloven dat hij inderdaad een heer van adel in huis had. Daarop trad de heer van Cameraderie de herberg binnen, en voerde zijn twee makkers met hem mee. Terstond werd de tafel gedekt met een laken en linnen servetten. En men haalde water, zodat onze heer zijn handen kon wassen, waarbij men al buigend en nijgend een schone handdoek gereed hield om de handen te drogen. Toen dat gedaan was, nam hij plaats en verzocht de waard om mee aan te zitten, hetgeen deze zich geen tweede keer liet zeggen. Daarop gingen de anderen ook zitten, aan de zijkant van de tafel. En telkens wanneer een gerecht werd aangedragen, kwamen ze overeind om het aan te pakken en op te dienen. Zo werden ze waarlijk verwend, en ze genoten van de beste wijn die er te krijgen was. Alleen God weet welke spijzen ze aten, want ze waren uitgehongerd als wolven die in drie dagen niet
Van schelmen en schavuiten
92 gegeten hadden. Toen de maaltijd beëindigd was, werden de bedden gedekt met hagelwitte, zoetgeurende lakens, en tevens werd voor het slapen gaan de rekening opgemaakt. En toen de rekening klaar was, sprak onze heer van Cameraderie, dat de waardin moest zeggen wanneer zij haar geld wenste. Het lag klaar, maar hij vond het lastig om telkens tussendoor af te rekenen, want dan zou hij steeds voor een kleine som gelds naar de bank moeten. De waardin antwoordde blijmoedig (ze dacht immers flink aan hem te verdienen): ‘Heer, ik zit nog niet om geld verlegen, bestel wat ge wilt.’ Daarop overhandigden ze de waardin hun reistas en leren map met de processtukken, en zij verzochten haar de map zorgvuldig te bewaren, want daarin lag het bewijs voor al hun aanspraken. En zo bleven ze wel vijf maanden logeren, terwijl ze voor de Hoge Raad hun zaken bepleitten. Geregeld vroegen ze de waardin of ze geld wenste, maar telkens antwoordde deze ontkennend: ze zou wel wachten tot na afloop van het proces. Toen gebeurde het, dat onze heer naar de waardin kwam geijld om de map met de processtukken, terwijl hij uitriep dat nu het vonnis in zijn proces uitgesproken zou worden: ‘Ik vrees, dat de heren weg zullen zijn voor ik terug ben, maar als het voor elkaar is, dan zullen we de eindrekening opmaken, die ik u in één keer contant zal betalen.’ En de waardin, die geen kwaad vermoedde, gaf hem de map met brieven en hij liep terug naar het Paleis van Justitie. Nadat zij hun zaken daar geregeld hadden, ondernamen ze de volgende boevenstreek om de waard en zijn waardin wederom te grazen te nemen. Ze haalden de stukken uit de map en vulden deze weer met allerlei waardeloze papieren, die op het privaat gebruikt waren om het achterste te reinigen. Daarop brachten ze de map weer naar de herberg, en verzochten de waardin andermaal om de map goed te bewaren, want er zaten weer kostelijke afschriften in! En dat deed ze, door de map weg te leggen in de kist met haar mooiste kleren. Die middag vier-
Van schelmen en schavuiten
93 den ze een groot afscheidsfeest, want ze vertelden dat ze over één à twee dagen zouden vertrekken, en dat ze bijgevolg die avond de eindafrekening zouden voldoen. Maar nog diezelfde namiddag smeerden ze hem heimelijk. 's Avonds bleven de waard en zijn waardin wachten met het eten tot in het holst van de nacht, evenals de volgende dag en nog wel twee of drie dagen daarna. Maar toen de waard hen niet zag opdagen, begon het tot hem door te dringen dat hij bedrogen was. Toch durfde hij de map met de ondergescheten stukken niet open te maken. Daarom richtte hij het zo in, dat hij van het Paleis van Justitie een ambtenaar liet komen die de stukken moest inspecteren. Toen deze ambtenaar in de herberg gearriveerd was, ging hij eerst zijn handen wassen uit vrees dat hij anders de stukken zou bezoedelen. Vervolgens nam hij de map, opende deze, stak zijn hand erin en nam als eerste een bevuild stuk eruit dat aan elkaar gekoekt zat van de drek. Toen hij dit zag, wierp hij de map van zich af, ervan overtuigd dat de draak met hem gestoken werd. En zonder om te kijken maakte hij, ten zeerste gegêneerd, dat hij wegkwam. De waard, die niet begreep wat eraan mankeerde noch wat de ambtenaar bezielde, vermande zich en opende toen zelf de map, waarin hij een flink pak papier aantrof dat uit het privaat gevist was en waarmee men de aars had afgeveegd. En dit moest dan de vergoeding zijn, die de waard kon toucheren voor verteringen en logies. Op deze wijze hebben onze makkers liefst vijf maanden lang van de vrije kost genoten. Ze konden naar hartelust opscheppen, zoveel ze maar wilden, maar de waard heeft het moeten bezuren.
Over de listige praktijk en behendigheid om de vrije kost te krijgen De zwerver: ‘Ach, hoe moet iemand die geld noch goederen heeft aan de vrije kost komen?’ Een andere: ‘Ik denk door alle
Van schelmen en schavuiten
94 kansen uit te buiten.’ De zwerver: ‘Maar goede raad is duur. Helaas is het zo, dat iemand die niets bezit ook niets kan uitgeven. En toch moet men eten en drinken, al staat de Dood met zijn zeis te lonken. Hoe moet ik dan aan de kost komen?’ De andere: ‘Ge moet zingen zoals ge gebekt zijt. Kijk, daar nadert een kapelaan. Ge treft het, toon nu waartoe ge in staat zijt!’ De zwerver tot de kapelaan: ‘God groet u, Heer. Ik weet niet hoe gij erover denkt, maar naar mijn mening is het zo, dat wie niet waagt die niet wint. En wie altijd zwijgt zonder de stoute schoenen aan te trekken, die zal er in onze wereld nimmer in slagen om aan de kost te komen.’ De kapelaan: ‘Zeg mij dan waartoe ge in staat zijt.’ De zwerver: ‘Nu ge dat zo vraagt, kan ik u laten weten dat er geen grenzen zijn aan mijn vermogens. Zo wil ik wedden om de prijs van het drinkgelag dat we vandaag aangericht hebben, dat ik een lied kan zingen dat u uitermate zal bekoren. En ge zult zelfs zeggen, dat ge nimmer iets fraaiers hebt mogen horen. Maar mocht het zo zijn dat het u niet behaagt, dan zal ik voor u afzonderlijk de vertering betalen.’ (En nu de verteller weer). Zijn overige makkers, die rondom gezeten vrolijk met hem meegedronken hadden, en die het gesprek op de voet volgden, moedigden de kapelaan aan, zodat hij ten slotte instemde. Deze dacht namelijk bij zichzelf, dat hij natuurlijk altijd zou zeggen dat hij het liedje niet aangenaam, goed, lieflijk of wat dan ook zou vinden, ook al zou het het mooiste zijn wat hem ooit ter ore gekomen was. Toen de weddenschap gesloten was onder getuige van al de aanwezige drinkebroers, trok onze vriend zijn beurs en haalde er een zakje met rekenmunten uit, dat hij met veel vertoon op zijn handen woog, zodat de kapelaan dacht dat het wel vol moest zitten met gouden munten. En daarna begon hij het volgende liedje te zingen: Met luste wil ik zingen, Al mag mij Pover dwingen,
Van schelmen en schavuiten
95 Ik en acht 's niet een haar, Een liedeken met verlingen.+ Dies God ons zal gehingen+ Alhier in 't openbaar, Den vrijen kost te krijgen, 'K en kan 's niet langer zwijgen, Ik weet dat wel voorwaar.
+
‘dat wat moet opleveren’ ‘toestaan’
+
Ziet hier uit mijnder mouwen, Zo elk dat kan beschouwen, Een zak met penningen rood. 't En zal ons niet berouwen, Maar vreugd zo zal ons brouwen, Zonder druk of stoot. Om den kost te bejagen, Zo zal 't u wel behagen Hier in dit conroot.+ +
‘groep’
O, borse zonder dralen, Gij moet den waard betalen Zonder te zeggen ju.+ Want hij toch zonder falen Ons querne heeft doen malen+ In onzer feesten nu. Gij zult ons hier nu kwijten+ Van allen ons ontbijten Om ons te zijn zonder gru.+
+
‘zonder een kik te geven’
+
‘kaken (eig. molen)’
+
‘vrijhouden’
+
‘gruwel’
Och Prinse, goed en jent, Sprak daar de knecht present, Dat is een zeer goeden zank,+ Want geen van hier en went. Mijn meester zij content, Want zulken geeft men dank. Weest vrolijk en verblijd,
+
‘zang’
Van schelmen en schavuiten
96 Eet en drinke nu ter tijd, Zijt vrolijk zonder bedwank, Want het is wel onze tijd.
Toen de zwerver dit liedje met verve uitgezongen had naar voldoening van een ieder die zat te luisteren, zeiden zijn makkers dat zij nooit iets beters hadden gehoord, maar tenslotte was het ook zijn vak. Alleen de kapelaan zei, dat hij er niets aan vond. Maar de zwerver vroeg zijn makkers of hij nu niet gewonnen had. ‘Jazeker,’ riepen zij, ‘we hebben nooit beter of vrolijker gezang gehoord.’ En ze spoorden de kapelaan aan om het gelag te betalen, hetgeen hem zeer ontstemde. Maar hij was in de minderheid, en derhalve moest hij zijn mond wel houden. En wilde hij zijn weg kunnen vervolgen, dan had hij zijn mantel en onderkleed achter te laten. Aldus verkregen de kameraden een gratis consumptie en ook een kostelijk drinkgelag.
