Wat spook jij uit?
Van dezelfde auteur: Shopaholic! Shopaholic! in alle staten Shopaholic! zegt ja Hou je mond! Shopalicious! Aanpakken! Shopaholic & Baby Ken je me nog?
Sophie Kinsella
Wat spook jij uit?
Oorspronkelijke titel Twenties Girl Uitgave Bantam Press, an imprint of Transworld Publishers, Londen Copyright © 2009 by Sophie Kinsella Copyright voor het Nederlandse taalgebied © 2009 by The House of Books, Vianen/Antwerpen Vertaling Mariëtte van Gelder Styling en fotografie omslag marliesvisser.nl Foto auteur Cosmopolitan, Suzanne Arbeid Opmaak binnenwerk ZetSpiegel, Best ISBN 978 90 443 2604 8 D/2009/8899/112 NUR 302 www.thehouseofbooks.com All rights reserved. Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt door middel van druk, fotokopie, microfilm of op welke wijze ook, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever.
Ik draag dit boek op aan Susan Kamil, die me jaren geleden inspireerde met de opmerking: ‘Jij zou eens een spookverhaal moeten schrijven.’
Dankwoord
Graag bedank ik de mensen die zo vriendelijk zijn geweest me te helpen met het onderzoek voor dit boek: Olivia en Julian Pinkney, Robert Beck en Tim Moreton. Als altijd heel veel dank aan Linda Evans, Laura Sherlock en de rest van het fantastische team van Transworld. En natuurlijk aan Sam Edenborough, Valerie Hoskins, Rebecca Watson, mijn jongens en de Raad.
1
Weet je wat het is met liegen tegen je ouders? Je doet het om ze te beschermen. Voor hun eigen bestwil. Ik bedoel, neem mijn ouders nou. Als ze wisten hoe het echt zat met mijn financiën/liefdesleven/waterleiding/gemeentebelasting, zouden ze meteen een hartverzakking krijgen en de dokter zou zeggen: ‘Heeft iemand ze vreselijk laten schrikken?’ en dan zou het allemaal mijn schuld zijn. Zo komt het dat ze misschien nog maar tien minuten bij me thuis zijn en ik de volgende leugens al heb verteld: 1. L&N Executive Recruitment gaat binnenkort winst maken, ik weet het zeker. 2. Natalie is een fantastische compagnon en het was echt een briljant idee om mijn baan op te geven om samen met haar headhunter te worden. 3. Natuurlijk leef ik niet alleen op pizza, kersenyoghurt en wodka. 4. Ja, ik wist dat er rente wordt geheven op parkeerbonnen. 5. Ja, ik heb die Charles Dickens-dvd bekeken die ze me met Kerstmis hebben gegeven en hij was super, vooral die dame met dat hoedje. Ja, Peggotty. Die bedoelde ik. 6. Laat ik nou net dit weeken een rookmelder gaan kopen, wat een toeval dat ze erover beginnen. 7. Ja, ik verheug me erop de hele familie weer te zien. Zeven leugens, nog afgezien van alles wat ik over mams outfit heb gezegd. En dan hebben we het nog niet eens over Het Onderwerp gehad. Als ik in een zwarte jurk en met haastig opgebrachte mascara uit mijn slaapkamer kom, zie ik mam naar de aanmaning van de telefoonrekening op de schoorsteenmantel kijken. ‘Maak je geen zorgen,’ zeg ik snel. ‘Ik regel het wel.’ 9
‘Ja, maar als je het niet doet,’ zegt mam, ‘sluiten ze je af en dan duurt het een eeuwigheid voordat je weer telefoon hebt, en je weet nooit of je hier bereik hebt met je mobieltje. Wat moet je dan in geval van nood?’ Ze heeft rimpels in haar voorhoofd van het tobben paniek. Ze ziet eruit alsof het elk moment kan gebeuren; alsof er een vrouw met barensweeën in de slaapkamer ligt te gillen en het water al bijna door het raam komt en hoe moeten we nu een helikopter laten komen? Nou? ‘Eh… daar had ik niet aan gedacht, mam. Ik zal die rekening betalen. Echt.’ Mam is altijd een tobber geweest. Wanneer ze zo gespannen glimlacht, met een angstige, verre blik, weet je gewoon dat ze een doemscenario in haar hoofd afdraait. Zo zag ze eruit tijdens mijn toespraak op de laatste schooldag, en naderhand bekende ze dat ze opeens een kroonluchter aan een gammele ketting had zien hangen en geobsedeerd was geraakt door wat er zou gebeuren als hij op de hoofden van de meisjes aan diggelen viel. Nu plukt ze aan het zwarte mantelpak met schoudervullingen en rare metalen knopen waar ze in verzuipt. Ik herinner het me nog vaag van tien jaar geleden, toen ze een sollicitatiefase had en ik haar de simpelste dingen over de computer moest leren, zoals hoe je een muis gebruikt. Uiteindelijk kwam ze terecht bij een liefdadige instelling voor kinderen, waar ze goddank geen strenge kledingvoorschriften hebben. Zwart staat niemand in onze familie. Pap heeft een pak aan van een doffe zwarte stof die zijn trekken afvlakt. Hij is eigenlijk best knap, mijn vader, op een tengere, ingehouden manier. Hij heeft bruin sprietig haar, terwijl mam blond sprietig haar heeft, net als ik. Ze zien er allebei fantastisch uit wanneer ze relaxt en op hun eigen terrein zijn, zoals wanneer we allemaal in Cornwall in fleecetruien op paps aftandse oude boot taart zitten te eten. Of wanneer pap en mam in hun plaatselijke amateurorkest spelen, waar ze elkaar hebben leren kennen. Maar vandaag is niemand relaxt. ‘Zo, ben je klaar?’ Mam kijkt naar mijn kousenvoeten. ‘Lieverd, waar zijn je schoenen?’ Ik zak op de bank. ‘Moet ik écht mee?’ ‘Lara!’ zegt mam vermanend. ‘Ze was je oudtante. Ze was honderdvijf, hoor.’ 10
Mam heeft me zo ongeveer honderdvijf keer verteld dat mijn oudtante honderdvijf was, volgens mij omdat ze verder niets van haar weet. ‘Nou en? Ik heb haar niet gekend. Wij geen van allen. Dit is belachelijk. Waarom moeten we helemaal naar Potters Bar voor een ouwe bes die we nooit hebben gezien?’ Ik trek mijn schouders op en voel me meer een nukkig kind van drie dan een volwassen vrouw van zevenentwintig met een eigen bedrijf. ‘Oom Bill en de anderen gaan ook,’ zegt pap, ‘en als zij het kunnen opbrengen…’ ‘Het is een familiebijeenkomst!’ voegt mam er opgewekt aan toe. Ik trek mijn schouders nog krommer. Ik ben allergisch voor familiebijeenkomsten. Soms denk ik dat we beter paardenbloemen zouden kunnen zijn: geen familie, geen verleden, gewoon de wijde wereld in zweven, allemaal op ons eigen pluisje. ‘Het duurt niet zo lang,’ zegt mam sussend. ‘Welles.’ Ik kijk naar de vloerbedekking. ‘En dan vraagt iedereen me naar… je weet wel.’ ‘Nee, echt niet!’ zegt mam snel, en ze kijkt vragend naar pap. ‘Ze zullen… je weet wel niet eens ter sprake brengen.’ Het blijft stil. Het Onderwerp hangt tussen ons in. Het is alsof we alle drie proberen het niet te zien. Dan waagt pap de sprong. ‘Zo! Over… je weet wel gesproken.’ Hij aarzelt. ‘Gaat het verder wel… goed met je?’ Ik zie dat mam superwaakzaam zit te luisteren, al doet ze alsof ze geconcentreerd haar haar kamt. ‘Och, ja,’ zeg ik na een korte stilte. ‘Het gaat. Ik bedoel, je kunt niet verwachten dat ik van de ene dag op de andere weer…’ ‘Nee, natuurlijk niet!’ krabbelt pap meteen terug. Dan probeert hij het nog eens. ‘Maar je bent wel… positief ingesteld?’ Ik knik. ‘Fijn!’ zegt mam opgelucht. ‘Ik wist wel dat je over… je weet wel heen zou komen.’ Mijn ouders durven niet meer hardop ‘Josh’ te zeggen omdat ik telkens wanneer ik zijn naam hoorde in snikken uitbarstte. Mam heeft hem een tijdje met ‘Hij-Die-Niet-Genoemd-Mag-Worden’ aangeduid. Nu is hij gewoon ‘je weet wel’. ‘En je hebt geen… contact meer met hem?’ Pap kijkt alle kanten op, 11
behalve naar mij, en mam lijkt helemaal op te gaan in de inhoud van haar tas. Dat is ook zo’n eufemisme. Wat hij bedoelt, is: heb je hem nog obsessieve sms’jes gestuurd? ‘Nee,’ zeg ik rood aanlopend. ‘Echt niet, oké?’ Het is zo oneerlijk van hem om daarover te beginnen. Het hele geval is ook tot belachelijke proporties opgeblazen. Ik heb Josh maar een paar sms’jes gestuurd. Hooguit drie per dag. Bijna niets. En ze waren niet obsessief. Ik was gewoon eerlijk en openhartig, wat je trouwens ook hoort te zijn in een relatie. Ik bedoel, je kunt je gevoelens toch niet zomaar uitschakelen omdat de ander dat heeft gedaan? Je kunt niet zomaar zeggen: ‘O, oké. Je wilt dus dat we elkaar nooit meer zien, nooit meer met elkaar vrijen, nooit meer met elkaar praten of op welke manier dan ook contact hebben. Strak plan, Josh, waarom ben ik daar zelf niet opgekomen?’ Wat er dan gebeurt, is dat je je echte gevoelens in een sms’je zet, gewoon omdat je ze wilt delen, en voordat je het weet, neemt je ex een nieuw telefoonnummer en zegt het tegen je ouders. Die gluiperd. ‘Lara, ik weet dat je je heel erg gekwetst voelde en dat het een moeilijke tijd voor je is geweest…’ – pap schraapt zijn keel – ‘… maar het is nu bijna twee maanden geleden. Je moet dóór, lieverd. Andere mannen ontmoeten… uitgaan en plezier maken…’ O, god, ik kan niet weer zo’n preek van pap aanhoren over al die mannen die aan de voeten van een schoonheid als ik zullen vallen. Ik bedoel, om te beginnen zijn er niet eens mannen op de wereld, dat weet iedereen. En een bleke meid van een meter zestig met een mopsneus is niet bepaald een schoonheid. Oké, ik weet dat ik er soms best mee door kan. Ik heb een hartvormig gezicht met wijd uit elkaar staande groene ogen en een paar sproetjes op mijn neus, en om het af te maken heb ik volle, rode lippen, wat verder niemand in de familie heeft, maar je kunt rustig van me aannemen dat ik geen supermodel ben. ‘Heb jij dat ook gedaan, die keer toen mam en jij uit elkaar waren in Polzeath? Ben je toen uitgegaan, nieuwe mensen ontmoeten?’ Ik moet het er wel uit gooien, al is het oude koek. Pap zucht en wisselt een blik met mam. ‘Dat hadden we haar nooit moeten vertellen,’ mompelt ze over haar voorhoofd wrijvend. ‘We hadden er nóóit iets over moeten zeggen.’ 12
‘Want als je dat had gedaan,’ vervolg ik meedogenloos, ‘was het nooit meer goed gekomen tussen jullie, toch? Pap had nooit gezegd dat hij de strijkstok van jouw viool was en jullie waren nooit getrouwd.’ Dat van die strijkstok en die viool is een familielegende geworden. Ik heb het verhaal wel een triljoen keer gehoord. Pap kwam bij mams huis aanzetten, helemaal zweterig van het fietsen, en mam had gehuild maar ze beweerde dat ze een koutje had, en ze legden het bij en oma gaf ze thee en zandkoekjes (ik weet niet wat die zandkoekjes ertoe doen, maar ze worden altijd genoemd). ‘Lara, lieverd,’ verzucht mam. ‘Dat was iets heel anders, we waren al drie jaar samen, we waren verloofd…’ ‘Dat weet ik wel!’ schiet ik in de verdediging. ‘Ik weet wel dat het iets anders was. Ik zeg alleen dat mensen soms weer bij elkaar komen. Het komt voor.’ Het blijft stil. ‘Lara, je bent altijd een romantische ziel geweest…’ begint pap. ‘Ik ben niet romantisch!’ roep ik uit alsof het een dodelijke belediging is. Ik kijk naar de vloerbedekking en wrijf met mijn teen over de pool, maar vanuit een ooghoek zie ik pap en mam verwoed naar elkaar mimen dat iemand iets moet zeggen. Mam schudt haar hoofd en wijst naar pap als om te zeggen: jouw beurt! ‘Wanneer het uit is met iemand,’ begint pap weer, bijna over zijn woorden struikelend van de zenuwen,’ is het makkelijk om terug te kijken en te denken dat het leven perfect zou zijn als het weer aan was, maar…’ Nu gaat hij zeggen dat het leven een roltrap is. Ik moet hem afkappen, snel. ‘Pap. Luister. Alsjeblieft.’ Op de een of andere manier lukt het me het heel kalm te zeggen. ‘Je hebt het mis. Ik wil Josh niet terug.’ Ik probeer het te zeggen alsof het een bespottelijk idee is. ‘Daarom heb ik hem die sms’jes niet gestuurd. Ik wilde het gewoon afsluiten. Ik bedoel, hij had er zonder enige waarschuwing een punt achter gezet, zonder overleg, zonder gesprek. Ik heb nooit antwoorden gekregen. Het is… niet af. Het is als een Agatha Christie lezen en er nooit achter komen wie het heeft gedaan!’ Zo. Nu moeten ze het wel snappen. ‘Tja,’ zegt pap uiteindelijk. ‘Ik begrijp je frustraties…’ ‘Meer wilde ik niet,’ zeg ik zo overtuigend mogelijk. ‘Begrijpen wat 13
er in Josh omging. Het uitpraten. Communiceren als twee beschaafde mensen.’ En hem terugkrijgen, voeg ik er in gedachten aan toe, als een geluidloos, eerlijk voetnootje. Want ik weet dat Josh nog van me houdt, al gelooft verder niemand het. Het heeft geen zin om het tegen mijn ouders te zeggen. Ze zouden het nooit begrijpen. Hoe kunnen ze ook? Ze hebben geen idee wat een ongelooflijk stel Josh en ik waren; hoe perfect we bij elkaar pasten. Ze begrijpen niet dat hij duidelijk een panische, overhaaste jongensbeslissing heeft genomen, waarschijnlijk om een ongegronde reden, en dat ik, als ik maar gewoon met hem kon praten, ik alles vast recht zou kunnen zetten zodat we weer bij elkaar kwamen. Soms heb ik het gevoel dat ik mijn ouders ver voor ben, zoals Einstein zich moet hebben gevoeld toen zijn vrienden maar bleven zeggen: ‘Het heelal is vlak, Albert, geloof ons nou maar,’ terwijl hij stiekem dacht: ik weet dat het bol is. Op een dag zal ik het jullie bewijzen. Pap en mam zitten weer stiekem naar elkaar te mimen. Ik moet ze uit hun lijden verlossen. ‘Maar goed, maak je om mij geen zorgen,’ zeg ik haastig, ‘want ik heb het achter me gelaten. Ik bedoel, oké, misschien heb ik het niet helemáál achter me gelaten,’ verbeter ik bij het zien van hun ongelovige gezichten, ‘maar ik heb me erbij neergelegd dat Josh niet wil praten. Ik besef dat het gewoon niet zo heeft mogen zijn. Ik heb veel over mezelf geleerd en… ik zit goed in mijn vel. Echt.’ Mijn glimlach zit op mijn gezicht geplakt. Het voelt alsof ik de mantra van een enge sekte opdreun. Ik zou een soepjurk moeten dragen en op een tamboerijn slaan. Hare hare… ik heb het achter me gelaten… hare hare… ik zit goed in mijn vel… Pap en mam kijken elkaar aan. Ik heb geen idee of ze me geloven, maar ik heb ons alle drie tenminste een uitweg uit dit pijnlijke gesprek geboden. ‘Zo mag ik het horen!’ zegt pap opgelucht. ‘Goed zo, Lara. Ik wist dat het je zou lukken. En je moet je richten op je bedrijf met Natalie, dat blijkbaar ongelooflijk goed loopt…’ Mijn glimlach wordt nog opgeplakter. ‘Absoluut!’ Hare hare… mijn bedrijf loopt goed… hare hare… het is helemaal geen fiasco… 14
‘Ik ben zo blij dat je eroverheen bent.’ Mam komt naar me toe en kust me op mijn kruin. ‘Dan moesten we nu maar eens gaan. Zoek een paar zwarte schoenen, hop hop!’ Ik kom met een onwillige zucht overeind en sleep me naar mijn slaapkamer. Het is een prachtige zonnige dag, en ik moet naar een afgrijselijke familiebijeenkomst vanwege een dode vrouw van honderdvijf. Soms is het leven echt shit. Wanneer we het kleurloze parkeerterreintje van Uitvaartcentrum Potters Bar op rijden, zie ik een groepje mensen bij een zijdeur staan. Dan zie ik het licht op een cameralens afketsen en een donzige microfoon die boven de hoofden deint. ‘Wat is er aan de hand?’ Ik tuur door het raam. ‘Heeft het iets met oom Bill te maken?’ ‘Ik denk het,’ zegt pap knikkend. ‘Ik geloof dat ze een documentaire over hem maken,’ vertelt mam. ‘Trudy heeft er iets over gezegd. Vanwege zijn boek.’ Zo gaat dat als je een beroemdheid in de familie hebt. Je raakt gewend aan de tv-camera’s. Je raakt eraan gewend dat als je je voorstelt, de mensen zeggen: ‘Lington? Familie van Lingtons Coffee, haha?’ en dat ze versteld staan als jij dan ja zegt. Mijn oom Bill is dé Bill Lington die op zijn zesentwintigste Lington Coffee uit het niets heeft opgericht en er een wereldwijd imperium van koffiehuizen van heeft gemaakt. Zijn gezicht staat op alle koffiekoppen, waardoor hij nog beroemder is dan de Beatles of zo. Als je hem zag, zou je hem herkennen. En hij staat nu nog meer in de schijnwerpers dan anders doordat zijn autobiografie, Twee muntjes, vorige maand is uitgekomen en een bestseller is. Het schijnt dat Pierce Brosnan hem in de verfilming gaat spelen. Ik heb het natuurlijk van voor naar achter gelezen. Het gaat erover dat hij nog maar twee muntjes had, waar hij koffie voor kocht, en die smaakte zo beroerd dat hij op het idee kwam een koffiehuis te beginnen. Hij opende er dus een, en dat werd een keten, en nu is de hele wereld zo ongeveer van hem. Hij wordt ‘de Alchemist’ genoemd, en volgens een artikel van vorig jaar zou de hele zakenwereld het geheim van zijn succes willen kennen. Daarom is hij met zijn ‘Twee muntjes’-seminars begonnen. Ik ben er een paar maanden geleden stiekem naartoe gegaan. Voor het geval ik 15
een paar tips kon krijgen over het runnen van een gloednieuw bedrijf. Er waren tweehonderd mensen die aan zijn lippen hingen, en aan het eind moesten we twee muntjes in de lucht houden en zeggen: ‘Dit is mijn begin.’ Het was ontzettend goedkoop en gênant, maar iedereen om me heen leek er erg door geïnspireerd te zijn. Ik persoonlijk heb de hele tijd aandachtig geluisterd en weet nog steeds niet hoe hij het hem heeft geflikt. Ik bedoel, hij was zesentwintig toen hij zijn eerste miljoen verdiende. Zesentwintig! Hij begon gewoon een bedrijf en werd op slag een succes. Terwijl ik een halfjaar geleden een bedrijf ben begonnen en alleen op slag een neuroot ben geworden. ‘Misschien schrijven Natalie en jij ook nog eens een boek over jullie bedrijf!’ zegt mam alsof ze mijn gedachten kan lezen. ‘De wereldheerschappij ligt voor het grijpen,’ valt pap haar enthousiast bij. ‘Kijk een eekhoorn!’ Ik wijs haastig naar buiten. Mijn ouders staan zo achter mijn bedrijf dat ik ze de waarheid niet kán vertellen. Daarom verander ik gewoon van onderwerp wanneer ze erover beginnen. Strikt genomen zou je kunnen zeggen dat mam niet meteen achter me stond. Je zou zelfs kunnen zeggen dat mam hysterisch werd toen ik aankondigde dat ik mijn marketingbaan wilde opzeggen en al mijn spaargeld wilde opnemen om headhunter te worden, terwijl ik nooit van mijn leven headhunter was geweest en er niets van wist. Ze kalmeerde toen ik uitlegde dat ik het samen met mijn beste vriendin Natalie ging doen, en dat Natalie een headhunter op topniveau was en dat zij de zaak aanvankelijk zou leiden terwijl ik de administratie en marketing deed en zelf de kneepjes van het headhunten leerde. En dat we al een paar contracten hadden en de lening bij de bank binnen de kortste keren zouden hebben afgelost. Het klonk als een briljant plan. Het wás een briljant plan. Tot een maand geleden, toen Natalie met vakantie ging, in Goa verliefd werd op een werkloze surfer en me een week later sms’te dat ze niet precies wist wanneer ze terug zou komen, maar dat ik alles in de computer kon vinden en dat ik het wel kon en dat de golven daar fantastisch waren, je moet ook komen, dikke zoen, Natalie xxxxx. Ik begin nooit meer een bedrijf met Natalie. Echt nooit. ‘Is hij nou uit?’ Mam drukt onzeker op de toetsen van haar mobieltje. ‘Hij mag niet gaan rinkelen tijdens de dienst.’ 16
‘Laat maar eens zien.’ Pap parkeert, draait de contactsleutel om en neemt het mobieltje van mam over. ‘Je moet hem op “mute” zetten.’ ‘Nee!’ roept mam panisch. ‘Hij moet uit. Misschien werkt mute wel niet!’ ‘Ook goed.’ Pap drukt de toets op de zijkant in. ‘Helemaal uit.’ Hij geeft het toestel terug aan mam, die er wantrouwig naar kijkt. ‘Maar als hij zichzelf dan weer aanzet in mijn tas?’ Ze kijkt ons smekend aan. ‘Dat is Mary van de roeivereniging overkomen, hoor. Het ding kwam gewoon tot leven in haar handtas en begon te rinkelen terwijl zij als jurylid in de rechtbank zat. Ze zeiden dat hij ergens tegenaan moest hebben gestoten, of dat ze eraan had gezeten…’ Haar stem wordt schril en ze raakt buiten adem. Nu zou mijn zus Tonya haar geduld verliezen en katten: ‘Doe niet zo stom, mam, natuurlijk zet je telefoon zichzelf niet aan!’ ‘Mam.’ Ik pak het mobieltje voorzichtig uit haar hand. ‘Als je het nou eens in de auto laat liggen?’ ‘Ja.’ Ze kalmeert iets. ‘Ja, dat is een goed idee. Ik stop het in het handschoenenvak.’ Ik kijk naar pap, die fijntjes naar me glimlacht. Arme mam. Al die belachelijke toestanden in haar hoofd. Ze moet echt eens leren relativeren. Terwijl we naar het uitvaartcentrum lopen, hoor ik oom Bills markante lijzige stem al, en ja hoor, als we ons een weg door het groepje banen, staat hij daar in zijn leren jack met zijn eeuwig bruine kop en springerige haar. Iedereen weet dat oom Bills haar een obsessie voor hem is. Het is dik, weelderig en gitzwart, en als een krant durft te insinueren dat hij het verft, dreigt hij met een proces. ‘Familie gaat boven alles,’ zegt hij tegen een verslaggever in spijkerbroek. ‘Familie is de rots waarop we allemaal staan. Als ik mijn programma moet omgooien voor een begrafenis, dan is dat maar zo.’ Ik zie de bewondering door de menigte golven. Een meisje met een Lingtons-bekertje in haar hand is duidelijk buiten zinnen en fluistert telkens tegen haar vriendin: ‘Hij is het echt!’ ‘Als we het daar voorlopig bij kunnen laten…’ zegt een assistent van oom Bill tegen de cameraman. ‘Bill moet naar binnen.’ Hij richt zich tot de omstanders. ‘Bedankt, mensen. Nog een paar handtekeningen…’ 17
We houden ons geduldig afzijdig tot oom Bill alle koffiebekers en uitvaartbrochures met een viltstift heeft gesigneerd, wat ook wordt gefilmd. Dan druipen de mensen eindelijk af en komt oom Bill naar ons toe. ‘Ha, Michael. Leuk je te zien.’ Hij geeft pap een hand en richt zich meteen weer tot een assistent. ‘Heb je Steve al aan de lijn?’ ‘Hier.’ De assistent geeft oom Bill haastig een telefoon. ‘Hallo, Bill!’ Pap is altijd eindeloos beleefd tegen oom Bill. ‘Dat is een tijd geleden. Hoe gaat het? Gefeliciteerd met je boek!’ ‘Bedankt voor het gesigneerde exemplaar!’ voegt mam er opgewekt aan toe. Bill knikt naar ons en zegt dan in de telefoon: ‘Steve, ik heb je mailtje gekregen.’ Pap en mam kijken elkaar aan. Onze grote reünie is kennelijk alweer afgelopen. ‘Laten we maar eens uitzoeken waar we naartoe moeten,’ zegt mam zachtjes tegen pap. ‘Lara, ga je mee?’ Ik wacht tot mijn ouders weg zijn en schuif dan naar oom Bill toe. Ik heb opeens een duivels plan uitgebroed. Tijdens zijn seminar zei oom Bill dat de sleutel tot het succes voor iedere ondernemer was dat je elke kans moet grijpen. Nou, ik ben toch ondernemer? En dit is toch een kans? Ik wacht tot hij klaar lijkt te zijn met zijn gesprek en zeg dan aarzelend: ‘Hallo, oom Bill. Kan ik je even spreken?’ ‘Moment.’ Hij steekt een hand op en drukt zijn BlackBerry aan zijn oor. ‘Hé, Paulo. Alles goed?’ Zijn ogen zwenken mijn kant op en hij wenkt, wat wel een teken zal zijn dat ik iets mag zeggen. ‘Wist je dat ik tegenwoordig headhunter ben?’ Ik glimlach nerveus. ‘Samen met een vriendin. Ons bedrijf heet L&N Executieve Recruitment. Mag ik je er iets over vertellen?’ Oom Bill fronst zijn voorhoofd, kijkt me peinzend aan en zegt dan: ‘Wacht even, Paulo.’ O, wauw! Hij zet zijn telefoongesprek in de wacht! Voor mij! ‘We zijn gespecialiseerd in het vinden van hooggekwalificeerde, gemotiveerde mensen voor hoge managementfuncties,’ zeg ik. Ik probeer niet te ratelen. ‘Ik vroeg me af of ik misschien met iemand van je afdeling personeelszaken zou kunnen praten, uitleggen wat we doen, misschien een offerte aanbieden…’ 18
‘Lara.’ Oom Bill steekt een hand op om me tot zwijgen te manen. ‘Wat zou je ervan zeggen als ik je in contact bracht met mijn hoofd werving en tegen haar zei: “Dit is mijn nicht, geef haar een kans”?’ Ik plof van blijdschap. Ik wil halleluja zingen. Mijn gokje is beloond! ‘Dan zou ik heel dankbaar zijn, oom Bill,’ zeg ik zo kalm mogelijk. ‘Ik zou mijn uiterste best doen, ik zou dag en nacht werken, ik zou zo blij zijn…’ ‘Nee,’ onderbreekt hij me. ‘Niet waar. Je zou geen respect meer voor jezelf hebben.’ ‘Wa-wat?’ stotter ik verbluft. ‘Ik zeg nee.’ Hij werpt me een verblindend witte glimlach toe. ‘Ik bewijs je een dienst, Lara. Als je je succes zelf maakt, voel je je stukken beter. Dan heb je het gevoel dat je het verdíént.’ ‘Juist.’ Ik slik en voel dat ik gloei van vernedering. ‘Ik bedoel, ik wil het ook graag verdienen. Ik wil graag hard werken. Ik dacht alleen dat je misschien…’ ‘Als ik zo ver kan komen met twee muntjes, Lara, kun jij het ook.’ Hij houdt mijn blik even vast. ‘Geloof in jezelf. Geloof in je droom. Hier.’ O, nee. Alsjeblieft niet. Hij steekt een hand in zijn zak en houdt me twee muntjes voor. ‘Dit zijn jouw twee muntjes.’ Hij kijkt me diepzinnig en ernstig aan, net zoals hij in de tv-reclame kijkt. ‘Lara, doe je ogen dicht. Voel het. Geloof het. Zeg: “Dit is mijn begin.”’ ‘Dit is mijn begin,’ mompel ik diep vernederd. ‘Dank je wel.’ Oom Bill knikt en vervolgt zijn telefoongesprek. ‘Paulo. Sorry.’ Rood van schaamte druip ik af. Hoezo, kansen grijpen? Hoezo, netwerken? Ik wil alleen die stomme begrafenis achter de rug hebben en naar huis gaan. Ik loop om het gebouw heen, neem de glazen voordeuren en beland in een hal met gestoffeerde stoelen, posters van duiven en een stemmige sfeer. Er is geen mens, zelfs niet achter de balie. Opeens hoor ik gezang vanachter een lichte houten deur. Shit. Het is al begonnen. Ik mis het. Ik duw gejaagd de deur open… en ja hoor, er zitten rijen mensen. De zaal zit zo vol dat de mensen die achterin staan, voor me opzij moeten gaan. Ik zoek zo onopvallend mogelijk een plekje. Ik kijk zoekend naar pap en mam om me heen, verbijsterd door het 19
enorme aantal mensen. En de bloemen. Langs alle wanden staan schitterende bloemstukken in tinten wit en crème. Een vrouw voorin zingt het Pie Jesu, maar ik heb zoveel mensen voor me dat ik haar niet kan zien. Naast me wordt wat gesnotterd en een meisje laat de tranen ongegeneerd over haar wangen stromen. Ik voel me een beetje schuldig. Al die mensen die hier zijn gekomen voor mijn oudtante, en ik heb haar niet eens gekend. Ik heb niet eens bloemen gestuurd, besef ik tot mijn grote schrik. Had ik een kaart moeten sturen of zo? God, ik hoop dat pap en mam het allemaal hebben geregeld. De muziek is zo mooi en de sfeer zo emotioneel dat ik opeens, zonder dat ik er iets aan kan doen, de tranen in mijn eigen ogen voel prikken. Naast me staat een oud dametje met een zwartfluwelen hoed. Ze ziet het en klakt meelevend met haar tong. ‘Heb je wel een zakdoek, kindje?’ fluistert ze. ‘Nee,’ beken ik. Ze knipt meteen haar grote, ouderwetse lakleren tas open. Er stijgt een geur van mottenballen uit op, en in de tas zie ik verschillende brillen, een rol pepermunt, een pakje haarspelden, een doosje met het opschrift ‘touw’ en een halve rol biscuit. ‘Als je naar een uitvaart gaat, moet je altijd een zakdoek bij je hebben.’ Ze houdt me een pakje tissues voor. ‘Dank u,’ snik ik terwijl ik er een pak. ‘Heel vriendelijk van u. Ik ben trouwens het achternichtje.’ Ze knikt meelevend. ‘Dit moet een moeilijke tijd voor je zijn. Hoe gaat de familie ermee om?’ ‘Eh… tja…’ Ik vouw de tissue op terwijl ik over een antwoord nadenk. Ik kan niet met goed fatsoen zeggen: ‘Het doet ons niet zoveel, oom Bill staat zelfs nog buiten te telefoneren.’ Uiteindelijk zeg ik voor de vuist weg: ‘We moeten elkaar nu allemaal steunen.’ ‘Zo is dat.’ De oude dame knikt zo plechtig alsof ik iets heel wijs heb gezegd, niet iets wat zo van een wenskaart komt. ‘We moeten elkaar allemaal steunen.’ Ze pakt mijn hand. ‘Ik wil graag met je praten, kind, je zegt het maar. Het is me een eer een familielid van Bert te ontmoeten.’ ‘Dank u…’ zeg ik in een reflex, en dan stokt mijn stem. Bert? Mijn tante heette vast niet Bert. Ik weet zelfs zeker van niet. Ze heette Sadie. 20
‘Weet je, je lijkt sprekend op hem.’ De vrouw kijkt naar mijn gezicht. Shit. Ik zit bij de verkeerde uitvaart. ‘Het is je voorhoofd. En je hebt zijn neus. Heeft iemand je dat ooit verteld, kindje?’ ‘Eh… ja!’ zeg ik in het wilde weg. ‘Trouwens, ik moet even… Heel erg bedankt voor de tissue…’ Ik baan me gehaast een weg naar de deur. ‘Dat is het achternichtje van Bert,’ hoor ik de oude dame achter me zeggen. ‘Ze is erg van streek, het arme ding.’ Ik stort me zo ongeveer door de lichte houten deur de hal in en val bijna op pap en mam. Ze staan bij een vrouw met wollig grijs haar in een donker mantelpak met een stapel folders in haar hand. ‘Lara! Waar zat je?’ Mam kijkt verwonderd naar de deur. ‘Wat deed je daar?’ ‘Bent u bij de uitvaartdienst voor meneer Cox geweest?’ vraagt de grijze vrouw ontdaan. ‘Ik was verdwaald!’ verdedig ik mezelf. ‘Ik wist niet waar ik moest zijn! Jullie moeten bordjes op de deuren hangen!’ De vrouw steekt zonder een woord haar hand op en wijst naar het bord met plastic letters boven de deur: ‘Bertram Cox – 13.30 uur’. Shit. Waarom heb ik dat niet gezien? ‘Nou ja, enfin,’ probeer ik mijn waardigheid te herwinnen. ‘Zullen we gaan? We moeten een stoel bemachtigen.’
21
2
Een stoel bemachtigen? Wat een bak. Ik heb nog nooit van mijn leven zo’n deprimerende toestand meegemaakt. Oké, ik weet dat het een uitvaart is. Het is niet de bedoeling dat het een krankzinnig feest wordt, maar bij Bert waren er tenminste nog veel mensen en bloemen, en er was muziek en sfeer. Daar was tenminste nog een beetje gevóél. Deze zaal heeft niets. Hij is kaal en kil, met alleen een dichte kist voorin en ‘Sadie Lancaster’ in lullige plastic letters op een bord. Geen bloemen, geen heerlijke geur, geen gezang, alleen wat ingeblikte muzak uit de speakers. En er is bijna niemand. Pap, mam en ik zitten aan de ene kant; oom Bill, tante Trudy en mijn nicht Diamanté aan de andere. Ik laat mijn blik steels over de andere kant van de familie glijden. Al zijn we familie, ze lijken toch op een tot leven gekomen glamourfoto. Oom Bill hangt op zijn plastic stoel alsof hij hier de baas is en tikt op zijn BlackBerry. Tante Trudy bladert in een Hello!, waarin ze waarschijnlijk alles over haar vrienden leest. Ze heeft een strakke zwarte jurk aan, haar blonde haar is kunstig om haar gezicht geföhnd en haar decolleté is nog gebruinder en indrukwekkender dan de vorige keer dat ik haar zag. Tante Trudy is twintig jaar geleden met oom Bill getrouwd, en ik zweer je dat ze er nu jonger uitziet dan op haar trouwfoto’s. Diamantés platinablonde haar reikt tot aan haar kont en ze heeft een mini-jurk aan die is bedrukt met schedels. Heel smaakvol voor een uitvaart. Ze luistert naar haar iPod, zit te sms’en en kijkt telkens chagrijnig op haar horloge. Diamanté is zeventien, en ze heeft twee auto’s en haar eigen kledingmerk, ‘Tutus and Pearls’, dat oom Bill voor haar heeft opgezet. (Ik heb het een keer op internet opgezocht. De jurken kosten allemaal vierhonderd pond, en als je er een koopt, kom je op een speciale ‘Beste Vrienden van Diamanté ’-lijst en de helft 22
van die lijst bestaat uit kinderen van beroemdheden. Het is een soort Facebook, maar dan met jurken.) ‘Hé, mam,’ zeg ik. ‘Waarom zijn er geen bloemen?’ ‘O.’ Mam wordt prompt nerveus. ‘Ik heb het er met Trudy over gehad, en ze zei dat zij ervoor zou zorgen.’ Ze roept Trudy. ‘Trudy? Waar zijn de bloemen?’ ‘Tja!’ Trudy slaat de Hello! dicht en draait zich op haar stoel om alsof ze wel zin heeft in een praatje. ‘Ik weet dat we het hebben besproken, maar weet je wat dit allemaal kost?’ Ze gebaart om zich heen. ‘En hoe lang zitten we hier? Twintig minuten? Je moet realistisch blijven, Pippa. Bloemen zouden zonde van het geld zijn.’ ‘Misschien wel,’ zegt mam aarzelend. ‘Ik bedoel, ik misgun het oude mens geen uitvaart.’ Tante Trudy leunt naar ons over en vervolgt zacht: ‘Maar je moet je toch afvragen wat zij ooit voor ons heeft gedaan. Ik bedoel, ik kende haar niet eens, jij?’ ‘Tja, het was lastig,’ zegt mam gekweld. ‘Ze had die beroerte gehad, ze was vaak in de war…’ ‘Precies!’ Trudy knikt. ‘Ze begreep helemaal niets. Wat had het voor zin? We zijn hier alleen voor Bill.’ Trudy kijkt vol genegenheid naar oom Bill. ‘Hij is veel te teerhartig. Ik zeg vaak tegen mensen…’ ‘Gelul!’ Diamanté rukt de dopjes uit haar oren en kijkt haar moeder honend aan. ‘We zijn hier alleen vanwege paps docu. Hij wilde niet komen, maar de producent zei dat een uitvaart zijn “sympathiequotiënt aanzienlijk zou verhogen”. Ik heb ze gehoord.’ ‘Diamanté !’ roept tante Trudy verontwaardigd uit. ‘Het is toch zo? Hij is de grootste hypocriet op aarde, en jij ook. En ik zou nu bij Hannah moeten zijn.’ Diamanté blaast wrokkig haar wangen bol. ‘Haar vader geeft een enorm feest voor zijn nieuwe film en ik loop het mis, alleen maar omdat pap dan helemaal “zorgzaam” en “familieziek” kan overkomen. Het is hartstikke gemeen.’ ‘Diamanté,’ zegt Trudy bits, ‘je vader heeft wel je vakantie met Hannah naar Barbados betaald, weet je nog? En die borstvergroting waar je het steeds over hebt, wie zou die betalen, denk je?’ Diamanté ademt hoorbaar in, alsof ze dodelijk gekwetst is. ‘Wat gemeen. Die borstvergroting is voor een goed doel.’ Ik moet wel geboeid naar voren leunen. ‘Hoe kan een borstvergroting nou voor een goed doel zijn?’ 23
‘Ik vertel er daarna over in een interview met een tijdschrift en de opbrengst gaat naar een goed doel,’ zegt ze trots. ‘Of, zeg maar, de helft van de opbrengst?’ Ik kijk naar mam, die zo sprakeloos van ontzetting is dat ik bijna moet giechelen. ‘Hallo?’ We kijken op en zien een vrouw in een grijze broek met een wit befje door het gangpad naar ons toe komen. ‘Neem me niet kwalijk,’ zegt ze met opgestoken handen. ‘Ik hoop dat ik u niet te lang heb laten wachten.’ Ze heeft kortgeknipt, peperen-zoutkleurig haar, een bril met een donker montuur en een diepe, bijna mannelijke stem. ‘Mijn oprechte deelneming met uw verlies.’ Ze werpt een blik op de kale kist. ‘Ik weet niet of u op de hoogte bent gesteld, maar het is gangbaar om foto’s van uw dierbare…’ We kijken elkaar allemaal wezenloos en angstig aan, tot tante Trudy opeens met haar tong klakt. ‘Ik heb een foto. Het verpleeghuis heeft er een gestuurd.’ Ze rommelt in haar tas en diept er een bruine envelop uit op, waar ze een gehavende polaroid uit haalt. Ze geeft hem door en ik kijk ernaar. Er staat een piepklein, gerimpeld oud dametje in een vormeloos, mauve vest op dat in elkaar gezakt op een stoel zit. Haar gezicht is verfrommeld van wel een miljoen rimpels. Haar witte haar is als doorschijnende gesponnen suiker. Haar ogen zijn troebel, alsof ze de wereld niet eens kan zien. Dus dat was mijn oudtante Sadie. En ik heb haar nooit gezien. De dominee kijkt weifelend naar de foto en prikt hem dan op een groot mededelingenbord, waarop hij helemaal triest en gênant lijkt, zo zielsalleen. ‘Wil iemand van u nog iets zeggen?’ We schudden allemaal stom ons hoofd. ‘Ik begrijp het. Het is vaak te pijnlijk voor de naaste familie.’ De dominee haalt een opschrijfboekje en een pen uit haar zak. ‘In dat geval zal ik graag namens u het woord doen. Kunt u me misschien iets meer over haar vertellen? Dingen die ze heeft meegemaakt? Vertel me alles over Sadie wat we kunnen herdenken.’ Het blijft stil. ‘We hebben haar niet echt gekend,’ zegt pap verontschuldigend. ‘Ze was heel oud.’ ‘Honderdvijf,’ vult mam aan. ‘Ze was honderdvijf.’ 24
‘Is ze ooit getrouwd geweest?’ probeert de dominee ons op weg te helpen. ‘Eh…’ Pap fronst zijn voorhoofd. ‘Bill, was ze getrouwd?’ ‘Weet niet. Ja, ik geloof van wel, maar ik weet niet hoe hij heette.’ Oom Bill heeft niet eens opgekeken van zijn BlackBerry. ‘Kunnen we een beetje voortmaken?’ ‘Natuurlijk.’ De meelevende glimlach van de dominee is verstard. ‘Nou, misschien dan een anekdote over de laatste keer dat u haar zag… een hobby…’ Er valt weer een schuldbewuste stilte. ‘Op die foto heeft ze een vest aan,’ probeert mam ten slotte. ‘Misschien had ze dat zelf gebreid. Misschien hield ze van breien.’ ‘Ging u nooit naar haar toe?’ De dominee moet zichtbaar moeite doen om beleefd te blijven. ‘Natuurlijk wel!’ zegt mam verontwaardigd. ‘We zijn nog bij haar langs geweest in…’ Ze denkt na. ‘In 1982, geloof ik. Lara was nog een baby.’ ‘In 1982?’ herhaalt de dominee gechoqueerd. ‘Ze herkende ons niet,’ zegt pap snel. ‘Ze was er niet meer helemaal bij.’ ‘Wat weet u dan van haar leven daarvóór?’ De stem van de dominee heeft iets verwijtends. ‘Geen prestaties? Verhalen uit haar jeugd?’ ‘Jezus, u weet van geen ophouden, hè?’ Diamanté trekt de dopjes van haar iPod weer uit haar oren. ‘Hebt u dan niet door dat we hier alleen zijn omdat het moet? Ze heeft nooit iets bijzonders gedaan. Ze heeft nooit iets gepresteerd. Het was niemand! Alleen maar een miljoenen jaren oude nul.’ ‘Diamanté!’ zegt tante Trudy vermanend. ‘Dat is niet lief.’ ‘Maar het is toch zo? Ik bedoel, kijk dan!’ Ze gebaart honend om zich heen in de lege zaal. ‘Als er maar zes mensen naar mijn uitvaart kwamen, zou ik me voor mijn kop schieten.’ ‘Jongedame.’ De dominee, die rood aanloopt van woede, zet een paar passen naar voren. ‘Geen mens op Gods aarde is een nul.’ ‘Wat jij wilt,’ zegt Diamanté onbeschoft. Ik zie dat de dominee haar mond opendoet om haar van repliek te dienen. ‘Diamanté.’ Oom Bill steekt een hand op. ‘Kappen. Ik vind het zelf uiteraard heel jammer dat ik niet op bezoek ben gegaan bij Sadie, die 25
vast een heel bijzonder mens was, en ik denk dat ik namens ons allemaal spreek.’ Hij is zo charmant dat ik de opgezette stekels van de dominee weer zie zakken. ‘Maar wat we nu willen, is op een waardige manier afscheid van haar nemen. U hebt het vast net zo druk als wij.’ Hij tikt op zijn horloge. De dominee blijft even stil. ‘Juist,’ zegt ze dan. ‘Ik ga me even voorbereiden. Wilt u intussen uw mobiele telefoons uitschakelen?’ Met een laatste afkeurende blik op ons allemaal loopt ze weer weg, en tante Trudy draait zich meteen op haar stoel om. ‘Wat een lef, ons allemaal een schuldgevoel bezorgen! We hoeven hier niet te zijn, hoor.’ De deur gaat open en we kijken allemaal op, maar het is de dominee niet, het is Tonya. Ik wist niet dat ze zou komen. Dit maakt de dag zo’n honderd procent erger. ‘Heb ik het gemist?’ zegt ze met haar drilboorstem terwijl ze door het gangpad beent. ‘Ik kon net even weg van de peutergym voordat de tweeling doordraaide. Die au pair is nog slechter dan de vorige, en dat wil wat zeggen…’ Ze heeft een zwarte broek aan met een zwart vest dat is afgezet met panterprint, en haar dikke haar met highlights zit in een paardenstaart. Tonya is directiesecretaresse geweest bij Shell, waar ze de hele dag mensen in het rond commandeerde. Nu is ze voltijds moeder van een tweeling, Lorcan en Declan, en commandeert ze haar arme au pairs in het rond. ‘Hoe is het met de jongens?’ vraagt mam, maar Tonya hoort het niet. Ze heeft alleen maar oog voor oom Bill. ‘Oom Bill, ik heb je boek gelezen! Het was ongelooflijk! Het heeft mijn hele leven veranderd. Ik heb iedereen erover verteld. En die foto is prachtig, al doet hij je geen recht.’ ‘Dank je wel, schat.’ Bill werpt haar zijn standaard ‘ja, ik weet dat ik geweldig ben’-glimlach toe, maar ze lijkt het niet te merken. ‘Is het geen fantastisch boek?’ vraagt ze aan ons. ‘Is oom Bill geen genie? Om met absoluut niets te beginnen! Twee muntjes en een grote droom! Het is zo inspirerend voor de rest van de mensheid!’ Om te kotsen, dat geslijm. Pap en mam denken er blijkbaar net zo over, want ze zeggen niets. Oom Bill besteedt evenmin aandacht aan haar, dus draait ze zich onwillig op haar hakken om. ‘En hoe is het met jou, Lara? Ik heb je de laatste tijd amper gezien! 26
Heb je je verstopt?’ Ze kijkt me indringend aan terwijl ze op me af komt, en ik krimp in elkaar. O-o. Ik ken die blik. Mijn zus Tonya heeft eigenlijk maar drie gezichtsuitdrukkingen: 1. Volkomen wezenloos met koeienogen 2. Luid, opzichtig gelach, als in: ‘Oom Bill, ik kan niet meer!’ 3. Verkneukelend leedvermaak, vermomd als meeleven, wanneer ze in de ellende van anderen peurt. Ze is verslaafd aan het Real Lifekanaal en boeken met zielige, groezelige kinderen op het omslag met titels als: Oma, niet met de wringer slaan, alstublieft! ‘Ik heb je niet meer gezien sinds het uit is met Josh. Wat zonde. Jullie leken zo’n ideaal stel.’ Tonya houdt spijtig haar hoofd schuin. ‘Leek het geen volmaakt koppel, mam?’ ‘Nou, het is niets geworden.’ Ik probeer laconiek te klinken. ‘Maar goed…’ ‘Wat is er dan misgegaan?’ Ze kijkt me met die zogenaamd bezorgde hertenogen aan, zoals altijd wanneer een ander iets ergs overkomt en ze er echt van smult. ‘Zulke dingen gebeuren,’ zeg ik schouderophalend. ‘Maar toch niet zomaar? Er is altijd een reden voor,’ dringt Tonya aan. ‘Heeft hij niets gezegd?’ ‘Tonya,’ komt pap tactvol tussenheide, ‘is dit wel het goede moment?’ ‘Pap, ik steun Lara gewoon,’ zegt Tonya gepikeerd. ‘Je kunt zulke dingen altijd het beste uitpraten! Dus, had hij een ander?’ Haar ogen zwenken mijn kant weer op. ‘Niet dat ik weet.’ ‘Konden jullie goed met elkaar opschieten?’ ‘Ja.’ ‘Wat was het dan?’ Ze slaat haar armen over elkaar, perplex en bijna beschuldigend. ‘Nou?’ Ik weet het niet! wil ik krijsen. Denk je niet dat ik me dat geen triljoen keer heb afgevraagd? ‘Zo gaat dat gewoon!’ zeg ik met een geforceerde glimlach. ‘Ik zit er niet meer mee. Ik ben tot het inzicht gekomen dat het niet zo mocht zijn en ik ga verder met mijn leven en ik zit goed in mijn vel. Ik voel me echt prima.’ ‘Zo zie je er anders niet uit,’ stelt Diamanté vanaf de andere kant van het gangpad vast. ‘Nee toch, mam?’ 27
Tante Trudy neemt me even op. ‘Nee,’ zegt ze ten slotte resoluut. ‘Zo ziet ze er niet uit.’ ‘Nou, maar het is toch zo!’ Ik voel de tranen in mijn ogen prikken. ‘Ik loop er alleen niet mee te koop! Ik voel me echt prima, heus!’ God, ik haat mijn complete familie. ‘Tonya, schat, ga zitten,’ zegt mam tactvol. ‘Heb je scholen bekeken?’ Ik knipper verwoed mijn tranen weg, pak mijn mobieltje en doe alsof ik mijn berichten bekijk om met rust gelaten te worden. Voordat ik er iets aan kan doen, scrol ik naar de foto’s. Niet kijken, roep ik mezelf streng tot de orde. Níét kijken. Maar mijn vinger doet niet wat ik zeg. Het is een verpletterende aanvechting. Ik moet even snel kijken, gewoon om het vol te houden… Met haastige vingers roep ik mijn lievelingsfoto op. Van Josh en mij op een berghelling, met onze armen om elkaar heen en allebei wintersportbruin. Josh’ blonde haar krult over de skibril op zijn hoofd. Hij glimlacht naar me met dat perfecte kuiltje in zijn wang; dat kuiltje waar ik mijn vinger in drukte als een peuter die met klei speelt. We hebben elkaar leren kennen op een Guy Fawkes-feest, toen we rond een vuur stonden in de tuin in Clapham van een meisje dat ik van de universiteit kende. Josh deelde sterretjes uit. Hij stak er een voor me aan, vroeg hoe ik heette en schreef ‘Lara’ in het donker met een sterretje, en ik schoot in de lach en vroeg hoe hij heette. We schreven elkaars naam in de lucht tot de sterretjes doofden, gingen dichter bij het vuur staan, nipten van bisschopswijn en haalden herinneringen op aan de vuurwerkfeesten uit onze kindertijd. We waren het over alles eens. We lachten om dezelfde dingen. Ik had nog nooit iemand ontmoet met wie de omgang zo soepel ging. Of iemand met zo’n leuke glimlach. Ik kan hem niet voor me zien met een ander. Ik kan het gewoon niet… ‘Gaat het, Lara?’ Pap kijkt me aan. ‘Ja!’ zeg ik vrolijk en ik schakel het toestel uit voordat hij het schermpje kan zien. Er komt orgelmuzak uit de speakers en ik zak achterover op mijn stoel, verteerd door verdriet. Ik had nooit mee moeten gaan. Ik had een smoes moeten verzinnen. Ik haat mijn familie en ik haat begrafenissen, en er is niet eens lekkere koffie en… ‘Waar is mijn ketting?’ onderbreekt een verre meisjesstem mijn gedachten. Ik kijk om, maar zie niemand achter me. Wie was dat? 28
‘Waar is mijn ketting?’ klinkt de zwakke stem weer. Hij klinkt hoog, gebiedend en best bekakt. Komt het geluid uit mijn mobieltje? Heb ik het niet goed uitgezet? Ik pak het uit mijn tas, maar het scherm is donker. Vreemd. ‘Waar is mijn ketting?’ De stem lijkt nu regelrecht in mijn oor te klinken. Ik krimp in elkaar en kijk confuus om me heen. Wat nog vreemder is, is dat verder niemand iets lijkt te hebben gehoord. ‘Mam?’ Ik leun naar haar over. ‘Hoorde jij ook iets? Een… stem, zeg maar?’ ‘Een stem?’ vraagt mam verwonderd. ‘Nee, lieverd. Wat voor stem?’ ‘Een meisjesstem, daarnet nog…’ Ik breek mijn zin af als ik de vertrouwde panische uitdrukking op mams gezicht zie verschijnen. Ik kan bijna in een wolkje boven haar hoofd zien wat ze denkt: lieve god, mijn dochter hoort stemmen in haar hoofd. ‘Ik heb me zeker vergist,’ zeg ik snel en ik stop mijn mobieltje weg. Op hetzelfde moment komt de dominee weer tevoorschijn. ‘Wilt u allen gaan staan, alstublieft,’ declameert ze. ‘En laten we het hoofd buigen. Lieve God, we vertrouwen U de ziel toe van onze zuster Sadie…’ Ik ben niet bevooroordeeld, maar die dominee heeft de monotoonste stem in de hele geschiedenis van de mensheid. We zijn net vijf minuten bezig, maar ik probeer niet eens meer mijn kop erbij te houden. Het is net een kerkdienst op school; je geest raakt gewoon verdoofd. Ik leun achterover, kijk naar het plafond en sluit me af. Net als mijn ogen dichtvallen, hoor ik de stem weer, vlak bij mijn oor. ‘Waar is mijn ketting?’ Daar schrik ik van op. Ik kijk snel van links naar rechts, maar er is weer niets te zien. Wat heb ik toch? ‘Lara!’ fluistert mam geschrokken. ‘Gaat het wel?’ ‘Ik heb gewoon een beetje hoofdpijn,’ fluister ik terug. ‘Ik denk dat ik even bij het raam ga zitten. Voor de frisse lucht.’ Ik maak een verontschuldigend gebaar, sta op en loop naar een stoel achter in de zaal. De dominee merkt het amper, zo gaat ze op in haar toespraak. ‘Het eind van het leven is het begin van het leven, want zoals we stof zijn, zullen we ook tot stof wederkeren…’ 29
‘Waar is mijn ketting? Ik moet hem hebben.’ Ik kijk snel van links naar rechts in de hoop de stem deze keer te betrappen en dan zie ik het opeens. Een hand. Een ranke, gemanicuurde hand die op de rugleuning van de stoel voor me rust. Ik laat mijn blik ongelovig verder glijden. De hand zit vast aan een lange, bleke, dunne arm. Die weer vastzit aan een meisje van ongeveer mijn leeftijd. Dat op de stoel voor me hangt en ongeduldig met haar vingers trommelt. Ze heeft een donkere bob, ze draagt een lichtgroene, zijdeachtige mouwloze jurk en ik zie een stukje bleke puntkin. Ik ben te verbijsterd om meer te kunnen doen dan ernaar gapen. Wie is dat in vredesnaam? Terwijl ik kijk, zwaait ze van de stoel alsof ze geen moment stil kan zitten en zet het op een ijsberen. Haar rechte jurk, die tot op de knie valt, heeft plooitjes langs de onderrand die ruisen terwijl ze loopt. ‘Ik moet hem hebben,’ prevelt ze geagiteerd. ‘Waar is hij? Waar is hij toch?’ Ze praat afgemeten en zorgvuldig articulerend, net als in die oude zwart-witfilms. Ik kijk verwilderd naar de rest van mijn familie, maar niemand anders heeft haar gezien. Niemand heeft haar zelfs maar gehoord. Iedereen zit gewoon rustig op zijn stoel. Plotseling draait het meisje zich vliegensvlug om, alsof ze voelt dat ik naar haar kijk, en richt haar ogen op de mijne. Ze zijn zo donker en fonkelend dat ik niet kan zien wat voor kleur ze hebben, maar ze worden groot van ongeloof terwijl ik haar blik beantwoord. Oké. Nu begin ik in paniek te raken. Ik heb een hallucinatie. Een complete, lopende en pratende hallucinatie. En ze komt op me af. ‘Je kunt me zien.’ Ze wijst met een witte vinger naar me en ik krimp in elkaar op mijn stoel. ‘Je kunt me zien!’ Ik schud snel mijn hoofd. ‘Nee, hoor.’ ‘En je kunt me horen!’ ‘Nee, hoor.’ Ik ben me ervan bewust dat mam naar me omkijkt. Ik kuch gauw en wijs naar mijn borst. Als ik weer naar het meisje wil kijken, is ze weg. Verdwenen. Goddank. Ik dacht dat ik gek werd. Ik bedoel, ik weet wel dat ik de laatste tijd gestrest ben, maar om nou echt een visioen… ‘Wie ben jij?’ prikt de meisjesstem weer door mijn gedachten heen 30
en ik schrik zo dat ik bijna van mijn stoel val. Nu stevent ze opeens door het gangpad op me af. ‘Wie ben jij?’ vraagt ze dwingend. ‘Waar zijn we? Wie zijn die mensen?’ Geef de hallucinatie géén antwoord, hou ik mezelf streng voor. Dan moedig je haar alleen maar aan. Ik wend mijn hoofd af en probeer naar de dominee te luisteren. ‘Wie ben jij?’ Het meisje is plotseling vlak voor me opgedoken. ‘Ben je echt?’ Ze steekt een hand op alsof ze aan mijn schouder wil voelen en ik maak me klein, maar haar hand grijpt dwars door me heen en komt er aan de andere kant weer uit. Ik snak naar adem, zo schrik ik. Het meisje kijkt verbijsterd van haar hand naar mij. ‘Wat ben jij?’ vraagt ze. ‘Ben je een droom?’ ‘Ik?’ zeg ik tegen wil en dank een beetje verontwaardigd. ‘Natuurlijk ben ik geen droom. Jij bent zelf een droom!’ ‘Ik ben geen droom!’ zegt ze net zo verontwaardigd als ik. ‘Wie ben je dan?’ kaats ik terug. Ik heb er onmiddellijk spijt van, want pap en mam kijken allebei naar me om. Als ik zou zeggen dat ik met een hallucinatie praatte, zouden ze flippen. Ze zouden me meteen in het gesticht laten opsluiten. Het meisje steekt haar kin naar voren. ‘Ik ben Sadie. Sadie Lancaster.’ Sadie…? Nee. Echt niet. Ik kan me niet bewegen. Mijn ogen flitsen als een gek van het meisje tegenover me naar de verschrompelde vrouw met het suikerspinhaar op de polaroid en weer terug naar het meisje. Zie ik mijn overleden oudtante van honderdvijf in een hallucinatie? Het hallucinatiemeisje lijkt het ook niet te trekken. Ze draait zich om en kijkt om zich heen alsof ze het zaaltje nu pas ziet. Een paar duizeligmakende seconden lang verschijnt en verdwijnt ze overal, elk hoekje en elk raam inspecterend als een insect dat in een glazen pot rond zoemt. Ik heb nog nooit een denkbeeldige vriendin gehad. Ik heb nooit drugs gebruikt. Wat heb ik toch? Ik zeg tegen mezelf dat ik niet op het meisje moet letten; ik moet haar negeren en op de dominee letten. Het helpt niet; ik moet haar wel volgen. 31
‘Wat is dit hier?’ Ze zweeft nu weer bij me, met achterdochtige spleetjes van ogen. Ze kijkt naar de kist voor in de zaal. ‘Wat is dat?’ O, god. ‘Niets,’ zeg ik haastig. ‘Helemaal niets! Het is gewoon… Ik bedoel… Ik zou hem niet van dichtbij bekijken als ik jou was…’ Te laat. Ze duikt bij de kist op en kijkt ernaar. Ik zie dat ze de naam ‘Sadie Lancaster’ op het mededelingenbord leest. Ik zie haar geschrokken gezicht. Dan kijkt ze naar de dominee, die maar doordreint met haar monotone stem: ‘Sadie vond voldoening is het huwelijk, wat een bron van inspiratie voor ons allemaal kan zijn…’ Het meisje brengt haar gezicht vlak bij dat van de dominee en neemt haar minachtend op. ‘Idioot,’ zegt ze vernietigend. ‘Ze heeft een hoge leeftijd bereikt,’ vervolgt de dominee, die niets in de gaten heeft. ‘Als ik naar deze foto kijk…’ – ze gebaart met een begripvolle glimlach naar de foto – ‘… zie ik een vrouw die ondanks haar ziekte een mooi leven heeft geleid. Die troost putte uit kleine dingen, zoals breien.’ ‘Breien?’ herhaalt het meisje ongelovig. ‘Zo.’ De dominee is kennelijk klaar. ‘Laten we het hoofd buigen voor een laatste moment stilte voordat we afscheid nemen.’ Ze stapt van de verhoging af en er klinkt weer orgelmuzak. ‘En nu?’ Het meisje kijkt plotseling waakzaam om zich heen. Dan staat ze naast me. ‘Wat komt er nu? Zeg op!’ ‘Nou, de kist verdwijnt achter dat gordijn,’ zeg ik zacht. ‘En dan, eh…’ Ik zwijg, overmand door gêne. Hoe zeg ik dit tactvol? ‘Dit is een crematorium, zie je, dus dat houdt in…’ Ik draai vaag met mijn handen. Het meisje trekt wit weg en ik kijk verward toe hoe ze vervaagt tot een rare, bleke, half doorschijnende gedaante. Het lijkt bijna alsof ze flauwvalt, maar dan erger. Heel even kan ik bijna dwars door haar heen kijken. Dan, alsof ze een besluit neemt, komt ze terug. ‘Nee.’ Ze schudt haar hoofd. ‘Dat mag niet. Ik moet mijn ketting hebben. Ik heb hem nodig.’ ‘Sorry,’ zeg ik hulpeloos. ‘Ik kan niets voor je doen.’ ‘Je moet de crematie tegenhouden.’ Ze kijkt plotseling met donkere, schitterende ogen naar me op. ‘Wát?’ Ik gaap haar aan. ‘Dat kan ik niet!’ ‘Wel waar! Zeg dat ze ophouden!’ Ik wend me af om haar niet meer te hoeven zien, maar ze duikt weer voor me op. ‘Doe iets! Zeg iets!’ 32
Haar stem is zo dwingend en schril als die van een peuter. Ik draai verwoed met mijn hoofd en kijk naar beneden om haar te mijden. ‘Hou de crematie tegen! Doe iets! Ik moet mijn ketting hebben!’ Haar gezicht is vlak bij het mijne; ze trommelt met haar vuisten op mijn borst. Ik voel er niets van, maar ik krimp toch in elkaar. Ik sta vertwijfeld op, loop naar de rij achter me en stoot een stoel om, die kletterend valt. ‘Lara, gaat het wel?’ Mam kijkt angstig om. ‘Ja, hoor,’ breng ik moeizaam uit terwijl ik probeer het gekrijs in mijn oor niet te horen, en ik zak op een andere stoel. ‘Ik laat de auto komen,’ zegt oom Bill tegen tante Trudy. ‘Dit moet binnen vijf minuten gepiept zijn.’ ‘Doe iets! Doe iets, doe iets, doe iets!’ De stem van het meisje zwelt aan tot een ontzettend doordringend gekrijs dat in mijn oren weerkaatst. Ik word schizofreen. Nu begrijp ik waarom mensen presidenten vermoorden. Ik kan haar met geen mogelijkheid buitensluiten. Ze is een jammerende geest. Ik kan er niet meer tegen. Ik druk mijn handen tegen mijn oren om het geluid tegen te houden, maar het helpt niet. ‘Doe iets! Doe er iets tegen! Zorg dat ze me niet…’ ‘Oké! Oké! Als je je kop maar houdt!’ Ik kom radeloos overeind. ‘Wacht!’ roep ik. ‘Ophouden, allemaal. Leg de plechtigheid stil! Leg de plechtigheid stil!’ Tot mijn opluchting houdt het meisje op met krijsen. De keerzijde is dat mijn hele familie omkijkt en me aangaapt alsof ik krankzinnig ben. De dominee drukt op een knop op een houten paneel in de wand en de orgelmuzak wordt abrupt afgebroken. ‘De plechtigheid stilleggen?’ zegt mam uiteindelijk. Ik knik woordeloos. Eerlijk gezegd heb ik mijn lichaam niet zo goed in bedwang. ‘Maar waarom dan?’ ‘Ik, eh…’ Ik schraap mijn keel. ‘Ik geloof niet dat het het goede moment is. Om haar te laten gaan.’ ‘Lara…’ verzucht pap. ‘Ik weet dat je het zwaar te verduren hebt, maar echt…’ Hij wendt zich tot de dominee. ‘Mijn verontschuldigingen. Mijn dochter is zichzelf niet de laatste tijd.’ Verkering uit, mimet hij erachteraan. ‘Dat heeft er niets mee te maken!’ protesteer ik verontwaardigd, maar niemand luistert naar me. 33
‘Aha. Ik begrijp het.’ De dominee knikt meelevend. ‘Lara, we besluiten nu de plechtigheid,’ zegt ze alsof ik een kind van drie ben. ‘En dan kunnen jij en ik misschien samen een kop thee drinken en even praten, hoe lijkt je dat?’ Ze drukt nog eens op de knop en de orgelmuzak klinkt weer. Even later schuift de kist krakend op zijn voetstuk weg en verdwijnt achter het gordijn. Ik hoor achter me iemand naar adem snakken en dan… ‘Néé!’ klinkt het getergd. ‘Néé! Doe iets! Doe er iets tegen!’ Tot mijn ontzetting rent het meisje naar het voetstuk en probeert de kist terug te duwen, maar haar armen doen het niet; ze verdwijnen telkens in de kist. ‘Alsjeblieft!’ Ze kijkt op en zegt wanhopig: ‘Laat het niet gebeuren!’ Nu begin ik echt panisch te worden. Ik weet niet waarom ik dit hallucineer, of wat het betekent, maar het voelt echt. Haar kwelling lijkt echt. Ik kan niet werkeloos toekijken. Ik spring weer op. ‘Nee!’ roep ik. ‘Niet doen!’ ‘Lara…’ begint mam. ‘Ik meen het! Er is gerede grond en beletsel om deze kist niet… te bakken. Hou op! Nu!’ Ik ren door het gangpad. ‘Druk die knop in of ik doe het zelf!’ De dominee drukt geagiteerd op de knop en de kist komt tot stilstand. ‘Kind, misschien kun je beter buiten wachten. ‘Ze stelt zich weer aan, zoals gewoonlijk,’ zegt Tonya geërgerd. ‘“Gerede grond en beletsel”, hoezo? Wat dan in godsnaam? Schiet een beetje op,’ zegt ze bazig tegen de dominee, die een beetje nijdig wordt. ‘Lara.’ Ze doet alsof Tonya lucht is en richt zich tot mij. ‘Heb je een reden om de crematie van je oudtante te willen tegenhouden?’ ‘Ja!’ ‘En die is…?’ Ze laat een vragende stilte vallen. O, god, wat moet ik nu zeggen? Dat een hallucinatie me opdracht heeft gegeven? ‘Nou, eh, dat…’ ‘Zeg dat ik ben vermoord!’ Ik kijk geschrokken op en zie het meisje vlak voor me. ‘Zeg het dan! Dan moeten ze de crematie wel afgelasten. Zeg het!’ Ze toetert weer in mijn oor. ‘Zeg het! Zeg het, zeg het, zeg het…’ ‘Ik geloof dat mijn oudtante is vermoord!’ flap ik er radeloos uit. 34
Ik heb mijn familieleden in de loop der jaren bij verschillende gelegenheden met verbijstering naar me zien kijken, maar niets heeft ooit zo’n reactie opgewekt. Ze zitten allemaal omgekeerd op hun stoel, met openhangende mond van verbazing, als een soort stilleven. Ik schiet bijna in de lach. ‘Vermoord?’ zegt de dominee uiteindelijk. ‘Ja,’ zeg ik vastbesloten. ‘Ik heb reden om aan te nemen dat er boze opzet in het spel is. We moeten het lichaam dus bewaren, als bewijslast.’ De dominee loopt langzaam naar me toe en tuurt door haar wimpers naar me alsof ze wil inschatten hoe erg ik haar tijd verspil. Wat zij niet weet, is dat ik altijd met Tonya deed wie de ander het langst kon blijven aankijken en dat ik altijd won. Ik beantwoord haar blik en imiteer haar ernstige ‘dit is niet om te lachen’-gezicht feilloos. ‘Vermoord… Hoe dan?’ vraagt ze. ‘Dat bespreek ik liever met de autoriteiten,’ pareer ik alsof ik in een aflevering van CSI: uitvaartcentrum zit. ‘Zal ik de politie bellen?’ Ze kijkt nu oprecht ontdaan. O, god. Natuurlijk wil ik niet dat ze de politie belt, verdomme, maar ik kan nu niet meer terug. Ik moet overtuigend overkomen. ‘Ja,’ zeg ik na een korte stilte. ‘Ja, dat lijkt me het beste.’ ‘Je neemt haar toch niet serieus?’ barst Tonya uit. ‘Het is duidelijk dat ze gewoon op sensatie uit is!’ Ik zie dat de dominee een beetje pissig wordt op Tonya, en daar kan ik mijn voordeel mee doen. ‘Kind,’ zegt ze kortaf, ‘daar heb jij niet over te beslissen. Een beschuldiging van die orde moet altijd worden nagetrokken. En je zusje heeft volkomen gelijk. Het lichaam moet bewaard blijven voor gerechtelijk onderzoek.’ Ik geloof dat de dominee de smaak te pakken krijgt. Waarschijnlijk kijkt ze elke zondagavond naar detectives op tv. Ja hoor, ze komt nog een paar stappen dichter bij me en zegt zacht: ‘Wie heeft je oudtante vermoord, denk je?’ ‘Daar zeg ik in dit stadium liever niets over,’ zeg ik geheimzinnig. ‘Het ligt gecompliceerd.’ Ik kijk veelbetekenend naar Tonya. ‘Als u begrijpt wat ik bedoel.’ ‘Hè?’ Tonya wordt rood van verontwaardiging. ‘Wou je mij beschuldigen?’ 35
‘Ik zeg niets.’ Ik meet me een ondoorgrondelijke houding aan. ‘Behalve tegen de politie.’ ‘Wat een gezeik. Maken we dit nog af of niet?’ Oom Bill klapt zijn BlackBerry dicht. ‘Want mijn auto is er hoe dan ook en ik heb al genoeg tijd besteed aan dat ouwe mens.’ ‘Meer dan genoeg!’ valt tante Trudy hem bij. ‘Kom op, Diamanté, dit is een schijnvertoning!’ Ze raapt met boze, ongeduldige bewegingen de roddelbladen bij elkaar. ‘Lara, waar ben jij in godsnaam mee bezig?’ Oom Bill trekt in het voorbijgaan een lelijk gezicht naar pap. ‘Ze heeft hulp nodig, die dochter van jou. Compleet gestoord, verdomme.’ ‘Lara, lieverd.’ Mam komt van haar stoel en loopt met zorgelijke rimpels in haar voorhoofd naar me toe. ‘Je hebt je oudtante Sadie niet eens gekend.’ ‘Misschien niet, misschien ook wel.’ Ik sla mijn armen over elkaar. ‘Ik vertel je zoveel dingen niet.’ Ik begin bijna in die moord te geloven. De dominee raakt geagiteerd, alsof het haar allemaal boven het hoofd groeit. ‘Laat ik de politie dan maar bellen. Lara, wacht jij hier? Ik denk dat de anderen beter kunnen gaan.’ ‘Lara…’ Pap komt op me af en pakt mijn arm. ‘Schattebout.’ ‘Pap, ga nou maar.’ Ik slaag erin me nobel en onbegrepen te gedragen. ‘Ik moet doen wat me te doen staat. Ik red me wel.’ Mijn familieleden werpen me geschrokken, verontwaardigde en medelijdende blikken toe terwijl ze in ganzenpas de zaal uit lopen, gevolgd door de dominee. Ik blijf alleen achter in de stille ruimte. Het is alsof de ban plotseling is verbroken. Wat heb ik godsnaam gedaan? Ben ik gek aan het worden? Dat zou eigenlijk veel verklaren. Misschien moet ik gewoon naar een fijne, rustige psychiatrische inrichting waar je in een speelpakje mag tekenen en niet hoeft na te denken over je mislukte bedrijf, je exvriendje of parkeerbonnen. Ik zak op een stoel en slaak een zucht. Het hallucinatiemeisje is voor in de zaal opgedoken, waar ze naar de foto van de kleine, kromme oude vrouw kijkt. Ik kan me niet bedwingen en vraag: ‘Nou, ben je echt vermoord?’ ‘Nee, ik dacht het niet.’ Ze keurt me amper een blik waardig, laat staan een bedankje. Dat heb ik weer, een visioen zonder manieren. 36
‘Nou, graag gedaan,’ zeg ik kribbig. ‘Je weet wel. Je zegt het maar.’ Het meisje lijkt me niet eens te horen. Ze kijkt om zich heen alsof ze iets niet begrijpt. ‘Waar zijn de bloemen? Als dit mijn uitvaart is, waar zijn de bloemen dan?’ ‘O!’ zeg ik schuldbewust. ‘De bloemen zijn… per ongeluk ergens anders gezet. Het waren er heel veel, echt. Ontzettend mooi.’ Ze is niet echt, hou ik mezelf koortsachtig voor. Het is gewoon mijn kwade geweten dat spreekt. ‘En de mensen?’ vraagt ze verbijsterd. ‘Waar waren alle mensen?’ ‘Ze konden niet allemaal komen.’ Ik kruis mijn vingers op mijn rug en hoop dat ik geloofwaardig overkom. ‘Maar er waren er heel veel die wel wilden…’ Ik breek mijn zin af, want ze gaat terwijl ik tegen haar praat in rook op. ‘Waar is mijn ketting?’ klinkt haar stem opeens vlak bij mijn oor, en ik maak een sprongetje van schrik. ‘Ik weet niet waar die stomme ketting is!’ val ik uit. ‘Laat me met rust! Besef je wel dat ik dit nooit meer te boven kom? En je hebt niet eens dankjewel gezegd!’ Het blijft stil. Ze wendt haar blik af als een betrapt kind. ‘Dankjewel,’ zegt ze dan eindelijk. ‘Al goed.’ Het hallucinatiemeisje plukt aan een metalen slangenarmband die zich om haar pols windt, en ik bekijk haar eens goed. Ze heeft donker, glanzend haar en de punten omlijsten haar gezicht wanneer ze haar hoofd buigt. Ze heeft een witte zwanenhals en nu zie ik dat die enorme, lichtende ogen groen zijn. Haar crèmekleurige leren schoenen zijn piepklein, maat 35, denk ik, met knoopjes en sleehakken. Ik zou zeggend dat ze van mijn leeftijd is, misschien nog jonger. ‘Oom Bill,’ zegt ze uiteindelijk terwijl ze de armband blijft ronddraaien. ‘William. Een zoon van Virginia.’ ‘Ja. Virginia was mijn grootmoeder. Michael is mijn vader. Jij bent dus mijn oudtante…’ Ik breek mijn zin af en grijp naar mijn hoofd. ‘Dit is waanzin. Hoe kan ik zelfs maar weten hoe je eruitziet? Hoe kan ik je in een hallucinatie zien?’ ‘Ik ben geen hallucinatie.’ Ze steekt beledigd haar kin naar voren. ‘Ik ben echt!’ 37
‘Dat kan niet,’ zeg ik ongeduldig, ‘want je bent dood! Wat ben je dan, een geest?’ Het blijft even vreemd stil. Het meisje wendt haar blik af. ‘Ik geloof niet in geesten,’ zegt ze dan laatdunkend. ‘Nee,’ zeg ik op dezelfde toon. ‘Echt niet.’ De deur gaat open en ik kijk geschrokken op. ‘Lara?’ De dominee komt binnen, blozend en overstuur. ‘Ik heb de politie aan de lijn gehad. Ze vragen of je naar het bureau wilt komen.’
38
3
Op politiebureaus blijken ze moord een ernstige zaak te vinden. Wat ik eigenlijk wel had kunnen raden, denk ik. Ze hebben me in een kamertje met een tafel, plastic stoelen en posters over het afsluiten van je auto gezet. Ze hebben me een kop thee gegeven, en een formulier dat ik moet invullen, en een politievrouw heeft gezegd dat er straks een rechercheur met me zou komen praten. Ik heb zin om hysterisch te lachen. Of door het raam te klimmen. ‘Wat moet ik nou tegen een rechercheur zeggen?’ roep ik uit zodra de deur dicht is. ‘Ik weet helemaal niets van je! Hoe moet ik zeggen dat je bent vermoord? Met de kandelaar in de salon?’ Sadie lijkt me niet eens te horen. Ze zit met bungelende benen op de vensterbank, maar als ik goed kijk, zie ik dat ze er niet echt óp zit, maar er een centimeter of twee boven zweeft. Ze volgt mijn blik, ziet de kier en trekt een geërgerd gezicht. Ze stelt haar positie secuur bij tot het lijkt alsof ze echt op de vensterbank zit en zwaait weer nonchalant met haar benen. Ze zit alleen tussen mijn oren, zeg ik streng tegen mezelf. Laten we even rationeel zijn. Als mijn eigen brein haar kan oproepen, kan het haar ook weer lozen. Ga weg, denk ik uit alle macht, met ingehouden adem en gebalde vuisten. Ga weg, ga weg, ga weg… Sadie kijkt naar me en giechelt plotseling. ‘Wat zie jij er gek uit,’ zegt ze. ‘Heb je buikpijn?’ Net als ik haar van repliek wil dienen, gaat de deur open, en dan verkrampt mijn maag echt. Er komt een rechercheur in burger binnen, wat bijna nog enger is dan wanneer hij in uniform was geweest. O, god, ik zit in de puree. ‘Lara.’ De rechercheur geeft me een hand. Hij is lang en breed, met donker haar en een bruuske manier van doen. ‘Inspecteur James.’ ‘Hallo.’ Ik heb een piepstem van de zenuwen. ‘Hoe maakt u het?’ 39
‘Zo.’ Hij gaat zakelijk zitten en pakt een pen. ‘Ik heb begrepen dat je de crematie van je oudtante hebt verhinderd?’ ‘Ja.’ Ik knik met alle overtuiging die ik kan opbrengen. ‘Ik denk dat er een luchtje aan haar dood zit.’ Inspecteur James noteert iets en kijkt op. ‘Waarom?’ Ik kijk wezenloos terug, met bonzend hart. Ik weet het niet. Ik had heel snel iets moeten verzinnen. Ik ben een debiel. ‘Nou… vindt u het niet verdacht?’ improviseer ik uiteindelijk. ‘Dat ze zomaar is doodgegaan? Ik bedoel, mensen gaan toch niet zomaar dood?’ Inspecteur James kijkt me ondoorgrondelijk aan. ‘Ik geloof dat ze honderdvijf was.’ ‘Nou en?’ kaats ik met hernieuwd zelfvertrouwen terug. ‘Kan iemand van honderdvijf niet ook vermoord worden? Ik wist niet dat de politie aan leeftijdsdiscriminatie deed.’ Er trekt iets over inspecteur James’ gezicht, maar ik weet niet of het een lachje is of ergernis. ‘Wie heeft je oudtante vermoord, denk je?’ vraagt hij. ‘Het was…’ Ik wrijf over mijn neus om tijd te winnen. ‘Het ligt nogal… ingewikkeld…’ Ik kijk hulpeloos naar Sadie. ‘Je bakt er niks van!’ roept ze. ‘Als je geen verhaal hebt, geloven ze je niet! Dan stellen ze de crematie niet meer uit! Zeg dat het het personeel in het verpleeghuis was! Zeg dat je ze de moord hebt horen beramen.’ ‘Nee!’ flap ik er ontdaan uit. Inspecteur James kijkt me bevreemd aan en schraapt zijn keel. ‘Lara, heb je echt reden om aan te nemen dat er iets niet pluis is aan de dood van je oudtante?’ ‘Zeg dan dat het het personeel van het verpleeghuis was!’ klinkt Sadies stem als een snerpende rem in mijn oor. ‘Zeg het dan! Zég het dan!’ ‘Het was het personeel van het verpleeghuis,’ flap ik er wanhopig uit. ‘Denk ik.’ ‘Op welke grond zeg je dat?’ Inspecteur James’ stem klinkt neutraal, maar zijn blik is waakzaam. Sadie, die vlak voor hem zweeft, kijkt me kwaad aan en draait met haar handen alsof ze de woorden uit me wil zwengelen. Het is niet om aan te zien. 40
‘Ik, eh… Ik heb ze horen smiespelen in het café. Iets over vergif en verzekeringen. Ik zocht er toen niets achter…’ – ik slik zwakjes – ‘… maar toen was ze opeens dood.’ Ik heb de hele intrige uit een middagsoap die ik vorige maand heb gevolgd toen ik ziek was, dringt het opeens tot me door. Inspecteur James kijkt me indringend aan. ‘Dat wil je onder ede verklaren?’ O, god. ‘Onder ede’ is een van die angstaanjagende termen, zoiets als ‘belastinginspecteur’ of ‘lumbaalpunctie’. Ik kruis mijn vingers onder het tafelblad en verslik me in een ‘ja’. ‘Heb je die mensen gezien?’ ‘Nee.’ ‘Hoe heet dat verpleeghuis? Waar staat het?’ Ik kijk hem recht aan. Ik heb geen idee. Ik kijk naar Sadie, die haar ogen heeft gesloten alsof ze zich iets van heel lang geleden probeert te herinneren. ‘Fairside,’ zegt ze langzaam. ‘In Potters bar.’ ‘Fairside, in Potters Bar,’ zeg ik haar na. Het blijft even stil. Inspecteur James is klaar met schrijven en speelt met zijn pen. ‘Ik ga even overleggen met een collega.’ Hij staat op. ‘Ik ben zo terug.’ Hij is nog niet weg of Sadie werpt me een minachtende blik toe. ‘Heb je je best wel gedaan? Hij gelooft je nooit! Ik dacht dat je me zou helpen.’ ‘Door in het wilde weg mensen van moord te beschuldigen?’ ‘Stuk onbenul,’ zegt ze geringschattend. ‘Je hebt toch geen namen genoemd? Dat hele verhaal was trouwens waardeloos. Vergif? Gesmiespel in het café?’ ‘Probeer zelf maar eens zomaar iets uit je mouw te schudden!’ schiet ik in de verdediging. ‘En daar gaat het niet om! Waar het om gaat, is…’ ‘Dat we mijn crematie moeten uitstellen.’ Opeens kijkt ze me van vlakbij aan, met grote, smekende ogen. ‘Het mag niet. Je mag het niet laten gebeuren. Nog niet.’ ‘Maar…’ Ze verdwijnt opeens en ik knipper verbaasd met mijn ogen. God, wat is dit irritant. Ik voel me net Alice in Wonderland. Ze kan elk moment met een flamingo onder haar arm weer opduiken en ‘haar hoofd eraf!’ schreeuwen. 41
Ik leun behoedzaam achterover op mijn stoel, bijna bang dat die ook zal verdwijnen, en knipper een paar keer met mijn ogen om het allemaal te verwerken, maar het is te onwezenlijk. Ik zit in een verhoorkamer een moord te verzinnen omdat ik me laat koeioneren door een niet-bestaand fantoommeisje. Ik heb niet eens geluncht, schiet me dan te binnen. Misschien is het gewoon hypoglykemie. Misschien ben ik diabeet en zijn dit de eerste symptomen. Mijn gedachten lijken zich in bochten te wringen. Niets slaat ergens op. Het heeft geen zin om te proberen erachter te komen wat er aan de hand is. Ik moet gewoon met de stroom meedrijven. ‘Ze gaan het onderzoeken!’ Sadie is terug, en ze praat zo rad dat ik haar amper kan volgen. ‘Ze denken dat je vermóédelijk wanen hebt, maar ze gaan het toch natrekken, voor het geval dat…’ ‘Echt waar?’ zeg ik ongelovig. ‘Die inspecteur heeft met een collega gepraat,’ vervolgt ze ademloos. ‘Ik ben achter ze aan gegaan. Hij liet zijn aantekeningen zien en zei: “Wat een malloot.”’ ‘Een malloot?’ herhaal ik verontwaardigd. Sadie gaat er niet op in. ‘Maar toen raakten ze aan de praat over een ander verpleeghuis waar een moord was gepleegd. Echt gruwelijk. En een andere politieman zei dat ze misschien toch even moesten bellen, voor de zekerheid, en die inspecteur was het met hem eens, dus we zitten goed.’ Goed? ‘Jij zit misschien goed, maar ik niet!’ De deur zwaait open en Sadie voegt er snel aan toe: ‘Vraag hoe het nu met de crematie gaat. Vraag het dan. Vraag het dan!’ ‘Dat is niet mijn probleem…’ begin ik, maar ik breek mijn zin af zodra ik zie dat inspecteur James zijn hoofd om de deur steekt. ‘Lara, ik ga een rechercheur vragen je verklaring op te nemen, en dan besluiten we hoe het verdergaat.’ ‘O. Eh… dank u wel.’ Ik ben me bewust van Sadies dwingende blik. ‘En hoe gaat het nu met…’ Ik aarzel even. ‘Hoe gaat het nu met het… lichaam?’ ‘Dat blijft voorlopig in het mortuarium. Als we besluiten een onderzoek in te stellen, blijft het daar tot we een proces-verbaal hebben ingediend bij de lijkschouwer, die tot onderzoek zal willen overgaan als de aanwijzingen geloofwaardig en samenhangend genoeg zijn.’ 42
Hij knikt kort naar me en loopt weg. Als de deur dicht is, zak ik onderuit. Opeens beef ik over mijn hele lijf. Ik heb een echte politieman iets wijsgemaakt over een moord. Het is het ergste wat ik ooit heb gedaan. Het is nog erger dan die keer op mijn achtste toen ik een half pak koekjes had opgegeten en de hele trommel liever in de tuin begroef, achter de rotspartij, dan het aan mam op te biechten, waarna ik moest aanzien hoe zij overal in de keuken naar de trommel zocht. ‘Besef je wel dat ik zojuist meineed heb gepleegd?’zeg ik tegen Sadie. ‘Besef je wel dat ze me kunnen arresteren?’ ‘Ze kunnen me arresteren?’ bauwt Sadie, die weer op de vensterbank zit, me honend na. ‘Ben je dan nog nooit gearresteerd?’ ‘Natuurlijk niet!’ Ik kijk haar met grote ogen aan. ‘Jij wel?’ ‘Zo vaak!’ zegt ze luchtig. ‘De eerste keer omdat ik op een avond in de dorpsfontein danste. Het was zó komisch,’ gniffelt ze. ‘We hadden nephandboeien bij ons, je weet wel, van een politiekostuum, en toen die politieman me uit het water sleurde, deed mijn vriendin Bunty hem haar handboeien om, voor de grap. Hij was des duivels!’ Ze lacht nu onbedaarlijk. God, wat is ze irritant. ‘Het zal best hilarisch geweest zijn…’ – ik werp haar een dreigende blik toe – ‘… maar ik persoonlijk heb er geen behoefte aan om de bak in te draaien en een gruwelijke ziekte op te lopen. Dank je feestelijk.’ ‘Nou, dan had je maar een beter verhaal moeten verzinnen.’ Ze wordt weer ernstig. ‘Ik heb nog nooit zo’n imbeciel gezien. Je was niet geloofwaardig en al helemaal niet samenhangend. Als je zo doorgaat, stellen ze niet eens een onderzoek in. Dan hebben we geen tijd meer.’ ‘Tijd waarvoor?’ ‘Om mijn ketting te zoeken, natuurlijk.’ Ik leg mijn hoofd met een plof op tafel. Ze geeft het ook nooit op, hè? ‘Hé,’ zeg ik uiteindelijk, en ik til mijn hoofd een centimeter op. ‘Waarom heb je die ketting zo dringend nodig? Waarom juist die ketting? Was het een cadeautje of zo?’ Ze antwoordt niet meteen, maar kijkt in de verte. Het enige wat beweegt, zijn haar voeten, die ritmisch heen en weer zwaaien. ‘Ik heb hem van mijn ouders gekregen toen ik eenentwintig werd,’ zegt ze ten slotte. ‘Ik voelde me goed als ik hem droeg.’ ‘Nou, fijn voor je,’ zeg ik, ‘maar…’ ‘Ik heb hem mijn hele leven gehad. Ik heb hem mijn hele leven gedragen.’ Ze klinkt opeens geagiteerd. ‘Wat ik verder ook kwijtraakte, 43
die ketting heb ik gehouden. Het is het belangrijkste wat ik ooit heb gehad. Ik móét hem hebben.’ Ze zit op de vensterbank, met haar gezicht gebogen zodat ik alleen het puntje van haar kin kan zien. Ze is zo dun en bleek als een verlepte bloem. Opeens breekt ze mijn hart, en net als ik ‘natuurlijk ga ik je ketting zoeken’ wil zeggen, gaapt ze uitgebreid, rekt haar spichtige armen boven haar hoofd en zegt: ‘Wat is dit saai. Konden we maar naar een nachtclub.’ Ik kijk haar woedend aan en voel geen greintje medeleven meer. Is dit mijn dank? ‘Als je je verveelt,’ zeg ik, ‘kunnen we je crematie wel afmaken als je wilt.’ Sadie slaat een hand voor haar mond en hapt naar lucht. ‘Dat meen je niet.’ ‘Misschien wel.’ Er wordt op de deur geklopt en een monter uitziende vrouw in een donkere blouse en een rok kijkt om de hoek. ‘Lara Lington?’ Een uur later heb ik mijn zogenaamde ‘verklaring’ afgelegd. Het was de meest traumatische ervaring van mijn leven. Wat een puinhoop. Eerst was ik de naam van het verpleeghuis vergeten. Toen raakte ik helemaal in de war met de tijdstippen en moest ik die politievrouw wijs zien te maken dat ik achthonderd meter had gelopen in vijf minuten. Uiteindelijk zei ik maar dat ik in training was om professioneel snelwandelaar te worden. Als ik er alleen maar aan denk, krimp ik al blozend in elkaar. Ze kan me absoluut niet hebben geloofd. Ik bedoel, zie ik eruit als een professioneel snelwandelaar? Toen zei ik dat ik voordat ik naar het café ging bij mijn vriendin Linda op bezoek was geweest. Ik heb niet eens een vriendin die Linda heet, ik wilde mijn echte vriendinnen gewoon niet noemen. Toen ze naar Linda’s achternaam vroeg, flapte ik er voordat ik het goed en wel besefte ‘Davies’ uit. Ik had het natuurlijk boven aan het formulier zien staan. Die vrouw heette rechercheur Davies. Nou ja, ik heb tenminste niet ‘Keyser Söze’ gezegd. Ik moet het die vrouw nageven dat ze geen krimp gaf. Ze zei ook niet of ze de zaak gingen onderzoeken. Ze bedankte me alleen beleefd en zocht het nummer van een taxibedrijf voor me op. 44
Nu moet ik waarschijnlijk naar de gevangenis. Super. Daar zat ik net op te wachten. Ik kijk kwaad naar Sadie, die languit op het bureau naar het plafond ligt te staren. Het hielp niet echt dat zij de hele tijd verbeteringen en adviezen in mijn oor toeterde, als ze geen herinneringen ophaalde aan die keer toen twee politiemensen Bunty en haar vergeefs probeerden aan te houden toen ze ‘met hun motorfietsen door de weilanden raceten’ maar ze niet konden inhalen, ‘kostelijk was het’. ‘Graag gedaan,’ zeg ik. ‘Nogmaals.’ ‘Dank je,’ zegt Sadie vrijblijvend. ‘Nou, goed dan.’ Ik pak mijn tas. ‘Ik ben hier weg.’ Sadie schiet overeind. ‘Je vergeet mijn ketting toch niet?’ ‘Ik betwijfel of ik die ooit nog zal vergeten.’ Ik wend de blik hemelwaarts. ‘Hoe hard ik het ook probeer.’ Opeens staat ze voor me, zodat ik niet meer bij de deur kan komen. ‘Jij bent de enige die me kan zien. Jij bent de enige die me kan helpen. Alsjeblieft?’ ‘Hoor eens, je kunt me niet zomaar opdragen je ketting te zoeken!’ roep ik vertwijfeld uit. ‘Ik weet er niets van, ik weet niet eens hoe het ding eruitziet…’ ‘Hij is gemaakt van glazen kralen en bergkristallen,’ zegt ze enthousiast. ‘Hij komt tot hier…’ Ze gebaart naar haar middel. ‘De sluiting is ingelegd met parelmoer…’ ‘Juist,’ kap ik haar af. ‘Nou, ik heb hem niet gezien. Als hij boven water komt, geef ik wel een seintje.’ Ik zwier langs haar heen, duw de deur naar de hal van het politiebureau open en pak mijn mobieltje. De hal is hel verlicht, met een groezelige linoleumvloer en een balie waaraan nu even niemand zit. Een politieman probeert twee rumoerig ruziënde, enorme kerels in bodywarmers te sussen en ik zoek een veilig heenkomen. Ik pak het briefje met het nummer van de taxi dat rechercheur Davies me heeft gegeven en toets het in. Ik zie dat ik een stuk of twintig voicemails heb, maar ik kijk er niet naar. Ze zullen wel van pap en mam zijn die zich zitten op te fokken… ‘Hé!’ roept een stem. Ik klap het toestel dicht en kijk op. ‘Lara? Ben jij het?’ Ik zie een vent met donkerblond haar in een polo en spijkerbroek naar me zwaaien. ‘Ik ben het! Mark Phillipson? Uit de eindexamenklas?’ 45
‘Mark!’ roep ik als ik hem opeens herken. ‘O, mijn god! Hoe is het met je?’ Het enige wat ik me van Mark kan herinneren, is dat hij basgitaar speelde in de schoolband. ‘Prima! Super.’ Hij loopt met een zorgelijk gezicht op me af. ‘Wat doe jij op het bureau? Is er iets?’ ‘Nee, hoor, niets aan de hand! Ik ben hier gewoon om… je weet wel.’ Ik wuif het weg. ‘Moordzaak.’ ‘Een moordzaak?’ Hij kijkt me verbluft aan. ‘Ja, maar het stelt niet zoveel voor. Ik bedoel, het stelt natuurlijk wel iets voor…’ verbeter ik mezelf snel als ik zijn gezicht zie. ‘Ik kan er beter niet te veel over zeggen… Maar goed, hoe is het met je?’ ‘Fantastisch! Ik ben getrouwd met Anna, weet je nog?’ Hij laat me een zilveren trouwring zien. ‘Ik probeer door te breken als kunstschilder. Dit doe ik erbij.’ ‘Zit je bij de politie?’ zeg ik ongelovig. Hij lacht. ‘Ik ben politietekenaar. Mensen beschrijven de boeven, ik teken ze, ik kan er de huur van betalen… Maar goed, hoe is het met jou, Lara? Ben je getrouwd? Met iemand?’ Ik kan hem alleen maar met een starre grijns op mijn gezicht aanstaren. ‘Ik heb een tijd een relatie gehad,’ zeg ik ten slotte, ‘maar het is niets geworden. Maar ik ben eroverheen. Ik zit zelfs goed in mijn vel.’ Ik heb zo hard in mijn plastic beker geknepen dat hij is gebarsten. Mark kijkt me lichtelijk verontrust aan. ‘Nou, tot ziens, Lara.’ Hij steekt een hand op. ‘Kun je zelf thuiskomen?’ ‘Ja, ik neem een taxi,’ zeg ik knikkend. ‘Bedankt. Leuk je te zien.’ ‘Laat hem niet gaan!’ Ik schrik me rot van Sadies stem in mijn oor. ‘Hij kan ons helpen!’ ‘Kop dicht en laat me met rust,’ zeg ik binnensmonds, en ik glimlach nog stralender naar Mark. ‘Tot ziens, Mark. Groetjes aan Anna.’ ‘Hij kan de ketting tekenen! Dan weet je wat je zoekt!’ Ze staat opeens vlak voor me. ‘Snel! Vraag het hem dan!’ ‘Nee!’ ‘Vraag het!’ Haar snerpende stem snijdt weer door mijn trommelvlies. ‘Vraag het, vraag het, vraag het…’ O, god, ik word gek van haar. ‘Mark,’ roep ik zo hard dat de twee kerels in bodywarmer hun ruzie 46
staken om me aan te gapen. ‘Ik wil je een kleine gunst vragen, als je even tijd hebt…’ ‘Oké.’ Mark haalt zijn schouders op. We halen thee uit een automaat en gaan in een zijkamertje aan een tafel zitten. Mark pakt papier en potloden. ‘Zo.’ Hij trekt zijn wenkbrauwen op. ‘Een ketting. Dat is nieuw voor me.’ ‘Ik heb hem een keer op een antiekmarkt gezien,’ improviseer ik, ‘en ik wil er graag zo een hebben, maar ik kan niet tekenen en nou dacht ik opeens dat jij misschien kon helpen…’ ‘Geen punt. Begin maar.’ Mark neemt een slokje thee en houdt zijn potlood boven het papier. Ik kijk naar Sadie. ‘Het is een kralenketting,’ zegt ze met opgestoken handen alsof ze hem bijna kan voelen. ‘Twee snoeren glazen kralen, vrijwel doorschijnend.’ ‘Het zijn twee snoeren kralen,’ zeg ik. ‘Vrijwel doorschijnend.’ ‘Hm-hm.’ Mark, die al aan het schetsen is, knikt. ‘Zo?’ ‘Meer ovaal,’ zegt Sadie, die over zijn schouder gluurt. ‘Langer. Met bergkristalletjes ertussen.’ ‘De kralen waren meer ovaal,’ zeg ik verontschuldigend. ‘Met bergkristalletjes ertussen.’ ‘Geen punt…’ Mark pakt zijn gum en maakt de kralen langer. ‘Zo beter?’ Ik kijk naar Sadie, die gefascineerd naar Mark kijkt. ‘En de libel,’ zegt ze zacht. ‘Vergeet de libel niet.’ Mark tekent, gumt en tekent nog vijf minuten door terwijl ik Sadies aanwijzingen doorgeef. Langzaam, stukje bij beetje, komt de ketting tot leven op het papier. ‘Dat is hem,’ zegt Sadie ten slotte. Ze kijkt met glanzende ogen naar de tekening. ‘Dat is mijn ketting!’ ‘Perfect.’ zeg ik tegen Mark. ‘Dat is hem.’ We kijken er even zwijgend naar. ‘Mooi,’ zegt Mark dan met een knikje. ‘Bijzonder. Hij doet me ergens aan denken.’ Hij kijkt even met gefronst voorhoofd naar de tekening en schudt dan zijn hoofd. ‘Nee. Ik ben het kwijt.’ Hij kijkt op zijn horloge. ‘Het spijt me, maar ik moet rennen…’ ‘Ja, goed,’ zeg ik snel. ‘Hartstikke bedankt.’ Als hij weg is, pak ik het papier en bekijk de ketting. Ik moet toe47
geven dat hij erg mooi is. Lange snoeren glazen kralen, flonkerende bergkristallen en een grote, rijkelijk bewerkte hanger in de vorm van een libel, bezet met nog meer bergkristallen. ‘Dus dit zoeken we.’ ‘Ja!’ Sadie kijkt geanimeerd op. ‘Precies! Waar beginnen we?’ ‘Dat meen je niet!’ Ik pak mijn jasje en sta op. ‘Ik ga nu niets zoeken. Ik ga naar huis, lekker een wijntje drinken. En dan ga ik kip korma met naan eten.’ Ik zie haar verwonderde gezicht. ‘Nieuwerwets modern eten,’ leg ik uit. ‘En dan ga ik naar bed.’ ‘En ik dan?’ vraagt Sadie, die er opeens mismoedig uitziet. ‘Weet ik veel!’ Ik loop de hal in. Buiten laadt een taxi een echtpaar op leeftijd uit, en ik ren erheen. ‘Taxi? Kunt u me naar Kilburn brengen?’ Als ik in de taxi zit, leg ik de tekening op mijn schoot, kijk naar de ketting en probeer me voor te stellen hoe hij er in het echt uitziet. Sadie zei dat de kralen van een soort lichtgeel, iriserend glas waren. De bergkristallen flonkeren zelfs op de tekening. In het echt moet het een ongelooflijke ketting zijn. En hij moet ook heel wat waard zijn. Heel even voel ik me opgewonden bij het idee dat ik hem echt zou kunnen vinden, maar dan kom ik weer terug tot de werkelijkheid. Ik bedoel, het ding bestaat waarschijnlijk niet eens. En anders zou de kans dat ik zomaar een ketting vond die van een dood oud dametje is geweest dat hem vermoedelijk jaren geleden al is kwijtgeraakt of kapot heeft gemaakt, zo ongeveer… één op drie miljoen zijn. Nee, één op drie miljard. Ik vouw het papier op, stop het in mijn tas en zak onderuit. Ik weet niet waar Sadie is en ik hoef het niet te weten. Ik doe mijn ogen dicht, neem geen notitie van het aanhoudende trillen van mijn mobieltje en sukkel in slaap. Wat een dag.