Over nog een manier om aan de vrije kost te komen Bij het Paleis van Justitie in Parijs kwamen eens twee weinig deugdzame zwervers elkaar tegen, die op zoek waren naar avontuur. Op hun weg troffen ze twee andere makkers aan, die ook platzak waren, en die er geen zier om gaven waar het geld vandaan zou komen, als ze het maar hadden. Onderling overlegden ze waar ze zouden gaan eten. Ten slotte raakten ze het erover eens om de Tinnen Schotel te gaan bezoeken, hetgeen een grote herberg was. Daar namen zij het er goed van, want ze hadden een razende honger. Toen het tijdstip van betalen aanbrak, bleek niemand van hen ook maar een stuiver in zijn beurs te hebben. Derhalve bepeinsden zij, hoe zij dit probleem zouden aanpakken. Ze kwamen tot de slotsom, dat ze één van hen zouden blinddoeken. Die zou dan midden in het vertrek gaan staan, en zij eromheen; de eerste die hij zou vangen, moest dan het gelag
Van schelmen en schavuiten
97 betalen. Iedereen stemde met dit besluit in, maar toen deden ze alsof niemand zich wou laten blinddoeken. Bijgevolg begonnen ze elkaar luidkeels uit te schelden, net alsof ze met elkaar op de vuist wilden gaan. De gemeenste en onbetrouwbaarste van hen sprak toen de bediende aan: ‘Wij hadden afgesproken, dat één van ons zich zou laten blinddoeken: de eerste die hij beetkrijgt moet het gelag betalen. Maar niemand wil zich laten blinddoeken. ‘Daarop antwoordde de bediende: ‘Ik ben wel bereid om mij te laten blinddoeken, wanneer ik daarmee een eind kan maken aan uw twist. Hopelijk zijt ge hiermee gekalmeerd, zodat ge even goede vrienden blijft als voorheen.’ Zo gauw de bediende de blinddoek strak omgebonden was, begonnen de makkers de één na de ander op hun tenen de herberg te verlaten. Na verloop van tijd begaf de waard zich naar boven om te kijken waar zijn bediende toch bleef. Deze liep nog steeds geblinddoekt rond, van hoek tot hoek, in zijn pogingen om iemand te pakken te krijgen. Toen nu zijn meester boven was, sloeg hij zijn armen om hem heen en riep: ‘Hebbes! Gij moet het gelag betalen!’ Maar toen zijn meester de achtergrond van het blindemansspel begreep, pakte hij een stok en tuigde hem als een waanzinnige af, terwijl hij uitriep: ‘Ellendeling, ge zult het gelag zelf betalen, want ik zal het op uw loon inhouden.’ Aldus werd de bediende half lam geslagen, en ook in die zin moest hij het gelag betalen! En die brave kameraden waren geheel verzadigd van eten en drinken, maar wel ten koste van de arme bediende. Zulke dingen gebeurden te Parijs in een herberg met de naam de Tinnen Schotel.
Van schelmen en schavuiten
98
Over een truc om de vrije kost te krijgen, uitgehaald bij Montfaulcon onder Parijs Het gebeurde eens, dat gezellen die in een wijngaard aan het persen waren gezamenlijk besloten om een goed gelag te zetten. En ze begonnen van de beste wijnen te drinken, terwijl één van hen een vrouwtje bij zich had dat nog lichter dan lucht was. Toen de wijn hen naar het hoofd ging stijgen, begon iedereen zich zo'n vrouwtje te wensen. Daarop sprak deze te midden van hen: ‘Had ik dat maar geweten! Ik heb wel vijf of zes vriendinnen, en die willen een andere keer best meegaan om de hele nacht met u te brassen.’ En ze besloten dus de volgende avond weer samen te komen om de bloemetjes buiten te zetten. Ze legden geld bij elkaar om spijs en drank te kopen, en twee werden er aangewezen om de aanschaf te regelen, waarmee ze de vrouwtjes zouden verrassen. Ze lieten een pastei bakken, waarin liefst zes vette kapoenen verwerkt waren, die ze 's avonds à contant afhaalden, te zamen met twee grote kruiken van de beste wijn. En alles sloegen ze op in hun werkmansschuurtje. Aldus zou elke makker aanschuiven bij één van de zusters des gemenen levens, die zelf alleen belangstelling hadden voor vrije consumpties want hun nering was in die tijd slap. Toen de wijn en de pastei naar buiten gedragen werden, waren juist twee studenten langs de vesting aan het wandelen, allesbehalve gebukt onder de zware last van deugdzaamheid, maar ze konden moeilijk anders: al heel lang hadden ze geen geld meer ontvangen van thuis. Ze volgden op enige afstand het transport, en konden ten slotte vaststellen waar het heengevoerd werd. Ook zagen ze de lichte vrouwtjes in die richting lopen, en het kostte hun weinig moeite om te bedenken dat deze de avond daar in groot feestgedruis zouden doorbrengen. Deze twee studenten, die wel de reuk en de aanblik van de pastei genoten
Van schelmen en schavuiten
99 maar niet de smaak, zonnen op een list om de spijs en drank te bemachtigen. Opeens zei de één tegen de ander: ‘Ik weet wat, zodat naar ik mag hopen het eten in onze maag terecht zal komen. Laten we weer terugkeren naar de stad om een paar ketenen, horens en een grote haak te lenen. Die nemen we dan mee uit de stad, en we wachten tot het donker wordt.’ Op het afgesproken tijdstip gingen de wijnknechten elk met hun mokkel aan tafel zitten, en ze werden zeer vrolijk en vierden uitbundig feest. Maar terwijl ze zo uitgelaten waren, hingen op korte afstand de beide studenten de ketens om hun lijf en zetten de horens op hun hoofd. Ook maakten ze hun gezicht zo zwart als steenkool. Zo uitgedost stormden ze de schuur binnen waar de kameraden aan het feestvieren waren. En na een gekrijs dat van wel twintig duivels leek te komen, riepen ze: ‘Gij smulpapen, die in wellust begeert te leven zonder aan God te denken, thans moet ge sterven en met ons meegaan naar de afgrond van de hel.’ Een deerlijk geween en gejammer brak los onder de feestvierders, die hun arme ziel beklaagden met de woorden: ‘O wee, o wee, wat krijgen we nou! Moeten wij op deze manier in zonden sterven, en eeuwig branden en blakeren in de hel?’ En half buiten zinnen van angst ijlden ze de schuur uit en zochten een snel heenkomen. En dit avontuur moesten ze allemaal met een ziekbed van wel drie weken bekopen. Daarna deden ze omstandig boete voor hun misstappen, onder de verzekering dat ze zo iets nooit meer zouden ondernemen. Toen de kust vrij was, gingen de beide studenten, uitgehongerd als wolven, aan tafel in de hut zitten schransen en zuipen dat het een lust was. Wat er overbleef namen ze mee, en ze konden zich daarmee nog acht dagen lang volvreten. Dank zij hun list wisten ze zo voor een zekere tijd de vrije kost te krijgen.
Van schelmen en schavuiten
100
Over een listige manier om aan de vrije kost te komen Enkele jaren geleden leefde in Holland een zekere Klaas Mak, die eens grote honger had, terwijl hij niet wist hoe en waar hij aan eten moest komen. En daarom ging hij iets verzinnen. Al had hij niet meer dan drie Hollandse munten tot zijn beschikking, toch begaf hij zich naar een dame die hij geld schuldig was. En hij vroeg haar of ze de hele dag thuis zou zijn, want hij was van plan om haar het geld te komen brengen. De dame antwoordde hem: ‘Mijn beste Klaas, daar doet ge zeer goed aan. Meld u vanmiddag, dan kunnen we samen eten.’ ‘Wat graag,’ zei Klaas, ‘dat zal ik zeker doen.’ En Klaas vertrok weer, maar denk niet dat hij de maaltijd vergat want hij zag scheel van de honger. 's Middags kwam hij bij haar eten, en hij kon zijn buik voor deze dag eens goed trakteren. Toen Klaas ten slotte goed gegeten en gedronken had, opende hij zijn beurs en overhandigde de dame de drie Hollandse munten met de woorden: ‘Dame, accepteer dit als aanbetaling, immers, als één schaap over de dam is zullen er meer volgen.’ De dame raakte hierdoor zeer ontstemd en sprak: ‘Moge de duivel u halen! Heb ik dan uw pens gevuld om nog meer bedrogen te worden!’ Maar Klaas wist uit welke hoek de wind zou waaien, en hij smeerde hem even eerloos als onbeschaamd.