48
4
De volgende dag heb ik alleen nog de tekening van de ketting. Sadie is weg en het voelt allemaal als een droom. Om halfnegen ’s ochtends zit ik aan mijn bureau koffie te drinken en naar de tekening te kijken. Wat bezielde me gisteren in godsnaam? Ik moet bezweken zijn onder de spanning. De ketting, het meisje, de snerpende stem… Het is duidelijk allemaal een hersenspinsel geweest. Voor het eerst kan ik me een beetje in mijn ouders verplaatsen. Ik maak me óók zorgen om mij. ‘Ha!’ Er klinkt een plof als Kate, onze assistente, de deur openzwaait en er een stapel dossiers omvalt die ik daar had neergelegd toen ik de melk uit de koelkast ging pakken. We hebben niet het grootste kantoor van de wereld. ‘En, hoe was de uitvaart?’ Kate reikt over het kopieerapparaat om haar jas aan de kapstok te hangen. Gelukkig is ze lenig. ‘Niet zo leuk. Ik ben zelfs op het politiebureau beland. Ik heb een bizarre zenuwinzinking gehad.’ ‘God!’ Kate kijkt me ontzet aan. ‘Gaat het weer?’ ‘Ja, hoor. Ik bedoel, ik denk het wel…’ Ik moet me vermannen. Ik vouw snel de tekening op, stop hem in mijn tas en trek de rits dicht. ‘Eigenlijk wist ik wel dat er iets aan de hand was.’ Kate zwijgt even terwijl ze haar blonde haar door een elastiekje haalt. ‘Je vader belde gisteren om te vragen of je de laatste tijd erg gestrest was.’ Ik kijk geschrokken op. ‘Je hebt hem toch niet verteld dat Natalie weg is?’ ‘Nee, natuurlijk niet!’ Kate is goed gedrild als het erom gaat wat ze tegen mijn ouders mag zeggen, namelijk niets. ‘Maar goed,’ zeg ik iets kwieker. ‘Het geeft niet. Ik voel me weer goed. Hebben er nog mensen gebeld?’ ‘Ja.’ Kate reikt superefficiënt naar haar notitieboekje. ‘Shireen heeft achter elkaar door gebeld. Ze zal het vandaag nog eens proberen.’ 49
‘Wat goed!’ Shireen is het enige goede nieuws dat L&N Executive Recruitment te melden heeft. We hebben haar onlangs geplaatst als operationeel manager bij Macrosant, een softwarebedrijf. Ze gaat volgende week beginnen. Waarschijnlijk wil ze ons gewoon bedanken. ‘Verder nog iets?’ zeg ik. Op hetzelfde moment gaat de telefoon. Kate kijkt op het schermpje en zet grote ogen op. ‘Ja, nog iets,’ zegt ze gejaagd. ‘Janet van Leonidas Sports heeft gebeld. Ze wilde horen hoe ver we waren. Ze zou klokke negen bellen, zei ze. Dat zal haar zijn.’ Ze ziet mijn panische blik. Zal ik opnemen?’ Nee, ik wil me onder het bureau verstoppen. ‘Eh, ja, doe dat maar.’ De zenuwen borrelen in mijn maag. Leonidas Sports is onze grootste cliënt. Het is een gigantische bedrijf in sportartikelen met winkels in het hele Verenigd Koninkrijk, en wij hebben beloofd een marketingmanager voor ze te vinden. Laat ik het anders zeggen. Nátalie heeft beloofd een marketingmanager voor ze te vinden. ‘Ik verbind u even door,’ zegt Kate met haar mooiste assistentenstem, en een moment later rinkelt de telefoon op mijn bureau. Ik kijk radeloos naar Kate en neem op. ‘Janet!’ roep ik zo zelfverzekerd al ik kan. ‘Fijn je te horen. Ik wilde je net bellen.’ ‘Dag Lara,’ zegt Janet Grady’s vertrouwde, hese stem. ‘Ik wilde even horen hoe het gaat. Ik hoopte Natalie aan de lijn te krijgen.’ Ik heb Janet Grady nooit in het echt gezien, maar in mijn hoofd is ze een meter negentig en heeft ze een snor. De eerste keer dat ik haar sprak, vertelde ze me dat het team van Leonidas Sports bestond uit ‘agressieve denkers’ die het ‘keihard speelden’ en een ‘ijzeren greep’ op de markt hadden. Het joeg me de stuipen op het lijf. ‘O, goh!’ Ik wikkel het telefoonsnoer om mijn vingers. ‘Tja, jammer genoeg is Natalie nog steeds, eh… ziekjes.’ Dat zeg ik al sinds duidelijk werd dat Natalie niet terug zou komen uit Goa. Gelukkig hoef je maar ‘ze is in India geweest’ te zeggen of iedereen barst zonder nog iets te vragen los met zijn eigen ‘mijn vreselijke vakantieziekte’-verhaal. ‘Maar we schieten lekker op,’ vervolg ik. ‘Echt heel goed. We zijn de longlist aan het doornemen en er ligt al een map met bijzonder sterke 50
kandidaten op mijn bureau. Het wordt een shortlist van topklasse, kan ik je verzekeren. Allemaal agressieve denkers.’ ‘Heb je al namen voor me?’ ‘Nog niet!’ Mijn stem slaat over van paniek. ‘Die krijg je nog wel, maar je zult diep onder de indruk zijn!’ ‘Oké, Lara.’ Janet is zo’n vrouw die haar tijd nooit verspilt aan gebabbel. ‘Als je er maar aan werkt. Groetjes aan Natalie. Tot ziens.’ Ik hang op en kijk met bonzend hart naar Kate. ‘Weet jij wat voor mogelijke kandidaten we voor Leonidas Sports hebben?’ ‘Die vent met een gat van drie jaar in zijn cv,’ zegt Kate. ‘En die griezel met roos. En… de kleptomane.’ Ik wacht op de rest. Kate schokschoudert verontschuldigend. ‘Is dat alles?’ ‘Paul Richardson heeft zich gisteren teruggetrokken,’ zegt ze nerveus. ‘Hij heeft een functie bij een Amerikaans bedrijf aangeboden gekregen. Hier is de lijst.’ Ze geeft me een vel papier en ik kijk volkomen wanhopig naar de drie namen. Het zijn allemaal kneuzen. We kunnen die lijst gewoon niet opsturen. God, wat is headhunten moeilijk. Ik had er geen idee van. Voordat we ons bedrijfje begonnen, klonk het altijd zo spannend als Natalie erover vertelde. Ze had het over de opwinding van de jacht, ‘strategisch werven’, ‘naar een hoger plan tillen’ en ‘het schouderklopje’. We gingen om de paar weken samen wat drinken en ze had altijd zulke verbijsterende verhalen over haar werk dat ik wel jaloers moest zijn. Reclameteksten schrijven voor de website van een autofabrikant leek oersaai vergeleken bij wat zij deed, en er gingen geruchten over massaontslagen, dus toen Natalie voorstelde samen iets te beginnen, greep ik die kans met beide handen aan. Eerlijk gezegd heb ik altijd een beetje tegen Natalie opgekeken. Ze is altijd zo glamoureus en zelfverzekerd. Op school was zij al degene die de nieuwste uitdrukkingen kende en ons cafés binnen kon smoezen, en toen we net begonnen waren, liep het allemaal op rolletjes. Ze haalde grote klanten voor ons binnen en was altijd op pad om te netwerken. Ik schreef voor onze website en zij zou me zogenaamd de fijne kneepjes van het vak bijbrengen. Het ging allemaal de goede kant op, tot ze verdween en ik besefte dat ik eigenlijk nog niet één kneepje had geleerd. Natalie is helemaal voor ondernemersmantra’s, en ze hangen overal rond haar bureau op Post-its. In mijn pogingen om te doorgronden 51
wat ik zou moeten doen, drentel ik er telkens heen om ze te bestuderen alsof het de runen van een eeuwenoude religie zijn. Ik geef een voorbeeld. Op haar computer hangt ‘Het beste talent is al op de markt’. Die snap ik wel: het is niet de bedoeling dat je de cv’s doorneemt van alle bankiers die de afgelopen week de laan uit zijn gestuurd en probeert ze als marketingmanagers aan te prijzen. Het is de bedoeling dat je bestáánde marketingmanagers binnenhaalt. Maar hoe dan? Stel dat ze je niet eens te woord willen staan? Nu ik dit een aantal weken in mijn eentje heb gedaan, heb ik zelf ook een paar mantra’s bedacht, zoals: ‘Het grootste talent neemt niet zelf de telefoon op’, ‘Het grootste talent belt niet terug, zelfs niet als je het drie keer aan zijn secretaresse hebt gevraagd’, ‘Het grootste talent wil niet overstappen naar de sportbranche’ en ‘Wanneer je de vijftig procent personeelskorting op tennisrackets ter sprake brengt, lacht het grootste talent je in je gezicht uit’. Ik pak de oorspronkelijke, verfrommelde longlist vol koffievlekken voor de zoveelste keer en neem hem somber door. Namen springen als glanzende zuurtjes van het vel. Allemaal talenten met een baan. De marketingmanager van Woodhouse Retail. Het Europese hoofd marketing van Dartmouth Plastics. Ze kunnen toch niet allemaal tevreden zijn met hun baan? Er moet iemand tussen zitten die dolgraag bij Leonidas Sports zou willen werken, maar ik heb ze allemaal al benaderd en het heeft niets opgeleverd. Ik kijk op en zie Kate, die haar ene voet om haar andere enkel heeft geslagen, gespannen naar me kijken. ‘We hebben exact drie weken om een agressief denkende, hard spelende marketingmanager voor Leonidas Sports te vinden.’ Ik doe wanhopige pogingen om positief te blijven denken. Natalie heeft deze deal binnengehaald. Natalie zou alle sterkandidaten inpalmen. Natalie weet hoe dat moet. Ik niet. Enfin. Het heeft geen zin om daar nu bij stil te staan. ‘Oké.’ Ik sla met mijn vuist op het bureau. ‘Ik ga een paar mensen bellen.’ ‘Ik zal verse koffie voor je zetten.’ Kate komt in het geweer. ‘Desnoods blijven we hier de hele nacht.’ Ik ben dol op Kate. Ze gedraagt zich alsof ze in een film speelt over een multinational die flink aan de weg timmert, niet over twee mensen in een kantoortje van drie vierkante meter met schimmelige vloerbedekking. 52
‘Salaris, salaris, salaris,’ zegt ze terwijl ze gaat zitten. ‘Wie niet durft te vragen, wordt overgeslagen,’ kaats ik terug. Kate leest Natalies mantra’s ook, en nu blijven we ze maar naar elkaar citeren. Het probleem is dat ze je niet echt duidelijk maken hoe je dit werk moet doen. Wat ik zoek, is een mantra die uitlegt wat je moet zeggen op de vraag: ‘Waar gaat het over?’ Ik rol mijn stoel naar Natalies bureau om alles te pakken wat we over Leonidas Sports hebben. De hangmap is van zijn haakjes gevallen, dus raap ik alles binnensmonds vloekend bij elkaar en til het uit de la. Dan valt mijn oog plotseling op een oude Post-it die op de een of andere manier aan mijn hand is blijven plakken. Ik heb hem nog nooit gezien. ‘James Yates, mobiel’, staat er in paarse viltstiftletters. En dan een nummer. Het mobiele nummer van James Yates. Ongelooflijk! Dat is de marketingmanager van Feltons Breweries! Hij staat op de longlist! Hij zou perfect zijn! Als ik zijn kantoor belde, kreeg ik altijd te horen dat hij ‘in het buitenland’ zat, maar waar hij ook is, hij zal zijn mobieltje toch zeker wel bij zich hebben? Bevend van opwinding rol ik terug naar mijn eigen bureau en bel het nummer. ‘Met James Yates.’ Er zit ruis op de lijn, maar ik kan hem verstaan. ‘Hallo,’ zeg ik zo zelfverzekerd mogelijk. ‘Je spreekt met Lara Lington. Kun je vrijuit spreken?’ Dat hoorde ik Natalie ook altijd vragen. ‘Met wie spreek ik?’ Hij klinkt achterdochtig. ‘Van Lingtons, zeg je?’ Ik slaak een ingehouden zucht. ‘Nee, ik ben van L&N Executive Recruitment en ik bel om te vragen of je interesse hebt in een nieuwe functie, als marketingmanager bij een dynamische, groeiende detailhandelsketen. Het is een spannende kans, dus als je erover wilt praten, misschien tijdens een discrete lunch in een restaurant van je eigen keuze…’ Als ik nu geen ademhaal, stik ik, dus breek ik mijn zin even af om naar lucht te happen. ‘L&N?’ zegt hij argwanend. ‘Nooit van gehoord.’ ‘We zijn een betrekkelijk nieuw bedrijf, Natalie Masser en ik…’ ‘Geen interesse,’ kapt hij me af. ‘Het is een schitterende kans,’ zeg ik snel. ‘Je kunt je horizon verbreden, er ligt een hele markt open in Europa…’ ‘Sorry. Goedemorgen.’ ‘En tien procent korting op sportartikelen!’ kwaak ik wanhopig naar de ingesprektoon. 53
Hij heeft opgehangen. Hij heeft me niet eens een kans gegeven. ‘Wat zei hij?’ Kate komt naar me toe, haar handen hoopvol om een kop koffie geklemd. ‘Hij heeft opgehangen.’ Ik zak onderuit in mijn stoel en Kate zet de koffie neer. ‘We vinden nooit een geschikt iemand.’ ‘O, jawel,’ zegt Kate. Op hetzelfde moment gaat de telefoon. ‘Misschien is dit een briljante manager die snakt naar een nieuwe baan…’ Ze haast zich naar haar bureau, neemt op en zegt met haar mooiste assistentenstem: ‘L&N Executive Recruitment… O, Shireen! Wat leuk dat je belt! Ik geef je Lara.’ Ze kijkt me stralend aan en ik grinnik terug. Die ene triomf hebben we tenminste nog. Strikt genomen zal het Natalies triomf wel zijn, want zij heeft Shireen geplaatst, maar ik heb alles wat er daarna komt afgehandeld. Trouwens, het is een triomf van het hele bedrijf. ‘Ha, Shireen!’ zeg ik opgewekt. ‘Helemaal klaar voor je nieuwe baan? Ik weet zeker dat het een fantastische functie voor je is…’ ‘Lara,’ valt Shireen me gespannen in de rede, ‘er is een probleem.’ Ik voel een zakker in mijn maag. Nee. Nee, Alsjeblieft, geen problemen. ‘Een probleem?’ Ik dwing mezelf relaxt te klinken. ‘Wat voor probleem?’ ‘Mijn hond.’ ‘Je hond?’ ‘Ik was van plan Flash elke dag mee te nemen naar mijn werk, maar nu heb ik personeelszaken net gebeld over zijn mand, en ze zeiden dat het niet kon. Het was niet hun beleid huisdieren op de werkplek toe te staan. Dat geloof je toch niet?’ Het is duidelijk dat ze verwacht dat ik me er net zo kwaad over maak als zij. Ik kijk verbijsterd naar de telefoon. Hoe is die hond zo opeens in beeld gekomen? ‘Lara? Ben je er nog?’ ‘Ja.’ Ik kom weer bij zinnen. ‘Shireen, luister. Je bent vast heel dol op Flash, maar het is niet gebruikelijk om honden mee te nemen naar je werk…’ ‘Wel waar!’ onderbreekt ze me. ‘Er is nog een hond op het kantoor. Elke keer als ik er was, hoorde ik hem blaffen. Daarom ging ik ervan uit dat het prima zou zijn! Anders had ik die baan nooit genomen! Dit is discriminatie.’ 54
‘Het is vast geen discriminatie,’ zeg ik snel. ‘Ik zal ze meteen bellen.’ Ik sluit het gesprek af en bel meteen de afdeling personeelszaken van Macrosant. ‘Hallo, Jean? Met Lara Lington van L&N Executive Recruitment. Ik wilde even een kleinigheidje ophelderen. Heeft Shireen Moore toestemming om haar hond mee te nemen naar haar werk?’ ‘Het hele gebouw hanteert een verboden-voor-hondenbeleid,’ zegt Jean vriendelijk. ‘Het spijt me, Lara. Het is een verzekeringskwestie.’ ‘Maar natuurlijk. Absoluut. Ik snap het.’ Ik zwijg even. ‘Maar weet je, Shireen denkt dat ze een andere hond in het gebouw heeft gehoord. Een paar keer.’ ‘Ze vergist zich,’ zegt Jean na een net iets te lange stilte. ‘Er zijn hier geen honden.’ ‘Helemaal niet? Nog geen puppy?’ Haar aarzeling heeft mijn wantrouwen gewekt. ‘Nog geen puppy.’ Jean heeft haar souplesse terug. ‘Zoals ik al zei, het hele gebouw is verboden voor honden.’ ‘En jullie kunnen geen uitzondering maken voor Shireen?’ ‘Helaas niet,’ zegt ze beleefd, maar onverbiddelijk. ‘Nou, bedankt voor je tijd.’ Ik hang op en tik een paar seconden zwijgend met mijn potlood op mijn schrijfblok. Er is iets niet pluis. Ik wil wedden dat ze daar een hond hebben, maar wat kan ik eraan doen? Ik kan Jean niet bepaald terugbellen om te zeggen dat ik haar niet geloof. Ik zucht en bel Shireen nog een keer. ‘Ben jij het, Lara?’ Ze heeft meteen opgenomen, alsof ze bij de telefoon heeft zitten wachten, wat waarschijnlijk ook zo is. Ze is heel slim, Shireen, en heel gestrest. Ik zie voor me hoe ze nu die eindeloze vierkantjes door elkaar heen tekent, zoals ze altijd dwangmatig doet. Waarschijnlijk moet ze wel een hond hebben, gewoon om niet gek te worden. ‘Ja, met mij. Ik heb Jean gebeld en ze zegt dat er echt niemand een hond meebrengt naar het gebouw. Het is een verzekeringskwestie, zegt ze.’ Shireen laat het even bezinken. ‘Ze liegt,’ zegt ze dan. ‘Er is daar wél een hond.’ ‘Shireen…’ Ik zou het liefst met mijn kop op het bureau beuken. ‘Had je niet eerder over die hond kunnen beginnen? Tijdens de sollicitatiegesprekken misschien?’ ‘Ik ging ervan uit dat het goed was!’ zegt ze afwerend. ‘Ik hoorde 55
die andere hond blaffen! Je merkt het als er ergens een hond is. Nou, ik werk niet zonder Flash. Het spijt me, Lara, maar ik moet voor die baan bedanken.’ ‘Néé!’ roep ik uit voordat ik me kan beheersen. ‘Ik bedoel… neem nou geen overhaaste beslissingen, Shireen! Ik los het op, dat beloof ik. Ik bel je binnenkort.’ Zwaar ademend hang ik op en sla mijn handen voor mijn gezicht. ‘Shit!’ ‘Wat nu?’ vraagt Kate zorgelijk. Ze heeft alles kennelijk gevolgd. ‘Ik weet het niet,’ beken ik. ‘Wat zou Natalie doen?’ Onwillekeurig kijken we allebei naar Natalies glimmende, lege bureau. Opeens zie ik Natalie daar zitten: ze tikt met haar gelakte nagels op het blad en voert met stemverheffing een explosief gesprek. Sinds ze weg is, is het geluidsvolume in dit kantoor met een procent of tachtig gedaald. ‘Ze zou misschien tegen Shireen zeggen dat ze die baan moest nemen en dreigen haar voor de rechter te slepen als ze het niet deed,’ zegt Kate uiteindelijk. ‘Ze zou in elk geval tegen Shireen zeggen dat ze normaal moest doen.’ Ik knik instemmend. ‘Ze zou haar een onprofessionele kneus noemen.’ Ik heb Natalie eens iemand aan flarden horen scheuren die zich had bedacht en toch maar in Dubai ging werken. Het was niet prettig. Als ik heel diep in mijn hart kijk, en dat wil ik liever niet aan iemand bekennen, is dat nu ik weet hoe Natalie denkt en hoe ze zakendoet… het me eigenlijk niet meer zo aanspreekt. Wat mij aantrok aan deze baan, was het werken met mensen; levens veranderen. Als Natalie me vroeger haar verhalen vertelde over het zoeken van talent, vond ik het verhaal achter de deal altijd minstens zo boeiend als de deal zelf. Mensen op weg helpen met hun carrière leek me veel bevredigender dan auto’s verkopen, maar dat menselijke aspect lijkt niet zo hoog op onze prioriteitenlijst te staan. Ik bedoel, goed dan. Ik weet dat ik een groentje ben, en misschien ben ik iets te idealistisch, zoals pap altijd zegt, maar je baan is toch zeker een van de belangrijkste dingen van je leven? Die moet bij je passen. Je salaris is niet alles. Precies. Daarom is Natalie de geslaagde headhunter met bergen opdrachten op haar naam, en ik niet. En we moeten nu commissies verdienen. ‘Het komt er dus op neer dat ik Shireen moet terugbellen en haar 56
de mantel moet uitvegen,’ zeg ik onwillig. Het blijft stil. Kate kijkt net zo gekweld als ik me voel. ‘Weet je, Lara,’ zegt ze dan aarzelend, ‘jij bent Natalie niet. Ze is weg, dus nu ben jij de baas. Je moet het dus op jouw manier doen.’ ‘Ja!’ Ik word overspoeld door opluchting. ‘Dat klopt. Ik ben de baas. Dus wat ik zeg, is… dat ik er eerst nog even over na wil denken.’ Ik probeer eruit te zien alsof ik een knoop heb doorgehakt in plaats van een smoes te verzinnen, schuif de telefoon opzij en pak de post. Een rekening voor postpapier. Een aanbod om al mijn personeel naar Aspen te sturen om de teamgeest te bevorderen. En helemaal onder op de stapel ligt Business People, een soort sterrenblad voor ondernemers. Ik sla het open en blader erin op zoek naar de ideale marketingmanager voor Leonidas Sports. Business People is verplichte kost voor headhunters. In feite is het een eindeloze opeenvolging van fotoreportages over superverzorgde carrièremakers met enorme kantoorkamers met ruimte genoeg om hun jas op te hangen. God, wat is het deprimerend. Terwijl ik van de ene hoogvlieger naar de andere blader, word ik steeds somberder. Wat mankeert me toch? Ik spreek maar één taal. Ze hebben me nooit gevraagd een internationale commissie voor te zitten. Ik heb geen werkgarderobe die bestaat uit broekpakken van Dolce & Gabbana met eigenzinnige bloesjes van Paul Smith. Ik sla het blad mistroostig dicht, zak onderuit en staar naar het groezelige plafond. Hoe doen ze het allemaal? Mijn oom Bill. Iedereen in dat tijdschrift. Ze besluiten een bedrijf op te zetten en het is meteen een succes, en het ziet er zo makkelijk uit… ‘Ja, ja…’ Opeens dringt het tot me door dat Kate naar me seint. Ik kijk op en zie dat ze rood van opwinding een telefoongesprek voert. ‘Lara heeft vast wel een plekje voor u, als u even wilt wachten…’ Ze drukt de wachttoets in en kwaakt: ‘Het is Clive Hoxton!’ Ze ziet mijn verwondering en vervolgt: ‘Die had gezegd dat hij niet geïnteresseerd was in Leonidas? Die rugbyjongen? Nou, misschien wil hij toch! Hij zei dat hij er tijdens een lunch over wilde praten!’ ‘O, mijn god! Die!’ Ik fleur weer op. Clive Hoxton is de marketingmanager van Arberry Stores en hij heeft rugby gespeeld voor Doncaster. Hij kon niet geschikter zijn voor de functie bij Leonidas Sports, maar toen ik hem benaderde, zei hij dat hij goed zat waar hij zat. Ongelooflijk dat hij toch heeft gebeld! 57
‘Speel het koel!’ fluister ik gespannen. ‘Doe alsof ik het heel druk heb met gesprekken met andere kandidaten.’ Kate knikt verwoed. ‘Eens even zien…’ zegt ze in de telefoon. ‘Lara zit vandaag erg vol, maar ik zal mijn best doen… Ha! Is dat even boffen! Ze heeft toch nog een gaatje! Noemt u maar een restaurant.’ Ze grijnst breed naar me en ik stomp met mijn vuist in de lucht. Clive Hoxton staat op de A-lijst! Hij is een agressieve denker én hij speelt het keihard! Hij maakt de griezel en de kleptomane weer helemaal goed. Als we hem krijgen, laat ik de kleptomane zelfs vallen, besluit ik. En als de griezel een beetje meevalt, als we hem van die roos af kunnen helpen… ‘Geregeld!’ Kate hangt op. ‘Je gaat vanmiddag om een uur lunchen.’ ‘Uitstekend! Waar?’ ‘Tja, dat is het enige…’ Kate aarzelt. ‘Ik heb hem een restaurant laten noemen, en hij zei…’ Ze maakt haar zin niet af. ‘Nou?’ Mijn hart bonst geagiteerd. ‘Niet Gordon Ramsay. Niet die dure tent in het Claridge’s.’ Kate trekt een grimas. ‘Nog erger. Lyle Place.’ Mijn maag trekt samen. ‘Dat meen je niet.’ Toen Lyle Place een paar jaar geleden openging, werd het meteen ‘het duurste restaurant van Europa’ gedoopt. Het heeft een gigantisch aquarium met kreeften en een fontein en het krioelt er van de sterren. Ik ben er uiteraard nog nooit geweest. Ik heb er alleen over gelezen in de Evening Standard. We hadden hem nooit, maar dan ook nooit zelf een restaurant mogen laten kiezen. Ik had zelf iets moeten noemen. Dan had ik Pasta Pot gekozen, hier om de hoek, waar de lunch compleet met een glas wijn een vaste prijs van £ 12,95 heeft. Ik moet er niet eens aan dénken wat een lunch voor twee bij Lyle Place gaat kosten. Dan schiet me iets te binnen. ‘We komen er vast niet in!’ zeg ik opgelucht. ‘Het is er veel te druk.’ ‘Hij zei dat hij wel een tafel kon krijgen. Hij kent er een paar mensen. Hij reserveert op jouw naam.’ ‘Godver.’ Kate bijt nerveus op haar duimnagel. ‘Hoeveel zit er nog in de representatiepot?’ ‘Nog ongeveer een half pond,’ zeg ik radeloos. ‘We zijn blut. Ik zal mijn eigen creditcard moeten gebruiken.’ 58
‘Nou, het is het waard,’ zegt Kate resoluut. ‘Het is een investering. Je moet overkomen als een belangrijk, invloedrijk iemand. Als mensen je bij Lyle Place zien eten, denken ze: wauw, die Lara Lington zal wel succes hebben, als ze het zich kan veroorloven daar met haar cliënten te lunchen! ‘Maar ik kán het me niet veroorloven!’ jammer ik. ‘Kunnen we hem niet opbellen om er een kop koffie van te maken?’ Terwijl ik het zeg, weet ik al hoe zwak het zou overkomen. Als hij een lunch wil, moet ik hem een lunch aanbieden. Als hij naar Lyle Place wil, moet ik met hem naar Lyle Place. ‘Misschien is het niet zo duur als we denken,’ zegt Kate hoopvol. ‘Ik bedoel, de kranten staan bol van de berichten over de economische crisis, toch? Misschien hebben ze de prijzen verlaagd, of hebben ze een speciale aanbieding.’ ‘Wie weet.’ Ik krijg een ingeving. ‘En misschien eet hij niet zoveel,’ voeg ik eraan toe. ‘Ik bedoel, hij is sportief. Dan is hij vast geen grote eter.’ ‘Natuurlijk niet!’ valt Kate me bij. ‘Hij neemt iets als een hapje sashimi met een glas water en dan gaat hij er weer vandoor. En hij drinkt in elk geval niet. Geen mens drinkt nog bij de lunch.’ Ik zie het nu al zonniger in. Kate heeft gelijk. Geen mens drinkt nog tijdens een zakenlunch, en we kunnen het bij twee gangen houden. Of zelfs eentje. Een voorgerechtje en dan een lekkere kop koffie, daar is toch niets mis mee? En trouwens, wat we ook nemen, zó duur kan het toch niet zijn? O, mijn god! Ik geloof dat ik flauwval. Alleen kan dat niet, want Clive Hoxton heeft me net gevraagd of ik hem nog eens wil vertellen wat de functie precies inhoudt. Ik zit op aan transparante stoel aan een tafel met wit linnen. Als ik naar rechts kijk, kan ik het fameuze, enorme aquarium zien, waarin allerlei schaaldieren over rotspartijtjes scharrelen. Af en toe wordt er een in een netje geschept door een man op een ladder. Links van me staat een kooi vol tropische vogels. Het getjilp vermengt zich met het achtergrondgeklater van de fontein midden in de zaal. ‘Tja,’ zeg ik met verstikte stem. ‘Zoals je weet, heeft Leonidas Sports onlangs een Hollandse keten overgenomen…’ Ik praat op de automatische piloot. Mijn ogen flitsen over het op 59
plexiglas gedrukte menu. Telkens als mijn oog op een prijs valt, word ik weer door afgrijzen overmand. Zalmceviche in origamistijl, £ 34,— Dat is een voorgerecht. Een vóórgerecht. Een half dozijn oesters, £ 46,— Er is geen speciale aanbieding. Niets duidt op een economische crisis. Overal om me heen zitten gasten vrolijk te eten en te drinken alsof het de gewoonste zaak van de wereld is. Bluffen ze allemaal? Krimpen ze allemaal inwendig in elkaar? Als ik op een stoel ging staat en riep: ‘Dit is te duur! Ik pik het niet meer!’, zou iedereen dan en masse weglopen? ‘Het bestuur zoekt natuurlijk een nieuwe marketingmanager om die uitbreiding te begeleiden…’ Ik kakel maar wat. Ik zit moed te verzamelen om naar de hoofdgerechten te kijken. Eendfilet met drie soorten sinaasappelgelei, £ 59,— Mijn maag verkrampt weer. Ik blijf maar hoofdrekenen, en als ik bij de driehonderd pond ben, word ik een beetje misselijk. ‘Mineraalwater?’ De ober verschijnt aan onze tafel en biedt ons allebei een blauwig vierkant van plexiglas aan. ‘Dit is onze waterkaart,’ verklaart hij. ‘Als u mousserend water wilt, zult u de Chetwyn Glen wel vermakelijk vinden. Die is gefilterd door vulkanisch gesteente en heeft een subtiel alkalinetje.’ ‘Juist.’ Ik dwing mezelf intelligent te knikken. De ober kijkt me aan zonder een spier te vertrekken. Als hij terug is in de keuken, moet hij toch tegen de muur zakken en proestend van het lachen uitroepen: ‘Ze heeft vijftien pond neergeteld! Voor een glas water!’ ‘Geeft u mij maar Pellegrino,’ zegt Clive schouderophalend. Hij is een grijzende veertiger met uitpuilende ogen en een snor, en zolang we hier zitten heeft hij nog niet één keer geglimlacht. ‘Tweemaal Pellegrino dan maar?’ zegt de ober. Néé! Geen twéé flessen veel te duur water. ‘En, Clive, wat wil je eten?’ vraag ik met een glimlach. ‘Als je haast hebt, kunnen we het voorgerecht overslaan…’ ‘Ik heb geen haast.’ Clive kijkt me wantrouwig aan. ‘Jij?’ ‘Natuurlijk niet!’ krabbel ik snel terug. ‘Absoluut niet!’ Ik maak een gul, wuivend gebaar. ‘Neem wat je wilt.’ Niet de oesters, alsjeblieft niet de oesters, ik smeek je, niet de oesters… ‘Om te beginnen oesters,’ zegt hij peinzend. ‘Daarna word ik heen en 60
weer geslingerd tussen de kreeft en de risotto met eekhoorntjesbrood.’ Ik werp een discrete blik op het menu. De kreeft kost negentig pond; de risotto maar vijfenveertig. ‘Ja, moeilijk,’ zeg ik zo achteloos als ik kan. ‘Weet je, ik ben dol op risotto.’ In de stilte die valt, kijkt Clive weer met gefronst voorhoofd naar het menu. ‘Ik ben gek op de Italiaanse keuken!’ laat ik me met een relaxt lachje ontvallen. ‘En het eekhoorntjesbrood is vast zalig, maar jij mag het zeggen, Clive!’ ‘Als u niet kunt kiezen,’ zegt de ober gedienstig, ‘kan ik u de kreeft en een kleine portie risotto brengen.’ Wát kan hij? Wát kan hij doen? Wie heeft hem trouwens iets gevraagd? ‘Wat een goed idee!’ zeg ik een octaaf hoger dan de bedoeling was. ‘Twee hoofdgerechten! Waarom niet?’ Ik voel de sardonische blik van de ober en weet dat hij mijn gedachten kan lezen. Hij weet dat ik blut ben. ‘En voor mevrouw?’ ‘Ja. Absoluut.’ Ik laat peinzend mijn vinger langs de gerechten strijken. ‘Weet u… ik heb al een machtig werkontbijt achter de kiezen. Geeft u mij maar alleen een caesarsalade, geen voorgerecht.’ ‘Eén caesarsalade, geen voorgerecht.’ De ober knikt onaangedaan. ‘En wil jij het bij water houden, Clive?’ Ik probeer uit alle macht mijn hoop te verdoezelen. ‘Of wijn…’ Als ik alleen maar aan de wijnkaart denk, lopen de rillingen me al over de rug. ‘Ik wil de kaart wel zien.’ Clives ogen lichten op. ‘En misschien een glas champagne van een goed jaar om te beginnen?’ oppert de ober met een onpersoonlijke glimlach. Hij kon niet gewoon champagne aanbevelen, nee, het moest champagne van een goed jaar zijn. Die ober is een absolute sadist. ‘Als u zo aandringt!’ Clive grinnikt akelig en het lukt me op de een of andere manier met hem mee te grinniken. Nadat de ober ons allebei een glas champagne van een triljoen pond heeft ingeschonken, verdwijnt hij eindelijk. Ik ben een beetje duizelig. Ik zal deze lunch de rest van mijn leven moeten afbetalen. Maar het is het waard. Dat moet ik geloven. 61
‘Zo!’ zeg ik monter, en ik hef mijn glas. ‘Op de functie! Ik ben zó blij dat je je hebt bedacht, Clive…’ ‘Ik heb me niet bedacht,’ zegt hij en hij drinkt zijn halve glas in een enkele teug leeg. Ik kijk hem verbluft aan. Word ik gek? Heeft Kate hem verkeerd begrepen? ‘Maar ik dacht…’ ‘Het is een mogelijkheid.’ Hij breekt een broodje. ‘Ik ben niet tevreden met mijn huidige job en ik overweeg een overstap, maar Leonidas Sports heeft ook nadelen. Trek me maar over de streep.’ Ik ben even te sprakeloos van ontzetting om een woord te kunnen uitbrengen. Ik geef de prijs van een kleine auto aan die man uit en hij heeft misschien niet eens belangstelling voor de baan? Ik neem een slokje water, plak mijn meest professionele glimlach op mijn gezicht en kijk op. Ik kan Natalie zijn. Ik kan hem over de streep trekken. ‘Clive, je bent niet blij met je huidige baan. Voor iemand met jouw talenten is dat een schandalige toestand. Kijk naar jezelf! Jij hoort ergens waar ze je waarderen!’ Ik zwijg met bonzend hart. Hij luistert aandachtig. Hij heeft zijn brood nog niet eens besmeerd. Tot nog toe gaat het goed. ‘Naar mijn mening is de functie bij Leonidas Sports de ideale carrièrezet voor jou. Je bent een voormalig sporter, en het is een bedrijf in sportartikelen. Je golft graag, en Leonidas heeft een hele lijn golfkleding!’ Clive trekt zijn wenkbrauwen op. ‘Je hebt me in elk geval nagetrokken.’ ‘Ik ben geïnteresseerd in mensen,’ zeg ik welgemeend. ‘En gezien je profiel lijkt me dat Leonidas Sports precies is wat je nodig hebt in dit stadium. Dit is een fantastische, unieke kans om…’ ‘Is dat je minnaar?’ onderbreekt een bekende, afgemeten stem mijn verhaal. Ik schrik. Dat klonk precies als… Nee. Stel je niet aan. Ik haal diep adem en ga door. ‘Zoals ik al zei, is dit een fantastische kans om je carrière een treetje hoger te tillen. Ik weet zeker dat we een heel royaal pakket…’ ‘Ik vroeg of die man je minnaar is.’ De stem klinkt dwingender en voordat ik me kan bedwingen, kijk ik opzij. Nee. Dit kan niet waar zijn. Ze is er weer. Het is Sadie, en ze zit op een kaaswagentje. 62
Ze heeft de groene jurk niet meer aan, maar een lichtroze met een verlaagde taille en een bijpassende jas. Ze heeft een zwarte band om haar voorhoofd en aan haar ene pols bungelt een tasje van grijze zij aan een band met kralen. Haar andere hand rust op een glazen kaasstolp – behalve haar vingertoppen, die erdoorheen zijn gegaan. Ze ziet het, trekt ze haastig terug en legt ze zorgvuldig op het glas. ‘Hij is niet verschrikkelijk knap, hè?’ Haar oog valt op mijn glas. ‘Ik wil ook champagne,’ voegt ze er gebiedend aan toe. Niet op letten. Het is een hallucinatie. Het zit allemaal in je hoofd. ‘Lara? Gaat het wel?’ ‘Clive, sorry!’ zeg ik haastig. ‘Ik werd alleen een beetje afgeleid. Door de… Door het kaaswagentje! Het ziet er allemaal zo verrukkelijk uit!’ O, god. Clive lijkt het niet leuk te vinden. Ik moet dit gesprek snel weer op de rails zien te krijgen. ‘Wat je je echt zou moeten, afvragen, Clive, is het volgende.’ Ik leun geconcentreerd naar voren. ‘Komt zo’n kans nog eens voorbij? Het is een unieke gelegenheid om met een geweldig merk te werken, al je bewezen talenten en bewonderde leidinggevende capaciteiten te benutten…’ ‘Ik wil champágne!’ Tot mijn afgrijzen is Sadie vlak voor me opgedoken. Ze reikt naar mijn glas, maar haar hand gaat erdoorheen. ‘Stik! Ik kan het niet pakken!’ Ze reikt er nog eens naar, en nog eens, en kijkt me dan kwaad aan. ‘Dit is zo irritant!’ ‘Hou op!’ fluister ik woest. ‘Pardon?’ Clive fronst zijn borstelige wenkbrauwen. ‘Ik had het niet tegen jou, Clive. Er zit iets in mijn keel…’ Ik pak mijn glas en neem een grote slok water. ‘Heb je mijn ketting al gevonden?’ vraagt Sadie verwijtend. ‘Nee,’ mompel ik achter mijn glas. ‘Ga weg.’ ‘Waarom zit je hier dan nog? Waarom ben je niet aan het zoeken?’ ‘Clive!’ zeg ik in een wanhopige poging me weer op hem te richten. ‘Neem me niet kwalijk. Waar was ik ook alweer?’ ‘Bewonderde leidinggevende capaciteiten,’ zegt Clive met een uitgestreken gezicht. ‘Precies! Je bewonderde leidinggevende capaciteiten! Eh… waar het om gaat, is…’ ‘Heb je nog nergens gezocht?’ Ze brengt haar gezicht vlak bij het mijne. ‘Wíl je hem dan niet vinden?’ 63
‘Dus… wat ik wil zeggen, is…’ Het kost me al mijn wilskracht om Sadie te negeren en haar niet van me af te slaan. ‘Naar mijn mening is het een fantastische strategische zet; het is de perfecte springplank voor je toekomst en bovendien…’ ‘Je moet mijn ketting zoeken! Het is belangrijk! Het is ontzettend…’ ‘Bovendien weet ik dat het royale pakket van bijkomende voorwaarden je…’ ‘Negeer me niet!’ Nu raakt Sadies gezicht het mijne bijna. ‘Hou op met dat gepraat! Hou op…’ ‘Hou je klep en laat me met rust!’ Shit. Kwam dat uit mijn mond? Aan Clives ontdaan opengesperde puilogen te zien moet het antwoord ja zijn. Aan twee aangrenzende tafeltjes is het gesprek gestokt en ik zie dat onze hautaine ober zijn pas inhoudt om te kijken. Het geroezemoes van de gesprekken is verstomd, evenals het gekletter van bestek. Zelfs de kreeften lijken met hun neus tegen het glas van het aquarium gedrukt naar me te kijken. ‘Clive!’ zeg ik met een verstikt lachje. ‘Ik bedoelde niet… Ik had het natuurlijk niet tegen jou…’ ‘Lara.’ Clive fixeert me met een vijandige blik. ‘Wil je alsjeblieft zo beleefd zijn me de waarheid te vertellen?’ Ik voel dat mijn wangen rood worden. ‘Ik had het gewoon…’ Ik schraap radeloos mijn keel. Wat kan ik zeggen? Ik had het tegen mezelf. Nee. Ik had het tegen een visioen. Nee. ‘Ik ben niet gek,’ kapt hij me minachtend af. ‘Het is niet de eerste keer dat dit me overkomt.’ ‘Nee?’ Ik kijk hem verwonderd aan. ‘Ik heb het moeten verdragen bij bestuursvergaderingen, tijdens directielunches… Het is overal hetzelfde. Die BlackBerry’s zijn al erg genoeg, maar die handsfree setjes zijn echt gevaarlijk. Weet je hoeveel auto-ongelukken mensen zoals jij veroorzaken?’ Handsfree… Bedoelt hij… Hij denkt dat ik zat te bellen! ‘Ik zat niet…’ begin ik in een reflex, en dan bedenk ik me. Het is de meest aanvaardbare optie die ik heb. Die moet ik kiezen. ‘Maar dit is echt het toppunt.’ Hij ademt zwaar en kijkt me kwaad 64
aan. ‘Een gesprek aannemen tijdens een lunch onder vier ogen. In de hoop dat ik het niet zou merken. Het is verdomd onbeschoft.’ ‘Neem me niet kwalijk,’ zeg ik nederig. ‘Ik, eh… ik zet hem meteen uit.’ Ik reik onhandig naar mijn oor en doe alsof ik een dopje uitschakel. ‘Waar is het eigenlijk?’ Hij kijkt me fronsend aan. ‘Ik zie het niet.’ ‘Het is piepklein,’ zeg ik snel. ‘Heel discreet.’ ‘Is het de nieuwe Nokia?’ Hij kijkt nog eens goed naar mijn oor. Shit. ‘Eigenlijk is het, eh… in mijn oorbel geïntegreerd.’ Ik hoop dat het overtuigend klinkt. ‘Nieuwe technologie. Clive, het spijt me echt dat ik me liet afleiden. Ik… ik had de situatie verkeerd ingeschat. Maar ik wil je echt heel graag bij Leonidas Sports plaatsen, dus als ik even mag terugkomen op wat ik wilde zeggen…’ ‘Je maakt een geintje.’ ‘Maar…’ ‘Denk je dat ik nog zaken met jou wil doen?’ Hij stoot een blaffende, vreugdeloze lach uit. ‘Je bent al net zo onprofessioneel als je compagnon, en dat wil wat zeggen.’ Tot mijn schrik schuift hij zijn stoel achteruit en staat op. ‘Ik wilde je een kans geven, maar dat kun je nu wel vergeten.’ ‘Nee, niet weggaan! Alsjeblieft?’ zeg ik panisch, maar hij beent al tussen de tafels met starende gasten door naar de uitgang. Benauwd en koud tegelijk kijk ik naar zijn lege stoel. Ik reik met bevende hand naar mijn glas champagne en neem drie grote slokken. Dat was het dan. Ik heb het verpest. Mijn enige hoop is vervlogen. Trouwens, wat bedoelde hij toen hij zei dat ik net zo onprofessioneel ben als mijn compagnon? Heeft hij gehoord dat Natalie de benen heeft genomen naar Goa? Weet iedereen het al? ‘Komt meneer nog terug?’ verbreekt de naderende ober mijn trance. Hij heeft een groot houten blad met een zilveren stolp erop in zijn handen. ‘Ik denk het niet.’ Ik kijk naar het tafelblad. Mijn gezicht gloeit van vernedering. ‘Zal ik zijn bestelling terug naar de keuken brengen?’ ‘Moet ik er toch voor betalen?’ ‘Helaas wel, mevrouw.’ Hij glimlacht neerbuigend naar me. ‘Aangezien het is besteld en alles van verse ingrediënten…’ 65
‘Dan neem ik het wel.’ ‘Alles?’ vraagt hij verbouwereerd. ‘Ja.’ Ik steek opstandig mijn kin naar voren. ‘Waarom niet? Als ik het toch moet betalen, kan ik het net zo goed opeten.’ ‘Zoals u wilt.’ De ober knikt, zet het blad voor me neer en tilt de stolp op. ‘Een half dozijn oesters op een bedje van ijs.’ Ik heb nog nooit van mijn leven oesters gegeten. Ik vond altijd al dat ze er onsmakelijk uitzagen. Van dichtbij zien ze er nog smeriger uit, maar dat ga ik niet toegeven. ‘Dank u,’ zeg ik kortaf. De ober trekt zich terug en ik kijk strak naar de zes oesters voor me. Ik heb me vast voorgenomen die stomme lunch uit te zitten, maar er drukt iets van binnenuit tegen mijn jukbeenderen en als ik er niets tegen deed, zou mijn onderlip trillen. ‘Oesters! Ik aanbid oesters.’ Tot mijn ongeloof duikt Sadie weer voor me op. Ze zakt met een lome, zijdelingse beweging op Clives lege stoel, kijkt om zich heen en zegt: ‘Het is wel leuk hier. Is het een variétérestaurant?’ ‘Ik hoor je niet,’ pruttel ik woest. ‘Ik zie je niet. Je bestaat niet. Ik ga naar de dokter, medicijnen halen en jou lozen.’ ‘Waar is je minnaar gebleven?’ ‘Dat was mijn minnaar niet,’ snauw ik zacht. ‘Ik probeerde zaken met hem te doen, maar het is mislukt en dat komt door jou. Je hebt alles bedorven. Echt álles.’ ‘O.’ Ze trekt weinig berouwvol haar wenkbrauwen op. ‘Hoe kan dat nou als ik niet eens besta?’ ‘Nou, het is toch zo. En nou zit ik met die stomme oesters opgescheept die ik niet lust en niet kan betalen, en ik weet niet eens hoe je ze eet…’ ‘Dat is heel makkelijk!’ ‘Niet waar.’ Opeens zie ik een blonde vrouw in een bedrukte jurk aan het tafeltje naast me haar perfect verzorgde vriendin aanstoten en naar me wijzen. Ik praat in het luchtledige. Ik zie eruit alsof ik gek ben. Ik pak snel een broodje en smeer er boter op, zonder naar Sadie te kijken. ‘Pardon?’ De vrouw leunt naar me over en glimlacht naar me. ‘Ik heb uw gesprek per ongeluk gehoord. Ik wil niet storen, maar zei u echt dat uw oortje in uw oorbel is geïntegreerd?’ 66
Ik gaap haar aan, zoekend naar een ander antwoord dan ja. ‘Ja,’ zeg ik ten slotte. De vrouw slaat een hand voor haar mond. ‘Ongelooflijk. Hoe werkt het?’ ‘Er zit een speciale… chip in. Heel nieuw. Uit Japan.’ ‘Die moet ik hebben.’ Ze kijkt vol ontzag naar mijn oorbellen van Claire’s Accessories, die £ 5,95 hebben gekost. ‘Waar kun je ze kopen?’ ‘Nou, dit is eigenlijk een prototype,’ zeg ik snel. ‘Ze komen over een jaar of zo in de handel.’ ‘Nou, hoe bent ú er dan aangekomen?’ Ze kijkt me uitdagend aan. ‘Ik, eh… ik ken mensen uit Japan. Sorry.’ ‘Mag ik eens zien?’ Ze houdt haar hand op. ‘Kunt u hem even uit uw oor halen? Alstublieft?’ ‘Toevallig krijg ik net een gesprek binnen,’ zeg ik haastig. ‘Hij trilt.’ ‘Ik zie niets.’ De vrouw tuurt ongelovig naar mijn oor. ‘Het is heel subtiel,’ zeg ik radeloos. ‘Het zijn microvibraties. Eh, hallo, Matt? Ja, ik kan vrijuit praten.’ Ik maak een verontschuldigend gebaar naar de vrouw, die onwillig haar maaltijd hervat. Ik zie dat ze me aan al haar vriendinnen aanwijst. ‘Waar heb je het over?’ Sadie neemt me laatdunkend op. ‘Hoe kan een telefoon nou in een oorbel zitten? Het klinkt als een raadsel.’ ‘Weet ik veel. Begin jij nou niet ook nog eens.’ Ik prik met weinig enthousiasme in een oester. ‘Weet je echt niet hoe je oesters eet?’ ‘Ik heb het nog nooit gedaan.’ Sadie schudt afkeurend haar hoofd. ‘Pak je vork. De oestervork. Toe dan!’ Ik kijk haar argwanend aan, maar doe wat ze zegt. ‘Draai hem rond, zorg dat hij loskomt van de schelp… nu wat citroen erboven uitknijpen en oppakken. Zo.’ Ze doet alsof ze een oester pakt en ik doe haar na. ‘Hoofd in je nek en slikken maar. Ad fundum!’ Het is alsof je van zee gemaakte drilpudding doorslikt. Op de een of andere manier slaag ik erin het hele geval op te slurpen en dan pak ik gauw mijn glas en neem een teug champagne. ‘Zie je wel?’ Sadie kijkt gulzig toe. ‘Is het niet zalig?’ ‘Het gaat,’ zeg ik onwillig. Ik zet mijn glas neer en neem Sadie even zwijgend op. Ze hangt op haar stoel alsof het hele restaurant van haar is, met de arm waaraan het met kralen bestikte tasje bungelt over de leuning. 67
Ze zit alleen tussen mijn oren, hou ik mezelf voor. Ze is een verzinsel van mijn onbewuste. Alleen… mijn onbewuste weet niet hoe je oesters eet. Nee toch? ‘Wat is er?’ Ze steekt haar kin naar voren. ‘Waarom kijk je zo naar me?’ Mijn brein werkt langzaam naar een conclusie toe. De enige mogelijke conclusie. ‘Je bent een geest, hè?’ zeg ik uiteindelijk. ‘Je bent geen hallucinatie. Je bent een echte, waarachtige geest.’ Sadie schokschoudert alsof het haar niet kan boeien. ‘Ja toch?’ Ze zegt nog steeds niet terug, maar houdt haar hoofd schuin en inspecteert haar nagels, Misschien wil ze geen geest zijn. Nou, jammer dan. Ze is het toch. ‘Je bent een geest. Ik weet het zeker. Wat ben ik dan, een medium?’ De openbaring komt zo hard aan dat mijn hele hoofd ervan tintelt. Ik ben een beetje rillerig. Ik kan met de doden praten. Ik, Lara Lington. Ik wíst wel dat er iets bijzonders met me was. Denk eens aan de implicaties. Stel je voor wat dit betekent! Misschien kan ik meer geesten spreken. Hordes geesten. O, mijn god, ik zou mijn eigen tv-programma kunnen krijgen. Ik zou de wereld rond kunnen reizen. Ik zou beroemd kunnen worden! Ik zie mezelf al op een podium met geesten staan praten, gadegeslagen door een enthousiast publiek. Overspoeld door opwinding leun ik naar Sadie over. ‘Ken je meer dode mensen aan wie je me zou kunnen voorstellen?’ ‘Nee.’ Sadie slaat bokkig haar armen over elkaar. ‘Heb je Marilyn Monroe ontmoet? Of Elvis? Of… prinses Diana? Hoe is ze? Of Mozart!’ Ik word bijna duizelig van alle mogelijkheden die zich aandienen. ‘Dit is ongelooflijk. Je moet het beschrijven! Je moet me vertellen hoe het is… dáár.’ ‘Waar?’ Sadie steekt haar kin omhoog. ‘Dáár. Je weet wel…’ ‘Ik ben nergens geweest.’ Ze kijkt me verbolgen aan. ‘Ik heb geen mens gezien. Ik werd wakker en het was alsof ik droomde. Een nachtmerrie. Ik wil alleen maar mijn ketting hebben, maar de enige die me begrijpt, weigert me te helpen!’ Ze kijkt me zo beschuldigend aan dat ik verontwaardiging voel opkomen. 68
‘Nou, als je niet alles had bedorven, had die persoon je misschien wél willen helpen, had je daar al aan gedacht?’ ‘Ik heb het niet bedorven!’ ‘Welles!’ ‘Ik heb je toch geleerd hoe je oesters eet?’ ‘Ik wilde helemaal niet weten hoe je oesters eet! Ik wilde dat mijn kandidaat bleef zitten!’ Sadie lijkt even in het nauw te zitten, maar dan steekt ze haar kin weer naar voren. ‘Ik wist niet dat hij een kandidaat was. Ik dacht dat hij je minnaar was.’ ‘Nou, mijn bedrijf is nu waarschijnlijk naar de knoppen. En ik heb geen geld voor al; dat stomme eten. Het is een ramp en het is allemaal jouw schuld.’ Ik reik knorrig naar een oester en prik er met mijn vork in. Dan kijk ik naar Sadie. Ze heeft de moed opgegeven, zo te zien. Ze heeft haar armen om haar knieën geslagen en lijkt weer op een bloem die zijn kopje laat hangen. Ze kijkt me aan en laat haar hoofd dan weer zakken. ‘Het spijt me,’ zegt ze bijna fluisterend. ‘Mijn verontschuldigingen voor alle last die ik je heb bezorgd. Als ik met iemand anders kon communiceren, zou ik dat doen.’ Nu voel ik me natuurlijk schuldig. ‘Hoor eens,’ begin ik, ‘het is niet dat ik je niet wíl helpen…’ ‘Het is mijn laatste wens.’ Sadie kijkt op. Haar ogen zijn donker en fluwelig en haar mond is een verdrietig O’tje. ‘Het is mijn enige wens. Ik hoef niets anders, ik zal je verder niets vragen. Alleen mijn ketting. Zonder kan ik geen rust vinden. Ik kan niet…’ Ze zwijgt en wendt haar blik af alsof ze de zin niet kan afmaken. Misschien wil ze het niet. Ik begrijp dat het een gevoelige kwestie is, maar ik vind het zo fascinerend dat ik het niet kan laten lopen. ‘Als je zegt dat je geen rust kunt vinden zonder je ketting,’ begin ik omzichtig, ‘heb je het dan over rust vinden in de zin van lekker zitten en ontspannen, of bedoel je overgaan naar… dáár?’ Ik zie haar ijzige blik en verbeter mezelf snel. ‘Ik bedoel, de Andere… Ik bedoel, de Betere… Ik bedoel, Gene…’ Ik voel me benauwd en opgelaten en wrijf over mijn neus. God, wat een mijnenveld. Hoe moet ik het brengen? Wat is de politiek correcte benaming eigenlijk? ‘Dus… hoe werkt het eigenlijk?’ probeer ik een andere invalshoek. 69
‘Ik weet niet hoe het werkt! Ik heb geen handleiding gekregen, hoor.’ Ze klinkt honend, maar ik zie de onzekerheid in haar ogen. ‘Ik wil hier niet zijn. Ik was hier gewoon opeens, en ik weet alleen dat ik mijn ketting moet hebben. Meer niet. En daarvoor heb ik jouw hulp nodig.’ Het blijft een tijdje stil. Ik slik nog een oester door, belaagd door onaangename gedachtes. Ze is mijn oudtante. Dit is haar enige laatste wens. Je moet een beetje je best doen voor iemands laatste wens, ook al is die volslagen onmogelijk en stom. ‘Sadie,’ verzucht ik uiteindelijk. ‘Als ik je ketting voor je vind, laat je me dan met rust?’ ‘Ja.’ ‘Voorgoed?’ ‘Ja.’ Haar ogen beginnen te stralen. Ik sla streng mijn armen over elkaar. ‘Als ik uit alle macht naar je ketting zoek, maar hem niet kan vinden omdat hij een eeuwigheid geleden is kwijtgeraakt, of, nog waarschijnlijker, nooit heeft bestaan, ga je dan ook weg?’ Sadie trekt een pruilmondje. ‘Hij bestaat wel,’ zegt ze. ‘Beloof je dat?’ dring ik aan. ‘Want ik ga niet de hele zomer aan een belachelijke jacht op een schat besteden.’ Sadie kijkt me woedend aan. Het is duidelijk dat ze me van repliek wil dienen, maar niets kan verzinnen. ‘Goed,’ zegt ze dan. ‘Oké. Afgesproken.’ Ik hef mijn champagneglas naar haar. ‘Op je ketting.’ ‘Kom op dan! Ga dan zoeken!’ Ze draait ongeduldig haar hoofd heen en weer alsof we nu meteen in het restaurant kunnen gaan zoeken. ‘We kunnen niet in het wilde weg gaan zoeken! We moeten het wetenschappelijk aanpakken.’ Ik pak de tekening van de ketting uit mijn tas en vouw hem open. ‘Goed. Denk terug. Waar heb je hem voor het laatst gezien?’
70
5
Huize Fairside staat aan een lommerrijke laan: een bakstenen gebouw met een symmetrische voorgevel en vitrage achter alle ramen. Ik bekijk het vanaf de andere kant van de weg en kijk dan naar Sadie, die me vanaf station Potters Bar zwijgend heeft gevolgd. Ze zat ook bij me in de ondergrondse, maar daar heb ik haar amper gezien: ze schichtte de hele tijd door de coupé, naar mensen kijkend en van het plafond naar de vloer stuiterend. ‘Dus daar woonde je,’ zeg ik gekunsteld vrolijk. ‘Mooi! Mooie… tuin.’ Ik gebaar naar een paar kale struiken. Sadie zegt niets terug. Ik kijk op en zie de spanning op haar bleke gezicht. Het moet vreemd voor haar zijn om hier terug te komen. Zou ze het zich nog herinneren? ‘Hé, hoe oud ben je eigenlijk?’ flap ik er nieuwsgierig uit. ‘Ik bedoel, ik weet wel dat je eigenlijk honderdvijf bent, maar nu? Zoals je nu bent?’ Ik wijs naar haar. De vraag lijkt Sadie te overrompelen. Ze inspecteert haar armen, tuurt naar haar jurk en wrijft de stof peinzend tussen haar vingers. ‘Drieëntwintig,’ zegt ze dan. ‘Ja, ik geloof dat ik drieëntwintig ben.’ Ik reken het uit. Ze was honderdvijf toen ze stierf, dus…. ‘Toen jij drieëntwintig was, was het 1927.’ ‘Ja!’ Haar gezicht komt opeens tot leven. ‘We hebben mijn verjaardag gevierd met een pyjamafeestje. We dronken de hele avond gin fizz en we dansten tot de vogels begonnen te zingen… O, ik mis die pyjamafeestjes.’ Ze slaat haar armen om zichzelf heen. ‘Heb jij vaak pyjamafeestjes?’ Kun je een wipje voor één nacht een pyjamafeestje noemen? ‘Ik weet niet of het helemáál hetzelfde is…’ Ik zie een vrouw door een raam op de bovenste verdieping naar me kijken en breek mijn zin af. ‘Kom op. We gaan erheen.’ Ik steek kordaat over, loop over het pad naar de brede voordeur en druk op de zoemer. 71
‘Hallo?’ roep ik in de intercom. ‘Ik heb geen afspraak, helaas.’ Ik hoor een sleutel in een slot en de voordeur gaat open. Een vrouw in een blauw verpleegstersuniform kijkt me stralend aan. Ze is zo te zien begin dertig, en ze heeft een vol, bleek gezicht en een knotje. ‘Kan ik iets voor u doen?’ ‘Ja. Ik ben Lara en ik kom hier vanwege een… een vroegere bewoonster.’ Ik kijk naar Sadie. Ze is weg. Ik laat mijn blik snel over de hele voortuin glijden, maar ze is spoorloos verdwenen. Godver. Ze heeft me laten stikken. ‘Een vroegere bewoonster?’ vraagt de verpleegster afwachtend. ‘O ja. Eh… Sadie Lancaster?’ ‘Sadie!’ Haar gezicht wordt zachter. ‘Kom binnen! Ik ben Ginny, hoofdverpleegkundige.’ Ik loop met haar mee een gang met linoleum in waar het naar bijenwas en ontsmettingsmiddelen ruikt. Het is doodstil, afgezien van het piepen van Ginny’s rubberzolen en het verre geluid van een tv. Ik vang door een deur een glimp op van een paar oude vrouwtjes op stoelen met gehaakte dekens over hun knieën. Ik ken eigenlijk helemaal geen oude mensen. Geen echt stokoude mensen. ‘Hallo!’ Ik wuif nerveus naar een dametje met wit haar dat vlakbij zit en haar gezicht raakt prompt verfrommeld, alsof ze wil huilen. Shit. ‘Sorry,’ zeg ik zacht. ‘Ik wilde niet, eh…’ Er loopt een verzorgster naar het dametje en ik haast me opgelucht achter Ginny aan. Hopelijk heeft ze niets gemerkt. ‘Bent u familie?’ vraagt ze terwijl ze me in een ontvangkamertje laat. ‘Ik ben Sadies achternicht.’ ‘Leuk!’ zegt Ginny. Ze zet de waterkoker aan. ‘Kopje thee? We verwachtten al dat er iemand zou komen. Haar spullen zijn nog niet opgehaald.’ ‘Daar kom ik voor.’ Ik aarzel even en raap mijn moed bij elkaar. ‘Ik ben op zoek naar een ketting die van Sadie geweest zou kunnen zijn. Twee snoeren glazen kralen en een hanger in de vorm van een libel, bezet met bergkristallen.’ Ik glimlach verontschuldigend. ‘Ik weet dat de kans klein is en jullie hebben vast niet eens…’ ‘Ik ken hem wel,’ zegt Ginny knikkend. 72
‘Echt waar?’ Ik kijk haar wezenloos aan. ‘Bedoel je… dat hij echt bestaat?’ ‘Ze had mooie spulletjes.’ Ginny glimlacht. ‘Maar dat was haar lievelingsketting. Ze droeg hem altijd.’ ‘Juist.’ Ik slik mijn opwinding weg. ‘Zou ik hem mogen zien?’ ‘Hij zal wel in haar doos zitten.’ Ginny knikt. ‘Als je eerst een formulier zou willen invullen… Kun je je legitimeren?’ ‘Natuurlijk.’ Ik rommel met bonzend hart in mijn tas. Ongelooflijk, wat gaat dat makkelijk! Terwijl ik het formulier invul, kijk ik zoekend om me heen, maar Sadie is nergens te bekennen. Waar zit ze? Ze mist het moment suprême! ‘Alsjeblieft.’ Ik reik Ginny het formulier aan. ‘Mag ik hem meenemen? Ik ben zo goed als naaste familie…’ ‘De notaris zei dat haar naaste familie geen belangstelling had voor haar persoonlijke bezittingen,’ zegt Ginny. ‘Haar neven, toch? We hebben ze nooit gezien.’ ‘O.’ Ik word rood. ‘Mijn vader. En mijn oom.’ ‘We hebben haar spullen bewaard voor het geval ze zich zouden bedenken…’ – Ginny duwt een klapdeur open – ‘… maar ik zou niet weten waarom jij ze niet zou kunnen meenemen.’ Ze haalt haar schouders op. ‘Het stelt niet veel voor, eerlijk gezegd. Los van de sieraden…’ Ze blijft staan bij een prikbord en wijst vol genegenheid naar een foto. ‘Dat is ze! Onze Sadie.’ Het is hetzelfde gerimpelde dametje van de andere foto. Ze is in een roze, kantachtige omslagdoek gewikkeld en ze heeft een strik in haar witte suikerspinhaar. Er schiet een brok in mijn keel. Ik kan dat piepkleine, stokoude, verfrommelde gezichtje niet rijmen met Sadies trotse, elegante profiel. ‘Dat was op haar honderdvijfde verjaardag.’ Ginny wijst naar een andere foto. ‘Weet je dat ze de oudste bewoonster was die we ooit hebben gehad? Ze kreeg telegrammen van de koningin!’ Op deze foto staat er een verjaardagstaart voor Sadie, en breed glimlachende verpzorgsters met kopjes thee en feestmutsen vullen het hele beeld. Terwijl ik ernaar kijk, word ik beslopen door schuldgevoel. Waarom waren wij er niet bij? Waarom werd ze niet omringd door pap, mam, mij en alle anderen? ‘Was ik er maar geweest.’ Ik bijt op mijn onderlip. ‘Ik bedoel… ik wist het niet.’ 73
‘Het is lastig.’ Ginny’s glimlach is totaal niet verwijtend, waardoor ik me natuurlijk nog een miljoen keer erger ga schamen. ‘Het geeft niet. Ze had het naar haar zin. En jullie hebben haar vast een mooi afscheid gegeven.’ Ik denk terug aan Sadies ellendige, kale uitvaart en voel me nog schuldiger. ‘Eh… min of meer… Hé!’ Mijn oog valt opeens op iets op de foto. ‘Wacht eens! Is dat hem?’ ‘Dat is de ketting met de libel.’ Ginny knikt stellig. ‘Je mag die foto wel hebben, als je wilt.’ Ik pak de foto, duizelig van ongeloof. Daar is hij. Net zichtbaar tussen de plooien van oudtante Sadies omslagdoek. Daar zijn de kralen. Daar is de met bergkristallen bezette libel. Precies zoals ze hem heeft beschreven. Hij is echt! ‘Ik vind het zo jammer dat er niemand van ons naar de uitvaart kon,’ verzucht Ginny terwijl we verder door de gang lopen. ‘We hadden allerlei personeelsproblemen deze week, maar we hebben bij het avondeten op haar gedronken… We zijn er! Sadies spullen.’ We zijn in een kleine opslagruimte met stoffige planken aangekomen, en Ginny overhandigt me een schoenendoos. Er zitten een oude haarborstel met een metalen rug en een paar oude pockets in. Op de bodem zie ik een opgerold kralensnoer glanzen. ‘Is dit alles?’ Ondanks alles kijk ik ervan op. ‘We hebben haar kleren niet bewaard.’ Ginny maakt een verontschuldigend gebaar. ‘Die waren niet echt van haar, bij wijze van spreken. Ik bedoel, ze had ze niet zelf uitgezocht.’ ‘Maar zijn er geen dingen uit haar eerdere leven? Bijvoorbeeld… meubelen? Of aandenkens?’ Ginny haalt haar schouders op. ‘Sorry. Ik werk hier pas vijf jaar en Sadie heeft hier heel lang gewoond. Ik denk dat er dingen zijn zoekgeraakt en versleten, en niet vervangen…’ ‘O.’ Ik probeer mijn ontzetting te verbergen en begin de schamele bezittingen uit te pakken. Iemand leeft honderdvijf jaar en dit is alles wat ervan rest? Een schoenendoos? Met stijgende opwinding bereik ik de wirwar van kettingen en broches op de bodem . Ik haal de kralensnoeren uit de knoop, zoekend naar geel glas, een flits bergkristal, de libel… Hij is er niet. 74
Ik negeer het akelige voorgevoel dat zich opeens aandient, schud de kralensnoeren uit en leg ze recht neer. Het zijn er dertien in totaal. De goede zit er niet bij. ‘Ginny, ik kan de ketting met de libel niet vinden.’ ‘O, jee!’ Ginny kijkt bezorgd over mijn schouder. ‘Hij moet erbij zijn!’ Ze pakt een andere ketting, eentje van paarse kralen, en glimlacht er teder naar. ‘Deze droeg ze ook heel graag…’ ‘Ja, maar het gaat me om de ketting met de libel.’ Ik hoor dat ik geagiteerd klink. ‘Zou hij ergens anders kunnen liggen?’ Ginny kijkt me perplex aan. ‘Wat vreemd. Laten we het aan Harriet vragen, die heeft Sadies kamer opgeruimd.’ Ik loop mee terug door de gang naar een deur met het opschrift ‘personeel’. Daarachter is een kleine, knusse kamer waarin drie verzorgsters op oude, gebloemde stoelen thee zitten te drinken. ‘Harriet?’ zegt Ginny tegen een blozend meisje met een bril. ‘Dit is Lara, Sadies achternichtje. Ze wil die mooie ketting met die libel hebben die Sadie altijd droeg. Heb jij hem gezien?’ O god. Waarom zegt ze het op zo’n manier? Ik klink als een inhalige vrek uit een kerstverhaal. ‘Niet voor mezelf,’ zeg ik snel. ‘Ik heb hem nodig voor… een goed doel.’ ‘Hij lag niet in Sadies doos,’ legt Ginny uit. ‘Weet jij waar hij zou kunnen zijn?’ ‘O?’ Harriet kijkt verbaasd op. ‘Nou, misschien lag hij niet in de kamer. Nu je het zegt, ik herinner me niet dat ik hem heb gezien. Sorry, ik had de inventaris moeten opmaken, maar we hebben die kamer nogal gehaast leeggehaald.’ Ze kijkt afwerend naar me op. ‘De werkdruk is zo hoog…’ ‘Hebben jullie enig idee waar hij kan zijn?’ Ik kijk ze hulpeloos aan. ‘Kan hij ergens opgeborgen zijn, heeft een van de andere bewoonsters hem misschien gekregen…’ ‘De rommelmarkt!’ mengt een dunne verzorgster met donker haar in de hoek zich in het gesprek. ‘Hij is toch niet per ongeluk op de rommelmarkt verkocht?’ ‘Wat voor rommelmarkt?’ Ik draai me naar haar om. ‘Om geld in te zamelen, twee weken geleden. Alle bewoners en hun familie hadden spullen gegeven. Er was een snuisterijenkraampje met veel sieraden.’ 75
Ik schud mijn hoofd. ‘Nee, Sadie had die ketting nooit weggegeven. Hij was heel speciaal voor haar.’ ‘Zoals ik al zei,’ zegt de verzorgster schouderophalend. ‘Ze gingen alle kamers af. Overal stonden dozen met spullen. Misschien is hij per ongeluk meegenomen.’ Ze zegt het zo onaangedaan dat ik opeens woest word in Sadies plaats. ‘Maar zulke fouten mag je niet maken! De spullen van de mensen moeten veilig zijn! Een ketting mag niet zomaar verdwijnen!’ ‘We hebben een kluis in het souterrain,’ zegt Ginny nerveus. ‘We vragen de bewoners alles van waarde daar te bewaren. Ringen met diamanten en zo. Als die ketting waardevol was, had ze hem in de kluis moeten stoppen…’ ‘Zo waardevol was hij niet echt, denk ik. Hij was gewoon… belangrijk.’ Ik ga zitten en wrijf over mijn voorhoofd in een poging mijn gedachten te ordenen. ‘Kunnen we hem opsporen? Weten jullie wie er op die rommelmarkt waren?’ Ik zie de bedenkelijke blikken en zucht. ‘Laat me raden. Jullie hebben geen idee.’ ‘Jawel!’ De verzorgster met het donkere haar zet haar kop thee plotseling weg. ‘Hebben we de lijst van de verloting nog?’ ‘De verloting!’ Ginny fleurt op. ‘Natuurlijk! Iedereen op de rommelmarkt deed mee aan de loterij,’ legt ze me uit. ‘De mensen hebben allemaal hun naam en adres opgeschreven voor het geval ze iets wonnen. De hoofdprijs was een fles Bailey’s,’ vertelt ze trots. ‘En we hadden een geschenksetje van Yardley…’ ‘Hebben jullie die lijst nog?’ val ik haar in de rede. ‘Mag ik hem zien?’ Vijf minuten later heb ik een gekopieerde lijst met namen en adressen van vier bladzijden in mijn handen. Het zijn zevenenzestig mensen. Zevenenzestig mogelijkheden. Nee, ‘mogelijkheid’ is te sterk uitgedrukt. Zevenenzestig minieme kansen. ‘Nou, bedankt.’ Ik glimlach en probeer me niet al te ontmoedigd te voelen. ‘Ik zal het nagaan. En als jullie die ketting toch nog vinden…’ ‘Natuurlijk! We zullen er allemaal naar uitkijken, hè?’ doet Ginny een beroep op de anderen, die alle drie knikken. Ik loop met Ginny terug naar de gang. Bij de voordeur aarzelt ze. ‘Lara, we hebben een gastenboek. Wil je het tekenen?’ 76
‘O.’ Ik aarzel schutterig. ‘Eh, ja. Waarom ook niet?’ Ginny pakt een groot, rood boek en bladert erin. ‘Alle bewoners hebben hun eigen bladzij, maar er kwamen maar weinig mensen voor Sadie. Nu je er toch bent, zou het leuk zijn als je tekende, ook al is ze er niet meer…’ Ginny bloost. ‘Of vind je het een stom idee van me?’ ‘Nee. Ik vind het lief.’ Mijn schuldgevoel komt weer opzetten. ‘We hadden haar vaker moeten opzoeken.’ ‘Even zoeken…’ Ginny bladert in de roomkleurige bladzijden. ‘O, kijk! Er is dit jaar toch iemand geweest! Een paar weken geleden. Ik heb het gemist omdat ik vakantie had.’ ‘Charles Reece,’ lees ik terwijl ik met lekker grote letters ‘Lara Lington’ op de bladzij zet om het gebrek aan namen goed te maken. ‘Wie is Charles Reece?’ Ginny haalt haar schouders op. ‘Wie zal het zeggen?’ Charles Reece. Ik kijk gefascineerd naar de naam. Misschien was het Sadies liefste vriend uit haar jeugd. Of haar minnaar. O, mijn god, ja. Misschien is het een aandoenlijk oud mannetje met een wandelstok die nog één keer de hand van zijn lieve Sadie kwam vasthouden. En nu weet hij niet eens dat ze dood is en dat hij niet was uitgenodigd voor de uitvaart… We zijn echt een waardeloze familie. ‘Heeft hij zijn adres achtergelaten, die Charles Reece?’ Ik kijk op. ‘Was hij heel oud?’ ‘Ik weet het niet, maar ik kan eens rondvragen…’ Ze neemt het boek van me over. Haar gezicht licht op als ze mijn naam ziet. ‘Lington! Familie van de koffie-Lington?’ O, god. Dit kan ik vandaag niet aan. ‘Nee hoor.’ Ik glimlach zwakjes. ‘Het is puur toeval.’ ‘Nou, het was me een waar genoegen het achternichtje van Sadie te ontmoeten.’ Bij de voordeur omhelst ze me hartelijk. ‘Weet je, Lara, ik denk dat je wel iets van haar hebt. Jullie hebben dezelfde pit. En ik voel dezelfde vriendelijkheid.’ Hoe aardiger ze tegen me doet, hoe rotter ik me ga voelen. Ik ben niet vriendelijk. Ik bedoel, kijk dan naar me. Ik ben nooit bij mijn oudtante op bezoek geweest. Ik fiets niet mee voor het goede doel. Oké, ik koop de daklozenkrant wel eens, maar niet als ik met een cappuccino loop en het te veel gedoe is om mijn portemonnee te pakken… ‘Ginny.’ Een verzorgster met rood haar wenkt. ‘Kan ik je even spre77
ken?’ Ze trekt Ginny opzij en zegt zacht iets. Ik kan maar een paar woorden opvangen: ‘… vreemd… politie…’ ‘Politie?’ Ginny’s ogen worden groot van verbazing. ‘… weet niet… nummer...’ Ginny neemt een papiertje aan, draait zich om en glimlacht naar me. Ik grijns verkrampt terug, verlamd van afgrijzen. De politie. Ik was de politie vergeten. Ik heb gezegd dat Sadie door het personeel van het verpleeghuis is vermoord. Die fantastische, engelachtige verzorgsters. Waarom heb ik dat gezegd? Wat bezíélde me? Het is allemaal Sadies schuld. Nee, niet waar. Het is mijn schuld. Ik had mijn grote mond moeten houden. ‘Lara?’ Ginny kijkt me ongerust aan. ‘Gaat het wel?’ Ze wordt beschuldigd van moord, en ze heeft geen idee. En het is allemaal mijn schuld. Ik maak hun carrière kapot en het verpleeghuis wordt gesloten en dichtgetimmerd en dan kunnen die oudjes nergens heen… ‘Lara?’ ‘Ja hoor,’ pers ik er schor uit. ‘Prima. Maar ik moet nu weg.’ Met knikkende knieën stap ik achteruit naar buiten. ‘Heel erg bedankt. Tot ziens.’ Ik wacht tot ik het pad af ben en weer veilig op de stoep sta, en dan pak ik mijn telefoon en bel inspecteur James, bijna hyperventilerend van paniek. Ik had nooit iemand van moord mogen beschuldigen. Dat ga ik nooit, maar dan ook nooit meer doen. Ik biecht alles op, verscheur mijn verklaring… ‘Met het toestel van inspecteur James,’ onderbreekt een kordate vrouwenstem mijn gedachten. ‘O, hallo.’ Ik doe mijn best om kalm te klinken. ‘U spreekt met Lara Lington. Kunt u me doorverbinden met inspecteur James of rechercheur Davies?’ ‘Ik ben bang dat ze allebei op een melding af zijn. Kan ik een boodschap doorgeven? Als het dringend is…’ ‘Ja, het is heel dringend. Het gaat om een moordzaak. Wilt u alstublieft aan inspecteur James doorgeven dat ik… tot een inzicht ben gekomen?’ ‘Een inzicht,’ herhaalt ze terwijl ze het noteert. 78
‘Ja. Met betrekking tot mijn verklaring. Een cruciaal inzicht.’ ‘Misschien kunt u inspecteur James beter persoonlijk…’ ‘Nee! Dit kan niet wachten! U moet hem vertellen dat mijn oudtante niet door de verzorgsters is vermoord. Ze hebben niets gedaan. Ze zijn fantastisch, en het is allemaal een gruwelijk misverstand en… nou ja… het zit zo…’ Ik verzamel moed om door de zure appel heen te bijten en toe te geven dat ik het allemaal uit mijn mouw heb geschud, maar dan dringt zich een verschrikkelijke gedachte aan me op. Ik kán het niet toegeven. Ik kan niet opbiechten dat ik het allemaal heb verzonnen. Dan cremeren ze Sadie meteen. Ik hoor haar ontstelde kreet tijdens de uitvaart weer en voel een rilling over mijn rug lopen. Ik mag het niet laten gebeuren. Het mag gewoon niet. ‘Ja?’ zegt de vrouw geduldig. ‘Ik, eh… Het zit zo…’ Mijn geest maakt dubbele flikflaks om iets te bedenken wat waar is, maar waarmee ik toch tijd win voor Sadie. Ik vind geen oplossing. Er is geen oplossing. En straks vindt die vrouw dat ze lang genoeg heeft gewacht en dan hangt ze op… Ik moet iets zeggen… Ik moet een afleidingsmanoeuvre hebben. Om ze even op een dwaalspoor te brengen. Tot ik de ketting heb gevonden. ‘Het was iemand anders,’ flap ik eruit. ‘Een… man. Díé heb ik in het café gehoord. Ik heb dingen door elkaar gehaald. Hij had een sikje met een vlecht erin,’ zeg ik lukraak. ‘En een litteken op zijn wang. Het staat me nu weer duidelijk voor de geest.’ Ze vinden nooit een man met een vlechtje in zijn sik en een litteken op zijn wang. We zijn veilig. Voorlopig. ‘Een man met een sik met een vlecht erin…’ De vrouw klinkt alsof ze probeert me bij te houden. ‘En een litteken.’ ‘Neem me niet kwalijk, maar wat zou die man hebben gedaan?’ ‘Hij heeft mijn oudtante vermoord! Ik heb een verklaring afgelegd, maar ik zat ernaast, dus als u die wilt intrekken…’ Het blijft vrij lang stil en dan zegt de vrouw: ‘Kind, we trekken niet zomaar een verklaring in. Ik denk dat inspecteur James je zelf wil spreken.’ O, god. Ik heb dus echt helemaal geen zin om met inspecteur James te praten. 79
‘Goed.’ Ik probeer opgewekt over te komen. ‘Geen punt. Als hij maar weet dat de verzorgsters het beslist niet hebben gedaan. Kunt u dat niet op een Post-it zetten of zo? “De verzorgsters hebben het niet gedaan”.’ ‘De verzorgsters hebben het niet gedaan,’ herhaalt ze weifelend. ‘Precies. In grote, dikke letters. En leg het op zijn bureau.’ Het blijft nog langer stil. Dan zegt de vrouw: ‘Wilt u uw naam nog eens zeggen?’ ‘Lara Lington. Hij weet wel wie ik ben.’ ‘Vast wel. Goed, mevrouw Lington, inspecteur James zal wel contact met u opnemen.’ Ik verbreek de verbinding en loop op wankele benen weg. Ik geloof dat ik er nét mee weg ben gekomen, maar echt, ik ben op van de zenuwen. Twee uur later ben ik niet alleen op van de zenuwen, ik ben gewoon óp. Ik heb zelfs een totaal nieuwe, cynische kijk op de Britse bevolking. Het lijkt misschien een eenvoudig project, een paar mensen van een lijst bellen en vragen of ze een ketting hebben gekocht. Het lijkt misschien simpel, rechttoe rechtaan, tot je het echt zelf doet. Ik heb het gevoel dat ik een heel boek zou kunnen schrijven over de menselijke natuur, onder de titel: De mensen willen niet helpen. Om te beginnen willen ze weten hoe je aan hun naam en telefoonnummer bent gekomen. Laat je vervolgens het woord ‘loterij’ vallen, dan willen ze weten wat ze gewonnen hebben en roepen zelfs naar hun man: ‘Darren, we hebben die loterij gewonnen!’ Als je dan snel zegt dat ze niets hebben gewonnen, wordt de stemming op slag achterdochtig. Als je dan begint over wat ze op de rommelmarkt hebben gekocht, worden ze nog wantrouwiger. Ze raken ervan overtuigd dat je ze iets wilt aansmeren, of langs telepathische weg hun creditcards wilt stelen. Bij het derde nummer dat ik probeerde, hoorde ik iemand op de achtergrond zeggen: ‘Daar heb ik over gehoord. Ze bellen je op en houden je aan de praat. Het is internetzwendel. Ophangen, Tina.’ Hoe kan dat nou een internetzwendel zijn? wilde ik gillen. We zitten niet eens op het net! Tot nog toe heb ik maar één iemand gesproken die graag leek te 80
willen helpen, Eileen Roberts, maar die bezorgde me alleen maar last. Ze hield me tien minuten aan de lijn, vertelde me precies wat ze allemaal op de rommelmarkt had gekocht, zei dat het zo jammer was en had ik al overwogen een vervangende ketting te maken? Er was een prachtige kralenwinkel in Bromley. Argh. Ik wrijf over mijn oor, dat gloeit van de telefoon, en tel de op de lijst doorgestreepte namen. Drieëntwintig. Nog vierenveertig te gaan. Dit was een waardeloos idee. Ik vind die stomme ketting nooit. Ik rek mijn rug, vouw de lijst op en stop hem in mijn tas. De rest doe ik morgen wel. Misschien. Ik loop naar de keuken, schenk een glas wijn in en zet een bak lasagne in de oven. Dan zegt een stem: ‘Heb je mijn ketting al gevonden?’ Ik stoot van schrik mijn hoofd tegen het deurtje van de oven en kijk op. Sadie zit op de vensterbank in het open raam. ‘Kun je niet even waarschuwen als je komt opduiken?’ roep ik uit. ‘En trouwens, waar zat je? Waarom heb je me opeens laten stikken?’ ‘Het was daar zo doods.’ Ze steekt haar kin omhoog. ‘Al die oude mensen. Ik moest daar weg.’ Ze zegt het luchtig, maar ik heb wel door dat ze flipte toen ze daar terugkwam. Daarom moet ze zo lang weg zijn gebleven. ‘Jij was ook oud,’ wijs ik haar terecht. ‘Jij was de oudste daar. Kijk, dat ben jij!’ Ik haal de foto uit mijn zak waar ze helemaal gerimpeld en met wit haar op staat. Ik zie Sadie even in elkaar krimpen voordat ze een vluchtige, minachtende blik op het portret werpt. ‘Dat ben ik niet.’ ‘Wel waar! Ik heb hem gekregen van een verzorgster in het verpleeghuis die zei dat hij op je honderdvijfde verjaardag was genomen! Je zou trots moeten zijn! Je hebt telegrammen van de koningin gekregen en alles…’ ‘Ik bedoel dat ík dat niet ben. Ik heb me nooit zo gevoeld. Niemand voelt zich zo vanbinnen. Zó voelde ik me.’ Ze strekt haar armen. ‘Zoals nu. Als een meisje van in de twintig. Mijn hele leven. De buitenkant is alleen maar… bekleding.’ ‘Nou, toch had je wel even kunnen zeggen dat je wegging. Je liet me helemaal alleen achter!’ ‘Maar heb je mijn ketting gevonden? Heb je hem?’ Sadies gezicht licht hoopvol op en ik krimp onwillekeurig in elkaar. 81
‘Sorry. Ze hadden een doos vol spullen van je, maar de ketting met de libel zat er niet in. Niemand weet waar hij gebleven is. Het spijt me echt voor je, Sadie.’ Ik zet me schrap voor de driftbui, het helse gekrijs… maar het blijft stil. Ze flakkert alleen even, alsof iemand het voltage omlaag heeft gedraaid. ‘Maar ik ben ermee bezig,’ voeg ik eraan toe. ‘Ik bel iedereen die op de rommelmarkt is geweest, voor het geval je ketting daar is verkocht. Ik heb de hele middag zitten bellen. Het is trouwens best zwaar werk,’ voeg ik eraan toe. ‘Heel uitputtend.’ Nu verwacht ik een beetje dankbaarheid van Sadie. Een leuk toespraakje over hoe geweldig ik ben en hoe zeer ze al mijn inspanningen waardeert, maar ze zucht alleen ongeduldig en drentelt weg, door de muur heen. ‘Graag gedaan,’ mompel ik naar haar rug. Ik ga naar de woonkamer en net als ik zit te zappen, duikt ze weer op. Ze lijkt enorm opgemonterd. ‘Wat een rare mensen heb jij om je heen! Boven ligt een man op een apparaat te kreunen.’ ‘Hè?’ Ik gaap haar aan. ‘Sadie, je mag mijn buren niet bespioneren.’ Ze gaat er niet op in. ‘Wat betekent “shake your booty”?’ vraagt ze. ‘Dat zong een meisje op de radio. Het klinkt onzinnig.’ ‘Het betekent… dansen. Je laten gaan.’ ‘Maar waarom je booty?’ Ze kijkt nog steeds verwonderd. ‘Moet je met je laarsje zwaaien?’ ‘Natuurlijk niet! Je booty is je…’ Ik sta op en geef een klap op mijn kont. ‘Je danst zo.’ Ik doe een stukje streetdance voor, kijk op en zie dat Sadie de slappe lach heeft. ‘Het ziet eruit alsof je stuipen hebt! Dat is geen dansen!’ ‘Het is modern dansen.’ Ik kijk haar gepikeerd aan en ga weer zitten. Toevallig ben ik nogal gevoelig als het over mijn manier van dansen gaat. Ik neem een slok wijn en neem haar kritisch op. Ze kijkt nu met grote ogen naar EastEnders op de tv. ‘Wat is dit?’ ‘EastEnders. Een tv-serie.’ ‘Waarom zijn ze allemaal zo boos op elkaar?’ ‘Kweenie. Dat zijn ze altijd.’ Ik neem nog een teug wijn. Ik kan niet bevatten dat ik mijn overleden oudtante over EastEnders vertel en uit82
leg wat ‘shake your booty’ betekent. Zouden we niet iets zinnigers moeten bespreken? ‘Hé, Sadie… wat bén je nou eigenlijk?’ zeg ik in een opwelling. Ik zet de tv in de stand-by. ‘Hoe bedoel je, wat ik ben?’ zegt ze beledigd. ‘Ik ben een meisje, net als jij.’ ‘Een dood meisje,’ merk ik op. ‘Dus het is niet helemaal hetzelfde.’ ‘Daar hoef je me niet op te wijzen,’ zegt ze ijzig. Ik zie hoe ze zich op de rand van de bank drapeert, zichtbaar moeite doend om ondanks de ontbrekende zwaartekracht natuurlijk over te komen. Ik probeer het op een andere manier. ‘Heb je speciale superheldkrachten? Kun je vuur maken? Of jezelf heel lang en dun uitrekken?’ ‘Nee,’ zegt ze in haar wiek geschoten. ‘En ik bén dun.’ ‘Heb je een vijand die je moet overwinnen? Zoals Buffy?’ ‘Wie is Buffy?’ ‘The Vampire Slayer,’ leg ik uit. ‘Het is een tv-serie, ze vecht tegen demonen en vampiers…’ ‘Doe niet zo idioot,’ onderbreekt ze me bits. ‘Vampiers bestaan niet.’ ‘Nou, geesten ook niet!’ pareer ik. ‘En het is niet idioot! Weet je dan niets? De meeste geesten keren terug om de duistere krachten van het kwaad te bestrijden of mensen naar het licht te leiden of zoiets. Ze doen iets positiefs in plaats van voor de tv te hangen.’ Sadie schokschoudert alsof ze wil zeggen: nou en? Terwijl ik nog een slokje wijn neem, denk ik hard na. Ze is hier duidelijk niet om de wereld voor duistere machten te behoeden. Misschien komt ze licht werpen op de benarde toestand van de mensheid of de zin van het bestaan of iets dergelijks. Misschien is het de bedoeling dat ik iets van haar leer. ‘Zo, dus je hebt de hele twintigste eeuw meegemaakt,’ probeer ik haar uit haar tent te lokken. ‘Ongelooflijk. Hoe was, eh… Winston Churchill? Of nee, JFK! Is hij echt vermoord door Lee Harvey Oswald, denk je?’ Sadie kijkt me aan alsof ik achterlijk ben. ‘Hoe moet ik dat nou weten?’ ‘Nou,’ zeg ik afwerend, ‘omdat je uit de geschiedenis stamt. Hoe was het om de Tweede Wereldoorlog mee te maken?’ Tot mijn verbazing kijkt Sadie me niet-begrijpend aan. 83
‘Weet je het dan niet meer?’ zeg ik ongelovig. ‘Natuurlijk wel.’ Ze herwint haar zelfbeheersing. ‘Het was koud en saai en mijn vrienden kwamen om en ik wil er liever niet meer aan denken. Ze zegt het afgemeten, maar die korte aarzeling heeft mijn nieuwsgierigheid gewekt. ‘Herinner je je alles nog van je leven?’ vraag ik omzichtig. Haar herinneringen omspannen meer dan een eeuw. Hoe kan ze ze in vredesnaam allemaal vasthouden? ‘Het is als een droom,’ zegt Sadie zacht, bijna in zichzelf. ‘Sommige stukken zijn wazig.’ Ze wikkelt een punt van haar rok om haar vinger en kijkt in het niets. ‘Ik herinner me alles wat ik me moet herinneren,’ zegt ze uiteindelijk. ‘Je hebt een selectief geheugen,’ speculeer ik. ‘Dat zei ik niet.’ Er licht een ondoorgrondelijke emotie in haar ogen op en ze wendt haar gezicht af. Dan zweeft ze van de bank alsof ze het gesprek wil beëindigen. Ze komt tot stilstand bij de schoorsteenmantel en tuurt naar een foto van mij. Het is een toeristengrapje van Madame Tussauds waarop ik grijnzend naast het wassen beeld van Brad Pitt sta. ‘Is dít je geliefde?’ Ze kijkt om. ‘Was het maar waar,’ zeg ik spottend. ‘Heb je geen aanbidders?’ Ze zegt het zo medelijdend dat het me steekt. ‘Tot een paar weken geleden had ik een vriendje, Josh, maar het is uit, dus… op het moment ben ik single.’ Sadie kijkt me verwachtingsvol aan, ‘Waarom neem je geen nieuwe geliefde?’ ‘Omdat ik niet zomaar een ander wil!’ zeg ik korzelig. ‘Ik ben er nog niet aan toe!’ ‘Waarom niet?’ vraagt ze stomverbaasd. ‘Omdat ik van hem hield! En het was heel traumatisch! Hij was mijn andere helft, we pasten perfect bij elkaar…’ ‘Waarom heeft hij het dan uitgemaakt?’ ‘Weet ik niet. Ik weet het gewoon niet! Ik heb wel een theorie…’ Ik sta in dubio. Het is nog steeds pijnlijk om over Josh te praten, maar anderzijds is het een opluchting om mijn hart bij een nieuw iemand te kunnen luchten. ‘Oké. Vertel me maar eens wat jíj ervan denkt.’ Ik 84
schop mijn schoenen uit, nestel me in de kleermakerszit op de bank en leun naar Sadie over. ‘We hadden dus een relatie en alles liep op rolletjes…’ ‘Is hij knap?’ onderbreekt ze me. ‘Natuurlijk is hij knap!’ Ik pak mijn mobieltje, zoek de meest flatteuze foto op en hou haar het schermpje voor. ‘Dat is hem.’ ‘Hm.’ Ze houdt haar hoofd schuin alsof ze hem maar zozo vindt. Hm? Is dat alles? Ik bedoel, Josh is absoluut, beslist aantrekkelijk, en dat zeg ik niet omdat ik bevooroordeeld ben. ‘We hebben elkaar leren kennen bij een vreugdevuur. Hij zit in de IT-reclame.’ Ik scrol door en laat haar andere foto’s zien. ‘We hadden gewoon een klik, weet je? We konden hele nachten praten.’ ‘Saai, hoor.’ Sadie trekt haar neus op. ‘Ik zou liever de hele nacht gokken.’ Ik werp haar een beledigde blik toe. ‘We leerden elkaar kennen,’ zeg ik. ‘Zo gáát dat in een relatie.’ ‘Gingen jullie ook dansen?’ ‘Ja, soms,’ zeg ik ongeduldig. ‘Daar gaat het niet om! Waar het om gaat, is dat we perfect bij elkaar pasten. We konden over alles praten. We gingen helemaal in elkaar op. Ik dacht echt dat hij de ware was, maar…’ Mijn gedachten betreden oude paden, en het doet pijn. ‘Nou ja, er gebeurden twee dingen. Om te beginnen was er die keer dat ik… iets stoms deed. We liepen langs een juwelierszaak en ik zei: “Die ring mag je voor me kopen.” Ik bedoel, het was een grapje, maar ik ben bang dat hij flipte. Een paar weken later beëindigde een van zijn vrienden een relatie die lang had geduurd. Het was alsof er schokgolven door de groep trokken. Ze werden bij de keel gegrepen door het idee van je vastleggen en ze konden het niet aan, dus sloegen ze op de vlucht. Josh was opeens… aan het terugkrabbelen. Toen maakte hij het uit, en hij heeft er nooit over willen praten.’ Pijnlijke herinneringen komen boven en ik doe mijn ogen dicht. Het was zo’n schok. Hij heeft me per e-mail gedumpt. Per e-mail. ‘Maar weet je, ik weet zeker dat hij nog om me geeft.’ Ik bijt op min onderlip. ‘Ik bedoel, dat hij er niet over wil praten bewijst het al! Hij is bang, of hij vlucht, of er is een andere reden die ik niet ken… Maar ik voel me zo machteloos.’ Ik voel de tranen in mijn ogen opwellen. ‘Hoe moet ik het oplossen als hij er niet over wil praten? Hoe kan ik het beter maken als ik niet weet wat er in hem omgaat? Ik bedoel, wat vind jíj?’ 85
Het blijft stil. Ik kijk op en zie dat Sadie met haar ogen dicht voor zich uit zit te neuriën. ‘Sadie? Sádie?’ ‘O!’ Ze knippert met haar ogen naar me. ‘Sorry, ik raak vaak in trance als ze tegen me zeuren.’ Zeuren? ‘Ik zat niet te zeuren!’ zeg ik verontwaardigd. ‘Ik vertelde je over mijn relatie!’ Sadie neemt me geboeid op. ‘Je bent wel erg serieus, hè?’ zegt ze. ‘Nee, helemaal niet,’ schiet ik in de verdediging. ‘Wat wil je daarmee zeggen?’ ‘Toen ik zo oud was als jij, streepte je iemand die zich misdroeg gewoon uit je balboekje.’ ‘Tja.’ Ik probeer niet al te neerbuigend te klinken. ‘Dit is wel iets serieuzer dan een balboekje. Wij doen iets meer dan dansen.’ ‘Mijn beste vriendin Bunty werd een keer op oudejaarsavond vreselijk geschoffeerd door een zekere Christopher. In een taxi, begrijp je?’ Sadie zet grote ogen op. ‘Maar ze huilde even uit, poederde haar neus weer en hupsakee! Ze was voor Pasen verloofd!’ ‘Hupsakee?’ Ik kan mijn minachting niet bedwingen. ‘Dat is jouw houding ten opzichte van mannen? Hupsakee?’ ‘Wat mankeert daar aan?’ ‘Wat dacht je van een echte, evenwichtige relatie? Wat dacht je van je vastleggen?’ Sadie kijkt me verbijsterd aan. ‘Wat heb jij toch met vastleggen? Aan een ketting, bedoel je?’ ‘Nee!’ Ik doe mijn uiterste best om mijn geduld niet te verliezen. ‘Ik bedoel… Hé, ben jij ooit getrouwd geweest?’ Sadie schokschoudert. ‘Een tijdje. We hadden te vaak ruzie. Zo afmattend, en je begint je af te vragen wat je ooit in hem hebt gezien. Ik ging dus bij hem weg. Ik ging op reis, naar de Oriënt. Dat was in 1933. Hij is in de oorlog van me gescheiden. Op grond van overspel van mijn kant,’ voegt ze er vrolijk aan toe, ‘maar tegen die tijd hadden de mensen al te veel aan hun hoofd om zich nog om het schandaal te bekommeren.’ In de keuken zegt de oven ping om me te waarschuwen dat de lasagne klaar is. Ik loop erheen, suizebollend van al die nieuwe informatie. Sadie was gescheiden. Ze ging vreemd. Ze heeft in ‘de Oriënt’ gewoond, wat dat ook maar mag zijn. 86
‘Bedoel je Azië?’ Ik pak de lasagne uit de oven en schep wat salade op mijn bord. ‘Want zo noemen we het tegenwoordig. En trouwens, wij wérken aan onze relaties.’ ‘Werken?’ Sadie duikt met opgetrokken neus naast me op. ‘Dat klinkt helemaal niet leuk. Misschien is het daarom niets geworden.’ ‘Nee!’ Ik kan haar wel slaan, zo irritant is ze. Ze begrijpt niets. ‘“Light”,’ leest ze van de verpakking van de lasagne. ‘Wat betekent dat?’ ‘Dat het vetarm is,’ zeg ik een tikje onwillig, want ik verwacht de gebruikelijke preek van mam over kant-en-klare dieetmaaltijden en ik ben helemaal niet dik en de meisjes van tegenwoordig maken zich veel te druk over hun gewicht. ‘O, je bent op diéét.’ Sadies ogen lichten op. ‘Je zou het Hollywooddieet eens moeten proberen. Je eet maar acht grapefruits en een hardgekookt ei per dag, en je drinkt je koffie zwart. En veel roken, natuurlijk. Ik heb het een maand gedaan en de kilo’s vlogen eraf. Een meisje bij mij in het dorp zwoer dat ze lintwormpillen had geslikt,’ voegt ze er mijmerend aan toe, ‘maar ze wilde niet zeggen hoe ze eraan was gekomen.’ Ik kijk haar vol weerzin aan. ‘Lintwormen?’ ‘Die eten alles op wat je doorslikt, begrijp je? Magnifiek idee.’ Ik ga zitten en kijk naar mijn lasagne, maar ik heb geen honger meer. Het komt gedeeltelijk doordat ik nu visioenen van lintwormen heb die ik niet kan afschudden, en gedeeltelijk doordat ik in geen tijden zo openhartig over Josh heb gepraat. Ik voel me misselijk en gefrustreerd. ‘Kon ik maar met hem praten.’ Ik spiets een plakje komkommer aan mijn vork en kijk er mistroostig naar. ‘Kon ik maar in zijn hoofd kijken. Maar hij neemt mijn telefoontjes niet aan, hij wil me niet ziet…’ ‘Nog meer praten?’ zegt Sadie vol afschuw. ‘Hoe kun je hem nou vergeten als je de hele tijd over hem blijft praten? Lieverd, als het tegenzit in het leven, doe je het volgende.’ Ze vervolgt alsof ze er alles van weet: ‘Je steekt je kin omhoog, zet een betoverende glimlach op, mixt een cocktailtje voor jezelf… en daar ga je weer.’ ‘Zo simpel is het niet,’ zeg ik wrevelig. ‘En ik wíl hem niet vergeten. Sommige mensen hebben een hart, hoor. Sommige mensen laten hun ware liefde niet schieten. Sommige mensen…’ Opeens zie ik dat Sadie weer met haar ogen dicht zit te neuriën. 87
Ik word natuurlijk weer opgezadeld met de mallotigste geest van de wereld. Als ze niet in mijn oor snerpt, maakt ze wel beledigende opmerkingen, of ze bespioneert mijn buren… Ik neem een hap lasagne en kauw ontstemd. Wat zou ze nog meer bij mijn buren hebben gezien? Misschien kan ik haar bij die gast boven laten spioneren als hij zo’n herrie maakt, eens zien wat hij eigenlijk doet… Wacht even. O, mijn god. Ik verslik me bijna in mijn lasagne. Zonder enige aankondiging flitst er een idee door mijn hoofd. Een compleet, briljant plan. Het plan dat alles zal oplossen. Sadie kan Josh bespioneren. Ze kan zijn appartement binnenkomen. Ze kan zijn gesprekken afluisteren. Ze kan erachter komen hoe hij over alles denkt en het aan mij vertellen, en dan kan ik uitknobbelen wat het probleem tussen ons is en het oplossen… Dit is het antwoord. Dit is het. Dít is waarom ze naar me toe is gestuurd. ‘Sadie!’ Ik spring op, aangedreven door een duizelig soort adrenaline. ‘Ik ben eruit! Ik weet waarom je hier bent! Om Josh en mij weer bij elkaar te brengen!’ ‘Nee hoor,’ spreekt Sadie me tegen. ‘Om mijn ketting te halen.’ ‘Je kunt hier niet alleen zijn vanwege zo’n stomme oude ketting.’ Ik maak een wegwuivend gebaar. ‘Misschien is de echte reden wel dat je mij moet helpen! Daarom ben je gestuurd!’ ‘Ik ben niet gestuurd!’ Het idee alleen al lijkt een dodelijke belediging voor Sadie te zijn. ‘En mijn ketting is niet stom! En ik wil je niet helpen. Jij hoort míj te helpen.’ ‘Wie zegt dat? Ik wil wedden dat je mijn beschermengel bent.’ Het idee gaat met me op de loop. ‘Ik wil wedden dat jij terug bent gestuurd naar de aarde om me erop te wijzen dat ik eigenlijk een heerlijk leven heb, net als in die film.’ Sadie neemt me even zwijgend op en laat haar blik dan door de keuken glijden. ‘Ik vind jouw leven niet zo heerlijk,’ zegt ze. ‘Ik vind het maar saai. En je kapsel is stuitend.’ Ik kijk haar woedend aan. ‘Jij bent een beschermengel van niks!’ ‘Ik bén je beschermengel niet!’ kaatst ze terug. ‘Hoe weet je dat?’ Ik grijp gedecideerd naar mijn borst. ‘Ik krijg heel 88
sterk door dat jij hier bent om me te helpen Josh terug te krijgen. Dat zeggen de geesten tegen me.’ ‘Nou, ik krijg heel sterk door dat het niet de bedoeling is dat ik je help Josh terug te krijgen,’ repliceert ze. ‘Dat zeggen de geesten tegen míj.’ Ze heeft wel lef. Wat weet zij nou van geesten? Is zij degene die geesten kan zien? ‘Nou, ik leef, dus ik ben de baas,’ bijt ik haar toe. ‘En ik zeg dat je me moet helpen. Anders heb ik misschien geen tijd om je ketting te zoeken.’ Zo bot wilde ik het niet stellen, maar ze heeft me ertoe gedwongen met haar egoïsme. Ik bedoel, zeg nou zelf. Ze zou haar eigen achternichtje gráág moeten willen helpen. Sadie ogen vonken van woede, maar ik zie dat ze weet dat ze geen kant op kan. ‘Goed dan,’ zegt ze uiteindelijk, en haar smalle schouders zwoegen onder een immense, aanstellerige zucht. ‘Het is een verschrikkelijk idee, maar ik zal wel geen keus hebben. Wat moet ik voor je doen?’
89
6
Ik heb me in geen weken zo energiek gevoeld. In geen maanden. Het is de volgende ochtend acht uur en ik voel me een gloednieuw mens! In plaats van helemaal neerslachtig te ontwaken met een foto van Josh in mijn betraande hand geklemd, een fles wodka op de vloer en een zich eindeloos herhalende Alanis Morrisette… Oké. Dat was maar één keertje. Maar goed. Moet je me zien! Vitaal. Verkwikt. Vlekkeloze eyeliner. Fris gestreept topje. Klaar om de dag tegemoet te treden, Josh te bespioneren en hem terug te winnen. Ik heb zelfs een taxi besteld, uit oogpunt van efficiëntie. Als ik de keuken binnenkom, zit Sadie daar in weer een andere jurk aan tafel. Deze is mauve met ingezette stukken kant en een draperieeffect bij de schouders. ‘Wauw!’ hijg ik tegen wil en dank. ‘Hoe kom je aan al die verschillende outfits?’ ‘Is hij niet schitterend?’ Sadie is in haar nopjes. ‘En het is heel makkelijk, hoor. Ik stel me gewoon voor dat ik een bepaalde jurk aanheb en dan verschijnt hij op me.’ ‘Was dit een van je lievelingsjurken?’ ‘Nee, deze was van een meisje dat ik kende, Cecily.’ Sadie strijkt de rok glad. ‘Ik had mijn zinnen erop gezet.’ ‘Heb je de jurk van een vriendin gejat?’ Ik schiet onwillekeurig in de lach. ‘Heb je hem gestolen?’ ‘Ik heb hem niet gestolen,’ zegt ze koeltjes. ‘Stel je niet aan.’ ‘Hoe weet je dat?’ Ik kan de verleiding niet weerstaan; ik moet haar stangen. ‘Stel dat zij ook een geest is en die jurk vandaag aan wil, maar dat kan nu niet meer? Stel dat ze ergens tranen met tuiten zit te huilen?’ ‘Zo werkt het niet,’ zegt Sadie onvermurwbaar. ‘Hoe weet jij hoe het werkt? Hoe weet jij…’ Opeens krijg ik een briljante ingeving. ‘Hé! Ik heb het! Je moet je je ketting gewoon voorstel90
len. Roep hem in gedachten op en dan heb je hem. Snel, doe je ogen dicht, concentreer je…’ ‘Ben jij altijd zo traag van begrip?’ valt Sadie me in de rede. ‘Dat heb ik al geprobeerd. Ik heb ook geprobeerd me mijn capeje van konijnenbont en mijn dansschoenen voor te stellen, maar ik kreeg ze niet te pakken. Ik weet niet waarom niet.’ ‘Misschien kun je alleen geestenkleding dragen,’ zeg ik na enig nadenken. ‘Kleren zijn ook dood. Als ze verknipt of vernietigd zijn of zo, zeg maar.’ We kijken allebei even naar de mauve jurk. Het is een droevige gedachte dat hij vernietigd is. Ik heb er zelfs spijt van dat ik het heb gezegd. ‘Zo, ben je er klaar voor?’ schakel ik op iets anders over. ‘Als we straks gaan, kunnen we bij Josh zijn voordat hij naar zijn werk gaat.’ Ik pak een yoghurtje uit de koelkast en begin het naar binnen te lepelen. Bij het idee dat ik weer dicht bij Josh zal zijn, begint het al in me te bruisen. Ik krijg mijn yoghurt niet eens op, zo opgewonden ben ik. Ik zet het half lege bakje terug in de koelkast en mik de lepel in de spoelbak. ‘Kom op, we gaan!’ Ik pak mijn haarborstel van zijn plekje in de fruitmand en trek hem door mijn haar. Dan pak ik mijn sleutels, draai me om en zie Sadie naar me kijken. ‘Mijn hemel, wat heb jij dikke armen,’ zegt ze. ‘Het valt me nu pas op.’ ‘Ze zijn niet dik,’ zeg ik gepikeerd. ‘Dat is puur spierweefsel.’ Ik span mijn biceps en ze deinst achteruit. ‘Nog erger.’ Ze kijkt zelfingenomen naar haar eigen slanke, witte armen. ‘Ik was altijd vermaard om mijn armen.’ ‘Ja, maar tegenwoordig stellen we prijs op een beetje spiermassa,’ geef ik haar te verstaan. ‘We gaan naar de sportschool. Ben je zover? De taxi komt zo.’ De zoemer gaat en ik pak de hoorn. ‘Hallo, ik kom al naar beneden…’ ‘Lara,’ klinkt een gedempte, bekende stem. ‘Lieverd, ik ben het, pap. En mam. We komen even langs wippen om te zien hoe het met je gaat. We hoopten je te treffen voordat je naar je werk ging.’ Ik kijk ongelovig naar de intercom. Pap en mam? Uitgerekend nu? En hoezo, even ‘langs wippen’? Pap en mam wippen nooit even langs. ‘Eh… super!’ Ik probeer hartelijk te klinken. ‘Ik kom eraan!’ Als ik beneden kom, staan pap en mam op de stoep. Mam heeft een 91
kamerplant in haar armen en pap torst een volle tas van de gezondheidswinkel. Ze staan te smiespelen. Als ze mij zien, komen ze gekunsteld glimlachend op me af, alsof ik een psychiatrische patiënt ben. ‘Lara, lieverd.’ Ik zie paps bezorgde ogen over mijn gezicht glijden. ‘Je hebt niet één van mijn sms’jes of mailtjes beantwoord. We begonnen ongerust te worden!’ ‘O, op zo’n manier. Sorry. Ik heb het nogal druk.’ ‘Hoe ging het op het politiebureau, lieverd?’ vraagt mam quasi ontspannen. ‘O, goed. Ik heb een verklaring afgelegd.’ ‘Michael, nee…’ Mam doet vertwijfeld haar ogen dicht. ‘Dus je gelooft echt dat je oudtante Sadie is vermoord?’ Ik zie dat pap net zo van streek is als mam. ‘Hoor eens, pap, het stelt niet zoveel voor,’ zeg ik geruststellend. ‘Je hoeft over mij niet in te zitten.’ Mams ogen vliegen open. ‘Vitaminen,’ zegt ze, en ze begint in de tas te rommelen. ‘Ik heb de mevrouw in de winkel gevraagd naar… gedrags…’ Ze houdt zich in. ‘En lavendelolie… en een plant kan goed zijn tegen stress… je kunt ertegen praten!’ Ze wil me de plant geven, maar ik duw hem ongeduldig van me af. ‘Ik hoef geen plant! Ik vergeet hem water te geven en dan gaat hij dood.’ ‘Je hoeft de plant niet aan te nemen,’ zegt pap sussend. Hij kijkt waarschuwend naar mam. ‘Maar het is duidelijk dat je veel stress hebt gehad, gezien je nieuwe bedrijf, en Josh…’ O, wat zullen ze op hun neus kijken. Als Josh en ik weer bij elkaar zijn en gaan trouwen, zullen ze wel inzien dat ik de hele tijd al gelijk had. Niet dat ik dat nu kan zeggen, natuurlijk. ‘Pap,’ zeg ik met een geduldige, redelijke glimlach, ‘ik heb toch gezegd dat ik niet eens meer aan Josh denk? Ik ga gewoon door met mijn leven. Jullie beginnen er steeds weer over, niet ik.’ Ha. Dat was uitgekookt. Net als ik tegen pap wil zeggen dat Josh misschien zíjn obsessie is, stopt er een taxi naast ons op straat. De chauffeur steekt zijn hoofd door het raampje. ‘Bickenhall Mansions 32?’ Shit. Oké, ik doe alsof ik hem niet heb gehoord. Pap en mam kijken elkaar aan. ‘Is dat niet het adres van Josh?’ vraagt mam aarzelend. 92
‘Ik weet het niet meer,’ zeg ik luchtig. ‘Maar goed, het is voor iemand anders…’ ‘Bickenhall Mansions 32?’ De chauffeur leunt verder uit zijn taxi en gaat harder praten. ‘Lara Lington? Heb je een taxi besteld?’ Godver. ‘Waarom ga je naar Josh?’ Mam klinkt alsof ze buiten zinnen is. ‘Ik… ga niet naar Josh!’ hakkel ik. ‘Het moet een taxi zijn die ik maanden geleden heb besteld en die nu eindelijk komt opdagen! Ze komen altijd te laat. Je bent een halfjaar te laat! Ga weg!’ Ik wapper met mijn handen naar de verwonderde chauffeur, die uiteindelijk schakelt en wegrijdt. Er hangt een beetje een gespannen stilte. Paps gezicht is zo’n open boek dat het vertederend is. Hij wil het beste van me geloven, maar de bewijzen duiden allemaal op hetzelfde. ‘Lara, zweer je dat die taxi niet voor jou was?’ zegt hij ten slotte. ‘Ik zweer het,’ zeg ik knikkend. ‘Op… op het leven van oudtante Sadie.’ Ik hoor iemand naar adem snakken, kijk om en zie Sadies vuurspuwende ogen. ‘Ik kon niets anders bedenken!’ zeg ik om me te verdedigen. Sadie loopt me straal voorbij, op pap af. ‘Jullie zijn idioten,’ zegt ze met klem. ‘Ze is nog smoorverliefd op Josh. Ze wil hem bespioneren. En ze laat mij haar vuile werk opknappen.’ ‘Kop dicht, achterbaks kreng!’ roep ik voordat ik me kan bedwingen. ‘Pardon?’ Pap gaapt me aan. ‘Niks.’ Ik schraap mijn keel. ‘Niks! Niets aan de hand.’ ‘Je bent krankzinnig.’ Sadie draait zich medelijdend naar me om. ‘Ik spóók tenminste niet!’ moet ik wel terugkaatsen. ‘Spoken?’ Pap probeert me te volgen. ‘Lara, wat is er in vredesnaam…’ ‘Sorry.’ Ik glimlach naar hem. ‘Ik dacht even hardop. Eigenlijk… dacht ik aan die arme oudtante Sadie.’ Ik zucht en schud meelevend mijn hoofd. ‘Ze had altijd van die zielige sprietige armpjes.’ ‘Ze zijn niet sprietig!’ Sadie kijkt me woest aan. ‘Ze zal wel hebben gedacht dat ze heel aantrekkelijk waren. Over waanideeën gesproken!’ Ik lach vrolijk. ‘Wie wil er nou armen als pijpenragers?’ ‘Wie wil er nou armen als kussens?’ kaatst Sadie terug en ik hap verontwaardigd naar lucht. 93
‘Het zijn geen kussens!’ ‘Lara…’ zegt pap zwakjes. ‘Wat zijn geen kussens?’ Mam lijkt elk moment in tranen te kunnen uitbarsten. Ze omklemt nog steeds haar lavendelolie en een boek met de titel: Stressvrij leven: het kan echt. ‘Maar goed, ik moet naar mijn werk.’ Ik geef mam een dikke zoen. ‘Het was super om jullie te zien. Ik zal het boek lezen en vitaminen slikken. En tot gauw, pap.’ Ik geef hem ook een zoen. ‘Maak je geen zorgen!’ Ik werp ze nog wat kushandjes toe en haast me weg. Als ik bij de hoek ben, draai ik me om om te zwaaien en zie dat ze er allebei nog net zo staan, als wassen beelden. Ik heb medelijden met mijn ouders, echt waar. Misschien moet ik een doos bonbons voor ze kopen. Twintig minuten later sta ik borrelend van opwinding bij Josh’ appartementencomplex. Alles gaat volgens plan. Ik heb zijn raam aangewezen en uitgelegd hoe de indeling van het appartement is. De rest moet Sadie doen. ‘Toe dan!’ zeg ik opgewonden. ‘Ga door de muur! O, wat is dit cool!’ ‘Ik hoef niet door de muur.’ Ze werpt me een minachtende blik toe. ‘Ik stel me gewoon voor dat ik in zijn appartement ben.’ ‘Oké. Nou, succes dan maar. Probeer zoveel mogelijk aan de weet te komen. En doe voorzichtig!’ Sadie verdwijnt en ik kijk met mijn hoofd in mijn nek naar Josh’ raam, maar ik zie niets. Ik ben bijna misselijk van verwachting. Ik ben in weken niet zo dicht bij Josh geweest. Hij is nu daar, binnen. En Sadie schaduwt hem. Ze kan nu elk moment naar buiten komen en… ‘Hij is er niet.’ Sadie doemt voor me op. ‘Niet thuis?’ Ik kijk haar verbolgen aan. ‘Nou, waar is hij dan? Hij gaat meestal pas om negen uur naar zijn werk.’ ‘Ik zou het niet weten,’ zegt ze zonder een greintje belangstelling. ‘Hoe zag het er binnen uit?’ Ik moet wel naar details vissen. ‘Was het een puinzooi? Met overal oude lege pizzadozen en bierflesjes? Alsof hij de boel laat verslonzen? Alsof hij niets meer om het leven geeft?’ ‘Nee, het was keurig. Veel fruit in de keuken,’ voegt Sadie eraan toe. ‘Het viel me op.’ 94
‘O. Nou, blijkbaar zorgt hij goed voor zichzelf...’ Ik laat een beetje ontmoedigd mijn schouders hangen. Niet dat ik zou willen dat Josh nu een wrak is en op instorten staat, dat nu ook weer niet, maar… Nou ja. Je snapt me wel. Het zou heel vleiend voor me zijn. ‘Zullen we gaan?’ Sadie gaapt. ‘Ik ben het zat.’ ‘Ik ga niet zomaar weg! Ga nog eens naar binnen! Ga op zoek naar aanwijzingen! Zoals, eh… heb je foto’s of zo van mij gezien?’ ‘Nee,’ zegt Sadie prompt. ‘Niet één.’ ‘Je hebt niet eens gekeken.’ Ik kijk haar kwaad aan. ‘Kijk eens op zijn bureau. Misschien werkt hij aan een brief aan mij of zo. Vooruit!’ Zonder erbij na te denken wil ik haar naar het gebouw duwen, maar mijn handen grijpen dwars door haar heen. ‘Bûh!’ Ik deins walgend achteruit. ‘Niet doen!’ roept Sadie. ‘Deed het pijn?’ Onwillekeurig kijk ik naar mijn handen, alsof die echt zojuist in haar ingewanden hebben gegraaid. ‘Niet echt,’ geeft ze onwillig toe, ‘maar het is niet prettig als er iemand met zijn handen in je maag port.’ Ze verdwijnt weer. Ik probeer mijn agitatie te temperen en geduldig te wachten, maar het is echt ondraaglijk om hier werkeloos buiten te staan. Als ik zelf zou kunnen zoeken, zou ik wel iets vinden, ik weet het zeker. Een dagboek vol Josh’ gedachten, bijvoorbeeld. Of een half afgemaakte e-mail, niet verzonden. Of… of een gedicht. Stel je voor. Tegen wil en dank geef ik me over aan een fantasie waarin Sadie een afgedankt vel papier vindt waar een gedicht op is gekrabbeld. Heel simpel en recht voor zijn raap, net als Josh zelf. Het was een grote vergissing God, wat mis ik je, Lara. Ik hou van je… Ik kan niets bedenken wat op Lara rijmt. ‘Wakker worden! Lara?’ Ik schrik op en zie Sadie weer voor me staan. ‘Heb je iets gevonden?’ vraag ik ademloos. ‘Ja, toevallig wel!’ zegt Sadie triomfantelijk. ‘Iets vrij boeiends en uiterst relevants.’ 95
‘O, mijn god, wat?’ De verlokkelijke mogelijkheden flitsen adembenemend door mijn geest. Een foto van mij onder zijn kussen… Een dagboekaantekening waarin hij zich voorneemt weer contact met me te zoeken… ‘Hij gaat zaterdag met een andere vrouw lunchen.’ ‘Wat?’ Mijn dromen vervliegen. Ik kijk haar onthutst aan. ‘Hoe bedoel je, hij gaat met een andere vrouw lunchen?’ ‘Er hing een notitie op het prikbord in de keuken. 12.30, lunchen met Marie.’ Ik ken geen Marie. Josh kent geen Marie. Ik kan mijn agitatie niet bedwingen. ‘Wie is Marie?’ Sadie schokschoudert. ‘Zijn nieuwe vriendin?’ ‘Zeg dat niet!’ roep ik vol afgrijzen uit. ‘Hij heeft geen nieuwe vriendin! Dat kan niet! Hij zei dat er niemand anders was! Hij zei…’ Mijn hart gaat zo tekeer dat ik mijn zin niet kan afmaken. Het was nooit in me opgekomen dat Josh nu al een ander zou kunnen hebben. Ik had het niet kunnen verzinnen. In de e-mail waarin hij het uitmaakte, schreef hij dat hij zich niet in een nieuwe relatie wilde storten. Hij zei dat hij tijd nodig had om ‘over zijn hele leven na te denken’. Nou, dan is hij snel uitgedacht, hè? Als ik over mijn hele leven wilde nadenken, zou ik veel meer dan zes weken nodig hebben. Misschien wel… een jaar! Minimaal! Misschien wel twee of drie. Jongens zien denken net als seks. Ze denken dat je in een kwartiertje klaar bent en dat het geen zin heeft om erover te praten. Ze hebben geen flauw benul. ‘Stond er ook waar?’ Sadie knikt. ‘Bistro Martin.’ ‘Bistro Martin?’ Ik geloof dat ik ga hyperventileren. ‘Daar hadden wij ons eerste afspraakje! We gingen er altijd heen!’ Josh gaat met een meisje naar Bistro Martin. Een meisje dat Marie heet. ‘Ga nog een keer naar binnen.’ Ik wapper geagiteerd met mijn handen naar het gebouw. ‘Je moet overal zoeken! Kijk of er meer is!’ ‘Ik ga niet nog een keer naar binnen,’ stribbelt Sadie tegen. ‘Je weet al genoeg.’ Goh, daar zegt ze iets. ‘Je hebt gelijk.’ Ik draai me bruusk om en loop weg, zo in gedach96
ten verzonken dat ik bijna tegen een oude man op loop. ‘Ja, je hebt gelijk. Ik weet waar ze naartoe gaan, en hoe laat, ik ga gewoon zelf kijken…’ ‘Nee!’ Sadie duikt voor me op en ik blijf verbaasd staan. ‘Zo bedoelde ik het niet. Je wilt ze toch niet bespioneren?’ ‘Ik moet wel.’ Ik kijk haar stomverbaasd aan. ‘Hoe moet ik er anders achter komen of die Marie zijn nieuwe vriendin is of niet?’ ‘Daar hóéf je niet achter te komen. Je zegt gewoon “opgeruimd staat netjes”, koopt een nieuwe jurk en neemt een andere minnaar. Of een heel stel.’ ‘Ik wil geen stel minnaars,’ zeg ik koppig. ‘Ik wil Josh.’ ‘Nou, die kun je niet krijgen! Geef het op!’ Ik ben het zo ontzettend zat, al die mensen die zeggen dat ik Josh moet opgeven. Mijn ouders, Natalie, die oude vrouw in de bus met wie ik een keer aan de praat raakte… ‘Waarom zou ik het opgeven?’ De woorden wellen in een golf van protest uit mijn keel op. ‘Waarom zegt iedereen steeds dat ik het moet opgeven? Wat is er mis met je op een enkel doel richten? Op elk ander gebied van het leven wordt doorzetten juist aangemoedigd! Het wordt beloond! Ik bedoel, ze zeiden toch ook niet tegen Edison dat hij de gloeilamp maar moest opgeven? Ze zeiden toch ook niet tegen Scott dat hij de Zuidpool moest vergeten? Zeiden ze soms: “Laat maar, Scotty, er zijn nog genoeg andere sneeuwwoestenijen”? Nee, hij zette door. Hij weigerde het bijltje erbij neer te gooien, hoe moeilijk het ook was. En hij heeft het gered!’ Ik voel me helemaal opgehitst na die preek, maar Sadie kijkt me aan alsof ik debiel ben. ‘Scott heeft het niet gered,’ zegt ze. ‘Hij is doodgevroren.’ Ik kijk haar wrokkig aan. Sommige mensen moeten altijd negatief doen. ‘Nou ja.’ Ik draai me op mijn hakken om en stamp door. ‘Ik ga naar die lunch.’ ‘Het ergste wat een meisje kan doen, is achter een jongen aan blijven lopen nadat een romance is afgelopen,’ zegt Sadie laatdunkend. Ik stamp nog steviger door, maar ze kan me moeiteloos bijhouden. ‘In mijn dorp woonde een meisje, Polly, een vreselijke plakker. Ze was ervan overtuigd dat die Desmond nog van haar hield en liep hem overal achterna. Dus haalden wij een dolle streek met haar uit. We zei97
den tegen haar dat Desmond zich in de tuin achter een struik had verstopt omdat hij te verlegen was om haar aan te spreken. Toen ze ging kijken, las een van de jongens haar een liefdesbrief voor die zogenaamd van hem afkomstig was. We hadden hem zelf geschreven, snap je. We zaten allemaal in de bosjes te schuddebuiken van het lachen.’ Of ik wil of niet, haar verhaal boeit me. ‘Klonk die andere vent niet anders?’ ‘Hij zei dat hij een hoge stem had van de zenuwen. Hij zei dat hij in haar aanwezigheid trilde als een espenblad. Polly antwoordde dat ze het wel begreep, want haar eigen benen waren als pudding.’ Sadie giechelt. ‘We hebben haar nog een eeuwigheid Pudding genoemd.’ ‘Wat vals!’ zeg ik ontdaan. ‘Dus ze had niet door dat het een grap was?’ ‘Pas toen de struiken overal in de tuin begonnen te schudden. Toen rolde mijn vriendin Bunty over het gras van het lachen en waren we erbij. Arme Polly.’ Sadie giechelt weer. ‘Het schuim stond haar om de mond. Ze heeft de hele zomer geen woord meer tegen ons gezegd.’ ‘Vind je het gek?’ roep ik uit. ‘Ik vind het heel wreed van jullie. En trouwens, stel dat hun romance nu eens niet afgelopen was? Stel dat jullie haar kans op de ware liefde hebben verprutst?’ ‘De ware liefde,’ bauwt Sadie me met een spottend lachje na. ‘Je bent ook zo ouderwets!’ ‘Ouderwets?’ herhaal ik ongelovig. ‘Je bent net mijn oma met je liefdesliedjes en je gekwelde zuchten. Je hebt zelfs een miniatuurtje van je beminde in je handtas, hè? Ontken het maar niet! Ik heb je ernaar zien kijken.’ Ik begrijp niet meteen waar ze het over heeft, maar dan vat ik het. ‘Het is niet echt een miniatuurtje. Dat heet een mobiele telefoon.’ ‘Ook goed. Je zit er toch zwijmelend naar te kijken, en dan pak je het vlugzout uit dat flesje…’ ‘Dat is Rescue Remedy!’ zeg ik woedend. God, wat jaagt ze me op de kast. ‘Dus jij gelooft niet in liefde, bedoel je dat? Ben je dan nooit verliefd geweest? Zelfs niet toen je getrouwd was?’ Een postbode kijkt me in het voorbijgaan bevreemd aan en ik breng haastig een hand naar mijn oor alsof ik een dopje verschik. Ik moet er een gaan dragen, bij wijze van camouflage. Sadie zegt niets terug. Als we bij het station van de ondergrondse 98
aankomen, blijf ik Het stokstijf staan en neem haar aandachtig op, plotseling nieuwsgierig. ‘Ben je echt nooit verliefd geweest?’ Het blijft heel even stil. Dan spreidt Sadie met veel gerinkel van armbanden haar armen en gooit haar hoofd in haar nek. ‘Ik heb lol gemaakt. Daar geloof ik in. Lol, korte affaires, de kriebels…’ ‘Wat voor kriebels?’ ‘Zo noemden we het, Bunty en ik.’ Haar mond plooit zich in een weemoedige glimlach. ‘Het begint als een huivering, wanneer je een man voor het eerst ziet. Dan kijkt hij je aan en de huivering trekt over je rug en wordt een kriebel in je buik en je denkt: met die man wil ik dansen.’ ‘En dan?’ ‘Je danst, je drinkt een paar cocktails, je flirt…’ Haar ogen glanzen. ‘Maar…’ Ga je ook met hem naar bed? wil ik vragen, maar ik weet niet of je je oudtante van honderdvijf zo’n vraag kunt stellen. Dan schiet me de bezoeker uit het verpleeghuis te binnen. ‘Hé,’ zeg ik met opgetrokken wenkbrauwen. ‘Je kunt zeggen wat je wilt, maar ik weet dat er een speciaal iemand in je leven was.’ ‘Waar heb je het over?’ Ze kijkt me plotseling gespannen aan. ‘Wat bedoel je?’ ‘Een zeker heerschap met de naam… Charles Reece?’ Ik hoop dat ze gaat blozen of naar adem moet snakken of zoiets, maar ze kijkt me niet-begrijpend aan. ‘Nooit van gehoord.’ ‘Charles Reece! Hij heeft je in het verpleeghuis opgezocht, een paar weken geleden.’ Sadie schudt haar hoofd. ‘Daar staat me niets van bij.’ Ze voegt er met doffe ogen aan toe: ‘Ik herinner me bijna niets van mijn tijd daar.’ ‘Nee, dat zal wel niet…’ Ik breek gegeneerd mijn zin af. ‘Je hebt een beroerte gehad, jaren geleden.’ ‘Dat wéét ik.’ Ze kijkt me kwaad aan. God, waarom is ze zo prikkelbaar? Ik kan er ook niets aan doen. Opeens merk ik dat mijn mobieltje trilt. Ik haal het uit mijn zak en zie dat het Kate is. ‘Ha, Kate!’ ‘Lara? Hoi! Eh, ik vroeg me eigenlijk af… Kom je nog naar kantoor vandaag? Of niet?’ voegt ze er snel aan toe, alsof ze me zou kunnen 99
beledigen door ernaar te informeren. ‘Ik bedoel, het is allebei prima, alles gaat goed hier…’ Shit. Ik ben zo in Josh opgegaan dat ik mijn werk bijna was vergeten. ‘Ik kom eraan,’ zeg ik snel. ‘Ik moest eerst even, eh… research doen thuis. Is er iets?’ ‘Ja. Shireen wil weten of je al een oplossing hebt gevonden voor haar hond. Ze klonk nogal van streek. Ze overwoog zelfs de baan te weigeren.’ O, god. Ik heb niet eens aan Shireen en haar hond gedácht. ‘Wil je haar terugbellen en zeggen dat ik er bovenop zit en dat ik haar gauw terugbel? Dank je, Kate.’ Ik stop mijn mobieltje weg en masseer mijn slapen even. Dit is erg. Ik loop op straat mijn ex te bespioneren en doe niets aan de crisis op mijn werk. Ik moet mijn prioriteitenlijstje herzien. Ik moet beseffen wat er echt toe doet in het leven. Josh kan wel tot zaterdag wachten. ‘We moeten gaan.’ Ik pak mijn abonnement en ren naar de ondergrondse. ‘Ik heb een probleem.’ ‘Ook met een man?’ vraagt Sadie, die moeiteloos met me mee zweeft. ‘Nee, met een hond.’ ‘Een hond?’ ‘Een cliënt van me.’ Ik ren de trap naar het station af. ‘Ze wil haar hond meenemen naar haar werk en ze zeggen nee, dat is niet toegestaan, maar ze weet zeker dat er nog een hond in het gebouw is.’ ‘Hoe weet ze dat?’ ‘Ze heeft hem meer dan eens horen blaffen. Maar ik bedoel, wat moet ik eraan doen?’ Ik praat nu bijna in mezelf. ‘Ik sta machteloos. De afdeling personeelszaken ontkent dat er een hond is, en ik kan met geen mogelijkheid bewijzen dat ze liegen. Ik kan daar niet bepaald naar binnen lopen en in alle kantoren zoeken…’ Sadie duikt vlak voor me op en ik blijf verbaasd staan. ‘Jij misschien niet,’ zegt ze met twinkelende ogen, ‘maar ik wel.’
100
7
Macrosant zit in een kolossaal gebouw aan Kingsway met een groot bordes, een stalen beeld van een wereldbol en gepantserd glas. Ik kan het vrij goed zien vanuit de Costa Coffee aan de overkant. ‘Alles wat met honden te maken heeft,’ zeg ik vanachter een opengeslagen Evening Standard tegen Sadie. ‘Geblaf, een mand onder een bureau, speeltjes…’ Ik neem een slok cappuccino. ‘Ik wacht hier. En bedankt!’ Het gebouw is enorm, dus ik denk dat ik hier nog wel even zit. Ik blader in mijn Evening Standard open, knabbel me langzaam een weg door een chocoladebrownie en heb net een tweede cappuccino besteld wanneer Sadie zich voor me manifesteert. Ze heeft rode wangen en stralende ogen en ze gloeit helemaal. Ik pak mijn mobieltje, glimlacht naar het meisje aan de tafel naast de mijne en doe alsof ik een nummer kies. ‘Nou?’ zeg ik in het toestel. ‘Heb je een hond gevonden?’ ‘O, dat,’ zegt Sadie alsof ze het helemaal vergeten was. ‘Ja, er is een hond, maar moet je horen…’ ‘Waar?’ kap ik haar opgewonden af. ‘Waar is die hond?’ ‘Boven,’ zegt ze wijzend. ‘In een mand onder een bureau. Het is een dot van een pekineesje…’ ‘Kun je een naam voor me vinden? Het nummer van de kamer? Zoiets? Dank je!’ Ze verdwijnt en ik nip van mijn verse cappuccino. Shireen had toch gelijk! Jean heeft tegen me gelogen? Wacht maar tot ik haar opbel. Wacht maar af. Ik ga een volledige verontschuldiging eisen, en complete kantoorrechten voor Flash en misschien een nieuwe mand als gebaar van goede wil… Ik kijk door het raam en zie Sadie opeens boven de stoep naar me terugzweven. Het ergert me even. Ze lijkt totaal geen haast te hebben. Beseft ze dan niet hoe belangrijk het is? 101
Ik heb mijn mobieltje al aan mijn oor als ze binnenkomt. ‘Alles goed?’ vraag ik ‘Heb je de hond gevonden?’ ‘O,’ zegt ze afwezig. ‘Ja, de hond. Hij zit op de veertiende verdieping, kamer 1416, en hij is van Jane Frenshew. Ik heb zo’n verrúkkelijke man ontmoet.’ Ze slaat haar armen om zichzelf heen. ‘Hoe bedoel je, een man ontmoet?’ Ik noteer de gegevens snel op een stukje papier. ‘Je kunt geen man ontmoeten. Je bent dood. Tenzij…’ Ik kijk enthousiast op. ‘Nee! Heb je een andere geest ontmoet?’ ‘Hij is geen geest.’ Ze schudt ongeduldig haar hoofd. ‘Maar hij is goddelijk. Hij praatte in een van de kamers waar ik doorheen kwam. Sprekend Rudolph Valentino.’ ‘Wie?’ zeg ik niet-begrijpend. ‘De filmster, natuurlijk! Lang, donker en zwierig. Ik had meteen de kriebels.’ ‘Klinkt goed,’ zeg ik afwezig. ‘En hij heeft precies de juiste lengte,’ vervolgt Sadie terwijl ze zich op een barkruk hijst. ‘Ik ben naast hem gaan staan. Mijn hoofd zou volmaakt op zijn schouder rusten tijdens het dansen.’ ‘Super.’ Ik ben klaar met schrijven, pak mijn tas en ga staan. ‘Oké, ik moet terug naar kantoor om dit te regelen.’ Ik loop naar buiten en haast me naar de ondergrondse, maar tot mijn verbazing verspert Sadie me de weg. ‘Ik wil hem.’ ‘Pardon?’ Ik kijk haar vragend aan. ‘Die man die ik net heb gezien. Ik voelde het hier. De kriebels.’ Ze drukt op haar holle buik. ‘Ik wil met hem dansen.’ Maakt ze een geintje? ‘Ja, dat zou leuk zijn,’ zeg ik toegeeflijk, ‘maar ik moet nu echt naar kantoor…’ Ik zet een pas naar voren, maar Sadie steekt haar blote arm op. Ik blijf verbijsterd staan. ‘Weet je wel hoe lang ik niet meer heb gedanst?’ zegt ze met een plotseling vuur. ‘Weet je wel hoe lang ik… mijn booty niet meer heb geschud? Al die jaren, opgesloten in het lichaam van een oude vrouw. Op een plek zonder muziek, zonder leven…’ Het schuldgevoel knaagt als ik terugdenk aan de foto van Sadie, stokoud en gerimpeld in haar roze omslagdoek. 102
‘Goed dan,’ zeg ik snel. ‘Je hebt gelijk. We kunnen thuis dansen. We zetten muziek op, dimmen het licht, maken er een feestje van…’ ‘Ik wil niet thuis op radiomuziek dansen,’ zegt ze neerbuigend. ‘Ik wil uit met een man, me vermaken!’ ‘Je wilt een date?’ zeg ik ongelovig. Haar ogen lichten op. ‘Ja! Precies! Een date met een man. Met hem.’ Ze wijst naar het gebouw. Wat ontgaat haar precies? Ze is een geest. ‘Sadie, je bent dóód.’ ‘Weet ik wel,’ zegt ze kribbig. ‘Dat hoef je me niet steeds in te peperen.’ ‘Dus kun je geen date hebben. Sorry, maar het is niet anders.’ Ik haal mijn schouders op en loop door. Twee seconden later landt Sadie weer vlak voor me, met haar kaken op elkaar geklemd. ‘Vraag hem voor me.’ ‘Hè?’ ‘Ik kan het zelf niet,’ zegt ze snel en gedecideerd. ‘Ik moet een bemiddelaar hebben. Als jij een afspraakje met hem maakt, kan ik met je mee. Als jij met hem danst, kan ik ook met hem dansen.’ Ze meent het. Ik heb zin om in lachen uit te barsten. ‘Je wilt dat ik met hem afspreek, voor jou,’ zeg ik voor de zekerheid. ‘Met een willekeurige vent die ik niet ken. Alleen maar omdat jij dan kunt dansen.’ ‘Ik wil nog een laatste keer pret maken met een knappe man. Nu kan het nog.’ Sadies hoofd knakt naar voren en haar mond wordt weer zo’n triest O’tje. ‘Nog één keer over de dansvloer zwieren, meer vraag ik niet voordat ik van deze aardbol verdwijn.’ Haar stem zakt tot een zachte, meelijwekkende fluistering. ‘Meer vraag ik niet. Het is mijn laatste wens.’ ‘Het is je laatste wens niet!’ zeg ik lichtelijk verontwaardigd. ‘Je hebt je laatste wens al gekregen! Dat was je ketting, weet je nog?’ Sadie kijkt even beteuterd. ‘Dit is mijn andere laatste wens,’ zegt ze dan. ‘Sadie, luister.’ Ik probeer redelijk te klinken. ‘Ik kan niet zomaar een onbekende vragen of hij met me uit wil. Je zult het zonder moeten stellen, sorry.’ Sadie kijkt me met zo’n strakke, sidderende, gekwetste uitdrukking op haar gezicht aan dat ik me afvraag of ik op de een of andere manier op haar voet heb getrapt. 103
‘Je zegt echt nee,’ zegt ze dan met een stem die lijkt te haperen van emotie. ‘Je weigert het echt. Een laatste, onschuldige wens. Een luttel verzoekje.’ ‘Hé…’ ‘Ik heb jaren in dat verpleeghuis gezeten. Nooit bezoek. Nooit een lach. Nooit een sprankje leven. Alleen maar ouderdom… en eenzaamheid… en ellende…’ O, god. Dit kan ze me niet aandoen. Het is niet eerlijk. ‘Altijd alleen met Kerstmis, nooit een bezoekje… nooit een cadeautje…’ ‘Het was mijn schuld niet,’ zeg ik zwakjes, maar Sadie luistert niet. ‘En nu zie ik een klein beetje geluk in het verschiet. Een beetje vertier. Maar mijn eigen hardvochtige, egoïstische achternicht…’ ‘Oké!’ Ik geef het op en wrijf over mijn voorhoofd. ‘Oké! Je zegt het maar! Goed! Ik doe het wel.’ Iedereen om me heen denkt toch al dat ik gek ben. Een onbekende mee uitvragen maakt weinig verschil. Mijn vader zou het waarschijnlijk zelfs fantastisch vinden. ‘Je bent een engel!’ Sadie is op slag duizelig van opwinding. Ze zwiert over de stoep, zodat de panden van haar jurk opwaaien. ‘Ik laat je zien waar hij is! Kom mee!’ Ik loop met haar mee naar het immense bordes en neem de draaideur naar de gigantische, vijf meter hoge hal. Als ik dit ga doen, moet ik heel snel zijn, anders bedenk ik me. ‘Nou, waar is hij?’ Ik kijk om me heen in de galmende marmeren zaal. ‘Boven! Kom op!’ Ze is als een jong hondje dat aan de riem trekt. ‘Ik kan niet zomaar een kantoor binnenlopen!’ fluister ik. Ik gebaar naar de elektronische hekjes. ‘Ik moet een plan hebben. Een smoes. Ik moet… ahá.’ In een hoek staat een kraampje met het opschrift: Seminar mondiale strategie. Achter een tafel met naamplaatjes zitten een paar verveeld ogende meiden. Het moet lukken. ‘Hallo!’ zeg ik terwijl ik kordaat naar ze toe loop. ‘Sorry dat ik zo laat ben.’ ‘Geeft niet. Het is nog maar net begonnen.’ Een van de meiden recht haar rug en reikt naar haar lijst, terwijl de ander vastbesloten naar het plafond kijkt. ‘En u bent…’ ‘Sarah Connoy,’ zeg ik terwijl ik lukraak een naamplaatje pak. ‘Dank je wel. Ik moet maar snel gaan…’ 104
Ik ren naar de poortjes, wapper met mijn naamplaatje naar de bewaker en haast me een brede gang in met duur uitziende kunst aan de wanden. Ik heb geen idee waar ik ben. Er zijn een stuk of twintig verschillende bedrijven in het gebouw gevestigd en ik ben alleen bij Macrosant geweest, dat de elfde tot en met zeventiende verdieping in beslag neemt. ‘Nou, waar zit hij dan?’ mompel ik vanuit mijn mondhoek naar Sadie. ‘Op de twintigste verdieping.’ Ik been naar de liften en knik zakelijk naar de andere passagiers. Op de twintigste stap ik uit en beland in weer een reusachtige hal. Op zes meter van de plek waar ik sta zie ik een granietkleurige balie met een imponerende vrouw in een grijs mantelpak erachter. Op een plaquette aan de wand staat ‘Turner Murray Consulting’. Wauw. Bij Turner Murray zitten de knappe koppen die grote bedrijven op orde brengen. Die vent moet heel dynamisch zijn, wie hij ook is. ‘Kom mee!’ Sadie danst naar een deur met een codepaneel. Er benen een paar mannen in pak langs, van wie eentje me bevreemd aankijkt. Ik pak snel mijn mobieltje, druk het tegen mijn oor om een gesprek te ontmoedigen en loop achter de mannen aan. We komen bij de deur en een van de mannen toetst een combinatie in. ‘Bedankt.’ Ik knik zo zakelijk als ik kan en loop achter de mannen aan naar binnen. ‘Gavin, ik zeg toch dat die Europese cijfers niet kloppen?’ zeg ik in mijn mobieltje. De langste man aarzelt alsof hij me wil vragen wat ik kom doen. Shit. Ik versnel gehaast mijn pas en loop straal langs ze heen. ‘Ik heb over twee minuten een bespreking, Gavin,’ zeg ik jachtig. ‘Ik wil die bijgewerkte cijfers op mijn BlackBerry hebben. Nu moet ik weg om over, eh… percentages te praten.’ Ik zie links een dames-wc. Ik probeer niet te rennen en verstop me in een marmeren cabine. ‘Wat doe je nou?’ vraagt Sadie, die zich bij me in de cabine manifesteert. Nou ja. Heeft ze dan geen enkel besef van privacy? ‘Wat denk je zelf?’ fluister ik. ‘We moeten even wachten.’ Ik blijf drie minuten zitten en loop dan de gang weer in. De twee mannen zijn weg. De gang is leeg en stil: gewoon een lange vlakte lichtgrijze vloerbedekking met af en toe een waterkoeler en lichte houten deuren aan weerszijden. Ik hoor gonzende stemmen en soms een computergeluidje. 105
‘Waar is hij nou?’ vraag ik aan Sadie. ‘Hm.’ Ze kijkt om zich heen. ‘Achter een van die deuren…’ Ze stevent de gang in en ik volg haar behoedzaam. Dit is onwezenlijk. Waarom dwaal ik hier door een vreemd kantoor op zoek naar een onbekende man? ‘Yes!’ Sadie duikt stralend naast me op. ‘Hij zit daar! Hij heeft van die priemende ogen. Absoluut om te huiveren.’ Ze wijst naar een massief houten deur met het nummer 2012 erop. Er zit geen raam of zelfs maar een klein glazen paneeltje in. Ik kan niet zien wat erachter zit. ‘Weet je het zeker?’ ‘Ik ben er net geweest! Hij zit daar! Toe dan! Vraag het hem dan!’ Haar handen proberen me te duwen. ‘Wacht even!’ Ik zet een paar passen opzij en probeer erover na te denken. Ik kan niet zomaar naar binnen stommelen. Ik moet een plan opstellen. 1. Aankloppen en kantoor van onbekende betreden. 2. Op natuurlijke, vriendelijke wijze hallo zeggen. 3. Vragen of hij met me uit wil. 4. Bijna doodgaan van schaamte terwijl hij de beveiliging belt. 5. Zo snel mogelijk vertrekken. 6. Onder geen beding mijn naam zeggen. Dan kan ik vluchten en het allemaal uit mijn geheugen wissen, en geen mens zal ooit weten dat ik het was. Misschien zal hij zelfs denken dat hij het heeft gedroomd. Het duurt bij elkaar maximaal een halve minuut en dan moet Sadie wel ophouden me lastig te vallen. Oké, we doen het, dan is het maar gebeurd. Ik loop naar de deur en probeer niet op mijn hart te letten, dat opeens galoppeert van de zenuwen. Ik haal diep adem, til mijn hand op en klop zacht aan. ‘Je maakte geen enkel geluid!’ roept Sadie achter me. ‘Harder kloppen! En dan gewoon naar binnen lopen. Hij is binnen! Schiet op!’ Ik knijp mijn ogen dicht, geef een harde klop op de deur en stap de kamer in. Twintig mensen in pak rond een vergadertafel kijken naar me op. De man aan het hoofd onderbreekt zijn PowerPoint-presentatie. Ik staar als verlamd terug. Het is geen kantoorkamer. Het is een vergaderzaal. Ik sta bij een be106
drijf waar ik niets te zoeken heb, in een grote vergadering waar ik niets mee te maken heb, en ze wachten allemaal tot ik iets zeg. ‘Sorry,’ stamel ik uiteindelijk. ‘Ik wilde niet storen. Ga door.’ Ik heb vanuit mijn ooghoek een paar lege stoelen gezien. Zonder goed te weten wat ik doe, schuif ik een stoel naar achteren en ga zitten. Mijn buurvrouw kijkt me even onzeker aan en schuift me dan een notitieblok en een pen toe. ‘Dank je,’ mompel ik. Ongelooflijk. Niemand heeft gezegd dat ik weg moest. Zien ze dan niet dat ik hier niet hoor? De man aan het hoofd praat door en een paar mensen maken aantekeningen. Ik kijk steels om me heen. Er zitten een stuk of vijftien mannen in de zaal, en ze kunnen allemaal die van Sadie zijn. Tegenover me zit een vent met donkerblond haar die er wel leuk uitziet. De man die de presentatie houdt, is ook best knap. Hij heeft donker, golvend haar, lichtblauwe ogen en dezelfde stropdas om die ik Josh voor zijn verjaardag heb gegeven. Hij gebaart naar een grafiek en praat met geanimeerde stem. ‘… en de klanttevredenheidscijfers zijn jaar na jaar gestegen…’ ‘Stop.’ Nu pas zie ik een man bij het raam staan. Hij draait zich om. Hij heeft een Amerikaans accent, een donker pak een en kastanjebruin, recht naar achteren geborsteld haar. Er zit een diepe, V-vormige rimpel tussen zijn wenkbrauwen en kijkt naar de vent met golvend haar alsof die een diepe, persoonlijke teleurstelling voor hem is. ‘Het gaat niet om de klanttevredenheid. Ik wil geen werk afleveren waar de klant een tien voor geeft. Ik wil werk afleveren waar ík een tien voor geef.’ De man met het golvende haar is uit het lood geslagen en ik leef met hem mee. ‘Uiteraard,’ prevelt hij. ‘De nadruk ligt hier helemaal verkeerd.’ De Amerikaan kijkt met gefronst voorhoofd naar iedereen aan tafel. ‘We zijn hier niet om tactische, snelle oplossingen te bedenken. We zouden strategieën moeten beïnvloeden. Vernieuwen. Sinds ik hier ben…’ Ik zie dat Sadie naast me komt zitten en sluit me voor het verhaal af. Ik schuif mijn schrijfblok naar haar toe en krabbel: Wie is het? ‘Die man die op Rudolph Valentino lijkt,’ zegt ze op een toon alsof ze ervan opkijkt dat ik het nog moet vragen. Godsamme. 107
Hoe moet ik nu weten hoe die stomme Rudolph Valentino eruitziet? schrijf ik snel op. Wie is het? Ik wil wedden dat het die man met het golvende haar is. Tenzij het die blonde tegenover me is, die ziet er leuk uit. Of misschien die vent met dat sikje? ‘Hij, natuurlijk!’ Sadie wijst naar de andere kant van de zaal. De man die de presentatie geeft?schrijf ik voor de zekerheid. ‘Nee, gekkie!’ Ze giechelt. ‘Hij!’ Ze doemt voor de fronsende Amerikaan op en kijkt verlangend naar hem. ‘Is het geen duifje?’ ‘Híj?’ Oeps. Ik heb het hardop gezegd. Iedereen kijkt me aan en ik doe snel alsof ik mijn keel schraap: ‘Hijmm, hmm.’ Echt waar? schrijf ik als ze weer terug is. ‘Hij is verrukkelijk,’ fluistert ze gepikeerd in mijn oor. Ik neem de Amerikaan weifelend op en probeer onbevooroordeeld te zijn. Hij zal wel aantrekkelijk zijn, op zo’n klassieke kakmanier. Zijn haar ontspringt aan een breed, vierkant voorhoofd, en hij is een beetje bruin, en ik zie donker haar op de polsen in zijn onberispelijk witte manchetten. En hij heeft inderdaad priemende ogen. Hij heeft die magnetische aantrekkingskracht die alle leiders lijken te hebben. Sterke handen en gebaren. Als hij iets zegt, eist hij de aandacht op. Maar echt, hij is totaal mijn type niet. Te gedreven. Te fronserig. En alle anderen in de zaal lijken doodsbang voor hem te zijn. ‘Nu we het er toch over hebben.’ Hij pakt een plastic map en laat hem behendig naar de man met het sikje zeilen. ‘Ik heb gisteren een paar punten opgesteld naar aanleiding van de adviezen aan Morris Farquhar. Gewoon een memo. Het zou kunnen helpen.’ ‘O.’ Sikje lijkt compleet van slag. ‘Nou… bedankt. Ik stel het op prijs.’ Hij bladert verwonderd in de map. ‘Mag ik dit gebruiken?’ ‘Dat is wel het idee,’ zegt de Amerikaan met een wrange, vluchtige glimlach die in een oogwenk weer weg is. ‘Goed, met betrekking tot het laatste punt…’ Vanaf mijn plek aan het eind van de tafel zie ik Sikje opgewonden de map vol getypte vellen doornemen. ‘Wanneer heeft hij in godsnaam de tijd gehad om dit te doen?’ zegt hij zacht tegen zijn buurman, die zijn schouders ophaalt. ‘Ik moet ervandoor.’ De Amerikaan kijkt plotseling op zijn horloge. ‘Sorry voor het kapen van de vergadering. Ga door, Simon.’ 108
‘Ik heb nog één vraag.’ De donkerblonde man steekt snel zijn hand op. ‘Als je het hebt over vernieuwende procedures, bedoel je dan…’ ‘Snel,’ klinkt Sadies stem zo hard in mijn oor dat ik opschrik. ‘Vraag of hij met je uit wil! Hij gaat weg! Je had het beloofd! Toe dan! Toe dan, toe dan, toe dan…’ Oké!! krabbel ik in elkaar krimpend op het notitieblok. Geef me even de tijd. Sadie beent naar de andere kant van de zaal en kijkt me verwachtingsvol aan. Dan begint ze ongeduldige ‘kom op!’- handgebaren te maken. De Amerikaanse Frons heeft de donkerblonde man antwoord gegeven en stopt wat papieren in zijn koffertje. Ik kán dit niet. Het is bespottelijk. ‘Toe dan! Schiet op!’ Sadie probeert me te duwen. ‘Vraag het dan!’ Het bloed bonkt in mijn hoofd. Mijn knieën knikken onder de tafel. Op de een of andere manier dwing ik mezelf mijn hand op te steken. ‘Pardon?’ piep ik gegeneerd. De Amerikaanse Frons draait zich om en neemt me verbaasd op. ‘Neem me niet kwalijk, kennen wij elkaar? Het spijt me, ik heb haast…’ ‘Ik heb een vraag.’ Alle hoofden aan tafel draaien mijn kant op. Ik hoor iemand ‘wie is dat?’ tegen zijn buurman fluisteren. ‘Goed dan,’ verzucht de Amerikaan. ‘Nog één snelle vraag. Zeg het maar.’ ‘Ik, eh… Het is alleen… Wat ik wil vragen…’ Mijn stem slaat over en ik schraap mijn keel. ‘Wilt u met me uit?’ Er valt een verbijsterde stilte, die alleen wordt onderbroken door iemand die koffie over het tafelblad sproeit. Mijn gezicht gloeit, maar ik bedwing mijn zenuwen. Ik zie een paar mensen aan tafel verbijsterd naar elkaar kijken. ‘Pardon?’ zegt de Amerikaan confuus. ‘Een, eh… date?’ Ik waag het erop en glimlach. Opeens zie ik Sadie naast hem. ‘Zeg ja!’ krijst ze in zijn oor, zo hard dat ik in zijn plaats in elkaar wil krimpen. ‘Zeg ja! Zeg ja!’ Tot mijn verbazing zie ik de Amerikaan erop reageren. Hij houdt zijn hoofd schuin alsof hij een ver radiosignaal opvangt. Hóórt hij haar? ‘Jongedame,’ zegt een grijze man streng, ‘dit is niet de geschikte tijd of plaats…’ ‘Ik wilde niet storen,’ zeg ik nederig. ‘Ik neem niet veel tijd in be109
slag. Ik wil gewoon antwoord hebben, ja of nee.’ Ik kijk weer naar de Amerikaan. ‘Wilt u met me uit?’ ‘Zeg ja! Zeg ja!’ Sadies gekrijs bereikt een ondraaglijk volume. Dit is onwezenlijk. De Amerikaan hoort echt iets. Hij schudt zijn hoofd en zet een paar passen opzij, maar Sadie volgt hem en blijft krijsen. Zijn ogen staan glazig, alsof hij in trance is. Niemand in de zaal verroert zich of zegt iets. Ze lijken allemaal verstijfd te zijn van ontzetting; een vrouw slaat een hand voor haar mond alsof ze een trein ziet verongelukken. ‘Zeg ja!’ Sadie begint schor te worden van het schreeuwen. ‘Nu meteen! Zeg ja! Zeg já!’ Het is bijna komisch, dat harde geschreeuw van haar waar amper op wordt gereageerd, maar ik voel alleen medelijden. Ze ziet er zo machteloos uit, alsof ze vanachter een glazen wand staat te krijsen en ik de enige ben die haar echt kan verstaan. Wat moet Sadies wereld frustrerend zijn, valt me in. Ze kan niets aanraken, ze krijgt met niemand contact, het is zonneklaar dat ze die vent nooit zal bereiken… ‘Ja.’ De Amerikaan knikt radeloos. Mijn medelijden zakt. Ja? Er gaat een zucht op, en ik hoor een haastig bedwongen giechel. Iedereen gaapt me aan, maar ik ben te sprakeloos van verbazing om iets te kunnen zeggen. Hij heeft ja gezegd. Heeft die man… Moet ik echt met hem uit? ‘Prima.’ Ik probeer me te vermannen. ‘Dus… zal ik u mailen? Ik heet trouwens Lara Lington, en hier is mijn kaartje…’ Ik rommel in mijn tas. ‘Ik ben Ed.’ Hij ziet er nog steeds verdwaasd uit. ‘Ed Harrison’ Hij haalt zijn eigen kaartje uit zijn binnenzak. ‘Dus, eh… tot ziens dan maar, Ed!’ Ik pak mijn tas en maak me haastig uit de voeten, gevolgd door een aanzwellend geroezemoes. ‘Wie was dat in vredesnaam?’ hoor ik iemand zeggen, en een vrouw zegt veelbetekenend: ‘Zie je nou? Je moet gewoon dúrven. Je moet diréct zijn tegen mannen. Weg met de spelletjes. Leg je kaarten op tafel. Als ik op die leeftijd had geweten wat dat meisje weet…’ Wat weet ik? Ik weet alleen maar dat ik hier weg moet.
110
8
Ik ben nog steeds in shock als Sadie me halverwege de receptie op de begane grond inhaalt. In gedachten blijf ik de scène herhalen, maar ik kan er niet bij. Sadie heeft contact gehad met een man. Hij heeft haar gehóórd. Ik weet niet hoeveel hij heeft gehoord, maar het was kennelijk genoeg. ‘Is het geen snoepje?’ zegt ze dromerig. ‘Ik wist wel dat hij ja zou zeggen.’ ‘Wat was daar aan de hand?’ pruttel ik ongelovig. ‘Wat was dat voor gekrijs? Ik dacht dat je alleen met mij kon praten!’ ‘Praten heeft geen zin,’ beaamt ze, ‘maar ik heb gemerkt dat als ik echt een keel opzet vlak bij iemands oor, de meeste mensen wel iets opvangen. Het kost wel ontzettend veel inspanning.’ ‘Dus je hebt dit vaker gedaan? Heb je met ander mensen gesproken?’ Ik weet dat het belachelijk is, maar het maakt me een klein beetje jaloers dat ze andere mensen kan bereiken. Sadie is míjn geest. ‘O, ik heb een woordje met de koningin gewisseld,’ zegt ze luchtig. ‘Gewoon voor de lol.’ ‘Meen je dat?’ ‘Wie weet.’ Ze werpt me een ondeugende glimlach toe. ‘Maar het is de pest voor je stembanden. Ik kan het nooit lang volhouden.’ Ze kucht en wrijft over haar keel. Ik kan me niet inhouden. Ik dacht dat ik de enige was bij wie je spookte,’ zeg ik kinderachtig. Ik dacht dat ik bijzonder was. Sadie denkt even na. ‘Jij bent de enige bij wie ik meteen kan zijn,’ zegt ze dan. ‘Ik hoef maar aan je te denken of ik ben al bij je.’ ‘O.’ Stiekem ben ik best blij het te horen. Sadie kijkt met stralende ogen op. ‘Waar zou hij met ons naartoe gaan, denk je? Het Savoy? Ik aanbid het Savoy!’ Mijn aandacht wordt naar het heden gesleurd. Stelt ze zich echt 111
voor dat we met zijn drieën uitgaan? Een bizar, kinky triootje met een geest? Oké, Lara. Doe normaal. Die vent gaat echt geen afspraakje eisen. Hij verscheurt mijn kaartje, geeft zijn kater/drugsgebruik/stress de schuld en ik zie hem nooit meer terug. Met stijgend zelfvertrouwen been ik naar de uitgang. Ik heb genoeg krankzinnigheid voor één dag gehad. Ik moet dingen doen. Zodra ik op kantoor ben, bel ik Jean, leun achterover in mijn zwenkstoel en maak me klaar om van het moment te genieten. ‘Met Jean Savill.’ ‘O, hallo, Jean,’ zeg ik vriendelijk. ‘Met Lara Lington. Ik bel nog even over jullie hondenbeleid, dat ik volkomen accepteer en toejuich. Ik heb er alle begrip voor als jullie de werkplek diervrij willen houden, maar ik vraag me af waarom Jane Frenshew in kamer 1416 een uitzondering is?’ Ha! Ik heb Jean nog nooit zo horen kronkelen. Eerst ontkent ze het glashard. Dat zegt ze dat er speciale omstandigheden zijn, en dat die uitzondering geen precedent schept. Ik hoef echter maar even over advocaten en EU-wetgeving te beginnen of ze bezwijkt. Shireen mag Flash meenemen naar haar werk! Het wordt morgen in haar contract opgenomen en ze doen er een mand bij! Ik hang op en bel Shireen. Wat zal ze blij zijn! Dit werk wordt eindelijk eens leuk. En het wordt nog leuker als Shireen ongelovig naar adem snakt. ‘Ik kan me niet voorstellen dat iemand bij Sturgis Curtis die moeite ook had willen nemen,’ zegt ze steeds. ‘Dat is het verschil als je met een kleiner bureau werkt.’ ‘Een persoonlijker bureau!’ verbeter ik haar. ‘Bij ons gaat het om mensen. Vertel dat maar aan al je vrienden!’ ‘Dat zal ik doen! Ik ben diep onder de indruk! Hoe heb je die andere hond trouwens ontdekt?’ Ik aarzel even. ‘Ik heb zo mijn manieren,’ zeg ik ten slotte. ‘Nou, je bent briljant.’ Als ik gloeiend van trots ophang en opkijk, zie ik Kate nieuwsgierig naar me kijken. ‘Nou, hoe heb je die andere hond ontdekt?’ vraagt ze. ‘Intuïtie,’ zeg ik schouderophalend. 112
‘Intuïtie?’ herhaalt Sadie, die de hele tijd door het kantoor heeft gedrenteld, met minachting. ‘Je hebt helemaal geen intuïtie! Het kwam door mij. Je moet zeggen: “Mijn fantastische oudtante Sadie heeft me geholpen en ik ben haar ontzettend dankbaar.”’ ‘Weet je, Natalie had nooit de moeite genomen een hond op te sporen,’ zegt Kate opeens. ‘Nooit. In geen miljoen jaar.’ ‘O.’ Mijn gloed wordt getemperd. Opeens zie ik het hele geval door Natalies zakelijke bril en voel me een tikje onprofessioneel. Misschien was het een beetje belachelijk om zoveel tijd en moeite aan een hond te besteden. ‘Nou, ik wilde het gewoon oplossen, dit leek me de beste manier…’ ‘Nee, je begrijpt me niet,’ onderbreekt Kate me blozend. ‘Ik bedoelde het complimenteus.’ Ik ben sprakeloos. Niemand heeft mij ooit in gunstige zin met Natalie vergeleken. ‘Ik ga koffie halen om het te vieren!’ zegt Kate vrolijk. ‘Wat wil jij?’ ‘Laat maar.’ Ik glimlach naar haar. ‘Dat hoef je niet te doen.’ ‘Nou,’ zegt Kate verlegen, ‘eigenlijk ben ik uitgehongerd. Ik heb nog geen lunchpauze gehad.’ ‘O, god!’ zeg ik ontdaan. ‘Weg jij! Lunchen, voordat je verhongert!’ Kate springt op, stoot haar hoofd aan een open la vol hangmappen en pakt haar tas van een hoge plank. Zodra ze de deur achter zich heeft dichtgetrokken, komt Sadie naar me toe. ‘Zo.’ Ze gaat op het randje van mijn bureau zitten en kijkt me verwachtingsvol aan. ‘Wat is er?’ ‘Ga je hem nog bellen?’ ‘Wie?’ ‘Hem!’ Ze leunt over mijn computer. ‘Hém!’ ‘Ed Huppeldepup, bedoel je? Wil je dat ik hem bel?’ Ik werp haar een medelijdende blik toe. ‘Heb je geen enkel idee hoe die dingen werken? Als hij me wil bellen, belt hij me maar.’ Wat hij nooit zal doen, in geen miljoen jaar, voeg ik er in stilte aan toe. Ik wis een paar e-mails, beantwoord er een en kijk weer op. Sadie zit op een archiefkast en kijkt strak naar de telefoon. Als ze me ziet kijken, schrikt ze en wendt haar blik snel af. ‘Wie is er nu geobsedeerd door een man?’ moet ik wel plagerig zeggen. 113
‘Ik ben niet geobsedeerd,’ zegt ze nuffig. ‘Als je naar de telefoon kijkt, gaat hij niet. Weet je dan niets?’ Sadie kijkt me kwaad aan, maar wendt zich dan af en kijkt naar het koord van de luxaflex alsof ze elke vezel wil analyseren. Ze drentelt naar het raam. Dan kijkt ze weer naar de telefoon. Ik zou heel goed zonder een door mijn kantoor zwevende verliefde geest kunnen wanneer ik probeer te werken. ‘Waarom ga je de stad niet verkennen?’ stel ik voor. ‘Je kunt naar de Augurk gaan kijken, of naar Harrods gaan…’ ‘Ik ben al bij Harrods geweest.’ Ze trekt haar neus op. ‘Het is er heel vreemd, tegenwoordig.’ Net als ik een ontzettend lange wandeling in Hyde Park wil voorstellen, tjilpt mijn mobieltje. Sadie staat in een flits naast me en kijkt gretig toe terwijl ik het schermpje inspecteer. ‘Is hij het? Is hij het?’ ‘Ik herken het nummer niet,’ zeg ik schouderophalend. ‘Het kan iedereen zijn.’ ‘Het is hem!’ Ze slaat haar armen om zichzelf heen. ‘Zeg dat we cocktails willen drinken in het Savoy.’ ‘Ben je geschift? Dat zeg ik niet!’ ‘Het is mijn date en ik wil naar het Savoy,’ zegt ze koppig. ‘Hou je mond of ik neem niet op!’ We kijken elkaar woest aan, het toestel tjilpt weer en Sadie blaast haar wangen bol en zet onwillig een pas achteruit. ‘Hallo?’ ‘Spreek ik met Lara?’ zegt een mij onbekende vrouwenstem. ‘Hij is het niet, oké?’ fluister ik naar Sadie. Ik maak een kst-gebaar en richt mijn aandacht weer op het gesprek. ‘Ja, met Lara. Met wie spreek ik?’ ‘Met Nina Martin. U had een boodschap ingesproken over een ketting? Op de rommelmarkt van het verpleeghuis?’ ‘O, ja.’ Ik ben opeens één en al oor. ‘Hebt u er een gekocht?’ ‘Twee. Zwarte parels en rode kralen. Goede staat. Ik kan ze allebei aan u verkopen als u wilt, ik was van plan ze op eBay te zetten…’ ‘Nee,’ zeg ik teleurgesteld. ‘Die zoek ik niet. Toch bedankt.’ Ik pak de lijst en streep Nina Martins naam door, kritisch gadegeslagen door Sadie. ‘Waarom heb je niet álle namen geprobeerd?’ vraagt ze verbolgen. 114
‘Ik doe er vanavond nog een paar.’ Ik zie haar gezicht. ‘Ik moet nu werken,’ voeg ik eraan toe. ‘Sorry, maar het moet echt.’ Sadie slaakt een diepe zucht. ‘Al dat wachten is ondraaglijk.’ Ze zoeft naar mijn bureau en tuurt naar de telefoon. Dan zoeft ze naar het raam en weer terug naar de telefoon. Ik kan hier met geen mogelijkheid de hele middag tussen dat gezoef en gezucht zitten. Ik moet haar de harde waarheid vertellen. ‘Hoor eens, Sadie.’ Ik wacht tot ze zich omdraait. ‘Over Ed. Je moet weten hoe het zit. Hij belt echt niet.’ ‘Hoe bedoel je, hij belt niet?’ repliceert Sadie. ‘Natuurlijk belt hij wel.’ ‘Nee.’ Ik schud mijn hoofd. ‘Het bestaat gewoon niet dat hij een gestoorde meid gaat bellen die zich bij zijn vergadering naar binnen heeft gesmoesd. Hij gooit mijn kaartje weg en vergeet het hele geval. Het spijt me.’ Sadie kijkt me verwijtend aan, alsof ik uit kwade wil haar hoop de bodem wil inslaan. ‘Het is mijn schuld niet!’ schiet ik in de verdediging. ‘Ik wil niet dat je al te teleurgesteld bent.’ ‘Hij belt wel,’ zegt ze langzaam en gedecideerd. ‘En dan gaan we uit.’ ‘Ook goed. Als jij dat denkt.’ Ik richt me op mijn computer en begin te typen. Als ik opkijk, is ze weg, en ik slaak een zucht van verlichting. Eindelijk een beetje ruimte. Een beetje rust! Net als ik een bevestigingsmailtje aan Jean zit te typen over Flash, gaat de telefoon. Ik neem afwezig op en klem de hoorn tussen mijn kin en schouder. ‘Hallo, met Lara.’ ‘Hallo,’ zegt een verlegen mannenstem. ‘Met Ed Harrison.’ Ik verstijf. Ed Harrison? ‘Eh… Hallo!’ Ik kijk verwilderd om me heen, maar Sadie is nergens te bekennen. ‘Dus… we hebben een date,’ zegt Ed houterig. ‘Ik… denk het.’ We klinken alsof we een uitje hebben gewonnen in een loterij en niet weten hoe we eronderuit moeten komen. ‘Er is een café aan St Christopher’s Place,’ zegt hij. ‘De Crowe. Zullen we daar iets gaan drinken?’ Ik heb hem wel door. Hij stelt een café voor omdat dat zo ongeveer 115
het snelste uitje is dat er bestaat. Hij heeft er eigenlijk geen zin in. Waarom belt hij dan? Is hij zo ouderwets en galant dat hij vindt dat hij me niet kan laten stikken, ook al zou ik een seriemoordenaar kunnen zijn? ‘Goed idee,’ zeg ik opgewekt. ‘Zaterdagvond, halfacht?’ ‘Tot dan.’ Ik hang met een onwezenlijk gevoel op. Ik ga echt uit met de Amerikaanse Frons. En Sadie heeft geen idee. ‘Sadie.’ Ik kijk om me heen. ‘Sádie, hoor je me? Het is ongelooflijk! Hij heeft gebeld!’ ‘Ik weet het,’ klinkt Sadies stem achter me. Ik draai me bliksemsnel op mijn stoel om en zie haar onaangedaan op de vensterbank zitten. ‘Je hebt het gemist!’ zeg ik opgewonden. ‘Je vent heeft gebeld! We gaan…’ Dan dringt het tot me door. ‘O, mijn god. Dit is jóúw werk, hè? Je hebt tegen hem geschreeuwd.’ ‘Natuurlijk!’ zegt ze trots. ‘Het was gewoon te saai om maar te blijven wachten, dus heb ik hem een duwtje in de goede richting gegeven.’ Ze fronst afkeurend haar wenkbrauwen. ‘Je had trouwens gelijk. Hij had je kaartje echt weggegooid. Het lag helemaal verfrommeld in zijn prullenbak. Hij wilde je helemaal niet bellen!’ Ze ziet er zo verontwaardigd uit dat ik een lach moet inslikken. ‘Welkom in het uitgaansleven van de eenentwintigste eeuw. Hoe heb je hem op andere gedachten gebracht?’ ‘Het was een heidens karwei!’ zegt Sadie in haar wiek geschoten. ‘Eerst zei ik gewoon dat hij je moest bellen, maar hij besteedde totaal geen aandacht aan me. Hij keerde me steeds de rug toe en ging sneller typen. Toen ben ik heel dicht bij hem gekomen en heb ik tegen hem gezegd dat als hij je niet meteen belde om een afspraak te maken, de god Ahab hem met een ziekte zou treffen.’ ‘Wie is de god Ahab?’ vraag ik ongelovig. ‘Hij kwam voor in een stuiverroman die ik ooit heb gelezen,’ zegt Sadie zelfvoldaan. ‘Ik zei dat zijn armen en benen verlamd zouden raken en dat hij vol walgelijke wratten zou komen te zitten. Ik zag hem wankelen, maar hij bleef zijn best doen om me te negeren. Dus toen keek ik naar zijn schrijfmachine…’ ‘Computer?’ onderbreek ik haar. ‘Ook goed,’ zegt ze ongeduldig. ‘Ik zei dat hij kapot zou gaan en 116
dat hij zijn baan zou kwijtraken als hij je niet belde.’ Bij de herinnering speelt er een glimlach om haar lippen. ‘Toen zette hij er vaart achter, hoewel, terwijl hij het kaartje pakte, bleef hij naar zijn hoofd grijpen en prevelen: “Waarom bel ik dat meisje? Waarom doe ik dit?” Dus ik schreeuwde in zijn oor: “Omdat je het wilt! Ze is heel knap!”’ Sadie schudt triomfantelijk haar haar naar achteren. ‘Dus belde hij je. Ben je niet onder de indruk?’ Ik kijk haar sprakeloos aan. Ze heeft die vent onder druk gezet om met me uit te gaan. Ze heeft hem gemanipuleerd. Ze heeft hem in een romance gedwongen waar hij geen zin in had. Ze is de enige vrouw die ik ooit heb gekend die een man kon dwingen op te bellen. Ooit. Oké, er waren bovennatuurlijke krachten voor nodig, maar ze heeft het toch maar gedaan. ‘Oudtante Sadie,’ zeg ik langzaam, ‘je bent briljant.’