Over een andere slimmigheid om de vrije kost te verwerven In Brussel, de hoofdstad van Brabant, arriveerde eens een eenvoudige boer uit de Kempen, die bij de Kanselarij een proces had lopen. Hij stapte de Markt op en daar liep hij een pastoor tegen het lijf, die bekend stond als een liefhebber van grappen en grollen. De pastoor, die Teun heette, sprak de boer aan waarbij hij hem vriendelijk groette: ‘Vriend, komt gij niet uit de Kempen? Het dunkt me, dat ik u eerder ontmoet heb.’ ‘Dat
Van schelmen en schavuiten
101 klopt,’ zei de boer, en hij noemde zijn woonplaats en vertelde ook van welke familie hij kwam. Pastoor Teun hoorde dit aan, en reikte toen de boer zijn hand met de woorden: ‘Dan heet ik u helemaal van harte welkom, want ik begrijp nu dat wij neven zijn. Ik wil u beter leren kennen, niet in het minst om u behulpzaam te zijn bij de afwikkeling van uw proces, zodat dit tot een goed einde komt. Mag ik u derhalve verzoeken om het middagmaal met mij te delen?’ - Hij wist donders goed dat de boer geld bij zich moest hebben vanwege zijn proces - ‘Dan zullen wij het er eens goed van nemen!’ Dat zegde de boer hem toe, en daarna gingen ze uit elkaar. Pastoor Teun bracht meteen zijn makkers op de hoogte, die niet ver te zoeken waren als er voor niets te eten viel. Op het afgesproken tijdstip kwam de boer bij zijn neef, pastoor Teun, op de maaltijd, en hij werd stevig onthaald, waarbij de wijn in grote hoeveelheden vloeide. Toen het eten gedaan was, wilde elke gast zijn eigen wijn betalen. Maar de eerwaarde heer zei: ‘Geen sprake van! Iedereen kan vertrekken, want ik bied ter ere van mijn neef deze maaltijd inclusief de wijn aan, op voorwaarde dat ge allemaal vanavond wederkeert. Blijft iemand weg, dan moet die de maaltijd betalen.’ En daar stemde iedereen mee in. Zoals afgesproken kwam het hele gezelschap 's avonds weer bij elkaar, en ze namen het er nog eens flink van. In het bijzonder dronken ze veel wijn, waarbij ze voortdurend een toost uitbrachten op de boer, die compleet beschonken raakte. En hij sprak: ‘Mijn waarde heer, laat mij nu het gelag betalen zodat ik kan vertrekken naar mijn herberg, want het wordt wel erg laat.’ ‘Neen,’ antwoordde de eerwaarde, ‘dat wil ik niet hebben. Ge zijt een man van buiten, en het is heel goed mogelijk dat ge iets onaangenaams zoudt meemaken, want 's avonds zwerft hier veel kwaad volk langs de straten. Ik zal persoonlijk voor u een bed opmaken met twee schone lakens, want ge moet hier de
Van schelmen en schavuiten
102 nacht doorbrengen. Morgen zullen we dan wel het gelag afrekenen.’ Toen de tafel opgeruimd was, ging iedereen naar huis. De eerwaarde hielp de boer naar bed, die inmiddels stomdronken was en onmiddellijk in slaap viel. Daarop begon pastoor Teun heen en weer te lopen in de kamer waar de boer sliep, terwijl hij zijn avondgebeden prevelde. Maar zo gauw hij bemerkte dat de boer vast sliep, sloeg hij de deken en het laken terug, en produceerde persoonlijk een enorme hoop stront ter hoogte van de boer zijn achterste. Toen dekte hij hem weer toe en ging zelf slapen. Bij het ontwaken de volgende morgen keerde de boer zich op zijn andere zij en belandde precies in de hoop stront. Dat maakte hem zeer beschaamd en hij dacht: ‘Mijn God, wat is me nu overkomen!’ En van schaamte durfde hij niet op te staan. Even later kwam pastoor Teun de kamer binnen om zijn morgengebeden te lezen, maar op en neer drentelend zei hij ten slotte: ‘Verdamme, wat duivel stinkt het hier!’ En hoe dichter hij bij het bed kwam, hoe meer het begon te stinken, waarop pastoor Teun sprak: ‘Zeg neef, hebt ge soms in bed gescheten?’ De boer antwoordde: ‘Beste neef, ik weet niet wat me overkomen is! Wat hier is gepasseerd, heb ik nog nooit van mijn leven meegemaakt.’ ‘Te drommel,’ zei pastoor Teun toen, ‘is dit de dank voor het onthaal dat ik u bereid heb! Ter wille van u heb ik ook nog eens de andere gasten volgeschonken, opdat ze u het nodige vertier zouden bezorgen. Ik zal ze meteen weer optrommelen, om te laten zien welke dank ik heb mogen oogsten.’ Maar toen sprak de arme man: ‘Ik smeek u, eerwaarde, maak mij niet te schande. Liever zal ik alles vergoeden wat er verteerd is.’ Daarop antwoordde de priester: ‘Dat wil ik dan wel accepteren. Maar het is dat ge mijn neef zijt, anders zou ik u niet toestaan om het gelag zo af te kopen. Ik zal alleen zwijgen vanwege de banden des bloeds.’ Toen kwam de boer uit zijn bed, en de pastoor liet de lakens wassen. Dat kostte de boer nog
Van schelmen en schavuiten
103 een vijfentwintig Vlaamse schellingen extra, terwijl hij verder ook alles moest afrekenen. Aldus verkreeg de vriendenclub de kost zonder er geld voor neer te leggen, en dat gold ook voor de pastoor. Maar de boer wilde nooit meer op de maaltijd komen. In plaats daarvan zegde hij de familieband op. En hij noemde hem niet meer zijn eerwaarde neef, maar pastoor van Boevenstein, omdat hij hem zo te grazen had genomen.
Weer een nieuwe truc: hoe Klaas Mak nieuwe schoenen wist te krijgen zonder betalen Het was eens koud en regenachtig weer, en Klaas had twee schoenen aan zijn voeten die kapot waren. Hij kreeg dus koude, natte voeten, en ging naar het huis van de schoenmaker. En hij vroeg: ‘Baas, hebt ge niet een paar schoenen voor mij?’ De baas antwoordde bevestigend, en Klaas ging naar binnen. Vervolgens deed de schoenmaker hem een paar aan zijn voeten om te passen, waarbij Klaas erop aandrong dat hij ze strak aangespte. En toen stond Klaas op, liep wat heen en weer op de schoenen en zei: ‘Deze schoenen passen mij uitstekend. Wat zoudt ge eigenlijk doen, wanneer iemand op het idee kwam om zo met nieuwe schoenen weg te lopen?’ Daarop antwoordde de schoenmaker: ‘Dan ging ik hem achterna!’ ‘Nou,’ zei toen Klaas weer, ‘dan moogt ge dit nu in praktijk brengen!’ En hij snelde het huis uit, met de baas erachteraan. Die riep: ‘Houd de Duvel, houd de Duvel!’ Toen Klaas bemerkte, dat er mensen aanstalten maakten om hem tegen te houden, sprak hij: ‘Laat me gaan, houd me niet vast! Hij bedoelt zijn bierton!’ Aldus wist Klaas weg te komen met de schoenen, terwijl de schoenmaker het nakijken had en bovendien nog werd bespot en uitgelachen.