117
9
Als ik niet in slaap kan komen, denk ik aan alle regels die ik zou opstellen als ik de baas van de wereld was. Er zijn er toevallig vrij veel die betrekking hebben op ex-vriendjes, en ik heb weer een nieuwe: Ex-vriendjes mogen niet met een ander meisje naar het speciale restaurant waar ze met hun vorige vriendin naartoe gingen. Ik kan nog steeds niet geloven dat Josh met die meid naar Bistro Martin gaat. Hoe kan hij? Het is óns restaurant. We hadden ons eerste afspraakje daar, godsamme. Hij verraadt al onze herinneringen. Het is alsof onze hele relatie op een toverleitje stond dat hij opzettelijk heeft gewist. Nu maakt hij een nieuwe tekening en vergeet die hele oude, veel betere en interessantere tekening die er eerst stond. Trouwens, het is nog maar net uit. Hoe kan hij na zes weken al iets met een ander meisje beginnen? Begrijpt hij dan níéts? Je overhaast in een nieuwe relatie storten is nooit de oplossing. Waarschijnlijk wordt hij er zelfs doodongelukkig van. Dat had ik hem kunnen vertellen, als hij mij iets had gevraagd. Het is zaterdagmiddag halfeen en ik zit hier nu twintig minuten. Ik ken het restaurant zo goed dat ik alles perfect heb kunnen uitdenken. Ik zit uit het zicht, in de hoek, met een honkbalpetje op voor de zekerheid. Het restaurant is zo’n bedrijvige brasserie met veel tafels, planten en kapstokken, dus ik kan makkelijk in de achtergrond opgaan. Josh heeft een van de grote, houten tafels bij het raam gereserveerd – ik heb in het boek van de gerant gekeken. Vanaf mijn plekje in de hoek kan ik die tafel goed zien, dus ik kan die zogenaamde Marie aandachtig opnemen en hun lichaamstaal bestuderen. Nog beter: ik kan hun gesprek horen, want ik heb afluisterapparatuur geplaatst. Het is geen grap; ik heb het echt gedaan. Drie dagen geleden heb ik via internet een klein microfoontje gekocht in een pakket dat ‘My First Spy Kit’ heette. Toen het werd bezorgd, zag ik dat het meer voor jongetjes van tien dan voor volwassen ex-vriendinnen was bedoeld, 118
want er zaten ook een plastic ‘spionnenlogboek’ en een ‘coole codekraker’ bij. Maar wat dan nog? Ik heb het microfoontje getest en het werkt. Het bereik is niet meer dan zes meter, maar daar heb ik genoeg aan. Tien minuten geleden ben ik achteloos langs de tafel gedrenteld, heb gedaan alsof ik iets liet vallen en drukte de kleefkant van de microfoon tegen de onderkant van het tafelblad gedrukt. Het oordopje zit verstopt onder mijn honkbalpetje. Ik hoef het alleen maar aan te zetten als ik zover ben. Oké, ik weet dat je niet mag spioneren. Ik weet dat het niet ethisch is. Ik heb er zelfs dikke ruzie over gehad met Sadie. Eerst zei ze dat ik hier helemaal niet naartoe zou moeten gaan. Toen duidelijk werd dat ze die strijd niet zou winnen, zei ze dat als ik zo wanhopig graag wilde weten wat Josh ging bespreken, ik gewoon dicht bij de tafel moest gaan zitten om hem af te luisteren, maar wat is het verschil? Als je luistervinkje speelt, speel je luistervinkje, of je nu vlakbij zit of drie meter verderop. Waar het om gaat, is dat er in de liefde andere regels gelden. In liefde en oorlog is alles geoorloofd. Kijk maar naar die mensen op Bletchley Park die Duitse codes kraakten. Dat was ook een inbreuk op de privacy, welbeschouwd, maar daar zaten zij toch niet mee? Opeens zie ik voor me hoe ik gelukkig getrouwd met Josh aan de zondagse lunch zit en tegen mijn kinderen zeg: ‘Weten jullie, ik had pappies tafel bijna níét afgeluisterd, en dan waren jullie er allemaal niet geweest!’ ‘Ik geloof dat hij eraan komt,’ zegt Sadie plotseling naast me. Ik heb haar uiteindelijk overgehaald me te assisteren, al heeft ze tot nu toe alleen nog maar door het restaurant gezworven en de outfits van de gasten afgekraakt. Ik kijk heel onopvallend naar de deur en voel een zakker in mijn maag alsof ik in een achtbaan zit. O, god, o, mijn god, Sadie heeft gelijk. Hij is het. Met haar. Ze zijn samen. Waarom zijn ze samen? Oké, niet flippen. Stel je niet voor hoe ze samen in bed wakker zijn geworden, helemaal slaperig en bevredigd. Er kunnen allerlei andere volkomen aannemelijke verklaringen zijn. Misschien zijn ze elkaar in de ondergrondse tegengekomen. Ik neem een grote slok wijn en kijk weer op. Ik weet niet wie ik het eerst moet bekijken, Josh of haar. Haar. 119
Ze is blond. Best dun, in een oranje fietsbroekje en zo’n fris wit, mouwloos topje dat vrouwen in advertenties voor magere yoghurt of tandpasta dragen. Zo’n topje dat je alleen kunt dragen als je goed kunt strijken, wat maar aangeeft hoe saai ze moet zijn. Haar armen zijn gebruind en ze heeft strepen in haar haar alsof ze net van vakantie terug is. Dan kijk ik naar Josh en krijg een glibberig gevoel in mijn maag. Hij is gewoon… Josh. Hetzelfde blonde, slappe haar, dezelfde gekke, scheve grijns als hij de gerant begroet, dezelfde verschoten spijkerbroek, dezelfde linnen sportschoenen (van een cool Japans merk dat ik nooit goed heb kunnen uitspreken), hetzelfde overhemd… Wacht even. Ik kijk ongelovig naar hem. Dat is het overhemd dat ik hem voor zijn verjaardag heb gegeven. Hoe kan hij me dit aandoen? Heeft hij geen hart? Hij draagt míjn overhemd, in óns restaurant! En hij glimlacht naar die griet alsof ze de enige op aarde is. Nu pakt hij haar arm en maakt een grapje dat ik niet kan verstaan, maar zij legt haar hoofd in haar nek en lacht haar tandpastareclame-witte tanden bloot. ‘Ze passen goed bij elkaar,’ zegt Sadie monter in mijn oor. ‘Niet waar,’ brom ik. ‘Hou je kop.’ De gerant gaat hen voor naar de tafel bij het raam. Met mijn hoofd gebogen tast ik in mijn zak naar de afstandsbediening en zet het microfoontje aan. Het geluid is zwak en gonzend, maar ik kan hem net verstaan. ‘… lette totaal niet op. Toen bleek natuurlijk dat die stomme gps me naar de verkeerde Nôtre Dame had gestuurdt.’ Hij grinnikt charmant en ze giechelt. Ik spring bijna op, zo woest ben ik. Dat is onze anekdote! Dat hebben wíj samen meegemaakt! We kwamen uit bij de verkeerde Nôtre Dame in Parijs en we hebben de echte nooit gezien. Is hij vergeten dat ik erbij was? Schrapt hij me gewoon uit zijn leven? ‘Hij ziet er heel gelukkig uit, vind je ook niet?’ merkt Sadie op. ‘Hij is niet gelukkig!’ Ik kijk haar giftig aan. ‘Hij zit volop in de ontkenningsfase.’ Nu bestellen ze een fles wijn. Super. Nu moet ik zien hoe ze tipsy worden. Ik pak een paar olijven en kauw er mistroostig op. Sadie is tegenover me komen zitten en kijkt me een beetje medelijdend aan. ‘Ik heb je toch gewaarschuwd? Nooit een plakker worden.’ ‘Ik ben geen plakker! Ik… ik probeer hem gewoon te begrijpen.’ Ik 120
laat mijn wijn in het glas walsen. ‘Het was zo plotseling voorbij. Hij heeft me zomaar de bons gegeven. Ik wilde aan onze relatie werken, snap je? Ik wilde het uitpraten. Ik bedoel, wilde hij zich inderdaad niet binden, of was er iets anders aan de hand? Maar hij wilde niet. Hij heeft me geen kans gegeven.’ Ik kijk naar Josh, die naar Marie glimlacht terwijl de ober een fles ontkurkt. Het zou ons eerste afspraakje kunnen zijn. Dat was net zo, een en al glimlachjes, grappige verhalen en wijn. Waar is het misgegaan? Hoe ben ik hier terechtgekomen, als een spion in een hoek? Dan zie ik de oplossing voor me, glashelder. Ik leun plotseling gespannen naar Sadie over. ‘Ga het hem vragen.’ ‘Wat?’ Ze trekt een lelijk gezicht. ‘Waar het mis is gegaan! Vraag hem wat er aan me mankeerde! Zorg dat hij het hardop zegt, net zoals met Ed Harrison. Dan weet ik het!’ ‘Dat kan ik niet doen,’ stribbelt ze prompt tegen. ‘O, jawel! Kruip in zijn hoofd! Laat hem praten! Het is de enige manier om hem te bereiken…’ Ik breek mijn zin af, want er komt een serveerster met een opschrijfboekje naar me toe. ‘O, hallo. Ik wil graag, eh… soep. Dank je.’ De serveerster loopt weg en ik kijk smekend naar Sadie. ‘Alsjeblieft? Ik ben al helemaal hier. Ik heb al die moeite al gedaan.’ Het blijft even stil en dan wendt Sadie de blik hemelwaarts. ‘Zoals je wilt.’ Ze verdwijnt en duikt even later weer op bij Josh’ tafel. Ik kijk toe en voel mijn hart op hol slaan. Ik duw het oortje stevig in mijn oor, negeer het gezoem en hoor Maries klaterende lach bij een verhaal over paardrijden dat ze vertelt. Ze heeft een zwak Iers accent dat me nu pas opvalt. Ik kijk naar de tafel en zie dat Josh haar bijschenkt. ‘Je hebt zo te horen een geweldige jeugd gehad,’ zegt hij. ‘Je moet me er meer over vertellen.’ ‘Wat wil je weten?’ zegt ze met een lach. Ze breekt een broodje, maar neemt geen hap, zie ik. ‘Alles.’ Hij glimlacht. ‘Dat kan wel even gaan duren.’ ‘Ik hoef nergens heen.’ Josh’ stem is iets lager geworden. Ik kijk vol afgrijzen toe. Ze zijn met dat hele oogcontact-vonkengedoe bezig. Hij kan nu elk moment haar hand pakken, of nog erger. Waar wacht Sadie nog op? 121
‘Nou, ik ben geboren in Dublin.’ Ze glimlacht. ‘Als jongste van drie.’ ‘Waarom heb je het uitgemaakt met Lara?’ Sadies stem klinkt zo snerpend in mijn oortje dat ik bijna uit mijn stoel spring. Ik had helemaal niet gezien dat ze achter Josh’ stoel ging staan. Ik zie dat Josh haar heeft gehoord. Hij was sparood aan het schenken, maar houdt zijn hand plotseling stil. ‘Mijn twee broers hebben me mijn hele jeugd gepest,’ praat Marie nietsvermoedend door. ‘Ze waren zo gemeen…’ ‘Waarom heb je het uitgemaakt met Lara? Wat is er misgegaan? Vertel het aan Marie! Vertel, Josh!’ ‘…. kikkers in mijn bed, in mijn schooltas… zelfs een keer in mijn papbord!’ Marie lacht en kijkt op naar Josh, van wie ze duidelijk een reactie verwacht, maar hij zit er als een standbeeld bij. ‘Zeg het, zegt het!’ toetert Sadie in zijn oor. ‘Josh?’ Marie wuift lachend met haar hand voor zijn gezicht. ‘Heb je ook maar iets gehoord van wat ik zei?’ ‘Sorry!’ Hij wrijft over zijn gezicht. ‘Ik weet niet wat er was. Wat zei je?’ ‘O, niets.’ Ze haalt haar schouders op. ‘Ik vertelde je gewoon over mijn broers.’ ‘Je broers! Ja!’ Het kost hem zichtbaar moeite zijn aandacht weer op haar te richten. Hij glimlacht charmant. ‘En, beschermden ze hun kleine zusje goed?’ ‘Pas maar op!’ ze glimlacht terug en nipt van haar wijn. ‘En jij, heb jij broers en zussen?’ ‘Zeg waarom je het hebt uitgemaakt met Lara! Wat mankeerde er aan haar?’ Ik zie Josh weer glazig worden. Hij zit erbij alsof hij de verre echo van een nachtegaal achter de vallei wil opvangen. ‘Josh?’ Marie leunt naar voren. ‘Josh!’ ‘Sorry!’ Hij komt weer terug en schudt zijn hoofd. ‘Sorry. Heel vreemd. Ik zat aan Lara te denken, mijn ex.’ ‘O.’ Marie glimlacht nog net zo breed, maar ik zie haar kaakspieren verkrampen. ‘Wat is er met haar?’ ‘Ik weet het niet.’ Josh krijgt een perplexe rimpel in zijn voorhoofd. ‘Ik vroeg me gewoon af waar het fout is gegaan tussen ons.’ ‘Relaties worden verbroken,’ zegt Marie laconiek en ze neemt een slokje water. ‘Wie weet waarom? Die dingen gebeuren.’ 122
‘Ja.’ Josh kijkt nog steeds in het niets, wat niet verwonderlijk is gezien het feit dat Sadie als een sirene in zijn oor loeit: ‘Zeg waarom het mis is gegaan! Zeg het hardop!’ ‘Dus.’ Marie schakelt op iets anders over. ‘Hoe was je week? Ik heb het hels gehad met die cliënt. Weet je nog, ik heb je over hem verteld…’ ‘Ik denk dat ze iets te heftig voor me was,’ flapt Josh eruit. ‘Wie?’ ‘Lara.’ ‘O ja?’ Ik zie dat Marie moeite doet om belangstelling te veinzen. ‘Ze las me de “relatieproblemen” uit het een of andere stomme tijdschrift voor en dan wilde ze de overeenkomsten tussen ons en zomaar een ander stel bespreken. Uren achter elkaar. Daar ergerde ik me aan. Waarom moest ze alles analyseren? Waarom moest ze elke ruzie en elk gesprek ontleden?’ Hij neemt een teug wijn en ik kijk verslagen naar hem. Ik heb nooit geweten dat hij er zo over dacht. ‘Dat klinkt vervelend.’ Marie knikt meelevend. ‘Maar goed, hoe ging die belangrijke vergadering? Je baas zou iets bekendmaken, zei je?’ ‘Wat nog meer?’ krijst Sadie dwars door Marie heen. ‘Wat nog meer?’ ‘Ze maakte zo’n rommel in de badkamer met haar crèmes en troep.’ Josh fronst zijn voorhoofd bij de verre herinnering. ‘Telkens als ik me wilde scheren, moest ik me een weg vechten door dat woud van potjes. Gek werd ik ervan.’ ‘Balen!’ zegt Marie iets te opgewekt. ‘Maar goed…’ ‘En het waren de kleine dingen. Zoals dat zingen onder de douche. Ik bedoel, ik heb niets tegen zingen, maar moest het echt elke dag hetzelfde nummer zijn? En ze wilde haar horizon niet verbreden. Ze is niet geïnteresseerd in reizen, in dezelfde dingen als ik… Ik had bijvoorbeeld een keer een boek met foto’s van William Eggleston voor haar gekocht, ik dacht dat we erover zouden kunnen praten of zo, maar ze bladerde er zonder een greintje belangstelling in…’ Opeens ziet Josh Marie. Haar gezicht is bijna verkrampt, zo ingespannen probeert ze beleefd te luisteren. ‘Shit. Sorry, Marie!’ Hij wrijft met beide handen over zijn gezicht. ‘Ik weet niet waarom ik telkens aan Lara moet denken. Zullen we het over iets anders hebben?’ ‘Ja, graag.’ Marie glimlacht stijfjes. ‘Ik zou je over mijn cliënt vertellen, die uit Seattle met al die noten op zijn zang, weet je nog?’ 123
‘Natuurlijk weet ik dat nog.’ Hij reikt naar zijn wijn, lijkt zich te bedenken en pakt zijn sparood. ‘Soep? Neem me niet kwalijk, mevrouw, had u soep besteld? Pardon?’ Opeens dringt het tot me door dat er een ober met een dienblad met soep en brood bij mijn tafel staat. Ik heb geen idee hoe lang hij al probeert mijn aandacht te trekken. ‘O ja,’ zeg ik. Ik kijk snel zijn kant op. ‘Ja, dank u.’ De ober zet de soep voor me neer en ik pak een lepel, maar ik kan niet eten. Ik ben te verbijsterd door alles wat Josh heeft gezegd. Hoe heeft hij dat allemaal voor me kunnen verzwijgen? Als mijn gezang hem ergerde, waarom zei hij dat dan niet? En wat dat fotoboek betreft, ik dacht dat hij dat voor zichzelf had gekocht. Niet voor mij! Hoe kon ik weten dat het zo belangrijk voor hem was? ‘Zo!’ Sadie stuitert naar me toe en glijdt op de stoel tegenover de mijne. ‘Dát was boeiend. Nu weet je waar het allemaal mis is gegaan. Wat dat zingen betreft, ben ik het met hem eens,’ voegt ze eraan toe. ‘Je kunt geen wijs houden.’ Heeft ze dan geen greintje medeleven? ‘Goh, dank je,’ zeg ik zacht. Ik kijk somber in mijn soep. ‘Weet je wat het ergste is? Hij heeft het allemaal nooit recht in mijn gezicht gezegd. Niets! Ik had er iets aan kunnen doen! Ik had er iets aan gedaan!’ Ik verkruimel een homp brood. ‘Als hij me maar een kans had gegeven…’ ‘Zullen we gaan?’ vraagt ze verveeld. ‘Nee! We zijn nog niet klaar!’ Ik haal diep adem. ‘Ga hem vragen wat hij leuk aan me vond.’ ‘Wat hij leuk aan je vond?’ Sadie kijkt me bedenkelijk aan. ‘Weet je zeker dat er iets was?’ ‘Ja!’ bijt ik haar verontwaardigd toe. ‘Natuurlijk wel! Schiet op!’ Sadie doet haar mond open alsof ze iets wil zeggen, maar haalt dan haar schouders op en gaat terug. Ik druk mijn oortje aan en werp snel een blik op Josh. Hij nipt van zijn wijn en spietst olijven aan een metalen prikker terwijl Marie praat. ‘… drie jaar is lang,’ hoor ik haar zangerige stem boven het gonzen en kraken uit. ‘En ja, het was moeilijk om met hem te breken, maar hij was de ware niet en ik heb er nooit spijt van gehad of me afgevraagd hoe het ook had gekund. Ik denk dat ik maar wil zeggen… er komt een eind aan relaties, maar je moet door.’ Ze neemt een slok wijn. ‘Begrijp je?’ 124
Josh knikt op de automatische piloot, maar ik zie dat hij geen woord hoort. Zijn gezicht staat verwonderd en hij probeert telkens zijn hoofd weg te trekken van Sadie, die gilt: ‘Wat vond je leuk aan Lara? Zeg op! Zeg op!’ ‘Ik vond het leuk dat ze zoveel energie had,’ gooit hij er wanhopig uit. ‘En ze had een eigen stijl. Ze had altijd een leuke ketting om, of een potlood in haar haar of zo… En ze had echt waardering voor dingen. Je weet wel, sommige meisjes vinden dat ze gewoon recht hebben op wat je voor ze doet, maar zo was zij nooit. Ze is echt lief. Verfrissend.’ ‘Hebben we het toevallig weer over je ex?’ Zelfs ik krimp in elkaar bij het horen van Maries staalharde stem. Josh lijkt wakker te worden. ‘Shit, Marie! Ik weet niet wat ik heb. Ik weet niet eens waarom ik aan haar denk.’ Hij wrijft zo confuus over zijn voorhoofd, dat ik bijna medelijden met hem krijg. ‘Als je het mij vraagt, ben je nog door haar geobsedeerd,’ zegt Marie afgemeten. ‘Hè?’ Josh lacht geschrokken. ‘Ik ben niet geobsedeerd! Ze kan me niets meer schelen!’ ‘Waarom vertel je me dan hoe fantastisch ze was?’ Ik zie met verbijstering hoe Marie haar servet op tafel smijt, haar stoel naar achteren schuift en opstaat. ‘Bel maar als je eroverheen bent.’ ‘Ik ben eroverheen!’ roept Josh boos. ‘Jezus Christus! Dit is belachelijk. Tot vandaag had ik niet eens meer aan haar gedácht.’ Hij schuift zijn stoel naar achteren in een poging Maries aandacht op te eisen. ‘Luister, Marie, ik heb een relatie met Lara gehad. Wel goed, maar niet geweldig. En nu is het uit. Einde verhaal.’ Marie schudt haar hoofd. ‘Daarom begin je elke vijf minuten over haar.’ ‘Dat dóé ik niet!’ Josh schreeuwt bijna van frustratie, en een paar mensen aan belendende tafels kijken op. ‘Normaal gesproken niet! Ik heb al weken niet meer aan haar gedacht of over haar gepraat! Ik weet niet wat me vandaag bezielt, verdomme!’ ‘Je moet eruit zien te komen,’ zegt Marie niet onvriendelijk. Ze pakt haar tas. ‘Ik zie je wel weer, Josh.’ Terwijl zij snel tussen de tafels door naar de uitgang loopt, zakt Josh terug in zijn stoel. Hij ziet eruit of hij in shock is. Als hij tobt, ziet hij er nog fantastischer uit dan wanneer hij blij is. Op de een of andere 125
manier bedwing ik de neiging naar hem toe te rennen, mijn armen om hem heen te slaan en tegen hem te zeggen dat hij toch niets had gewild met zo’n verkrampte tandpastareclamemeid. ‘Ben je nou tevreden?’ Sadie komt bij me terug. ‘Je hebt het pad van de ware liefde verwoest. Ik dacht dat dat tegen je credo indruiste.’ ‘Dat was geen ware liefde.’ Ik kijk haar kwaad aan. ‘Hoe weet je dat?’ ‘Ik weet het gewoon. Hou je kop.’ We kijken zwijgend naar Josh, die afrekent, zijn jasje pakt en opstaat. Hij klemt zijn kaken op elkaar en slentert niet meer zo zorgeloos. Ik voel me schuldig, maar ik dwing mezelf het gevoel de kop in te drukken. Ik weet dat ik doe wat goed is. Niet alleen voor mezelf, maar ook voor Josh. Ik kan zorgen dat het weer goed komt tussen ons, ik weet het zeker. ‘Dooreten! Opschieten!’ onderbreekt Sadie mijn gepeins. ‘We moeten naar huis! Je moet je optutten.’ ‘Waarom?’ Ik kijk haar verbaasd aan. ‘Voor onze date!’ O, god. Dat. ‘Het is pas over zes uur,’ merk ik op. ‘En we gaan alleen maar iets drinken. Er is geen haast bij.’ ‘Als ik een feest had, was ik de hele dag bezig met optutten.’ Ze kijkt me beschuldigend aan. ‘Dit is mijn afspraakje. Jij vertegenwoordigt mij. Je moet er goddelijk uitzien.’ ‘Ik zie er zo goddelijk uit als ik kan, oké?’ Ik neem een hap soep. ‘Maar je hebt nog niet eens een jurk uitgezocht!’ Sadie wipt ongeduldig van de ene voet op de andere. ‘Het is al twee uur! We moeten naar huis. Nu!’ God allemachtig. ‘Ook goed. Je zegt het maar. Ik duw mijn soep van me af; die is toch al koud. ‘Kom mee.’ Ik ben de hele weg naar huis diep in gedachten verzonken. Josh is kwetsbaar. Hij is verward. Het is het perfecte moment voor mij om onze liefde nieuw leven in te blazen, maar ik moet gebruik maken van wat ik heb geleerd. Ik moet mezelf veranderen. Ik blijf obsessief piekeren over alles wat hij heeft gezegd en probeer me de kleinste details te herinneren. En telkens als ik bij een bepaald 126
zinnetje om, krimp ik gekwetst in elkaar. Het was goed, maar niet geweldig. Het is nu allemaal oogverblindend duidelijk. Onze relatie was niet geweldig omdat Josh niet eerlijk tegen me was. Hij vertelde mij zijn wreveltjes niet. En ze stapelden zich op in zijn hoofd en daarom heeft hij me aan de dijk gezet. Maar het geeft niet, want nu ik weet wat de knelpunten zijn, kan ik er iets aan doen! Ik los het allemaal op! Ik heb een actieplan opgesteld en om te beginnen ga ik mijn badkamer opruimen. Zodra we binnen zijn, been ik er vol optimisme naartoe, maar Sadie snijdt me de pas af. ‘Wat doe je vanavond aan?’ vraagt ze streng. ‘Laat zien.’ ‘Later.’ Ik probeer erlangs te komen. ‘Niet later! Nu! Nu!’ God allemachtig. ‘Goed dan!’ Ik loop de slaapkamer in en wrik het gordijntje open dat mijn garderobe verbergt. ‘Wat dacht je van… dit?’ Ik pak lukraak een lange rok en mijn nieuwe torseletje, een beperkte oplage van Topshop. ‘En sleehakken, misschien.’ ‘Een korset?’ Sadie kijkt me aan alsof ik met het karkas van een varken zwaai. ‘En een lange rok?’ ‘Het is de maxilook, oké? Het is toevallig heel trendy. En dit is geen korset, maar een torseletje.’ Sadie raakt het huiverend aan. ‘Mijn moeder wilde dat ik een korset aandeed naar de bruiloft van mijn tante,’ zegt ze. ‘Ik heb het in het vuur gegooid, en toen sloot ze me in mijn kamer op en zei tegen de bedienden dat ze me er niet uit mochten laten.’ ‘Echt?’ Ondanks alles voel ik een sprankje belangstelling. ‘Dus je hebt de bruiloft gemist?’ ‘Ik ben uit het raam geklommen, ben met de automobiel naar Londen gereden en heb mijn haar daar laten opknippen,’ zegt ze trots. ‘Toen mijn moeder het zag, moest ze twee dagen het bed houden.’ ‘Wauw.’ Ik leg de kleren op het bed en kijk Sadie eens goed aan. ‘Je was een echte rebel. Deed je altijd zulke dingen?’ ‘Ik heb mijn ouders nogal gekweld, maar ze waren ook zo verstikkend. Zo victoriááns. Het hele huis was net een museum.’ Ze rilt. ‘Mijn vader keurde de pathefoon af, de charleston, cocktails… álles. Hij vond dat meisjes alleen maar mochten bloemschikken en borduren. Zoals mijn zusje Virginia.’ 127
‘Bedoel je… oma?’ Opeens ben ik zo gefascineerd dat ik meer wil horen. Ik heb maar een paar wazige herinneringen aan oma als een grijs dametje dat graag tuinierde. Ik kan me haar niet eens als jong meisje voorstellen. ‘Hoe was ze?’ ‘Afgrijselijk deugdzaam.’ Sadie trekt een lelijk gezicht. ‘Zij droeg wél een korset. Zelfs toen niemand er nog een droeg, reeg Virginia zich in, stak haar haar op en schikte elke week de bloemen in de kerk. Ze was het saaiste meisje van Archbury. En toen trouwde ze met de saaiste man van Archbury. Mijn ouders waren in de wolken.’ ‘Wat is Archbury?’ ‘Een dorp in Hertfordshire. Daar woonden we.’ Er gaat me een lichtje op. Archbury. Ik ken die naam… ‘Wacht eens,’ zeg ik. ‘Huize Archbury. Het huis dat in de jaren zestig is afgebrand. Woonde je daar?’ Het komt allemaal terug. Jaren geleden heeft pap me over het oude familiehuis verteld, Archbury, en me zelfs een zwart-witfoto uit de negentiende eeuw laten zien. Hij vertelde dat oom Bill en hij er de zomervakantie doorbrachten toen ze nog klein waren, en dat ze er na de dood van hun grootouders gingen wonen. Het was een prachtig huis, een en al oude gangen, immense kelders en een enorme, voorname trap. Maar na de brand werd de grond verkocht en kwam er een hofje met nieuwe huizen voor in de plaats. ‘Ja. Virginia woonde er toen met haar gezin. Die brand was zelfs haar schuld. Ze had een kaars laten branden.’ Het blijft even stil en dan voegt Sadie er wrang aan toe: ‘Dus toch niet zo perfect.’ ‘We zijn een keer door het dorp gereden,’ vertel ik. ‘We hebben de nieuwe huizen gezien. Ze zagen er wel goed uit.’ Sadie lijkt me niet te horen. ‘Ik was alles kwijt,’ mijmert ze. ‘Alle spullen die ik daar had opgeslagen toen ik naar het buitenland ging. Allemaal verwoest.’ ‘Wat erg,’ zeg ik. Het voelt ontoereikend. ‘Wat maakt het uit?’ Ze komt terug tot de werkelijkheid en glimlacht wankel naar me. ‘Wie geeft er iets om?’ Ze zwiert naar de garderobe en wijst er gebiedend naar. ‘Pak je kleren. Ik moet ze allemaal zien.’ ‘Mij best.’ Ik pak een armvol hangers en gooi ze op het bed. ‘Vertel eens over je man? Hoe was hij?’ Sadie denkt er even over na. ‘Op onze trouwdag droeg hij een scharlakenrood vest. Verder herinner ik me heel weinig van hem.’ 128
‘Dat is het? Een vest?’ ‘En hij had een snor,’ vult ze aan. ‘Ik snap jou niet.’ Ik gooi nog een armvol kleren op het bed. ‘Hoe kon je met iemand trouwen van wie je niet hield?’ ‘Het was mijn enige uitweg,’ zegt Sadie op een toon alsof het vanzelf spreekt. ‘Ik had een verschrikkelijke ruzie met mijn ouders gehad. Mijn vader hield mijn toelage in, de pastoor kwam om de dag langs, ik werd elke avond in mijn kamer opgesloten…’ ‘Wat had je gedaan?’ vraag ik nieuwsgierig. ‘Was je weer gearresteerd?’ ‘Ik… Het doet er niet toe,’ zegt Sadie na een korte stilte. Ze ontwijkt mijn blik door naar buiten te kijken. ‘Ik moest daar weg. Een huwelijk leek een goede oplossing. Mijn ouders hadden al een geschikte jongeman uitgezocht. En geloof me, ze stonden niet bepaald in de rij, in die tijd.’ ‘O, daar weet ik alles van,’ zeg ik en ik kijk vertwijfeld naar het plafond. ‘Er zijn gewoon geen vrijgezellen in Londen. Niet één. Het is een algemeen bekend feit.’ Ik kijk op en zie Sadie met een soort wezenloos onbegrip naar me kijken. ‘Onze mannen waren allemaal gesneuveld in de oorlog,’ zegt ze. ‘O. Natuurlijk.’ Ik slik. ‘De oorlog.’ De Eerste Wereldoorlog. Dat had ik nog niet door. ‘Degenen die het hadden overleefd, waren niet meer de oude. Ze waren gewond. Kapot. Of ze werden verteerd door schuldgevoel omdat zij het wel hadden overleefd…’ Er trekt een schaduw over haar gezicht. ‘Mijn oudste broer is gesneuveld, weet je. Edwin. Hij was negentien. Mijn ouders zijn het nooit te boven gekomen.’ Ik kijk haar ontsteld aan. Heb ik een oudoom Edwin gehad die in de Eerste Wereldoorlog is gesneuveld? Waarom wéét ik zulke dingen niet? ‘Hoe was hij?’ vraag ik timide. ‘Edwin?’ ‘Hij was… grappig.’ Haar mond trekt alsof ze wil glimlachen, maar het zichzelf niet kan toestaan. ‘Hij maakte me aan het lachen. Hij maakte mijn ouders draaglijker. Hij maakte álles draaglijker.’ Het is stil in de kamer, op het blikkerige geluid van de tv van de bovenburen na. Sadies gezicht is bewegingloos; verstard door herinneringen of gedachten. Ze lijkt bijna in trance. ‘Maar al waren er niet veel mannen,’ waag ik te zeggen, ‘was je toch 129
verplicht te trouwen? Moest je met zomaar iemand in het huwelijksbootje stappen? Kon je niet op de ware wachten? Hoe zat het met echte liefde?’ ‘Echte liefde!’ bauwt ze me honend na, weer helemaal in het heden. ‘Echte liefde! Mijn hemel, het is ook altijd hetzelfde liedje bij jou.’ Ze kijkt naar de berg kleren op het bed. ‘Spreid ze uit, dan kan ik ze goed zien. Ik kies je kleding voor vanavond, en het wordt geen afschuwelijke lange rok tot aan de grond.’ Het is duidelijk dat ze is uitgemijmerd. ‘Oké.’ Ik spreid de kleren op het bed uit. ‘Kies maar.’ ‘En ik bepaal je kapsel en je make-up,’ vervolgt Sadie gedecideerd. ‘Ik bepaal alles.’ ‘Goed hoor,’ zeg ik geduldig. Ik loop naar de badkamer, nog vol van Sadies verhalen. Ik heb nooit iets met stambomen of familiegeschiedenis gehad, maar dit is allemaal fascinerend. Misschien kan ik pap een paar foto’s van het oude familiehuis laten opspitten. Dat zou hij prachtig vinden. Ik doe de deur dicht en kijk naar mijn potjes crème en cosmetica, die allemaal op de rand rond de wastafel balanceren. Hm, misschien had Josh wel gelijk. Misschien is het niet nodig om abrikozen-, havermout- én zeezoutscrubcrème te hebben. Ik bedoel, hoe gescrubd moet je huid eigenlijk zijn? Een halfuur later heb ik alles in keurige rijtjes gezet en een hele plastic tas vol stokoude, half lege potjes verzameld die weg kunnen. Mijn actieplan is al van start gegaan! Wat zou Josh onder de indruk zijn als hij de badkamer nu zag! Ik zou er bijna een foto van maken en hem een sms’je sturen. Helemaal in mijn sas kijk ik weer in de slaapkamer, maar Sadie is er niet meer. ‘Sadie?’ roep ik, maar er komt geen antwoord. Ik hoop dat het goed met haar gaat. Het was natuurlijk zwaar voor haar, herinneringen ophalen aan haar broer. Misschien wilde ze even alleen zijn. Ik zet de tas met potjes bij de achterdeur, zodat ik hem later kan weggooien, en zet een kop thee. Het volgende op mijn lijstje is dat fotoboek opsnorren waar hij het over had. Het moet hier nog ergens slingeren. Onder de bank, misschien… ‘Ik heb het!’ klinkt Sadies opgewonden stem uit het niets, en ik stoot bijna mijn hoofd tegen de salontafel. ‘Doe dat nou niet!’ Ik richt me op en reik naar mijn thee. ‘Hé, Sadie, 130
wat ik maar wil zeggen… Gaat het wel? Wil je praten? Het zal wel niet makkelijk zijn geweest…’ ‘Nee, dat was het inderdaad niet,’ zegt ze pinnig. ‘Je garderobe is hoogst ontoereikend.’ ‘Ik had het niet over kleren! Ik had het over gevóélens.’ Ik kijk haar begripvol aan. ‘Je hebt veel meegemaakt, dat moet iets met je hebben gedaan…’ Sadie hoort me niet eens, of ze doet alsof ze me niet hoort. ‘Ik heb een jurk voor je gevonden,’ verkondigt ze. ‘Kom mee kijken! Snel!’ Als ze niet wil praten, dan niet. Ik kan haar tenslotte niet dwingen. ‘Super. Wat is het geworden?’ Ik sta op en wil naar mijn slaapkamer lopen. ‘Niet daar.’ Sadie springt voor me. ‘We moeten naar buiten! Hij hangt in een winkel!’ ‘Een winkel?’ Ik gaap haar aan. ‘Hoezo, een winkel?’ ‘Ik moest er wel uit.’ Ze steekt opstandig haar kin in de lucht. ‘Er zat niets geschikts tussen je kleren. Ik heb nog nooit zulke sjofele kleren gezien!’ ‘Ze zijn niet sjofel!’ ‘Dus ben ik op zoek gegaan, en ik heb een engelachtige jurk gevonden! Je moet hem gewoon kopen!’ ‘Waar?’ Ik vraag me af waar ze is geweest. ‘Bij welke winkel? Ben je in het centrum geweest?’ ‘Ik zal het je laten zien! Kom op! Pak je tas!’ Tegen wil en dank vind ik het een ontroerend idee dat Sadie door H&M of zo heeft gezweefd om een outfit voor me te vinden. ‘Nou, goed dan,’ zeg ik. ‘Als hij maar geen triljoen pond kost.’ Ik pak mijn tas en controleer of ik mijn sleutels bij me heb. ‘Kom op dan. Laat maar eens zien.’ Ik verwacht dat Sadie met de ondergrondse naar Oxford Circus of zo wil, maar in plaats daarvan zwenkt ze de hoek om, een doolhof van achterafstraten in waar ik nog nooit ben geweest. ‘Weet je zeker dat het deze kant op is?’ zeg ik aarzelend. ‘Ja!’ Ze probeert me mee te slepen. ‘Kom dan!’ We lopen langs rijen huizen, een plantsoentje en een schoolgebouw. Er is hier niets wat op een winkel lijkt. Net als ik tegen Sadie wil zeggen dat ze verdwaald moet zijn, slaat ze een hoek om en maakt een triomfantelijk gebaar. 131
‘Kijk!’ We staan bij een rijtje winkels. Ik zie een kiosk, een stomerij en helemaal aan het eind een piepklein zaakje met een houten bord waarop ‘Vintage Fashion Emporium’ is geschilderd. In de etalage staat een pop in een lange, satijnen jurk met handschoenen tot aan de ellebogen, een hoedje met een voile en overal broches. Ernaast staan een stapel oude hoeden en een toilettafel met een ruime keuze aan borstels met geëmailleerde ruggen. ‘Dit is veruit de beste winkel in jouw buurt,’ zegt Sadie stellig. ‘Ik heb alles gevonden wat we nodig hebben! Kom mee!’ Voor ik iets kan zeggen, is ze de winkel al in gedoken. Er zit niets anders op dan mee te gaan. De deur tinkelt als ik binnenkom en een vrouw van middelbare leeftijd glimlacht vanachter een toonbankje naar me. Ze heeft warrig, knalgeel geverfd haar en draagt een zo te zien originele kaftan uit de jaren zeventig met een woest groen cirkelmotief en een aantal kettingen met amber om haar hals. ‘Hallo!’ zegt ze met een vriendelijke glimlach. ‘Welkom in de winkel. Ik ben Norah. Kom je hier wel vaker?’ ‘Hallo.’ Ik knik terug. ‘Nee, ik ben hier voor het eerst.’ ‘Zoek je een bepaald kledingstuk, of iets uit een bepaalde periode?’ ‘Ik, eh… ik kijk gewoon even.’ Ik glimlach. ‘Dank je.’ Ik zie Sadie nergens, dus loop ik wat rond. Ik heb niets met oude kleren, maar zelfs ik kan zien dat hier verbijsterende spullen hangen. Naast een pruik met een suikerspin hangt een psychedelische roze jurk uit de jaren zestig. Er is een heel rek met origineel uitziende korsetten met baleinen en petticoats. Een paspop draagt een crèmekleurige kanten bruidsjurk met een sluier en een piepklein boeketje droogbloemen. In een glazen vitrine liggen witleren kunstschaatsen, allemaal versleten en vol barstjes. Er zijn verzamelingen waaiers, handtasjes, oude lippenstifthouders… ‘Waar zit je?’ doorboort Sadies ongeduldige stem mijn trommelvlies. ‘Kom hier!’ Ze wenkt vanaf een rek achter in de zaak. Terwijl ik naar haar toe loop, word ik bekropen door een akelig voorgevoel. ‘Sadie,’ zeg ik zacht, ‘ik vind die kleren ook heel gaaf en alles, maar ik ga alleen even borrelen. Je denkt toch zeker niet…’ ‘Kijk!’ zegt ze met een triomfantelijk gebaar. ‘Perfect.’ Ik laat me nooit meer kledingadviezen geven door een geest. 132
Sadie wijst naar een charlestonjurk uit de jaren twintig. Een bronskleurige charlestonjurk met een verlaagde taille, kopmouwtjes met pailletten en een bijpassend capeje. Op het kaartje staat: ‘Originele jurk uit de jaren twintig, gemaakt in Parijs’. ‘Is het geen snoes?’ Sadie vouwt haar handen en draait met grote ogen van enthousiasme een pirouette. ‘Mijn vriendin Bunty had net zo’n jurk, weet je, maar dan in het zilver.’ ‘Sadie!’ Ik heb mijn stem terug. ‘Dat kan ik niet aan naar het café! Doe niet zo stom!’ ‘Natuurlijk wel! Pas hem maar!’ Ze spoort me aan met haar magere witte armen. ‘Je haar moet eraf, natuurlijk…’ ‘Mijn haar gaat er niet af!’ Ik deins ontzet achteruit. ‘En ik ga die jurk niet passen!’ ‘Ik heb er ook schoenen bij gevonden.’ Ze flitst enthousiast naar een rek en wijst naar een paar kleine, bronskleurige dansschoenen. ‘En fatsoenlijke make-up.’ Ze wervelt naar een glazen vitrine en wijst naar een bakelieten kistje met een bordje ernaast: ‘Originele beautycase uit de jaren twintig. Heel zeldzaam.’ ‘Zo’n beautycase had ik ook.’ Sadie kijkt er vol genegenheid naar. ‘Dat is de beste lippenstift aller tijden. Ik zal je leren hoe je je opmaakt.’ God allemachtig. ‘Ik kan wel lippenstift aanbrengen, hoor…’ ‘Je hebt geen benul,’ kapt ze me kordaat af, ‘maar ik leer het je wel. En we gaan je haar marcelleren. Ik heb ook een krultang gezien.’ Ze wijst naar een oude kartonnen doos met een bizar ogend, stokoud metalen apparaat. ‘Je zou er stukken beter uit kunnen zien als je je best deed.’ Ze kijkt weer om zich heen. ‘Nu nog fatsoenlijke kousen…’ ‘Sadie, ophouden!’ fluister ik geagiteerd. ‘Je bent gek geworden! Ik trek dit niet aan…’ ‘Ik weet nog hoe heerlijk het rook als je je optutte voor een feestje.’ Ze doet haar ogen even dicht alsof ze er helemaal in opgaat. ‘Lippenstift, verschroeid haar…’ ‘Verschroeid haar?’ piep ik angstig. ‘Je gaat mijn haar niet verbranden!’ ‘Stel je niet aan,’ zegt ze ongeduldig. ‘Dat gebeurde maar zo af en toe.’ ‘Lukt het?’ Norah komt met kletterend amber naar me toe en ik maak een sprongetje van schrik. 133
‘O. Ja hoor, dank je.’ ‘Gaat het je vooral om de jaren twintig?’ Ze zet koers naar de glazen vitrine. ‘Ik heb hier een paar schitterende originele stukken. Ze komen allemaal net van een veiling.’ ‘Ja.’ Ik knik beleefd. ‘Ik keek er net naar.’ ‘Ik weet eigenlijk niet waar dit voor was…’ Ze pakt een ring waarop een met edelstenen bezet potje is gemonteerd. ‘Gek dingetje, hè? Een medaillon, misschien?’ ‘Een rougering,’ zegt Sadie vertwijfeld. ‘Weet dan niemand nog iets?’ ‘Ik geloof dat het een rougering is,’ flap ik er achteloos uit. ‘Aha.’ Norah kijkt me vol bewondering aan. ‘Je bent een expert! Misschien weet jij hoe je die oude krultang gebruikt.’ Ze pakt het metalen geval en weegt het behoedzaam op haar hand. ‘Ik geloof dat je er handigheid in moest hebben, maar dat was voor mijn tijd, vrees ik.’ ‘Het stelt niets voor,’ zegt Sadie minachtend in mijn oor. ‘Ik leg het je wel uit.’ De deur tinkelt en er komen twee meiden binnen die oe en aah roepend om zich heen kijken. ‘Wreed,’ hoor ik een van de twee zeggen. ‘Neem me niet kwalijk.’ Norah glimlacht. ‘Kijk rustig rond. Als je iets wilt passen, zeg je het maar.’ ‘Dat zal ik doen.’ Ik glimlach terug. ‘Dank je.’ ‘Zeg dat je die bronsgroene jurk wilt passen!’ Sadie wappert met haar handen. ‘Toe dan!’ ‘Hou op!’ fluister ik naar Norahs rug. ‘Ik wil hem niet passen.’ Sadie kijkt me bevreemd aan. ‘Je moet wel. Stel dat hij niet past?’ ‘Ik moet niets, want ik wil hem niet aan!’ Mijn frustratie borrelt over. ‘Doe normaal! Dit is de eenentwintigste eeuw! Ik ga geen stokoude lippenstift opsmeren of mijn haar met een tang krullen! Ik ga niet naar een afspraakje in een charlestonjurk! Het zit er gewoon niet in!’ Sadie lijkt even te perplex om iets terug te zeggen. ‘Maar je had het beloofd,’ zegt ze dan. Ze neemt me met grote, gekwetste ogen op. ‘Je had beloofd dat ik je kleren mocht uitkiezen.’ ‘Ik dacht dat je normale kleren bedoelde!’ zeg ik wanhopig. ‘Kleren van nu! Niet dit.’ Ik pak de jurk en zwaai er dreigend mee. ‘Dit is bespottelijk! Het is een verkleedjurk!’ ‘Maar als je niet de jurk aantrekt die ik heb uitgezocht, is het mijn 134
afspraakje niet meer. Dan zou het net zo goed jouw afspraakje kunnen zijn!’ Sadies stem zwelt aan; ik hoor dat ze naar een schreeuw toewerkt. ‘Dan kan ik net zo goed thuisblijven! Ga maar in je eentje met hem uit!’ Ik zucht. ‘Sadie, luister…’ ‘Het is míjn man! Míjn date!’ roept ze vurig. ‘Van míj! Volgens mijn regels! Dit is mijn laatste kans om me te vermaken met een man en die wil jij bederven door afgrijselijke, ouderwetse kleren aan te trekken…’ ‘Ik wil het niet bedérven…’ ‘Je had beloofd het op mijn manier te doen! Je had het beloofd!’ ‘Schreeuw niet zo!’ Ik stap opzij en druk een hand tegen mijn oor. ‘Jezus!’ ‘Alles goed daar achterin?’ Norah komt weer tevoorschijn en gluurt achterdochtig naar me. ‘Ja hoor!’ Ik probeer me te vermannen. ‘Ik was gewoon even, eh… aan het bellen.’ ‘Aha.’ Haar gezicht klaart op. Ze knikt naar de bronskleurige charlestonjurk die ik nog steeds in mijn armen heb. ‘Wil je hem passen? Een prachtstuk. Uit Parijs. Heb je die parelmoeren knoopjes gezien? Exquise.’ ‘Ik, eh…’ ‘Je had het beloofd!’ Sadie staat bijna tegen me aan, met op elkaar geklemde kaken en vuurspuwende ogen. ‘Je had het beloofd! Het is míjn afspraakje! Van mij! Van míj!’ Ze is een meedogenloze brandweersirene. Ik draai mijn hoofd opzij en doe mijn best om na te denken. Ik trek het niet, een hele avond met dat gekrijs van Sadie. Mijn hoofd zou ontploffen. En laten we eerlijk zijn: Ed Harrison vindt me toch al gestoord. Wat maakt het uit of ik in een charlestonjurk kom aanzetten? Sadie heeft gelijk. Het is haar avond. Ik kan haar net zo goed haar zin geven. ‘Goed dan,’ zeg ik uiteindelijk dwars door Sadies gesnerp heen. ‘Je hebt me overgehaald. Ik ga die jurk passen.’
135
10
Als een bekende me ziet, ga ik dood. Dóód. Ik stap uit de taxi en kijk snel om me heen. Geen mens te bekennen, goddank. Ik heb er nog nooit van mijn leven zo bespottelijk uitgezien. Dit is wat er gebeurt als je een dode oudtante de regie over je uiterlijk geeft. Ik heb de charlestonjurk uit de winkel aan, die ik maar net dicht kon ritsen. Ze hadden het duidelijk niet zo op tieten in de jaren twintig. Mijn voeten zitten in de dansschoentjes geperst. Zes lange kralensnoeren rammelen om mijn nek. Om mijn voorhoofd draag ik een zwarte band met gitten waar een veer in is gestoken. Een véér. Mijn haar is in een reeks ouderwets uitziende golven en krullen gemarteld, wat een uur of twee kostte met de krultang. Toen het klaar was, eiste Sadie dat ik het smoorde in een bizar soort pommadespul dat ze ook in de tweedehands winkel had gevonden, en nu voelt het keihard aan. En dan mijn make-up. Vonden ze dat echt mooi in de jaren twintig? Mijn gezicht is bedekt met wit poeder en een dot rouge op beide wangen. Mijn ogen zijn dik omlijnd met zwarte kohl. Mijn oogleden zijn besmeerd met een afgrijselijke groene pasta uit de oude bakelieten beautycase. Ik weet nog steeds niet goed wat er op mijn wimpers zit: een rare zwarte smurrie die Sadie ‘cosmetique’ noemde. Ik moest het opwarmen in een koekenpan en het vervolgens op mijn wimpers smeren. Ik bedoel, hallo zeg, ik heb net een nieuwe mascara van Lancôme. Waterproof met flexibele vezels en alles, maar Sadie had geen interesse. Ze was te opgewonden door al die stomme, stokoude make-up en haar geratel over hoe Bunty en zij zich samen opmaakten voor feestjes, elkaars wenkbrauwen epileerden en slokjes namen uit hun heupflacons. 136
‘Laat eens zien?’ Sadie verschijnt naast me op de stoep en inspecteert me. Ze heeft een goudkleurige jurk aan met handschoenen tot aan haar ellebogen. ‘Je moet je lippenstift bijwerken.’ Het heeft geen zin om een mooie, subtiele lipgloss van Mac voor te stellen. Ik reik met een zucht in mijn tas naar het potje met rode smurrie en klop nog meer kleur op mijn overdreven aangezette cupidoboogje. Er komen twee meiden langs die elkaar aanstoten en verwonderd naar me glimlachen. Ze denken natuurlijk dat ik naar een gekostumeerd feest ga en de prijs voor de meest overdreven outfit in de wacht wil slepen. ‘Je ziet er goddelijk uit!’ Sadie slaat opgewonden haar armen om zichzelf heen. ‘Nu alleen nog een rokertje.’ Ze kijkt om zich heen. ‘Zie jij een tabakszaak? O, we hadden zo’n doddig sigarettenpijpje voor je moeten kopen…’ ‘Ik rook niet,’ onderbreek ik haar. ‘En je mag niet meer roken in openbare gelegenheden. Het is bij de wet verboden.’ ‘Wat een idiote wet,’ zegt ze verongelijkt. ‘Hoe geef je dan een rookfuifje?’ ‘We geven geen rookfuifjes! Van roken krijg je kanker! Het is gevaarlijk!’ Sadie klakt ongeduldig met haar tong. ‘Kom dan!’ Ik loop met haar mee naar het uithangbord van de Crowe, al kan ik amper lopen op mijn klassieke schoenen. Bij de deur aangekomen merk ik dat ze weg is. Waar is ze naartoe? ‘Sadie?’ Ik draai me om en tuur de straat af. Als ze me heeft laten stikken, vermoord ik haar. ‘Hij zit er al!’ Ze duikt plotseling op, nog opgefokter dan ze toch al was. ‘Hij is echt om te zwijmelen.’ De moed zinkt me in de schoenen. Ik hoopte dat hij niet zou komen opdagen. ‘Hoe zie ik eruit?’ Sadie strijkt haar haar glad en plotseling heb ik medelijden met haar. Het kan niet echt leuk zijn, een date hebben terwijl je onzichtbaar bent. ‘Fantastisch!’ stel ik haar gerust. ‘Als hij je kon zien, zou hij je een stuk vinden.’ ‘Een stuk?’ Ze kijkt me niet-begrijpend aan. ‘Sexy. Knap. Je bent een lekker ding. Zo noemen we dat.’ 137
‘O, fijn!’ Haar ogen schichten nerveus naar de deur en weer terug. ‘Goed, voordat we naar binnen gaan, denk erom dat dit míjn date is.’ ‘Ik weet wel dat het jouw date is,’ zeg ik geduldig. ‘Dat heb je me nu wel vaak genoeg ingeprent.’ ‘Wat ik bedoel, is… wees mij!’ Ze fixeert me met een indringende blik. ‘Zeg wat ik je opdraag. Doe wat ik zeg dat je moet doen. Dan krijg ik het gevoel dat ik echt zelf met hem praat, snap je?’ ‘Wees maar niet bang! Ik snap het. Jij geeft me mijn tekst en ik zeg je na. Beloofd.’ ‘Toe dan!’ Ze gebaart naar de ingang. Ik duw de zware deuren met matglas open en beland in een chique lobby met gedempt licht en suède op de muren. Even verderop zijn weer deuren en daarachter zie ik het café. Op weg erheen vang ik een glimp van mezelf op in een getinte spiegel en de angst slaat me om het hart. Op de een of andere manier voel ik me hier nog een miljoen keer belachelijker dan thuis. Mijn kettingen rammelen bij elke stap. Mijn veer deint in mijn hoofdband. Ik zie eruit als een felicitatietelegram uit de jaren twintig. En ik sta in een minimalistisch café vol coole mensen in ingehouden dure kleren van Helmut Lang. Terwijl ik naar voren schuifel, helemaal kriebelig van verlegenheid, zie ik Ed opeens. Hij zit een meter of tien verderop op een stoel, in een conventionele broek met een jasje, iets te drinken wat op een conventionele gin-tonic lijkt. Hij tilt zijn hoofd op, kijkt mijn kant op en schrikt zich te pletter. ‘Zie je nou?’ zegt Sadie triomfantelijk. ‘Hij kijkt als gebiologeerd naar je!’ En óf hij gebiologeerd is. Zijn mond hangt open en zijn gezicht is lichtgroen geworden. Heel langzaam, alsof hij zichzelf dwingt door giftige modder te ploeteren, komt hij overeind en loopt naar me toe. Terwijl ik door de zaal loop, zie ik dat de barkeepers elkaar aanstoten en ik hoor iemand zijn adem inhouden om niet in lachen uit te barsten. ‘Glimlach naar hem!’ gebiedt Sadie in mijn oor. ‘Loop heupwiegend naar hem toe en zeg: “Hello, Daddy-O!”’ Daddy-O? Het is niet mijn date, hou ik mezelf koortsachtig voor. Het is Sadies avond. Ik speel maar een rol. 138
‘Hello, Daddy-O!’ zeg ik vrolijk als Ed vlak bij me is. ‘Hallo,’ zegt hij zwakjes. ‘Wat zie je er…’ Hij maakt een machteloos gebaar met zijn handen. De gesprekken zijn allemaal verstomd. Iedereen kijkt naar ons. Joepie. ‘Zeg nog iets!’ Sadie, die zich duidelijk niet bewust is van de ongemakkelijke toestand, hopst opgewonden op en neer. ‘Zeg: “Je ziet er zelf ook parmantig uit, oudje.” En speel met je ketting.’ ‘Je ziet er zelf ook parmantig uit, oudje!’ Ik werp hem een starre grijns toe en zwaai zo hard met mijn kralen dat ik een van de kettingen in mijn oog krijg. Au. Dat doet pijn. ‘Juist.’ Ed lijkt amper een woord te kunnen uitbrengen, zo gegeneerd is hij. ‘Zo. Eh… wil je iets drinken? Een glas champagne?’ ‘Vraag om een roerstaafje!’ draagt Sadie me op. ‘En glimlach! Je hebt nog niet één keer gelachen!’ ‘Mag ik een roerstaafje?’ Ik giechel hoog. ‘Ik ben gewoon dol op roerstaafjes!’ ‘Een roerstaafje?’ Ed fronst zijn wenkbrauwen. ‘Waarom?’ God mag het weten. Ik kijk vragend naar Sadie. ‘Zeg: “Om de bubbels eruit te roeren, schat!”’ sist ze. ‘Om de bubbels eruit te roeren, schat!’ Ik giechel nog eens vrolijk en zwaai mijn kettingen in het rond om het af te maken. Zo te zien kan Ed wel door de grond zakken. Ik neem het hem niet kwalijk. ‘Ga toch zitten,’ zegt hij met verstikte stem. ‘Ik ga iets te drinken halen.’ Ik loop naar de tafel waaraan hij zat en trek een suède stoel bij. ‘Je moet zo zitten,’ commandeert Sadie, die een geaffecteerde houding aanneemt, met haar handen op haar knie, en ik doe haar zo goed mogelijk na. ‘Maak je ogen groter!’ Ze kijkt rusteloos naar de groepjes mensen aan de tafels en de bar. Het geroezemoes klinkt weer en de loungemuziek vibreert zacht door de zaal. ‘Hoe laat komt de band? Wanneer gaan we dansen?’ ‘Er komt helemaal geen band,’ prevel ik. ‘Er wordt niet gedanst. Zo’n tent is het niet.’ ‘Niet gedanst?’ zegt ze tobberig. ‘Maar we moeten dansen! Daar gaat het juist om. Hebben ze hier geen dansmuziek? Hebben ze niets met een beetje pit?’ 139
‘Ik zou het niet weten,’ zeg ik sarcastisch. ‘Vraag het maar aan hem.’ Ik knik naar de barman, en op hetzelfde moment komt Ed terug met een glas champagne en zo te zien nog een gin-tonic. Een driedubbele, denk ik. Hij gaat tegenover me zitten, zet de drankjes neer en heft zijn glas. ‘Proost!’ ‘Santjes!’ zeg ik met een oogverblindende glimlach. Ik roer krachtig met het plastic staafje in mijn champagne en neem een slok. Ik kijk op om Sadies goedkeuring in ontvangst te nemen, maar ze is weg. Ik kijk steels om me heen en zie haar achter de bar, waar ze in het oor van de barkeeper staat te toeteren. O, god. Wat wil ze nu weer voor ellende aanrichten? ‘Zo… Kom je van ver?’ Mijn aandacht wordt van Sadie afgeleid. Ed praat tegen me, en er is geen Sadie om me te souffleren. Super. Ik zal een gesprek moeten voeren. ‘Eh, niet zo gek ver. Kilburn.’ ‘Aha. Kilburn.’ Hij knikt alsof ik iets heel diepzinnigs heb gezegd. Terwijl ik probeer te bedenken wat ik nu kan zeggen, neem ik Ed op. Een mooi antracietgrijs jasje, moet ik toegeven. Hij is langer dan in mijn herinnering, met een bredere, steviger bouw onder zijn duur ogende overhemd. Een zweem van stoppels, dezelfde V-vormige fronslijntjes als op kantoor. Godsamme, het is weekend, hij heeft een date, maar hij zit erbij alsof dit een heel ernstige bestuursvergadering is waarop iedereen ontslagen wordt en zijn bonussen moet inleveren. Ik voel ergernis opkomen. Hij kan toch tenminste probéren te doen alsof hij het naar zijn zin heeft? ‘Zo, Ed!’ Ik doe een heldhaftige poging om naar hem te glimlachen. ‘Mag ik uit je accent afleiden dat je Amerikaans bent?’ ‘Ja.’ Hij knikt, maar geeft geen nadere toelichting. ‘Hoe lang zit je hier al?’ ‘Vijf maanden.’ ‘Hoe vind je Londen?’ ‘Ik heb er nog niet veel van gezien.’ ‘O, wat zonde!’ Mijn natuurlijke enthousiasme laat zich niet bedwingen. ‘Je moet in het reuzenrad gaan, en je moet naar Covent Garden, en met de boot naar Greenwich…’ ‘Wie weet.’ Hij glimlacht zuinig naar me en neemt een slok uit zijn glas. ‘Ik heb het vrij druk met mijn werk.’ 140
Dat is de zwakste smoes die ik ooit heb gehoord. Hoe kun je nou naar een stad verhuizen en de moeite niet nemen die te leren kennen? Ik wíst wel dat ik hem niet mocht. Ik kijk opzij en zie Sadie, die nukkig haar armen over elkaar heeft geslagen. ‘Wat is die barkeeper koppig,’ zegt ze. ‘Ga jij eens tegen hem zeggen dat hij andere muziek moet draaien?’ Is ze gek geworden? Ik werp haar discreet een boze blik toe, wend me weer tot Ed en glimlach beleefd. ‘En, Lara, wat doe jij?’ Kennelijk denkt hij dat hij ook een bijdrage aan het gesprek moet leveren. ‘Ik ben headhunter.’ Ed is meteen op zijn hoede. ‘Toch niet bij Sturgis Curtis?’ ‘Nee, ik heb mijn eigen bureau, L&N Executive Recruitment.’ ‘Gelukkig maar. Ik had je niet voor het hoofd willen stoten.’ ‘Wat is er dan mis met Sturgis Curtis?’ moet ik wel vragen. ‘Het zijn aasgieren uit de hel.’ Zijn gezicht verraadt zo’n afschuw dat ik bijna begin te giechelen. ‘Ze vallen me elke dag lastig. Ben ik geïnteresseerd in die functie? In die? Ze gebruiken trucs om langs mijn secretaresse te komen… Ik bedoel, ze zijn wel goed.’ Hij huivert. ‘Ze hebben me zelfs gevraagd aan hun tafel te komen zitten bij het Business People-diner.’ ‘O, wauw.’ Ik ben tegen wil en dank onder de indruk. Ik ben nog nooit bij het Business People-diner geweest, maar ik heb erover gelezen. Het wordt altijd gehouden in een groot hotel in Londen en het is behoorlijk glamoureus. ‘En… ga je erheen?’ ‘Ik ben een van de sprekers.’ Hij gaat een toespraak houden? O, mijn god, dan moet hij echt belangrijk zijn. Ik had er geen idee van. Ik wil met opgetrokken wenkbrauwen naar Sadie kijken, maar ze is weg. ‘Ga jij erheen?’ vraagt hij beleefd. ‘Eh… dit jaar niet.’ Ik probeer de indruk te wekken dat het iets eenmalig is. ‘We konden dit jaar geen tafel vol krijgen.’ In aanmerking genomen dat het tafels voor twaalf personen zijn die vijfduizend pond kosten. En dat L&N Executive Recruitment precies twee mensen en rond de min vijfduizend pond telt. ‘Aha.’ Hij knikt. ‘Maar ik weet zeker dat we volgend jaar weer van de partij zijn,’ vervolg ik snel. ‘Dan nemen we waarschijnlijk twee tafels. Je weet 141
wel, flink uitpakken. Tegen die tijd zullen we wel groter zijn…’ Mijn stem sterft weg. Waarom doe ik moeite om indruk op die vent te maken? Hij is duidelijk niet geïnteresseerd in wat ik te zeggen heb. Terwijl ik nog eens in mijn champagne roer, dringt het tot me door dat er geen muziek meer is. Ik kijk om naar de barkeeper, die bij de cd-speler staat en zichtbaar een enorme strijd voert tussen zijn eigen wil en Sadies gekrijs in zijn oor. Wat voert ze in haar schild? Uiteindelijk gaat de barkeeper zichtbaar door de knieën, haalt een cd uit het doosje en stopt hem in de speler. Kort daarop klinkt er krasserige, ouderwetse muziek à la Cole Porter. Sadie duikt stralend van voldoening achter Eds stoel op. ‘Eindelijk! Ik wist wel dat hij iets geschikts in zijn la had. En nu moet je Lara ten dans vragen!’ zegt ze gebiedend tegen Ed, en ze buigt zich naar zijn oor over. ‘Vraag haar ten dans!’ O, god. Dat nooit. Verzet je, sein ik in stilte naar Ed. Niet luisteren. Sterk zijn. Ik stuur mijn krachtigste telepathische signalen op hem af, maar het helpt niet. Terwijl Sadie in zijn oor loeit, trekt er een gekwelde, verwarde uitdrukking over Eds gezicht. Hij ziet eruit alsof hij echt niet wil braken, maar geen keus heeft. ‘Lara.’ Hij schraapt zijn keel en wrijft over zijn gezicht. ‘Wil je… dansen?’ Als ik weiger, zal Sadie wraak op me nemen, ik weet het zeker. Dit is wat ze wilde; dit is waarom we hier zijn. Omdat zij met Ed wil dansen. ‘Goed.’ Amper in staat te geloven wat ik doe zet ik mijn glas neer en sta op. Ik loop achter Ed aan naar een klein stukje lege vloer naast de barkrukken en hij draait zich naar me om. We kijken elkaar even aan, verlamd door de monsterachtigheid van de situatie. Dit scenario schreeuwt dat dansen er niet in zit. We staan niet op een dansvloer. Dit is geen club, maar een café. Er danst verder niemand. De krasserige muziek van de jazzband komt nog steeds uit de speakers en de een of andere gast zingt over zijn kekke schoenen. Er is geen beat, er is helemaal niets. We kunnen met geen mogelijkheid dansen. ‘Dansen!’ Sadie flitst als kwikzilver tussen ons in, een wervelwind van ongeduld. ‘Samen dansen! Dansen!’ 142
Met een radeloze blik in zijn ogen deint Ed stuntelig heen en weer, de muziek zo goed mogelijk volgend. Hij ziet er zo zielig uit dat ik met hem meedoe, gewoon om zijn lijden iets te verlichten. Ik heb nog nooit twee mensen met zo weinig overtuigen zien dansen. Vanuit mijn ooghoek zie ik dat iedereen naar ons kijkt. Mijn jurk ritselt heen en weer en mijn kettingen rammelen. Ed heeft de blik op oneindig gericht, alsof hij uit zijn lichaam is getreden. ‘Neem me niet kwalijk.’ Een personeelslid met een schaal dim sum glipt tussen ons door. We staan niet alleen niet op een dansvloer, we staan ook nog eens iedereen in de weg. Dit is de meest verschrikkelijke ervaring van mijn leven. ‘Echt dansen!’ Ik kijk opzij en zie Sadie vol afgrijzen naar me kijken. ‘Dat noem ik geen dansen!’ Wat verwacht ze dan, dat we gaan walsen? ‘Je ziet eruit alsof je door de modder sjokt! Zo doe je dat.’ Ze zet een soort charleston in, een en al maaiende benen, ellebogen en knieën. Haar gezicht staat verzaligd en ik hoor haar met de muziek mee neuriën. Er is tenminste íémand die zich vermaakt. Terwijl ik toekijkt, danst ze naar Ed toe en legt haar slanke handen op zijn schouders. Dan laat ze een van haar handen vol aanbidding over zijn wang glijden. ‘Is hij niet verrukkelijk?’ Ze laat beide handen over zijn borst glijden, slaat haar armen om zijn middel en streelt zijn rug. ‘Kun je hem voelen?’ fluister ik ongelovig, en Sadie krimpt in elkaar alsof ik haar heb betrapt. ‘Daar gaat het niet om,’ zegt ze afwerend. ‘En het gaat je niets aan.’ Oké, ze voelt hem dus niet. Nou ja, als ze maar geniet, denk ik. Maar moet ik kijken? ‘Sadie!’ sis ik als haar handen verder naar beneden glijden. ‘Pardon, wat zei je?’ Het kost Ed duidelijk moeite om zijn aandacht op me te richten. Hij wiegt nog steeds heen en weer, zich totaal niet bewust van het feit dat een drieëntwintigjarige, vrijgevochten vrouw uit de jaren twintig hem begerig over zijn hele lichaam betast. ‘Ik zei… Zullen we ophouden?’ Ik wend mijn blik af van Sadie, die aan zijn oorlelletje wil knabbelen. ‘Nee!’ stribbelt Sadie fel tegen. ‘Doorgaan!’ ‘Goed plan,’ zegt Ed meteen, en hij loopt terug naar onze stoelen. 143
‘Ed? Ed Harrison?’ Een blonde vrouw verspert hem de weg. Ze heeft een beige broek aan met een witte blouse, en ze kijkt hem aan alsof ze haar ogen niet kan geloven. Aan de tafel achter haar zie ik een paar andere goedverzorgde zakentypes gretig toekijken. ‘Ik dacht al dat je het was! Was je daar aan het… dansen?’ Ed ziet alle gezichten aan de tafel en beseft dat de nachtmerrie zojuist nog een keer of vijftig zo erg is geworden. Ik heb bijna medelijden met hem. ‘Eh… ja,’ zegt hij uiteindelijk op een toon alsof hij het zelf ook nauwelijks kan geloven. ‘We hebben gedanst.’ Hij lijkt bij te komen. ‘Lara, ken je Genevieve Bailey van DFT? Genevieve, Lara. Hallo Bill, Mike, Sarah…’ Hij knikt naar alle mensen aan de tafel. ‘Wat een beeldige jurk.’ Genevieve werpt een minachtende blik op mijn outfit. ‘Je mikt zeker op de jaren twintig?’ ‘Hij is origineel,’ zeg ik met een knikje. ‘Ongetwijfeld!’ Ik glimlach zo dapper mogelijk terug, maar ze heeft me pijnlijk geraakt. Ik wíl niet rondlopen als iets uit een verzameling klederdrachtpoppen. En al helemaal niet tegenover een verzameling onmiskenbaar invloedrijke zakenmensen. ‘Ik ga mijn make-up even bijwerken.’ zeg ik met een nog krampachtiger glimlachje. ‘Ik kom zo terug.’ Op de dames-wc pak ik een tissue, hou hem onder de kraan en boen verwoed over mijn gezicht, maar er lijkt niets af te gaan. ‘Wat doe je nou?’ Sadie manifesteert zich achter me. ‘Je bederft je gezicht!’ ‘Ik probeer de kleur iets af te zwakken,’ zeg ik tussen de rukkerige wrijfbewegingen door. ‘O, die rouge gaat er niet af,’ zegt Sadie luchtig. ‘Die is onafwasbaar. Blijft dagen zitten. Net als de lippenstift.’ Onafwasbaar? ‘Waar heb jij leren dansen?’ Sadie dringt zich tussen de spiegel en mij. ‘Nergens. Je leert niet dansen, je pikt het gewoon op.’ ‘Nou, dat is te zien. Je bent verschrikkelijk.’ ‘Nou, en jij gaat veel te ver!’ kaats ik gepikeerd terug. ‘Het leek wel alsof je ter plekke met hem wilde wippen!’ ‘Wippen?’ Sadie kijkt me bevreemd aan. ‘Wat bedoel je?’ 144
‘Ik bedoel… Je weet wel.’ Ik zwijg verlegen. Ik weet niet of ik dit wel met mijn oudtante wil bespreken. ‘Nou?’ dringt Sadie ongeduldig aan. ‘Wat bedoel je?’ ‘Je doet het met een ander.’ Ik kies mijn woorden met zorg. ‘Het is een soort pyjamafeestje, alleen doe je je pyjama uit.’ ‘O, dat.’ Ik zie het muntje vallen. ‘Noem je dat wippen?’ ‘Soms,’ zeg ik schouderophalend. ‘Wat een rare uitdrukking. Wij noemden dat seks.’ ‘O,’ zeg ik gegeneerd. ‘Nou, wij ook wel…’ ‘Of vogelen,’ vervolgt ze. Vogelen? En zij heeft het lef ‘wippen’ een rare uitdrukking te noemen? ‘Nou, hoe je het ook wilt noemen…’ – ik trek een schoen uit en masseer mijn beurse tenen – ‘… je zag eruit alsof je het zó met hem wilde doen.’ Sadie gnuift, kijkt in de spiegel en verschuift haar hoofdband. ‘Je moet toegeven dat hij aantrekkelijk is.’ ‘De buitenkant, misschien,’ zeg ik onwillig. ‘Maar hij heeft totaal geen persoonlijkheid.’ ‘Wel waar!’ zegt Sadie verbolgen. Wat weet zij daar nou van? Ik was degene die met hem moest praten, verdomme! ‘Nee, echt niet! Hij woont al maanden in Londen, maar hij heeft nog niet de moeite genomen iets te bekijken!’ Ik trek met een van pijn vertrokken gezicht de schoen weer aan. ‘Hoe beperkt moet je daarvoor zijn? Wie heeft er nou geen belangstelling voor een van de mooiste steden van de wereld?’ Mijn stem wordt schel van verontwaardiging. ‘Hij verdient het niet hier te wonen.’ Als Londenaar trek ik me dit persoonlijk aan. Ik kijk op om te zien wat Sadie denkt, maar ze zit met haar ogen dicht te neuriën. Ze luistert verdomme niet eens naar me. ‘Zou hij me leuk vinden?’ Ze doet haar ogen open. ‘Als hij me kon zien? Als hij met me kon dansen?’ Haar gezicht staat zo hoopvol en geestdriftig dat mijn verontwaardiging op slag zakt. Ik gedraag me stom. Wat maakt het uit hoe die kerel is? Ik heb niets met hem te maken. Dit is Sadies avond. ‘Ja,’ zeg ik met alle overtuiging die ik kan opbrengen. ‘Ik denk dat hij weg van je zou zijn.’ 145
‘Ik ook,’ zegt ze voldaan. ‘Wist je wel dat je hoofdband scheef zit?’ Ik trek eraan en kijk narrig naar mijn spiegelbeeld. ‘Ik zie er bespottelijk uit.’ ‘Je ziet er goddelijk uit. Je bent het mooiste meisje hier. Na mij,’ besluit ze luchtig. ‘Besef je wel hoe stom ik me voel?’ Ik wrijf weer over mijn wangen. ‘Nee, natuurlijk niet. Jij geeft alleen om je date.’ ‘Zal ik je eens iets zeggen?’ zegt Sadie terwijl ze mijn spiegelbeeld kritisch opneemt. ‘Je hebt de mond van een actrice. In mijn tijd deed je als meisje een moord voor zo’n mondje. Je had in de film kunnen spelen.’ ‘Ja, vast.’ Ik wend de blik hemelwaarts. ‘Kíjk dan naar jezelf, sufferd. Je bent net een filmheldin!’ Ik kijk onwillig weer naar de spiegel en probeer me voor te stellen dat ik in zo’n flakkerende zwart-witfilm speel. Ik lig op de rails vastgebonden en er bonkt dreigende muziek uit een piano. Ze heeft gelijk. Ik ben wel geschikt voor de rol. ‘O, meneer, spaar me alstublieft!’ Ik poseer voor de spiegel en fladder met mijn wimpers. ‘Precies! Je zou de lieveling van het witte doek zijn geweest.’ Sadie kijkt me aan en ik grinnik onwillekeurig naar haar. Dit is de idiootste, stomste date van mijn leven, maar op de een of andere manier is haar stemming aanstekelijk. Als we teruglopen, zie ik dat Ed nog steeds met Genevieve praat. Ze leunt elegant tegen een stoel in een ‘nonchalante’ houding, en ik heb meteen door dat ze haar lange, slanke lijf goed aan Ed wil laten zien. Ik heb ook meteen door dat hij het niet eens merkt, wat ik wel innemend vind. Sadie heeft het ook gezien. Ze probeert verwoed Genevieve weg te ellebogen en gilt ‘wegwezen!’ in haar oor, maar Genevieve neemt totaal geen notitie van haar. Het moet een harde zijn. ‘Lara!’ begroet ze me met een gekunstelde glimlach. ‘Neem me niet kwalijk. Ik wil je avondje met Ed niet verstoren!’ ‘Geen punt.’ Ik lach net zo gemaakt terug. ‘Kennen jullie elkaar al lang?’ Ze gebaart met een elegante, in zijde gehulde pols van Ed naar mij. ‘Nee, niet zo lang.’ ‘Hoe hebben jullie elkaar leren kennen?’ 146
Ik moet wel stiekem naar Ed kijken. Hij reageert zo opgelaten op de vraag dat ik bijna in de lach schiet. ‘Het was op kantoor, hè?’ help ik hem uit de brand. ‘Op kantoor. Ja.’ Ed knikt opgelucht. ‘Goh!’ Genevieve lacht op die vrolijke manier met veel trillers die aangeeft dat je je echt ergert. ‘Ed, stiekemerd! Ik had geen idee dat je een vriendin had.’ Ed kijkt me een fractie van een seconde aan. Ik zie dat hij het net zo’n goede suggestie vindt als ik. ‘Het is mijn vriendin niet,’ zegt hij snel. ‘Ik bedoel, dat is niet…’ ‘Ik ben zijn vriendin niet,’ val ik hem haastig bij. ‘We zijn gewoon… het is een soort eenmalig…’ ‘We drinken gewoon iets,’ draagt Ed bij. ‘Waarschijnlijk zien we elkaar nooit meer.’ ‘Waarschijnlijk niet,’ beaamt Ed. ‘Beslist niet.’ We zijn het roerend eens. Ik geloof dat het de eerste keer is dat het klikt tussen ons. ‘Op zo’n manier.’ Genevieve snapt er niets meer van. ‘Ik haal nog iets te drinken voor je, Lara.’ Ed heeft de hele avond nog niet zo warm naar me geglimlacht. ‘Nee, ik ga wel.’ Ik lach stralend terug. Er gaat niets boven de wetenschap dat je nog maar tien minuten met iemand hoeft door te brengen om je plotseling gul ten opzichte van iemand te voelen. ‘Wat doe je?’ krijst een stem achter me. Ik kijk om en zie Sadie op me afkomen. Haar gloed is weg; ze is een woeste wervelwind. ‘Het is niet eenmalig! Je hebt me iets beloofd!’ Ze heeft wel lef. Wat dacht ze van: ‘Dank je wel dat je je zo bespottelijk hebt verkleed, Lara’? ‘Ik ben mijn belofte nagekomen,’ fluister ik vanuit mijn mondhoek terwijl ik naar de bar loop. ‘Ik heb me aan de afspraak gehouden.’ ‘Nietes!’ Ze kijkt me woedend aan. ‘Je hebt niet eens fatsoenlijk met hem gedanst! Je hebt alleen een beetje sneu geschuifeld.’ ‘Jammer dan.’ Ik pak mijn mobieltje en doe alsof ik erin praat. ‘Je zei dat je een date wilde, ik heb je er een gegeven. Einde verhaal.’ Ik richt me tot de barkeeper. ‘Een glas champagne en een gin-tonic, alstublieft.’ Ik reik in mijn tas om geld te pakken. Sadie is stil, wat vermoedelijk betekent dat ze naar een sirene toe werkt, maar als ik opkijk, is ze weg. Ik draai me vliegensvlug om en zie dat ze weer bij Ed is. 147
Ze gilt in zijn oor. O, god, wat doet ze? Ik reken zo snel mogelijk af en haast me terug. Ed zit weer met die glazige, gebiologeerde uitdrukking op zijn gezicht in het niets te staren. Genevieve zit midden in een anekdote over Antigua en lijkt zijn verre blik niet eens op te merken. Of misschien denkt ze dat hij glazig is van bewondering voor haar, ‘En toen zag ik het bovenstukje van mijn bikini!’ Ze lacht kwinkelerend. ‘In zee! Ik heb het niet meer goed kunnen maken.’ ‘Kijk eens, Ed,’ zeg ik, en ik geef hem zijn gin-tonic. ‘O. Dank je.’ Hij lijkt weer bij zijn positieven te komen. ‘Doe het nú!’ Sadie duikt plotseling naar voren en krijst in zijn oor: ‘Vraag het haar nú!’ Vragen? Wat moet hij vragen? Als het maar geen tweede date is, want dat zit er niet in, mooi niet, wat Sadie ook wil… ‘Lara.’ Het lijkt Ed moeite te kosten me aan te kijken, en zijn voorhoofd is dieper gegroefd dan ooit. ‘Zou je me willen vergezellen naar het Business People-diner?’ Dit gelóóf ik niet. Ik kijk geschokt naar Sadie, die triomfantelijk terugkijkt, met haar armen over elkaar geslagen. ‘Je hoeft voor mij geen ja te zeggen,’ zegt ze nonchalant. ‘Je mag het zelf weten. Ik laat het helemaal aan jou over.’ Goh. Ze is goed. Ze is veel slimmer dan ik dacht. Het was me niet eens opgevallen dat ze naar het gesprek luisterde. Dit is waanzin. Ik kan met geen mogelijkheid een uitnodiging voor het Business People-diner afslaan. Het is een gigantisch evenement. Het wemelt er van de belangrijke zakenmensen… Ik kan er netwerken… contacten leggen… Het is een megakans. Ik kan geen nee zeggen. Dat kan gewoon niet. Dóód moet ze. ‘Ja,’ zeg ik uiteindelijk stijfjes. ‘Graag, Ed, heel vriendelijk van je. Ik ga graag met je mee.’ ‘Fijn. Prima. Ik zal je de gegevens sturen.’ We klinken allebei alsof we onze tekst van een kaartje oplezen. Genevieve kijkt verbijsterd van Ed naar mij. ‘Dus jullie zijn wél een stel,’ zegt ze. ‘Nee!’ klinkt het als uit één mond. ‘Echt niet,’ voeg ik er met klem aan toe. ‘Integendeel. Ik bedoel… 148
nooit. In geen miljoen jaar.’ Ik neem een slokje champagne en kijk naar Ed. Verbeeld ik het me of kijkt hij een heel klein beetje gekwetst? Ik luister nog een minuut of twintig naar Genevieves gepoch over zo ongeveer alle vakanties die ze ooit heeft gehad. Dan kijkt Ed van mij naar mijn lege glas en zegt: ‘Ik wil je niet ophouden.’ Ik wil je niet ophouden. Het is maar goed dat ik niets voor hem voel. Als dat geen geheimtaal is voor ‘ik hou het geen seconde meer met je uit’, weet ik het ook niet meer. ‘Je hebt vast plannen voor het eten,’ voegt hij er beleefd aan toe. ‘Ja!’ zeg ik opgewekt. ‘Toevallig wel, ja. Absoluut. Plannen voor het eten.’ Ik haal als een mimespeler mijn horloge langs mijn ogen. ‘Hemel, is het al zo laat? Ik moet rennen. Mijn gezelschap zit vast op me te wachten.’ Ik weersta de verleiding om eraan toe te voegen: ‘Bij Lyle Place, met champagne.’ ‘Nou, ik heb ook plannen.’ Hij knikt. ‘Misschien moesten we dus…’ Hij heeft etensplannen. Uiteraard. Waarschijnlijk heeft hij nog een heel andere, veel betere date in het vooruitzicht. ‘Ja, goed. Het was… leuk.’ We staan allebei op, maken vage afscheidsgebaren naar de zakenmensen en lopen naar buiten. ‘Zo.’ Ed aarzelt. ‘Bedankt voor…’ Hij lijkt naar me over te willen leunen om me een zoen op mijn wang te geven, bedenkt zich en reikt me de hand. ‘Het was heel leuk. Ik laat het je nog weten van het Business People-diner.’ Zijn gezicht is zo’n open boek dat het bijna zielig is. Hij vraagt zich nu al af hoe hij zich zo in de nesten heeft kunnen werken, maar aangezien hij me in gezelschap heeft uitgenodigd, kan hij niet meer terug. ‘Zo… ik ga die kant op…’ vervolgt hij. ‘Ik moet de andere kant op,’ zeg ik snel. ‘Nogmaals bedankt. Tot ziens!’ Ik draai me op mijn hakken om en been de straat in. Wat een fiasco. ‘Waarom ga je nu al naar huis?’ zegt Sadie kwaad in mijn oor. ‘Je had een nachtclub moeten voorstellen!’ ‘Ik heb etensplannen, weet je nog?’ zeg ik venijnig. ‘En hij ook.’ Dan blijf ik stokstijf staan. Ik had zo’n haast om weg te komen dat ik helemaal de verkeerde kant op ben gegaan. Ik draai me om en tuur de 149
straat af, maar Ed is nergens meer te bekennen. Hij moet net zo hard zijn gevlucht als ik. Ik loop terug, zo ongeveer uitgehongerd en met een beetje zelfmedelijden. Ik had echte plannen voor het eten moeten maken. Ik loop een Prêt à Manger binnen en inspecteer de sandwichbar. Ik neem een wrap, een beker soep én een chocoladebrownie, besluit ik. Ik ga het er eens lekker van nemen. Net als ik een smoothie wil pakken, hoor ik een bekende stem tussen het geroezemoes. ‘Pete. Hé, maatje. Alles goed?’ Sadie en ik kijken elkaar geschrokken aan. Ed? Ik deins in een reflex achteruit en probeer me achter een stelling met gezonde chips te versoppen. Ik laat mijn blik over de rijen mensen glijden en zie een dure overjas. Daar is hij. Een broodje aan het kopen terwijl hij telefoneert. Zijn dát zijn zogenaamde plannen voor het eten? ‘Hij had helemaal geen plannen,’ pruttel ik. ‘Hij heeft gelogen!’ ‘Jij ook.’ ‘Ja, maar…’ Ik weet niet goed waarom, maar ik voel me gekrenkt. ‘Goed zo. Hoe is het met mam?’ Het is onmiskenbaar de stem van Ed die het rumoer overstemt. Ik kijk steels om me heen in een poging een ontsnappingsroute uit te zetten, maar er hangen overal gigantische spiegels. Hij moet me wel zien. Ik zal hier moeten blijven zitten tot hij weg is. ‘Zeg maar dat ik de brief van de advocaat heb gelezen. Volgens mij maken ze geen kans. Ik zal haar later vanavond mailen.’ Hij luistert even. ‘Pete, het is geen moeite, het kost me hooguit vijf minuten…’ Het blijft iets langer stil. ‘Ik héb het naar mijn zin. Het is hier fantastisch. Het is…’ Hij zucht, en als hij weer iets zegt, klinkt hij vermoeid. ‘Kom op. Het is zoals het is. Dat weet jij ook. Ik heb een bizarre avond achter de rug.’ Ik knijp vol verwachting in het flesje van mijn smoothie. Gaat hij over mij vertellen? ‘Ik heb mijn tijd verspild aan de meest afschuwelijke vrouw van de wereld.’ Het steekt me. Ik ben niet afschuwelijk! Goed, ik ben een beetje anders gekleed… 150
‘Misschien ken je haar wel. Genevieve Bailey? Van DFT? Nee, het was geen afspraakje. Ik was uit met…’ Hij aarzelt. ‘Het was een vreemde toestand.’ Ik doe zo mijn best om op te gaan in de stelling met gezonde chips dat ik niet meer op Ed let, maar dan zie ik plotseling dat hij heeft afgerekend en met een tas de Prêt uit beent. Hij loopt langs me heen. Straal langs me heen, op maar een paar passen… Niet kijken, alsjeblieft… Shit. Alsof hij mijn gedachten kan horen, kijkt hij naar rechts… en in mijn ogen. Hij kijkt wel verbaasd, maar lijkt niet in verlegenheid gebracht. ‘Ik spreek je nog, maatje,’ zegt hij en hij klapt zijn mobieltje dicht. ‘Hallo daar.’ ‘Hé, hallo!’ Ik probeer nonchalant te klinken, alsof het de bedoeling was dat hij met een wrap en een smoothie in de Prêt weggedoken zou zien zitten. ‘Goh… jij hier? Dus, mijn etensplannen… zijn niet doorgegaan.’ Ik schraap mijn keel. ‘Op het laatste moment. Mijn vrienden hebben afgebeld, dus ik dacht, ik haal hier een hapje… De wraps zijn hier heel goed…’ Op de een of andere manier dwing ik mezelf op te houden met bazelen. Waarom zou ik me ook schamen? Waarom schaamt híj zich niet? Hij is net zo goed door de mand gevallen als ik. ‘Ik dacht dat jij ook plannen had voor het eten?’ zeg ik luchtig. Ik trek mijn wenkbrauwen op. ‘Wat is er met jouw plan gebeurd? Ook afgezegd? Of is het zo’n duur restaurant dat je bang bent dat je niet genoeg te eten krijgt?’ Ik kijk met een lachje naar zijn tas en wacht tot hij zich ook onbehaaglijk gaat voelen. Hij geeft geen krimp. ‘Dit was mijn plan. Iets te eten halen en nog wat werk afmaken. Ik moet morgenochtend vroeg naar Amsterdam voor een congres. Ik ga een lezing geven.’ ‘O,’ zeg ik beteuterd. Zijn gezicht staat eerlijk. Ik heb het gevoel dat hij de waarheid spreekt. Shit. ‘Juist,’ zeg ik. ‘Tja….’ We zwijgen allebei even opgelaten en dan knikt Ed beleefd. ‘Fijne avond.’ Hij loopt de Prêt à Manger uit en ik kijk hem na met het gevoel dat ik op het verkeerde been ben gezet. Josh zou me nooit op het verkeerde been zetten. Ik wíst wel dat ik hem niet mocht. 151
‘Daklozenkrant?’ onderbreekt een stem mijn gepeins. ‘O.’ Ik kijk naar de schriele man tegenover me. Hij is ongeschoren, hij heeft een wollen muts op en hij draagt de officiële badge van de daklozenkrant. Uit schuldgevoel om al die keren dat ik door ben gelopen omdat het te veel gedoe was, besluit ik het goed te maken. ‘Geeft u mij er maar vijf,’ zeg ik resoluut. ‘Dank u wel.’ ‘Graag gedaan, pop.’ De man knikt naar mijn klassieke outfit. ‘Leuke jurk.’ Ik geef hem het geld, neem vijf daklozenkranten aan en loop naar de kassa. Ik probeer nog te verzinnen hoe ik Ed gevat op zijn nummer had kunnen zetten. Ik had zorgeloos moeten lachen en zeggen: ‘Als je weer eens plannen voor het eten maakt, Ed, denk er dan om dat je me…’ Nee, ik had moeten zeggen: ‘Heus, Ed, toen je het over een plán had…’ ‘Wat is de daklozenkrant?’ wekt Sadies stem me uit mijn trance. Ik knipper een paar keer met mijn ogen en word opeens boos op mezelf. Waarom verspil ik hersenruimte aan hem? Wie kan het iets schelen wat hij denkt? ‘Een straatkrant,’ leg ik uit. ‘De opbrengst gaat naar projecten voor daklozen. Het is echt een goed doel.’ Ik zie dat Sadie het laat bezinken. ‘Ik herinner me nog dat er mensen op straat woonden,’ zegt ze met een verre blik. ‘Na de oorlog. Het leek alsof het land er nooit meer bovenop zou komen.’ ‘Pardon, meneer, die mag u hier niet verkopen.’ Opeens zie ik een meisje in uniform de verkoper naar buiten loodsen. ‘We hebben waardering voor wat u doet, maar het is bedrijfsbeleid…’ Ik kijk door de glazen deur naar de man. Hij lijkt zich er volkomen bij neer te leggen dat hij is weggestuurd, en even later zie ik hem kranten aanbieden aan voorbijgangers, die allemaal doen alsof hij lucht is. ‘Wat kan ik voor u doen?’ Het dringt tot me door dat een caissière me roept en ik haast me naar de balie. Mijn creditcard heeft zich helemaal op de bodem van mijn tas genesteld, dus het duurt even, en daarna ben ik Sadie kwijt. ‘Wat krijgen we…’ ‘Allemachtig! Wat is er aan de hand?’ Plotseling merk ik dat al het personeel dingen roept en elkaar aan152
kijkt. Ik draai me langzaam om om te zien waar iedereen naar kijkt. Ik geloof mijn ogen niet. De mensen stromen de Prêt uit. Ze verdringen zich op de stoep rond de verkoper. Ik zie sommige mensen die meer exemplaren hebben gepakt en anderen die de man geld opdringen. Er is nog maar één klant over. Sadie zweeft naast hem, met een geconcentreerd gezicht en haar mond bij zijn oor. Even later kijkt hij geschrokken op, zet de doos met sushi die hij in zijn handen had weg en haast zich naar de massa buiten, met zijn portemonnee al in de aanslag. Sadie houdt zich afzijdig en kijkt ernaar, met haar armen voldaan over elkaar geslagen. Dan kijkt ze naar mij en ik moet wel stralend naar haar lachen. ‘Jij rockt, Sadie,’ zeg ik geluidloos. Ze duikt prompt naast me op en kijkt me verbaasd aan. ‘Zei je dat ik een rok ben?’ ‘Nee, je rockt!’ Ik pak mijn tas en loop naar buiten. ‘Dat betekent… dat je fantastisch bent. Dat was echt heel goed van je.’ Ik gebaar naar de mensen buiten, die allemaal om de verkoper heen zwermen. Voorbijgangers voegen zich bij hen om te zien wat er gaande is, en de verkoper lijkt het niet meer aan te kunnen. We kijken nog even, draaien ons om en lopen samen de straat uit, gemoedelijk zwijgend. ‘Jij rockt ook,’ flapt Sadie er dan uit. Ik kijk verbaasd op. ‘Pardon?’ ‘Jij hebt ook iets goeds gedaan. Ik weet dat je die jurk niet wilde dragen, maar je hebt het toch gedaan. Voor mij.’ Ze kijkt strak voor zich. ‘Dus dank je wel.’ ‘Al goed.’ Ik haal mijn schouders op en neem een hap van mijn wrap met kip. ‘Het viel wel mee, al met al.’ Ik ga het niet tegen Sadie zeggen, want dan denkt ze dat ze alles beter weet en gaat ze zich misdragen, maar eigenlijk bevalt dat hele jaren-twintiggedoe me wel. Min of meer.