Van schelmen en schavuiten
104
Nog een manier om aan de vrije kost te komen Het gebeurde eens, dat in Antwerpen een krijgsknecht uit Westfalen arriveerde op de Grote Markt. Hij had een geweldige honger, maar hij bezat geld, goed noch vrienden. Dus ging hij maar op pad, zonder te weten wat hij precies moest doen. En hij belandde bij De Regenboog, waar veel mensen zich de rijnwijn goed lieten smaken. Hij trad daar binnen en vroeg om een pint wijn. De bediende antwoordde: ‘Welzeker, vriend.’ Toen de bediende hem de wijn bracht, vroeg deze hem of hij ook iets wenste te eten. Dat bracht de Westfaling in een goed humeur, en hij kreeg een gebraden schenkel geserveerd met een stuiver witbrood erbij. Nu zette hij het op een brassen, en hij dronk nog wel twee kannen wijn meer. En verder bleef hij maar zitten, tot het vallen van de avond, zodat ten slotte de bediende naar hem toekwam om te vragen of hij de rekening niet wilde hebben om te betalen. Daarop sprak de Westfaling: ‘Er valt niets af te rekenen, want ik heb geen geld.’ Toen werd de bediende kwaad en liep naar zijn meester. Deze kwam naderbij en sprak: ‘Vriendje, ge moet nu betalen want ik ga sluiten.’ Maar de Westfaling zei: ‘Mijn beste heer waard, ik heb geen stuiver op zak.’ Daarop antwoordde de waard: ‘Hoe komt ge dan zo brutaal om mijn wijn te durven drinken en mijn eten te nuttigen. Ik heb er ook voor moeten betalen!’ Maar de Westfaling zei weer: ‘Ik verging van de honger, en ik merkte dat ge een druk beklante zaak hebt. En dus dacht ik, dat ge er weinig schade van zoudt hebben.’ Toen werd de waard pas echt vertoornd en liet twee gerechtsdienaars komen, die de Westfaling gevankelijk wilden wegvoeren. Maar deze vroeg: ‘Waar moet ik dan heen?’ ‘Naar het cachot,’ antwoordden ze. ‘Ik vind alles goed, als ik er maar te eten krijg.’ Toen de waard dit hoorde, werd hij door medelijden bevangen. Hij zei dat ze hem moesten laten gaan, en gaf hem bovendien nog twee stuivers toe om een slaapplaats te
Van schelmen en schavuiten
105 vinden. Ook de gerechtsdienaars gaf hij elk twee stuivers. Zo verkreeg de Westfaling een gratis gelag en nog geld toe, maar ge moet niet denken dat elke waard zo zachtmoedig is.
Nog een manier om de vrije kost te krijgen In Antwerpen ging een schoenmaker eens uit eten in De Berkentak. Daar liet hij zich eten en drinken serveren zoveel als hij aankon. En hij nam het er flink van, al had hij weinig geld op zak. Nadat hij het zich goed had laten smaken, vroeg hij de waardin om de rekening van zijn gelag. Die bracht ze, en hij moest zeseneenhalve stuiver betalen. Toen vroeg de schoenmaker: ‘Breng me nog een pot bier, dan komt het precies uit op zeven stuiver.’ De waardin pakte een pot en ging naar de kelder voor het bier. Maar ondertussen maakte de schoenmaker dat hij wegkwam. En toen de vrouw terugkeerde met het bier, trof zij niemand meer aan, zodat ze kon vaststellen dat ze jammerlijk bedrogen was. Dit boek is onderzocht en goedgekeurd door Meester Jan Goosens, pastoor van de Sint-Jacobskerk in Antwerpen.
Van schelmen en schavuiten
106
Nawoord De hier bijeengebrachte en vertaalde teksten behoren tot de Westeuropese schelmenliteratuur van de late middeleeuwen, die ook in de Nederlanden rijk vertegenwoordigd is. Van oudsher heeft de wetenschap betrekkelijk weinig belangstelling getoond voor deze teksten, in de eerste plaats vanwege de geringe ‘kunstwaarde’, gemeten naar de dominerende, postromantische opvattingen over esthetiek en schone letteren. Eveneens speelt hun slechte overlevering een rol, in slordige edities die vijftig tot honderd jaar jonger zijn dan de ontstaansdatum in de periode rond 1500. Aan dit typische haastwerk, op goedkoop papier en met versleten lettermateriaal, bestemd voor een snelle afzet op een ruime markt, laat zich meteen aflezen dat er ook weinig zorg besteed is aan de teksten zelf. Er komen vele verlezingen van de kopij voor, om nog maar te zwijgen van de instant-oplossingen bij voor een zetter van omstreeks 1600 onbegrijpelijke passages in teksten uit een andere cultuursituatie. Bovendien is menigmaal binnen zo'n bewaarde editie met de volgorde van de teksten geknoeid, waarschijnlijk door lay-out problemen bij een produktie op kleiner formaat. Ook die technische kant heeft de barrière verhoogd voor een directe kennismaking met de inhoud. Meteen hiermee verbonden is het probleem van de taal. Nu bedoel ik niet de confrontatie met het bargoens, dat juist één van de aangeboden attracties vormt en bijgevolg in de teksten zelf uitgelegd wordt, ook al gaat daarbij wel eens wat mis. Het probleem is veeleer, dat het woordmateriaal van gedrukte teksten uit deze periode die niet direct tot de literatuur gerekend zijn, niet of nauwelijks verwerkt is in de wetenschappelijke woordenboeken, te weten het Middelnederlandsch woordenboek (MNW) en het Woordenboek der Nederlandse taal (WNT). Deze
Van schelmen en schavuiten
107 immense werken sluiten slecht op elkaar aan, waardoor de periode circa 1470 tot circa 1570 in hoge mate ongedekt is gebleven: voor het MNW hield het Middelnederlands bij de eerstgenoemde datum op, voor het WNT kon de startdatum pas het waarneembare begin zijn van een bewust streven naar Algemeen Beschaafd Nederlands zoals zich dat aan het eind van de zestiende eeuw begon te manifesteren. Voor wat de literatuur betreft hebben deze standpunten een enorme complicatie opgeleverd. Juist omstreeks 1470 vinden twee ontwikkelingen plaats, die nu door de woordenboeken gemist zijn: het ontstaan van een nieuw literair jargon in de kringen der rederijkers, en de veranderingen in het taalgebruik ten gevolge van het nieuwe verspreidingsmechanisme van fictie in de vorm van de drukpers. Het eerste is enigszins opgevangen door het Rhetoricaal glossarium van J.J. Mak. Maar het woordgebruik in de lange stroom gedrukte kronieken, ridderromans en volksboeken uit de vijftiende en zestiende eeuw is in hoge mate buiten de boot gevallen. En bijgevolg is de schelmenliteratuur, die daarvan een wezenlijk bestanddeel vormt, ook door deze situatie moeilijk grijpbaar geworden: het vermeende niet-literaire karakter en de slecht geregistreerde taal vormen te zamen met de problematische overlevering der bronnen een neerwaartse spiraal, waarbij het één het ander heeft uitgelokt. Kenmerkend is, dat de enige opvallende uitzondering op het gebrek aan belangstelling in de wetenschap gevormd wordt door het werk van een historicus, te weten wijlen D.Th. Enklaar. Deze mediaevist begint als een soort hobby naast zijn gewone werk in de jaren dertig aan een reeks publikaties over het dagelijks leven der buitenmaatschappelijken. Hij verzamelt zijn vlotgeschreven verhandelingen in de nog steeds courante studie Varende luyden (eerste druk 1937), enkele jaren later gevolgd door Uit Uilenspiegel's kring (eerste en enige druk 1940).
Van schelmen en schavuiten
108 In deze gebundelde opstellen nu hanteert hij als voornaamste bronnen literaire teksten, onder andere de hier vertaalde (met uitzondering van de laatste). Dat was betrekkelijk nieuw in zijn tijd, waar de visie op het verleden nog bij voorkeur gedocumenteerd moest worden door niet-verhalende bronnen als rekeningen en oorkonden alsmede door zo onverdacht mogelijk kroniekmateriaal. Maar zulke bronnen zijn uit de middeleeuwen slechts weinig voorhanden met betrekking tot het dagelijks leven van de laagst geplaatsten. Daartegenover staat echter een ruime literatuur, die een ‘realistische’ kijk op zulke levensvormen lijkt te bieden. En waarom zou die niet benut kunnen worden tot ‘Studiën over de middeleeuwse groepen van onmaatschappelijken in de Nederlanden’, zoals de ondertitel van Varende luyden vermeldt? Tenslotte lag daar ook het grote voorbeeld van Huizinga, die in zijn Herfsttij der middeleeuwen (eerste druk 1919) levens- en gedachtenvormen in de Bourgondische Nederlanden schetste aan de hand van voornamelijk franstalige literatuur uit de beschreven hofkringen zelf. Huizinga en Enklaar - die overigens opvallend weinig naar elkaar verwijzen - zijn voorlopers van een beweging, die thans een veel ruimere plaats in de geschiedschrijving heeft gekregen onder aanvoering van de Franse mediaevisten, in de vorm van zeer leesbare reconstructies van het gedachtenleven binnen scherp gelokaliseerde en gedateerde bevolkingsgroepen, vooral de lagere. Daartoe vormt literatuur een even dankbare als gevaarlijke bron, immers literatuur verslaat geen werkelijkheid doch slechts opvattingen daarover met gevarieerd tendentieuze bedoelingen. Dit laatste aspect is door Enklaar bij zijn schilderachtige beeldvorming van het middeleeuwse uitschot onvoldoende onderkend. Daarbij moet onmiddellijk aangetekend worden, dat de neerlandistiek hem deze teksten gebrekkig aanbood. Er bestonden (en bestaan) nauwelijks moderne edities met inlei-
Van schelmen en schavuiten
109 ding en commentaar, terwijl van substantiële studies rond deze teksten evenmin sprake was. En dat verklaart mede waarom de historicus moeilijk geattendeerd kon zijn op het literaire en bijgevolg leugenachtige karakter van zijn bronnen. Voor Enklaar was het in hoge mate waar wat er in deze teksten beschreven staat over het losbandige en tragische leven der buitenmaatschappelijken, vooral omdat hij meende dat ze in de eerste plaats op het repertoire stonden van de beschreven zwervers zelf. Dat is zeker niet het geval. Toch ligt de verleidelijkheid van zo'n opvatting voor de hand, waar steeds ik-figuren (zoals in de Aernoutteksten) klagen over en spotten met het eigen, harde bestaan langs de weg. En verder geven de teksten allerlei gedetailleerde informatie over hun praktijken en de achterliggende organisaties in complete boevengilden, hetgeen zeer authentiek aandoet en direct lijkt aan te sluiten bij wat uit minder verdachte bronnen naar voren komt. De vertellers moeten wel zwervers zijn, of op zijn minst een leven van dergelijke aard achter de rug hebben. Maar schelmenliteratuur is niet van schelmen. Het feit dat zij wel voor een belangrijk deel als zodanig gepresenteerd wordt, behoort tot de vormgevingsprincipes van de literatuur, in het bijzonder de laatmiddeleeuwse mode om de geregelde wereld te contrasteren met een anti-wereld waarin alles op zijn kop staat. Dat gebeurt dan op de wijze van de ironie, waardoor het te verwerpen gedrag juist aangeprezen wordt als zeer nastrevenswaardig. Maar het sterk moraliserende karakter van de teksten is onmiskenbaar: wie niet werkt is een luie oplichter, die buiten de maatschappij hoort. En per implicatie zijn daarmee ook de vereiste burgerdeugden genoemd, waarnaar de stedelijke samenlevingen zich dienen te richten. Bijgevolg biedt deze literatuur geen zicht op het leven der buitenmaatschappelijken in de late middeleeuwen. Ze geeft slechts inzicht in visies van burgerlijke zijde op de vermeende wereld van het uitschot,
Van schelmen en schavuiten
110 vervaardigd op de wijze van de literatuur in stedelijke kringen en geproduceerd volgens de commerciële inzichten van zestiende-eeuwse drukkers en uitgevers. Uiteraard hangt dit literaire spel, aangericht voor kennis en vermaak, niet zomaar in de lucht. Het is gebouwd op een werkelijkheid die er niet om liegt. De voedingsbodem voor deze literatuur bestaat uit het groeiende probleem van de aanzwellende stroom van havelozen en professionele zwervers in de late middeleeuwen, die naast het platteland de betrekkelijke openheid van de stad al dan niet noodgedwongen gaan exploiteren. Maar wie zijn dat dan en waar komen ze vandaan? Scholieren en studenten vormen een vast bestanddeel van hen, die aan de vrije kost moeten zien te komen. Grote groepen onder hen bevonden zich in een permanente financiële nood, niet zozeer omdat in de middeleeuwen juist armlastigen hun kroost lieten leren, maar vooral uit zekere opvoedkundige idealen: de aankomende geestelijke of wereldlijke gezagsdrager moest leren om zichzelf in leven te houden alsmede ervaren aan welke ontberingen de lagere standen konden bloot staan. En juist vermogende ouders achtten dit een onontbeerlijk element in hun opvoeding. Omstreeks 1430 stuurt een welgestelde familie uit Kleef hun zoon Arnold Heimerick naar Deventer, om de vermaarde Latijnse school van de Broeders des Gemenen Levens te bezoeken. Hij wordt gehuisvest in een gezin, waar hij als tegenprestatie het keukengerei moet schoonmaken. Maar zijn kost dient hij zelf op te scharrelen. Met schade en schande leert hij de hele stad kennen op haar bedelmogelijkheden, waarbij hem onder meer blijkt dat weduwen goedgeefser zijn dan de raadsleden uit het stadsbestuur. Aan het eind van zijn leven, in 1482, denkt hij als kerkelijk hoogwaardigheidsbekleder nog met weemoed terug aan de door hem aangeleerde en beoefende kunst van het bedelen.
Van schelmen en schavuiten
111 Dat men het vooral van oudere, alleenstaande vrouwen moest hebben, had ook Johannes Rover ontdekt. In mei 1456 promoveerde hij aan de Keulse universiteit, waarbij professor Jacob van Straelen in een half-schertsende lofrede zijn verleden in herinnering riep als rondtrekkende student met in een visnet boter, eieren, vlees, spek en brood hetgeen hij aan oudere dames had weten te ontfutselen. Bij de studenten langs de weg kunnen vervolgens de rondtrekkende bedelmonniken gevoegd worden, die als zogenaamd willige armen het deugdideaal van de volstrekte bezitloosheid nastreven. Armoede was naar theologische opvatting een uitverkoren staat, die uitzicht bood op hemelse beloning. Hun bedelen in ruil voor Gods woord staat dan ook in de reuk van heiligheid, al is de werkelijkheid vaak anders. Tot hun slag behoren ook de vele min of meer ketterse bewegingen, die luidruchtig het armoede-ideaal adverteren en evenzeer het geheiligde schooien in praktijk proberen te brengen. Dan zijn er de pelgrims, ook tegen wil en dank wanneer hun reis uit de straf- of boetebedevaart bestaat, die tot de tuchtmiddelen van de strafrechtspraak behoort. Maar natuurlijk zijn er ook de vrije bedevaartgangers, die uit devotionele overwegingen op pad gaan, al moet eveneens vastgesteld worden dat zekere vormen van zucht naar avontuur en vakantie duchtig kunnen meetellen. De pelgrim kon immers onderweg rekenen op allerlei voorzieningen met betrekking tot onderdak, voedsel en verdere verzorging, zowel van particuliere zijde als van die der stedelijke overheden: het herbergen van pelgrims behoort tot de eerste christendeugden. De wegen worden ook bevolkt door onvrijwillige armen, zoals zieken en bejaarden die niet in staat zijn om lichamelijke arbeid te verrichten alsook werkeloze conjunctuurslachtoffers en afgedankte huursoldaten. Soms weten ze zich erkenning te verschaffen als echte minima, waarbij hun uitkering het karakter heeft van een soort bedel-licentie in stad of dorp van hun
Van schelmen en schavuiten
112 geboorte of laatste vestiging. En heel incidenteel komt voor, dat ze werkelijk een eenmalige uitkering krijgen, doorgaans verbonden met de verplichting om vervolgens voorgoed het veld te ruimen. Maar er blijven enorme horden over, die nergens aanspraak op kunnen maken. De steden bieden hun een enkele nacht onderdak in speciale armengasthuizen, om ze de volgende dag de stad weer uit te gooien. En zo trekken ze dan opnieuw verder, onderweg bedelend en stelend om in leven te blijven, op weg naar een nieuwe stad. Heel bar is de toestand rond 1500 in het armoedige Noordoosten van het hertogdom Brabant. Anno 1515 brengt een belastinginspecteur rapport uit aan de koning over de mogelijke opbrengsten uit deze streek. Conclusie: van de hier woonachtige en rondzwervende paupers valt niets te halen, immers ‘het meesten deel, alsoe dat schint, moet leven van aelmoesen ende distributiën van de tafele van den Heiligen Geesten alomme, en andere moeten loopen van plaetse te plaetse’. Het meest tot de verbeelding van de gezeten burger of dorpeling spraken de rondtrekkende entertainers. Onder hen vinden we voordragers, toneelspelers, goochelaars, muzikanten, acrobaten, berenleiders, waarzeggers en kwakzalvers. Hun optreden is even opwindend als verdacht, aangezien naar middeleeuwse opvatting deze vormen van inkomensverwerving niet als arbeid beschouwd konden worden. Bedrog en oplichterij zijn daarmee bijna inherent aan hun verschijning, te meer daar sommigen onder hen dit zelf als kunstvorm ten tonele voerden. De mogelijkheden tot misbruik en bedrog werden vooral geopend door het belang, dat de waarlijke christen zou hebben bij het schenken van aalmoezen. De arme was er in het bijzonder om de rijke in staat te stellen zich een paspoort voor de hemel te verschaffen. Het ‘do ut des’ (geef opdat je gegeven wordt) werd van de kansel verkondigd, en de welgestelden laten niet na om
Van schelmen en schavuiten