153
11
Het gaat de goede kant op! Ik voel het aan mijn water. Zelfs die tweede date met Ed heeft een goede kant. Je moet je kansen grijpen, zoals oom Bill al zei, en daar draait dit om. Het Business People-diner is een fantastische kans om hopen managers te ontmoeten, mijn kaartje uit de delen en indruk te maken. Natalie zei altijd dat ze ‘gezien moest worden’ en opvallen. Nou, straks word ik ook ‘gezien’. ‘Kate,’ zeg ik maandagochtend zodra ik op kantoor ben, ‘ik moet al mijn kaartjes hebben, en ik moet er zo’n houdertje bij kopen, en ik moet alle oude nummers van Business People hebben…’ Ik klap verbaasd mijn mond dicht. Kate houdt met haar ene hand de telefoon vast en met de andere beschrijft ze woeste kringen in de lucht. ‘Wat is er?’ ‘Het is de politie!’ Ze drukt haar hand tegen de hoorn. ‘Ik heb ze aan de lijn. Ze willen je spreken.’ ‘O, oké.’ Het voelt alsof er een gemeen blok ijs naar mijn maag zakt. De politie. Ik had gehoopt dat de politie me gewoon zou vergeten. Ik kijk zoekend om me heen, maar Sadie is nergens te bekennen. Bij het ontbijt had ze het over een tweedehands winkel in Chelsea, dus misschien is ze daar naartoe. ‘Wil je het gesprek aannemen?’ Kate is helemaal over haar toeren. ‘Ja, waarom niet?’ Ik probeer zelfbewust en onbezorgd te klinken, alsof ik elke dag met de politie te maken heb. Alsof ik Jane Tennison ben of zo. ‘Goedemorgen, met Lara Lington.’ ‘Lara, met rechercheur Davies.’ Zodra ik haar stem hoor, zie ik mezelf weer in dat kamertje zitten vertellen dat ik als snelwandelaar in training ben voor de Olympische Spelen terwijl zij met een volkomen neutraal gezicht aantekeningen maakt. Wat bezielde me? ‘Hallo, hoe gaat het?’ ‘Goed, Lara, dank je.’ Ze klinkt vriendelijk, maar zakelijk. ‘Ik ben in 154
de buurt en ik vroeg me af of ik even bij je op kantoor kon langs wippen voor een praatje. Heb je even?’ O, god. Een praatje? Ik heb geen zin in een praatje. ‘Ja, ik heb wel tijd,’ piep ik doodsbang. ‘Ik verheug me erop! Tot straks!’ Ik hang met een gloeiend gezicht op. Waarom laat ze dit niet rusten? Hoort de politie niet altijd achter bekeuringen aan te jagen en de moorden te vergeten? Waarom konden ze déze moord niet vergeten? Ik kijk op en zie dat Kate me met ogen als schoteltjes aangaapt. ‘Wat willen ze? Zitten we in de problemen?’ ‘O, nee,’ zeg ik vlug. ‘Niets om je zorgen over te maken. Het gaat alleen maar over de moord op mijn oudtante.’ ‘Moord?’ Kate slaat een hand voor haar mond. Ik vergeet steeds hoe ‘moord’ klinkt als je het je gewoon laat ontvallen. ‘Eh… ja! Maar goed, wat heb jij dit weekend uitgspookt?’ Mijn afleidingsmanoeuvre werkt niet. Kate blijft me ontzet aangapen en haar ogen worden zelfs nog groter. ‘Je hebt me nooit verteld dat je oudtante was vermoord! Die oudtante die kortgeleden is gestorven?’ ‘Hm-hm,’ zeg ik knikkend. ‘Geen wonder dat je zo van streek was! O, Lara, wat erg. Hoe is ze vermoord?’ O, god. Ik heb echt geen zin om erover uit te weiden, maar ik weet niet hoe ik me er anders uit kan draaien. ‘Vergiftigd,’ mompel ik dus maar. ‘Door wie?’ ‘Tja.’ Ik schraap mijn keel. ‘Dat weten ze niet.’ ‘Dat wéten ze niet?’ zegt Kate verontwaardigd. ‘Nou, doen ze wel onderzoek? Hebben ze vingerafdrukken genomen? God, je hebt ook niets aan de politie! Ze doen niet anders dan parkeerbonnen uitschrijven, maar als er een moord wordt gepleegd, trekken ze zich er niets van aan…’ ‘Ik geloof dat ze hun uiterste best doen,’ zeg ik haastig. ‘Waarschijnlijk komt die vrouw me over de vorderingen vertellen. Of nee, waarschijnlijk hebben ze de dader al te pakken.’ Terwijl ik het zeg, krijg ik een verschrikkelijke ingeving. Stel dat het waar is? Stel dat rechercheur Davies me komt vertellen dat ze de man 155
met het litteken en de vlecht in zijn sikje hebben gevonden? Wat moet ik dan? Opeens zie ik een broodmagere man met een baard, verwilderde ogen en een litteken opgesloten zitten in een politiecel. Hij beukt op de deur en roept: ‘Het is een vergissing! Ik ken het ouwe mens niet eens!’, terwijl een jonge politieman door de confrontatiespiegel kijkt, voldaan zijn armen over elkaar slaat en zegt: ‘Hij slaat straks wel door!’ Ik krijg een hol schuldgevoel in mijn maag. Wat heb ik in gang gezet? De zoemer gaat en Kate springt op om open te doen. ‘Zal ik theezetten?’ biedt ze aan als ze de knop van de intercom heeft ingedrukt. ‘Wil je dat ik wegga, of zal ik erbij blijven? Heb je behoefte aan morele steun?’ ‘Nee, ga maar.’ Ik probeer kalm te blijven, schuif mijn stoel naar achteren, stoot met mijn elleboog een stapel post om en schaaf mijn hand bij het oprapen. ‘Ik red me wel.’ Het komt allemaal goed, prent ik mezelf koortsachtig in. Het stelt niets voor. Maar ik kan er niets aan doen. Zodra ik rechercheur Davies binnen zie komen met haar logge schoenen, degelijke broek en gezaghebbende uitstraling, gaat mijn kalmte over in kinderlijke paniek. ‘Hebben jullie de moordenaar al gepakt?’ flap ik er nerveus uit. ‘Hebben jullie al iemand opgesloten?’ ‘Nee,’ zegt rechercheur Davies, die me vreemd aankijkt. ‘We hebben nog niemand opgesloten.’ ‘Goddank,’ zeg ik opgelucht, maar dan besef ik hoe dat zou kunnen overkomen. ‘Ik bedoel… waarom niet? Wat voeren jullie de hele dag uit?’ ‘Ik gun jullie wat privacy,’ zegt Kate, die achteruit wegloopt en achter rechercheur Davies’ rug ‘nutteloos!’ mimet. ‘Gaat u zitten.’ Ik gebaar naar een stoel en trek me terug achter mijn bureau in een poging zakelijk over te komen. ‘Zo, hoe vordert de zaak?’ ‘Lara…’ Rechercheur Davies kijkt me lang en indringend aan. ‘We hebben inlichtingen ingewonnen, en niets duidt erop dat je oudtante is vermoord. Volgens de arts is ze een natuurlijke dood gestorven. Van ouderdom, in feite.’ 156
‘Ouderdom?’ Ik zet een ontdaan gezicht op. ‘Dat is toch bespottelijk?’ ‘Tenzij we aanwijzingen van het tegendeel kunnen vinden, beschouwen we de zaak als gesloten. Heb je meer bewijzen?’ ‘Eh…’ Ik doe alsof ik de vraag zorgvuldig van alle kanten bekijk. ‘Niet wat je bewíjs zou kunnen noemen. Niet als zodanig.’ ‘Hoe zit het met die telefonische boodschap die je hebt doorgegeven?’ Ze haalt een papiertje tevoorschijn. ‘“De verzorgsters hebben het niet gedaan”.’ ‘O, dat. Ja.’ Ik knik een paar keer om tijd te winnen. ‘Ik besefte dat ik een kleine vergissing had gemaakt in mijn verklaring. Die wilde ik rechtzetten.’ ‘En die man met het sikje? Een man die niet eens in je oorspronkelijke verklaring voorkomt?’ Het sarcasme druipt ervan af. ‘Absoluut.’ Ik kuch. ‘Nou, het kwam opeens terug. Ik herinnerde me dat ik hem destijds in het café had gezien en vond dat hij er verdacht uitzag…’ Ik ben knalrood. Rechercheur Davies kijkt me aan als een lerares die me op spieken bij een proefwerk aardrijkskunde heeft betrapt. ‘Lara, ik weet niet of je het weet,’ zegt ze met bedaarde, effen stem, ‘maar het verkwisten van politietijd is strafbaar. Je kunt zelfs in de gevangenis komen. Als je iemand valselijk hebt beschuldigd…’ ‘Het was niet vals bedoeld!’ zeg ik geschrokken. ‘Ik wilde gewoon…’ ‘Wat, precies?’ Ze kijkt me priemend aan. Ze biedt me geen enkele ontsnappingsmogelijkheid. Opeens zit ik echt in mijn rats. ‘Hoor eens, het spijt me,’ zeg ik panisch. ‘Ik wilde jullie tijd niet verkwisten. Ik had gewoon heel sterk het gevoel dat mijn tante was vermoord, maar misschien… nu ik het in het genadeloze daglicht zie… had ik het mis. Misschien is ze toch van ouderdom gestorven. Alstublieft, sleep me niet voor de rechter,’ besluit ik gejaagd. ‘Deze keer zullen we nog geen aanklacht indienen…’ – rechercheur Davies trekt haar wenkbrauwen op – ‘… maar zie dit als een waarschuwing.’ ‘Ja,’ hijg ik. ‘Dank u wel.’ ‘De zaak is afgelegd. Wil je dit formulier tekenen, ter bevestiging van ons gesprek…’ Ze houdt me een formulier voor met een tekst die op het volgende neerkomt: ‘Ik, ondergetekende, heb een standje ge157
kregen en ik heb het begrepen en ik zal de politie niet meer lastigvallen.’ Met zoveel woorden. ‘Oké.’ Ik knik deemoedig en zet mijn handtekening. ‘En hoe gaat het nu met het… het…’ Ik kan het niet uit mijn keel krijgen. ‘Met mijn oudtante?’ ‘Het lichaam zal weer worden overgedragen aan de naaste verwanten,’ zegt rechercheur Davies zakelijk. ‘Die zullen waarschijnlijk alsnog voor crematie zorg dragen.’ ‘En wanneer wordt dat?’ ‘De administratieve afhandeling kan nog even duren.’ Ze ritst haar tas dicht. Eeen week of twee, misschien iets langer.’ Twee weken? Ik word overmand door afgrijzen. Stel dat ik de ketting dan nog niet heb gevonden? Twee weken is niets. Ik heb meer tijd nodig. Sadie heeft meer tijd nodig. ‘Kan dat… op de een of andere manier worden opgeschort?’ Ik probeer het achteloos te zeggen. ‘Lara…’ Rechercheur Davies kijkt me lang aan en zucht dan. ‘Ik geloof best dat je heel dol was op je oudtante. Mijn oma is vorig jaar overleden, ik weet wat het is, maar haar crematie tegenhouden en onze tijd verkwisten is geen oplossing.’ Ze zwijgt even en voegt er dan iets vriendelijker aan toe: ‘Je moet je ermee verzoenen. Ze is weg.’ ‘Niet waar!’ flap ik eruit. ‘Ik bedoel… ze heeft meer tijd nodig.’ ‘Ze was honderdvijf.’ Rechercheur Davies glimlacht vriendelijk. ‘Ze heeft tijd genoeg gehad, denk je ook niet?’ ‘Maar…’ Ik zucht gefrustreerd. Ik kan niets zeggen. ‘Nou, bedankt voor al uw hulp.’ Nadat rechercheur Davies is vertrokken, staar ik wezenloos naar mijn computer tot ik Sadie achter me hoor. ‘Wat kwam de politie doen?’ Ik draai geschrokken mijn stoel om en zie Sadie op een archiefkast zitten, gekleed in een roomkleurige jurk met een lage taille en een bijpassende roomkleurige hoed met blauwzwarte verten die in een boog afhangen en haar wang kietelen. ‘Ik ben wezen shoppen! Ik heb een goddelijke stola voor je gevonden. Je moet hem kopen.’ Ze schikt haar bontkraag en knippert met haar ogen naar me. ‘Wat kwam de politie doen?’ ‘Heb je het gesprek niet gehoord?’ vraag ik nonchalant. 158
‘Nee, ik zeg toch dat ik ben wezen shoppen?’ Ze knijpt wantrouwig haar ogen tot spleetjes. ‘Is er iets?’ Ik kijk haar aangeslagen aan. Ik kan haar de waarheid niet vertellen. Ik kan haar niet vertellen dat ze nog maar twee weken de tijd heeft voordat ze haar… voordat… ‘Nee! Het was een routinebezoekje. Ze wilden een paar details checken. Leuke hoed,’ zeg ik om haar af te leiden. ‘Wil je er voor mij ook zo een zoeken?’ ‘Zo’n hoed staat jou niet,’ zegt Sadie zelfingenomen. ‘Je hebt er de jukbeenderen niet voor.’ ‘Nou, zoek dan een hoed die me wel goed staat.’ Sadie zet grote ogen op van verbazing. ‘Beloof je te kopen wat ik voor je uitkies? Dan moet je het ook dragen!’ ‘Ja, natuurlijk! Schiet op! Shoppen, jij.’ Zodra ze weg is, ruk ik mijn bureaula open. Ik moet Sadies ketting vinden, en wel nu. Ik mag geen tijd meer verspillen. Ik pak de lijst met namen en knip het onderste deel eraf. ‘Kate,’ zeg ik zodra ze terugkomt, ‘een nieuwe klus. We zijn op zoek naar een ketting. Lang, glazen kralen en een hanger in de vorm van een libel. Een van deze mensen zou hem op een rommelmarkt van Huize Fairside kunnen hebben gekocht. Wil jij erachteraan bellen?’ Ik zie even verbazing in haar ogen oplichten, maar dan neemt ze de lijst aan en knikt zonder nog iets te vragen, als een trouwe soldaat. ‘Natuurlijk!’ Ik glij met mijn vinger langs de namen en bel het volgende nummer. Er neemt een vrouw op. ‘Hallo?’ ‘Hallo! U spreekt met Lara Lington, u kent me niet…’ Twee uur later schuif ik de telefoon van me af en kijk vermoeid naar Kate. ‘Heb je al beet?’ ‘Nee.’ Ze zucht. ‘En jij?’ ‘Nee.’ Ik zak onderuit in mijn stoel en wrijf over mijn wangen. Mijn adrenaline is een uur geleden al verdampt. Tegen het eind van de lijst veranderde de opwinding in een zwaar gevoel van teleurstelling. We hebben alle namen uitgesloten. Ik kan geen kant meer op. Wat nu? ‘Zal ik broodjes gaan halen?’ biedt Kate aarzelend aan. 159
‘O. Ja.’ Ik glimlach moeizaam. ‘Kip en avocado, graag. Hartstikke bedankt.’ ‘Geen punt.’ Ze bijt nerveus op haar onderlip. ‘Ik hoop dat je hem vindt.’ Zodra ze weg is, leg ik mijn hoofd op het bureau en masseer mijn pijnlijke nek. Ik zal terug moeten gaan naar het verpleeghuis om meer te vragen. Er moeten meer richtingen zijn die ik in kan slaan. Er móét een oplossing zijn. Het slaat alleen nergens op. Eerst had Sadie die ketting om haar nek, en toen was hij weg… Opeens krijg ik een inval. Die bezoeker van haar, Charles Reece. Daar heb ik nog niets mee gedaan. Ik kan net zo goed alle mogelijkheden uitsluiten. Ik vis mijn mobieltje uit mijn tas, zoek het nummer van het verpleeghuis en toets het lusteloos in. ‘Goedendag, Huize Fairside,’ zegt een vrouw. ‘Hallo! U spreekt met Lara Lington, het achternichtje van Sadie Lancaster.’ ‘Ja?’ ‘Ik vroeg me af… Zou iemand me meer kunnen vertellen over iemand die vlak voor haar dood bij haar op bezoek is geweest? Een zekere Charles Reece?’ ‘Moment, alstublieft.’ Onder het wachten pak ik de tekening van de ketting en kijk ernaar alsof ik daar een aanwijzing zou kunnen vinden. Ik heb die tekening al zo vaak gezien dat ik elke kraal zo ongeveer uit mijn hoofd kan natekenen. Hoe vaker ik de ketting zie, hoe mooier hij lijkt te worden. Ik moet er niet aan denken dat Sadie hem niet terug zou krijgen. Misschien moet ik stiekem een imitatie laten maken, denk ik onwillekeurig. Een exacte replica. Ik kan hem kunstmatig oud laten maken, tegen Sadie zeggen dat het de echte is, ze zou erin kunnen trappen… ‘Hallo?’ wekt een vrolijke stem me uit mijn gepeins. ‘Lara? Met Sharon, een van de verzorgsters. Ik was bij Sadie toen Charles Reece haar kwam opzoeken, ik heb hem zelfs binnengelaten. Wat wil je over hem weten? Ik wil alleen even vragen of hij haar ketting heeft. ‘Nou, wat is er precies gebeurd tijdens zijn bezoek?’ ‘Hij heeft een tijdje bij haar gezeten en is weer weggegaan, meer niet.’ 160
‘Op haar kamer?’ ‘O, ja,’ zegt ze prompt. ‘In die laatste weken kwam Sadie haar kamer eigenlijk niet meer uit.’ ‘Aha. Dus… zou hij een ketting van haar kunnen hebben gepakt?’ ‘Tja, het is mogelijk,’ zegt ze weifelend. Het is mogelijk. Dat is een begin. ‘Kun je me vertellen hoe hij eruitzag? Hoe oud was hij?’ ‘In de vijftig, denk ik. Een knappe vent.’ Het wordt steeds boeiender. Wie is hij in vredesnaam? Sadies toyboy? ‘Als hij nog eens komt, of opbelt, wil je het me dan laten weten?’ Ik noteer ‘Charles Reece, in de vijftig’ op mijn schrijfblok. ‘En wil je zijn adres vragen?’ ‘Ik zal mijn best doen, maar ik kan niets beloven.’ ‘Dank je wel.’ Ik zucht mismoedig. Hoe moet ik die vent ooit opsporen? ‘Kun je me verder nog iets over hem vertellen?’ vraag ik op de valreep. ‘Had hij bijzondere kenmerken? Is je iets opgevallen?’ ‘Nou…’ Ze lacht. ‘Het is gek dat je Lington heet.’ ‘Hoezo?’ Ik kijk verwonderd naar de telefoon. ‘Ginny zei dat je geen familie bent van die Bill Lington van de koffiekopjes? Die miljonair?’ ‘Eh… hoe kom je daar zo bij?’ Ik ben opeens alert. ‘Nou, omdat hij sprekend op hem leek! Ik heb het toen nog tegen de andere meiden gezegd. Hij had een zonnebril op en een sjaal om, maar je kon het toch zien. Hij leek sprekend op Bill Lington.’
161
12
Het slaat nergens op. Totaal niet. Het is krankzinnig, hoe je het ook bekijkt. Was ‘Charles Reece’ echt oom Bill? Maar waarom zou hij Sadie onder een valse naam opzoeken? En waarom heeft hij er niets over gezegd? En dan het idee dat hij iets met de verdwijning van de ketting te maken zou hebben… Ik bedoel, hallo? Hij is multimiljonair. Wat moet hij met zo’n stomme ketting? Ik heb zin om met mijn kop tegen het raam te beuken tot alle stukjes op hun plaats vallen, maar aangezien ik in een weelderige limousine met chauffeur zit, aangeboden door oom Bill, kan ik het maar beter niet doen. Het is een enorm gedoe geweest om zo ver te komen. Ik wil de boel nu niet in gevaar brengen. Ik heb oom Bill nog nooit van mijn leven opgebeld, dus ik wist niet hoe ik hem kon bereiken. (Ik kon het natuurlijk niet aan pap en mam vragen, want dan zouden ze vragen waarom ik oom Bill wilde spreken, waarom was ik naar Sadies verpleeghuis gegaan en waar had ik het eigenlijk over, wat voor ketting?) Dus belde ik het hoofdkantoor van Lingtons, wist er uiteindelijk iemand van te overtuigen dat het geen grap was, werd doorverbonden met een de assistent en vroeg of ik een afspraak met oom Bill kon maken. Het was alsof ik de president om een audiëntie had gevraagd. Binnen een uur begonnen een stuk of zes assistentes me te mailen: om een tijd af te spreken, om de tijd te veranderen, om de locatie te veranderen, om een auto te regelen, om me te verzoeken een legitimatiebewijs mee te brengen, om te zeggen dat ik binnen de tijd moest blijven, om te vragen wat voor Lingtons-drankje ik in de auto wilde drinken… En dat allemaal voor een afspraak van tien minuten. Die auto is iets voor een popster, moet ik toegeven. Hij heeft twee 162
rijen stoelen tegenover elkaar, en tv, en er stond een koude aardbeiensmoothie voor me klaar, precies zoals ik had gevraagd. Ik zou nog dankbaarder zijn als pap niet had gezegd dat oom Bill iedereen met een auto laat ophalen omdat hij je dan weer weg kan sturen zodra hij genoeg van je heeft. ‘William en Michael,’ zegt Sadie opeens peinzend vanaf de stoel tegenover me. ‘Ik heb alles aan die twee nagelaten in mijn testament.’ ‘O, goh.’ Ik knik. ‘Ja, ik heb zoiets gehoord, geloof ik.’ ‘Nou, ik hoop dat ze er blij mee waren. Het moet heel wat zijn geweest.’ ‘Nou!’ lieg ik snel. Ik denk terug aan een gesprek tussen pap en mam dat ik een keer heb opgevangen. Het schijnt dat alles is opgegaan aan de kosten van het verpleeghuis, maar dat zou Sadie niet willen horen. ‘En ze waren in de wolken.’ ‘Terecht.’ Ze leunt voldaan achterover. Even later slaat de auto af en rijdt naar een enorme poort. De auto stopt en er komt een bewaker uit het glazen hokje. Sadie tuurt langs me heen naar het landhuis. ‘Hemeltje.’ Ze kijkt me onzeker aan, alsof iemand een grap met haar uithaalt. ‘Wat een kast van een huis. Hoe is hij in vredesnaam zo rijk geworden?’ ‘Dat had ik toch gezegd,’ prevel ik terwijl ik mijn paspoort aan de chauffeur geef, die het aan de bewaker doorgeeft, waarop ze met elkaar in beraad gaan alsof ik een soort terrorist ben. ‘Je zei dat hij koffiehuizen had.’ Sadie trekt afkeurend haar neus op. ‘Ja, duizenden. Over de hele wereld. Hij is een beroemdheid.’ Het blijft even stil. Dan zegt Sadie: ‘Ik had ook wel beroemd willen zijn.’ Haar stem klinkt spijtig en ik wil al zeggen: ‘Misschien word je dat nog eens!’, maar dan slaat de waarheid toe, en doe ik een beetje triest mijn mond weer dicht. Er is geen ‘eens’ meer voor haar, toch? De auto rijdt met snorrende motor over de oprijlaan en ik moet wel als een klein kind door het raam kijken. Ik ben maar een paar keer eerder op bezoek geweest in oom Bills landhuis, en ik vergeet telkens weer hoe indrukwekkend en intimiderend het hier is. Het is een huis in classicistische stijl met een stuk of vijftien slaapkamers en een souterrain met twee zwembaden. Twéé. Ik ga niet zenuwachtig worden, hou ik mezelf streng voor. Het is maar een huis. Hij is maar een mens. 163
Maar o, god. Het is allemaal zo voornaam. Ik zie overal gazons en klaterende fonteinen, en tuinmannen die heggen snoeien, en als we bij de ingang komen, loopt er een lange vent in een zwart pak met een zonnebril op en een discreet oordopje in de smetteloos witte treden van het bordes af om me te begroeten. ‘Lara.’ Hij omvat mijn hand alsof we oude vrienden zijn. ‘Ik ben Damian. Ik werk voor Bill. Hij verheugt zich erop je te zien. Ik zal je naar de kantoorvleugel brengen.’ Terwijl we over het grind knarsen vervolgt hij luchtig: ‘Waar wilde je Bill precies over spreken? Niemand schijnt het goed te weten.’ ‘Het is, eh… privé. Sorry.’ ‘Geen punt.’ Hij glimlacht naar me. ‘Prima. We komen eraan, Sarah,’ zegt hij in zijn microfoontje. De zijvleugel is net zo indrukwekkend als het hoofdgebouw, maar dan in een andere stijl, een en al glas en moderne kunst en een waterkunstwerk van roestvrij staal. Als op afroep komt er een meisje naar buiten om ons te ontvangen, ook al onberispelijk in een zwart pak gestoken. ‘Hallo, Lara. Welkom. Ik ben Sarah.’ ‘Ik laat je hier achter, Lara.’ Damian lacht zijn tanden weer bloot en knarst terug over het grind. ‘Zo, wat een eer om Bills nichtje te ontmoeten!’ zegt Sarah terwijl ze met me naar binnen loopt. ‘O. Goh, dank je.’ ‘Ik weet niet of Damian het erover heeft gehad…’ – Sarah loodst me naar een bank en gaat tegenover met zitten – ‘… maar zou je me kunnen vertellen wat je met Bill wilt bespreken? Dat vragen we al zijn gasten, dan kunnen we hem voorbereiden, het nodige onderzoek doen… Het maakt het voor iedereen makkelijker.’ ‘Damian heeft het ook gevraagd, maar het is iets persoonlijks. Sorry.’ Sarahs vriendelijke glimlach wankelt geen seconde. ‘Kun je het dan in grote trekken zeggen? Om ons een idee te geven?’ ‘Ik ga er echt liever niet op in.’ Ik voel dat ik rood word. ‘Sorry, maar het is een soort… familiekwestie.’ ‘Natuurlijk! Prima. Neem me niet kwalijk.’ Ze loopt naar een hoek van de ontvangkamer en ik zie haar in haar microfoontje mompelen. Sadie zweeft naar haar toe, luistert een paar 164
minuten en duikt dan bij mij op. Tot mijn verbazing schatert ze van het lachen. ‘Wat is er?’ fluister ik. ‘Wat zegt ze?’ ‘Ze zei dat ze je er niet agressief uit vond zien, maar dat er misschien toch extra bewakers moesten komen.’ ‘Wát?’ roep ik voordat ik me kan bedwingen, en Sarah kijkt als door een wesp gestoken naar me om. ‘Sorry.’ Ik wuif vrolijk naar haar. ‘Ik, eh, ik moest niezen.’ Sarah draait zich weer om en ik fluister naar Sadie: ‘Wat zei ze nog meer?’ ‘Je schijnt een wrok tegen Bill te koesteren? Iets over een baan die hij je had geweigerd?’ Wrok? Baan? Ik kijk haar even perplex aan en dan valt het muntje. De uitvaart. Maar natuurlijk. ‘De laatste keer dat oom Bill me zag, zei ik midden onder een uitvaart dat er een moord was gepleegd. Hij moet tegen iedereen hebben gezegd dat ik een grote psychopaat ben!’ ‘Is het niet kostelijk?’ Sadie giechelt. ‘Het is niet leuk!’ zeg ik boos. ‘Waarschijnlijk denken ze dat ik een aanslag op hem wil plegen of zo. Besef je wel dat het allemaal jouw schuld is?’ Sarah komt terug en ik hou snel mijn mond. ‘Zo, Lara!’ Ze klinkt opgewekt, maar gespannen. ‘Iemand van Bills team komt bij jullie afspraak zitten, gewoon, om te notuleren. Vind je dat goed?’ ‘Hoor eens, Sarah,’ zeg ik zo normaal en kalm mogelijk, ‘ik ben niet gek. Ik koester geen wrok, tegen wie dan ook. Er hoeft niemand te notuleren. Ik wil gewoon even onder vier ogen met mijn oom praten. Vijf minuten. Meer vraag ik niet.’ Het blijft even stil. Sarahs opgeplakte glimlach blijft hartelijk, maar haar ogen schichten telkens naar de deur en weer terug. ‘Goed, Lara,’ zegt ze ten slotte. ‘We doen het op jouw manier.’ Ze gaat zitten en ik zie dat ze aan haar oordopje voelt alsof dat haar gerust kan stellen. ‘Zo, hoe is het met tante Trudy?’ zeg ik om iets te zeggen. ‘Is ze hier?’ ‘Trudy is een paar dagen naar het huis in Frankrijk,’ zegt Sarah snel. ‘En Diamanté ? Misschien zou ik even koffie met haar kunnen drinken of zo.’ Ik wil geen koffie drinken met Diamanté, ik wil gewoon laten blijken hoe vriendelijk en gewoon ik ben. ‘Wil je Diamanté zien?’ Sarah kijkt nog schichtiger om zich heen. ‘Nu?’ 165
‘Gewoon om koffie te drinken, als ze toch in de buurt is…’ ‘Ik zal haar assistent bellen.’ Ze springt op, haast zich naar de hoek, mompelt iets in haar microfoontje en komt vrijwel meteen weer terug naar het zitje. ‘Helaas, Diamanté krijgt op het moment een manicure. Volgende keer misschien, zei ze.’ Ja, vast. Sarah heeft niet eens gebeld. Ik heb eigenlijk best medelijden met haar. Ze is zo nerveus alsof ze op een leeuw moet passen. Opeens voel ik de valse neiging om ‘handen omhoog!’ te roepen om te zien hoe snel ze zich op de vloer laat vallen. ‘Mooie armband,’ zeg ik in plaats daarvan. ‘Heel apart.’ ‘O, ja.’ Ze steekt behoedzaam haar arm uit en schudt aan de twee zilveren rondjes aan het kettinkje. ‘Had je die nog niet gezien? Hij komt uit de nieuwe Twee Muntjes-collectie. Vanaf januari komt er een standje met producten in elk koffiehuis van Lingtons. Oom Bill geeft je er vast wel een. Er is ook een hanger, en er zijn T-shirts, en cadeausetjes van twee muntjes in een mooi doosje…’ ‘Klinkt gaaf,’ zeg ik beleefd. ‘Het zal wel goed lopen.’ ‘O, Twee Muntjes loopt als een trein,’ verzekert ze me ernstig. ‘Als een trein. Het wordt net zo’n groot merk als Lingtons. Weet je dat er een Hollywoodfilm naar het boek wordt gemaakt?’ ‘Ja.’ Ik knik. ‘Met Pierce Brosnan als oom Bill, heb ik gehoord.’ ‘En het realityprogramma wordt natuurlijk een klapper. Het is zo’n verrijkende boodschap. Ik bedoel, iedereen kan in Bills voetsporen treden.’ Sarahs ogen stralen en ze lijkt helemaal vergeten te zijn hoe bang ze voor me is. ‘Iedereen kan twee muntjes pakken en besluiten de toekomst te veranderen. En je kunt het toepassen op families, bedrijven, economieën… Weet je, veel hoge politici hebben Bill al gebeld sinds de verschijning van het boek. Ze vragen dingen als: hoe kunnen we uw geheim toepassen op uw land?’ Ze gaat eerbiedig zachter praten. ‘Ook de president van de Verenigde Staten.’ ‘Heeft de president oom Bill gebeld?’ Of ik wil of niet, ik vind het ontzagwekkend. ‘Zijn mensen.’ Ze haalt haar schouders op en schudt nog eens met de armband. ‘We vinden allemaal dat Bill zelf de politiek in zou moeten gaan. Hij heeft de wereld zoveel te bieden. Het is zo’n voorrecht om voor hem te mogen werken.’ Ze heeft zich met hart en ziel aan de sekte gegeven. Ik kijk naar Sadie, die tijdens het hele verhaal heeft zitten gapen. 166
‘Ik ga op verkenning uit,’ kondigt ze aan, en voordat ik nog iets kan zeggen is ze weg. ‘Oké.’ Sarah luistert naar haar oordopje. ‘We komen eraan.’ Ze richt zich weer tot mij. ‘Bill kan je nu ontvangen, Lara.’ Ze staat op en wenkt me. We lopen door een gang met schilderijen die verdacht veel op echte Picasso’s lijken en komen in een kleinere ontvangkamer. Ik trek aan mijn rok en haal een paar keer diep adem. Het is bespottelijk dat ik me zenuwachtig voel. Ik bedoel, het is mijn oom. Ik heb het volste recht hem op te zoeken. Er is geen reden om me niet volkomen relaxt te voelen… Ik kan het niet helpen. Mijn knieën knikken. Ik denk dat het door die grote deuren komt. Het zijn geen gewone deuren. Ze reiken tot aan het plafond, grote blokken licht, gepolitoerd hout die zo nu en dan geluidloos openzwaaien om mensen in en uit te laten. ‘Is dat het kantoor van oom Bill?’ Ik knik naar een deur. ‘Dat is het voorkantoor.’ Sarah glimlacht. ‘Hij ontvangt je in zijn eigen kamer.’ Ze luistert weer naar haar oordopje, opeens waakzaam, en zegt dan zacht: ‘Ik ga nu met haar naar binnen.’ Ze duwt een van de hoge deuren open en loodst me door een lichte, ruime kantoorruimte met glazen wanden waar een paar cool uitziende mannen aan terminals zitten, van wie er eentje een Twee Muntjes-T-shirt aanheeft. Ze kijken allebei op en glimlachen beleefd, maar houden niet op met typen. We komen bij weer een set gigantische deuren en wachten. Sarah kijkt op haar horloge en dan, alsof ze er geen seconde naast mag zitten, klopt ze aan en duwt de deur open. Ik zie een grote, lichte kamer met een gewelfd plafond, een glazen sculptuur op een verhoging en een zitkuil. Zes mannen in pak komen uit hun stoel alsof ze een vergadering afsluiten. En daar, achter zijn immense bureau, troont oom Bill, elegant in een grijze polo op een spijkerbroek. Hij is nog bruiner dan bij de uitvaart, zijn zwarte haar glanst als altijd en hij heeft een Lingtons-koffiebeker in zijn ene hand. ‘Heel erg bedankt voor je tijd, Bill,’ zegt een van de mannen nadrukkelijk. ‘We stellen het zeer op prijs.’ Oom Bill geeft niet eens antwoord; hij steekt gewoon een hand op, net als de paus. De mannen verdwijnen een voor een en als uit het niets duiken er drie meisjes in zwart uniform op die de tafel met kof167
fiespullen in maximaal dertig seconden afruimen, terwijl Sarah me naar een stoel drijft. Plotseling ziet ze er zelf ook zenuwachtig uit. ‘Je nichtje, Lara,’ zegt ze zacht tegen oom Bill. ‘Ze wil je onder vier ogen spreken. Damian heeft besloten dat ze vijf minuten krijgt, maar we hebben geen voorbereidende notities. Ted is stand-by.’ Ze gaat nog zachter praten. ‘Ik kan extra bewaking laten komen…’ ‘Dank je, Sarah, we redden ons wel,’ onderbreekt oom Bill haar. Hij richt zich tot mij. ‘Lara, ga zitten.’ Terwijl ik ga zitten, hoor ik Sarah weglopen. De deur suist achter me dicht. Het is stil, afgezien van het geluid van oom Bills BlackBerry, waarop hij zit te typen. Om de tijd te verdrijven kijk ik naar de wand met foto’s van oom Bill naast beroemdheden. Madonna. Nelson Mandela. De complete nationale voetbalploeg. ‘Zo, Lara.’ Hij kijkt eindelijk op. ‘Wat kan ik voor je doen?’ ‘Ik, eh…’ Ik schraap mijn keel. ‘Ik wilde…’ Ik had een hele reeks gevatte openingszinnen bedacht, maar nu ik hier echt zit, in het binnenste heiligdom, besterven ze me op de lippen. Ik voel me verlamd. We hebben het wel over Bill Lington, hoor. Een gigantische magnaat die een jetsetleven leidt en een miljoen belangrijke dingen heeft te doen, zoals de president vertellen hoe hij zijn land moet regeren. Waarom zou hij naar een verpleeghuis gaan om een oud vrouwtje van haar ketting te beroven? Hoe verzin ik het? ‘Lara?’ Hij fronst vragend zijn wenkbrauwen. O, god. Als ik dit ga doen, moet ik het nu doen. Het is als van de hoge springen. Neus dichtknijpen, diep ademhalen, springen maar. ‘Ik ben laatst bij het verpleeghuis van tante Sadie geweest,’ ratel ik, ‘en ze schijnt een paar maanden geleden iemand op bezoek te hebben gehad die sprekend op je leek, een zekere Charles Reece, en ik begreep het niet, dus wilde ik jou vragen…’ Ik maak mijn zin niet af. Oom Bill kijkt ongeveer zo enthousiast als wanneer ik een hoelarok had aangetrokken en het op een dansen had gezet. ‘Jezus christus,’ pruttelt hij. ‘Lara, beweer je nou nog steeds dat Sadie is vermoord? Kom je daarvoor? Want ik heb echt geen tijd…’ Hij reikt naar de telefoon. 168
‘Nee, dat is het niet!’ Mijn gezicht staat in brand, maar ik dwing mezelf door te zetten. ‘Ik geloof niet echt dat ze is vermoord. Ik ging erheen omdat… omdat ik het erg vond dat er nooit iemand naar haar had omgekeken. Toen ze nog leefde, bedoel ik. En er stond nog een naam in het gastenboek, en ze zeiden dat die man sprekend op jou leek en ik was gewoon… nieuwsgierig. Je weet wel. Benieuwd.’ Mijn hart bonkt in mijn oren. Oom Bill legt langzaam de hoorn terug en het blijft stil. Het lijkt alsof hij overdenkt wat hij precies zal zeggen. ‘Tja, het zal wel twee zielen, één gedachte zijn geweest,’ zegt hij uiteindelijk terwijl hij achteroverleunt in zijn stoel. ‘Het klopt. Ik ben inderdaad bij Sadie geweest.’ Mijn mond zakt ervan open. Resultaat! Direct, bevredigend resultaat! Ik zou privédetective moeten worden. ‘Maar waarom onder de naam Charles Reece?’ ‘Lara…’ Oom Bill zucht lijdzaam. ‘Ik heb veel fans in de buitenwereld. Ik ben een beroemdheid. Ik doe veel dingen die ik niet van de daken schreeuw. Liefdadigheidswerk, ziekenhuisbezoek…’ Hij spreidt zijn handen. ‘Ik gebruik de naam Charles Reece wanneer ik anoniem wil blijven. Kun je je voorstellen wat een heisa ervan zou komen als bekend werd dat Bill Lington in eigen persoon een oud vrouwtje had bezocht?’ Hij kijkt me met een vriendelijke twinkeling in zijn ogen aan en ik glimlach onwillekeurig terug. Het klinkt wel logisch. Oom Bill is een megaster. Het is net iets voor hem om een pseudoniem te nemen. ‘Maar waarom heb je het aan niemand van de familie verteld? Bij de dienst zei je dat je tante Sadie nooit had opgezocht.’ ‘Ja.’ Bill knikt. ‘En daar had ik mijn redenen voor. Ik wilde niet dat de rest van de familie zich schuldig of aangevallen zou voelen omdat er verder nooit iemand bij haar was geweest. Vooral je vader. Die kan heel… lichtgeraakt zijn.’ Lichtgeraakt? Pap is niet lichtgeraakt. ‘Pap is een goed mens,’ zeg ik gepikeerd. ‘Ja, fantastisch,’ beaamt Bill prompt. ‘Echt een fantastisch mens, maar het valt niet mee om de grote broer van Bill Lington te zijn. Ik leef met hem mee.’ Ik voel de verontwaardiging opborrelen. Hij heeft gelijk. Het valt 169
niet mee om de grote broer van Bill Lington te zijn, want Bill Lington is een verwaande eikel. Ik had nooit naar hem moeten glimlachen. Ik zou zelfs willen dat je een glimlach terug kon nemen. ‘Je hoeft met pap geen medelijden te hebben,’ zeg ik zo beleefd mogelijk. ‘Hij vindt zichzelf ook niet zielig. Hij heeft het goed voor elkaar.’ ‘Weet je dat ik je vader als voorbeeld gebruik in mijn seminars?’ zegt oom Bill peinzend. ‘Twee jongens. Dezelfde opvoeding. Dezelfde opleiding. Het enig verschil was dat een van beiden echt wílde. Een van de twee had de dróóm.’ Hij klinkt alsof hij een toespraak voor een promotie-dvd repeteert. God, wat vindt hij zichzelf goed. Wie zegt eigenlijk dat iedereen Bill Lington zou willen zijn? Sommige mensen dromen ervan hun kop níét op koffiebekers over de hele wereld te zien. ‘Dus, Lara.’ Hij kijkt me weer aan. ‘Leuk je te zien. Sarah laat je wel uit…’ Was dat alles? Zit mijn audiëntie erop? Ik ben nog niet eens over de ketting begónnen. ‘Er is nog iets,’ zeg ik snel. ‘Lara…’ ‘Ik hou het kort, ik beloof het. Ik vroeg me alleen af, toen je bij tante Sadie was…’ ‘Ja?’ Ik zie dat hij zijn geduld begint te verliezen. Hij kijkt op zijn horloge en slaat een toets van zijn computer aan. O, god. Hoe moet ik dit brengen? ‘Weet jij iets van…’ Ik struikel over mijn woorden. ‘Ik bedoel, heb je misschien een… ketting gezien? Of per ongeluk meegenomen? Een lange ketting met glazen kralen en een hanger in de vorm van een libel?’ Ik had weer zo’n geblaseerde zucht verwacht, een niet-begrijpende blik en een smalende opmerking. Wat ik niet had verwacht, is dat hij zou verstijven. Wat ik niet had verwacht, was dat zijn ogen opeens scherp en waakzaam zouden worden. Ik kijk hem aan, bijna ademloos van ontzetting. Hij weet waar ik het over heb. Hij wéét het. Het volgende moment staan zijn ogen weer gewoon en gedraagt hij zich weer neutraal en beleefd. Ik zou bijna kunnen geloven dat ik me zijn reactie had verbeeld. 170
‘Een ketting?’ Hij neemt een slok koffie en typt iets. ‘Van Sadie, bedoel je?’ Mijn nekharen staan recht overeind. Wat is hier aan de hand? Ik zag de herkenning in zijn ogen, ik weet het zeker. Waarom houdt hij zich van den domme? ‘Ja, gewoon een oud sieraad dat ik probeer te vinden.’ Mijn intuïtie zegt me dat ik het cool moet spelen, alsof het me niet veel uitmaakt. ‘De verzorgsters in het verpleeghuis zeiden dat hij was verdwenen, dus…’ Ik wacht gespannen op een reactie van oom Bill, maar er komt nog geen barstje in zijn onverstoorbare masker. ‘Boeiend. Waarom zoek je ernaar?’ vraagt hij achteloos. ‘O, daar heb ik geen speciale reden voor. Ik zag een foto van Sadie op haar honderdvijfde verjaardag met die ketting om en het leek me leuk om hem in het echt te zien.’ ‘Fascinererend.’ Hij zwijgt even. ‘Mag ik die foto eens zien?’ ‘Ik heb hem niet bij me, helaas.’ Wat een bizar gesprek. Het is net een potje tennis waarbij we allebei voorzichtige, hoge boogballen slaan en ons verzetten tegen de drang elkaar in te maken. ‘Tja, ik vrees dat ik niet begrijp waar je het over hebt.’ Oom Bill zet zijn koffiebeker neer alsof hij het gesprek wil afsluiten. ‘Ik heb het druk, dus we moeten het hierbij laten.’ Hij schuift zijn stoel achteruit, maar ik kom niet in beweging. Hij weet er meer van, ik weet het zeker, maar wat kan ik doen? Wat zijn mijn mogelijkheden? ‘Lara?’ Hij staat afwachtend bij mijn stoel en ik kom onwillig overeind. Als we naar de deur lopen, wordt die als bij toverslag door Sarah geopend. Achter haar zie ik Damian opdoemen, met zijn BlackBerry in de aanslag. ‘Klaar?’ vraagt hij. ‘Klaar.’ Oom Bill knikt resoluut. ‘Wil je de groeten aan je vader doen, Lara? Tot ziens.’ Sarah pakt mijn elleboog en trekt me zachtjes de kamer uit. Mijn kans is bijna verkeken. Ik klamp me radeloos aan de deurpost vast. ‘Jammer van die ketting, hè?’ Ik kijk oom Bill recht aan in een poging een reactie uit hem los te krijgen. ‘Waar is hij gebleven, denk je?’ ‘Lara, zet die ketting toch uit je hoofd,’ zegt oom Bill gladjes. ‘Die is waarschijnlijk lang geleden al zoekgeraakt. Damian, kom binnen.’ 171
Damian haast zich langs me heen en de beide mannen lopen naar de andere kant van de kamer. De deur valt al dicht. Ik kijk oom Bill na, bijna uit mijn vel springend van frustratie. Wat is hier gaande? Wat is er met die ketting? Ik moet Sadie spreken, nu direct. Meteen. Ik kijk om me heen, maar ze is nergens te bekennen. Net iets voor haar. Ze zal wel een lekkere tuinman hebben gevonden om naar te hunkeren. ‘Lara,’ zegt Sarah met een gespannen glimlach. ‘Wil je je vingers alsjeblieft van die deurpost halen? Zo kan de deur niet dicht.’ ‘Oké!’ zeg ik, en ik steek mijn handen op. ‘Geen paniek! Ik ga hier geen sitdowndemonstratie houden!’ Sarahs ogen flitsen angstig op bij het woord ‘demonstratie’, maar ze verhult haar bangheid meteen met een gemaakt lachje. Ze zou echt weg moeten bij oom Bill. Ze is veel te gestrest. ‘De auto staat voor je klaar. Ik breng je erheen.’ Shit. Als ze met me meeloopt, kan ik met geen mogelijkheid wegglippen of in lades gluren of zo. ‘Wil je koffie voor onderweg?’vraagt Sarah als we door de lobby lopen. Ik bedwing de aanvechting om ‘ja, een Starbucks, alsjeblieft’, te zeggen. ‘Nee, dank je.’ Ik glimlach. ‘Nou, het was heel leuk om je te zien, Lara!’ Ik krimp in elkaar onder haar gekunstelde dweperigheid. ‘Kom gauw weer eens langs!’ Ja hoor. ‘Zet hier alsjeblieft nooit meer een voet over de drempel’, zal ze bedoelen. De chauffeur van de limousine houdt het portier open en net als ik wil instappen, verspert Sadie me de weg. Haar haar zit een beetje warrig en ze hijgt. ‘Ik heb hem gevonden!’ zegt ze theatraal. ‘Hè?’ Mijn voet blijft halverwege de auto steken. ‘Hij is binnen! Ik heb hem in een kamer boven op een toilettafel zien liggen! Hij is hier! Mijn ketting is hier!’ Ik kijk haar perplex aan. Ik wist het, ik wíst het wel… ‘Weet je absoluut zeker dat het de jouwe is?’ ‘Natuurlijk weet ik dat zeker!’ Haar stem wordt schel en ze gebaart naar het huis. ‘Ik had hem zo kunnen pakken! Ik heb het geprobeerd, maar het lukte natuurlijk niet…’ Ze klakt gefrustreerd met haar tong. 172
‘Lara, is er iets?’ Sarah galoppeert de trap weer af. ‘Is er iets met de auto?’ Ze wendt zich tot de chauffeur en snauwt: ‘Neville, is alles in orde?’ ‘Prima!’ zegt hij afwerend en hij knikt naar mij. ‘Ze begon gewoon in het luchtledige te praten.’ ‘Lara, wil je een andere auto?’ Ik zie dat het Sarah een bovenmenselijke inspanning kost om vriendelijk te blijven. ‘Of wil je ergens anders naartoe? Neville brengt je waar je maar wil zijn. Wil je hem misschien de rest van de dag tot je beschikking houden?’ Ze moet me echt dringend kwijt. ‘De auto is goed, dank je,’ zeg ik opgewekt. ‘Stap in,’ sis ik opzij naar Sadie. ‘We kunnen hier niet praten.’ ‘Pardon?’ Sarah kijkt me bevreemd aan. ‘O… de telefoon. Een piepklein oortje.’ Ik klop snel op mijn oor en schuif de auto in. Het portier klapt dicht en we glijden naar de poort. Ik controleer of het glazen tussenschot goed dicht zit, zak onderuit en kijk naar Sadie. ‘Ongelooflijk! Hoe heb je hem gevonden?’ ‘Ik heb gewoon gezocht,’ zegt ze schokschouderend. ‘In alle kasten en laden, en in de kluis…’ ‘Heb je in oom Bills kluis gekeken?’ vraag ik vol ontzag. ‘Wauw. Wat zat erin?’ ‘Papieren en afgrijselijke sieraden,’ zegt Sadie ongeduldig. ‘Net toen ik het wilde opgeven, liep ik langs een toilettafel en daar lag hij.’ Ongelooflijk. Ik knetter van woede. Oom Bill zat recht tegenover me en zei dat hij niets wist van een ketting met een libel. Zonder een spier te vertrekken. Wat een leugenachtige… leugenaar. We moeten een actieplan opstellen. Zo snel ik kan diep ik een notitieboekje en een pen uit mijn tas op. ‘Er is iets aan de hand,’ zeg ik. Ik schrijf ‘actieplan’ boven aan de bladzijde. ‘Er moet een reden zijn waarom hij hem heeft gejat en een reden waarom hij erover liegt.’ Ik wrijf gefrustreerd over mijn voorhoofd. ‘Maar wat? Waarom is die ketting zo belangrijk voor hem? Weet jij er meer van? Heeft hij een soort geschiedenis… of verzamelwaarde…’ ‘Is dat alles wat je gaat doen?’ knalt Sadies stem. ‘Praten, zeuren, bla, bla? We moeten hem halen! Je moet door het raam klimmen om hem te pakken! Nu meteen!’ 173
‘Eh…’ Ik kijk op van mijn notitieboekje. ‘Het is een koud kunstje,’ vervolgt Sadie zelfverzekerd. ‘Je kunt je schoenen uittrekken.’ ‘Aha.’ Ik knik, maar eerlijk gezegd ben ik hier niet echt op voorbereid. Bij oom Bill inbreken, nu? Zonder eerst een plan te maken? ‘Weet je,’ breng ik er behoedzaam tegen in, ‘hij heeft heel veel bewakers en alarminstallaties en zo.’ ‘Nou en?’ Sadies ogen vernauwen zich. ‘Ben je bang voor een paar alarminstallaties?’ ‘Nee!’ zeg ik vlug. ‘Natuurlijk niet.’ ‘Wedden van wel?’ roept ze minachtend. ‘Je bent de grootste lafbek die ik ooit heb gezien! Je durft niet te roken omdat het gevaarlijk is! Je doet een gordel om in de automobiel omdat het gevaarlijk is! Je durft geen boter te eten omdat het gevaarlijk is!’ ‘Ik geloof niet dat boter geváárlijk is,’ repliceer ik verontwaardigd, ‘maar in olijfoliespread zitten gewoon, je weet wel, gezondere vetten…’ Ik zie Sadies minachtende blik en doe er het zwijgen toe. ‘Ga je nog door het raam klimmen om mijn ketting te pakken of niet?’ ‘Ja,’ zeg ik na een stilte van maar een fractie van een seconde. ‘Natuurlijk.’ ‘Nou, toe dan! Laat die auto stoppen!’ ‘Doe niet zo bazig,’ zeg ik korzelig. ‘Dat wilde ik net doen.’ Ik leun naar voren en schuif het tussenschot open. ‘Pardon?’ zeg ik tegen de chauffeur. ‘Ik ben wagenziek. Wilt u me er alstublieft uit laten? Ik ga wel met de ondergrondse naar huis.’ Ik zie hem met gefronst voorhoofd in de spiegel kijken en voeg er snel aan toe: ‘Niet dat ik iets op uw rijstijl aan te merken heb of zo. U rijdt fantastisch. Echt heel… soepel.’ De auto stopt en de chauffeur kijkt weifelend om zich heen. ‘Ik heb opdracht u tot aan de voordeur te brengen.’ ‘Geeft niet!’ zeg ik terwijl ik uit de limousine klauter. ‘Echt, ik moet gewoon even de frisse lucht in, heel erg bedankt…’ Ik sta al op de stoep. Ik sla het portier dicht en steek mijn hand op naar de chauffeur, die me nog een laatste argwanende blik toe werpt, de auto keert en terugrijdt naar het huis van oom Bill, Zodra hij uit het 174
zicht is, loop ik dezelfde kant op, onopvallend langs de kant van de weg. Ik sla de hoek om, zie de poort voor me en blijf staan. De poort is dicht en hij is kolossaal. De bewaker zit in zijn glazen hokje. Overal hangen bewakingscamera’s. Je loopt niet zomaar bij oom Bill naar binnen. Ik moet een strategie hebben. Ik haal diep adem en loop zo onschuldig als ik kan naar de poort. ‘Hallo! Daar ben ik weer, Lara Lington,’ zeg ik in de intercom voor voetgangers. ‘Ik ben mijn paraplu vergeten. Stom, hè?’ Het duurt even, maar dan opent de bewaker de voetgangerspoort voor me en leunt uit zijn raampje. ‘Ik heb Sarah gesproken. Ze weet niets van een paraplu, maar ze komt eraan.’ ‘Ik loop haar wel tegemoet, dat spaart weer!’ zeg ik opgewekt en ik ren langs hem heen voordat hij kan tegenstribbelen. Oké, de eerste horde is genomen. ‘Let op,’ zeg ik vanuit mijn mondhoek tegen Sadie. ‘Als hij even niet oplet, moet je me waarschuwen. Zeg maar “nu”.’ ‘Nu!’ zegt ze opeens, en ik duik naar de rand van het pad. Ik loop een stukje over het gras, laat me vallen, rol achter een heg en kom tot stilstand alsof ik in een actiefilm speel. Mijn hart gaat tekeer. Het kan me niet eens iets schelen dat ik een ladder in mijn panty heb getrokken. Door de heg zie ik Sarah gejaagd over het pad knarsen. Haar gezicht staat zorgelijk. ‘Waar is ze?’ zweeft haar stem vanaf de poort naar me toe. ‘… net nog gezien…’ De bewaker klinkt confuus. Ha! Of nee, niks ha. Misschien gaan ze me straks met rottweilers opsporen. ‘Waar moet ik heen?’ fluister ik naar Sadie. ‘Wijs me de weg. En hou je ogen open!’ We gaan over het gazon op weg naar het huis, van heg naar heg en van waterkunstwerk naar bekroond beeld. Telkens als ik iemand op de oprit zie, verstijf ik, maar tot nog toe heeft geen mens me gezien. ‘Daar!’ We slaan een hoek om en Sadie knikt naar de openslaande glazen deuren op de eerste verdieping. Ze komen uit op een balkon dat via de tuin met een trap te bereiken is. Ik hoef dus toch niet langs de klimop omhoog te klauteren. Het is bijna een teleurstelling. ‘Hou de wacht!’ fluister ik naar Sadie. Ik trek mijn sleehakken uit, 175
sluip naar de trap en ren geluidloos naar boven. Ik loop behoedzaam naar de deuren en kom even op adem. Daar is hij. Hij ligt op een toilettafel vlak bij me. Een lange, dubbele rij kralen van flonkerend geel glas, met de meest exquise vormgegeven libel, ingelegd met parelmoer en bezet met bergkristal. Het is Sadies ketting, iriserend en magisch, precies zoals ze hem had beschreven, al is hij langer dan in mijn verbeelding en zijn een paar van de kralen gehavend. Terwijl ik ernaar kijk, word ik overmeesterd door emoties. Na al die tijd. Na die lange jacht, al die hoop; na de stiekeme twijfel aan zijn bestaan… ligt hij daar. Maar een paar passen bij me vandaan. Ik kan hem bijna pakken zonder de kamer in te lopen. ‘Hij is verbijsterend,’ zeg ik met verstikte stem. ‘Het is absoluut het mooiste wat ik ooit…’ ‘Pak hem dan!’ Sadie wappert zo gefrustreerd met haar handen dat haar armbanden ervan rinkelen. ‘Niet praten. Pák hem dan!’ ‘Ja, ja, al goed.’ Ik zwaai de deuren open, zet een aarzelende stap de kamer in en wil naar de ketting reiken als ik opeens voetstappen hoor naderen. In niet meer dan een nanoseconde, lijkt het, wordt de deur opengegooid. Shit. Er komt iemand binnen. Ik trek me panisch op het balkon terug en duik in een hoek weg. ‘Wat doe je?’ vraagt Sadie streng vanuit de tuin. ‘Pak mijn ketting!’ ‘Er is iemand! Ik wacht wel tot hij weg is!’ Het volgende moment staat Sadie op het balkon en steekt haar hoofd door het glas de kamer in. ‘Het is een kamermeisje.’ Ze kijkt me kwaad aan. ‘Je had hem moeten weggrissen!’ ‘Dat doe ik straks wel, als ze weg is! Niet zo gestrest! Gewoon de wacht houden!’ Ik druk me tegen de muur en bid dat het kamermeisje of wie het ook is niet op het idee komt een frisse neus te halen op het balkon. Dan probeer ik als een idioot smoezen te bedenken voor als ze wel op het idee komt. De deuren komen in beweging en mijn hart slaat over, maar ze gaan niet open. Ze gaan met een kordate klik dicht. Vervolgens hoor ik een sleutel die in het slot wordt omgedraaid. O, nee. 176
O, nee toch? ‘Ze heeft je buitengesloten!’ Sadie flitst de kamer in en uit. ‘Nu is ze weg. Je zit klem! Je zit klem!’ Ik rammel aan de deuren, maar ze zitten stevig op slot. ‘Debiel!’ Sadie is buiten zichzelf van woede. ‘Grote idioot! Waarom heb je hem niet gewoon gepakt?’ ‘Dat wilde ik net doen,’ repliceer ik afwerend. ‘Jij had moeten opletten of er niemand aankwam!’ ‘Nou, en wat nu?’ ‘Ik weet het niet! Ik weet het echt niet!’ In de stilte die volgt, kijken we elkaar hijgend aan. ‘Ik moet mijn schoenen aantrekken,’ zeg ik dan. Ik loop de trap af en schuif mijn sleehakken aan mijn voeten. Boven schicht Sadie nog steeds gefrustreerd de kamer in en uit alsof ze geen afstand kan doen van haar ketting. Ten slotte geeft ze het op en daalt af naar het gazon. We durven elkaar niet aan te kijken. ‘Sorry dat ik niet sneller was,’ mompel ik uiteindelijk. ‘Tja,’ zegt Sadie, die zichtbaar moeite moet doen, ‘het zal wel niet helemáál jouw schuld zijn geweest.’ ‘Laten we om het huis heenlopen. Misschien kunnen we ergens anders naar binnen glippen. Ga jij maar binnen kijken of de kust veilig is.’ Sadie verdwijnt en ik sluip omzichtig over het gras, met mijn rug tegen de muur van het huis. Ik kom niet snel vooruit, want ik tijger onder elk raam door. Al zou dat niet echt helpen als er een bewaker langs kwam lopen… ‘Daar ben je dan!’ Sadie schiet door de muur achter me. ‘Raad eens?’ ‘Jezus!’ Ik grijp naar mijn borst. ‘Wat is er?’ ‘Je oom! Ik heb hem in de gaten gehouden! Hij is net naar de kluis in zijn slaapkamer gegaan. Hij keek erin, maar vond niet wat hij zocht. Toen gooide hij hem dicht en riep Diamanté. Het meisje. Rare naam.’ Ze trekt haar neus op. ‘Mijn nichtje.’ Ik knik. ‘Ook een achternichtje van je.’ ‘Ze was in de keuken. Hij zei dat hij haar onder vier ogen wilde spreken en stuurde al het personeel weg. Toen vroeg hij streng of ze misschien iets uit de kluis had gepakt, en tóén zei hij dat er een oude ketting weg was en vroeg of zij er meer van wist.’ ‘O, mijn god.’ Ik gaap haar aan. ‘O, mijn god. Wat zei ze?’ 177
‘Ze zei nee, maar hij geloofde haar niet.’ ‘Misschien liegt ze.’ Mijn brein draait overuren. ‘Misschien was dat haar slaapkamer, waar die ketting lag.’ ‘Precies! Dus moeten we hem nu pakken, voordat hij hem vindt en hem weer in de kluis stopt. Er is nu niemand. Het personeel heeft zich uit de voeten gemaakt. We kunnen door het huis lopen.’ Ik heb geen tijd om me af te vragen of dat wel zo’n goed idee is. Met bonzend hart volg ik Sadie door een zijdeur en een bijkeuken zo groot als mijn hele appartement. Ze wenkt me door een klapdeur een gang in naar de hal. Dan spert ze waakzaam haar ogen open en steekt een hand op. Ik hoor oom Bill, die steeds harder tekeer gaat. ‘… privékluis… persoonlijke beveiliging… hoe dúrf je… code was alleen voor noodgevallen…’ ‘… niet eerlijk! Ik mag nooit iets!’ Het is de stem van Diamanté, en ze komt dichterbij. In een reflex duik ik achter een stoel en zak met knikkende knieën op de vloer. Dan beent ze de gang in, gekleed in een rare, asymmetrische roze minirok en een minuscuul T-shirtje. ‘Ik kóóp wel een ketting voor je,’ roept oom Bill, die achter haar aan loopt. ‘Geen punt. Zeg maar wat je zoekt, Damian vindt het voor je…’ ‘Dat zeg je altijd!’ tiert ze. ‘Je luistert nooit! Die ketting is perfect! Ik moet hem hebben voor de volgende show van Tutus and Pearls! Mijn hele nieuwe collectie is geïnspireerd op vlinders en insecten en zo! Ik ben creatíéf, voor het geval je het nog niet wist…’ ‘Maar schat, als je dan zo creatief bent,’ zegt oom Bill sarcastisch, ‘waarom heb ik dan drie ontwerpers in dienst genomen om je kledinglijn te maken?’ Ik sta paf. Gebruikt Diamanté andere ontwerpers? Het volgende moment vind ik het al ongelooflijk dat ik dat nog niet in de gaten had. ‘Dat zijn assisténten, verdomme!’ schreeuwt ze terug. ‘Het is míjn visie! En ik moet die ketting hebben…’ ‘Je krijgt hem niet, Diamanté,’ zegt oom Bill dreigend. ‘En je komt nooit meer in mijn kluis. Geef me die ketting nu meteen terug, want anders…’ ‘Nee, mooi niet! En zeg maar tegen Damian dat hij de pest kan krijgen, die zak.’ Ze rent de trap op, met Sadie in haar kielzog. Oom Bill is zo woedend dat het lijkt alsof hij ze niet meer op een rijtje heeft. Hij hijgt, haalt zijn handen door zijn haar en kijkt langs de 178
voorname trap omhoog. Hij ziet er zo verhit en onbeheerst uit dat ik bijna in de lach schiet. ‘Diamanté !’ roept hij. ‘Kom terug!’ ‘Rot op!’ klinkt het van boven. ‘Diamanté !’ Oom Bill loopt nu ook de trap op. ‘Het is welletjes. Dit pik ik niet…’ ‘Ze heeft hem!’ hoor ik Sadie opeens in mijn oor. ‘Ze heeft hem gepakt. We moeten haar inhalen! Loop jij achterom, dan let ik op de voorkant.’ Ik hijs me op mijn slappe benen omhoog en haast me door de gang en de bijkeuken terug naar het gazon. Ik ren hijgend om het huis heen, zonder me af te vragen of iemand me ziet... en blijf dan geschrokken staan. Shit. Diamanté scheurt in een zwarte Porsche met open dak over het grind naar de poort, die de bewaker gehaast voor haar opent. ‘Néé!’ jammer ik voordat ik me kan inhouden. Diamanté remt even, steekt haar middelvinger op naar het huis en zoeft de straat op. In haar andere hand zie ik nog net Sadies ketting, om haar vingers gewikkeld, flonkerend in de zon.
179
13
Er is maar één mogelijkheid. Het zijn geen bergkristallen, maar diamanten. De hanger is bezet met zeldzame, antieke diamanten die miljoenen ponden waard zijn. Het kan gewoon niet anders. Ik zou niet weten waarom oom Bill er anders zo op gebrand zou kunnen zijn. Ik heb allerlei websites over diamanten en sieraden gegoogeld en het is verbijsterend wat mensen willen neertellen voor een diamant van 10,5 karaat van de beste kleurkwaliteit, een ‘river’, die in 1920 is gemijnd. ‘Hoe groot was de grootste steen in de hanger?’ vraag ik Sadie voor de zoveelste keer. ‘Ongeveer?’ Sadie zucht rumoerig. ‘Iets meer dan een centimeter doorsnede?’ ‘Schitterde hij erg? Zag hij er puntgaaf uit? Dat kan de waarde beïnvloeden.’ ‘Wat ben je opeens geïnteresseerd in de waarde van mijn ketting.’ Sadie kijkt me ontstemd aan. ‘Ik had niet gedacht dat je zo op geld belust was.’ ‘Dat ben ik ook niet!’ zeg ik op mijn teentjes getrapt. ‘Ik probeer gewoon uit te knobbelen waarom oom Bill hem wilde hebben! Hij zou niet naar die ketting omkijken als die geen waarde had.’ ‘Wat maakt het uit, als we hem toch niet te pakken kunnen krijgen?’ ‘We krijgen hem echt wel.’ Ik heb een plan, en het is best listig. Sinds ons bezoek aan oom Bill heb ik al mijn speurderskwaliteiten ingezet. Eerst heb ik uitgezocht wanneer de volgende show van Tutus and Pearls wordt gehouden: donderdag om halfzeven in het Sanderstead Hotel, alleen op uitnodiging. Het probleem was dat Diamanté me in geen miljoen jaar op de gastenlijst zou zetten, in aanmerking genomen dat ik geen fotograaf van Hello! ben, niet beroemd ben, zoals haar vriendinnen, en geen vierhonderd pond aan een jurk kan uitgeven. Dus toen kwam mijn meesterzet: ik stuurde Sarah een vriendelijk mailtje waarin ik schreef 180
dat ik Diamanté graag wilde steunen in haar modecarrière en zou ik daar met oom Bill over kunnen praten? Ik zou onverwacht langs kunnen komen, opperde ik. Misschien wel morgen! Om het af te maken, zette ik er nog een rij lachebekjes bij. Sarah mailde meteen terug dat oom Bill het nogal druk had en dat ik de volgende dag níét mocht komen, maar dat ze met Diamantés persoonlijk assistente zou praten, en voor ik het goed en wel besefte, kwam een fietskoerier twee uitnodigingen brengen. Als mensen denken dat je een gevaarlijke gek bent, kun je echt álles van ze gedaan krijgen. Het is alleen jammer dat het tweede, cruciale deel van mijn plan, met Diamanté praten en haar overhalen me meteen na de show de ketting te geven, tot nu toe niet is geslaagd. Haar assistente wil me niet vertellen waar ze is en weigert me haar mobiele nummer te geven. Ze heeft zogenaamd een boodschap doorgegeven, maar ik heb uiteraard nog niets gehoord. Ik bedoel maar, waarom zou Diamanté de moeite nemen haar nul van een miljoenloze nicht te bellen? Sadie is naar Diamantés kantoor in Soho gegaan om te zien of ze de ketting en haar daar te pakken kon krijgen, maar Diamanté schijnt er nooit een voet over de drempel te zetten. Het kantoor wordt bemand door personeel en de kleren worden allemaal door een bedrijf in Shoreditch gemaakt, dus daar hebben we niets aan. Er zit nog maar één ding op. Ik moet naar die show, wachten tot die is afgelopen, dan Diamanté in haar lurven grijpen en haar overhalen mij de ketting te geven. Of, nou ja. Ik kan hem ook jatten. Ik sluit met een zucht de sieradenwebsite en draai me op mijn stoel om naar Sadie, die vandaag een zilverkleurige jurk aanheeft waar ze op haar eenentwintigste naar smachtte, maar die haar moeder haar niet wilde geven. Ze zit op de vensterbank en laat haar voeten door het open raam boven de straat beneden bungelen. De jurk heeft een blote rug met alleen twee zilverkleurige spaghettibandjes om haar schouders en een rozet onderin. Van al haar geestjurken tot nog toe vind ik deze het mooist. ‘De ketting zou prachtig staan bij die jurk,’ flap ik eruit. Sadie knikt, maar zegt niet. Haar schouders hangen mismoedig naar beneden, wat me niet echt verbaast. We waren er zo dichtbij. We hebben hem gezíén. En toen raakten we hem kwijt. 181
Ik kijk even gespannen naar haar. Ik weet dat Sadie een hekel heeft aan ‘gezeur’, maar misschien zou ze zich beter voelen als ze erover praatte. Een beetje maar. ‘Vertel nog eens… Waarom is die ketting zo belangrijk voor je?’ Sadie zwijgt en ik vraag me af of ze me wel heeft gehoord. ‘Dat heb ik toch gezegd?’ antwoordt ze uiteindelijk. ‘Als ik hem omhad, voelde ik me mooi. Als een godin. Stralend.’ Ze leunt tegen het raamkozijn. ‘Jij hebt vast ook wel iets in je kast waar je dat gevoel van krijgt.’ ‘Eh…’ zeg ik aarzelend. Ik lieg als ik zeg dat ik me ooit een godin heb gevoeld. Of uitgesproken stralend, nu we het er toch over hebben. Alsof ze mijn gedachten kan lezen, draait Sadie zich om en kijkt sceptisch naar mijn spijkerbroek. ‘Misschien ook niet. Je zou eens iets moois moeten aantrekken voor de verandering.’ ‘Dit is een mooie spijkerbroek!’ Ik klop bemoedigend op mijn dijen. ‘Misschien niet echt wat je noemt mooi, maar…’ ‘Hij is blauw.’ Sadie, die weer pit heeft, werpt me een vernietigende blik toe. ‘Blauw! De lelijkste kleur van de regenboog. Ik zie de hele wereld op afgrijselijke blauwe benen rondlopen. Waarom blauw?’ ‘Omdat…’ Ik haal machteloos mijn schouders op. ‘Kweenie.’ Kate is eerder weggegaan omdat ze een afspraak had bij de orthodontist en alle telefoons zwijgen. Misschien ga ik ook maar. Het is toch bijna tijd. Ik kijk op mijn horloge en voel mijn hoop oplaaien. Ik verschik het potlood in mijn haar, ga staan en kijk naar mijn outfit. Een eigenzinnig bedrukt T-shirt van Urban Outfitters. Een schattige kikker aan een ketting. Jeans en flatjes. Niet te veel make-up. Perfect. ‘Zo… ik dacht dat we misschien zouden kunnen gaan wandelen,’ zeg ik supernonchalant tegen Sadie. ‘Het is zo’n mooie dag.’ ‘Wandelen?’ Ze kijkt me achterdochtig aan. ‘Hoezo, wandelen?’ ‘Gewoon… wandelen!’ Voordat ze nog iets kan zeggen, sluit ik mijn computer af, zet het antwoordapparaat aan en pak mijn tas. Nu mijn plan verwezenlijkt gaat worden, voel ik me best opgewonden. We zijn binnen twintig minuten in Farringdon. Terwijl ik de trap van de ondergrondse op ren, kijk ik op mijn horloge. Kwart voor zes. Perfect. 182
‘Waar gaan we heen?’ klinkt Sadies wantrouwige stem achter me. ‘We gingen toch wandelen?’ ‘Doen we ook.’ Ergens vind ik het jammer dat ik Sadie niet heb afgeschud, maar ik moet haar in reserve houden voor als het link wordt. Ik loop naar de hoek van de straat en blijf staan. ‘Waar wacht je op?’ ‘Niemand,’ zeg ik net iets te afwerend. ‘Ik wacht niet op niemand. Ik… hang gewoon wat rond. Ik kijk naar de wereld die voorbijkomt.’ Ik leun nonchalant tegen een brievenbus om mijn punt te onderstrepen, maar loop snel weg als ik een vrouw met een brief zie aankomen. Sadie duikt voor me op, kijkt onderzoekend naar mijn gezicht, ziet dan het boek in mijn hand en snakt naar adem. ‘Ik weet wat jij uitspookt! Je bent aan het plakken. Je wacht op Josh! Geef het maar toe!’ ‘Ik neem mijn leven in de hand,’ zeg ik zonder haar aan te kijken. ‘Ik zal hem laten zien dat ik veranderd ben. Als hij me ziet, beseft hij zijn fout, wacht maar af.’ ‘Dit is een slecht plan. Een verschrikkelijk slecht plan.’ ‘Niet waar. Kop dicht.’ Ik kijk in mijn spiegeltje, breng meer lipgloss aan en bet het weer af. Ik wil geen woord horen van wat Sadie zegt. Ik ben helemaal energiek en klaar voor de start. Ik voel mijn eigen kracht. Al die keren dat ik in Josh’ hoofd wilde kruipen, al die keren dat ik van hem wilde horen wat hij nu echt van onze relatie wilde, ontweek hij me, maar nu weet ik eindelijk wat hij wil! Ik weet hoe ik er een succes van kan maken! Sinds die lunch heb ik een ander mens van mezelf gemaakt. Ik hou de badkamer netjes. Ik zing niet meer onder de douche. Ik heb me vast voorgenomen nooit meer iets over andermans relatie te zeggen, echt nooit. Ik heb zelfs dat fotoboek van William Eggleston doorgenomen, maar het zou iets te toevallig zijn als ik dat nu in mijn handen had. Daarom heb ik Los Alamos onder mijn arm geklemd, ook een fotoboek van Eggleston. Josh zal me met andere ogen zien. Hij zal versteld staan! Nu hoef ik alleen nog maar per ongeluk-expres tegen hem op te lopen als hij uit zijn kantoor komt, dat zo’n tweehonderd meter verderop staat. Met mijn blik strak op de ingang van het kantoor gericht loop ik naar een portiekje naast een winkel waar ik goed zicht heb op de mensen die naar de ondergrondse lopen. Als ik een paar collega’s van Josh 183
gehaast langs zie komen, verkrampt mijn maag van de zenuwen. Hij kan nu elk moment komen. ‘Hoor eens,’ zeg ik gespannen tegen Sadie, ‘misschien moet je me een beetje helpen.’ ‘Hoe bedoel je, helpen?’ zegt ze nuffig. ‘Josh een beetje voorzeggen. Tegen hem zeggen dat hij me leuk vindt. Voor de zekerheid.’ ‘Waarom moet ik dat hem nog vertellen?’ kaatst ze terug. ‘Je zei dat hij zijn fout zou beseffen wanneer hij je zag.’ ‘Dat is ook zo,’ zeg ik ongeduldig, ‘maar misschien niet meteen. Misschien heeft hij een… zetje nodig. Misschien moet je hem aanslingeren.’ Ik krijg een ingeving. ‘Net als een oude auto,’ vervolg ik. ‘Zoals in jouw tijd, weet je nog? Je draaide aan die slinger en opeens sloeg de motor aan en kon je rijden. Dat moet je miljoenen keren hebben gedaan.’ ‘Met automobielen,’ zegt ze. ‘Niet met mannen!’ ‘Dat is hetzelfde! Als hij maar eenmaal op gang is, komt het allemaal goed, ik weet het zeker…’ Ik hap naar lucht, O, mijn god. Daar komt hij. Hij slentert over straat, met zijn iPod in zijn oren, een flesje water in zijn ene hand en een nieuw, cool laptopkoffertje aan de andere. Ik sta te trillen op mijn benen, maar de tijd dringt. Ik zet een stap naar voren, de portiek uit, en dan nog een en nog een, tot ik pal voor hem sta. ‘O!’ Ik probeer verbaasd te doen. ‘Eh… hallo, Josh!’ ‘Lara.’ Hij trekt de dopjes uit zijn oren en kijkt me argwanend aan. ‘Ik was glad vergeten dat je hier werkt!’ Ik plak een vrolijke glimlach op mijn gezicht. ‘Wat een toeval.’ ‘Ja-ha,’ zegt hij langgerekt. Nou ja. Hij hoeft toch niet zo achterdochtig te doen? ‘Ik dacht pas nog aan je,’ vervolg ik gejaagd. ‘Aan die keer toen we bij de verkeerde Nôtre Dame uitkwamen, weet je nog? Toen de gps het mis had? Was dat niet lachen?’ Ik ben aan het raaskallen. Langzamer. ‘Wat gek,’ zegt Josh na een korte stilte. ‘Daar moest ik laatst ook aan denken.’ Zijn oog valt op het boek onder mijn arm en ik zie zijn verbazing. ‘Is dat… Los Alamos?’ ‘Ja hoor,’ zeg ik nonchalant. Ik heb laatst Democratic Camera weer 184
eens bekeken. Daar stonden zulke schitterende foto’s in dat ik dit wel móést kopen.’ Ik klop vol genegenheid op het boek en kijk op. ‘Hé, jij was toch ook een bewonderaar van William Eggleston?’ Ik frons argeloos mijn voorhoofd. ‘Of was dat iemand anders?’ ‘Ik ben wild van William Eggleston,’ zegt Josh langzaam. ‘Democratic Camera heb je van mij gekregen.’ ‘O, nu je ’t zegt.’ Ik sla tegen mijn voorhoofd. ‘Ik was het vergeten.’ Ik zie de verwarring op zijn gezicht. Hij zit in het nauw. Tijd om mijn voordeel uit te buiten. ‘Josh, wat ik nog wilde zeggen…’ Ik glimlach spijtig naar hem. ‘Sorry voor al die sms’jes die ik je heb gestuurd. Ik weet niet wat me bezielde.’ ‘Tja…’ Josh kucht verlegen. ‘Mag ik je even snel iets te drinken aanbieden? Gewoon om het goed te maken? Even goede vrienden?’ Het blijft stil. Ik kan hem bijna zien denken. Het is een gewoon voorstel. Het is een gratis drankje. Ze ziet er normaal uit. ‘Oké.’ Hij bergt zijn iPod op. ‘Waarom ook niet?’ Ik kijk triomfantelijk naar Sadie, die haar hoofd schudt en gebaren maakt alsof ze haar keel doorsnijdt. Nou, maar het kan me niet schelen wat ze ervan vindt. Ik drijf Josh naar een café in de buurt, bestel een witte wijn voor mezelf en een biertje voor hem en vind een tafel in de hoek. We klinken en drinken, en ik trek een zakje chips open. ‘Dus.’ Ik hou Josh glimlachend het zakje voor. ‘Zo.’ Hij schraapt zijn keel, zichtbaar niet op zijn gemak. ‘Hoe is het?’ ‘Josh.’ Ik zet mijn ellebogen op tafel en kijk hem ernstig aan. ‘Weet je wat? Laten we niet alles analyséren. God, ik baal van die mensen die alles kapot analyseren. Ik baal van die gesprekken waarin alles ontleed moet worden. Je moet gewoon leven. Je moet van het leven genieten in plaats van erover te piekeren!’ Josh kijkt me over zijn bier heen aan alsof hij er niets meer van snapt. ‘Maar jij was altijd dol op analyseren. Je las dat tijdschrift altijd, Analyse.’ ‘Ik ben veranderd,’ zeg ik schokschouderend. ‘Ik ben in alle opzichten veranderd, Josh. Ik koop minder make-up. Mijn badkamer is volkomen leeg. Ik wil misschien wel op reis. Naar Nepal of zo.’ Ik weet zeker dat hij het een keer over Nepal heeft gehad. ‘Wil je reizen?’ zegt hij verbijsterd. ‘Daar heb je nooit…’ 185
‘Opeens besefte ik het,’ zeg ik ernstig. ‘Waarom ben ik zo weinig avontuurlijk? Er is zoveel te zien. Bergen… steden… de tempels van Kathmandu…’ ‘Ik zou Kathmandu heel graag willen zien,’ zegt hij begeesterd. ‘Weet je, ik overweeg er volgend jaar heen te gaan.’ ‘Nee!’ Ik kijk hem stralend aan. ‘Hoe is het mogelijk!’ De tien minuten daarna praten we over Nepal. Althans, Josh praat over Nepal en ik ben het eens met alles wat hij zegt, en de tijd vliegt voorbij. We hebben allebei blozende wangen en zitten te lachen. We zien eruit als een gelukkig stel. Ik kan het weten, want ik bekijk ons telkens in mijn spiegeltje. Dan kijkt Josh opeens op zijn horloge. ‘Ik moet ervandoor,’ zegt hij. ‘Ik heb squashtraining. Het was leuk je te zien, Lara.’ ‘O, oké,’ zeg ik overdonderd. ‘Insgelijks, Josh.’ ‘Bedankt voor het bier.’ Ik kijk lichtelijk panisch toe hoe hij zijn laptopkoffertje pakt. Zo hoort het niet te gaan. ‘Dat was een goed idee, Lara.’ Hij glimlacht en leunt dan naar voren om me op mijn wang te zoenen. ‘Even goede vrienden. Laten we contact houden.’ Contact houden? ‘Neem nog iets!’ Ik probeer het niet al te radeloos te zeggen. ‘Even snel!’ Josh kijkt nog eens op zijn horloge. ‘Oké, snel dan. Hetzelfde?’ Hij loopt naar de bar. Zodra hij buiten gehoorsafstand is, sis ik ‘Sadie!’ en wenk naar de barkruk waarop ze de hele tijd al zit, ingeklemd tussen twee zakenmannen met hun pens in een gestreept overhemd. ‘Zeg tegen hem dat hij van me houdt!’ ‘Maar hij houdt niet van je,’ zegt Sadie op een toon alsof ze iets heel eenvoudigs uitlegt aan een heel dom persoon. ‘Wel waar! Toch wel! Hij durft het alleen niet toe te geven, niet eens aan zichzelf, maar je hebt ons gezien. We konden het waanzinnig goed met elkaar vinden. Je hoeft hem alleen maar een duwtje in de goede richting te geven, alsjeblieft… Alsjeblieft?’ Ik kijk haar smekend aan. ‘Na alles wat ik voor jou heb gedaan… Alsjeblíéft…’ Sadie slaakt een vertwijfelde zucht. ‘Goed dan.’ Een microseconde later loeit ze in Josh’ oor: ‘Je houdt nog van Lara! Je hebt je vergist! Je houdt nog van Lara!’ Ik zie hem verstijven en zijn hoofd schudden alsof hij zich van de 186
herrie wil bevrijden. Hij strijkt een paar keer over zijn oor, ademt zwaar en wrijft over zijn gezicht. Dan draait hij zich om en kijkt naar me. Hij ziet er zo verdwaasd uit dat ik zou kunnen lachen als ik niet zo gespannen was. ‘Je houdt nog van Lara! Je houdt nog van Lara!’ Josh loopt als in trance met de glazen naar onze tafel en gaat naast me zitten. Ik werp Sadie een dankbare blik toe en nip van mijn wijn, wachtend tot Josh me zijn liefde verklaart, maar hij zit daar maar, verstard en in het niets kijkend. ‘Zit je ergens mee, Josh?’ zeg ik uiteindelijk zacht om hem op weg te helpen. ‘Want je kunt het me vertellen, hoor. Ik ben een oude vriendin. Mij kun je vertrouwen.’ ‘Lara…’ Hij zwijgt weer. Ik kijk wanhopig naar Sadie. Ze moet nog even helpen. Hij is er bijna, bíjna… ‘Je houdt van Lara! Verzet je er niet tegen, Josh! Je houdt van haar!’ De rimpels verdwijnen uit zijn voorhoofd. Hij ademt in. Ik geloof dat hij… ‘Lara.’ ‘Ja, Josh?’ breng ik moeizaam uit. Toe dan, toe dan… ‘Misschien heb ik me vergist.’ Josh slikt iets weg. ‘Ik geloof dat ik nog van je hou.’ Hoewel ik wist dat hij het zou gaan zeggen, stroomt mijn hart vol romantiek en prikken de tranen in mijn ogen. ‘Nou… ik hou ook nog van jou, Josh,’ zeg ik met bevende stem. ‘Altijd.’ Ik weet niet of hij mij kust of ik hem, maar opeens slaan we onze armen om elkaar heen en vreten elkaar op (goed dan, ik denk dat ik begon). Wanneer we ons eindelijk van elkaar losmaken, ziet Josh er nog verdwaasder uit. ‘Goh,’ zegt hij na een poosje. ‘Ja.’ Ik verstrengel liefdevol mijn vingers met de zijne. ‘Wat een verrassing.’ ‘Lara, ik moet squashen…’ Hij kijkt zenuwachtig op zijn horloge. ‘Ik moet…’ ‘Geen punt,’ zeg ik grootmoedig. ‘Ga maar. We kunnen later wel praten.’ 187
‘Oké.’ Hij knikt. ‘Ik zal je mijn nieuwe nummer sturen.’ ‘Prima.’ Ik glimlach. Ik ga niet zeggen dat ik het ontzettend overdreven vind dat hij een ander mobiel nummer heeft genomen, alleen maar vanwege die paar sms’je van mij. Dat komt later wel. Er is geen haast bij. Hij klapt zijn mobieltje open. Ik kijk over zijn schouder… en weet niet wat ik zie. Hij heeft nog steeds een foto van ons op zijn scherm. Van hem en mij. Op een berg in onze skikleding. Het is zonsondergang, dus je ziet ons in silhouet, maar het staat me nog levendig voor de geest. We hadden de hele dag geskied en die zonsondergang was spectaculair. We vroegen een Duitser een foto van ons te maken en hij gaf Josh een preek van een halfuur over de instellingen van zijn telefoon. En Josh heeft die foto erop laten zitten! Al die tijd! Ik knik ernaar. ‘Leuke foto,’ zeg ik met een uitgestreken gezicht. ‘Ja.’ Josh kijkt er vertederd naar. ‘Ik krijg er altijd een goed gevoel van.’ ‘Ik ook,’ zeg ik ademloos. Ik wist het. Ik wíst het. Hij houdt echt van me. Hij moest gewoon een duwtje hebben, zijn zelfvertrouwen had een oppepper nodig, dat stemmetje vanbinnen moest tegen hem zeggen dat het oké was… Mijn mobieltje tjilpt dat er een sms’je is binnengekomen en Josh’ nummer verschijnt op het scherm. Ik kan een voldane zucht niet bedwingen. Ik heb hem terug. Hij is van mij! We lopen hand in hand het café uit. Op de hoek van de straat blijven we staan. ‘Ik neem een taxi,’ zegt Josh. ‘Wil je…’ Ik sta op het punt om te zeggen: ‘Super! Ik ga met je mee!’, maar de nieuwe Lara houdt me tegen. Niet te happig doen. Gun hem de ruimte. Ik schud mijn hoofd. ‘Nee, dank je. Ik moet de andere kant op. Liefs.’ Ik kus zijn vingers een voor een. ‘Liefs.’ Hij knikt. Er stopt een taxi en Josh geeft me nog een kus voordat hij instapt. ‘Dag!’ Ik wuif hem na, draai me om en sla mijn armen om mezelf heen, tintelend van triomf. We zijn weer bij elkaar! Ik ben weer met Josh!
188
14
Ik kan het nooit nalaten goed nieuws door te vertellen. Ik bedoel, waarom zou je het leven van een ander niet ook opfleuren? De volgende ochtend heb ik dus mijn hele vriendenkring al ge-sms’t dat Josh en ik weer bij elkaar zijn. En ook een paar van zijn vrienden omdat hun nummer toevallig in mijn mobieltje stond. En die vent van Dial-a-Pizza (dat was een vergissing, maar hij was blij voor me). ‘O, mijn god, Lara!’ Kates stem vliegt net als Kate zelf het kantoor in. ‘Is het weer goed met Josh?’ ‘O, je hebt mijn sms’je gekregen?’ zeg ik nonchalant. ‘Ja, gaaf hè?’ ‘Waanzinnig. Ik bedoel… ongelooflijk!’ Zo verbaasd hoeft ze nou ook weer niet te doen, maar het is leuk dat ze blij voor me is. Sadie zet zo’n domper op het hele gedoe. Ze heeft niet één keer gezegd dat ze blij voor me is, en telkens als er gisteren iemand een sms’je terugstuurde, snoof ze alleen maar. Ze zit nu ook weer afkeurend naar me te kijken vanaf de archiefkast waar ze bovenop zit, maar het doet me niets, want ik moet het belangrijkste telefoontje van allemaal plegen en ik verheug me er ontzéttend op. Ik toets het nummer in, leun achterover en wacht tot pap opneemt (mam durft niet op te nemen, want het zouden ontvoerders kunnen zijn. Vraag maar niets). ‘Met Michael Lington.’ ‘O, hoi pap, met Lara,’ zeg ik op de achteloze toon waar ik de hele ochtend op heb geoefend. ‘Ik wilde je gewoon even laten weten dat Josh en ik weer bij elkaar zijn.’ Het blijft even stil. ‘Wát?’ zegt pap dan. ‘Ja, we liepen elkaar gisteren tegen het lijf,’ zeg ik luchtig. ‘En hij zei dat hij een grote vergissing had begaan en dat hij nog steeds van me hield.’ Het blijft weer stil aan de andere kant. Pap is natuurlijk met stomheid geslagen. 189
Ha! Wat een mooi moment! Ik wil het eeuwig koesteren. Na al die weken dat ik van alle kanten moest aanhoren dat ik sneu was, dat ik waanideeën had en dat ik door moest met mijn leven. Ze hadden het allemaal mis. ‘Zo, dus het ziet ernaar uit dat ik gelijk had, hè?’ kan ik niet nalaten eraan toe te voegen. ‘Ik had toch gezégd dat we voor elkaar bestemd waren?’ Ik kijk gnuivend naar Sadie. ‘Lara…’ Pap klinkt niet zo blij als ik had verwacht. Hij klinkt zelfs flink gestrest, in aanmerking genomen dat zijn jongste dochter zojuist het geluk heeft gevonden in de armen van de man die ze bemint. ‘Weet je absoluut zeker dat Josh en jij…’ Hij aarzelt. ‘Weet je wel zeker dat hij dat heeft gezegd?’ Nou vraag ik je. Denkt hij soms dat ik het verzin? ‘Je mag hem bellen, hoor! Vraag het hem zelf maar! We kwamen elkaar tegen, we zijn iets gaan drinken, we praatten over van alles en toen zei hij dat hij nog van me hield. En nu zijn we weer bij elkaar. Net als mam en jij.’ ‘O.’ Ik hoor pap uitademen. ‘Dat is… ongelooflijk. Geweldig nieuws.’ ‘Ja.’ Ik moet wel zelfvoldaan glimlachen. ‘Zo zie je maar. Relaties zijn ingewikkeld, en andere mensen moeten zich er niet mee bemoeien en denken dat ze er alles vanaf weten.’ ‘Nee,’ zegt hij zwakjes. Arme pap. Ik heb hem bijna een hartaanval bezorgd, geloof ik. ‘Hé.’ Ik zoek iets om hem op te monteren. ‘Pap? Ik zat laatst aan onze familiegeschiedenis te denken en ik vroeg me af… Heb jij nog foto’s van het huis van oudtante Sadie?’ ‘Wat zeg je, schat?’ Zo te horen kan pap het niet meer bijbenen. ‘Het oude familiehuis dat is afgebrand. In Archbury. Je hebt me er een keer een foto van laten zien. Heb je die nog?’ ‘Ik geloof het wel,’ zegt pap omzichtig. ‘Lara, je lijkt een beetje geobsedeerd door je oudtante Sadie.’ ‘Ik ben niet geobsedeerd,’ zeg ik beledigd. ‘Ik toon alleen maar een beetje interesse in mijn erfgoed. Ik dacht dat je dat zou waardéren.’ ‘Dat doe ik ook,’ zegt pap snel. ‘Natuurlijk waardeer ik dat. Ik ben alleen… verbaasd. Je hebt nog nooit belangstelling getoond voor de familiegeschiedenis.’ Daar zegt hij iets. Toen hij me vorig jaar met Kerstmis het een of andere fotoalbum wilde laten zien, ben ik in slaap gevallen (ik kan tot 190
mijn verdediging aanvoeren dat ik vrij veel likeurbonbons had gegeten). ‘Tja, och… Mensen veranderen, nietwaar? En ik ben nu wél geïnteresseerd. Ik bedoel, die foto is het enige wat we van het huis hebben, hè?’ ‘Niet helemaal,’ zegt pap. ‘Het eikenhouten bureau in de gang komt ook uit dat huis.’ ‘Bij ons in de gang?’ Ik kijk verbaasd naar de telefoon. ‘Ik dacht dat alles bij de brand verloren was gegaan.’ ‘Er zijn een paar dingen gered.’ Ik hoor dat pap iets rustiger is. ‘Die spullen hebben jaren in de opslag gelegen. We konden het geen van allen opbrengen er iets mee te doen. Uiteindelijk heeft Bill alles geregeld, na de dood van je opa. Hij wist zich geen raad. Ik zat voor mijn accountantsexamens. Je kunt het je niet voorstellen, maar Bill was destijds de lanterfanter.’ Pap lacht en ik hoor hem een slok koffie nemen. ‘Het was het jaar waarin ik met je moeder ben getrouwd. Dat eikenhouten bureau was ons eerste meubelstuk. Het is een schitterend staaltje originele art nouveau.’ ‘Wauw!’ Ik ga helemaal in het verhaal op. Ik ben wel tienduizend keer langs dat bureau gelopen, maar het is nooit in me opgekomen me af te vragen waar het vandaan komt. Misschien was het Sadies eigen bureau wel! Misschien zitten al haar geheime documenten erin! Ik hang op en zie dat Kate ijverig zit te werken. Ik kan haar niet nog een keer koffie laten halen, maar ik popel om Sadie te vertellen wat ik heb gehoord. ‘Hé, Sadie,’ typ ik in een nieuw bestand. ‘Niet alles is verwoest door de brand! Er waren nog spullen ergens in een opslag! Raad eens? Wij hebben een bureau uit je oude huis!’ Misschien zit er een geheime la vol verloren gewaande schatten in, denk ik opgewonden. En alleen Sadie kan hem vinden. Ze vertelt me de geheime code en ik trek de la voorzichtig open, blaas het stof weg en zie… iets ontzettend gaafs. Ik wenk haar en wijs naar mijn scherm. ‘Ik weet wel dat dat bureau is gered,’ zegt Sadie nadat ze mijn boodschap heeft gelezen. Ze klinkt totaal niet onder de indruk van het nieuws. ‘Ik heb destijds een lijst gekregen voor het geval ik iets wilde hebben. Afschuwelijk serviesgoed. Dof tin. Gruwelijke meubelen. Er zat niets boeiends tussen.’ ‘Het zijn geen gruwelijke meubelen,’ typ ik enigszins verontwaardigd. ‘Dat bureau is een fraai staaltje originele art nouveau.’ 191
Ik kijk naar Sadie en zie dat ze een vinger in haar keel steekt. ‘Kut,’ zegt ze. Ik kan een giechel niet bedwingen. ‘Hoe kom je aan dat woord?’ typ ik. ‘Ergens opgevangen.’ Sadie haalt onverschillig haar schouders op. ‘Ik heb mijn vader over Josh verteld,’ typ ik. Ik kijk naar Sadie om haar reactie te zien, maar ze wendt alleen de blik hemelwaarts en verdwijnt. Ook goed. Zie maar. Het kan me toch niet schelen wat ze ervan vindt. Ik leun achterover, pak mijn mobieltje en klik een sms’je van Josh aan. Ik voel me helemaal warm en voldaan, alsof ik net een beker warme chocolademelk heb gedronken. Ik ben weer bij Josh en het leven is mooi. Misschien kan ik hem een sms’je sturen om hem te laten weten hoe blij iedereen voor ons is. Nee, ik wil hem niet de hele tijd lastigvallen. Ik kan nog wel een halfuurtje wachten. De telefoon aan de andere kant van de kamer gaat en ik vraag me af of hij het is, maar even later zegt Kate: ‘Ik zet je even in de wacht.’ Ze kijkt nerveus mijn kant op. ‘Lara, ik heb Janet van Leonidas Sports onder de knop. Wil je haar te woord staan?’ De warme chocolademelk bevriest in mijn maag. ‘Ja, goed, ik wil haar wel spreken. Gun me even de tijd.’ Ik raap mijn moed bij elkaar, neem op en zeg met mijn mooiste opgewekte headhuntersstem: ‘Hé, Janet! Hoe is het? Heb je de shortlist gekregen?’ Kate heeft de shortlist gistermiddag naar Janet gemaild. Ik had kunnen weten dat ze zou bellen. Ik had een vrije dag moeten nemen, of doen alsof ik mijn stem kwijt was. ‘Ben je net zo enthousiast als ik?’ voeg ik er vrolijk aan toe. ‘Nee, helemaal niet,’ zegt Janet op haar krassende, hooghartige toon. ‘Lara, ik begrijp het niet. Waarom staat Clive Hoxton op de lijst?’ ‘Ja, Clive,’ zeg ik zo zelfverzekerd mogelijk. ‘Wat een vent. Wat een talent.’ Oké, het zit zo. Ik weet wel dat mijn lunch met Clive niet zo’n gelukkige afloop had, maar hij zou perfect zijn voor die baan. En misschien kan ik hem nog ompraten voordat de sollicitatiegesprekken beginnen. Daarom heb ik hem toch op de lijst gezet, met ‘onder voorbehoud’ in kleine lettertjes achter zijn naam. ‘Clive is een pientere manager, Janet,’ begin ik mijn verkooppraatje. ‘Hij heeft marketingervaring, hij is heel dynamisch, toe aan iets nieuws…’ 192
‘Dat weet ik allemaal wel,’ kapt Jane me af, ‘maar ik kwam hem gisteren tegen op een receptie, en hij zei dat hij heel duidelijk had gezegd dat hij geen interesse had. Hij was zelfs verbijsterd toen hij hoorde dat hij op de shortlist stond.’ Shit. ‘Echt waar?’ zeg ik met geveinsde verbazing. ‘Wat merkwaardig. Uiterst merkwaardig. Dat is totaal niet mijn indruk. Ik weet niet beter of het was een goed gesprek, hij was enthousiast…’ ‘Hij heeft tegen mij gezegd dat hij is weggelopen,’ zegt Janet effen. ‘Hij… is weggegaan, zeker.’ Ik kuch. ‘Wij allebei. Je zou kunnen zeggen dat we allebei zijn weggelopen…’ ‘Hij heeft me verteld dat jij de hele tijd zat te telefoneren met een andere cliënt en dat hij nooit meer zaken met je wil doen.’ Ik word knalrood. Clive Hoxton is een valse gluiperd. ‘Tja.’ Ik schraap mijn keel. ‘Janet, ik ben verbluft. Ik kan alleen maar zeggen dat er sprake moet zijn geweest van dubbelzinnige signalen…’ ‘Hoe zit het met die Nigel Rivers?’ Janet heeft het onderwerp blijkbaar afgesloten. ‘Is dat die vent met roos? Die al vaker bij ons heeft gesolliciteerd?’ ‘Het gaat al een stuk beter,’ zeg ik haastig. ‘Volgens mij gebruikt hij Head & Shoulders.’ ‘Je weet dat onze directeur er uitgesproken ideeën op nahoudt over persoonlijke verzorging?’ ‘Ik, eh… Daar was ik me niet van bewust, Janet. Ik zal een notitie maken…’ ‘En die Gavin Maynard?’ ‘Bijzonder getalenteerd,’ lieg ik prompt. ‘Een bijzonde getalenteerde, creatieve man die… over het hoofd is gezien. Zijn cv is geen goede weerspiegeling van zijn… wereld aan ervaring…’ ‘Lara…’ verzucht Janet. Ik verstijf van angst. Die toon is niet mis te verstaan. Ze stuurt me de laan uit, en wel nu. Dat mag ik niet laten gebeuren, het mag niet, dan zijn we er geweest… ‘En natuurlijk… heb ik nog een kandidaat!’ flap ik er zomaar uit. ‘Nog een kandidaat? Iemand die niet op de lijst staat, bedoel je?’ ‘Ja. Stukken beter dan de rest! Ik durf zelfs te beweren dat hij je man is.’ 193
‘Nou, wie dan?’ vraagt Janet achterdochtig. ‘Waarom heb ik zijn gegevens niet?’ ‘Omdat… het nog niet in kannen en kruiken is.’ Ik kruis mijn vingers zo hard dat het pijn doet. ‘Het is allemaal uiterst vertrouwelijk. We hebben het over iemand die in de kijker loopt, Janet. Veel dienstjaren, veel ervaring. Neem maar van mij aan dat ik het heel spannend vind.’ ‘Ik moet een naam hebben!’ blaft Janet kwaad. ‘Ik moet een cv zien! Lara, dit is allemaal heel amateuristisch. Donderdag hebben we intern overleg. Wil je me Natalie geven, alsjeblieft?’ ‘Nee!’ zeg ik panisch. ‘Ik bedoel… donderdag. Absoluut! Donderdag heb je alle gegevens. Ik beloof het. En ik kan alleen maar zeggen dat je steil achterover zult slaan van het kaliber van die kandidaat. Janet, ik moet rennen, leuk je te spreken…’ Met bonzend hart hang ik op. Shit. Shít. Wat nu? ‘Wauw!’ Kate kijkt met stralende ogen naar me op. ‘Lara, wat ben je toch een topper. Ik wist dat je het kon! Wie is die geweldige bekende kandidaat?’ ‘Die is er niet!’ zeg ik wanhopig. ‘We moeten hem nog zoeken!’ ‘Oké.’ Kate kijkt zoekend om zich heen, alsof er een topmanager in de archiefkast verstopt zou kunnen zitten. ‘Eh… waar?’ ‘Ik weet het niet!’ Ik hark met mijn vingers door mijn haar. ‘Hij bestaat niet!’ Er klinkt een schel getjilp ten teken dat er een sms binnenkomt. Ik pak mijn mobieltje en koester een moment de krankzinnige hoop dat het een topmarketingmanager is die wil vragen of ik nog een functie bij een bedrijf in sportartikelen heb. Of Josh die me ten huwelijk wil vragen. Of pap misschien, die nu beseft dat ik de hele tijd gelijk had en zijn excuses wil aanbieden voor het feit dat hij ooit aan me heeft getwijfeld. Of misschien zelfs Diamanté, die die ouwe ketting met die libel uiteindelijk toch niet nodig heeft en hem wel per koerier bij me wil laten bezorgen. Maar nee. Het is Natalie. Dag schat! Doe yoga aan het strand. Heel relaxt hier. Heb foto gestuurd, moet je dat uitzicht zien. Wreed, hè? Natalie xxx PS: alles goed op katoor? Ik heb zin om mijn mobieltje door het raam te gooien. 194
Om zeven uur heb ik pijn in mijn nek en roodomrande ogen. Ik heb een nieuwe noodlijst opgesteld aan de hand van oude nummers van Business People, internet en een Marketing Week die ik door Kate heb laten halen, maar de kandidaten willen me niet eens te woord staan, laat staan over een functie praten, laat staan dat ze het goed zouden vinden dat ik ze snel even op een shortlist slinger. Ik heb nog achtenveertig uur. Ik zal een topmarketingmanager moeten uitvinden. Of er zelf een moeten spelen. Wel weer positief is dat de pinot grigio bij Oddbins voor de halve prijs wegging. Zodra ik thuis ben, doe ik de tv aan en zet het op een klokken. Tegen de tijd dat EastEnders begint, heb ik een halve fles op, deint de kamer en raken mijn werkproblemen al lekker op de achtergrond. Ik bedoel maar, de liefde is toch het enige wat er echt toe doet, al met al? Je moet het wel in het juiste perspectief zien. In proportie. Liefde, dat is het. Niet werk. Niet marketingmanagers. Niet griezelige gesprekken met Janet Grady. Daar moet ik me aan vasthouden, dan komt het wel goed. Ik zit met mijn mobieltje op schoot en af en toe neem ik mijn sms’jes door. Ik heb Josh de hele dag ge-sms’t om de moed erin te houden, en hij heeft twee sms’jes teruggestuurd! Korte, maar toch. Hij zit op een saai congres in Milton Keynes en hij schreef dat hij staat te springen om naar huis te gaan. Wat natuurlijk betekent dat hij staat te springen om mij weer te zien! Net als ik overweeg hem in nog een luchtig, vriendelijk sms’je te vragen wat hij doet, kijk ik op en zie Sadie in een lichtgrijze, chiffonachtige jurk op de schoorsteenmantel zitten. ‘Hé, hallo,’ zeg ik. ‘Waar kom jij vandaan?’ ‘De bioscoop. Ik heb twee films gezien.’ Ze werpt me een verwijtende blik toe. ‘Ik voel me overdag heel eenzaam, hoor. Jij gaat zo op in je werk.’ Dat zou zij ook doen als Janet Grady in haar nek hijgde. ‘Nou, het spijt me dat ik de kost moet verdienen,’ antwoord ik met een vleugje sarcasme. ‘Het spijt me dat ik niet zo’n dame uit de bevoorrechte kringen ben die de hele dag films kan zien…’ ‘Heb je de ketting al?’ vraagt ze dwars door me heen. ‘Heb je er nog iets aan gedaan?’ 195
‘Nee, Sadie,’ zeg ik kribbig, ‘nog niets. Ik heb toevallig een paar andere problemen gehad.’ Ik wacht tot ze vraagt wat voor problemen, maar ze haalt onverschillig haar schouders op. Vraagt ze me niet eens wat er is gebeurd? Wil ze me totaal geen medeleven betuigen? Mooie beschermengel. ‘Josh heeft me sms’jes gestuurd, super, hè?’ vervolg ik om haar te pesten. Ze houdt op met neuriën en werpt me een onheilspellende blik toe. ‘Dat is niet super. Dat hele gedoe is een grote schijnvertoning.’ Ze kijkt me kwaad aan en ik kijk kwaad terug. Het is wel duidelijk dat we vanavond geen van beiden een tophumeur hebben. ‘Het is geen schijnvertoning. Het is echt. Je hebt gezien hoe hij me kuste, je hebt gehoord wat hij zei…’ ‘Hij is een marionet,’ zegt Sadie laatdunkend. ‘Hij heeft gezegd wat hij van mij moest zeggen. Als ik had gezegd dat hij met een boom moest vrijen, had hij het ook gedaan. Ik ken niemand met zo weinig wilskracht! Ik hoefde maar te fluisteren of hij danste naar mijn pijpen.’ Wat is ze toch verwaand. Wie denkt ze dat ze is, God? ‘Onzin,’ zeg ik koeltjes. ‘Oké, ik weet dat je hem een beetje hebt aangespoord, maar hij zou nooit zeggen dat hij van me hield als er geen kern van waarheid in zat. Het is duidelijk dat hij zei wat hij echt voelt, diep vanbinnen.’ Sadie lacht honend. ‘Wat hij echt voelt, diep van binnen? Schat, je bent echt kostelijk. Hij voelt helemaal níéts voor je.’ ‘Wel waar!’ bijt ik haar toe. ‘Natuurlijk wel! Hij had mijn foto toch op zijn mobieltje? Daar loopt hij al die tijd al mee! Dat is liefde.’ ‘Dat is geen liefde. Stel je niet aan.’ Sadie lijkt zo zeker van zichzelf dat ik pure razernij voel opkomen. ‘Nou, maar jij bent nooit verliefd geweest, dus wat weet jij er nou van? Josh is een echte man, met echte gevoelens en echte liefde, en daar weet jij niets van. En je mag denken wat je wilt, maar ik denkt echt dat ik er een succes van kan maken, ik geloof echt dat Josh diepe gevoelens voor me heeft…’ ‘Geloven is niet genoeg!’ Sadie klinkt opeens vurig, op het felle af. ‘Snap je dat dan niet, dwaas wicht? Je kunt je hele leven blijven hopen en geloven! Als de liefde maar van één kant komt, blijft het altijd een vraag, zonder dat er ooit een antwoord komt. Je kunt niet je hele leven op antwoord blijven wachten.’ 196
Ze wordt rood en keert me de rug toe. De snijdende stilte wordt allen doorbroken door twee EastEnders die elkaar een veeg uit de pan geven op tv. Mijn mond hangt open van verbazing en opeens merk ik dat ik op het punt sta wijn over de hele bank te morsen. Ik hou het glas recht en neem een slok. Godsamme. Wat had die uitbarsting te betekenen? Ik dacht dat Sadie niets om liefde gaf. Ik dacht dat ze alleen om plezier gaf, om boemelen en hupsakee en de kriebels. Maar daarnet klonk het net alsof… ‘Is dat jou overkomen, Sadie?’ vraag ik voorzichtig aan haar rug. ‘Heb jij je hele leven op antwoord gewacht?’ Ze is opeens verdwenen. Geen waarschuwing, geen tot ziens. Ze verdwijnt gewoon. Dit mag ze me niet aandoen. Ik moet hier meer van weten. Hier zit een verhaal achter. Ik zet de tv uit en roep in het luchtledige. Mijn ergernis is als sneeuw voor de zon gesmolten; in plaats daarvan knap ik van nieuwsgierigheid. ‘Sadie! Vertel! Het is goed om je hart te luchten!’ Het blijft stil, maar op de een of andere manier weet ik zeker dat ze er nog is. ‘Kom op,’ probeer ik haar te paaien. ‘Ik heb je ook alles over mij verteld. En ik ben je achternichtje. Mij kun je vertrouwen. Ik zal het aan niemand vertellen.’ Nog steeds geen reactie. ‘Ook goed.’ Ik haal mijn schouders op. ‘Ik dacht dat je meer lef had.’ ‘Ik heb wel lef.’ Sadie duikt met een woedend gezicht voor me op. ‘Nou, vertel dan?’ Ik sla mijn armen over elkaar. Sadies gezicht is bewegingloos, maar ik zie haar ogen naar mij en weer weg flitsen. ‘Er valt niets te vertellen,’ zegt ze ten slotte zacht. ‘Alleen weet ik wél hoe het voelt om te denken dat je verliefd bent. Ik weet hoe het is om al je tijd, je tranen en je hele hart te vergooien aan iets wat uiteindelijk… niets blijkt te zijn. Vergooi je leven niet. Dat was het.’ Dat was het? Neemt ze een loopje met me? Daar kan ze het niet bij laten. Er is iets geweest. Wat? ‘Wat is er gebeurd? Had je een romance? Had je iemand toen je in het buitenland zat? Sadie, vertel!’ Het lijkt even alsof Sadie niets wil zeggen, of weer wil verdwijnen, maar dan slaakt ze een zucht, draait zich om en loopt naar de schoor197
steenmantel. ‘Het was heel lang geleden. Voordat ik naar het buitenland ging. Voor mijn huwelijk. Er was… een man.’ ‘De grote ruzie met je ouders!’ Opeens tel ik een en een bij elkaar op. ‘Ging die over hem?’ Sadie knikt bijna onmerkbaar. Ik had kunnen weten dat het een man was. Ik probeer me haar met een vriendje voor te stellen. Een zwierige vent uit de jaren twintig. Misschien had hij zo’n strohoedje op. En zo’n ouderwets snorretje. ‘Hadden je ouders jullie betrapt of zo? Waren jullie… aan het vogelen?’ ‘Nee!’ Ze barst in lachen uit. ‘Wat dan? Vertel! Alsjeblieft?’ Ik kan er nog steeds niet goed bij dat Sadie verliefd is geweest. Terwijl ze me zo heeft tegengewerkt waar het Josh betreft. Terwijl ze eerst deed alsof het haar niets kon schelen. ‘Ze hadden schetsen gevonden.’ Ze lacht niet meer en slaat haar armen om haar smalle borst. ‘Hij was schilder. Hij schilderde me graag. Mijn ouders waren gechoqueerd.’ ‘Wat was er mis mee dat hij je schilderde?’ vraag ik niet-begrijpend. ‘Ze hadden trots moeten zijn! Ik bedoel, het is toch een compliment als een kunstenaar…’ ‘Naakt.’ ‘Náákt?’ Ik ben verbijsterd. En een beetje onder de indruk. Ik zou nooit naakt willen poseren voor een schilderij. In geen miljoen jaar! Tenzij de schilder me een beetje kon photoshoppen. Schildershoppen misschien. Wat schilders ook maar doen. ‘Er lag een draperie over me heen, maar toch, mijn ouders…’ Sadie klemt haar lippen op elkaar. ‘Het was een dramatische dag, de dag dat ze die schetsen vonden.’ Ik sla een hand voor mijn mond. Ik weet dat ik niet mag lachen, ik weet dat het niet echt grappig is, maar ik kan het niet helpen. ‘Dus ze zagen je… jouw…’ ‘Ze raakten finaal over hun toeren.’ Ze snuift kort, bijna lachend. ‘Het was grappig… maar ook verschrikkelijk. Zijn ouders waren net zo boos als de mijne. Hij had jurist moeten worden.’ Ze schudt haar hoofd. ‘Hij was nooit een echte advocaat geworden. Hij was één grote ramp, die man. Hij schilderde hele nachten door, dronk wijn, stak de ene sigaret met de andere aan, drukte ze uit op zijn palet… Wij alle198
bei. Ik bleef vaak de hele nacht bij hem in zijn atelier. In de schuur van zijn ouders. Ik noemde hem Vincent, naar Van Gogh. Hij noemde mij Mabel.’ Weer zo’n proestlachje. ‘Mabel?’ Ik trek mijn neus op. ‘Er was een dienstmeisje bij hem thuis dat Mabel heette. Ik zei tegen hem dat het de lelijkste naam was die ik ooit had gehoord en dat ze haar zouden moeten dwingen een andere te nemen, dus toen begon hij míj natuurlijk prompt Mabel te noemen. Harteloos beest dat hij was.’ Ze zegt het half schertsend, maar ik zie een vreemde flikkering in haar ogen. Ik kan niet zien of ze zich dit allemaal wil herinneren of niet. ‘Hield je…’ begin ik, maar ik durf de vraag niet af te maken. ‘Hield je echt van hem?’ wilde ik vragen, maar Sadie gaat toch in haar eigen gedachten op. ‘Ik glipte het huis uit als iedereen sliep, dan klom ik langs de klimop naar beneden…’ Ze kijkt in de verte. Ze ziet er opeens heel verdrietig uit. ‘Toen het uitkwam, werd alles anders. Hij werd naar een oom in Frankrijk gestuurd om het “allemaal uit zijn systeem te werken”. Alsof iemand hem er ooit van had kunnen weerhouden te schilderen.’ ‘Hoe heette hij?’ ‘Hij heette Stephen Nettleton.’ Sadie slaakt een diepe zucht. ‘Ik heb die naam al… zeventig jaar niet meer hardop gezegd. Minstens.’ Zeventig jáár? ‘En toen? Daarna?’ ‘We hebben elkaar nooit meer gezien, nooit,’ zegt Sadie nuchter. ‘Waarom niet?’ zeg ik ontdaan. ‘Heb je hem niet geschreven?’ ‘O, ik schreef wel.’ Haar broze glimlach is pijnlijk om te zien. ‘Ik stuurde de ene brief na de andere naar Frankrijk, maar ik hoorde niets meer van hem. Mijn ouders zeiden dat ik een naïeve kleine dwaas was. Ze zeiden dat hij me had gebruikt, dat hij had gepakt wat hij pakken kon. Ik wilde het eerst niet geloven, ik was kwaad dat ze het zeiden, maar toen…’ Ze kijkt op en steekt haar kin naar voren, alsof ze me tart medelijden met haar te hebben. ‘Ik was net als jij. “Hij houdt van me, hij houdt echt van me!”,’ zegt ze met hoge, spottende stem. ‘“Hij schrijft me heus wel! Hij komt me halen. Hij hóúdt van me!” Weet je hoe het voelde toen ik eindelijk weer met beide benen op de grond stond?’ 199
Er valt een geladen stilte. ‘Dus… Wat heb je toen gedaan?’ Ik durf amper iets te zeggen. ‘Toen ben ik getrouwd, natuurlijk.’ Ik zie de flits van opstandigheid. ‘Stephens vader leidde de dienst. Hij was onze pastoor. Stephen moet het hebben geweten, maar hij heeft niet eens een kaart gestuurd.’ Ze valt stil en de gedachten malen door mijn hoofd. Ze is uit wraak met die vent in het vest getrouwd. Het is overduidelijk. Het is verschrikkelijk. Geen wonder dat het verkeerd afliep. Ik voel me helemaal leeg. Had ik Sadie maar niet zo onder druk gezet. Ik wilde al die pijnlijke herinneringen niet oprakelen. Ik dacht gewoon dat ze een leuke, smeuïge anekdote zou vertellen en dat ik erachter kon komen hoe seks in de jaren twintig was. ‘Heb je ooit overwogen Stephen in Frankrijk op te zoeken?’ Ik moet het wel vragen. ‘Ik had mijn trots.’ Ze kijkt me veelbetekenend aan en ik heb zin om terug te kaatsen: ‘Nou, maar ik heb mijn vent tenminste terug!’ ‘Heb je schetsen bewaard?’ Ik zoek wanhopig naar een lichtpuntje. ‘Ik heb ze verstopt.’ Ze knikt. ‘Er was ook een groot schilderij. Hij had het vlak voordat hij naar Frankrijk ging naar me toe gesmokkeld, en ik had het in de kelder verstopt. Mijn ouders hadden er geen idee van. Maar toen brandde het huis af en was ik het natuurlijk kwijt.’ ‘O, god.’ Ik laat teleurgesteld mijn schouders hangen. ‘Wat jammer.’ ‘Niet echt. Ik vond het niet erg. Waarom zou ik het erg vinden?’ Ik kijk naar haar terwijl ze obsessief plooien in haar jurk vouwt, telkens weer, met ogen waarachter de herinneringen flakkeren. ‘Misschien heeft hij je brieven nooit gekregen,’ zeg ik hoopvol. ‘Nee, ik weet zeker dat hij ze heeft ontvangen.’ Haar stem klinkt scherp. ‘Ik weet dat ze zijn gepost. Ik moest ze zelf het huis uit smokkelen en posten.’ Ik trek dit niet. Brieven smokkelen, godsamme. Waarom hadden ze toen nog geen mobieltjes? Stel je voor hoeveel misverstanden op aarde vermeden hadden kunnen worden. Aartshertog Ferdinand had zijn volk kunnen sms-en: ‘Ik geloof dat er een griezel achter me aan zit,’ en dan was hij niet vermoord. De Eerste Wereldoorlog was er niet gekomen. En Sadie had haar geliefde kunnen bellen, ze hadden het kunnen uitpraten… ‘Leeft hij nog?’ zeg ik, opeens in de greep van die irrationele hoop. 200
‘We kunnen hem opsporen! We kunnen hem googelen, we kunnen naar Frankrijk gaan, we vinden hem vast wel…’ ‘Hij is jong gestorven,’ onderbreekt Sadie me op afstandelijke toon. ‘Twaalf jaar na zijn vertrek uit Engeland. Zijn resten kwamen terug en hij werd in het dorp begraven. Ik zat toen in het buitenland, en ik was toch niet uitgenodigd. En ik was toch niet gegaan.’ Ik vind het zo verschrikkelijk dat ik er geen woorden voor heb. Hij heeft haar niet alleen verlaten, hij is ook nog eens doodgegaan. Dit is een rotverhaal met een afschuwelijk einde en ik heb spijt dat ik er ooit naar heb gevraagd. Sadie kijkt strak door het raam. Haar huid lijkt bleker dan ooit en ze heeft donkere kringen onder haar ogen. Ze lijkt een fragiele rookkringel in haar zilvergrijze jurk. De tranen springen me opeens in de ogen. Ze hield van die schilder. Het straalt ervan af. Onder al haar bravoure en snedige opmerkingen hield ze echt van hem. Haar hele leven, waarschijnlijk. Hoe kan hij niet ook van haar hebben gehouden? De schoft. Als hij nog leefde, zou ik hem opsporen en aftuigen. Ook al was hij een beverige stokoude man met twintig kleinkinderen. ‘Wat triest.’ Ik wrijf over mijn neus. ‘Het is zo ontzettend triest.’ ‘Helemaal niet,’ zegt ze met iets van haar oude luchthartigheid. ‘Zo gaan die dingen. Er zijn meer mannen, er zijn andere landen en andere levens, maar zo weet ik het,’ zegt ze fel. ‘Ik wéét het, en je moet me geloven.’ ‘Wat weet je?’ Ik kan haar niet meer volgen. ‘Wat moet ik geloven?’ ‘Het komt nooit meer goed met die vent van jou. Die Josh.’ ‘Waarom niet?’ Ik kijk haar afwerend aan. Net iets voor haar om Josh erbij te halen. ‘Omdat je hem kunt willen en willen en willen…’ – ze wendt zich af en slaat haar armen om haar knieën. Ik zie de knokige lijn van haar ruggengraat door haar jurk heen – ‘… maar als hij jou niet ook wil… kun je net zo goed wensen dat de lucht rood was.’
201
15
Ik raak niet in paniek. Ook al is het woensdag, heb ik nog steeds geen oplossing gevonden en is Janet Grady op het oorlogspad. Ik ben de paniek zo’n beetje voorbij. Ik verkeer in een andere bewustzijnstoestand. Als een yogi. Ik heb de hele dag telefoontjes van Janet ontweken. Kate heeft tegen haar gezegd dat ik op de wc zat, dat ik met lunchpauze was en dat ik opgesloten zat op de wc, en op het laatst hoorde ik haar wanhopig zeggen: ‘Ik mag haar niet storen, ik mag haar echt niet storen… Janet, ik weet niet wie die kandidaat is. Janet, alsjeblieft, niet dreigen…’ Ze hing beverig op. Janet moet wel in een gevaarlijke bui zijn. Ik denk dat ze een beetje geobsedeerd is geraakt door die shortlist. Ik ook. De cv’s dansen voor mijn ogen en het voelt alsof de hoorn aan mijn oor is gelast. Gisteren kreeg ik opeens een ingeving. Zo voelde het tenminste. Misschien was het meer opgeven. Tonya! Die is taai en staalhard en ze heeft al die andere enge eigenschappen. Ze zou Janet Grady wel aankunnen. Ik belde dus op en vroeg langs mijn neus weg of ze overwoog weer aan het werk te gaan nu de tweeling twee was. Had ze wellicht overwogen iets in marketing te gaan doen? In sportartikelen, misschien? Tonya had een hoge functie bij Shell voordat ze de jongens kreeg. Ik wil wedden dat ze een heel indrukwekkend cv heeft. ‘Maar ik ben nu huismoeder,’ stribbelde ze tegen. ‘Mag-da! Niet die vissticks. Kijk maar in de onderste la van de vriezer…’ ‘Je hebt wel lang genoeg thuisgezeten, lijkt me. Een vrouw met jouw talenten… Je zult wel popelen om weer aan het werk te gaan.’ ‘Niet echt.’ ‘Straks verweken je hersens nog!’ ‘Die verweken niet!’ zegt ze beledigd. ‘Ik doe elke week het Suzukimuziekprogramma met de jongens. Dat stimuleert zowel de kinde202
ren als de ouders, en ik heb er een paar fantastische moeders leren kennen.’ ‘Dus jij wilt liever Suzuki-muziek maken en cappuccino drinken dan topmarketingmanager zijn?’ Ik probeerde het ongelovig te zeggen, maar zelfs ik zou een miljoen keer liever naar muziekles gaan en cappuccino drinken dan met dit gedoe opgescheept te zitten. ‘Ja,’ zegt ze effen. ‘Inderdaad. Waarom vraag je dat eigenlijk, Lara?’ Haar stem wordt opeens waakzaam. ‘Wat is er aan de hand? Heb je een probleem? Want je kunt het altijd met mij bespreken, hoor, als het niet goed gaat…’ O, god. Niet dat nepmedeleven. ‘Het gaat wel goed! Ik wil gewoon mijn grote zus een plezier doen!’ Ik wacht even en voeg er dan als terloops aan toe: ‘Zo, die moeders die je bij de Suzuki-muziekles hebt leren kennen. Zat daar toevallig een topmarketingmanager bij?’ Je zou denken dat toch minstens één van de acht moeders met een carrière achter zich een marketingmanager met ervaring in de detailhandel zou zijn die meteen weer aan het werk wil. Dat zou je denken. Maar goed. Dat briljante idee is dus niets geworden. Dat geldt eigenlijk voor ál mijn briljante ideeën. De enige mogelijke kandidaat die ik heb gevonden, is een vent in Birmingham die eventueel wil overstappen, mits Leonidas Sport elke week zijn helikopterreis betaalt. Wat in geen miljoen jaar zal gebeuren. Ik ben gedoemd. Al met al zou je denken dat dit niet het meest geschikte moment is om je op te doffen en naar een feest te gaan. Toch zit ik hier opgedoft in een taxi op weg naar een feest. ‘We zijn er! Park Lane!’ Sadie tuurt door het raam. ‘Geef de chauffeur zijn geld! Kom mee!’ Felle flitsen van camera’s schieten door de taxi en ik hoor het geroezemoes van mensen die elkaar begroeten. Ik zie een groep van een stuk of tien mensen in avondkleding op de rode loper van het Spencer Hotel, waar het Business People-diner wordt gehouden. Volgens de Financial Times zouden hier vanavond vierhonderd toppers uit de zakenwereld samenkomen. Als een van die toppers stond ik op het punt af te zeggen, om vele, vele redenen:
203
1. Ik ben weer bij Josh en hoor niet met andere mannen te dineren 2. Ik ben te gestrest door mijn werk 3. Ik bedoel dat ik echt helemaal op ben van de stress 4. Janet Grady is er misschien en ze zou tegen me kunnen gillen 5. Net als Clive Hoxton. En dan noem ik nog niet eens 6. Dat ik de hele avond met de Amerikaanse Frons moet praten. Maar toen drong het tot me door. Vierhonderd zakenmensen, allemaal op een kluitje in een zaal. Er moeten topmarketingmanagers bij zitten. En een paar van die toppers moeten op zoek zijn naar een nieuwe baan. Dat kan niet anders. Dus dit is mijn laatste strohalm. Ik ga vanavond op het diner een kandidaat voor Leonidas Sports zoeken. Ik controleer nog eens of ik wel een ruime voorraad visitekaartjes in mijn avondtasje heb en kijk naar mijn spiegelbeeld in het raam. Uiteraard heeft Sadie weer de regie gehad over mijn verschijning. Ik heb een zwarte, met pailletten bestikte originele jurk uit de jaren twintig aan met franje langs de mouwen en kralenmedaillons in Egyptische stijl op de schouders. Daaroverheen draag ik een cape. Mijn ogen zijn dik omrand met kohl, ik heb een gouden armband in de vorm van een slang die zich een aantal malen om mijn bovenarm slingert en ik draag zelfs echte kousen, net als Sadie vroeger, schijnt het. En op mijn hoofd heb ik een strak gazen mutsje met stras dat Sadie op een antiekmarkt heeft gevonden. Toch voel ik me vanavond een stuk zelfverzekerder. Om te beginnen zijn alle andere mensen ook opgetut. En hoewel ik bezwaar heb gemaakt tegen het mutsje, vind ik stiekem dat ik er best cool uitzie. Ik zie er wel glamoureus en retro uit. Sadie is ook opgetut: ze draagt een turkooiskleurig met groene jurk en een omslagdoek met pauwenveren. Ze heeft een stuk of tien kettingen om en een ongelooflijk bespottelijke hoofdtooi op met een waterval van stras langs haar ene oor. Ze knipt telkens haar tasje open en dicht en komt manisch over. In feite is ze al manisch sinds ze me het verhaal over haar oude, dode minnaar heeft verteld. Ik heb geprobeerd er meer over te vragen, maar ze zweeft gewoon weg of begint over iets anders. Ik heb het dus maar opgegeven. ‘Kom mee!’ Haar benen wippen op en neer. ‘Ik popel om te dansen!’ 204
God allemachtig. Ze is geobsedeerd. En als ze denkt dat ik weer midden in de zaal met Ed ga dansen, zit ze ernaast. ‘Sadie, luister,’ zeg ik gedecideerd. ‘Het is een zakendiner. Er wordt niet gedanst. Ik ben hier om te werken.’ ‘We zoeken wel iets,’ zegt ze zelfverzekerd. ‘Je kunt altijd ergens dansen.’ Ja hoor. Wat jij wilt. Ik stap uit en zie overal zakenmensen in avondkleding die elkaar zelfverzekerd de hand schudden, lachen en voor de camera’s poseren. Ik herken er een paar uit fotoreportages in Business People en heel even spelen de zenuwen op, maar dan kijk ik naar Sadie en steek mijn kin in de lucht, net als zij. Wat maakt het uit of die lui belangrijk zijn? Ik ben net zo goed als zij. Ik ben compagnon in mijn eigen bedrijf. Ook al bestaat dat maar uit twee mensen en een ondeugdelijk koffiezetapparaat. ‘Hallo, Lara,’ hoor ik Ed achter me zeggen. Ik draai me om en daar staat hij, zo hoekig en knap als ik had kunnen verwachten. Zijn smokingjasje past perfect en zijn zwarte haar is perfect naar achteren geborsteld. Josh draagt nooit een gewoon smokingjasje. Hij trekt altijd iets onconventioneels aan, zoals een jasje met opstaande kraag op een spijkerbroek, maar Josh is ook echt cool. ‘Hallo.’ Ik geef Ed een hand voordat hij op het idee kan komen me te zoenen. Niet dat ik dat verwacht. Hij neemt bevreemd mijn outfit op. ‘Je ziet er erg… jaren twintig uit.’ Goed gezien, Einstein. ‘Tja, och,’ zeg ik schokschouderend. ‘Ik hou van kleren uit de jaren twintig.’ ‘Dat meen je niet,’ zegt hij droog. ‘Je ziet er verrukkelijk uit!’ zegt Sadie blij tegen Ed. Ze stort zich op hem, slaat haar armen om zijn borst en wrijft met haar neus in zijn nek. Jasses. Blijft ze dat de hele avond doen? We lopen naar een groepje fotografen en als een vrouw met een oordopje het sein geeft, blijft Ed staan en wendt de blik hemelwaarts. ‘Sorry, maar ik ben bang dat ik er niet onderuit kan…’ ‘Shit!’ zeg ik panisch als ik word verblind door het flitslicht. ‘Wat moet ik doen?’ 205
‘Draai maar een heup naar voren,’ fluistert hij geruststellend. ‘Kin omhoog en glimlachen. Wees maar niet bang, het is heel gewoon dat je flipt. Ik heb een mediatraining gevolgd voor dit soort dingen. De eerste keer stond ik er zo houterig op dat ik wel een Thunderbird-pop leek.’ Ik kan een glimlach niet onderdrukken. Eigenlijk heeft hij wel iets van een Thunderbird, met zijn vierkante kin en donkere wenkbrauwen. ‘Ik weet wat je denkt,’ zegt hij terwijl de flitsen blijven oplichten. ‘Ik lijk sowieso op een Thunderbird. Geeft niet. Ik kan de waarheid wel aan.’ ‘Dat dacht ik niet!’ zeg ik weinig overtuigend. We lopen naar een volgende groep fotografen. ‘Hoe ken je de Thunderbirds eigenlijk?’ ‘Maak je een geintje? Ik keek er als kind naar. Ik was ervan bezeten. Ik wilde Scott Tracy zijn.’ ‘Ik Lady Penelope.’ Ik kijk naar hem op. ‘Dus je bent toch in één aspect van de Britse cultuur geïnteresseerd.’ Ik weet niet of je een kinderserie wel ‘cultuur’ mag noemen, maar ik kan de verleiding om hem op zijn nummer te zetten niet weerstaan. Ed kijkt verbaasd op en haalt adem alsof hij iets terug wil zeggen, maar voordat hij de kans krijgt, komt de vrouw met het oordopje om ons verder te loodsen en dan is zijn kans verkeken. Terwijl we het hotel in lopen kijk ik om me heen. Ik probeer hoogte te krijgen van iedereen en te ontdekken of ik iemand kan benaderen voor de functie bij Leonidas Sports. Ik moet snel de ronde doen, voordat iedereen aan tafel gaat. Intussen wijkt Sadie niet van Eds zijde. Ze streelt zijn haar, wrijft haar wang langs de zijne en laat haar hand over zijn borst glijden. Als we bij een receptietafel blijven staan, bukt ze opeens en steekt haar hoofd in de zak van zijn smokingjasje. Ik veer geschrokken op. ‘Sadie!’ prevel ik kwaad achter Eds rug. ‘Wat doe je?’ ‘Even naar zijn spullen kijken!’ Ze richt zich weer op. ‘Hij heeft niet veel boeiends bij zich, alleen wat papier en een spel kaarten. Wat zou er in zijn broekzakken zitten? Hm…’ Ze richt haar blik op zijn kruis en krijgt een fonkeling in haar ogen. ‘Sadie!’ sis ik ontdaan. ‘Nee!’ ‘Meneer Harrison!’ Een vrouw in een chique, donkerblauwe cocktailjurk stort zich op Ed. ‘Ik ben Sonia Taylor, hoofd pr van Dewhurst Publishing. We verheugen ons erg op uw toespraak.’ 206
‘Ik ben blij dat ik er ben,’ zegt Ed met een knikje. ‘Mag ik u voorstellen aan Lara Lington, mijn…’ Hij kijkt me weifelend aan, alsof hij een woord zoekt. ‘Begeleidster.’ ‘Hallo, Lara.’ Sonia glimlacht vriendelijk naar me. ‘Wat doe jij?’ O, wauw. Het hoofd pr van Dewhurst Publishing. ‘Hallo, Sonia.’ Ik geef haar zo professioneel mogelijk een hand. ‘Ik zit in de werving en selectie, ik zal je mijn kaartje geven…’ Dan slaak ik onwillekeurig een kreet. ‘Nee!’ Sadie bukt zich en steekt haar hoofd in Eds broekzak. ‘Gaat het wel?’ vraagt Sonia bezorgd. ‘Ja hoor!’’ Mijn ogen schichten alle kanten op, behalve naar wat ik voor me zie. ‘Het gaat prima. Echt prima…’ ‘Fijn.’ Sonia kijkt me een tikje verwonderd aan. ‘Ik ga jullie naamplaatjes zoeken.’ Sadies hoofd komt even tevoorschijn en duikt dan weer in de zak. Wat voert ze daar uit? ‘Lara, is er iets?’ vraagt Ed met een verbaasde frons in zijn voorhoofd. ‘Eh… nee!’ zeg ik moeizaam. Alles is in orde, in orde…’ ‘Hemeltje,’ Sadies hoofd duikt plotseling weer op. ‘Wat een mooi uitzicht had ik daar.’ Ik sla een hand voor mijn mond. Ed kijkt me argwanend aan. ‘Sorry,’ zeg ik met verstikte stem. ‘Ik moest hoesten.’ ‘Kijk eens!’ Sonia komt terug van de tafel en geeft ons allebei een naamplaatje. ‘Ed, mag ik je even ontvoeren om de volgorde van de avond door te nemen?’ Ze glimlacht stijfjes en neemt Ed mee. Ik pak meteen mijn mobieltje ter camouflage en draai me naar Sadie om. ‘Doe dat nooit meer! Ik vind het vies! Ik wist niet waar ik kijken moest!’ Sadie trekt ondeugend haar wenkbrauwen op. ‘Ik wilde alleen mijn nieuwsgierigheid bevredigen.’ Ik wil niet weten wat ze daarmee bedoelt. ‘Nou, als je het maar laat. Die Sonia denkt nu dat ik gestoord ben. Ze heeft mijn kaartje niet eens aangenomen.’ ‘Nou en?’ Sadie haalt onverschillig haar schouders op. ‘Wat maakt het uit wat ze denkt?’ Het is alsof er een schakelaar in me wordt overgehaald. Begrijpt ze 207
dan niet hoe wanhopig ik ben? Heeft ze niet gemerkt dat Kate en ik dertien uur per dag werken? ‘Het maakt me wel degelijk iets uit!’ snauw ik en Sadie deinst achteruit. ‘Sadie, waarom denk je dat ik hier ben? Ik probeer mijn bedrijf op te bouwen! Ik probeer belangrijke mensen te ontmoeten!’ Ik gebaar naar het gewemel in de zaal. ‘Ik moet morgen een kandidaat voor Leonidas Sports hebben! Als ik niet gauw iets doe, gaan we failliet. We zijn al zo goed als failliet. Ik ben helemaal over de stress en het kan je niets schelen. Je merkt het niet eens.’ Mijn stem is opeens een tikje beverig, wat door al die dubbele lattes moet komen die ik vandaag heb gedronken. ‘Maar goed. Zie maar. Doe maar wat je wilt. Als je maar uit mijn buurt blijft.’ ‘Lara…’ begint Sadie, maar ik been al naar de dubbele deuren van de eetzaal. Ed en Sonia staan op het podium en ik zie dat ze hem uitlegt hoe de microfoon werkt. Om me heen vullen de tafels zich met dynamisch ogende mannen en vrouwen. Ik hoor flarden van gesprekken over markten, sectoren in de detailhandel en tv-campagnes. Dit is mijn grote kans. Kom op, Lara. Ik verzamel al mijn moed, neem een glas champagne aan van een passerende ober en loop naar een groep zakentypes die allemaal vrolijk om iets lachen. ‘Hallo!’ werp ik me vrolijk in het gesprek. ‘Ik ben Lara Lington van L&N Executive Recruitment. Ik zal jullie mijn kaartje geven!’ ‘Hallo,’ zegt een vriendelijk uitziende man met rood haar. Hij stelt me aan iedereen voor en ik deel mijn kaartjes uit. Aan de naamplaatjes te zien werken ze allemaal voor softwarebedrijven. ‘Zo, zit een van jullie misschien in de marketing?’ vraag ik achteloos. Alle ogen richten zich op een blonde man. ‘Ik beken.’ Hij glimlacht. ‘Zoek je een nieuwe baan?’ flap ik eruit. ‘Bij een onderneming in sportartikelen, fantastische voorwaarden, echt een buitenkans!’ In de stilte die valt, hou ik hoopvol mijn adem in. Dan barsten ze allemaal in lachen uit. ‘Jouw stijl bevalt me wel,’ zegt de man met het rode haar, en hij wendt zich tot zijn buurman. ‘Kan ik je warm maken voor een Aziatische dochteronderneming in software die nog maar tien jaar bestaat?’ ‘Goh, die eigenaar past goed op,’ schertst een ander, en er klinkt weer gelach. Ze denken dat ik een grapje maak. Natuurlijk denken ze dat. 208
Ik lach snel mee, maar vanbinnen voel ik me een grote idioot. Ik vind nooit een kandidaat. Dit was een bespottelijk idee. Na een tijdje verontschuldig ik me, loop weg en zie Ed naar me toe komen. ‘Hoe gaat het? Sorry dat ik je alleen moest laten.’ ‘Geeft niet. Ik was… je weet wel. Aan het netwerken.’ ‘We zitten aan tafel 1…’ Hij leidt me naar het podium en in weerwil van mijn sombere stemming voel ik me even trots. Tafel 1, aan het Business People-diner! ‘Lara, ik moet je iets vragen,’ zegt Ed onder het lopen. ‘Begrijp me alsjeblieft niet verkeerd.’ ‘Vast niet,’ zeg ik. ‘Brand maar los.’ ‘Ik wil even iets ophelderen. Je bent er niet op uit mijn vriendin te worden, zie ik dat goed?’ ‘Ja.’ Ik knik. ‘En jij wilt mijn vriendje niet zijn.’ ‘Nee,’ zegt hij. Hij schudt nadrukkelijk zijn hoofd. We zijn inmiddels bij de tafel. Ed slaat zijn armen over elkaar en neemt me op alsof hij voor een raadsel staat. ‘Wat doen we hier dan samen?’ ‘Eh… tja. Goede vraag.’ Ik weet niet wat ik erop moet zeggen. De waarheid is dat er geen logische reden voor is. ‘We zijn vrienden?’ opper ik uiteindelijk. ‘Vrienden,’ herhaalt hij sceptisch. ‘We zouden wel vrienden kunnen worden.’ Hij schuift mijn stoel naar achteren en ik ga zitten. Bij elke zitplaats ligt een programma met onderaan de tekst Gastspreker: Ed Harrison. ‘Ben je zenuwachtig?’ Eds ogen flikkeren even en dan glimlacht hij flauwtjes naar me. ‘Als ik het was, zou ik het nog niet zeggen.’ Ik blader in het programma en krijg een kick als ik mijn eigen naam op de lijst zie staan. Lara Lington, L&N Executive Recruitment. ‘Je lijkt me geen typische headhunter,’ zegt Ed, die mijn blik heeft gevolgd. ‘Nee?’ Ik weet niet goed hoe ik moet reageren. Is dat iets gunstigs of iets ongunstigs? ‘Om te beginnen lijk je niet geobsedeerd door geld.’ ‘Ik zou graag meer verdienen,’ zeg ik eerlijk. ‘Veel meer, maar dat is denk ik niet het belangrijkste voor me. Ik heb het werk van een headhunter altijd gezien als…’ Ik zwijg gegeneerd en nip van mijn wijn. 209
Ik heb mijn theorie ooit aan Natalie verteld. Ze zei dat ik niet goed snik was en dat ik erover moest ophouden. ‘Nou?’ ‘Nou, als een soort koppelen. De ideale persoon aan de ideale baan koppelen.’ Ed lijkt het grappig te vinden. ‘Zo kun je het ook zien, al vraag ik me af of de mensen hier hun baan als een geliefde zien.’ Hij gebaart om zich heen in de volle zaal. ‘Als ze de goede baan hadden, misschien wel,’ zeg ik enthousiast. ‘Als je mensen precies zou kunnen plaatsen waar ze willen…’ ‘En dan ben jij Cupido.’ ‘Je lacht me uit.’ ‘Niet waar.’ Hij schudt gedecideerd zijn hoofd. ‘Als theorie staat het me wel aan, maar hoe werkt het in de praktijk?’ Ik zucht. Iets aan Ed maakt dat ik mijn waakzaamheid laat varen. Misschien komt het doordat het me echt niets uitmaakt wat hij van me vindt. ‘Niet zo goed. Momenteel gaat het zelfs waardeloos.’ ‘Is het zo erg?’ ‘Nog erger.’ Ik neem nog een slok wijn, kijk op en zie Ed vragend naar me kijken. ‘Je hebt toch een compagnon?’ ‘Ja.’ ‘Dus… hoe besluit je met wie je in zee gaat?’ zegt hij luchtig. ‘Hoe is dat zo gekomen?’ ‘Natalie?’ Ik haal mijn schouders op. ‘Ze is mijn beste vriendin, ik ken haar al een eeuwigheid en ze is een getalenteerde topheadhunter. Ze heeft voor Price Bedford Associates gewerkt, weet je. Die zijn enorm.’ ‘Ik weet het.’ Hij lijkt even na te denken. ‘Gewoon uit belangstelling, wie heeft je verteld dat ze een getalenteerde topheadhunter was?’ Ik kijk hem aan. Wil hij me op het verkeerde been zetten? ‘Dat hoefde niemand me te vertellen. Het is gewoon zo. Ik bedoel…’ Ik zie zijn sceptische blik. ‘Wat is er?’ ‘Het gaat me niets aan, maar toen we elkaar voor het eerst…’ Hij aarzelt weer alsof hij naar een woord zoekt. ‘Ontmoetten.’ ‘Ja?’ Ik knik ongeduldig. 210
‘Ik heb navraag gedaan. Geen mens had ooit van je gehoord.’ ‘Super.’ Ik neem een teug champagne. ‘Zie je nou?’ ‘Maar ik ken iemand van Price Bedford en die heeft me het een en ander over Natalie verteld. Boeiend.’ Ik zie zijn gezicht en krijg een gevoel van naderend onheil. ‘O?’ zeg ik afwerend. ‘Ze hadden zeker de pest in toen ze wegging. Dus wat hij ook zei…’ Ed steekt zijn handen op. ‘Ik wil me er niet mee bemoeien. Het is jouw compagnon, jouw vriendin, jouw keuze.’ Oké. Nu heb ik een heel slecht voorgevoel. ‘Vertel.’ Ik zet mijn glas neer. Er is niets over van mijn bravoure. ‘Ed, alsjeblieft, vertel het me. Wat heb je gehoord?’ ‘Tja.’ Ed haalt zijn schouders op. ‘Het verhaal gaat dat ze een aantal belangrijke mensen op een lijst had gezet voor een zogenaamde topfunctie die niet bestond. Vervolgens probeerde ze die mensen een mindere baan aan te smeren onder het mom dat het die zogenaamde topfunctie was. Toen brak de hel los. De oudste vennoot van haar firma moest de boel sussen. Daarom is ze ontslagen.’ Ed aarzelt. ‘Maar dat wist je toch wel?’ Ik kijk hem sprakeloos aan. Natalie is ontslagen? Is ze ontslagen? Ze had me verteld dat ze bij Price Bedford was weggegaan omdat ze daar niet de waardering kreeg die ze verdiende en ze als zelfstandige veel meer kon verdienen. ‘Is ze hier vanavond?’ Ed kijkt om zich heen. ‘Krijg ik haar te zien?’ ‘Nee.’ Ik heb eindelijk mijn stem terug. ‘Ze… is er momenteel niet.’ Ik kan hem niet vertellen dat ze me heeft laten stikken en dat ik nu het bedrijf in mijn eentje draaiend moet houden. Ik kan niet toegeven dat het nog erger is dan hij al denkt. Terwijl ik het probeer te verwerken, word ik beurtelings knalrood en lijkbleek. Ze heeft me nooit verteld dat ze haar ontslag had gekregen. Nooit. Ik weet nog hoe ze voor het eerst over het idee van een eigen bedrijf begon, bij een glas champagne in een chique tent. Ze zei dat iedereen in de branche dolgraag met haar samen wilde werken, maar dat zij liever een compagnon wilde die ze echt kon vertrouwen. Een oude vriendin. Iemand met wie ze kon láchen. Ze liet het zo geweldig klinken en noemde zoveel grote namen dat ik me meteen gewonnen gaf. De volgende week diende ik mijn ontslag in en nam al mijn spaargeld op. Wat ben ik ook een goedgelovige idioot. Ik voel de tranen op het 211
randje van mijn wimpers beven en neem snel een slok champagne. ‘Lara?’ klinkt Sadies schrille stem in mijn oor. ‘Lara, kom gauw! Ik moet je spreken.’ Ik heb eigenlijk geen zin om met Sadie te praten, maar ik verdraag Eds medelevende gezicht ook niet meer. Ik denk dat hij vermoedt dat het een grote schok voor me is. ‘Ik ben zo terug!’ zeg ik veel te vrolijk en ik schuif mijn stoel achteruit. Terwijl ik door de volle zaal loop, probeer ik niet op Sadie te letten, die me achtervolgt en in mijn oor toetert. ‘Het spijt me heel erg,’ zegt ze. ‘Ik heb erover nagedacht en je hebt gelijk, ik was egoïstisch en onattent. Ik heb dus besloten je te helpen en het is me gelukt! Ik heb een kandidaat voor je gevonden! Een geweldige, perfecte kandidaat!’ Haar woorden onderbreken mijn pijnlijke, vicieuze gedachtegang. ‘Hè?’ Ik draai me om. ‘Wat zei je daar?’ ‘Je denkt misschien dat je werk me niet interesseert, maar dat is niet zo,’ geeft ze me te verstaan. ‘Je moet een trofee hebben en die heb ik voor je gevonden. Vind je me niet slim?’ ‘Waar heb je het over?’ ‘Ik heb alle gesprekken afgeluisterd!’ zegt ze trots. ‘Ik begon te denken dat het hopeloos was, maar toen hoorde ik een zekere Clare in een hoek met haar vriendin smiespelen. Ze is niet tevreden. Die machtsspelletjes, snap je wel?’ Sadie zet indrukwekkend grote ogen op. ‘Het gaat zo slecht in haar baan dat ze overweegt ontslag te nemen.’ ‘Ja. Maar waar wil je naartoe?’ ‘Ze is marketingmanager, natuurlijk!’ zegt Sadie triomfantelijk. ‘Het stond op haar naamplaatje. Ik wist dat je dat zocht, een marketingmanager. Ze heeft vorige maand nog een onderscheiding gekregen, hoor, maar haar nieuwe directeur heeft haar niet eens gefeliciteerd. Het is een hondse man,’ voegt ze er vertrouwelijk aan toe. ‘Daarom wil ze weg.’ Ik slik een paar keer om kalm te blijven. Een marketingmanager die een andere baan zoekt. Een onderscheiden marketingmanager die iets nieuws wil. O, god. Het zou hemels zijn. ‘Sadie, meen je dat echt?’ ‘Natuurlijk! Daar is ze!’ Sadie wijst naar de andere kant van de zaal. ‘Houdt ze van sport? Bewegen?’ ‘Gespierde kuiten,’ zegt Sadie triomfantelijk. ‘Ik zag het meteen.’ 212
Ik haast me naar een mededelingenbord en neem de gastenlijst door. Clare… Clare… ‘Clare Fortescue, de marketingmanager van Shepherd Homes?’ vraag ik opgewonden. ‘Die stond op mijn nieuwe longlist! Ik wilde haar spreken, maar ik kon haar niet bereiken!’ ‘Nou, ze is hier! Kom op, dan wijs ik haar aan!’ Ik loop met bonzend hart door de volle zaal, zoekend naar een gezicht dat bij een Clare zou kunnen horen. ‘Daar!’ Sadie wijst naar een vrouw met een bril in een koningsblauwe jurk. Ze heeft kort, donker haar en een moedervlek op haar neus en ze is aan de kleine kant. Als Sadie haar niet had aangewezen, had ik haar vermoedelijk over het hoofd gezien. Ik loop naar haar toe. ‘Hallo!’ Ik haal diep adem. ‘Clare Fortescue?’ ‘Ja?’ zegt ze kortaf. ‘Kan ik je even snel spreken?’ ‘Nou… goed dan.’ Clare laat zich een tikje verbaasd door me meenemen, weg van haar groepje. ‘Hallo,’ zeg ik met een nerveuze glimlach. ‘Ik heet Lara en ik ben wervings- en selectieadviseur. Ik wil al een tijdje contact met je opnemen. Je reputatie snelt je vooruit, weet je.’ ‘Echt waar?’ zegt ze achterdochtig. ‘Natuurlijk! Trouwens, ik moet je nog feliciteren met je onderscheiding!’ ‘O.’ Clare Fortescue bloost tot over haar oren. ‘Dank je wel.’ ‘Ik ben momenteel op zoek naar een marketingmanager,’ zeg ik discreet zacht, ‘en ik wilde je erover vertellen. Het is een bloeiend bedrijf in sportartikelen met enorme mogelijkheden en jij lijkt me geknipt voor de functie. Jij zou mijn eerste keus zijn.’ Ik zwijg even en voeg er dan luchtig aan toe: ‘Maar misschien ben je wel heel blij met je huidige baan…’ Het blijft stil. Ik kan niet zien wat er zich achter Clares brillenglazen afspeelt. Mijn lichaam is zo gespannen dat ik niet eens meer kan ademen. ‘Nou, toevallig overweeg ik een nieuwe stap,’ zegt ze uiteindelijk zo zacht dat ik haar nauwelijks kan verstaan. ‘Ik zou geïnteresseerd kunnen zijn, maar dan moet alles wel kloppen.’ Haar ogen schieten vuur. ‘Ik doe geen water bij de wijn. Ik heb mijn principes.’ Op de een of andere manier bedwing ik een juichkreet. Ze is geïnteresseerd én keihard! 213
‘Super!’ Ik glimlach. ‘Zou ik je morgen kunnen opbellen? Of heb je nu even?’ Ik probeer niet al te wanhopig over te komen. ‘Kunnen we even praten? Snel?’ Alsjeblieft… alsjeblieft… alsjeblieft, alsjeblieft, alsjeblieft…. Tien minuten later loop ik duizelig van blijdschap terug naar mijn tafel. Ze stuurt me morgen haar cv. Ze heeft als rechtsbuiten gehockeyd! Ze is perfect voor de baan! Sadie lijkt nog opgewondener dan ik. ‘Ik wist het!’ zegt ze telkens. ‘Ik wist dat ze geschikt was!’ ‘Je bent een toppertje,’ zeg ik blij. ‘We zijn een team. Geef me een high five!’ ‘Een high wat?’ vraagt Sadie niet-begrijpend. ‘Een high five! Weet je niet wat dat is? Steek je hand op…’ Oké. Een geest een high five geven is een dom plan. Die vrouw in het rood dacht dat ik haar wilde slaan. Ik loop snel door. Bij de tafel aangekomen lach ik stralend naar Ed. ‘Daar ben ik weer!’ ‘Inderdaad.’ Hij kijkt me vragend aan. ‘Hoe is het?’ ‘Fantastisch, nu je het vraagt.’ ‘Fantastisch!’ herhaalt Sadie, en ze springt op zijn schoot. Ik reik naar mijn champagneglas. Opeens heb ik wel zin in een feestje.