113 door middel van aalmoezen en substantiëlere schenkingen in de vorm van Heilige Geest-tafels voor voedselverstrekking en gast-huizen de in principe gereserveerde plaats daarboven veilig te stellen. En dat genereert als vanzelf een beroepsbedelarij, die graag tegemoet komt aan deze opportunistische en bijna geïnstitutionaliseerde vrijgevigheid. In 1418 weet het bestuur van het Deventer gasthuis van de Heilige Geest zich nauwelijks meer raad met het luidruchtige en dubieuze volk, dat zij aantrekt. De hele nacht is het kermis op de slaapzaal, waar sprooksprekers en andere voordragers luidop lallen en liedjes zingen, te midden van goochelaars, hoeren, quasi-priesters en dito pelgrims die ook niet stil kunnen zitten, geflankeerd door vermomde bedelaars die vervalste documenten bij zich dragen welke hun oprechte berooidheid met zegel en al aantonen. Tegen het eind van de middeleeuwen kunnen de steden in Vlaanderen en vooral Brabant de situatie niet meer aan. Hoe meer gasthuizen, eettafels en andere charitatieve instellingen door het particulier initiatief gesticht worden, hoe meer bedelaars dat oplevert. Er moeten structurele oplossingen komen uit het milieu van de wereldlijke overheden, waarbij gedachten aan revalidatie, tewerkstelling en terugkeer in de geordende maatschappij de sleutelwoorden dienen te zijn. Dat ontbreekt allemaal binnen de middeleeuwse symptoombestrijding op charitatieve basis, die alle betrokkenen, van schenker tot ontvanger, een definitieve en rechtvaardige afrekening in de hemel beloofde. De eerste ideeën over nieuwe bestrijdingsmethoden van bedelarij komen uit de kringen der humanisten. Evenals in de klassieke oudheid zou ook thans de staat zich dit tot taak dienen te rekenen. Het is vooral de Brugse humanist van Spaanse afkomst Vives die benadrukt dat armoede erkend moet worden als sociaal probleem, waarop een antwoord dient te komen in de zin van verplichte tewerkstelling. In 1525 wordt zulks geëxpe-
Van schelmen en schavuiten
114 rimenteerd te Ieper, kort daarna in Brugge, terwijl nog enkele steden meer volgen. De echte doorbraak van armenzorg op overheidsniveau komt echter pas op het eind van de zestiende eeuw tot stand, door het streven van Jan van Hout te Leiden en vooral Coornhert te Amsterdam. Het is nu deze situatie van toename der noodgedwongen en professionele bedelarij in het laatmiddeleeuwse Europa, die door de literatuur wordt vertekend en gevuld met opinie, ten einde te waarschuwen en te vermaken. De werkelijkheid wordt ingekleurd met behulp van literaire middelen naar de wensen en de smaak van de potentiële afnemers van deze teksten, die we in de steden moeten zoeken onder de gezeten burgerij inclusief de kleine middenstand alsmede de plaatselijke geestelijkheid. De ‘informatie’ is van onderhoudende aard, en geeft eerder aan hoe de burgerij zich een geordende maatschappij wenst voor te stellen dan dat de werkelijkheid van het zwerversbestaan belicht wordt. De al dan niet ironisch gepresenteerde zwerversmoraal, die het fundament zou vormen van een verfoeilijke en angstaanjagende anti-wereld, is in feite het geconstrueerde tegendeel van een laatmiddeleeuwse burgermoraal in opbouw, die hard werken, investeren, individuele handigheid en bovenal het voor jezelf kunnen zorgen wil propageren. De hier bijeengebrachte teksten komen uit drie bronnen. Ten dele zijn ze oorspronkelijk in het Nederlands bedacht en geproduceerd, en ten dele bestaan ze uit vrije bewerkingen van materiaal van elders, dat bovendien geactualiseerd werd en aangepast aan de smaak en situatie in de Nederlanden, onder meer door zelfstandige toevoegingen aan te brengen. De eerste tekstgroep (Woordenboek van schooiers) werd in 1563 gedrukt te Antwerpen door Jan de Laet met de oorspronkelijke titel: Der Fielen, Rabauwen, oft der Schalcken Vocabulaer. Van deze druk kennen we nog drie exemplaren, aanwezig
Van schelmen en schavuiten
115 te Gent (Bibliotheek van de Rijksuniversiteit), Antwerpen (Museum voor Folklore) en Londen (British Library). Uit de in het boekje afgedrukte kerkelijke goedkeuring, gedateerd 30 september 1547, volgt dat er kort na die datum een eerdere druk geweest is, waarvan echter geen exemplaren bewaard zijn. Ondanks de kerkelijke instemming, overigens verplicht voor alle boeken vanaf omstreeks 1520, komt het boekje toch in 1570 op de Index van verboden boeken, waarschijnlijk vanwege de rauwe anekdotiek en de onvermijdelijke verdachtmaking dat veel rondlopende priesters en pelgrims in feite oplichters zijn, waardoor de échten zich al gauw vogelvrij konden gaan voelen ten overstaan van de publieke opinie. In het Noorden, waar inmiddels andere wetten gelden, verschijnt in 1613 een herdruk bij Vincent Casteleyn te Haarlem, terwijl de inhoud in grote trekken overgenomen wordt in de Belacchende Werelt van Adriaen van der Venne uit 1635. Die lijn wordt voortgezet in vele andere werken, tot in de negentiende eeuw toe. Het boekje bestaat uit vier delen, te weten: een woordenlijst van bargoens; vervolgens achtentwintig hoofdstukken met de beschrijving van diverse typen bedelaars, opgesierd met casuïstiek in de vorm van exempelen; dan een ongestructureerde voortzetting hiervan met enkele nieuwe typen en anekdoten; en tot slot een opsomming van typen met het gedrag, dat hen in het gasthuis zal doen belanden, afgesloten door een rijmtekst waarin op ironische wijze allerlei deugdzamen de toegang tot het gasthuis ontzegd wordt. De eerste drie delen zijn in hoofdzaak gebaseerd op het duitstalige Liber Vagatorum, dat vanaf circa 1510 herhaaldelijk op de drukpers gelegd werd: in 1515 zijn er al vijftien edities van dit werk verschenen! De Nederlandse bewerker heeft een Keulse editie benut van omstreeks 1510, die een Nederrijnse tekst bevat welke gebaseerd is op de eerste editie van enkele maanden daarvoor in het Hoogduits, gedrukt te Pforzheim. De oorsprong van dit werk volgt direct uit het aanwezig
Van schelmen en schavuiten
116 gebleven karakter van een opsommend proces-verbaal, waarin bedelaars, hun technieken en vooral hun geheimtaal gecategoriseerd worden. Ook dit is overgeleverd, en wel in de vorm van de Basler Betrügnisse, die als raadsmandaat door de magistratuur van Bazel omstreeks 1450 afgekondigd werden. Dit verklaart meteen de lokaliseringen in de toegevoegde casuïstiek, die bestaan uit plaatsnamen in de omgeving van Bazel: de Elzas, Jura, Zuid-Duitsland en Zwitserland. In 1475 werd de tekst ook nog opgenomen in een ruim verspreide kroniek. Het genoemde overheidsdocument is nu vanaf de kroniek in een fictionaliseringsproces beland. Het Liber Vagatorum actualiseert de informatie, en voegt literaire vertel-effecten toe, niet alleen binnen het aanwezige materiaal maar ook in de vorm van een aanvullend derde deel, zogenaamd uit eigen ervaring (in de vertaling: ‘Het andere deel van het boek’). Dit proces is voortgezet in de Nederlandse bewerking, die nog meer literaire kunstgrepen bevat alsmede een voortschrijdende actualisering van de casuïstiek, direct herkenbaar door de nieuwe lokaliseringen in een Brabantse plaats als Antwerpen, maar ook in Rome en Keulen. Opvallend zijn de toevoegingen over oplichters, die zich als schippers voordoen met woeste zeeverhalen en de beschrijving der technieken van quasi-internationale kooplieden, die geteisterd zouden zijn door de grillen van het fortuin. Deze inbreng moest de herkenbaarheid van het geschetste gedrag bij een publiek in de Lage Landen bevorderen. Speciale aandacht verdient de woordenlijst met bargoens. Ook deze is nadrukkelijk geadapteerd en uitgebreid met een sectie woorden, die niet in het oorspronkelijke werk gebruikt worden maar wel tot de courante dieventaal in onze streken zouden behoren. In ieder geval is het de vroegst bekende notatie van bargoens in het Nederlandse taalgebied, in het voorwoord aangeduid als ‘root walsch’, ‘Arragoens’ dan wel ‘coopmans latijn’. Daarmee is te zamen de veronderstelde herkomst van dit jargon wel aangegeven. ‘Waals’ staat in de Nederlanden
Van schelmen en schavuiten
117 voor de aanduiding van een onbegrijpelijke want Romaanse taal, die gesproken wordt door het ‘root’ ofwel ‘Rot’, hetgeen ‘uitschot’ betekent. ‘Arragoens’ suggereert een andere taalsoort binnen het Romaans, dus al even onbegrijpelijk maar nu dan uit Spanje. Niet onmogelijk is dat de term bargoens hiervan afgeleid is, al is deze ook wel verbonden met ‘Bourgondisch’ dat niet minder onbegrijpelijk zou zijn. Dat geldt ten slotte ook voor het ‘coopmans latijn’, te weten het verdachte gebrabbel van de rondtrekkende marskramers, wier beroep nog beladen is met de oorspronkelijk negatieve waardering van het koopmanschap in de middeleeuwen als een duivels instituut van bedrieglijke woekeraars. Daaruit is ook de term ‘koeterwaals’ te verklaren als kwalificatie van de onbegrijpelijke taal van hen, die tussenhandel bedrijven, in het Duits ‘kaudern’. Van meet af aan is dit bargoens in verband gebracht met jiddisch, op grond waarvan de gebruikers in hoofdzaak van joodse afkomst geacht werden. Maarten Luther, die in 1528 het Liber Vagatorum bewerkte onder de titel Von der falschen Betler Buberey, grijpt deze veronderstelde zekerheid aan voor een fervent antisemitische propaganda, die ook langs deze taalkundige bewijsvoering tot in de twintigste eeuw is volgehouden. Maar het bargoens is in het algemeen de taal van hen, die langs de wegen zwierven en aan de kost moesten komen, in de eerste plaats kooplieden en marskramers. Derhalve bevat het de sporen van de moedertalen van dit internationale gezelschap, dat allerminst uitsluitend of in hoofdzaak uit joden bestond. En dat betekent naast sporen van jiddisch evenzeer materiaal uit Romaanse talen als Frans en Spaans. Maar bij de meeste woorden is een herkomst uit de Germaanse talen aan te wijzen, zodat het hier geregistreerde bargoens vooralsnog het best getypeerd kan worden als een internationaal opgesierde, Germaanse geheimtaal van rondtrekkende kooplieden.