214
16
Het wordt nog een van de leukste avonden van mijn leven. Het eten is heerlijk. Eds toespraak gaat erin als koek. Na afloop blijven er maar mensen naar hem toe komen om hem te feliciteren, en hij stelt me aan iedereen voor. Ik heb al mijn kaartjes uitgedeeld en twee afspraken voor volgende week gemaakt en de vriendin van Clare Fortescue is me net discreet komen vragen of ik ook iets voor haar zou kunnen doen. Ik ben door het dolle heen. Ik heb eindelijk het gevoel dat ik aan de weg timmer! De enige kleine ergernis is Sadie, die genoeg heeft van alle zakelijke gesprekken en weer over dansen zeurt. Ze is op verkenning uitgeweest en volgens haar zit er verderop in de straat een kleine nachtclub die ideaal is en waar we nu onmíddellijk naartoe moeten. ‘Nee!’ zeg ik binnensmonds als ze er voor de zoveelste keer over begint. ‘Stil! De goochelaar doet weer een truc!’’ Terwijl we aan de koffie zitten, doet een goochelaar de ronde langs de tafels. Hij heeft net een fles wijn door de tafel geduwd, wat echt verbluffend was. Nu vraagt hij Ed een kaart te trekken en de afbeelding in gedachten te nemen, dan zal hij raden waar Ed aan denkt. ‘Oké,’ zegt Ed, en hij kiest een kaart. Ik kijk over zijn schouder en zie een kronkellijn. Hij moest kiezen tussen de kronkel, een vierkant, een driehoek, een cirkel en een bloem. ‘Concentreer u op de afbeelding, niets anders.’ De goochelaar, die een met glitter bezet jasje draagt, eyeliner opheeft en zonnebankbruin is, kijkt Ed strak aan. ‘Laat de Grote Firenzo zijn krachten aanwenden om uw gedachten te lezen.’ De goochelaar heet de Grote Firenzo. Dat heeft hij al een keer of vijfennegentig gezegd, en op al zijn rekwisieten staat ook nog eens in rode krulletters De Grote Firenzo. Er daalt een eerbiedige stilte neer. De Grote Firenzo brengt beide handen naar zijn hoofd alsof hij in trance is. 215
‘Ik heb contact met uw geest,’ zegt hij zacht en mysterieus. ‘De boodschap komt door. De kaart die u hebt gekozen is… deze!’ Hij haalt zwierig een kaart tevoorschijn die identiek is aan die van Ed. ‘Correct,’ zegt Ed met een knikje, en hij laat zijn kaart aan de rest van het gezelschap zien. ‘Ongelooflijk!’ hijgt een blondine tegenover hem. ‘Best indrukwekkend.’ Ed draait zijn kaart om en kijkt ernaar. ‘Hij kan met geen mogelijkheid hebben gezien wat ik pakte.’ ‘Het is de macht van de geest,’ declameert de goochelaar, die snel de kaart van Ed overneemt. ‘Het is de macht van… de Grote Firenzo!’ ‘Nu ik!’ smeekt de blondine. ‘Lees mijn gedachten!’ ‘Zoals u wilt.’ De Grote Firenzo kijkt haar aan. ‘Maar pas op. Wanneer u uw geest voor me openstelt, kan ik al uw geheimen lezen, ook die diepste en duisterste.’ Zijn ogen flitsen en de vrouw giechelt. Ze valt op de Grote Firenzo, het straalt ervan af. Waarschijnlijk seint ze hem nu haar diepste, duisterste geheimen. ‘Ik heb gemerkt dat de geest van dames vaak makkelijker te… penetreren is.’ De Grote Firenzo trekt suggestief een wenkbrauw op. ‘Vrouwen zijn zwakker, zachter… maar verrukkelijker vanbinnen.’ Hij grijnst al zijn tanden bloot naar de blondine, die gegeneerd lacht. Jakkes, wat walgelijk. Ik werp een blik op Ed, die vol weerzin toekijkt. We zien allemaal hoe de blondine een kaart pakt, er even naar kijkt en gedecideerd zegt: ‘Ik heb gekozen!’ ‘Het is de driehoek,’ zegt Sadie, die belangstellend achter de vrouw zweeft en haar kaart bekijkt. ‘Ik had verwacht dat ze de bloem zou kiezen.’ ‘Ontspan u.’ De Grote Firenzo kijkt de blonde vrouw indringend aan. ‘Jaren studie in het oosten hebben me afgestemd op de gedachtegolven van de menselijke geest. Alleen de Grote Firenzo kan zo diep in de hersenen doordringen. Verzet u niet, lieftallige dame. Laat Firenzo uw gedachten peilen. Ik beloof…’ – hij lacht zijn tanden weer bloot – ‘… dat ik voorzichtig zal zijn.’ Gatver. Hij denkt dat hij een veroveraar is, maar hij is een viezerik. En nog seksistisch ook. ‘Alleen de Grote Firenzo beschikt over die krachten,’ zegt hij theatraal terwijl hij ons een voor een aankijkt. ‘Alleen de Grote Firenzo kan zo’n wonder verrichten. Alleen de Grote Firenzo kan…’ 216
‘Toevallig kan ik het ook,’ zeg ik vrolijk. Ik zal hem eens laten zien wie er zwak van geest is. ‘Pardon?’ De Grote Firenzo kijkt me afkeurend aan. ‘Ik kan ook gedachten lezen. Ik weet welke kaart ze heeft gekozen.’ ‘Jongedame, toe.’ De Grote Firenzo glimlacht woest naar me. ‘Onderbreek het werk van de Grote Firenzo niet.’ ‘Ik zeg het maar.’ Ik haal mijn schouders op. ‘Ik weet het antwoord.’ ‘Nee, dat weet je niet,’ zegt de blondine vrij agressief. ‘Stel je niet aan. Je bederft het voor iedereen.’ Ze wendt zich tot Ed. ‘Heeft ze te veel gedronken?’ Wat een lef. ‘Ik weet het echt!’ zeg ik verontwaardigd. ‘Ik wil het wel tekenen, hoor. Heeft er iemand een pen voor me?’ Een man biedt me een balpen aan en ik pak een servet. ‘Lara,’ zegt Ed zacht, ‘wat doe je nou?’ ‘Toveren,’ zeg ik zelfverzekerd. Ik heb de driehoek af en laat de blondine het servet zien. ‘Heb ik gelijk?’ Haar mond valt open. Ze kijkt ongelovig van mij naar het servet. ‘Het klopt.’ Ze draait haar kaart om en er klinkt een collectieve zucht aan tafel. ‘Hoe heb je dat gedaan?’ ‘Ik heb toch gezegd dat ik kan toveren? Mij zijn ook mysterieuze krachten toegekend in het oosten. Ik word “de Grote Lara” genoemd.’ Ik vang Sadies blik en ze gniffelt. ‘Bent u lid van de Magic Circle?’ vraagt de Grote Firenzo, die witheet van woede is. ‘Want in ons protocol staat…’ ‘Ik hoor bij geen enkele cirkel,’ zeg ik minzaam, ‘maar ik heb een vrij sterke geest, zult u merken. Voor een vrouw.’ De Grote Firenzo raapt ontstemd zijn spullen bij elkaar. Ik kijk naar Ed, die zijn zwarte wenkbrauwen optrekt. ‘Heel indrukwekkend. Hoe doe je dat?’ ‘Toverkracht.’ Ik haal onschuldig mijn schouders op. ‘Dat had ik toch gezegd?’ ‘De Grote Lara, hm?’ ‘Ja. Zo noemen mijn volgelingen me, maar jij mag het wel afkorten tot Grootje.’ ‘Grootje.’ Zijn mondhoeken trekken en opeens zie ik aan een kant een glimlach verschijnen. Een echte, gemeende glimlach. 217
‘O, mijn god!’ Ik wijs triomfantelijk naar hem. ‘Je glimlacht! De Amerikaanse Frons heeft geglimlacht!’ Oeps. Misschien heb ik echt te veel gedronken. Ik wilde hem niet hardop de Amerikaanse Frons noemen. Ed kijkt even verbaasd op, maar schokschoudert dan en kijkt me weer met een stalen gezicht aan. ‘Het moet een vergissing zijn. Ik zal er iemand op aanspreken. Het zal niet meer gebeuren.’ ‘Gelukkig maar, want je zou je gezicht nog kunnen verrekken met dat geglimlach.’ Ed geeft geen antwoord en ik vraag me af of ik niet te ver ben gegaan. Hij lijkt eigenlijk wel een lieverd. Ik wil hem niet kwetsen. Opeens hoor ik een verwaand uitziende vent in een witte smoking tegen zijn vriend zeggen: ‘Het is gewoon een kwestie van kansrekening, meer niet. We zouden allemaal kunnen berekenen hoe groot de kans is dat iemand de driehoek kiest, met een beetje oefenen…’ ‘Nee, dat kun je niet!’ onderbreek ik hem verontwaardigd. ‘Oké, ik doe nog een truc. Noteer maar iets. Kies maar. Een vorm, een naam of een getal. Ik lees je gedachten en zeg wat het is.’ ‘Goed.’ De man glimlacht vanonder zijn wenkbrauwen naar de anderen aan tafel alsof hij wil zeggen: ‘Zij haar zin’, en pakt een pen uit zijn zak. ‘Ik pak mijn servet wel.’ Hij legt zijn servet op zijn schoot, zodat niemand het kan zien. Ik glimlach betekenisvol naar Sadie, die meteen achter zijn rug zweeft en naar voren leunt om te kijken. ‘Hij schrijft… “Mistgedempte gouden schittering van de herfst”.’ Ze trekt een gezicht. ‘Verschrikkelijk handschrift.’ ‘Goed.’ De verwaande man kijkt op. ‘Zeg maar wat voor vorm ik heb getekend.’ O, wat listig. Ik glimlach poeslief naar hem en steek mijn handen naar hem op, net als de Grote Firenzo. ‘De Grote Lara gaat nu je gedachten lezen. Een vorm, zei ‘je. Hm… Wat voor vorm zou het kunnen zijn? Een cirkel… een vierkant… Ik krijg een vierkant door…’ De verwaande man glimlacht zelfingenomen naar zijn buurman. O, wat vindt hij zichzelf slim. ‘Open uw geest, meneer!’ Ik schud verwijtend mijn hoofd naar hem. 218
‘Weg met die gedachte dat u beter bent dan alle anderen aan tafel. Die blokkeert me!’ De man loopt rood aan. ‘Nou ja…’ begint hij. ‘Ik heb het,’ snij ik hem gedecideerd de pas af. ‘Ik heb uw gedachten gelezen en het is geen vorm. Niemand kan de Grote Lara om de tuin leiden. Op uw servet staat…’ Ik zwijg even. Jammer dat ik geen tromgeroffel krijg. ‘Er staat… “Mistgedempte gouden schittering van de herfst”. Laat uw servet aan de anderen zien, alstublieft.’ Ha! De verwaande man zit erbij alsof hij een vis heeft ingeslikt. Hij tilt langzaam zijn servet op. Er gaat een zucht op en dan krijg ik een applausje. ‘God zal me kraken,’ zegt zijn buurman botweg. ‘Hoe doe je dat?’ Hij kijkt naar de anderen. ‘Dat had ze met geen mogelijkheid kunnen weten.’ ‘Het is een truc,’ zegt de verwaande man, maar hij klinkt minder overtuigd. ‘Nog een keer. Nu iemand anders!’ Een man tegenover me wenkt naar de tafel naast de onze. ‘Hé, Neil dit moet je zien. Hoe heet je ook alweer?’ ‘Lara,’ zeg ik trots. ‘Lara Lington.’ ‘Waar ben jij opgeleid?’ De Grote Firenzo staat naast me en fluistert zwaar ademend in mijn oor: ‘Van wie heb je dat geleerd?’ ‘Van niemand,’ zeg ik. ‘Ik had toch gezegd dat ik speciale krachten heb? Vróúwelijke krachten,’ kan ik niet nalaten eraan toe te voegen. ‘Dus ze zijn extra krachtig.’ ‘Ook goed,’ snauwt hij. ‘Laat maar. Ik zal het met de bond opnemen.’ ‘Lara, laten we gaan.’ Sadie is aan mijn andere kant opgedoken en streelt Eds borst. ‘Ik wil dansen. Kom op!’ ‘Nog een paar trucjes,’ prevel ik terwijl de toeschouwers zich rond onze tafel verzamelen. ‘Moet je al die mensen zien! Ik kan ze aanspreken, mijn kaartjes uitdelen, contacten leggen…’ ‘Jouw contacten interesseren me niet!’ Ze trekt een pruilmond. ‘Ik wil mijn booty schudden!’ ‘Nog een paar,’ zeg ik vanachter de camouflage van mijn wijnglas. ‘Dan gaan we. Beloofd.’ Maar er is zoveel vraag naar me dat er opeens bijna een uur voorbijgevlogen is. Iedereen wil zijn gedachten laten lezen. Iedereen in de 219
zaal weet wie ik ben! De Grote Firenzo heeft zijn biezen gepakt. Ik voel me een beetje schuldig, maar dan had hij maar niet zo onhebbelijk moeten doen, toch? Er zijn tafels aan de kant geschoven en stoelen naar voren gesleept waarop zich een heel publiek heeft verzameld. Ik heb mijn act inmiddels verfijnd: ik ga naar een zijkamertje en de proefpersoon schrijft iets op en laat het aan het hele publiek zien. Dan kom ik terug en zeg wat hij heeft opgeschreven. Ik heb al namen, data, Bijbelverzen en een tekening van Homer Simpson geraden (die heeft Sadie me beschreven. Gelukkig vatte ik het). ‘En nu…’ – ik kijk mijn publiek indrukwekkend aan – ‘zal de Grote Lara een nog verbluffender staaltje vertonen. Ik ga… de gedachten van vijf mensen tegelijk lezen!’ Ik hoor bevredigende zuchten en hier en daar wordt geapplaudisseerd. ‘Ik!’ Een meisje rept zich naar me toe. ‘Ik!’ ‘En ik!’ Een ander meisje klautert over de stoelen. ‘Ga zitten,’ zeg ik met een zwierig gebaar. ‘De Grote Lara gaat zich terugtrekken en bij terugkeer jullie gedachten lezen!’ Ik krijg een applaus en een paar aanmoedigingskreten en lach bescheiden stralend in het rond. Ik trek me terug in het zijkamertje en neem een slok water. Mijn gezicht gloeit en ik ben helemaal opgewonden. Dit is fantastisch! We zouden het hele dagen moeten gaan doen! ‘Goed,’ zeg ik zodra de deur dicht is. ‘We doen het op volgorde, het moet een koud kunstje zijn…’ Ik zwijg verbaasd. Sadie heeft zich vlak voor me geposteerd. ‘Wanneer gaan we nou?’ vraagt ze dwingend. ‘Ik wil dansen. Het is míjn afspraakje.’ ‘Weet ik,’ zeg ik terwijl ik snel lipgloss opbreng. ‘We gaan zo.’ ‘Wanneer dan?’ ‘Kom op, Sadie, dit is stukken leuker. Iedereen vermaakt zich kostelijk. Je kunt altijd nog dansen!’ ‘Ik kan niet altijd nog dansen!’ Haar stem wordt schel van woede. ‘Wie is er nu egoïstisch? Ik wil wég! Nú!’ ‘We gaan zo! Ik beloof het. Nog één trucje…’ ‘Nee! Ik heb geen zin meer om je te helpen. Je staat er alleen voor.’ ‘Sa…’ Ik zie haar voor mijn ogen verdwijnen. ‘Sadie, geen grapjes.’ 220
Ik draai me bliksemsnel om, maar ze zegt niet en is nergens meer te bekennen. ‘Oké, heel grappig. Kom terug.’ Super. Ze heeft de pest in. ‘Sadie,’ zeg ik iets nederiger, ‘het spijt me. Ik begrijp dat je je ergert. Kom alsjeblieft terug, dan praten we het uit.’ Geen reactie. Het zijkamertje is leeg. Ik kijk om me heen, steeds panischer. Ze kan niet weg zijn. Ik bedoel, ze kan me niet zomaar in de steek laten. Ik schrik op van een klop op de deur. Ed komt binnen. Ed is mijn officieuze assistent geworden. Hij houdt bij wie er aan de beurt is en deelt pennen en papier uit. ‘Vijf mensen tegelijk, hm?’ zegt hij. ‘O.’ Ik plak snel een glimlach op mijn gezicht. ‘Eh. ja! Waarom niet?’ ‘Er staat een hele menigte op je te wachten. De mensen uit het café zijn ook allemaal gekomen. Er zijn alleen nog staanplaatsen.’ Hij gebaart naar de deur. ‘Ben je er klaar voor?’ ‘Nee!’ Ik deins in een reflex achteruit. ‘Ik bedoel, ik heb nog wat tijd nodig. Ik moet een helder hoofd hebben. Even een adempauze.’ ‘Het verbaast me niets. Het moet veel concentratie vergen.’ Ed leunt tegen de deurpost en neemt me even op. ‘Ik heb zo ingespannen mogelijk naar je gekeken, maar ik snap het nog steeds niet. Hoe je het ook doet… het is ontzagwekkend.’ ‘O. Eh… dank je.’ ‘Tot straks.’ De deur sluit zich achter Ed en ik draai me om. ‘Sadie,’ roep ik wanhopig. ‘Sadie! Sádie!’ Oké. Ik zit in de nesten. De deur gaat open en ik slaak een gilletje van schrik. Ed steekt zijn hoofd om de deur, een tikje verbaasd. ‘Dat was ik vergeten te vragen, wil je nog wat drinken?’ ‘Nee.’ Ik glimlach zwakjes. ‘Dank je.’ ‘Alles goed?’ ‘Ja! Natuurlijk. Ik moet alleen… mijn krachten bundelen. In de zone komen.’ ‘Natuurlijk.’ Hij knikt begrijpend. ‘Ik laat je met rust.’ De deur gaat weer dicht. Shit. Wat moet ik beginnen? Nog even, dan eisen ze dat ik terug221
kom. Ze verwachten dat ik gedachten ga lezen. Ze verwachten toverkunsten. Ik stik bijna van angst. Er zit maar één ding op: ik moet vluchten. Ik kijk wanhopig om me heen in het kamertje, dat duidelijk wordt gebruikt om overtollige meubelen op te slaan. Geen raam. Achterin zit wel een branddeur, maar die wordt geblokkeerd door een drie meter hoge stapel goudkleurige stoelen. Ik probeer de stapel opzij te duwen, maar hij is te zwaar. Ook goed, dan klim ik er wel overheen. Ik zet vastberaden een voet op de onderste stoel en hijs me op. De volgende. Het goudkleurige lakwerk is een beetje glibberig, maar het lukt wel. Het is net een ladder. Een wankele, gammele ladder. Het enige probleem is dat hoe hoger ik kom, hoe meer de stoelen heen en weer gaan zwaaien. Tegen de tijd dat ik op tweeënhalve meter ben, helt de toren vervaarlijk. Het is net de Scheve Toren van de Gouden Stoelen, met mij in doodsangst vlak bij de top. Als ik nog één enorme stap neem, ben ik over de top en kan ik snel aan de andere kant naar beneden klauteren, maar telkens als ik mijn voet beweeg, begint de stapel zo te wankelen dat ik hem angstig terugtrek. Ik probeer een zijdelingse beweging, maar dan helt de stapel nog sterker over. Ik omklem wanhopig nog een stoel en probeer niet naar beneden te kijken. Het voelt alsof we op omvallen staan, en de vloer lijkt heel ver weg. Ik haal diep adem. Ik kan hier niet eeuwig doodstil blijven zitten. Er zit niets anders op. Ik moet dapper zijn en de top ronden. Ik zet een enorme stap en plant mijn voet op de derde stoel van boven, maar als ik vervolgens mijn gewicht verplaats, leunt de stapel zo ver achterover dat ik onwillekeurig een kreet slaak. ‘Lara!’ De deur vliegt open en daar staat Ed. ‘Wat is dit in vredesnaam?’ ‘Help!’ De hele toren stort in. Ik wíst dat ik geen vin moest verroeren… ‘Jezus christus!’ Terwijl ik naar beneden tuimel, rent Ed naar me toe. Hij vangt me niet echt in zijn armen, maar breekt mijn val met zijn hoofd. ‘Au!’ ‘Oef.’ Ik plof op de vloer. Ed pakt mijn hand, helpt me overeind en wrijft met een van pijn vertrokken gezicht over zijn borst. Ik geloof dat ik hem op weg naar beneden per ongeluk een trap heb gegeven. ‘Sorry.’ 222
‘Wat doe je?’ Hij kijkt me ongelovig aan. ‘Is er iets?’ Ik kijk doodsbenauwd naar de deur. Hij volgt mijn blik en doet hem dicht. ‘Wat is er?’ vraagt hij iets vriendelijker. ‘Ik kan niet toveren,’ mompel ik met neergeslagen ogen. ‘Pardon?’ ‘Ik kan niet toveren!’ Ik kijk radeloos op. Ed kijkt me onzeker aan. ‘Maar… je deed het toch?’ ‘Ik weet het, maar het is op.’ Ed neemt me een paar seconden zwijgend op. Als zijn ogen de mijne vinden, lichten ze even op. Hij kijkt me aan met een dodelijk ernst, alsof er een gigantische multinational op instorten staat en hij een meesterlijk plan bedenkt om hem te redden. Tegelijkertijd lijkt het ook of hij zijn lachen moet inhouden. ‘Dus je mysterieuze telepathische krachten uit het oosten hebben je verlaten,’ zegt hij ten slotte. ‘Ja,’ zeg ik kleintjes. ‘Heb je enig idee waarom?’ ‘Nee.’ Ik schuifel met mijn teen. Ik wil hem niet aankijken. ‘Nou, ga dan naar binnen om het tegen de mensen te zeggen.’ ‘Dat kan niet!’ jammer ik ontzet. ‘Dan denken ze allemaal dat ik geschift ben. Ik was de Grote Lara. Ik kan niet zomaar zeggen: “Sorry, maar het lukt niet meer.”’ ‘Natuurlijk wel.’ ‘Nee.’ Ik schud resoluut mijn hoofd. ‘Echt niet. Ik moet weg. Ik moet vluchten.’ Ik draai me weer om naar de nooduitgang, maar Ed pakt me bij de arm. ‘Niks vluchten,’ zegt hij resoluut. ‘Niet weglopen. Draai de situatie om. Je kunt het. Kom op.’ ‘Hoe dan?’ zeg ik wanhopig. ‘Speel met je publiek. Maak er vermaak van. Dan kun je maar geen gedachten lezen, je kunt de mensen aan het lachen maken. En dan gaan we meteen weg en iedereen denkt dat je nog steeds de Grote Lara bent.’ Hij kijkt me indringend aan. ‘Als je nu vlucht, ben je de Grote Oen.’ Hij heeft gelijk. Ik wil niet dat hij gelijk heeft, maar zo is het. ‘Goed,’ zeg ik uiteindelijk. ‘Dat doe ik.’ ‘Heb je nog meer tijd nodig?’ 223
‘Nee. Ik heb genoeg tijd gehad. Ik wil het gewoon achter de rug hebben. En dan gaan we?’ ‘Dan gaan we. Afgesproken.’ Er breekt weer een lachje door. ‘Succes.’ ‘Dank je.’ Je hebt al twee keer geglimlacht, wil ik eraan toevoegen, maar ik doe het niet. Ed beent de zaal in en ik loop achter hem aan. Op de een of andere manier slaag ik erin met opgeheven hoofd te lopen. Het geroezemoes sterft weg zodra ik me vertoon, en er gaat een donderend applaus op. Ik hoor gefluit van achter uit de zaal en iemand filmt me zelfs met zijn mobieltje. Ik ben zo lang weggebleven dat ze natuurlijk denken dat ik naar een verbluffende finale toe heb gewerkt. De vijf slachtoffers zitten met papier en pen op hun stoelen. Ik glimlach naar ze en richt me tot het publiek. ‘Dames en heren, vergeef me mijn afwezigheid. Ik heb vanavond mijn geest geopend voor een aantal gedachtegolven en eerlijk gezegd… ben ik geschokt door wat ik heb ontdekt. Geschokt! Jij.’ Ik draai me bliksemsnel om naar het eerste meisje, dat haar vel papier tegen haar borst klemt. ‘Ik weet uiteraard wel wat jij heb getekend…’ – ik maak een wuivend gebaar, alsof het er totaal niet toe doet wat ze heeft getekend – ‘… maar wat ik veel boeiender vind, is dat er een man bij je op kantoor werkt die jij om op te vreten vindt. Ontken het maar niet!’ Het meisje bloost en haar antwoord wordt overstemd door bulderend gelach. ‘Blakey!’ roept iemand, en er wordt weer gelachen. ‘En u, meneer!’ Ik kijk naar een vent met stekeltjeshaar. ‘Ze zeggen dat de meeste mannen elke dertig seconden aan seks denken, maar bij u ligt de frequentie veel hoger!’ De zaal barst in lachen uit en ik richt me snel tot de volgende. ‘Terwijl u, meneer, elke dertig seconden aan géld denkt.’ De man schiet in de lach. ‘Ze kan verdomme echt gedachten lezen!’ roept hij uit. ‘Uw gedachten waren helaas te doordrenkt van alcohol om zich nog door mij te laten lezen.’ Ik glimlach vriendelijk naar de gezette man op de vierde stoel. ‘En wat jou betreft…’ Ik blijf staan bij het meisje op de vijfde stoel. ‘Ik raad je aan nooit, maar dan ook nooit aan je moeder te vertellen wat je daarnet dacht.’ Ik trek plagerig mijn wenkbrauwen op, maar ze doet niet mee. 224
‘Hè?’ Ze fronst haar wenkbrauwen. ‘Waar heb je het over?’ Shit. ‘Je weet wel.’ Ik dwing mezelf mijn glimlach vast te houden. ‘Jíj weet het wel…’ ‘Nee.’ Ze schudt koppig haar hoofd. ‘Ik heb geen idee waar je het over hebt.’ Het geklets in het publiek is verstomd. Mensen kijken ons belangstellend aan. ‘Moet ik het voor je uittekenen?’ Mijn glimlach begint geforceerd te worden. ‘Die… gedachten? Die gedachten die je net had…’ Ik ben bijna aan het eind van mijn Latijn. ‘Daarnet…’ Opeens zie ik afgrijzen op haar gezicht. ‘O, god, dát. Je hebt gelijk.’ Op de een of andere manier hou ik een zucht van verlichting binnen. ‘De Grote Lara heeft altijd gelijk.’ Ik maak een ingewikkelde buiging. ‘Vaarwel en tot ziens, allemaal.’ Ik haast me door de applaudisserende menigte naar Ed. ‘Ik heb je tas al,’ zegt hij zacht. ‘Nog één buiging, dan zijn we hier weg.’ Ik durf pas adem te halen als we veilig buiten staan. De lucht is helder en er staat een zoele bries. De portier van het hotel wordt omringd door groepjes mensen die een taxi willen, maar ik wil niet het risico lopen dat iemand van het diner me aanspreekt, dus loop ik snel weg. ‘Goed gedaan, Grootje,’ zegt Ed als hij me heeft ingehaald. ‘Dank je.’ ‘Jammer van die magische krachten.’ Hij kijkt me onderzoekend aan, maar ik doe alsof ik niets in de gaten heb. ‘Tja, och…’ Ik haal achteloos mijn schouders op. ‘Ze komen en gaan, dat is het mysterie van het oosten. Goed, als we die kant op gaan…’ – ik tuur naar een straatbordje – ‘… moeten we een taxi kunnen vinden.’ ‘Ik lever me aan je uit,’ zegt Ed. ‘Ik ben hier niet bekend.’ Het begint me echt te ergeren dat hij Londen niet wil kennen. ‘Ben je wel érgens bekend?’ ‘Ik ken de weg naar mijn werk.’ Ed schokschoudert. ‘Ik ken het park tegenover mijn appartementencomplex. Ik ken de weg naar Whole Foods.’ Oké, ik heb het met hem gehad. Hoe durft hij naar deze stad te komen en er geen greintje belangstelling voor te hebben? 225
‘Vind je dat niet heel beperkt en arrogant?’ Ik blijf stokstijf staan. ‘Vind je niet dat als je in een stad komt wonen, je het respect moet hebben die te leren kennen? Londen is een van de meest fascinerende, historische, fantastische steden van de wereld! Whole Foods, godbetert! Dat is een Amerikaanse keten. Had je Waitrose niet kunnen proberen?’ zeg ik met stemverheffing. ‘Ik bedoel, waarom ben je hier gaan werken als de stad je niet boeit? Wat was je van plan hier te gaan doen?’ ‘Ik was van plan de stad te gaan verkennen met mijn verloofde,’ zegt Ed bedaard. Zijn antwoord neemt me de wind een beetje uit de zeilen. Verloofde? Wat voor verloofde? ‘Tot ze de verloving verbrak, een week voordat we hierheen zouden gaan,’ vervolgt Ed op een toon alsof hij het over het weer heeft. ‘Ze vroeg haar bedrijf haar overplaatsing naar Londen aan iemand anders te geven. Je begrijpt dat ik in tweestrijd stond. Naar Engeland gaan, mijn kop erbij houden en er het beste van maken of in Boston blijven in de wetenschap dat ik haar daar vrijwel dagelijks zou zien? Ze werkte namelijk in hetzelfde gebouw als ik?’ Hij zwijgt even en voegt er dan aan toe: ‘Net als haar minnaar.’ ‘O.’ Ik kijk hem beteuterd aan. ‘Het spijt me. Dat wist ik niet.’ ‘Geen punt.’ Zijn gezicht staat zo onaangedaan dat het bijna lijkt alsof het hem niets doet, maar ik begin die koele-kikkerstijl van hem te doorzien. Natuurlijk doet het hem wel iets. Opeens is zijn frons verklaarbaar. En dat ondoorgrondelijke gezicht. En die vermoeide stem van hem in het restaurant. God, wat een loeder moet die verloofde zijn. Ik zie haar zo voor me. Grote witte Amerikaanse tanden, dansend haar en moordhakken. Ik wil wedden dat hij haar een gigantische ring heeft gegeven. Ik wil wedden dat ze hem heeft gehouden. ‘Dat moet verschrikkelijk zijn geweest,’ zeg ik zwakjes als we weer lopen. ‘Ik had de gidsen.’ Hij kijkt strak voor zich. ‘Ik had de routebeschrijvingen. Ik had een miljoen uitjes gepland. Stratford-upon-Avon… Schotland… Oxford… Maar dat zou ik allemaal met Corinne gaan doen. De lol was er een beetje af.’ Ik zie een stapel gidsen voor me, allemaal voorzien van aantekeningen over hun opwindende plannen. En vervolgens weggestopt. Ik 226
leef zo met hem mee dat ik geloof dat ik nu beter mijn mond kan houden om het hem niet nog moeilijke te maken, maar iets in mij is sterker en maakt dat ik doorga. ‘Dus je gaat elke dag gewoon naar je werk en weer terug,’ zeg ik. ‘Je kijkt niet op of om. Je gaat naar Whole Foods en naar het park en weer terug en dat is het.’ ‘Het bevalt me.’ ‘Hoe lang ben je hier ook alweer?’ ‘Vijf maanden.’ ‘Vijf maanden?’ herhaal ik ontsteld. ‘Nee. Dat is geen leven. Je kunt niet met oogkleppen op door het leven gaan. Je moet je ogen openen en om je heen kijken. Je moet door.’ ‘Ik moet door,’ herhaalt hij quasi verbijsterd. ‘Wauw. Goh. Dat heeft nog niemand tegen me gezegd.’ Oké, ik ben kennelijk niet de enige die hem bemoedigend heeft toegesproken. Nou, jammer dan. ‘Over twee maanden ben ik weg,’ voegt hij er afgemeten aan toe. ‘Het maakt niet echt iets uit of ik Londen leer kennen of niet.’ ‘Dus je bent aan het watertrappelen, je dobbert maar wat tot je je weer beter voelt? Nou, dat komt er niet van! Tenzij je er zelf iets aan doet!’ Al mijn frustratie stroomt eruit. ‘Kijk toch naar jezelf, met je memo’s voor anderen, je mailtjes aan je moeder, je lost alle problemen voor iedereen op om maar niet aan je eigen problemen te hoeven denken!’ Eds hoofd schiet omhoog. ‘Sorry, ik hoorde je aan de telefoon in Prêt à Manger,’ voeg ik er schaapachtig aan toe. ‘Als je ergens woont, maakt niet uit hoe lang, moet je een wisselwerking met je omgeving aangaan. Anders leef je niet echt. Dan functioneer je alleen maar. Je hebt vast niet eens fatsoenlijk uitgepakt, heb ik gelijk?’ ‘Toevállig…’ Hij zwijgt een paar stappen. ‘Mijn huishoudster heeft voor me uitgepakt.’ ‘Zie je nou?’ Ik haal mijn schouders op en we lopen nog een stukje in stilte, met bijna even grote stappen. ‘Mensen gaan uit elkaar,’ zeg ik uiteindelijk. ‘Zo gaat dat gewoon. En je kunt niet blijven stilstaan bij hoe het had kunnen zijn. Je moet kijken naar wat er is.’ Terwijl ik het zeg, krijg ik een bizar gevoel van déjà vu. Ik geloof dat pap een keer zoiets tegen me heeft gezegd over Josh. Hij zou zelfs exact dezelfde bewoordingen kunnen hebben gekozen. Maar dat was anders. Ik bedoel, dat is vanzelfsprekend een heel 227
ander scenario. Josh en ik hadden toch geen plannen om samen op reis te gaan? Of naar een andere stad te verhuizen? En nu zijn we weer bij elkaar. Totaal anders. ‘Het leven is een roltrap,’ voeg ik er wijsgerig aan toe. Toen pap dat tegen mij zei, ergerde ik me kapot omdat hij het gewoon niet begreep, maar wanneer ík advies geef, is het op de een of andere manier anders. ‘Een roltrap,’ herhaalt Ed. ‘Ik dacht dat het een pijpkaneel was.’ ‘Nee, een roltrap, zeker weten. Je blijft bewegen, hoe dan ook.’ Ik doe met mijn hand een roltrap na. ‘En je kunt net zo goed van het uitzicht genieten en al je kansen grijpen zolang je erop staat. Anders is het te laat. Dat zei mijn vader tegen me toen het uit was met… die vent.’ Ed loopt een paar passen. ‘En heb je zijn raad opgevolgd?’ ‘Eh… nou…’ Ik strijk het haar uit mijn gezicht om hem niet aan te hoeven kijken. ‘Min of meer.’ Ed houdt zijn pas in en kijkt me ernstig aan. ‘Ben jij doorgegaan? Vond je het makkelijk? Want mij valt het om de donder niet mee.’ Ik schraap mijn keel om tijd te winnen. Het gaat er toch niet om wat ik heb gedaan? ‘Weet je, je kunt “doorgaan” op heel veel manieren invullen.’ Ik probeer mijn wijsgerige toon vast te houden. ‘Er zijn allerlei variaties. Iedereen moet het op zijn eigen manier doen.’ Ik weet eigenlijk niet of ik dit gesprek wel wil voeren. Misschien is dit het moment om een taxi aan te houden. ‘Taxi!’ Ik zwaai naar een passerende taxi, maar hij zoeft voorbij, ook al is het bord op het dak verlicht. Ik háát het als ze dat doen. ‘Laat mij maar.’ Ed gaat langs de stoeprand staan en ik pak mijn mobieltje. Ik heb een vrij goed clandestien taxibedrijf. Misschien kan iemand ons oppikken. Ik trek me in een portiek terug, kies het nummer, word in de wacht gezet en krijg uiteindelijk te horen dat alle taxi’s op de weg zitten en dat de wachttijd een halfuur is. ‘Daar hebben we niets aan.’ Als ik uit de portiek kom, zie ik dat Ed nog roerloos op de stoep staat. Hij probeert niet eens een taxi aan te houden. ‘Lukt het niet?’ zeg ik verbaasd. ‘Lara.’ Hij draait zich naar me om. Zijn gezicht staat confuus en hij kijkt glazig uit zijn ogen. Heeft hij drugs gebruikt of zo? ‘Ik geloof dat we moeten gaan dansen.’ 228
‘Wat?’ Ik kijk hem perplex aan. ‘Ja, we moeten gaan dansen.’ Hij knikt. ‘Het zou de perfecte afronding van de avond zijn. Het viel me zomaar in.’ Ongelooflijk. Sadie. Ik wervel rond, tuur in het duister en zie haar opeens bij een lantaarnpaal zweven. ‘Jij!’ roep ik woedend, maar Ed lijkt het niet eens te merken. ‘Er is hier vlakbij een nachtclub,’ zegt hij. ‘Kom mee. Laten we nog even dansen. Het is een fantastisch idee. Had ik dat maar eerder bedacht.’ ‘Hoe weet jij dat er hier een nachtclub zit?’ zeg ik verontwaardigd. ‘Je bent niet bekend in Londen!’ ‘Nee.’ Hij lijkt er zelf ook paf van te staan. ‘Maar ik weet vrij zeker dat daar een nachtclub zit.’ Hij wijst naar een straat. ‘Daarginds, derde deur links. Laten we gaan kijken.’ ‘Heel graag,’ zeg ik liefjes, ‘maar ik moet eerst even bellen. Ik moet een gesprek voeren,’ zeg ik veelbetekenend tegen Sadie. ‘Anders kan ik níét dansen.’ Sadie daalt bokkig af naar de stoep en ik doe alsof ik een nummer intoets. Ik ben zo kwaad op haar dat ik bijna niet weet waar ik beginnen moet. ‘Hoe kon je me zomaar laten barsten?’ val ik venijnig naar haar uit. ‘Ik stond met mijn mond vol tanden!’ ‘Niet waar! Je deed het heel goed. Ik heb het gezien.’ ‘Was je erbij?’ ‘Ik voelde me schuldig,’ zegt Sadie, die over mijn schouder in de verte kijkt. ‘Ik ben teruggekomen om te zien of je je wel redde.’ ‘Nou, hartstikke bedankt,’ zeg ik sarcastisch. ‘Je hebt me goed geholpen. En wat moet dit voorstellen?’ Ik wijs naar Ed. ‘Ik wil dansen!’ zegt ze opstandig. ‘Ik moest wel tot het uiterste gaan.’ ‘Wat heb je met hem gedaan? Hij is in shock!’ ‘Ik heb een beetje… gedreigd,’ zegt ze ontwijkend. ‘Gedreigd?’ ‘Kijk niet zo naar me,’ valt ze me plotseling aan. ‘Als jij niet zo egoïstisch was, had het niet gehoeven. Ik weet dat je carrière belangrijk is, maar ik wil dansen! Echt dansen! Dat weet je toch? Daarom zijn we hier. Het zou mijn avond zijn, maar jij neemt het van me over en ik kom er niet meer aan te pas! Het is niet eerlijk!’ 229
Ze klinkt bijna huilerig, en opeens voel ik me rot. Het hád haar avond moeten zijn, en ik ben ermee aan de haal gegaan. ‘Oké. Je hebt gelijk. Kom op, we gaan dansen.’ ‘Heerlijk! Het wordt zo leuk… Deze kant op…’ Sadie, die weer helemaal is opgefleurd, loodst me door een paar smalle straten van Mayfair die ik nog nooit heb gezien. ‘We zijn er bijna… Hier is het!’ Het is een klein tentje, The Flashlight Dance Club, en ik heb er nog nooit van gehoord. Er staan twee uitsmijters bij de ingang te suffen en ze laten ons binnen zonder iets te vragen. We lopen een schemerige houten trap af en belanden in een grote zaal met rode vloerbedekking, kroonluchters, een dansvloer, een bar en twee kerels in leren broek die somber aan de bar zitten. Een dj op een verhoginkje draait iets van J-Lo. Er wordt niet gedanst. Had Sadie niets beters kunnen vinden? ‘Hoor eens, Sadie,’ prevel ik terwijl Ed naar de neonverlichte bar loopt, ‘er zijn wel betere clubs. Als je echt wilt dansen, kunnen we beter naar een iets hippere tent gaan…’ ‘Hallo?’ onderbreekt een stem mijn betoog. Ik draai me om en zie een slanke vrouw van in de vijftig in een zwart topje en een tulen rok op een legging. Haar verschoten rode haar zit warrig, haar eyeliner is uitgelopen en ze kijkt me nerveus aan. ‘Kom je voor de charlestonles?’ Charlestonles? ‘Het spijt me ontzettend,’ vervolgt de vrouw. ‘Het schoot me opeens te binnen dat we een afspraak hadden.’ Ze onderdrukt een geeuw. ‘Lara, hè? Je hebt in elk geval de goede kleren aan!’ ‘Neem me niet kwalijk.’ Ik glimlach, pak mijn mobieltje en richt me tot Sadie. ‘Wat heb je gedaan?’ pruttel ik. ‘Wie is dat?’ ‘Je moet les hebben,’ zegt Sadie onbarmhartig. ‘Dit is de docente. Ze woont in een kamertje boven. De lessen worden normaal gesproken overdag gegeven.’ Ik gaap haar ongelovig aan. ‘Heb je haar uit haar bed gehaald?’ ‘Ik moet vergeten zijn het in mijn agenda te zetten,’ zegt de vrouw als ik me omdraai. ‘Niets voor mij… Goddank schoot het me weer te binnen! Ik realiseerde me opeens dat jij hier stond te wachten.’ ‘Ja!’ Ik werp een moordende blik op Sadie. ‘Ongelooflijk, wat het menselijk brein vermag.’ ‘Hier is je drankje.’ Ed is terug. ‘Wie is dat?’ ‘Ik ben jullie danslerares, Gaynor.’ Ze steekt haar hand uit en Ed 230
neemt hem perplex aan. ‘Zijn jullie al lang geïnteresseerd in de charleston?’ ‘De charleston?’ Ed staat voor een raadsel. Ik word een tikje hysterisch. Het komt erop neer dat Sadie altijd haar zin krijgt. Ze wil dat wij de charleston dansen, dus gaan we de charleston dansen. Ik ben het aan haar verplicht. En dan kan het net zo goed hier en nu. ‘Zo!’ Ik glimlach innemend naar Ed. ‘Zullen we?’ Het zit zo met de charleston: hij is energieker dan je zou denken. En heel ingewikkeld. En je moet een goede coördinatie hebben. Na een uur heb ik pijn in mijn armen en benen. Het gaat maar door. Het is nog zwaarder dan mijn BBB-lessen. Het is alsof je een marathon loopt. ‘En vooruit, achteruit…’ zingt de danslerares. ‘En draaien met die voeten…’ Ik kan niet meer draaien met mijn voeten. Ze vallen eraf. Ik blijf links en rechts maar door elkaar halen en Ed per ongeluk op zijn oor stompen. ‘Charleston, charleston…’ De muziek huppelt door, de zaal vullend met een opzwepend ritme. De twee leernichten aan de bar kijken al sinds het begin van de les ongeïnteresseerd naar ons. Blijkbaar is het heel gewoon dat hier ’s avonds dansles wordt gegeven, alleen wil iedereen salsadansen, volgens Gaynor. Ze heeft al een jaar of vijftien geen charlestonles meer gegeven. Ik geloof dat ze het wel fijn vindt dat we er zijn. ‘En stap en kick… Zwaaien met die armen… Heel goed!’ Ik zwaai zo hard met mijn armen dat het gevoel uit mijn handen trekt. De franjes van mijn jurk zwiepen heen en weer. Ed maakt verbeten X- en O-benen en tikt met gekruiste armen op zijn knieën. Hij grijnst even naar me als hij me ziet kijken, maar ik begrijp dat hij te geconcentreerd bezig is om iets te kunnen zeggen. Hij heeft best vlugge voeten, eigenlijk. Ik ben onder de indruk. Ik kijk naar Sadie, die verzaligd danst. Ze is adembenemend. Echt stukken beter dan de lerares. Haar benen knipperen voor- en achteruit, ze kent een miljoen verschillende passen en ze lijkt nooit buiten adem te raken. Tja. Laten we eerlijk zijn. Ze heeft geen adem. ‘Charleston, charleston…’ 231
Sadie vangt mijn blik, grinnikt en gooit verrukt het hoofd in de nek. Ik vermoed dat ze al heel lang niet meer heeft gesprankeld op de dansvloer. Ik had het eerder moeten doen. Ik voel me nu heel gemeen. Van nu af aan gaan we elke avond de charleston dansen, neem ik me voor. We gaan al haar favoriete dingen uit de jaren twintig doen. Het enige probleem is dat ik nu een steek in mijn zij heb. Ik loop naar de rand van de dansvloer. Wat ik nu moet doen, is zorgen dat Ed met Sadie danst. Die twee alleen. Op de een of andere manier. Dan kan haar avond echt niet meer stuk. ‘Gaat het?’ Ed is achter me aan gelopen. ‘Ja. Goed.’ Ik bet mijn voorhoofd met een servet. ‘Het is zwaar werk!’ ‘Jullie hebben het heel goed gedaan!’ Gaynor komt naar ons toe en omklemt in een plots vertoon van emotie onze handen. ‘Jullie zijn een veelbelovend paar! Ik denk dat jullie het ver kunnen schoppen! Komen jullie volgende week terug?’ ‘Eh… misschien.’ Ik durf Ed niet goed aan te kijken. ‘Zal ik je bellen?’ ‘Ik laat de muziek opstaan,’ zegt ze geestdriftig. ‘Dan kunnen jullie oefenen!’ Ze haast zich met haar danseressenpasjes weg en ik stoot Ed aan. ‘Hé, ik wil je zien dansen. Dans eens in je eentje?’ ‘Ben je niet goed wijs?’ ‘Toe! Alsjeblieft? Je kunt dat een-tweeding met je armen doen. Ik wil zien hoe je het doet. Aaah…’ Ed wendt goedmoedig de blik hemelwaarts en loopt de dansvloer op. ‘Sadie!’ sis ik. Ik gebaar naar Ed. ‘Snel! Je partner wacht op je!’ Het dringt tot haar door wat ik bedoel en haar ogen worden groot. In een fractie van een seconde staat ze tegenover hem, met een blije twinkeling in haar ogen. ‘Ja, ik wil heel graag dansen,’ hoor ik haar zeggen. ‘Dank je wel!’ Ed begint met zijn benen te zwaaien en ze volgt hem perfect. O, wat ziet ze er gelukkig uit. Alles klopt. Haar handen rusten op zijn schouders, haar armbanden schitteren onder de kroonluchters, haar hoofdtooi wipt op en neer en de muziek bubbelt door. Alsof ik naar een oude film kijk… ‘Zo is het wel genoeg,’ zegt Ed opeens met een lach. ‘Ik moet een danspartner hebben.’ Tot mijn ontzetting stommelt hij dwars door Sadie heen op mij af. 232
Ik zie de schrik op Sadies gezicht. Ze kijkt hem na alsof ze er kapot van is. Ik krimp in elkaar. Kon hij haar maar zien, wist hij het maar… ‘Sorry,’ mime ik naar Sadie terwijl Ed me de vloer op sleept. ‘Het spijt me echt.’ We dansen nog een poosje en gaan dan terug naar onze tafel. Ik voel me tegen wil en dank opgevrolijkt door al die inspanning, en Ed lijkt ook in een goed humeur te zijn. ‘Ed, geloof jij in beschermengelen?’ zeg ik in een opwelling. ‘Of spoken? Of geesten?’ ‘Nee, geen van de drie. Hoezo?’ Ik leun vertrouwelijk naar hem over. ‘Als ik je nu eens vertelde dat er een beschermengel in deze zaal is die naar je smacht?’ Ed kijkt me lang aan. ‘Is “beschermengel” een eufemisme voor gigolo?’ ‘Nee!’ zeg ik proestend van het lachen. ‘Laat maar.’ ‘Ik heb het naar mijn zin gehad.’ Hij drinkt zijn glas leeg en glimlacht naar me. Een complete, echte glimlach met kraaienpootjes, een glad voorhoofd, alles! Geronimo! wil ik roepen. We hebben gewonnen! ‘Ik ook.’ ‘Ik had niet verwacht dat de avond zo zou aflopen…’ – hij kijkt om zich heen in het zaaltje – ‘… maar het is fantastisch!’ ‘Anders,’ zeg ik knikkend. Hij scheurt een zakje pinda’s open en houdt het me voor. Ik zie hem hongerig kauwen. Hij ziet er ontspannen uit, maar de fronslijntjes blijven in zijn voorhoofd geëtst. Tja, geen wonder. Hij heeft veel te fronsen gehad. Nu ik erover nadenk, word ik overspoeld door medelijden. Hij is zijn verloofde kwijt. Hij woont in een vreemde stad. Hij worstelt zich week na week door het leven zonder er echt van te genieten. Waarschijnlijk was het echt goed voor hem om eens te dansen. Waarschijnlijk heeft hij in maanden niet zoveel lol gehad. ‘Ed,’ zeg ik in een opwelling, ‘mag ik je de stad laten zien? Je moet Londen zien. Het is een grof schandaal dat je dat nog niet hebt gedaan. Ik zal je gids zijn. Heb je dit weekend tijd?’ ‘Dat lijkt me leuk.’ Hij klinkt oprecht ontroerd. ‘Graag.’ ‘Geen probleem! Zullen we mailen?’ We glimlachen naar elkaar en ik drink met een lichte huivering mijn sidecar op (die moest ik van Sadie bestellen. Niet te zuipen). 233
Ed kijkt op zijn horloge. ‘Zo, zullen we gaan?’ Ik kijk naar de dansvloer. Sadie maait nog energiek met haar armen en benen, totaal niet vermoeid. Geen wonder dat die meiden in de jaren twintig allemaal zo dun waren. ‘Ja.’ Ik knik. Sadie komt wel achter ons aan als ze zover is. We lopen naar buiten. De straatverlichting brandt, er hangt mist boven de straat en er is geen mens te bekennen. We lopen naar de hoek van de straat en na een paar minuten hebben we allebei een taxi. Ik sta te rillen in mijn dunne jurk en tot op de draad versleten cape. Ed helpt me in de eerste taxi en houdt het portier nog even open. ‘Dank je wel, Lara,’ zegt hij op die vormelijke, bekakte manier van hem die ik eigenlijk wel vertederend begin te vinden. ‘Ik heb het naar mijn zin gehad. Het was me het avondje wel.’ ‘Ja, hè?’ Ik verschik mijn mutsje met stras, dat scheef is gezakt door al het dansen, en zie Eds mondhoeken trillen. ‘Moet ik slobkousen aan voor de rondleiding?’ ‘Uiteraard.’ Ik knik. ‘En je moet een hoge hoed op.’ Ed lacht. Ik geloof dat het voor het eerst is dat ik hem echt hoor lachen. ‘Welterusten, charlestonmeisje.’ ‘Welterusten.’ Ik sluit het portier en de taxi scheurt weg.
234
17
De volgende ochtend voel ik me een beetje daas. Mijn oren tuiten van de charlestonmuziek en ik heb telkens flashbacks van mijn optreden als de Grote Lara. Het lijkt allemaal wel een droom. Maar dat is het niet, want als ik op mijn werk aankom, zit Clare Fortescues cv al in mijn postvak IN. Resultaat! Ik print het uit en Kate zet ogen als schoteltje op. ‘Wie is dat in vredesnaam?’ zegt ze terwijl ze het cv doorneemt. ‘Moet je zien, ze heeft een MBA! Ze heeft een onderscheiding gekregen!’ ‘Weet ik,’ zeg ik achteloos. ‘Ze is een onderscheiden topmarketingmanager. Ik heb gisteren genetwerkt. Ze komt op de shortlist voor Leonidas Sports.’ ‘Wéét ze ook dat ze erop komt?’ vraagt Kate enthousiast. ‘Ja!’ snauw ik een beetje blozend. ‘Natuurlijk weet ze dat.’ Om tien uur is de definitieve shortlist onderweg naar Janet Grady. Ik leun achterover in mijn stoel en grinnik naar Kate, die geconcentreerd naar haar computerscherm tuurt. ‘Ik heb een foto van je gevonden!’ zegt ze dan. ‘Van het diner van gisteravond. “Lara Lington en Ed Harrison maken hun entree bij het Business People-diner”.’ Ze aarzelt even verbaasd. ‘Wie is dat? Ik dacht dat je weer bij Josh was.’ ‘Ja, dat klopt,’ zeg ik snel. ‘Ed is gewoon… een zakelijke relatie.’ ‘O, op zo’n manier.’ Kate kijkt dromerig naar haar scherm. ‘Hij is wel knap, hè?’ zegt ze. ‘Ik bedoel, Josh ook,’ voegt ze er snel aan toe. ‘Op een andere manier.’ Nou ja, heeft ze dan geen smaak? Josh ziet er een miljoen keer beter uit dan Ed. Nu ik eraan denk: ik heb al een poosje niets meer van hem gehoord. Ik kan hem maar beter bellen, want misschien is er iets met zijn mobieltje en zit hij zich af te vragen waarom ik niet op zijn sms’jes reageer. 235
Ik wacht tot Kate naar de wc is en ik een beetje privacy heb en bel Josh dan op zijn werk. ‘Met Josh Barrett.’ ‘Met mij,’ zeg ik liefdevol. ‘Hoe was de reis?’ ‘Hé, hallo. Fantastisch.’ ‘Ik heb je gemist!’ Het blijft stil. Ik weet vrij zeker dat Josh iets terugzegt, maar ik kan het net niet verstaan. ‘Is er misschien iets met je mobieltje?’ vervolg ik. ‘Ik heb namelijk sinds gisterochtend geen berichtje meer van je gekregen. Krijg je de mijne wel goed door?’ Ik hoor weer een onduidelijk gemummel. Wat is er toch met die verbinding? ‘Josh?’ Ik tik tegen de hoorn. ‘Hallo.’ Nu hoor ik hem weer duidelijk. ‘Ja, ik zal het nagaan.’ ‘Zal ik vanavond naar je toe komen?’ ‘Je kunt vanavond niet!’ roept Sadie, die uit het niets is opgedoken. ‘Vanavond is de modeshow! We gaan de ketting halen!’ ‘Weet ik wel,’ prevel ik met mijn hand voor de hoorn. ‘Daarná.’ Ik haal mijn hand weg. ‘Ik heb eerst nog iets anders,’ vervolg ik tegen Josh, ‘maar zal ik om een uur of tien komen?’ ‘Ja, leuk,’ zegt Josh afwezig. ‘Maar weet je, ik moet vanavond overwerken. Zullen we het naar het weekend verschuiven?’ Nog meer werk? Hij begint een workaholic te worden. ‘Oké,’ zeg ik begripvol. ‘Zullen we dan morgen gaan lunchen? Dan zien we daarna wel verder.’ ‘Ja,’ zegt hij na een korte stilte. ‘Leuk.’ ‘Kusje,’ zeg ik teder. ‘Ik popel om je te zien.’ Het blijft weer stil. ‘Josh?’ ‘Eh… ja. Ik ook. Dag Lara.’ Ik hang op en leun achterover. Ik voel me een tikje onvoldaan, maar ik weet niet waarom. Alles is in orde. Dikke mik. Waarom heb ik dan het gevoel dat er iets ontbreekt? Ik zou Josh willen terugbellen om te vragen of het wel goed met hem gaat, of hij misschien ergens over wil praten, maar dat mag ik niet doen. Dan denkt hij dat ik geobsedeerd ben, en dat bén ik niet, ik zit alleen maar te denken. Een mens mag toch zeker wel denken? 236
Nou ja. Hoe dan ook. Doorgaan. Ik klik kordaat mijn e-mail aan en zie dat ik een berichtje van Ed heb. Goh, dat is snel. Hallo, charlestonmeisje. Fantastische avond gehad. M.b.t. je reisverzekering: misschien is deze link iets voor je. Ze schijnen goed te zijn. Ed. Ik klik de link aan en kom op een site waarop korting wordt aangeboden op verzekeringen voor het midden- en kleinbedrijf. Net iets voor hem: ik laat één keer iets over een probleem vallen en hij gaat meteen op zoek naar een oplossing. Ik klik ontroerd ‘beantwoorden’ aan en typ snel een mailtje terug: Bedankt, charlestonjongen. Ik stel het zeer op prijs. Heb je je stadsgids al uit de mottenballen gehaald? PS: Heb je je collega’s de charleston al geleerd? Ik krijg meteen antwoord: Is dit jouw idee van chantage? Ik giechel en ga op internet op zoek naar een foto van een dansend paar om naar hem te sturen. ‘Wat is er zo grappig?’ vraagt Sadie. ‘Niets.’ Ik sluit het venster. Ik kan Sadie beter niet vertellen dat ik met Ed mail. Ze is heel bezitterig, dus ze zou het verkeerd kunnen opvatten. Of, nog erger, me eindeloze e-mails dicteren vol stomme uitdrukkingen uit de jaren twintig. Ze kijkt naar de opengeslagen Grazia op mijn bureau en zegt even later gebiedend: ‘Omslaan.’ Het is een nieuwe hobby van haar. Ik erger me er best aan. Ik ben haar bladerslaaf geworden. ‘Hé, Lara!’ Kate stormt het kantoor in. ‘Er is een koerier voor je geweest!’ Ze geeft me een knalroze envelop die bedrukt is met vlinders. Langs de bovenrand staat ‘Tutus and Pearls’. Ik scheur de envelop open en haal er een briefje van Diamantés assistente uit. Diamanté dacht dat je dit leuk zou vinden. We verheugen ons erop je te zien! 237
Met ‘dit’ bedoelt ze een vel papier met meer informatie over de modeshow en een gelamineerd kaartje aan een sleutelkoord met de tekst: ‘VIP backstage pas’. Goh. Ik ben nog nooit een Very Important Person geweest. Ik ben zelfs nog nooit een Important Person geweest. Ik draai het kaartje om en om, denkend aan de avond. We krijgen de ketting eindelijk in handen! Na al die tijd. En dan… Opeens weet is het niet meer. En dan… wat? Sadie zei dat ze pas rust kon vinden als ze haar ketting had. Daarom achtervolgt ze me. Daarom is ze hier. Wat gebeurt er dan als ze hem heeft? Ze kan toch niet… Ik bedoel, ze zal toch niet zomaar… Ze zal toch niet gewoon… verdwijnen? Ik staar haar aan. Opeens voel ik me een beetje raar. Ik heb me al die tijd alleen maar gericht op het vinden van de ketting. Ik heb er niet aan gedacht wat er daarná zou kunnen gebeuren. ‘Omslaan,’ zegt Sadie ongeduldig. Ze kijkt strak naar een artikel over Katie Holmes. ‘Omslaan!’ Ik neem me hoe dan ook vast voor Sadie deze keer niet te laten stikken. Zodra ik die rotketting zie, gris ik hem weg, zelfs als hij om iemands nek hangt. Zelfs al moet ik haar tackelen. Ik loop helemaal opgefokt naar het Sanderstead Hotel. Mijn voeten zijn springerig en mijn handen graaiklaar. ‘Let goed op,’ mompel ik naar Sadie wanneer we door de kale, witte lobby lopen. Twee magere meiden in minirok en op hoge hakken lopen voor ons uit naar een dubbele deur die is versierd met lappen roze zijde en heliumballonnen in de vorm van vlinders. Daar moet het zijn. In de zaal zie ik een gewemel van goedgeklede, kletsende meiden die glazen champagne achteroverslaan. Op de achtergrond vibreert zachte muziek. Door het midden van de zaal loopt een catwalk met zilveren ballonnen in een net erboven, en eromheen staan rijen met roze zijde gedrapeerde stoelen. Ik wacht geduldig tot de meiden voor me op een lijst zijn afgevinkt en loop dan naar een blond meisje in een roze baljurk met een klembord dat ijzig naar me glimlacht. ‘Kan ik iets voor je doen?’ ‘Ja,’ zeg ik met een knikje. ‘Ik kom voor de modeshow.’ Ze neemt me weifelend van top tot teen op. Ik ben helemaal in het 238
zwart: een strakke broek, een hemdje, een klein, kort jasje. Ik heb het speciaal uitgekozen omdat alle fashionista’s zwart dragen, immers? ‘Sta je op de lijst?’ ‘Ja.’ Ik reik naar mijn uitnodiging. ‘Ik ben Diamantés nichtje.’ ‘O, haar nichtje.’ Haar glimlach wordt nog ijziger. ‘Leuk.’ ‘Trouwens, ik wil haar voor de show nog even spreken. Weet je waar ze is?’ ‘Ik ben bang dat Diamanté nu niet…’ begint het meisje gladjes. ‘Het is dringend. Ik moet haar echt nu spreken. O, ik heb dit ook nog.’ Ik zwaai met mijn backstage pasje naar haar. ‘Ik kan zelf gaan zoeken, maar het zou fijn zijn als jij me kon zeggen waar ze is…’ ‘Oké,’ zegt het meisje na een korte stilte. Ze pakt haar minuscule, met edelstenen bezette mobieltje en kiest een nummer. ‘Het een of andere nichtje wil Diamanté spreken, is ze daar ergens?’ Ze voegt er nauwelijks iets zachter aan toe: ‘Nee. Nooit gezien. Tja, als jij het zegt…’ Ze bergt haar mobieltje op. ‘Diamanté kan je backstage ontvangen. Die kant op.’ Ze wijst door de gang naar een deur. ‘Ga maar!’ fluister ik naar Sadie. ‘Kijk of je de ketting backstage kunt vinden! Je moet hem makkelijk kunnen zien!’ Ik loop achter een vent met een krat Moët aan over het tapijt in de gang en net als ik mijn vip-pasje aan een bewaker laat zien, komt Sadie terug. ‘Makkelijk te zien?’ zegt ze beverig. ‘Neem je me in de maling? We vinden hem nooit. Nóóit!’ ‘Hoezo?’ vraag ik nerveus terwijl ik naar binnen loop. ‘Waar heb je…’ O, nee. O, mijn god. Ik sta in een grote ruimte vol spiegels en stoelen met loeiende föhns en het gekwetter van visagisten en een stuk of dertig modellen, allemaal even lang en dun, die op stoelen hangen of met hun mobieltje lopen te ijsberen. Ze hebben allemaal strakke, doorschijnende jurken aan. En ze hebben allemaal trossen van wel twintig kettingen om hun nek. Schakels, parels, hangers… Overal waar ik kijk, zie ik kettingen. Het is een kettinghooiberg. Net als Sadie en ik elkaar vol afgrijzen aankijken, hoor ik een lijzige stem. ‘Lara! Je bent er!’ Ik draai me om en zie Diamanté op me af wankelen. Ze heeft een piepklein rokje met hartjes aan, een bloot hemdje, een zilveren riem 239
met beslag en lakleren laarzen met stilettohakken. Ze heeft twee glazen champagne bij zich, waarvan ze mij er een aanbiedt. ‘Hoi, Diamanté. Gefeliciteerd! Hartstikke bedankt voor de uitnodiging. Ongelooflijk!’ Ik gebaar om me heen en haal diep adem. Waar het nu om gaat, is dat ik niet wanhopig of smekend overkom. ‘Maar goed.’ Ik mik op een luchtige, nonchalante toon. ‘Ik moet je een enorme gunst vragen. Weet je nog, die ketting met die libel die je vader zocht? Die oude met glazen kralen?’ Diamanté knippert verbaasd met haar ogen. ‘Hoe weet jij daarvan?’ ‘Eh… dat is een lang verhaal. Maar goed, hij was oorspronkelijk van oudtante Sadie, en mijn moeder was er altijd gek op en ik wilde haar ermee verrassen.’ Ik hou mijn vingers strak gekruist op mijn rug. ‘Dus, eh… zou ik hem misschien na de show kunnen krijgen? Heel misschien? Als jij hem niet meer nodig hebt?’ Diamanté kijkt me nog even aan, met haar blonde haar als een waterval op haar rug en glazige ogen. ‘Mijn vader is een eikel,’ zegt ze ten slotte met klem. Ik kijk haar onzeker aan tot het muntje opeens valt. O, super. Dat moest ik er net nog bij hebben. Ze is zat. Ze zit waarschijnlijk al de hele dag aan de champagne. ‘Een eikelige… eikel.’ Ze neemt een teug champagne. ‘Ja,’ zeg ik snel. ‘Dat is hij. En daarom moet je die ketting aan mij geven. Aan míj,’ herhaal ik heel luid en duidelijk. Diamanté staat te zwaaien op haar laarzen en ik pak haar arm om haar in evenwicht te houden. ‘De ketting met de libel,’ zeg ik. ‘Weet je waar hij is?’ Diamanté neemt me een tijdje op, met haar gezicht zo dicht bij het mijne dat ik haar kegel van champagne, sigaretten en kauwgum kan ruiken. ‘Hé, Lara, waarom zijn we geen vriendinnen? Ik bedoel, je bent cool.’ Ze kijkt even peinzend en verbetert zichzelf dan. ‘Niet cool, maar… je weet wel. Oké. Waarom gaan we niet met elkaar om? Omdat jij meestal in je megavilla op Ibiza zit en ik meestal in het verkeerde deel van Kilburn? Heel misschien? ‘Eh… geen idee. We zouden eens samen op stap moeten gaan. Leuk.’ ‘We moeten samen hairextensions nemen!’ zegt ze alsof ze opeens inspiratie krijgt. ‘Ik heb een fantastisch adresje. Je kunt er ook je na240
gels laten doen. Het is, zeg maar, helemaal biologisch en milieubewust.’ Milieubewuste hairextensions? ‘Absoluut.’ Ik knik zo overtuigend als ik maar kan. ‘Dat moeten we echt doen. Hairextensions. Super.’ ‘Ik weet wel hoe je over me denkt, Lara.’ Opeens krijgen haar ogen een soort dronken slimheid. ‘Denk maar niet dat ik dat niet weet.’ ‘Hè?’ zeg ik verbaasd. ‘Ik denk helemaal niets.’ ‘Jij denkt dat ik op mijn vader parasiteer. Omdat hij dit allemaal betaalt. Zoiets. Geef het naar toe.’ ‘Nee!’ zeg ik in het nauw gedreven. ‘Dat denk ik niet! Ik denk alleen dat… Nou ja…’ ‘Dat ik een verwend nest ben?’ Ze neemt nog een slok champagne. ‘Toe dan, zeg het maar.’ De gedachten buitelen door mijn hoofd. Diamanté heeft nog nooit naar mijn mening gevraagd, over wat dan ook. Moet ik eerlijk zijn? ‘Ik denk alleen dat…’ Ik aarzel even en spring dan in het diepe. ‘Als je nog een paar jaar wachtte en het dan zelf deed, het vak leerde en je opwerkte, zou je dan niet een nog beter gevoel over jezelf hebben?’ Diamanté knikt bedachtzaam, alsof mijn woorden echt tot haar doordringen. ‘Ja,’ zegt ze uiteindelijk. ‘Ja, dat zou ik wel kunnen doen, denk ik, alleen zou dat echt zwaar zijn.’ ‘Eh… tja, daar gaat het eigenlijk om…’ ‘En ik zou nog altijd een verschrikkelijke eikel van een vader hebben die denkt dat hij God is en ons allemaal in zijn stomme documentaire laat opdraven… Maar ik zou er niets voor terugkrijgen! Wat heb ik eraan?’ Ze spreidt haar witte sprietige armen wijd. ‘Nou?’ Oké, die discussie ga ik niet aan. ‘Je hebt vast gelijk,’ haast ik me te zeggen. ‘Goed, over die ketting met de libel…’ ‘Weet je, mijn vader had ontdekt dat jij vanavond zou komen,’ zegt Diamanté, die me niet eens heeft gehoord. ‘Hij heeft me gebeld. Hij had iets van, wat moet zij op de gastenlijst? Streep haar door. Ik had iets van, krijg de tering! Het gaat wel om mijn volle nicht of zoiets.’ Mijn hart slaat een slag over. ‘Je vader… wilde niet dat ik hier zou komen?’ Ik lik langs mijn droge lippen. ‘Heeft hij gezegd waarom?’ 241
‘Ik zei tegen hem, wat maakt het uit of ze een beetje gestoord is?’ ratelt Diamanté dwars door me heen. ‘Wees eens een beetje verdraagzaam, verdomme. En toen begon híj over die ketting.’ Ze zet grote ogen op. ‘Hij bood me van alles in ruil aan. Ik had iets van, koop me niet af met je rottige Tiffany. Ik ben ontwerper, oké? Ik heb een visie.’ Het bloed bonkt in mijn oren. Oom Bill aast nog steeds op Sadies ketting. Ik begrijp niet waarom. Ik weet alleen dat ik hem te pakken moet zien te krijgen. ‘Diamanté …’ Ik pak haar bij de schouders. ‘Luister, alsjeblieft. Die ketting is echt heel belangrijk voor me. Voor mijn moeder. Ik kan me helemaal vinden in jouw visie als ontwerper en alles, maar… mag ik hem na de show hebben?’ Diamanté kijkt me even zo wezenloos aan dat ik bang ben dat ik weer van voren af aan kan beginnen, maar dan slaat ze haar arm in een wurggreep om mijn nek. ‘Tuurlijk, schat. Zodra de show is afgelopen, mag je hem hebben.’ ‘Super.’ Ik probeer niet te laten merken hoe opgelucht ik me voel. ‘Super! Echt super! Waar is hij nu? Mag ik hem even zien?’ Zodra ik dat ding in het vizier krijg, pak ik het en ga ervandoor. Ik neem geen enkel risico meer. ‘Ja hoor! Lyds?’ roept Diamanté naar een meisje in een gestreept topje. ‘Weet jij waar die ketting met die libel is?’ ‘Wat zeg je, schat?’ Lyds komt met haar mobieltje aan haar oor naar ons toe. ‘Die antieke ketting met die snoezige libel, weet jij waar die is?’ ‘Hij heeft een dubbele rij geelglazen kralen,’ vul ik gespannen aan. ‘Een hanger met een libel, ongeveer zo lang…’ Er lopen twee met kettingen behangen modellen langs en ik tuur er radeloos naar. Lyds haalt onverschillig haar schouders op. ‘Ik weet het niet meer. Een van de meiden zal hem wel omhebben.’ Hij ligt wel ergens in de hooiberg. Ik kijk radeloos om me heen. Het krioelt van de modellen. Het wemelt van de kettingen. ‘Ik ga zelf wel zoeken.’ zeg ik. ‘Als je het niet erg vindt…’ ‘Nee! De show begint zo!’ Diamanté duwt me naar de deur. ‘Lyds, neem haar mee. Zet haar op de voorste rij. Dat zal paps leren.’ ‘Maar…’ Het is te laat. Ik ben er al uit gewerkt. 242
De deuren zwaaien dicht en ik sta te hopsen van frustratie. Hij moet daar zijn. Ergens in die ruimte hangt Sadies ketting om de nek van een model, maar welk model, verdomme? ‘Ik kan hem nergens vinden.’ Sadie verschijnt plotseling naast me. Tot mijn ontzetting is ze bijna in tranen. ‘Ik heb alle meisjes gezien. Ik heb alle kettingen gezien. Hij is er niet.’ ‘Hij moet er zijn!’ prevel ik terwijl we door de gang teruglopen. ‘Sadie, luister. Ik weet zeker dat een van de modellen hem omheeft. Als we heel goed kijken wanneer ze langslopen, vinden we hem wel. Ik beloof het.’ Ik zeg het zo optimistisch en overtuigend als ik kan, maar in mijn hart… ben ik er niet zo zeker van. Ik ben er absoluut niet zeker van. Goddank zit ik op de voorste rij. Er zijn zes rijen, en iedereen is zo lang en dun dat ik met geen mogelijkheid iets had kunnen zien als ik verder naar achteren had gezeten. De muziek begint te dreunen, er flitsen lichtbundels door de zaal en er klinkt gejuich van een groepje meiden, vermoedelijk vriendinnen van Diamanté. ‘Hop Diamanté!’ roept een van de meiden. Tot mijn ontsteltenis worden er wolken droog ijs over de catwalk geblazen. Hoe kan ik zo de modellen nog zien? Laat staan de kettingen. Om me heen wordt gekucht. ‘Diamanté, we zien geen reet!’ roept een meisje. ‘Zet die rook uit!’ Dan trekt de mist eindelijk op. Er worden roze spotjes op de catwalk gericht en er dreunt een nummer van Scissor Sisters uit de speakers. Ik leun naar voren, gespitst op het eerste model, klaar om me zo intens te concentreren als ik kan, en dan zie ik iets vanuit mijn ooghoek. Tegenover me, aan de andere kant van de catwalk, neemt oom Bill zijn plaats op de voorste rij in. Hij draagt een donker pak en een overhemd met de bovenste knoopjes open, en hij heeft Damian en nog een assistent bij zich. Ik kijk vol afgrijzen naar hem, en dan kijkt hij op en vangt mijn blik. Mijn maag verkrampt. Ik ben verstijfd. Dan steekt hij kalm zijn hand op om me te begroeten. Ik doe als verdoofd hetzelfde. De muziek wordt nog harder en opeens loopt het eerste model over de catwalk, gekleed in een witte hemdjurk met spinnenwebmotief. Ze heeft dat deinende modellenloopje, een en al 243
heup- en jukbeenderen en staken van armen. Ik kijk wanhopig naar de rinkelende kettingen om haar nek, maar ze zoeft zo snel voorbij dat het zo goed als onmogelijk is haar goed te zien. Ik werp een blik op oom Bill en voel een tinteling van afgrijzen. Hij zit ook naar de kettingen te turen. ‘Dit heeft geen nut!’ Sadie duikt uit het niets op, springt op de catwalk, stevent op het model af en tuurt ingespannen naar de wirwar van schakels, kralen en hangertjes om haar nek. ‘Ik zie hem niet! Ik zei toch dat hij er niet was!’ Het volgende model komt tevoorschijn en Sadie inspecteert in een flits ook haar kettingen. ‘Hier ook niet.’ ‘Een supercollectie,’ jubelt een meisje naast me. ‘Vind je ook niet?’ ‘Eh, ja,’ zeg ik afwezig. ‘Fantastisch.’ Ik kan naar niets anders kijken dan naar de kettingen. Ik zie een waas van kralen, verguldsel en nepedelstenen voor mijn ogen en krijg een steeds sterker gevoel van naderend onheil, van mislukking… O, mijn god. O, mijn god, o, mijn god. Daar is hij! Recht voor me. Om de enkel van een model gewikkeld. Ik kijk ademloos en met bonkend hart naar de lichtgele kralen, nonchalant opgedraaid tot een enkelbandje. Een énkelbandje. Geen wonder dat Sadie haar ketting niet kon vinden. Het model deint door en de ketting is nu vlak bij me. Op nog geen halve meter afstand. Ik kan naar voren leunen en hem pakken. Dit is gewoon ondraaglijk… Sadie volgt mijn blik en snakt naar adem. ‘Mijn ketting!’ Ze schiet op het model af en gilt: ‘Die is van mij! Van mij!’ Zodra het model achter de coulissen verdwijnt, ren ik achter haar aan en pak ik die ketting. Koste wat kost. Ik kijk naar oom Bill… en zie tot mijn afschuw dat hij zijn ogen net zomin van Sadies ketting kan afhouden. Het model heupwiegt terug. Nog even, dan is ze weg. Ik kijk naar de overkant, tegen een spotje in turend, en zie oom Bill opstaan. Zijn mensen maken de weg voor hem vrij. Shit. Shit. Ik spring ook overeind en werk me de rij uit, op tenen trappend en excuses mompelend. Ik heb tenminste één voordeel: mijn kant van de catwalk is dichter bij de deuren. Zonder om te durven kijken zwiep ik 244
de dubbele deur open en ren door de gang naar de ruimte achter de coulissen. In het voorbijgaan laat ik de uitsmijter mijn pasje zien. Het is een slagveld achter de coulissen. Een vrouw in spijkerbroek blaft bevelen en duwt modellen de catwalk op. Meiden scheuren zich de kleren van het lijf, laten zich aankleden, laten hun haar föhnen en hun lippen bijwerken… Ik kijk ademloos van paniek om me heen. Ik ben mijn model al kwijt. Waar zit ze, verdomme? In een poging een glimp van het model op te vangen loop ik tussen de kaptafels door, rekken met kleding ontwijkend… en dan merk ik plotseling dat er een rel is ontstaan bij de deur. ‘Dit is Bill Lington, oké?’ Het is Damian en hij is duidelijk over de rooie. ‘Bill Lington. Dat hij geen pasje heeft, wil niet zeggen…’ ‘Geen pasje, geen toegang,’ zegt de onverstoorbare bewaker. ‘Regels van de baas.’ ‘Hij ís de baas,’ snauwt Damian. ‘Hij heeft dit allemaal betaald, debiel die je bent.’ ‘Wat zeg je daar?’ De bewaker klinkt dreigend en ik kan een glimlach niet bedwingen… maar die besterft me op de lippen wanneer Sadie zich voor me materialiseert, met donkere, radeloze ogen. ‘Ze is weg!’ ‘Wat?’ ‘Ze is weg!’ Sadie is zo buiten adem dat ze bijna niet kan praten. ‘Dat modellenmeisje heeft mijn ketting meegenomen. Ze hield een taxi aan en ik wilde je halen, maar ik kon je nergens vinden. Toen ik weer buiten kwam, was ze weg.’ ‘Een taxi?’ Ik kijk haar ontzet aan. ‘Maar… maar…’ ‘We zijn hem weer kwijt.’ Sadie is finaal over haar toeren. ‘We zijn hem kwijt!’ ‘Maar Diamanté had het beloofd.’ Ik kijk panisch om me heen, zoekend naar Diamanté. ‘Ze had me de ketting beloofd!’ Ik ben leeg van wanhoop. Ik kan niet geloven dat ik me die ketting weer heb laten ontglippen. Ik had hem moeten pakken, ik had sneller moeten zijn, slimmer… Uit de grote zaal komt een oorverdovend gejuich en gejoel. De show is zeker afgelopen. Even later stromen de modellen de ruimte achter de coulissen in, met een blozende Diamanté in hun kielzog. ‘Tering, dat was super!’ roept ze naar iedereen. ‘Jullie zijn top! Ik ben gek op jullie! En nu feesten!’ 245
Ik werk me door de massa naar haar toe, in elkaar krimpend onder de naaldhakken die gaatjes prikken in mijn voeten en de krijsende stemmen die mijn trommelvliezen doorboren. ‘Diamanté!’ roep ik boven het tumult uit. ‘De ketting! Het meisje met de ketting is weg!’ Diamanté kijkt wazig. ‘Wie?’ Godsamme. Wat heeft ze allemaal geslikt? ‘Ze heet Flora,’ fluistert Sadie gespannen in mijn oor. ‘Flora! Ik moet Flora hebben, maar ze schijnt ervandoor te zijn!’ ‘O, Flora.’ Diamanté klaart op. ‘Ja, die is naar een bal in Parijs.’ Ze ziet mijn wezenloze blik en vervolgt: ‘Met het privévliegtuig van haar vader. Ik heb gezegd dat ze haar jurk mocht aanhouden.’ ‘Maar ze heeft de ketting ook meegenomen!’ Ik doe mijn uiterste best om niet te gillen. ‘Diamanté, alsjeblieft. Bel haar op, nu meteen. Zeg dat ik naar haar toe kom. Ik ga wel naar Parijs, het maakt niet uit. Ik móét die ketting hebben.’ Diamanté gaapt me even aan en kijkt dan vertwijfeld naar het plafond. ‘Mijn pa had gelijk,’ zegt ze. ‘Je bent echt gestoord, maar dat staat me wel aan.’ Ze pakt haar mobieltje en kiest een nummer. ‘Ha, Flora! Schat, je was ongelooflijk! Zit je al in het vliegtuig? Oké, luister. Weet je nog, die ketting met die libel die je omhad?’ ‘Een enkelbandje,’ verbeter ik gespannen. ‘Ze had hem om haar enkel.’ ‘Dat enkelding?’ zegt Diamanté. ‘Ja, dat. Mijn geschifte nicht moet hem hebben. Ze komt naar Parijs om hem te halen. Waar is dat bal? Kan ze daar met je afspreken?’ Ze luistert even, steekt een sigaret op en neemt een trek. ‘O, op zo’n manier. Ja. Absoluut… Natuurlijk…’ Dan kijkt ze eindelijk op, een dikke rookwolk uitblazend. ‘Flora weet niet waar het bal is. Het wordt gegeven door, zeg maar, een vriendin van haar moeder? Ze zegt dat ze de ketting om wil omdat hij perfect bij haar jurk past, maar daarna stuurt ze hem per express naar jou.’ ‘Morgenochtend? Acuut?’ ‘Nee, na het bal, oké?’ zegt Diamanté op een toon alsof ik ontzettend sloom en stom ben. ‘Ik weet niet wanneer precies, maar zodra ze met die ketting klaar is, stuurt ze hem op. Ze heeft het beloofd. Perfect, toch?’ Ze kijkt me stralend aan en steekt haar hand op voor een high five. Ik kijk ongelovig terug. Hoezo, perfect? 246
Die ketting was vlak bij me. Binnen handbereik. Ze had hem aan me beloofd. En nu is hij op weg naar Parijs en ik weet niet wanneer ik hem krijg. Wat is daar in vredesnaam perfect aan? Ik sta op springen. Maar dat durf ik niet. Er is nog maar een ragfijne keten tussen de ketting en mij, en de sterkste schakel is Diamanté Als ik haar tegen me in het harnas jaag, kan ik naar de ketting fluiten. ‘Perfect!’ Ik dwing mezelf te glimlachen en Diamanté een high five te geven. Ik neem haar mobieltje over en dicteer mijn adres aan Flora, waarbij ik elk woord twee keer spel. Nu kan ik alleen nog maar duimen. Ook met mijn tenen. En wachten.
247
18
We krijgen die ketting terug. Dat moet ik geloven. Ik geloof het ook. Desondanks zijn Sadie en ik gespannen sinds gisteravond. Sadie snauwde tegen me toen ik vanochtend op haar teen ging staan (door haar teen, beter gezegd) en ik heb haar uitgefoeterd omdat ze kritiek had op mijn make-up. Eerlijk gezegd heb ik het gevoel dat ik tekort ben geschoten naar haar toe. De ketting is twee keer binnen handbereik geweest, en ik heb hem twee keer laten gaan. Dat knaagt aan me, en daardoor word ik nerveus en kan ik niets hebben. Toen ik vanochtend wakker werd, vroeg ik me af of ik niet gewoon de trein naar Parijs moest nemen, maar hoe moet ik Flora daar ooit vinden? Waar zou ik moeten beginnen? Ik voel me volslagen machteloos. We zijn geen van beiden spraakzaam vanochtend. Sadie heeft al een tijd niets gezegd. Terwijl ik op kantoor mijn mailtjes zit te typen, zie ik haar uit het raam kijken, met haar kaarsrechte rug naar me toe. Ze heeft het nooit gezegd, maar het moet wel eenzaam voor haar zijn, zo over de wereld zweven zonder iemand anders om mee te praten dan mij. Ik schakel zuchtend mijn computer uit. Waar zou de ketting nu zijn? Ergens in Parijs. Om de nek van die Flora, misschien. Of in een open tas die achteloos op de stoel van een cabrio is neergelegd… Mijn maag wordt weer helemaal prikkerig en draaierig. Ik moet hiermee ophouden, anders word ik mam. Ik kan me niet obsessief blijven afvragen wat er zou kunnen gebeuren en wat er fout zou kunnen lopen. De ketting komt terug. Ik moet erin geloven. Intussen heb ik ook nog een leven. Ik heb een lunchafspraak met mijn vriendje. Ik schuif mijn stoel naar achteren, hijs me in mijn jas en pak mijn tas. ‘Tot straks,’ zeg ik tegen zowel Kate als Sadie, en ik rep me weg voordat een van beiden iets terug kan zeggen. Ik wil geen gezelschap. 248
Eerlijk gezegd zie ik een beetje tegen mijn afspraak met Josh op. Ik bedoel, niet dat ik twijfel of zoiets, helemaal niet. Ik zal wel gewoon… nerveus zijn. Waar ik echt niet voor in de stemming ben, is dat Sadie vlak bij de ondergrondse opeens naast me opduikt. ‘Waar ga je heen?’ vraagt ze dwingend. ‘Nergens.’ Ik loop stevig door en probeer niet op haar te letten. ‘Laat me met rust.’ ‘Je hebt een afspraak met Josh, hè?’ ‘Als je dat weet, waarom vraag je het dan nog?’ zeg ik kinderachtig. ‘Pardon…’ Ik neem snel een bocht in een poging haar af te schudden, maar ze laat zich niet lozen. ‘Als je beschermengel sta ik erop dat je tot inkeer komt,’ zegt ze streng. ‘Josh houdt niet van je, en als je dat ook maar een seconde gelooft, hou je jezelf nog erger voor de gek dan ik al dacht.’ ‘Je hebt gezegd dat je mijn beschermengel niet was,’ zeg ik over mijn schouder. ‘Dus bemoei je er niet mee, ouwe tang.’ ‘Ik ben niet oud!’ zegt ze verontwaardigd. ‘En ik sta niet toe dat jij je vergooit aan een lafhartige marionet zonder eigen wil.’ ‘Hij is geen marionet,’ zeg ik vinnig, en dan ren ik de treden van de ondergrondse af. Ik hoor een trein naderen, dus haal ik snel mijn pasje door de gleuf, ren het perron op en stap net op tijd in. ‘Je houdt niet eens van hem,’ zweeft Sadies stem me achterna. ‘Niet echt.’ Dat is de ultieme belediging. Ik ben zo woest dat ik me naar haar omdraai terwijl ik mijn mobieltje pak. ‘Natuurlijk hou ik wel van hem! Waarom zou ik me anders zo rot hebben gevoeld? Waarom zou ik hem anders terug willen?’ ‘Om iedereen je gelijk te bewijzen.’ Ze slaat haar armen over elkaar. Daar had ik niet op gerekend. Het kost me zelfs even om mijn gedachten te ordenen. ‘Dat is… onzin! Dat bewijst weer eens hoe weinig jij weet! Dat heeft er niets mee te maken! Ik hou van Josh, en hij van mij…’ Ik merk dat alle andere passagiers naar me kijken en doe mijn mond dicht. Ik stamp naar een bank in de hoek, op de voet gevolgd door Sadie. Als zij inademt om weer aan een preek te beginnen, pak ik mijn iPod en zet hem op. Even later gaat haar stem verloren in de muziek. Perfect! Had ik dat maar eerder bedacht. 249
Ik heb Josh voorgesteld in Bistro Martin af te spreken, gewoon om alle herinneringen aan die stomme Marie uit te bannen. Als ik mijn jas afgeef, zie ik hem al zitten. Ik voel een enorme opluchting, vermengd met de drang mijn gelijk te bewijzen. ‘Zie je nou wel?’ prevel ik dus naar Sadie. ‘Hij is te vroeg. Zeg nou nog eens dat hij niet om me geeft?’ ‘Hij weet niet wat hij wil.’ Ze schudt minachtend haar hoofd. ‘Hij is net een buikspreekpop. Ik heb hem verteld wat hij moest zeggen. Ik heb hem verteld wat hij moest denken.’ O, wat is ze toch vol van zichzelf. ‘Hoor eens,’ zeg ik kwaad. ‘Je hebt niet zoveel macht als je denkt, begrepen? Josh is toevallig heel wilskrachtig.’ ‘Schat, als ik wil, kan ik hem op tafel laten dansen terwijl hij “Slaap kindje slaap” zingt!’ repliceert ze honend. ‘Misschien laat ik het hem wel doen! Dan kom je wel tot inkeer!’ Het heeft geen zin om haar tegen te spreken. Ik loop opzettelijk dwars door haar heen naar Josh, zonder naar haar protestkreten te luisteren. Josh schuift zijn stoel naar achteren, het licht valt op zijn haar en zijn ogen zijn nog net zo zacht en blauw als altijd. Als ik bij hem ben, bubbelt er iets op in mijn maag. Geluk, misschien. Of liefde. Of triomf. Een mengeling, zeg maar. Ik sla mijn armen om zijn nek en als zijn lippen de mijne vinden, kan ik alleen maar yes! denken. Na een minuutje wil hij gaan zitten, maar ik trek hem in nog een hartstochtelijke kus. Ik zal Sadie eens laten zien wie er van wie houdt. Ten slotte maakt hij zich echt van me los en we gaan zitten. Ik hef het glas witte wijn dat Josh al voor me had besteld. ‘Zo,’ zeg ik nog buiten adem. ‘Daar zitten we dan.’ ‘Daar zitten we, ja.’ Josh knikt. ‘Op ons! Is het niet heerlijk dat we weer samen zijn? In ons eigen restaurant? Bij dit restaurant zal ik altijd aan jou denken,’ vervolg ik nadrukkelijk. ‘Nooit aan een ander. Ik zou het niet kunnen.’ Josh heeft het fatsoen zich een tikje onbehaaglijk te voelen. ‘Hoe gaat het op je werk?’ vraagt hij snel. ‘Wel goed,’ verzucht ik. ‘Of eigenlijk, om eerlijk te zijn… niet zo goed. Natalie is naar Goa vertrokken en nu moet ik het bedrijf in mijn eentje runnen. Het is een beetje een nachtmerrie.’ 250
‘Echt waar?’ zegt Josh. ‘Balen.’ Hij pakt de kaart en begint te lezen alsof het onderwerp daarmee is afgesloten, en ik voel een speldenprikje frustratie. Ik had meer belangstelling verwacht. Hoewel, ik herinner me nu weer dat Josh nooit zo sterk reageert. Hij is heel relaxt. Dat vind ik zo leuk aan hem, hou ik mezelf snel voor: zijn heerlijk ontspannen aard. Hij schiet nooit in de stress. Hij wordt niet hysterisch. Hij wordt niet kwaad. Zijn levensmotto is: gewoon met de stroom meedrijven. Wat ontzettend verstandig is. ‘We zouden ook eens naar Goa moeten gaan!’ verander ik van onderwerp, en Josh’ gezicht klaart op. ‘Zeker weten. Het moet er fantastisch zijn. Weet je, ik heb echt zin om er een tijd tussenuit te gaan. Een halfjaar of zo.’ ‘We zouden samen kunnen gaan!’ zeg ik blij. ‘We kunnen allebei ons werk eraan geven, samen op reis gaan, in Bombay beginnen…’ ‘Begin het nou niet allemaal al uit te stippelen,’ zegt hij opeens wrevelig. ‘Pin me niet zo vast. Jezus!’ Ik kijk hem geschrokken aan. ‘Josh?’ ‘Sorry.’ Hij lijkt zelf ook geschrokken te zijn. ‘Sorry.’ ‘Is er iets?’ ‘Nee. Hoewel…’ Hij wrijft ruw met twee handen over zijn gezicht en kijkt dan verward op. ‘Ik weet dat het fantastisch is dat we weer bij elkaar zijn. Ik weet dat ik het zelf wilde, maar soms denk ik in een flits: mijn god, waar zijn we mee bézig?’ ‘Zie je nou?’ Ik schrik van Sadies gekraai. Ze zweeft als een wraakengel boven ons. Kop erbij houden. Niet opkijken. Doe maar alsof ze een grote lampenkap is. ‘Dat… dat lijkt me vrij normaal,’ zeg ik, en ik kijk Josh vastbesloten aan. ‘We moeten er allebei aan wennen, dat kost tijd.’ ‘Het is niet normaal!’ roept Sadie ongeduldig. ‘Hij wil hier niet echt zijn! Ik had je toch gezegd dat hij een marionet was? Ik kan hem alles laten zeggen en doen.’ Ze schreeuwt in Josh’oor: ‘Op een dag wil je met Lara trouwen! Zeg het dan tegen haar!’ Josh’ verwarring lijkt sterker te worden. ‘Al denk ik wel dat jij en ik… ooit… misschien moeten trouwen.’ ‘Aan het strand!’ roept Sadie. ‘Aan het strand,’ herhaalt hij gedwee. ‘En zes kinderen krijgen!’ 251
‘Ik zou ook veel kinderen willen,’ zegt hij schuchter. ‘Vier… of vijf… of misschien zelfs zes. Wat vind jij?’ Ik werp Sadie een hatelijke blik toe. Ze bederft alles met haar stomme goocheltrucjes. ‘Onthou dat even, Josh,’ zeg ik zo vriendelijk mogelijk. ‘Ik moet naar de wc.’ Ik heb nog nooit zo snel gelopen als nu door het restaurant. Ik sla de wc-deur achter me dicht en kijk Sadie woest aan. ‘Waar ben jij mee bezig?’ ‘Bewijzen dat hij geen eigen wil heeft.’ ‘Wel waar!’ zeg ik kwaad. ‘En trouwens, dat jij hem die dingen voorzegt, wil nog niet zeggen dat hij niet van me houdt. Waarschijnlijk wil hij diep in zijn hart echt met me trouwen. En een sliert kinderen krijgen!’ ‘Denk je?’ zegt Sadie smalend. ‘Ja! Je kunt hem niets laten zeggen wat hij niet ergens echt gelooft.’ ‘Denk je?’ Sadies hoofd schiet omhoog en ze kijkt me met fonkelende ogen aan. ‘Prima. Uitdaging aangenomen.’ Ze zoeft naar de deur. ‘Wat voor uitdaging?’ zeg ik beduusd. ‘Ik heb je niet uitgedaagd!’ Ik ren terug naar onze tafel, maar Sadie schicht voor me uit. Ik zie haar in Josh’ oor gillen. Ik zie zijn ogen glazig worden. Ik kan er niet heen, want ik sta klem achter een ober met een stuk of vijf borden. Wat doet ze in jezusnaam met hem? Opeens zie ik Sadie weer naast me. Ze klemt haar lippen op elkaar alsof ze haar best doet om niet te lachen. ‘Wat heb je gedaan?’ vraag ik bits. ‘Dat merk je vanzelf. En dan geloof je me wel.’ Ze ziet er zo zelfvoldaan uit dat ik haar wel kan wurgen. ‘Laat me met rust,’ pruttel ik. ‘Ga toch gewoon wég!’ ‘Ook goed,’ zegt ze. en ze steekt nonchalant haar kin naar voren. ‘Ik ga al! Maar je komt er wel achter dat ik gelijk heb!’ Ze verdwijnt en ik loop nerveus naar onze tafel. Josh kijkt op met die verre, verdoofde blik in zijn ogen en de moed zinkt me in de schoenen. Sadie heeft hem duidelijk bereikt, en niet te zuinig ook. Wat heeft ze tegen hem gezegd? ‘Zo!’ begin ik vrolijk. ‘Weet je al wat je wilt eten?’ Josh lijkt me niet eens te horen. Het lijkt alsof hij in trance is. ‘Josh!’ Ik knip met mijn vingers. ‘Josh, wakker worden!’ 252
‘Sorry. Ik zat heel ver weg. Lara, ik heb eens nagedacht.’ Hij leunt naar voren en kijkt me indringend aan. ‘Ik denk dat ik uitvinder moet worden.’ ‘Uitvinder?’ Ik gaap hem perplex aan. ‘En naar Zwitserland verhuizen.’ Josh knikt ernstig. ‘Het viel me zomaar in, uit het niets. Dit verbijsterende… inzicht. Ik moet mijn leven omgooien. Nu meteen.’ Ik vermoord haar. ‘Josh…’ Ik probeer kalm te blijven. ‘Je wilt niet naar Zwitserland. Je wilt geen uitvinder worden. Je werkt in de reclame.’ ‘Nee, nee.’ Zijn ogen glanzen als die van een pelgrim die de Gezegende Maagd heeft gezien. ‘Je snapt het niet. Ik ben op de verkeerde weg. Nu valt alles op zijn plaats. Ik wil naar Genève om me om te scholen tot astrofysicus.’ ‘Je bent geen wetenschapper!’ roep ik met schrille stem. ‘Hoe kun je nou astrofysicus worden?’ ‘Maar misschien ben ik voorbestemd om wetenschapper te worden!’ zegt hij manisch. ‘Heb jij nooit een stemmetje in je hoofd gehoord dat je opdroeg je leven te veranderen? Dat je vertelde dat je op de verkeerde weg zat?’ ‘Ja, maar daar luister je niet naar!’ Ik ben elk schijntje zelfbeheersing kwijt. ‘Je negeert het stemmetje! Je zegt: “Wat een stom stemmetje is dat!”’ ‘Hoe kun je dat nou zeggen?’ zegt Josh verbouwereerd. ‘Lara, je moet naar jezelf luisteren! Dat heb ik van jou geleerd.’ ‘Maar ik bedoelde niet…’ ‘Ik zat hier gewoon in mijn eentje en opeens kreeg ik die ingeving.’ Hij loopt over van enthousiasme. ‘Als een openbaring. Als een bewustwording. Net als toen ik besefte dat ik je terug wilde. Precies hetzelfde.’ Zijn woorden dringen zich als een puntige ijspegel in mijn hart. Ik kan even geen woord uitbrengen. ‘Is het… precies hetzelfde?’ zeg ik dan. ‘Ja, natuurlijk.’ Josh kijkt me niet-begrijpend aan. ‘Lara, niet van streek raken.’ Hij reikt over het tafelblad naar mijn hand. ‘Ga met me mee naar Genève. We beginnen een nieuw leven. En zal ik je vertellen wat me nu weer invalt?’ Zijn gezicht straalt van blijdschap en hij haalt diep adem. ‘Ik wil een dierentuin beginnen. Wat vind jij?’ 253
Ik kan wel janken. Misschien doe ik het wel. ‘Josh…’ ‘Nee, laat me uitpraten.’ Hij slaat met zijn hand op tafel. ‘We beginnen een dierenopvang. Voor bedreigde diersoorten. We huren deskundigen in, werven fondsen…’ Terwijl hij praat, wellen de tranen in mijn ogen op. Oké, zeg ik in gedachten kwaad tegen Sadie. Ik snap het. Ik snáp het. ‘Josh…’ val ik hem in de rede. ‘Waarom wilde je me terug?’ Er valt een stilte. Aan Josh’ ogen te zien is hij nog steeds in trance. ‘Ik weet het niet meer.’ Hij fronst zijn voorhoofd. ‘Iets zei me gewoon dat het de juiste beslissing was. Die stem in mijn hoofd. Die zei dat ik nog van je hield.’ ‘Maar nadat je die stem had gehoord…’ – ik wil niet al te wanhopig klinken – ‘… had je toen niet het gevoel dat je eerdere gevoelens terugkwamen? Zoals een oude auto met een slinger waar je aan draait tot hij gaat sputteren en dan slaat de motor opeens aan? Sloeg er iets aan?’ Josh kijkt me aan alsof het een strikvraag was. ‘Nou, ik hoorde die stem in mijn hoofd…’ ‘Laat die stem toch!’ Ik schreeuw nu bijna. ‘Was er verder nog iets?’ Josh fronst korzelig zijn voorhoofd. ‘Wat zou er verder nog moeten zijn?’ ‘Die foto van ons!’ bedenk ik wanhopig. ‘Op je mobieltje. Je moet een reden hebben gehad om hem erop te laten zitten.’ ‘O, die.’ Josh gezicht wordt weer net zo zacht als toen hij naar ons tweeën op die berg keek. ‘Ik ben gek op die foto.’ Hij klapt zijn mobieltje open en kijkt ernaar. ‘Het mooiste landschap van de wereld.’ Het mooiste landschap. ‘Aha,’ zeg ik uiteindelijk. Mijn keel doet pijn van het proberen niet te huilen. Ik geloof dat het eindelijk tot me doordringt. Ik kan even geen woord uitbrengen. Ik strijk met mijn vinger langs de rand van mijn wijnglas, rond en rond, niet bij machte op te kijken. Ik wist het zo zeker. Ik wist zeker dat als hij maar weer bij me terug was, hij het wel zou beseffen. Er zou een klik tussen ons zijn. Het zou weer fantastisch worden, net als vroeger. Misschien heb ik al die tijd aan een andere Josh gedacht. Je had de echte Josh en de Josh van in mijn hoofd. En ze waren bijna, bíjna exact hetzelfde, op één piepklein dingetje na. 254
De ene Josh hield van me en de andere niet. Ik til mijn hoofd op en kijk naar hem alsof ik hem voor het eerst zie. Zijn knappe gezicht; zijn T-shirt met het logo van een obscure band erop; de zilveren armband die hij altijd om zijn pols heeft. Hij is nog dezelfde. Er is niets mis met hem. Alleen… ik ben niet de viool voor zijn strijkstok. ‘Ben je wel eens in Genève geweest?’ Josh’ vraag dwingt me terug naar het heden. God allemachtig. Genève. Een dierentuin. Hoe verzínt Sadie zulke dingen? Ze heeft hem gehersenspoeld. Ze heeft geen enkel verantwoordelijkheidsbesef. Goddank bemoeit ze zich alleen met mijn liefdesleven, denk ik cynisch. Goddank probeert ze niet wereldleiders te beïnvloeden of zo. Ze zou de hele aarde kunnen verwoesten. ‘Josh, luister,’ zeg ik uiteindelijk. ‘Ik denk dat je beter niet naar Genève kunt verhuizend. Of je laten omscholen tot astrofysicus. Of een dierentuin openen. Of…’ Ik slik iets weg en zet me schrap om het te zeggen. ‘Of… met mij doorgaan.’ ‘Hè?’ ‘Volgens mij is het allemaal een vergissing.’ Ik gebaar naar de tafel. ‘En… het is mijn schuld. Het spijt me dat ik je al die tijd heb lastiggevallen, Josh. Ik had je moeten laten doorgaan met je leven. Ik zal het niet meer doen.’ Josh zit er perplex bij, maar zo zit hij er eigenlijk al het grootste gedeelte van het gesprek bij. ‘Weet je het zeker?’ vraagt hij zwakjes. ‘Absoluut.’ De ober komt naar onze tafel en ik sla de kaart dicht. ‘We willen toch maar niets eten. De rekening, alstublieft.’ Onderweg van de ondergrondse naar kantoor voel ik me als verdoofd. Ik heb Josh afgewezen. Ik heb tegen hem gezegd dat we niet bij elkaar pasten. Ik kan het niet bevatten, zo immens is het. Ik weet dat ik er goed aan heb gedaan. Ik weet dat Josh niet van me houdt. Ik weet dat de Josh van in mijn hoofd een droombeeld was. En ik weet dat ik er wel mee in het reine zal komen. Het is alleen zo moeilijk te accepteren, vooral nu ik hem zo makkelijk had kunnen hebben. Zó makkelijk. ‘Zo!’ Sadies stem schrikt me op uit mijn gepeins. Ze heeft me dui255
delijk opgewacht. ‘Heb ik iets bewezen? Zeg het maar niet, het is helemaal uit tussen jullie.’ ‘Genève?’ zeg ik ijzig. ‘Astrofysica?’ Sadie giechelt. ‘Dolkomisch!’ Ze denkt dat het allemaal maar vermaak is. Ik háát haar. ‘Nou, hoe is het gegaan?’ Ze wipt gnuivend op en neer. ‘Heeft hij gezegd dat hij een dierentuin wilde openen?’ Ze wil horen dat ze volkomen gelijk had, dat het definitief uit is en dat het allemaal te danken is aan haar superkrachten, hè? Nou, die voldoening gun ik haar niet. Ik laat me niet kisten. Zelfs al had ze volkomen gelijk en is het definitief uit en is het allemaal te danken aan haar superkrachten. ‘Een dierentuin?’ Ik trek een verwonderd gezicht. ‘Nee, Josh heeft niets over een dierentuin gezegd. Had hij dat moeten doen?’ ‘O.’ Sadie wipt niet meer op en neer. ‘Hij heeft vluchtig iets over Genève gezegd, maar hij snapte meteen dat het een bespottelijk idee was. Toen zei hij dat hij de laatste tijd een ontzettend irritant zeurstemmetje in zijn hoofd hoorde.’ Ik haal mijn schouders op. ‘Hij zei dat het hem speet als hij wartaal had uitgeslagen, maar waar het op aankwam, was dat hij bij mij wilde zijn. En we hebben afgesproken het rustig aan te doen en het verstandig aan te pakken.’ Ik loop door zonder Sadie aan te kijken. ‘Dus… jullie zijn nog bij elkaar?’ vraagt Sadie verbijsterd. ‘Natuurlijk,’ zeg ik op een toon alsof het vanzelfsprekend is. ‘Weet je, er is meer dan een geest met een harde stem voor nodig om een echte relatie stuk te krijgen, hoor.’ Sadie is met stomheid geslagen. ‘Dat meen je niet,’ zegt ze als ze haar stem terug heeft. ‘Dat kun je niet menen.’ ‘Toch wel,’ kaats ik terug. Ik krijg een sms’je binnen, pak mijn mobieltje en zie dat het van Ed is. Hé, gaan we de stad nog bekijken zondag? E ‘Dat was van Josh.’ Ik glimlach liefdevol naar mijn schermpje. ‘We zien elkaar zondag.’ ‘En dan gaan jullie trouwen en zes kinderen krijgen?’ zegt Sadie sarcastisch, maar ze klinkt het nauw gedreven. 256
‘Weet je, Sadie…’ – ik glimlach neerbuigend naar haar – ‘… misschien heb je wel invloed op de hoofden van de mensen, maar niet op hun hart.’ Ha. Pak aan, spook. Sadie kijkt me woedend aan en ik zie dat ze met haar mond vol tanden staat. Ze is zo van haar stuk gebracht dat ik er bijna van opfleur. Ik sla de hoek om en loop ons gebouw in. ‘Trouwens, er zit een meisje op je kantoor,’ zegt Sadie achter mijn rug. ‘Ze staat me helemaal niet aan.’ ‘Een meisje? Wat voor meisje?’ Ik hol de trap op. Zou het Shireen zijn? Ik duw de deur open, been naar binnen… en blijf als aan de grond genageld staan. Het is Natalie. Wat komt Natalie hier in godsnaam doen? Ze zit vlak voor me. Op míjn stoel. Met míjn telefoon in haar hand. Ze is diep gebruind, ze heeft een witte blouse en een donkerblauwe kokerrok aan en ze lacht hees om iets. Als ze me ziet, toont ze geen enkele verbazing; ze knipoogt alleen naar me. ‘Nou, fijn, Janet. Ik ben blij dat je waardering hebt voor wat we doen,’ zegt ze met die lijzige, zelfverzekerde stem van haar. ‘Je hebt gelijk, Clare Fortescue heeft haar licht onder een korenmaat gezet. Enorm getalenteerd. Een aanwinst. Ik was vastbesloten haar binnen te halen… Nee, ik moet jóú bedanken. Het is mijn werk, Janet, daarom betaal je me mijn commissie…’ Ze lacht weer zo hees. Ik kijk ontzet naar Kate, die hulpeloos haar schouders ophaalt. ‘We houden contact,’ praat Natalie door. ‘Ja, ik zal met Lara praten. Het is duidelijk dat ze nog het een en ander moet leren, maar… Ja, inderdaad, ik zat met de brokken, maar het is een veelbelovend meisje. Schrijf haar nog niet af.’ Ze knipoogt weer naar me. ‘Oké, dank je, Janet. We gaan een keer lunchen. Pas goed op jezelf.’ Ik kijk vol ongeloof hoe Natalie ophangt, zich op haar stoel omdraait en loom naar me glimlacht. ‘Zo, alles kits?’