Van schelmen en schavuiten
118 Naast de bewerking van drie delen uit het Liber Vagatorum bevat het Nederlandse boekje van 1563 ook nog een prozatekst, als deel vier, met een geheel andere herkomst, namelijk de opsomming van alle typen die door hun specifieke gedrag onvermijdelijk in het gasthuis zullen belanden: De juiste route naar het gasthuis. Geheel oorspronkelijk is de toegevoegde rijmtekst, die op ironische wijze het testament van de beheerder van het gasthuis aan de orde stelt. Voor de vertaling is gebruik gemaakt van een jongere, doch betere redactie van deze tekst die voorkomt in de Veelderhande geneuchlycke dichten van 1600, waaruit ook de Aernoutteksten stammen. Hierin heeft de tekst in tegenstelling tot de editie van 1563 een titel (Den rechten weg nae t'Gast-huys), die rechtstreeks verwijst naar de gebruikte bron. Bewerkt werd namelijk Le droit chemin de lhospital van Robert de Balsac, een adellijk militair die vooral in zijn jeugd vertrouwd was geraakt met het barre leven langs de weg. Overigens moet aan een directe inspiratie uit de eigen ervaringswerkelijkheid niet te veel betekenis gehecht worden. De tekst is namelijk bovenal beïnvloed door eerdere Westeuropese teksten, waarin bepaalde typen op basis van hun gedrag uit de maatschappij werden verwijderd. De Balsac zou het omstreeks 1485 geschreven hebben, maar zijn werkje is pas ontdekt door de beroemde Lyonese arts en humanist Symphorien Champier, die het opnam in zijn Nef des princes, een militaire verhandeling die voor het eerst gedrukt werd in 1502. Daarna is het ook afzonderlijk verschenen in de loop van de zestiende eeuw, waarbij later nog een Engelse bewerking tot stand komt, gemaakt door Robert Copland in 1535 onder de titel The Hye Way to the Spyttel House. Zoals gebruikelijk actualiseert de Nederlandse bewerker de tekst, in dit geval ook door passages weg te laten. Zijn toevoegingen hebben vooral betrekking op kroeggewoonten, in het bijzonder de daar beoefende gok- en kaartspelen. Maar bovenal
Van schelmen en schavuiten
119 is het accent op de centrale burgerdeugden aangescherpt: leer voor jezelf zorgen tot aan je dood, door hard te werken, niemand te vertrouwen en naar je stand te leven. Dit keiharde individualisme komt zelfs incidenteel op gespannen voet te staan met de traditionele christendeugden. Zo wordt meermalen gewaarschuwd tegen het belangeloos uitlenen van geld aan hen, die in moeilijkheden zitten, immers de kans is groot dat je het niet meer terugziet. En dan eindig je in het gasthuis! Eveneens afkomstig uit de Veelderhande geneuchlycke dichten is de groep rijmteksten, die de handel en wandel van de zogenaamde Aernoutsbroeders aan de orde stellen. De bundel als geheel bestaat overwegend uit satirische en ironische prozaen rijmstukken, waarvan sommige bovendien een dramatische vorm hebben. Hij werd in het eerste decennium van de zeventiende eeuw liefst vijf keer gedrukt. Een exemplaar van de eerste editie uit 1600 wordt bewaard in de Bibliotheek van de Rijksuniversiteit te Gent. De afzonderlijke teksten zijn alle ouder en stammen over het algemeen uit de periode rond 1500. De Aernoutteksten moeten ontstaan zijn aan het eind van de vijftiende eeuw. Dat volgt tenminste uit een Duitse vertaling van een deel van het materiaal, die rond 1500 tweemaal gedrukt werd, onder de titel Der boven Orden. De afhankelijkheid van het Duits ten opzichte van een oorspronkelijk Nederlands is onmiskenbaar, alleen al door de vele Nederlandse woorden die in rijmposities gehandhaafd zijn. De centrale voorstelling van een ‘boevenorde’, wier leden aangeduid worden als Aernoutsbroeders met hun patroon Sint Everaert, behoort tot een lange literaire traditie. Daarin wordt het gedrag van hen, die buiten de maatschappij stonden of gewenst werden, vereenzelvigd met gedrag dat in de bestaande en geambieerde orde niet aanvaardbaar is. Dat begint al in de vagantenpoëzie van de twaalfde eeuw, waarin meermalen een Ordo Vagorum figureert, om daarna tot ver in de zestiende eeuw in de literatuur in de volkstalen te blijven voortbestaan.
Van schelmen en schavuiten
120 Naast Aernouts orde kennen we ook die van de schijn-heiligen Amfra (‘drinkkruik’), Reynuyt (‘helemaal leeg’), Magher, en niet te vergeten het Gilde van de Blauwe Schuit en het ook in het Nederlands bekende Narrenschiff van Sebastiaan Brant. Het niet herkennen van de literaire vorm en traditie heeft menigmaal tot het misverstand geleid, dat het hier om werkelijke organisaties van buitenmaatschappelijken zou gaan. Immers, er zijn steeds ik-figuren aan het woord, die deel uitmaken van de beschreven organisaties, terwijl bovendien het negatieve gedrag in vrolijke en aanprijzende zin genoemd wordt. Toch is het literaire spel van de ironie onmiskenbaar, alleen al wanneer men zich realiseert dat het beschreven feest- en oplichtersgezelschap zo nadrukkelijk uit de geordende maatschappij geloodst wordt, soms in voertuigen als karren en schepen naar veelzeggende bestemmingen als Hongherijen, Bijsterveld, Narragonië, Kommerkerken, het gasthuis of de hel. Maar over het algemeen ligt de impliciete moraal er duimendik bovenop: het beschreven gedrag wordt dan wel op het oog aangeprezen, in feite is het slechts een literaire kunstgreep om het tegendeel daarvan des te indringender over te brengen. Daarnaast is echter, zeker in de Aernoutteksten, een bepaalde sfeertekening aanwezig, die van een grote verbeeldingskracht getuigt met betrekking tot het leven langs de weg en in de vrije natuur. Dat geldt in het bijzonder voor de dialoog tussen de jonge Aernout en zijn oude leermeester, waarin de eerste bijna aangrijpend zijn barre leven schildert. Zijn schamele kleren en huisraad, het dagelijkse gevecht tegen vlooien en luizen en het permanente verjaagd worden van boerenerven maken dat zijn echte thuis alleen maar het bos kan zijn. Daar verstaat hij de taal der vogels beter dan die van mijnheer pastoor, en zijn kerk is dan ook het woud. Daar vindt hij ook zijn voedsel aan struiken, die geen verzorging behoeven. Aan mensen heeft hij in ieder geval een broertje dood. De namen Aernout en Everaert, die tevens fungeren als
Van schelmen en schavuiten
121 soortaanduiding, zouden hun oorsprong hebben gevonden in de namen van bisschoppen uit vroeger eeuwen, die zich een reputatie verwierven in goedgeefsheid ten opzichte van het zwervende volk, mogelijk vanuit eigen ervaringen uit hun jeugd als student. Aangezien er reeds omstreeks 1200 in het Latijn gesproken wordt van Everaertsbroeders, is de aandacht gevestigd op bisschop Eberhardus van Salzburg († 1164). Deze gold als een patroon der armen en zwervers, en stond in het bijzonder bekend vanwege zijn speciale zorg voor de entertainers. De Aernoutsbroeders zouden hun naam ontlenen aan de ketterse Arnold van Brescia († 1155), al is er mogelijk ook een band met de Heilige Aernout die de voornaamste patroon is van de bierbrouwers in de Lage Landen. Hij staat bekend onder de naam Arnould van Soissons, maar was geboortig van Tiegem in West-Vlaanderen. De laatste tekst is een complete vertaling van Die Conste ende Maniere om Broot ende Vleesch, Visch, Wyn, Gebraet, Spijs, Dranc, ende den Vryen Kost te kryghen sonder Ghelt, gedrukt te Rotterdam in 1610 door de weduwe van Jan III van Ghelen. Ook deze tekst is aanmerkelijk ouder dan de enig bekende editie, waarvan exemplaren bewaard zijn in de Universiteitsbibliotheken van Leiden en Göttingen. Een eerste aanwijzing daarvoor wordt gevormd door de vele corrupties, het taalgebruik, de bronnen en het illustratie-materiaal, die het bestaan van (veel) oudere edities noodzakelijk maken. Dat stemt overeen met de produktie-praktijk van de uitgeefster, die als nazaat van het beroemde drukkersgeslacht Van Ghelen uit het begin van de zestiende eeuw vooral de kassuccessen van haar (behuwd)-voorvader Jan II van Ghelen, werkzaam van 1546 tot 1586, opnieuw uitbracht. Dat zulks hier ook het geval moet zijn, wordt ten slotte bevestigd door de afgedrukte goedkeuring van kerkelijke zijde in het boekje, ondertekend door Jan Goosens, pastoor van de Sint-Jacobskerk te
Van schelmen en schavuiten
122 Antwerpen en aangesteld als visitator in de periode 1552-1557. Deze anekdotenverzameling bestaat uit de bewerking van een Franse tekst, waaraan uitbreidingen zijn toegevoegd vanuit een Nederlandse situatie. Oorspronkelijk werd de bundel toegeschreven aan niemand minder dan François Villon, die als verteller en hoofdfiguur van de meeste anekdoten optreedt. Als Repues franches de François Villon et de ses compagnons is de tekst dan ook in de zestiende eeuw te zamen met zijn gedichten afgedrukt, na eerst afzonderlijk verschenen te zijn rond 1500. Er kan echter geen sprake van zijn om deze teksten met zijn persoon in verband te brengen, laat staan dat hij ze zelf geschreven zou hebben: de simpele rijm-epiek van het Franse origineel doet geen moment aan Villons stijl en taalgebruik denken. De verklaring voor deze toeschrijving ligt in de aard van het verschijnsel, dat vooral in de middeleeuwen roemruchte figuren een snelle carrière tot epische figuur in de literatuur kunnen maken, waarbij ze allerlei avonturen toegedicht krijgen waar hun faam als het ware om leek te vragen. Dat is gebeurd met Vergilius, Karel de Grote, Uilenspiegel, de pastoor van Kalenberg, en vele anderen meer uit het klassieke en middeleeuwse verleden, onder wie dus ook François Villon. Al kort na zijn dood wordt hij beschouwd als het prototype van de klaploper, aan wie dan ook vervolgens navenante verhalen worden toegeschreven. De Nederlandse bewerking brengt incidenteel enige plaatselijke kleur aan in de benamingen van herbergen alsook door locaties te noemen als Antwerpen, Brugge, Keulen, Brabant en een zekere Braamstraat. Verder worden van tijd tot tijd expliciete moraliseringen toegevoegd, kennelijk om een tegenwicht te bieden aan de geschilderde anti-moraal die doorgaans beschreven wordt vanuit de oplichters zelf, waardoor de lezer zich wel met hen moet identificeren. Om het eventuele enthousiasme te temperen laat de bewerker weten, dat het werk waard is om gelezen te worden door de informatie die het geeft over
Van schelmen en schavuiten
123 oplichterspraktijken, waardoor men zich daartegen des te beter leert beschermen. Ook de Reynaert en de Uylenspiegel in druk worden van zulke etiketten voorzien, waarmee de rechtschapenheid der producenten verzekerd leek. Maar zijn zulke aanprijzingen op de titelpagina niet eerder bedoeld om de verbeeldingskracht van een potentieel publiek te prikkelen? Een enkele anekdote heeft de Nederlandse bewerker kennelijk niet goed begrepen, waardoor hij er zelf maar wat van maakt, helaas zonder daarmee zijn voorbeeld te evenaren, laat staan te overtreffen. De laatste katern van het boekje is opgevuld met enige anekdoten van Nederlandse bodem, die zowaar een nieuwe epische figuur opvoeren in de persoon van een zekere Klaas Mak, wiens avonturen zouden aansluiten bij die van François Villon. Dat is echter nauwelijks het geval. Het is mager vulwerk, om de mogelijke teleurstelling bij eventuele kopers over enige lege bladzijden aan het eind van het boekje weg te nemen. En daar is alles mee gezegd. De hier in vertaling bijeengebrachte teksten zijn dus niet van de beschreven ‘varende luyden’ zelf. Weliswaar is dat direct duidelijk uit het Woordenboek van schooiers en De juiste route naar het gasthuis, maar het geldt ook voor de rest. We zien hun leven door de bril van de gezeten burgerij, in het licht van hun opvattingen over een deugdelijk geordende maatschappij. Dat maakt die teksten er niet minder vermakelijk om. Immers, er kan geen twijfel over bestaan dat deze burgermoraal van meet af aan op de maat van verstrooiing is gebracht. Dat ontneemt deze literatuur in geen enkel opzicht haar zeggingskracht. Eerder het tegendeel.
Van schelmen en schavuiten
124
Literatuur Het Woordenboek van schooiers is uitgegeven door V. de Meyere en L. Baekelmans in Het boek der rabauwen en naaktridders (1914); de tekst is ook opgenomen in J.G.M. Moormann, De geheimtalen. Bronnenboek (1934), te zamen met een editie van het Nederduitse Liber Vagatorum, naast elkaar, zodat de verschillen meteen blijken. De juiste route naar het gasthuis komt naar de editie 1563 ook voor in de genoemde tekstuitgave van De Meyere en Baekelmans uit 1914. Voor de vertaling is gebruik gemaakt van de redactie in de Veelderhande geneuchlycke dichten, welke bundel compleet naar de editie van 1600 uitgegeven is door de Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde te Leiden in 1899. Daarin komen ook de Aernoutteksten voor. Van De kunst om de vrije kost te krijgen bestaat geen moderne editie; de Franse rijmtekst werd onlangs vertaald door Ernst van Altena in zijn Villon vervolgd (1985). Een algemeen beeld van het leven der buitenmaatschappelijken aan het eind van de middeleeuwen in de Nederlanden geeft D.Th. Enklaar in zijn Varende luyden (1956)2 en Uit Uilenspiegel's kring (1940); vanuit de feestcultuur worden dezelfde teksten aan de orde gesteld door H. Pleij in Het Gilde van de Blauwe Schuit; literatuur, volksfeest en burgermoraal in de late middeleeuwen (1983)2. Samenvattende opmerkingen over herkomst en betekenis van het Liber Vagatorum zijn te vinden in S.A. Wolfs ‘Studien zum Liber Vagatorum’, in: Beiträge zur Geschichte der deutschen Sprache und Literatur 80 (1958), 157-67. De Westeuropese Gasthuisteksten, met terzijde ook de Nederlandse variant, worden behandeld door W.G. Moore, ‘The evolution of a 16th century satire’, in: A miscellany of studies in romance languages and literature presented to L.E. Kastner; edited by M. Williams and J.A. de Rothschild (1932). C. Kruyskamp attendeerde met ‘De vrije kost’, in: Tijdschrift
Van schelmen en schavuiten
125 voor Nederlandse taal- en letterkunde 81 (1964), 94-9, op het bestaan van deze quasi aan François Villon ontleende anekdotenverzameling. De doctoraalscriptie van Pauline Brants in 1978 aan de Universiteit van Amsterdam (Komt hoort dit boecxken int lesen breet) is gewijd aan deze verzameling, en bevat tevens een transcriptie van de tekst. Over het bargoens handelen J.G.M. Moormann, De geheimtalen; een studie over de geheimtalen in Nederland, Vlaamsch-België, Breyell en Mettingen (1932), en E. Endt, Een taal van horen zeggen; bargoens en andere ongeschreven sterke taal (1969). Een algemene studie over de wereld van het middeleeuwse uitschot is die van A. McCall, The medieval underworld (1979). De stand van zaken met betrekking tot armoede en armenzorg in de Nederlanden wordt besproken door W.P. Blockmans en W. Prevenier, ‘Armoede in de Nederlanden van de 14e tot het midden van de 16e eeuw: bronnen en problemen’, in: Tijdschrift voor geschiedenis 88 (1975), 501-38.
Van schelmen en schavuiten