257
19
Het is zondagochtend en ik ben nog steeds ziedend. Op mezelf. Hoe heb ik zo slap kunnen zijn? Ik was vrijdag zo uit mijn evenwicht dat ik Natalie op de een of andere manier de leiding heb laten nemen. Ik heb haar niets voor de voeten gegooid. Niet één van mijn klachten uitgesproken. Ze gonsden als opgesloten vliegen door mijn hoofd. Nu weet ik wat ik allemaal tegen haar had moeten zeggen. Ik had moeten zeggen: ‘Je kunt niet zomaar terugkomen en doen alsof er niets is gebeurd.’ En: ‘Zou je je excuses niet eens aanbieden voor het feit dat je ons hebt laten barsten?’ En: ‘Hoe durf je net te doen alsof jij Clare Fortescue hebt gevonden, die eer komt míj toe!’ En misschien zelfs: ‘Zo, dus je bent ontslagen, hè? Wanneer was je van plan me dat te vertellen?’ Maar dat heb ik allemaal niet gezegd. Ik snakte alleen naar adem en zei zwakjes: ‘Natalie! Wauw! Hoe kom je… Wat…’ En zij stak een lang verhaal af over die vent in Goa, die een ontrouwe zak bleek te zijn, en op een gegeven moment word je gek van al die vrije tijd, en ze wilde me verrassen en was ik niet opgelucht dat ze er weer was? ‘Natalie,’ begon ik, ‘het is een gestreste toestand geweest zonder jou…’ ‘Welkom in de echte zakenwereld,’ zei ze met een knipoog. ‘Stress hoort erbij.’ ‘Maar jij bent gewoon verdwenen! Zonder enige waarschuwing! Wij moesten de kastanjes uit het vuur halen…’ ‘Lara…’ Ze stak een hand op als om te zeggen: kalmeer. ‘Ik weet het. Het is zwaar geweest, maar het is nu weer goed. Wat er ook mis is gegaan tijdens mijn afwezigheid, ik zal het allemaal rechtzetten.’ Ze pakt de telefoon. ‘Hallo, Graham? Met Natalie Masser.’ Zo ging ze de hele middag door, naadloos van het ene telefoontje op het andere overschakelend, zodat ik er geen speld tussen kon krij258
gen. Toen ze aan het eind van de dag wegging, ratelde ze in haar mobieltje en wuifde alleen maar achteloos naar Kate en mij. Nou, dat is het dan. Ze is terug. Ze doet alsof ze de baas is, alsof ze niets fout heeft gedaan en wij heel dankbaar zouden moeten zijn omdat ze terug is. Als ze nog één keer naar me knipoogt, wúrg ik haar. Ik wring ongelukkig mijn haar door een elastiekje. Ik doe niet echt moeite vandaag. Om een stad te bezichtigen hoef je geen charlestonjurk aan. En Sadie denkt nog steeds dat ik met Josh heb afgesproken, dus deze ene keer speelt ze eens niet de baas over me. Terwijl ik blusher opbreng, gluur ik stiekem naar Sadie. Ik vind het wel rot dat ik tegen haar lieg, maar dan had ze zich maar niet zo moeten misdragen. ‘Ik wil niet dat je meegaat,’ waarschuw ik voor de miljoenste keer. ‘Dus haal het niet eens in je hoofd.’ ‘Het zou niet in me opkomen om mee te gaan!’ pareert ze beledigd. ‘Denk je dat ik zin heb om achter jou en die buikspreekpop aan te sjouwen? Ik ga tv kijken. Er wordt vandaag een Fred Astaire-retrospectief gehouden. Edna en ik krijgen een heerlijke dag samen.’ ‘Mooi zo. Doe haar de groeten,’ zeg ik sarcastisch. Sadie heeft een bejaarde vrouw gevonden, Edna, die een paar straten verderop woont en niets anders doet dan naar zwart-witfilms kijken. Daar gaat ze nu dus meestal naartoe. Ze kruipt naast Edna op de bank en ziet een film. Het enige probleem, zegt ze, is dat Edna soms telefoon krijgt en dwars door de film heen praat, dus tegenwoordig krijst ze ‘klep dicht! Ophangen!’ in haar oor. Dan wordt Edna helemaal zenuwachtig en soms hangt ze zelfs midden in een zin op. Arme Edna. Ik ben klaar met de blusher en kijk naar mijn spiegelbeeld. Een zwarte skinny jeans, zilverkleurige flatjes, een T-shirt en een leren jack. Normale make-up in de stijl van 2009. Ed herkent me vast niet eens. Ik zou een veer in mijn haar moeten steken om hem duidelijk te maken dat ik het ben. Bij dat idee proest ik van het lachen. Sadie kijkt me argwanend aan. ‘Wat valt er te lachen?’ Ze bekijkt me van top tot teen. ‘Ga je zo de deur uit? Ik heb nog nooit zo’n saai ensemble gezien. Josh hoeft maar één blik op je te werpen om te sterven van verveling. Als jij hem niet vóór bent.’ 259
Goh, leuk hoor. Maar misschien heeft ze wel een beetje gelijk. Misschien ben ik iets té nonchalant gekleed. Ik reik naar een van mijn kettingen uit de jaren twintig en wikkel hem om mijn nek. De rijen gitten en zilveren kralen klikken tegen elkaar als ik me beweeg, en ik voel me op slag iets boeiender. Glamoureuzer. Ik breng een donkerder lippenstift aan en teken een duidelijk cupidoboogje. Dan pak ik een zilverkleurige, leren enveloptas uit de jaren twintig en kijk nog eens in de spiegel. ‘Veel beter!’ zegt Sadie. ‘En wat dacht je van een snoezig clochehoedje?’ ‘Nee, dank je.’ Ik wend de blik hemelwaarts. ‘Als ik jou was, zou ik een hoed opzetten,’ dringt ze aan. ‘Ja, maar ik wil jou niet zijn.’ Ik schud mijn haar naar achteren en glimlach naar mezelf. ‘Ik wil op mij lijken.’ Ik had Ed voorgesteld te beginnen bij de Tower, en als ik uit de ondergrondse in de frisse lucht kom, fleur ik meteen op. Laat Natalie maar zitten. Laat Josh maar zitten. Laat die ketting maar zitten. Moet je dit zien. Het is fantastisch! Oude stenen kantelen torenen net zo op tegen de blauwe lucht als eeuwen geleden. Beefeaters lopen als sprookjesfiguren rond in hun rood met blauwe uitdossing. Een plek als deze maakt je er trots op dat je een geboren en getogen Londenaar bent. Hoe kan Ed nou niet de moeite hebben genomen hierheen te gaan? Het is zo goed als een wereldwonder! Nu ik erover nadenk, vraag ik me af of ik de Tower zélf wel eens heb bezocht. Of ik hem van binnen heb bekeken of zo. Maar ik bedoel, dat is iets anders. Ik woon hier. Ik hoef dat niet te doen. ‘Lara! Hier!’ Ed staat al in de rij voor de kaartjes. Hij heeft een spijkerbroek en een grijs T-shirt aan. Hij heeft zich niet geschoren, wat boeiend is. Ik had gedacht dat hij er altijd netjes uit zou zien, zelfs in het weekend. Als ik dichterbij kom, bekijkt hij me met een glimlachje. ‘Zo, dus je draagt toch wel eens kleren uit deze eeuw?’ ‘Heel soms.’ Ik grijns terug. ‘Ik was ervan overtuigd dat je weer in een charlestonjurk zou komen. Ik had zelfs een accessoire voor mezelf gevonden. Om je gezelschap te houden.’ Hij haalt een klein, rechthoekig doosje van geha260
vend zilver uit zijn zak. Hij drukt op een knopje, het springt open en ik zie een spel kaarten. ‘Cool!’ zeg ik vol ontzag. ‘Hoe kom je eraan?’ ‘Ik heb erop geboden op eBay,’ zegt hij schokschouderend. ‘Ik heb altijd een spel kaarten bij me.’ Hij wijst naar het zilvermerkje. ‘Het is van 1925,’ voegt hij eraan toe. Tegen wil en dank vind ik het ontroerend dat hij al die moeite heeft gedaan. ‘Prachtig.’ We zijn aan de beurt en ik kijk op. ‘Twee volwassenen, alstublieft.’ Ed wil zijn portemonnee pakken. ‘Nee, dit krijg je van mij,’ zeg ik resoluut. ‘Ik ben de gastvrouw.’ Ik koop de kaartjes en een boekje dat Historisch Londen heet en loop met Ed naar een plek tegenover de Tower. ‘Goed, het gebouw dat je voor je ziet, is de Tower van Londen,’ begin ik op de toon van een reisleider die er alles van weet. ‘Een van onze belangrijkste en oudste monumenten. Een van de vele schitterende bezienswaardigheden. Het is misdadig om naar Londen te gaan zonder meer over ons wonderbaarlijke erfgoed te willen weten.’ Ik kijk Ed streng aan. ‘Het is heel kleingeestig, en bovendien hebben jullie zulke dingen niet in Amerika.’ ‘Je hebt gelijk.’ Hij kijkt naar de Tower alsof hij tot inkeer is gekomen. ‘Het is spectaculair.’ ‘Mooi, hè?’ zeg ik trots. Soms gaat er niets boven Engels zijn, en dat geldt ook wanneer je een groot, historisch kasteel bekijkt. ‘Wanneer is hij eigenlijk gebouwd?’ vraagt Ed. ‘Eh…’ Ik kijk om me heen, maar zie nergens een handig bordje. Shit. Het zou er moeten zijn. Ik kan het niet met goed fatsoen in de gids opzoeken. Niet nu Ed me zo verwachtingsvol aankijkt. ‘Dat was in de…’ – ik wend me af en mompel iets onduidelijks – ‘… tiende eeuw.’ ‘Welke eeuw?’ ‘Hij dateert uit de…’ Ik schraap mijn keel. ‘Tudor-periode. Eh, nee… Die van de Stuarts.’ ‘Bedoel je dat hij uit de tijd van de Normandische veroveraars stamt?’ oppert Ed beleefd. ‘O. Ja, dat bedoelde ik.’ Ik werp hem een achterdochtige blik toe. Hoe weet hij dat? Heeft hij erop zitten blokken? 261
‘Goed, deze kant op…’ Ik loods Ed zelfbewust naar iets wat op een borstwering lijkt, maar hij trekt me achteruit. ‘Ik geloof dat de ingang daar is, bij de rivier.’ Godsamme. Hij is duidelijk zo’n man die altijd de leiding moet hebben. Hij heeft vast ook nog nooit iemand de weg gevraagd. ‘Ed, luister,’ zeg ik vriendelijk. ‘Je bent Amerikaans. Je bent hier nog nooit geweest. Wie weet er nu beter de ingang te vinden, denk je, jij of ik?’ Op dat moment blijft er een langslopende beefeater staan die vriendelijk naar ons lacht. Ik glimlach terug, op het punt te vragen waar de ingang is, maar hij wendt zich tot Ed. ‘Goedemorgen, meneer Harrison. Hoe is het met u? Bent u hier nu alweer?’ Hè? War krijgen we nou? Kent Ed de beefeaters? Hoe kent Ed de beefeaters? Ik kijk sprakeloos toe hoe Ed de beefeater een hand geeft en zegt: ‘Jacob, leuk je te zien. Dit is Lara.’ ‘Eh… hallo,’ zeg ik zwakjes. Wat komt er nog meer? Komt de koningin ons zo op de thee vragen? ‘Oké,’ pruttel ik zodra de beefeater doorloopt. ‘Wat is hier aan de hand?’ Ed ziet mijn gezicht en barst in lachen uit. ‘Vertel op!’ zeg ik boos, en hij steekt verontschuldigend zijn handen op. ‘Ik zal het opbiechten. Ik ben hier vrijdag geweest. Op een bedrijfsuitje om de teamgeest te versterken. We kregen de kans met een paar beefeaters te praten. Het was fascinerend.’ Hij zwijgt even en vervolgt dan met trekkende mondhoeken: ‘Zo weet ik dat de Tower in 1078 is gebouwd. Door Willem de Veroveraar. En de ingang is daar.’ ‘Had je dat niet kunnen zeggen?’ Ik kijk hem verwijtend aan. ‘Sorry. Je leek het zo graag te willen en het leek me cool om de Tower met jou te bezichtigen, maar we kunnen ook iets anders gaan doen. Je hebt dit vast al een miljoen keer gezien. Laten we iets anders bedenken.’ Hij pakt Historisch Londen en kijkt in de inhoudsopgave. Ik speel met de kaartjes in mijn handen en kijk naar een groep schoolkinderen die foto’s van elkaar maken. Ik sta in dubio. Ed heeft natuurlijk gelijk. Hij heeft de Tower vrijdag al bezichtigd, dus waarom zouden we het in vredesnaam nog eens overdoen? 262
Anderzijds hebben we de kaartjes al. En de Tower ziet er fascinerend uit. En ik wil hem van binnen bekijken. ‘We kunnen zo naar St Paul’s,’ zegt Ed, die naar de plattegrond van de ondergrondse kijkt. ‘Het zou niet veel tijd moeten kosten…’ ‘Ik wil de kroonjuwelen zien,’ zeg ik kleintjes. ‘Pardon?’ Ed kijkt op. ‘Ik wil de kroonjuwelen zien. Nu we er toch zijn.’ ‘Wil je zeggen dat je die nog nooit hebt gezien?’ Ed gaapt me ongelovig aan. ‘Dus jíj hebt de kroonjuwelen nog nooit gezien?’ ‘Ik woon in Londen!’ zeg ik in het nauw gedreven. ‘Dat is anders! Ik kan ze bekijken wanneer ik maar wil, wanneer de gelegenheid zich voordoet. Het is alleen… dat de gelegenheid zich nooit heeft voorgedaan.’ ‘Is dat niet een beetje kleingeestig van je, Lara?’ Ik zie Ed smullen. ‘Ben je niet geïnteresseerd in het erfgoed van je grootse stad? Vind je het niet misdadig om voorbij te gaan aan die unieke, historische monumenten…’ ‘Hou je kop!’ Ik voel dat ik rood aanloop. Ed geeft toe. ‘Kom mee, dan laat ik je de schitterende kroonjuwelen van je eigen land zien. Ze zijn echt prachtig. Ik weet er alles van. Weet je dat de oudste stukken uit de tijd van de Restauratie stammen?’ ‘Echt?’ ‘O, ja.’ Hij leidt me door de menigte. ‘De Britse staatskroon is voorzien van een enorme diamant, geslepen uit de beroemde Cullinandiamant, de grootste diamant die ooit is opgedolven.’ ‘Goh,’ zeg ik beleefd. Ed heeft vrijdag blijkbaar de hele les over de kroonjuwelen uit zijn hoofd geleerd. ‘Ja.’ Hij knikt. ‘Dat werd tenminste algemeen aangenomen, tot 1997. Toen ontdekten ze dat hij nep was.’ ‘Echt waar?’ Ik blijf stokstijf staan. ‘Is hij nep?’ Eds mondhoeken trekken. ‘Ik wilde alleen even zien of je wel luisterde.’ We zien de kroonjuwelen, we zien de raven, de White Tower en de Bloody Tower. Alle torens, eigenlijk. Ed staat erop de gids vast te houden en feiten op te lezen, de hele tijd door. Sommige dingen zijn waar, andere zijn gelul en van weer andere… weet ik het niet. Hij heeft zo’n volkomen uitgestreken gezicht met alleen een twinkeling in zijn ogen en je wéét het gewoon niet. 263
Na afloop van de rondleiding duizelt het me van de verraders en martelingen en heb ik het gevoel dat ik echt nooit meer iets hoef te horen over wat er vreselijk mis kan gaan bij een executie. We dralen door het middeleeuwse paleis in de Tower, waar twee mannen in middeleeuws kostuum op z’n middeleeuws zitten te schrijven (denk ik) en belanden in een kamertje met kleine kasteelraampjes en een immense schouw. ‘Oké, wijsneus. Vertel maar iets over die kast.’ Ik wijs in het wilde weg een kleine, nietszeggende deur in de muur aan. ‘Kweekte Walter Raleigh daar aardappelen of zo?’ ‘Even zien…’ Ed raadpleegt de gids. ‘O, ja. Hier bewaarde de zevende hertog van Marmaduke zijn pruiken. Een boeiende historische figuur die veel van zijn echtgenotes heeft laten onthoofden. Hij heeft er ook een paar laten invriezen. Hij is ook de uitvinder van de middeleeuwse versie van de popcornmachine. Of ye poppecorne, zoals het toen werd genoemd.’ ‘Heus?’ vraag ik quasi ernstig. ‘Je hebt natuurlijk wel gehoord van de poppecornerage van 1583.’ Ed tuurt naar de gids. ‘Naar het schijnt had Shakespeare Much Ado About Nothing bijna Much Ado About Ye Poppecorne genoemd.’ We kijken allebei geconcentreerd naar het eiken deurtje, en even later voegt een ouder echtpaar in identieke windjacks zich bij ons. ‘Het is een pruikenkast,’ zegt Ed tegen de vrouw. Haar gezicht licht geboeid op. ‘De pruikenmeester moest samen met de pruiken in de kast wonen.’ ‘Echt waar?’ Het gezicht van de vrouw betrekt. ‘Wat verschrikkelijk!’ ‘Niet echt,’ zegt Ed ernstig, ‘want de pruikenmeester was heel klein.’ Hij wijst het aan met zijn handen. ‘Piepklein. Het woord “pruik” is afgeleid van de zinsnede “kleine man in kast”, ziet u?’ ‘Echt waar?’ Het arme mens snapt er niets meer van en ik geef Ed een harde por tussen zijn ribben. ‘Nog een prettige rondleiding,’ zegt hij charmant, en we lopen door. ‘Je hebt een vals trekje,’ zeg ik zodra we buiten gehoorsafstand zijn. Ed denkt er even over na en grinnikt dan ontwapenend naar me. ‘Misschien wel. Als ik honger heb. Zullen we gaan lunchen? Of wil je naar het Fusiliers Museum?’ Ik aarzel peinzend, alsof ik de mogelijkheden tegen elkaar afweeg. Ik bedoel, geen mens is geïnteresseerder in zijn erfgoed dan ik, maar weet 264
je wat het met rondleidingen is? Op een gegeven moment wordt het rondsjokken en wordt het hele erfgoed een waas van stenen wenteltrappen en bolwerken en verhalen over afgehakte hoofden op spiesen. ‘We kunnen wel een hapje eten,’ zeg ik nonchalant. ‘Als jij er voorlopig genoeg van hebt.’ Eds ogen fonkelen. Ik krijg het verontrustende vermoeden dat hij precies weet wat ik denk. ‘Ik heb maar een klein concentratieboogje,’ zegt hij droog. ‘Als Amerikaan. Dus misschien kunnen we beter iets gaan eten.’ We gaan naar een eetcafé met gerechten als ‘Georgian uiensoep’ en ‘Everzwijn uit de oven’ op de kaart. Ed staat erop dat hij mag betalen omdat ik de kaartjes heb gekocht, en we gaan aan een tafel in de hoek bij het raam zitten. ‘Zo, wat wil je nog meer van Londen zien?’ vraag ik enthousiast. ‘Wat stond er nog meer op je lijst?’ Ed krimpt in elkaar en opeens heb ik spijt van mijn formulering. Zijn lijstje moet een teer punt voor hem zijn. ‘Sorry,’ zeg ik onhandig. ‘Ik wilde je niet herinneren aan…’ ‘Nee, geen punt.’ Hij kijkt even peinzend naar zijn vork alsof hij zich afvraagt of hij hem in zijn mond moet stoppen. ‘Weet je? Je had gelijk, laatst. Er gebeuren rotdingen, en je moet door met je leven. Ik vind die roltrapvergelijking van je vader wel goed. Ik heb erover nagedacht sinds ons gesprek. Moedig voorwaarts.’ Hij stopt de vork in zijn mond. ‘Echt waar?’ Ik ben tegen wil en dank ontroerd. Dat moet ik aan pap vertellen. ‘Hm-hm.’ Hij kauwt even en kijkt me dan vragend aan. ‘Zo… je zei dat jouw relatie ook was verbroken. Wanneer was dat?’ Gisteren. Nog geen vierentwintig uur geleden. Als ik er alleen maar aan denk, wil ik mijn ogen al dichtdoen en het op een kreunen zetten. ‘Het was… een tijdje geleden.’ Ik haal mijn schouders op. ‘Hij heette Josh.’ ‘En wat is er gebeurd? Als ik het vragen mag?’ ‘Ja, natuurlijk. Het was… Ik besefte gewoon dat we niet…’ Ik breek mijn zin met een diepe zucht af en kijk op. ‘Heb jij je wel eens echt ontzéttend stom gevoeld?’ ‘Nooit.’ Ed schudt zijn hoofd. ‘Al heb ik me soms wel eens echt ontzéttend ontzéttend stom gevoeld.’ 265
Ik kan een glimlachje niet bedwingen. Door dit gesprek met Ed kan ik alles wat meer relativeren. Ik ben niet de enige op de wereld die zich een idioot voelt, en Josh heeft me tenminste niet bedrogen. Ik ben tenminste niet zielsalleen in een vreemde stad gestrand. ‘Hé, laten we iets doen wat niet op je lijstje staat,’ zeg ik in een opwelling. ‘Laten we iets gaan bekijken wat niet in de planning stond. Als dat er is.’ Ed breekt bedachtzaam een homp brood af. ‘Corinne wilde niet naar het reuzenrad,’ zegt hij uiteindelijk. ‘Ze heeft hoogtevrees en het leek haar stompzinnig.’ Ik wíst dat ik dat mens niet mocht. Hoe kun je het reuzenrad nou stompzinnig vinden? ‘Het reuzenrad,’ zeg ik resoluut. ‘En dan misschien naar Ye Olde Starbucks? Dat is een traditioneel Engels gebruik, heel pittoresk.’ Ik verwacht dat Ed in de lach zal schieten, maar hij neemt me alleen taxerend op terwijl hij zijn brood eet. ‘Starbucks. Boeiend. Ga je niet naar Lingtons Coffee?’ O, op zo’n manier. Hij heeft het uitgeknobbeld. ‘Soms. Het hangt ervan af.’ Ik haal afwerend mijn schouders op. ‘Dus… je weet dat ik familie ben.’ ‘Ik had toch gezegd dat ik naar je had geïnformeerd?’ Zijn gezicht verraadt niets. Hij doet niet wat de meeste mensen doen wanneer ze erachter komen van oom Bill, namelijk zeggen: ‘O, wauw, ongelooflijk, hoe is hij in het echt?’ Ed zit ook in het grote zakenleven, valt me in. Hij moet oom Bill op de een of andere manier zijn tegengekomen. ‘En, wat vind je van mijn oom?’ vraag ik luchtig. ‘Lingtons Coffee is een geslaagde organisatie,’ antwoordt hij. ‘Heel lucratief. Heel efficiënt.’ Hij ontwijkt de vraag. ‘Maar wat vind je van oom Bill?’ dring ik aan. ‘Heb je hem wel eens gezien?’ ‘Ja.’ Hij neemt een slok wijn. ‘En ik vind Twee muntjes manipulatieve kul. Sorry.’ Ik heb nog nooit iemand zo onbeschoft over oom Bill horen praten, niet in mijn gezicht. Het is wel verfrissend. ‘Je hoeft geen sorry te zeggen,’ zeg ik snel. ‘Zeg maar wat je denkt. Vertel het me maar.’ ‘Wat ik denk, is… dat je oom die één op een miljoen is. En ik weet 266
zeker dat hij zijn succes aan een combinatie van verschillende factoren te danken heeft, maar zo brengt hij het niet. Zijn boodschap is: “Het is een koud kunstje! Word ook miljonair, net als ik!”’ Ed klinkt bars, bijna boos. ‘De enige mensen die naar die seminars gaan, zijn fantasten die zichzelf een rad voor ogen draaien, en de enige die er iets aan verdient, is jouw oom. Hij maakt misbruik van veel trieste, wanhopige mensen. Het is maar een mening.’ Zodra hij het allemaal zegt, weet ik dat het waar is. Ik heb de mensen bij die Twee muntjes-seminar gezien. Sommigen hadden er een enorme reis voor gemaakt. Sommigen zagen er echt wanhopig uit. En die seminars zijn niet bepaald gratis. ‘Ik ben ook een keer naar zo’n seminar van een dag gegaan,’ beken ik. ‘Gewoon om te zien waar het om ging.’ ‘O? En werd je toen op slag rijk?’ ‘Natuurlijk! Heb je mijn limousine niet gezien?’ ‘O, was die van jou. Ik had verwacht dat je met je helikopter zou komen.’ We zitten allebei te grinniken. Ik kan niet meer geloven dat ik Ed de Amerikaanse Frons noemde. Zo vaak fronst hij nu ook weer niet, en als hij het doet, denkt hij meestal na over een gevatte opmerking. Hij schenkt nog wat wijn voor me in en ik leun achterover en geniet van het uitzicht op de Tower, de warme gloed van de wijn en het vooruitzicht van de rest van de dag. ‘Zo, waarom heb je kaarten bij je?’ vraag ik omdat ik vind dat het nu mijn beurt is. ‘Speel je soms continu patience?’ ‘Poker. Als ik iemand kan vinden om mee te spelen.’ Hij kijkt me aan. ‘Jij zou het vast heel goed kunnen.’ ‘Ik zou hopeloos zijn!’ spreek ik hem tegen. ‘Ik ben een waardeloze gokker en…’ Ed schudt zijn hoofd. ‘Poker is geen kwestie van gokken. Het gaat erom dat je andere mensen moet doorzien. Jouw oosterse telepathische krachten zouden je goed van pas komen.’ ‘O, goh.’ Ik bloos. ‘Tja, mijn krachten lijken me te hebben verlaten.’ Ed trekt een wenkbrauw op. ‘Neemt u me in de maling, mevrouw Lington?’ ‘Nee!’ Ik schiet in de lach. ‘Het is echt waar. Ik heb nog nooit gepokerd.’ ‘Goed dan.’ Hij schudt de kaarten behendig. ‘Het enige wat je moet 267
weten, is of je tegenspelers goede kaarten hebben of niet. Zo simpel is dat. Kijk dus naar hun gezichten en vraag je af: is dit wel pluis? Dat is het hele eieren eten.’ ‘Is dit wel pluis?’ herhaal ik. ‘En hoe zie je dat?’ Ed geeft zichzelf drie kaarten en werpt er een blik op. Dan kijkt hij me aan. ‘Goed of slecht?’ O, god, ik heb geen idee. Zijn gezicht verraadt niets. Ik kijk naar zijn gladde voorhoofd, de kraaienpootjes om zijn ogen en het vleugje weekendstoppels, zoekend naar aanwijzingen. Ik zie een schittering in zijn ogen, maar dat kan van alles betekenen. ‘Kweenie,’ zeg ik hulpeloos. ‘Ik kies… goed?’ Ed lijkt het grappig te vinden. ‘Die oosterse krachten hebben je echt in de steek gelaten. Ze zijn hopeloos.’ Hij laat me drie lage kaarten zien. ‘Nu jij.’ Hij schudt de kaarten weer, legt drie kaarten voor me neer en kijkt hoe ik ze oppak. Ik heb de klaver drie, de harten vier en de schoppenaas! Ik kijk ernaar en kijk dan zo ondoorgrondelijk mogelijk op. ‘Rustig,’ zegt Ed. ‘Niet lachen.’ Nu hij dat heeft gezegd, voel ik mijn mondhoeken natuurlijk trekken. ‘Je hebt totaal geen pokerface,’ zegt Ed. ‘Wist je dat?’ ‘Je maakt me in de war!’ Ik beweeg wat met mijn mond om die lach kwijt te raken. ‘Goed dan, wat heb ik?’ Eds bruine ogen boren zich in de mijne. We kijken elkaar roerloos en zwijgend aan. Na een paar seconden maakt mijn maag een rare zwieper. Dit voelt… gek. Te intiem. Alsof hij meer van me kan zien dan zou mogen. Ik doe alsof ik moet kuchen om de ban te verbreken en wend mijn blik af. Ik neem een teug wijn en als ik weer naar Ed kijk, zie ik dat hij ook een slokje neemt. ‘Je hebt één hoge kaart, vermoedelijk een aas,’ zegt hij langs zijn neus weg, ‘en twee lage.’ ‘Nee!’ Ik leg mijn kaarten op tafel. ‘Hoe weet je dat?’ ‘Je ogen puilden uit toen je de aas zag.’ Ed klinkt geamuseerd. ‘Het lag er duimendik bovenop. Zo van: o, wauw! Een hoge! Toen keek je naar links en rechts alsof je bang was dat je je had verraden. Toen legde je je hand op de hoge kaart en keek me vuil aan.’ Hij moet nu echt lachen. ‘Herinner me eraan dat ik je voorlopig geen staatsgeheimen toespeel.’ Ongelooflijk. Ik dacht dat ik echt ondoorgrondelijk was. 268
‘Maar even serieus.’ Ed begint de kaarten weer te schudden. ‘Die telepathie van jou, die is toch gebaseerd op het ontleden van gedragingen?’ ‘Eh… ja,’ zeg ik omzichtig. ‘Dat vermogen kun je toch niet opeens kwijt zijn? Je weet het of je weet het niet. Wat is er nou eigenlijk aan de hand, Lara? Hoe zit dat?’ Hij leunt gespannen naar voren alsof hij een antwoord verwacht. Het brengt me van mijn stuk. Ik ben niet gewend aan die geconcentreerde aandacht. Als hij Josh was, had ik hem makkelijk kunnen afschepen. Josh keek nooit verder dan zijn neus lang was. ‘Ja hoor, schat,’ had hij gezegd, en dan had ik snel over iets anders kunnen beginnen en dan had hij er nooit meer naar gevraagd of er zelfs maar aan gedacht… Omdat Josh nooit echt belangstelling voor me had. Het is alsof ik een plens koud water in mijn gezicht krijg. Een definitief, kwetsend inzicht dat klinkt en voelt alsof het waar is. In al die tijd dat we samen waren heeft Josh me nooit uitgedaagd, hij heeft het me nooit moeilijk gemaakt, hij kon amper onthouden hoe mijn leven in elkaar stak. Ik dacht dat hij gewoon makkelijk in de omgang en relaxt was. Daarom hield ik van hem. Ik zag het als een pluspunt, maar nu weet ik wel beter. Hij was zo relaxt omdat het hem niet echt iets kon schelen. Hij gaf niet echt om me. Niet genoeg, in elk geval. Het voelt alsof ik eindelijk uit een soort trance ontwaak. Ik had het zo druk met achter hem aan zitten, ik was zo wanhopig en zo zeker van mijn zaak dat ik nooit onder de loep nam wat ik precies najoeg. Ik nam de tijd niet om me af te vragen of hij echt de ware was. Wat ben ik een grote idioot geweest. Ik kijk op en zie dat Ed me nog steeds onderzoekend aankijkt met zijn donkere, intelligente ogen, en in weerwil van mezelf maakt het me opeens vreemd opgetogen dat hij, iemand die ik amper ken, meer over me aan de weet wil komen. Ik zie het aan zijn gezicht: hij stelt geen vragen om iets te zeggen te hebben. Hij is echt benieuwd naar de waarheid. Alleen kan ik hem die niet vertellen. Vanzelfsprekend. ‘Het is… lastig uit te leggen. Gecompliceerd.’ Ik drink mijn glas leeg, prop een laatste hap taart in mijn mond en lach af naar Ed om hem af te leiden. ‘Kom op. We gaan naar het reuzenrad.’ Als we aan de andere kant van de Theems arriveren, gonst het er al van de zondagmiddagtoeristen, straatventers, kraampjes met tweede269
hands boeken en overal van die levende standbeelden waar ik altijd een beetje bang voor ben. Het reuzenrad draait langzaam rond en ik zie in alle transparante cabines mensen zitten die naar beneden kijken. Ik vind het eigenlijk best spannend. Ik ben nog maar één keer eerder in het reuzenrad geweest en dat was tijdens een bedrijfsuitje met allemaal onhebbelijke, dronken mensen. Een jazzbandje dat een deuntje uit de jaren twintig speelt, trekt een menigte toeschouwers, en als we erlangs lopen, moet ik Ed wel even aankijken. Hij doet een paar charlestonpassen en ik zwaai met mijn kralen naar hem. ‘Heel goed,’ zegt een vent met een hoed en een baard die met een emmertje voor het geld naar ons toe komt. ‘Houden jullie van jazz?’ ‘Een beetje,’ zeg ik terwijl ik in mijn tas naar geld wroet. ‘We houden van de jaren twintig,’ zegt Ed gedecideerd, en hij geeft me een knipoog. ‘Alleen de jaren twintig, hè, Lara?’ ‘We hebben volgende week een openluchtjazzfestival in Jubilee Gardens,’ zegt de man enthousiast. ‘Willen jullie kaartjes? Tien procent korting als je ze nu koopt.’ Ed kijkt me even aan. ‘Goed,’ zegt hij dan. ‘Waarom ook niet?’ Hij geeft de man geld, neemt twee kaartjes in ontvangst en loopt door. ‘Zo,’ zegt hij even later. ‘We zouden… samen naar dat jazzgedoe kunnen gaan. Als je wilt.’ ‘Eh… oké. Cool. Lijkt me leuk.’ Hij geeft me een van de kaartjes en ik stop het verlegen in mijn tas. Ik loop een tijdje zwijgend door terwijl ik probeer te achterhalen wat er nu net is gebeurd. Wil hij een date met me? Of is het gewoon een uitvloeisel van de bezichtiging? Of… wat? Wat zijn we aan het doen? Eds gedachten zullen wel ongeveer hetzelfde zijn, want als we in de rij gaan staan voor het reuzenrad, kijkt hij me opeens benieuwd aan. ‘Hé, Lara. Mag ik iets vragen?’ ‘Eh… ja.’ Ik word op slag nerveus. Hij gaat weer naar mijn helderziendheid vragen. ‘Waarom stormde je mijn kantoor in?’ Hij krijgt lachrimpeltjes in zijn voorhoofd. ‘Waarom wilde je met me uit?’ Nog een miljoen keer erger. Wat moet ik zeggen? ‘Dat is… een goede vraag,’ zeg ik om tijd te winnen. ‘En… ik heb er ook een voor jou. Waarom heb je ja gezegd? Je had ook kunnen bedanken!’ ‘Ik weet het.’ Ed lijkt het zelf niet eens te begrijpen. ‘Zal ik eerlijk 270
zijn? Het is bijna een waas. Ik kan mijn eigen gedachtegang niet ontcijferen. Een onbekend meisje komt mijn kantoor binnen en voordat ik het goed en wel besef, heb ik een afspraakje met haar.’ Hij kijkt me weer aandachtig aan. ‘Kom op, je moet er een reden voor hebben gehad. Had je me al eerder gezien of zo?’ Ik hoor een sprankje hoop in zijn stem. Alsof hij iets wil horen wat zijn dag goed kan maken. Opeens word ik overmand door schuldgevoel. Hij heeft geen idee dat hij alleen maar wordt gebruikt. ‘Het was… een weddenschap met een vriendin.’ Ik kijk strak over zijn schouder. ‘Ik weet niet waarom ik het heb gedaan.’ ‘Oké.’ Zijn stem klinkt weer net zo ontspannen als tevoren. ‘Dus ik was zomaar de inzet van een weddenschap. Dat zullen de kleinkinderen niet willen horen. Ik zeg wel dat je door buitenaardse wezens naar me toe bent gestuurd. Meteen nadat ik ze over de pruiken van de hertog van Marmaduke heb verteld.’ Ik weet dat hij een grapje maakt, ik weet dat het gekscherend bedoeld is, maar als ik opkijk, zie ik het aan zijn gezicht. Ik zie de warmte. Hij valt op me. Nee, even doorhalen, hij dénkt dat hij op me valt, maar het is allemaal nep. Het deugt voor geen meter. Dit is ook een poppentheater. Hij is net zo door Sadie gemanipuleerd als Josh. Dit is allemaal niet echt, het heeft niets te betekenen… Opeens voel ik me bespottelijk genoeg overstuur. Dit is allemaal Sadies schuld. Overal waar ze komt, zaait ze onheil. Ed is echt een goeie vent en er is al genoeg met hem gesold en ze heeft met hem gespeeld en het is niet eerlijk… ‘Ed…’ Ik slik. ‘Ja?’ O, god. Wat moet ik nu zeggen? Je bent niet met mij uit geweest, maar met een geest, ze beïnvloedt je, ze is als lsd, maar dan zonder de positieve kant… ‘Misschien denk je dat je me leuk vindt, maar… je vergist je.’ ‘Klopt.’ Hij lacht. ‘Ik vind je echt leuk.’ ‘Nee.’ Ik heb het moeilijk. ‘Je denkt niet zelf. Ik bedoel… dit is niet echt.’ ‘Ik vind het wel echt voelen.’ ‘Ik weet het, maar… je begrijpt het niet…’ Ik breek machteloos mijn zin af. Het blijft even stil en dan zie ik aan Eds gezicht dat het tot hem doordringt. 271
‘O, ik snap het.’ ‘Echt?’ zeg ik sceptisch. ‘Lara, je hoeft de pil niet voor me te vergulden.’ Zijn glimlach krijgt iets wrangs. ‘Als je het zat bent, zeg je het maar. Ik kan wel een middag alleen doorbrengen. Het was leuk en ik waardeer het dat je zoveel tijd voor me hebt uitgetrokken, dank je wel…’ ‘Nee!’ roep ik ontdaan. ‘Hou op! Ik probeer niet ergens onderuit te komen! Ik amuseer me kostelijk. En ik wil in het reuzenrad.’ Eds ogen glijden over mijn gezicht, op en neer en van links naar rechts, alsof het leugendetectors zijn. ‘Nou, ik ook,’ zegt hij ten slotte. We gaan zo op in ons gesprek dat we niet hebben gemerkt dat de mensen voor ons zijn doorgeschoven. ‘Schiet eens op.’ Ik krijg een por van een vent achter me. ‘Je bent aan de beurt!’ ‘O!’ Ik schrik op. ‘Gauw, we zijn!’ Ik pak Eds hand en we rennen naar het grote, eivormige wagentje. Het schuift langs het perron en mensen stappen giechelend en gillend in. Ik stap ook in, nog hand in hand met Ed, en we kijken elkaar stralend aan, zonder nog een greintje onbehagen. ‘Zo, meneer Harrison,’ zeg ik met mijn reisleidersstem, ‘nú gaat u Londen zien.’ Het is briljant. Ik bedoel, het is gewoon briljánt. We zijn helemaal bovenin geweest en hebben de hele stad onder ons uitgestrekt zien liggen, als een tot leven gekomen plattegrond. We hebben naar de mensen beneden gekeken, die rondscharrelden als mieren en in mierenauto’s en mierenbussen stapten. Ik heb als een kenner St Paul’s aangewezen, en Buckingham Palace, en de Big Ben. Ik heb Historisch Londen opgeëist. Er staat niets in over het reuzenrad, maar ik lees er toch weetjes uit voor, al verzin ik ze zelf. ‘De cabines zijn gemaakt van transparant titanium, afkomstig van brillen,’ deel ik Ed mee. Bij onderdompeling verandert elke cabine automatisch in een compleet functionerende onderzeeër.’ ‘Ik zou niet minder verwachten,’ zegt Ed knikkend terwijl hij naar buiten kijkt. ‘De inzittenden van een cabine kunnen dertien uur onder water in leven blijven…’ Ik merk dat hij niet echt luistert. ‘Ed?’ 272
Hij draait zich met zijn rug naar de glazen wand en kijkt me aan. Achter hem glijdt het panoramische uitzicht over Londen bijna onmerkbaar traag naar boven. Toen we boven waren, is de zon verdwenen, en dikke, grijze wolken stapelen zich nu op. ‘Zal ik je eens iets zeggen, Lara?’ Hij kijkt om zich heen om te zien of we niet worden afgeluisterd, maar alle andere mensen zijn naar de andere kant gelopen om naar een politieboot op de Theems te kijken. ‘Misschien,’ zeg ik waakzaam. ‘Niet als het een echt belangrijk geheim is dat ik niet mag doorvertellen.’ Er danst een glimlach over Eds gezicht. ‘Je vroeg me waarom ik de eerste keer ja zei toen je met me uit wilde.’ ‘O, dat. Och, het doet er niet toe,’ zeg ik snel. ‘Voel je niet verplicht me te vertellen…’ ‘Nee, ik wil het zelf. Het was… griezelig.’ Hij denkt even na. ‘Het voelde alsof iets in mijn hoofd me opdroeg ja te zeggen. Hoe meer ik tegenstribbelde, hoe harder het begon te schreeuwen. Kun je daar iets mee?’ ‘Nee,’ zeg ik haastig. ‘Niets. Ik heb geen idee. Misschien was het… God.’ ‘Wie weet.’ Hij lacht even blaffend. ‘Ik zou de nieuwe Mozes kunnen zijn.’ Hij aarzelt. ‘Waar het om gaat, is dat ik nog nooit zo’n sterke impuls heb gehad, of stem heb gehoord, of wat het ook maar was. Ik was compleet overdonderd.’ Hij zet een stap naar voren en vervolgt zacht: ‘En waar het ook vandaan kwam, uit welke diepte het ook afkomstig was, het klopte. Ik had niets beters kunnen doen dan tijd met jou doorbrengen. Het voelt alsof ik ben ontwaakt uit een droom, of bevrijd uit een cel… en ik wil je bedanken.’ ‘Welnee!’ zeg ik meteen. ‘Het genoegen was geheel aan mijn kant. Je zegt het maar.’ ‘Ik hoop het,’ zegt hij. Het klinkt alsof hij meer bedoelt en ik word een beetje zenuwachtig onder zijn blik. ‘Dus, eh… zal ik nog iets uit de gids voorlezen?’ Ik blader in het boekje. ‘Ja, goed.’ ‘De cabines zijn, eh…’ Ik kan mijn hoofd er niet bij houden. Mijn hart is sneller gaan slaan. Alles lijkt opeens intenser. Ik ben me bewust van elke beweging die ik maak. ‘Het wiel draait… het gaat rond…’ Dit slaat nergens op. Ik sla de 273
gids dicht en kijk Ed recht aan. Ik probeer mijn gezicht net zo in de plooi te houden als hij; de schijn te wekken dat ik nergens last van heb. Alleen zijn er allerlei dingen waar ik last van heb. De hitte die naar mijn gezicht stijgt. Mijn nekhaartjes die overeind gaan staan. De manier waarop Eds ogen zich in de mijne boren, alsof ze alle franje willen overslaan. Ik ga ervan tintelen. Eerlijk gezegd tintel ik als een dolle. Ik snap niet hoe ik ooit heb kunnen denken dat hij niet aantrekkelijk was. Ik moet blind zijn geweest. ‘Is er iets?’ vraagt Ed zacht. ‘Ik… ik weet het niet.’ Ik kan amper een woord uitbrengen. ‘Is er iets?’ Hij legt een hand onder mijn kin en kijkt naar me alsof hij het terrein verkent. Dan leunt hij naar voren, heft mijn gezicht zacht met beide handen naar het zijne en kust me. Zijn mond is warm en zoet en zijn stoppels schaven over mijn huid maar het lijkt hem niets te kunnen schelen en… o, god. Ga door, alsjeblieft. Mijn tintelingen zijn overgegaan in zingende, dansende driften. Terwijl hij zijn armen om me heen slaat en me dichter tegen zich aandrukt, botsen er twee gedachten in mijn hoofd. Wat is hij anders dan Josh. Wat is hij góéd. Veel meer gedachten heb ik niet. Je zou het in elk geval niet zozeer gedachten moeten noemen als wel wilde verlangens. Ten slotte maakt Ed zich van me los, met zijn handen nog in mijn nek. ‘Weet je… dat was niet het plan voor vandaag,’ zegt hij. ‘Mocht je het je afvragen.’ ‘Ik was het ook niet van plan,’ zeg ik ademloos. ‘Absoluut niet.’ Hij kust me weer en ik doe mijn ogen dicht, verken zijn mond met de mijne, snuif zijn geur op en vraag me af hoe lang we nog in het reuzenrad moeten blijven. Alsof hij mijn gedachten kan lezen, laat Ed me los. ‘Misschien moeten we nog even naar het uitzicht kijken,’ zegt hij met een lachje. ‘Voor de landing.’ ‘Je zult wel gelijk hebben.’ Ik glimlach onwillig naar hem. ‘We hebben er tenslotte voor betaald.’ 274
Arm in arm draaien we ons om naar de transparante wand, en dan schreeuw ik het uit. Sadie zweeft achter het glas en kijkt met gloeiende, laserstraalachtige ogen naar binnen. Ze heeft ons gezien. Ze heeft ons zien kussen. Shit. O, shit. Mijn hart klopt zo snel als dat van een konijntje. Terwijl ik sidderend van angst toekijk, dringt ze door de transparante wand heen, met opengesperde neusgaten en vonkende ogen, zodat ik strompelend achteruitdeins alsof ik echt een angstaanjagende geest heb gezien. ‘Lara?’ Ed kijkt me geschrokken aan. ‘Lara, wat is er?’ ‘Hoe kón je!’ krijst Sadie, die zich bedrogen voelt, en ik druk mijn handen tegen mijn oren. ‘Hoe kón je!’ ‘Ik… Ik wilde niet… Het was niet…’ hakkel ik, maar de woorden komen er niet uit zoals het hoort. Ik wil tegen haar zeggen dat ik het niet van plan was, dat het niet zo erg is als ze denkt… ‘Ik heb jullie gezien!’ Opeens snikt ze gekweld, draait zich vliegensvlug om en verdwijnt. ‘Sadie!’ Ik ren naar de transparante wand, druk mijn handen ertegen en tuur naar buiten in de hoop een glimp van haar op te vangen in de wolken, het stromende water van de Theems of tussen de dichterbij komende mensenmassa’s op de grond. ‘Lara! Jezus! Wat is er gebeurd?’ Ed heeft het niet meer. Nu valt het me op dat alle andere mensen in de cabine niet meer naar het uitzicht kijken, maar mij aangapen. ‘Niets!’ breng ik moeizaam uit. ‘Sorry. Ik was… Ik was…’ Hij slaat zijn arm om me heen en ik krimp in elkaar. ‘Sorry, Ed… Ik kan niet…’ Ed laat me los. ‘Goed.’ We zijn beneden. Terwijl Ed angstige blikken op me werkt, loodst hij me uit de cabine naar de vaste grond. ‘Zo,’ zegt hij monter, maar ik hoor dat hij van streek is. En terecht. ‘Wat is er aan de hand?’ ‘Ik kan het niet uitleggen,’ zeg ik mismoedig. Ik tuur wanhopig de horizon af, zoekend naar een spoor van Sadie. ‘Zou Ye Olde Starbucks helpen? Lara?’ ‘Sorry.’ Ik staak mijn gezoek en kijk in Eds bezorgde gezicht. ‘Ed, het spijt me ontzettend, maar… ik kan dit niet. Het is een heerlijke dag geweest, maar…’ 275
‘Maar… hij is niet volgens plan verlopen?’ zegt hij langzaam. ‘Nee, dat is het niet!’ Ik wrijf over mijn gezicht. ‘Het is… ingewikkeld. Ik moet mijn gedachten ordenen.’ Ik kijk hem aan in de hoop dat hij me zal begrijpen. Al is het maar half. Als hij maar niet denkt dat ik compleet geschift ben. ‘Geen punt.’ Hij knikt. ‘Ik snap het. Het is niet altijd zwart-wit.’ Hij aarzelt en legt zijn hand even op mijn arm. ‘Zullen we het hier dan bij laten? Het was een geweldige dag. Dank je, Lara. Je bent heel gul geweest met je tijd.’ Hij trekt zich weer terug in zijn vormelijke, hoffelijke manier van doen. Alle warmte en de grapjes tussen ons zijn weggeëbd. Het is alsof we vage kennissen zijn. Hij neemt zichzelf in bescherming, besef ik opeens schuldbewust. Hij kruipt weer in zijn schulp. ‘Ed, ik wil je heel graag nog eens zien,’ zeg ik wanhopig. ‘Als alles… op zijn plaats is gevallen.’ ‘Graag.’ Ik weet niet of hij me ook maar een beetje gelooft. ‘Zal ik een taxi voor je aanhouden?’ Hij kijkt naar links en naar rechts en ik zie zijn frons terugkomen, kleine lijntje van teleurstelling. ‘Nee, ik blijf hier nog even, wat rondlopen, mijn hoofd helder krijgen.’ Ik glimlach geforceerd. ‘Dank je wel. Voor alles.’ Hij wuift even naar me, alsof hij salueert, en gaat dan op in de menigte. Ik kijk hem verpletterd na. Ik vind hem leuk. Ik vind hem echt heel leuk. En nu voelt hij zich gekwetst. En ik ook. En Sadie ook. Wat een puinzooi. ‘Zo, dus dat doe jij achter mijn rug!’ Ik schrik van Sadies stem in mijn oor en grijp naar mijn borst. Heeft ze me al die tijd opgewacht? ‘Leugenachtige slang die je bent. Verrader. Ik kwam kijken hoe het met Josh en jou ging. Met Jósh!’ Ze wervelt rond, zo witgloeiend dat ik onwillekeurig een stap achteruit zet. ‘Sorry,’ stotter ik. ‘Sorry dat ik tegen je heb gelogen. Ik wilde niet toegeven dat het uit was tussen Josh en mij. Maar ik ben geen verrader! Ik heb er niet op aangestuurd dat Ed me zou kussen, ik wilde het niet, ik had het niet gepland…’ ‘Het kan me niet schelen of je het had gepland of niet!’ krijst ze. ‘Blijf van hem af!’ ‘Sadie, het spijt me echt…’ ‘Ik heb hem ontdekt! Ik heb met hem gedanst! Hij is van mij! Van mij, van míj! 276
Ze is zo overtuigd van haar eigen gelijk en zo woest dat ze niet eens naar me luistert, en opeens voel ik verontwaardiging opkomen onder al mijn schuldgevoel. ‘Hoe kan hij nou van jou zijn?’ gil ik. ‘Je bent dood! Heb je dat nou nog niet door? Jij bent dóód! Hij weet niet eens dat je bestáát!’ ‘O, jawel!’ Ze brengt haar gezicht vlak bij het mijne en kijkt me moordlustig aan. ‘Hij kan me horen!’ ‘Nou en? Hij zal je toch nooit zien! Je bent een geest! Een géést!’ Al mijn verdriet om de situatie wordt gelucht in een woedende bui. ‘Over zelfbedrog gesproken! Hoezo, de waarheid niet onder ogen willen zien, Sadie? Jij zegt telkens tegen mij dat ik door moet! Wanneer ga jíj eens door?’ Terwijl ik het zeg, weet ik al hoe het over kan komen; hoe verkeerd ze me kan begrijpen. Ik zou het liefst mijn tong afbijten. Er trekt ontzetting over Sadies gezicht. Ze ziet eruit alsof ik haar een klap heb gegeven. Ze denkt toch niet dat ik wilde zeggen… O, god. ‘Sadie, ik bedoelde niet… Ik wilde niet…’ De woorden buitelen over elkaar heen in mijn mond. Ik weet niet eens goed wat ik wil zeggen. Sadies ogen lijken opeens leeg. Ze kijkt over de rivier uit alsof ze zich nog maar amper bewust is van mijn aanwezigheid. ‘Je hebt gelijk,’ zegt ze ten slotte. Haar stem klinkt uitgeblust. ‘Je hebt gelijk. Ik ben dood.’ ‘Nee, niet waar!’ zeg ik wanhopig. ‘Ik bedoel… Oké, misschien wel, maar…’ ‘Ik ben dood. Het is voorbij. Jij wilt me niet. Hij wil me niet. Wat heeft het voor zin?’ Ze loopt in de richting van Waterloo Bridge en verdwijnt uit het zicht. Gekweld door schuldgevoel ren ik achter haar aan de treden op. Ze is al halverwege de brug en ik zet het op een rennen om haar in te halen. Ze blijft staan en kijkt naar St Pauls’s Cathedral, een rank figuurtje tussen het grijs, en uit niets blijkt dat ze weet dat ik er ben. ‘Sadie, het is niet voorbij!’ Mijn stem gaat bijna verloren in de wind. ‘Helemaal niet! Ik dacht er niet bij na, ik was gewoon boos op je, ik kletste maar wat…’ ‘Nee, je hebt gelijk.’ Ze spreekt snel, zonder me aan te kijken. ‘Ik hou mezelf net zo voor de gek als jij. Ik dacht dat ik nog een laatste 277
keer pret kon maken op aarde. Ik dacht dat ik vriendschap kon sluiten. Iets voor een ander betekenen.’ ‘Je betekent ook iets voor me!’ zeg ik overstuur. ‘Praat niet zo, alsjeblieft. Hé, ga mee naar huis, we zetten muziek op, we gaan lol maken…’ ‘Behandel me niet als een klein kind!’ Ze draait zich om en ik zie dat ze beeft. ‘Ik weet wat je echt denkt. Je geeft niets om me, niemand geeft iets om me, een oud mens dat niets voorstelt…’ ‘Sadie, hou op, dat is niet waar…’ ‘Ik heb je wel gehoord bij de uitvaart!’ valt Sadie plotseling geëmotioneerd uit, en ik word overmand door een plotselinge, ijzige angst. Heeft ze ons gehóórd? ‘Ik heb je wel gehoord,’ herhaalt ze terwijl ze haar waardigheid hervindt. ‘Ik hoorde alle familieleden met elkaar praten. Niemand wilde erbij zijn. Er rouwde niemand om me. Ik was gewoon een “miljoenen jaren oude nul”.’ Misselijk van schaamte herinner ik me wat we allemaal hebben gezegd. We hebben ons hardvochtig en verschrikkelijk gedragen. Wij allemaal. Sadie klemt haar kaken op elkaar en tuurt strak over mijn schouder. ‘Je nichtje zei precies hoe het zat. Ik heb niets bereikt in mijn leven, ik laat geen spoor na, ik was niets bijzonders. Waarom heb ik eigenlijk de moeite genomen om te leven?’ Ze lacht cynisch. ‘Sadie, alsjeblieft, niet doen.’ Ik slik. ‘Ik heb geen liefde gekend,’ vervolgt ze onstuitbaar, ‘en ik heb geen loopbaan gehad. Ik heb geen kinderen of prestaties nagelaten, niets wat de moeite waard is. De enige man van wie ik ooit heb gehouden… is me vergeten.’ Haar stem beeft. ‘Ik heb honderdvijf jaar geleefd, maar geen spoor achtergelaten. Niets. Ik betekende niets, voor niemand. Nog steeds niet.’ ‘O, jawel. Natuurlijk wel,’ zeg ik radeloos. ‘Sadie, toe…’ ‘Ik heb me als een dwaas aan het leven vastgeklampt. Ik zit je maar in de weg.’ Tot mijn ontzetting zie ik tranen in haar ogen blinken. ‘Nee!’ Ik pak haar arm, hoewel ik weet dat het geen zin heeft. Ik ben zelf ook bijna in tranen. ‘Sadie, ík geef om je. En ik zal het goedmaken. We gaan de charleston weer dansen, en we gaan pret maken, en ik zál je ketting terugkrijgen, al wordt het mijn dood…’ ‘De ketting kan me niets meer schelen,’ zegt ze beverig. ‘Waarom 278
zou ik me er druk over maken? Het was allemaal niets. Mijn hele leven is voor niets geweest.’ Tot mijn afgrijzen verdwijnt ze over de rand van de brug. ‘Sadie!’ gil ik. ‘Sadie, kom terug. Sádie!’ Ik tuur wanhopig naar het troebele, wielende water. De tranen biggelen me over de wangen. ‘Het was niet voor niets! Sadie, alsjeblieft, hoor je me?’ ‘O, mijn god!’ Een meisje in een geruite jas naast me ziet me opeens en snakt naar adem. ‘Er is iemand in de rivier gesprongen! Hélp!’ ‘Nee!’ Ik kijk op, maar het meisje luistert niet. Ze wenkt haar vrienden. Voordat ik het goed en wel besef, verdringen de mensen elkaar rond de brugleuning en turen naar het water. ‘Er is iemand gesprongen!’ hoor ik mensen zeggen. ‘Bel de politie!’ ‘Nee, echt niet!’ zeg ik, maar ik word overstemd. Een jongen in een spijkerjasje filmt het water al met zijn mobieltje. Een man rechts van me trekt zijn jas uit alsof hij in het water wil duiken, bewonderend gadegeslagen door zijn vriendin. ‘Nee!’ Ik trek hem aan zijn jas. ‘Niet doen!’ ‘Iemand moet het doen,’ zegt de man heldhaftig, en hij kijkt naar zijn vriendin. Godsamme. ‘Er is niemand gesprongen!’ schreeuw ik, en ik zwaai met mijn armen. ‘Het is een misverstand! Alles is dik in orde. Niemand gesprongen, ik herhaal, niemand gesprongen!’ De man, die zijn ene schoen al uithad, trekt hem weer aan. De jongen met het mobieltje draait zich om en begint mij te filmen. ‘Tegen wie had je het dan?’ Het meisje met de geruite jas kijkt me beschuldigend aan, alsof ze denkt dat ik heb staan liegen. ‘Je riep naar het water, en je huilde! We zijn ons allemaal dood geschrokken! Tegen wie had je het?’ ‘Tegen een geest,’ zeg ik kortaf. Ik draai me om voordat ze nog iets terug kan zeggen, baan me een weg tussen de mensen door en luister niet naar de uitroepen en mopperige opmerkingen. Ze komt wel terug, praat ik mezelf moed in. Als ze is gekalmeerd en me heeft vergeven. Ze komt wel terug.
279
20
De volgende ochtend word ik wakker in een leeg en stil appartement. Meestal komt Sadie tevoorschijn wanneer ik een kop thee zet. Ze gaat op het werkblad zitten, maakt beledigende opmerkingen over mijn pyjama en zegt dat ik niet weet hoe je thee hoort te zetten. Vandaag is er niets. Ik vis het theezakje uit mijn kop en kijk om me heen. ‘Sadie? Sadie, ben je daar?’ Geen antwoord. De lucht voelt leeg en doods aan. Terwijl ik me klaarmaak om naar mijn werk te gaan, is het griezelig stil zonder Sadies onophoudelijke gebabbel. Uiteindelijk zet ik de radio maar aan om gezelschap te hebben. Het voordeel is wel dat niemand de baas over me speelt. Vandaag kan ik me tenminste zo opmaken als ík het wil. Ik trek opstandig een topje met roesjes aan waarvan ik weet dat ze het foeilelijk vindt. Dan voel ik me weer schuldig en breng een extra laag mascara aan. Voor het geval ze me op de een of andere manier toch ziet. Voordat ik wegga, moet ik nog een laatste keer om me heen kijken. ‘Sadie? Ben je daar? Ik ga nu naar mijn werk, dus als je wilt praten of zo, moet je maar naar kantoor komen…’ Ik loop met mijn kop thee het hele huis door, maar er komt geen antwoord op mijn geroep God mag weten waar ze is, wat ze doet, wat ze voelt… Ik krijg weer een aanval van schuldgevoel als ik aan haar ingevallen gezicht denk. Had ik maar geweten dat ze ons tijdens de uitvaartdienst had horen praten… Enfin. Ik kan er nu niets aan doen. Als ze me nodig heeft, weet ze me te vinden. Als ik even na halftien op kantoor kom, zit Natalie al aan haar bureau te telefoneren. Ze zwiept haar haar over haar schouder en zegt: ‘Ja. Dat heb ik ook tegen hem gezegd, schat.’ Ze knipoogt naar me en tikt op haar horloge. ‘Je bent een beetje laat, hè, Lara? Heb je slechte 280
gewoontes ontwikkeld tijdens mijn afwezigheid?’ Ze wendt zich af. ‘Maar goed, schat…’ Slechte gewoontes? Ik? Ik ben op slag ziedend. Wie denkt ze dat ze is? Zij is degene die naar India is afgetaaid. Zij is degene die zich onprofessioneel heeft gedragen. En nu behandelt ze me als een domme stagiaire. ‘Natalie,’ zeg ik zodra ze heeft opgehangen. ‘Ik moet je spreken.’ ‘En ik moet jóú spreken.’ Natalie kijkt me met schitterende ogen aan. ‘Ed Harrison, hm?’ ‘Hè?’ zeg ik verbaasd. ‘Ed Harrison,’ herhaalt ze ongeduldig. ‘Je hebt hem een beetje verzwegen, nietwaar?’ ‘Hoe bedoel je?’ Ik hoor in de verte alarmbellen rinkelen. ‘Hoe ken jij Ed?’ ‘Business People!’ Natalie schuift me een tijdschrift toe. Het is opengeslagen bij een foto van Ed en mij. ‘Aantrekkelijke vent.’ ‘Ik ben niet… Het is iets zakelijks,’ zeg ik snel, en ik kijk op. ‘O, ik weet het. Ik heb het al van Kate gehoord. Je bent weer bij Josh, of weet ik veel…’ Natalie doet alsof ze gaapt om aan te geven hoe boeiend ze mijn liefdesleven vindt. ‘Dat bedoel ik juist. Die Ed Harrison is een mals brokje talent. Heb je al een plan?’ ‘Een plan?’ ‘Om hem te plaatsen!’ Natalie leunt naar voren en zegt overdreven geduldig: ‘Wij zijn headhunters, Lara. Wij plaatsen mensen in functies. Dat is ons werk. Zo verdienen we ons geld.’ ‘O!’ Ik probeer mijn afgrijzen te verdoezelen. ‘Nee, nee, je begrijpt me verkeerd. Zo’n relatie is hij niet. Hij is niet op zoek naar een nieuwe baan.’ ‘Dat denkt hij,’ verbetert Natalie me. ‘Nee, echt, vergeet het maar. Hij heeft de pest aan headhunters.’ ‘Dat denkt hij.’ ‘Hij heeft geen interesse.’ ‘Nog niet.’ Natalie knipoogt en ik kan haar wel slaan. ‘Hou op! Echt niet!’ ‘Iedereen heeft zijn prijs. Wanneer ik hem het goede salaris voorhoud, wordt het een ander verhaal, neem dat maar van me aan.’ ‘Niet waar! Niet iedereen is bezeten van geld, hoor.’ Natalie lacht spottend. ‘Wat is er gebeurd terwijl ik weg was? Zijn 281
we nu het Moeder Teresa Bureau of zo? We moeten commissie verdienen, Lara. We moeten winst maken.’ ‘Weet ik,’ snauw ik. ‘Daar was ik mee bezig terwijl jij in Goa aan het strand lag, weet je nog?’ ‘O!’ Natalie legt haar hoofd in haar nek en lacht. ‘Miauw!’ Ze voelt zich in de verste verte niet schuldig. Ze heeft nog niet één keer haar excuses aangeboden, voor wat dan ook. Hoe heb ik kunnen denken dat ze mijn beste vriendin was? Ik heb het gevoel dat ik haar niet eens ken. ‘Als je Ed maar met rust laat,’ zeg ik fel. ‘Hij wil geen nieuwe baan. Ik meen het. Hij wil je trouwens toch niet te woord staan…’ ‘Heeft hij al gedaan.’ Ze leunt achterover, uiterst tevreden met zichzelf. ‘Wat?’ ‘Ik heb hem vanochtend gebeld. Dat is het verschil tussen jou en mij, ik maak er werk van. Ik klaar de klus.’ ‘Maar hij neemt geen telefoontjes van headhunters aan!’ zeg ik nietbegrijpend. ‘Hoe heb je…’ ‘O, ik heb niet meteen gezegd hoe ik heette,’ zegt Natalie vrolijk. ‘Alleen dat ik een vriendin van je was en dat jij me had gevraagd hem te bellen. We hebben nog een heel gesprek gevoerd, uiteindelijk. Hij leek niets van Josh te weten, maar ik heb hem er alles over verteld.’ Ze trekt haar wenkbrauwen op. ‘Boeiend. Heb je een reden om je vriendje voor hem verbogen te houden?’ Plotseling voel ik een stijgende ontzetting. ‘Wat… wat heb je precies over Josh gezegd?’ ‘O, Lara!’ Natalie geniet van mijn onbehagen. ‘Was je van plan een clandestien uitstapje met hem te maken? Heb ik het nu voor je bedorven?’ Ze slaat een hand voor haar mond. ‘Sorry!’ ‘Hou je kop!’ Ik verlies eindelijk mijn zelfbeheersing. ‘Kop dicht!’ Ik moet Ed spreken. Nu meteen. Ik pak mijn mobieltje, draaf het kantoor uit en bots tegen Kate op, die een blad met koffie bij zich heeft en grote ogen opzet als ze me ziet. ‘Lara! Gaat het wel?’ ‘Natalie,’ zeg ik veelbetekenend, en ze krimpt in elkaar. ‘Volgens mij is ze bruin nog erger,’ fluistert ze, en ik lach tegen wil en dank. ‘Kom je mee?’ ‘Zo meteen. Ik moet even bellen. Het is nogal… privé.’ Terwijl ik Eds nummer zoek, loop ik de trap af en de straat in. God mag weten 282
wat Natalie tegen hem heeft gezegd. God mag weten hoe hij nu over me denkt. ‘Met het kantoor van Ed Harrison,’ zegt een vrouwenstem. ‘Hallo.’ Ik probeer niet zo angstig te klinken als ik me voel. ‘U spreekt met Lara Lington. Zou ik Ed even kunnen spreken?’ Terwijl ik in de wacht zit, moet ik wel terugdenken aan de vorige middag. Ik weet nog precies hoe zijn armen om me heen voelden. Hoe zijn huid op de mijne voelde. Hoe hij rook, hoe hij smaakte… En toen die vreselijke manier waarop hij in zijn schulp kroop. Ik krimp in elkaar bij de herinnering. ‘Hallo, Lara, wat kan ik voor je doen?’ neemt hij op. Vormelijk en zakelijk. Geen greintje warmte. De moed zinkt me in de schoenen, maar ik probeer vrolijk en vriendelijk te klinken. ‘Ed, mijn collega Natalie heeft je vanochtend gebeld. Mijn excuses. Het zal niet nog eens gebeuren. En ik wil ook zeggen…’ – ik aarzel schutterige – ‘… dat het me echt spijt van gisteren.’ En ik heb geen vriend! wil ik eraan toevoegen. En ik zou willen dat we terug konden spoelen naar het reuzenrad en dat je me weer zou kussen. En dan zou ik me niet van je losmaken, wat er ook gebeurde, hoeveel geesten er ook naar me schreeuwden. ‘Lara, je hoeft je niet te verontschuldigen,’ zegt Ed afstandelijk. ‘Ik had moeten begrijpen dat je meer… commerciële belangen had, laten we zeggen. Daarom wilde je me afwijzen. Ik heb in elk geval waardering voor dat sprankje eerlijkheid.’ Er loopt een ijzige rilling over mijn rug. Is dat wat hij denkt? Dat ik alleen achter hem aanzat voor de zaak? ‘Ed, nee,’ zeg ik snel. ‘Zo zit het niet. Ik heb echt van ons dagje samen genoten. Ik weet dat het een beetje raar is afgelopen, maar er waren… complicerende factoren. Ik kan het niet uitleggen…’ ‘Wil je me niet behandelen alsof ik dom ben?’ onderbreekt Ed me met effen stem. ‘Je collega en jij hadden kennelijk iets bekokstoofd. Ik heb niet echt bewondering voor je methodes, maar waarschijnlijk verdien je lof voor je vasthoudendheid.’ ‘Niet waar!’ zeg ik vol afgrijzen. ‘Ed, je mag geen woord geloven van wat Natalie zegt. Je wéét dat ze onbetrouwbaar is. Je kunt niet echt geloven dat we iets hadden bekokstoofd, wat een bespottelijk idee!’ ‘Neem maar van mij aan,’ zegt hij kortaangebonden, ‘dat ik Natalie na het weinige onderzoek dat ik naar haar heb gedaan tot alles in staat 283
acht, hoe listig of stompzinnig ook. Ik weet niet of jij gewoon naïef bent of net zo slecht als zij…’ ‘Je zit er helemaal naast,’ zeg ik wanhopig. ‘Jezus, Lara!’ Eds geduld is op, zo te horen. ‘Drijf het niet te ver door. Ik weet dat je een vriend hebt. Ik weet dat Josh en jij weer bij elkaar zijn, als het al ooit uit is geweest. Je hebt me erin geluisd en beledig me verdomme niet door vast te houden aan die schijnvertoning. Zodra je in mijn kantoor opdook, had ik het moeten weten. Misschien heb je me nagetrokken en ontdekt hoe het zat tussen Corinne en mij. Dacht je me zo te kunnen pakken? God weet waartoe jullie in staat zijn. Ik sta nergens meer van te kijken.’ Zijn stem is zo hardvochtig en vijandig dat ik in elkaar krimp. ‘Dat zou ik nooit doen! Echt nooit!’ Mijn stem beeft. ‘Ed, wat wij hadden, was echt. We hebben gedanst, het was zo leuk… Je mág niet denken dat het allemaal maar schijn was…’ ‘En jij hebt zeker geen vriendje?’ Hij klinkt als de aanklager voor de rechtbank. ‘Nee! Natuurlijk niet…’ Ik verbeter mezelf. ‘Ik bedoel, ja, ik had een vriendje, maar ik heb het vrijdag uitgemaakt…’ ‘Vrijdag!’ Eds vreugdeloze lach doet me huiveren. ‘Komt dat even goed uit. Lara, ik heb hier geen zin in.’ ‘Ed, alsjeblieft…’ Mijn ogen schieten vol tranen. ‘Je moet me geloven…’ ‘De groeten, Lara.’ De verbinding valt weg. Ik blijf even roerloos staan, met pijnlijke steekjes over mijn hele lichaam. Het heeft geen zin om nog eens te bellen. Het heeft geen zin om het uit te leggen. Hij gelooft me nooit. Hij denkt dat ik een cynische manipulator ben, of, in het gunstigste geval, een naïeve slappeling. En ik kan er niets aan doen. Nee, ik vergis me. Ik kan wel iets doen. Ik wrijf woest in mijn ogen en draai me op mijn hakken om. Als ik boven kom, zit Natalie haar nagels te vijlen en te telefoneren. Ze lacht bulderend om iets. Ik steven regelrecht op het bureau af, steek mijn hand uit en verbreek de verbinding. ‘Wat krijgen we nou?’ Natalie zwenkt rond in haar stoel. ‘Ik zat aan de telefoon!’ ‘En nu niet meer,’ zeg ik effen. ‘En je zult naar me luisteren. Ik ben het zat. Zo kun je je niet gedragen.’ 284
‘Hè?’ Ze lacht. ‘Jij gaat gewoon lekker naar Goa en je verwacht dat wij de kastanjes uit het vuur halen. Het is arrogant en onredelijk.’ ‘Bravo!’ roept Kate. We draaien ons allebei naar haar om en ze slaat een hand voor haar mond. ‘Dan kom je terug en gaat met de eer strijken voor een kandidaat die ik had gevonden! Nou, ik pik het niet meer! Ik laat me niet meer door jou gebruiken! Weet je… ik kan niet eens meer met je samenwerken!’ Dat laatste wilde ik eigenlijk niet zeggen, maar nu het eruit is, besef ik dat ik het meen. Ik kan niet met haar samenwerken. Ik kan niet eens met haar in één ruimte zijn. Ze is weerzinwekkend. ‘Lara. Schat. Je bent over de stress.’ Natalie rolt komisch met haar ogen. ‘Waarom neem je de rest van de dag niet vrij…’ ‘Ik hoef geen dag vrij!’ val ik uit. ‘Ik wil dat je eerlijk bent! Je hebt verzwegen dat je door je vorige baas bent ontslagen!’ ‘Ik bén niet ontslagen.’ Lara krijgt een lelijke frons op haar gezicht. ‘Het was een gezamenlijke beslissing. Het was trouwens toch een stel klootzakken, ze hadden nooit echt waardering voor me…’ Ze lijkt opeens te beseffen hoe ze klinkt. ‘Kom op, Lara. We zijn een geweldig team, jij en ik.’ ‘Dat zijn we niet!’ Ik schud mijn hoofd. ‘Natalie, ik geloof niet dat ik je aardig vind! Ik werk niet zoals jij! Ik wil mensen aan een fantastische baan helpen zonder ze als hompen vlees te behandelen. Het gaat níét allemaal om het salaris!’ Ik trek opgefokt haar stomme ‘Salaris, salaris, salaris’-Post-it van de wand en probeer hem te verscheuren, maar hij blijft telkens aan mijn vingers plakken, dus uiteindelijk maak ik er maar een propje van. ‘Het gaat om het pakket, de persoon, de onderneming… het hele plaatje. Mensen koppelen. Zorgen dat iedereen krijgt wat hij wil. En als het daar niet om gaat, zou het erom móéten gaan.’ Ik hoop nog steeds half en half dat ik op de een of andere manier tot haar door kan dringen, maar haar gezicht blijft net zo ongelovig staan. ‘Mensen koppelen!’ Ze lacht honend. ‘Ik heb nieuws voor je, Lara. Het is hier geen huwelijksbureau!’ Ze zal me nooit begrijpen. En ik zal haar nooit begrijpen. ‘Ik wil onze samenwerking beëindigen,’ zeg ik gedecideerd. ‘Het was een misverstand. Ik zal met de notaris gaan praten.’ 285
‘Je doet maar.’ Ze staat op, slaat haar armen over elkaar en leunt bezitterig tegen haar bureau. ‘Als je maar geen cliënten van me kaapt. Het staat in onze overeenkomst. Haal je dus maar geen slimme plannetjes in je hoofd om me te naaien.’ ‘Ik peins er niet over,’ zeg ik knarsetandend. ‘Toe dan?’ Natalie haalt haar schouders op. ‘Haal je bureau leeg. Doe maar wat je niet laten kunt.’ Ik werp een blik op Kate, die verbijsterd naar ons kijkt. ‘Sorry,’ prevel ik. Bij wijze van antwoord pakt ze haar mobieltje en begint te sms’en. Even later piept mijn mobieltje en lees ik het bericht. Groot gelijk. Als je iets nieuws begint, mag ik dan mee? K x Ik sms terug: Natuurlijk, maar ik weet nog niet wat ik ga doen. Bedankt, Kate. L xx Natalie is weer aan haar bureau gaan zitten en zit demonstratief op haar toetsenbord te rammelen, alsof ik niet eens besta. Ik sta midden in het kantoor, een beetje licht in mijn hoofd. Wat heb ik gedaan? Vanochtend had ik nog een bedrijf en een toekomst. Nu niet meer. Ik krijg mijn geld nooit terug van Natalie. Wat moet ik tegen pap en mam zeggen? Nee. Daar moet ik nu niet aan denken. Met een brok in mijn keel pak ik een kartonnen doos uit de hoek, haal het printpapier eruit en stop mijn spullen erin. Mijn perforator. Mijn penhouder. ‘Maar als je denkt dat je voor jezelf kunt beginnen, dat je hetzelfde kunt als ik, heb je het mis,’ haalt Natalie opeens naar me uit, draaiend in haar stoel. ‘Je hebt geen netwerk. Je hebt geen deskundigheid. Al dat wollige “ik wil mensen een fantastische baan geven” en “je moet naar het hele plaatje kijken” van jou, daar kun je een onderneming niet mee draaiend houden. En als je maar niet denkt dat ik je een baan geef wanneer jij straks op straat ligt te verhongeren.’ ‘Misschien blijft Lara niet in de werving en selectie!’ mengt Kate zich tot mijn grote verbazing in het gesprek. ‘Misschien gaat ze wel iets heel anders doen! Ze heeft meer in haar mars, hoor.’ Ze knikt enthousiast naar me en ik kijk verbouwereerd terug. Echt waar? 286
‘Zoals?’ schampert Natalie. ‘Zoals gedachtelezen!’ Kate zwaait met het nummer van Business People. ‘Lara, wat heb je dat stilgehouden! Er staat een heel stuk over je op de roddelpagina achterin! “Lara Lington vermaakte de gasten een uur lang met haar spectaculaire staaltjes van telepathie. De organisatoren zijn overspoeld met verzoekjes om mevrouw Lington op bedrijfsfeesten te laten optreden. ‘Ik heb nog nooit zoiets gezien,’ zei John Crawley, het hoofd van Medway nv. ‘Lara Lington zou haar eigen tv-show moeten krijgen.’”’ ‘Gedachtelezen?’ Natalie kijkt me verbluft aan. ‘Het is iets… waaraan ik heb gewerkt,’ zeg ik schouderophalend. ‘Hier staat dat je van vijf mensen tegelijk de gedachten hebt gelezen!’ Kate borrelt over van enthousiasme. ‘Lara, je moet meedoen aan Britain’s Got Talent! Je hebt echt een gave!’ ‘Sinds wanneer kun jij gedachtelezen?’ Natalie knijpt achterdochtig haar ogen tot spleetjes. ‘Dat verklap ik niet. En ja, misschien ga ik wel een paar bedrijfsfeesten doen,’ voeg ik er opstandig aan toe. ‘Een bedrijfje beginnen. Ik hoef dus waarschijnlijk niet op straat te verhongeren, dank je, Natalie.’ ‘Lees mijn gedachten dan eens, als je zo’n grote gave hebt?’ Natalie steekt uitdagend haar kin naar voren. ‘Toe dan?’ ‘Nee, dank je,’ zeg ik poeslief. ‘Ik wil liever niets akeligs opvangen.’ Kate proest. Voor het eerst vandaag lijkt Natalie zich niet op haar gemak te voelen. Voordat ze nog iets kan zeggen, pak ik mijn doos en loop naar Kate om haar een zoen te geven. ‘Tot ziens, Kate. Bedankt voor alles. Je bent een toppertje.’ ‘Lara, veel succes.’ Ze omhelst me stevig en fluistert ‘ik zal je missen’ in mijn oor. ‘Dag Natalie,’ zeg ik kortaf terwijl ik naar de deur been. Ik duw hem open, loop door de gang naar de lift, druk op de knop en hijs de doos hoger in mijn armen. Ik voel me een beetje verdoofd. Wat moet ik nu? ‘Sadie?’ zeg ik uit gewoonte, maar er komt geen antwoord. Natuurlijk niet. De lift in het gebouw is oud en traag, en net als ik het verre, slingerende geluid hoor waarmee hij nadert, hoor ik voetstappen achter me. Ik draai me om en zie Kate buiten adem naar me toe hollen. 287
‘Lara, voordat je weggaat,’ zegt ze geagiteerd, ‘heb je een assistente nodig?’ O, god, wat is het toch een lieverd. Ze is net het meisje uit Jerry Maguire. Ze wil met me mee en voor de goudvis zorgen. Als we er een hadden. ‘Eh… nou, ik weet nog niet of ik een nieuw bedrijf ga opzetten of wat dan ook, maar ik zal het je beslist laten weten…’ ‘Nee, voor het gedachtelezen,’ onderbreekt ze me. ‘Zoek je een assistente om je te helpen met je trucs? Want dat wil ik heel graag doen. Ik zou een kostuum kunnen dragen. En ik kan jongleren!’ ‘Jongleren?’ herhaal ik onwillekeurig. ‘Ja! Met zitzakken! Ik kan je voorprogramma zijn!’ Ze ziet er zo enthousiast uit dat ik het niet over mijn hart kan verkrijgen haar hoop de grond in te boren. Ik kan niet zeggen: ‘Eigenlijk kan ik geen gedachten lezen, het is allemaal niet echt.’ Ik word er zo moe van dat verder niemand het begrijpt. Kon ik maar tegen één iemand zeggen: ‘Weet je, eerlijk gezegd is er een geest…’ ‘Kate, ik weet niet of dat iets zou worden.’ Ik probeer te bedenken hoe ik haar kan afwijzen zonder haar te kwetsen. ‘Eigenlijk… heb ik al een assistente.’ ‘O ja?’ Kates blije gezicht betrekt. ‘Maar daar stond niets over in het artikel. Daar stond dat je het helemaal alleen had gedaan.’ ‘Ze was… achter de coulissen. Ze wilde niet gezien worden.’ ‘Wie is het?’ ‘Het is een… familielid,’ zeg ik na enig nadenken. Kates gezicht wordt nog somberder. ‘O, op zo’n manier. Tja, jullie zullen wel goed kunnen samenwerken, als familie…’ ‘We moeten elkaar goed aanvoelen,’ zeg ik knikkend. Ik bijt op mijn onderlip. ‘Ik bedoel, we hebben in de loop van de tijd wel een miljoen keer ruzie gehad, maar, nou ja. We hebben veel tijd met elkaar doorgebracht. We hebben veel meegemaakt samen. We zijn… vriendinnen.’ Terwijl ik het zeg, voel ik een steek in mijn hart. Misschien wáren we vriendinnen. Ik weet niet wat we nu zijn. Plotseling voel ik een loodzware wanhoop. Moet je me zien. Ik heb alles verprutst met Sadie, met Ed en met Josh, ik heb geen bedrijf meer, mijn ouders flippen als ze het horen, ik heb al mijn reservegeld uitgegeven aan die stomme charlestonjurken… 288
Kates gezicht klaart op. ‘Nou, maar als zij er ooit geen zin meer in heeft… Of als zij een assistente zoekt?’ ‘Ik weet niet wat onze plannen zijn. Ik ben gewoon… Het is allemaal nogal…’ Ik voel de tranen prikken. Kate kijkt me zo meelevend en openhartig aan, en ik voel me zo gespannen, dat de woorden er opeens uit rollen. ‘Weet je… we hebben ruzie gehad. En ze is verdwenen. Ik heb haar sindsdien niet meer gezien of gehoord.’ ‘Dat meen je niet!’ zegt Kate ontdaan. ‘Waar ging die ruzie over?’ ‘Van alles,’ zeg ik triest. ‘Ik denk vooral over… een man.’ ‘En weet je ook of ze…’ Kate aarzelt. ‘Ik bedoel… gaat het wel goed met haar?’ ‘Ik weet het niet. Ik weet niet waar ze gebleven is. Ze kan overal zijn. Ik bedoel, normaal gesproken praten we de hele dag met elkaar, maar nu… totale stilte.’ Zonder enige waarschuwing rolt er een traan over mijn wang. ‘O, Lara,’ zegt Kate, die er bijna net zo overstuur uitziet als ik me voel. ‘En dan dat gedoe met Natalie ook nog eens. Kan Josh iets doen?’ Ze fleurt op. ‘Kent hij haar? Hij steunt je zo goed…’ ‘Ik ben niet meer bij Josh.’ Opeens ontsnapt me een snik. ‘Het is uit!’ ‘Is het úít?’ Kate snakt naar adem. ‘O, god, ik had geen idee! Wat moet jij gestrest zijn!’ ‘Het was eerlijk gezegd niet mijn leukste week.’ Ik wrijf in mijn ogen. ‘Of mijn leukste dag. Of mijn leukste uur.’ ‘Toch heb je er goed aan gedaan met Natalie te breken,’ fluistert Kate vurig. ‘En weet je wat? Iedereen wil zaken met je doen. Ze zijn allemaal dol op jou, en ze hebben de pest aan Natalie.’ ‘Dank je.’ Ik probeer te glimlachen. De lift is er en Kate houdt de deuren voor me open terwijl ik de doos naar binnen zeul en hem op de leuning laat balanceren. ‘Zou je je familielid ergens kunnen zoeken?’ Kate neemt me gespannen op. ‘Kun je haar op de een of andere manier opsporen?’ ‘Kweenie.’ Ik haal moedeloos mijn schouders op. ‘Ik bedoel, ze weet waar ik ben, ze weet hoe ze me te pakken kan krijgen…’ ‘Maar misschien wil ze dat jij de eerste stap zet?’ zegt Kate voorzichtig. ‘Weet je, als ze zich gekwetst voelt, wacht ze misschien tot jij háár opzoekt. Het is maar een idee…’ zegt ze terwijl de liftdeuren zich sluiten. ‘Ik wil me er niet mee bemoeien…’ De lift kraakt centimeter voor centimeter naar beneden en ik kijk 289
gebiologeerd naar het smerige tapijt op de muur. Kate is een genie. Ze had het in één keer goed. Sadie is zo trots, die zou nooit de eerste stap zetten. Ze wacht ergens; ze wacht tot ik kom om mijn verontschuldigingen aan te bieden en het bij te leggen. Maar waar? Het lijkt een eeuwigheid te duren, maar als de lift dan eindelijk beneden is, kom ik niet in beweging, al wordt de doos steeds zwaarder in mijn armen. Ik heb mijn ontslag genomen. Ik heb geen idee hoe mijn toekomst eruitziet. Het voelt alsof mijn leven door een papiervernietiger is gehaald die op ‘extra fijn, niets van heel laten’ stond. Maar ik weiger in mijn verdriet te gaan zwelgen. Of te huilen. Of erover te zeuren. Ik kan Sadies stem in mijn oor bijna horen. Schat, als het in de soep loopt, steek je je kin naar voren, zet een betoverende glimlach op, mixt een cocktailtje voor jezelf… ‘Hupsakeet!’ zeg ik tegen mijn smoezelige spiegelbeeld, net op het moment dat Sanjeev, die op de begane grond werkt, de lift in stapt. ‘Pardon?’ zegt hij. Ik zet mijn betoverendste glimlach op (ik hoop althans dat hij betoverend is, en niet krankzinnig). ‘Ik ga weg. Tot ziens, Sanjeev. Ik zal je missen.’ ‘O,’ zegt hij verbaasd. ‘Nou, veel succes. Wat ga je doen?’ Ik hoef er niet eens over na te denken. ‘Ik ga eens op geesten jagen,’ zeg ik. ‘Op geesten jagen?’ Hij kijkt me verwonderd aan. ‘Is dat net zoiets als op banen jagen?’ ‘Zoiets.’ Ik glimlach nog eens en stap de lift uit.
290
21
Waar is ze? Waar zit ze, verdomme? Het is niet grappig meer. Ik loop al drie dagen te zoeken. Ik ben in alle tweedehands kledingwinkels geweest die ik kon verzinnen en heb ‘Sadie?’ tussen de kledingrekken gesist. Ik heb bij alle appartementen in mijn complex aangeklopt en op de drempel zo hard ‘ik zoek mijn vriendin Sadie!’ geroepen dat ze het moest kunnen horen. Ik ben naar de Flashlight gegaan en heb tussen de dansende mensen op de dansvloer gekeken, maar ze was nergens te bekennen. Gisteren ben ik naar Edna gegaan met de smoes dat mijn kat zoek was, met als gevolg dat we allebei door het huis liepen en ‘Sadie? Poes poes poes?’ riepen, maar er kwam geen antwoord. Edna was heel lief en ze beloofde me te waarschuwen als ze een cyperse kat zag, maar daar schiet ik niet echt iets mee op. Een geest zoeken is een hopeloos karwei, merk ik nu. Niemand ziet geesten. Niemand kan ze horen. Je kunt geen foto aan een boom prikken met ‘Vermist: geest’ eronder. Je kunt niemand vragen: ‘Heb jij mijn vriendin de geest gezien, ze draagt een charlestonjurk en ze heeft een schelle stem, zegt dat je iets?’ Nu sta ik in het British Film Institute. Er wordt een oude zwart-witfilm gedraaid en ik sta achterin naar de rijen hoofden in het donker te turen, maar het heeft geen zin. Hoe moet ik iets zien, hier in het pikdonker? Ik raap al mijn moed bij elkaar en sluip gebukt door het gangpad, links en rechts naar de zwakverlichte profielen kijkend. ‘Sadie?’ sis ik zo discreet mogelijk. ‘St!’ zegt iemand. ‘Sadie, ben je daar?’ fluister ik bij de volgende rij. ‘Sadie?’ ‘Kop dicht!’ O, god. Dit wordt niets. Er zit maar één ding op. Ik verzamel moed, richt me op, haal diep adem en roep zo hard als ik kan: ‘Sadie! Ik ben het, Lara!’ 291
‘St!’ ‘Als je hier bent, laat het me dan weten. Ik weet dat je van streek bent en het spijt me en ik wil weer vriendinnen zijn en…’ ‘Stil! Wie is dat? Stilte!’ Er trekt een wave van gedraaide hoofden en boze uitroepen door de rijen, maar Sadie geeft geen antwoord. ‘Pardon?’ Er komt een plaatsaanwijzer naar me toe. ‘Ik moet u verzoeken weg te gaan.’ ‘Oké, sorry. Ik ga al.’ Ik loop achter hem aan door het gangpad naar de uitgang en draai me onverwacht om voor een laatste poging. ‘Sadie? Sádie!’ ‘Stil, alstublieft!’ zegt de plaatsaanwijzer verontwaardigd. ‘Dit is een bioscoop.’ Ik tuur wanhopig in het duister, maar er is geen spoor van haar witte sprietarmen te bekennen, er klikken geen kralen, er deinen geen veren tussen de hoofden. De plaatsaanwijzer begeleidt me helemaal naar buiten terwijl hij strenge waarschuwingen en preken blijft geven, en dan laat hij me alleen op de stoep achter met een gevoel alsof ik een op straat geschopte hond ben. Ik sjok vernederd weg, me in mijn jas hijsend. Ik ga ergens koffiedrinken om een nieuwe strategie te verzinnen, hoewel ik eerlijk gezegd bijna geen ideeën meer heb. Ik loop in de richting van de rivier en daar is het reuzenrad, hoog in de lucht oprijzend en nog zwierig draaiend, alsof er nooit iets is gebeurd. Ik wend nors mijn hoofd af. Ik wil het reuzenrad niet zien, ik wil niet worden herinnerd aan die dag. Net iets voor mij om een pijnlijk, gênant moment te beleven bij de meest in het oog lopende bezienswaardigheid van Londen. Had ik geen plekje ergens achteraf kunnen uitzoeken dat ik nooit meer zou hoeven te zien? Ik loop een café in, bestel een extra sterke cappuccino en zak op een stoel. Het begint ontmoedigend te worden, al dat gezoek. De adrenaline die me aanspoorde eraan te beginnen is gezakt. Stel dat ik haar nooit meer vind? Maar zo mag ik niet denken. Ik moet doorzetten, deels omdat ik weiger mijn verlies te erkennen en deels omdat hoe langer Sadie wegblijft, hoe meer zorgen ik me ga maken. En deels omdat ik me hieraan vastklamp, eerlijk gezegd. Zolang ik op zoek ben naar Sadie, lijkt het of de rest van mijn leven in de wacht staat. Ik hoef niet na te denken 292
over hoe het verder moet met mijn carrière. Of over wat ik tegen mijn ouders moet zeggen. Of over hoe ik zo stom heb kunnen zijn met betrekking tot Josh. Of zelfs maar over wat er met Ed is gebeurd. Als ik mezelf toesta daaraan terug te denken, raak ik weer van streek, dus… ik doe het gewoon niet. Ik concentreer me op Sadie, mijn Heilige Graal. Ik weet dat het belachelijk is, maar ik heb het gevoel dat alles vanzelf op zijn plaats zal vallen als ik haar maar eerst heb gevonden. Ik sla kwiek mijn lijstje met ideeën om Sadie te vinden open, maar de meeste zijn al doorgestreept. De bioscoop was het kansrijkst. De enige mogelijkheden zijn nu nog: ‘Andere nachtclubs?’ en ‘Verpleeghuis?’ Terwijl ik van mijn koffie nip, neem ik het verpleeghuis in overweging. Daar zou Sadie toch zeker nooit naar teruggaan? Ze vond het er vreselijk. Ze kon het niet eens opbrengen naar binnen te gaan. Waarom zou ze er nu dan naartoe gaan? Maar het is het proberen waard. Ik ben zo nerveus dat ik de neiging heb me te vermommen voordat ik naar Huize Fairside ga. Ik bedoel, ik ben wel die meid die het personeel van moord heeft beschuldigd, en nu sta ik hier weer op de stoep. Weten ze dat ik het was? blijf ik me angstig afvragen. Heeft de politie gezegd: ‘Lara Lington is degene die jullie goede naam heeft bezoedeld’? Want in dat geval ben ik er geweest. Ze omcirkelen me als een boze meute en dan schoppen ze me met hun klompschoenen. De oudjes tuigen me af met hun looprekken. En ik verdien het. Als Ginny de deur voor me opendoet, blijkt echter uit niets dat ze weet dat ik de valse beschuldiging heb geuit. Haar gezicht plooit zich in een warme glimlach, waardoor ik me natuurlijk nog schuldiger ga voelen. ‘Lara! Wat een verrassing! Zal ik je helpen dragen?’ Ik ben nogal beladen met kartonnen dozen en een gigantisch bloemstuk dat uit mijn armen begint te glippen. ‘Ja, graag,’ zeg ik dankbaar, en ik geef haar een doos. ‘Er zitten bonbons in voor jullie allemaal.’ ‘Mijn hemel!’ ‘En die bloemen zijn ook voor het personeel…’ Ik loop met haar mee door de naar bijenwas geurende hal en zet het bloemstuk op de 293
tafel. ‘Ik wilde jullie gewoon allemaal bedanken omdat jullie zo goed voor mijn oudtante Sadie hebben gezorgd.’ En niet omdat jullie haar hebben vermoord. Het is nooit in me opgekomen. ‘Wat enig! Dat zullen ze allemaal heel lief van je vinden!’ ‘Tja,’ zeg ik verlegen. ‘Ik kan namens de familie zeggen dat we heel dankbaar zijn en dat het ons spijt dat we mijn oudtante… niet vaker hebben bezocht.’ Nooit hebben bezocht. Terwijl Ginny de bonbons uitpakt en kreetjes van verrukking slaakt, glip ik steels naar de trap en kijk omhoog. ‘Sadie?’ sis ik zacht. ‘Ben je hier?’ Ik kijk naar de gang boven, maar ze is nergens te bekennen. ‘En wat is dit?’ Ginny kijkt naar de andere kartonnen doos. ‘Nog meer bonbons?’ ‘Nee, daar zitten wat cd’s en dvd’s in. Voor de andere bewoners.’ Ik maak de doos open en haal de cd’s eruit: Charleston Tunes. The Best of Fred Astaire. 1920s-1940s : The Collection. ‘Ik dacht gewoon dat ze misschien de liedjes wel eens wilden horen waarop ze dansen toen ze nog jong waren?’ zeg ik aarzelend. ‘Vooral de echt oude bewoners? Misschien vrolijkt het ze op.’ ‘Lara, wat ongelooflijk attent van je! We zetten er meteen een op!’ Ginny loopt naar de conversatiezaal, waar allemaal bejaarden op stoelen en banken zitten terwijl er een praatprogramma uit de tv schettert. Ik loop met Ginny mee en tuur de grijze bollen af, zoekend naar Sadie. ‘Sadie!’ sis ik weer terwijl ik om me heen kijk. ‘Sadie, ben je daar?’ Geen antwoord. Ik had moeten weten dat het een onzinnig plan was. Ik kan beter weggaan. ‘Zo!’ Ginny richt zich op van de cd-speler. ‘Het moet zo beginnen.’ Ze zet de tv uit en we wachten allebei bewegingloos op de muziek. Dan begint het. Een krasserige band uit de jaren twintig speelt een zwierig, jazzy deuntje. Het klinkt een beetje zwak, en Ginny besluit de volumeknop helemaal open te draaien. Aan de andere kant van de zaal zit een oude man met een plaid over zijn knieën en een zuurstoftank naast zich. Hij kijkt op. Ik zie overal om me heen blikken van herkenning. Iemand neuriet beverig mee. Een vrouw tikt zelfs de maat met haar hand, stralend van genoegen. 294
‘Ze vinden het prachtig!’ zegt Ginny tegen me. ‘Wat een goed idee! Jammer dat we daar niet eerder aan hebben gedacht.’ Terwijl ik kijk, schiet er een brok in mijn keel. Diep vanbinnen zijn ze allemaal Sadie, toch? In hun hart zijn ze allemaal in de twintig. Al dat grijze haar en die rimpels zijn maar omhulsel. Die oude man met zijn zuurstoftank is vast ooit een vlotte charmeur geweest. Die vrouw met die verre blik in haar waterige ogen was ooit een ondeugend meisje dat haar vrienden voor de gek hield. Ze zijn allemaal jong geweest, met liefdes en vrienden en feesten en een eindeloos leven voor zich… Terwijl ik daar sta, gebeurt er iets heel bijzonders. Het is alsof ik ze echt kan zien zoals ze vroeger zijn geweest. Ik zie hun jonge, sprankelende zelf oprijzen uit hun lichaam. Ze schudden hun ouderdom af en dansen met elkaar op de muziek. Ze dansen allemaal de charleston en gooien koket de beentjes in de lucht. Hun haar is donker en sterk, hun benen zijn weer lenig en ze lachen, pakken elkaar bij de hand, gooien het hoofd in de nek, gaan zich te buiten… Ik knipper met mijn ogen. Het visioen is weg. Ik zie een zaal vol roerloze oude mensen. Ik kijk naar Ginny, maar die staat vriendelijk te glimlachen en neuriet vals met de cd mee. De band speelt erop los en de muziek weerkaatst door de rest van het tehuis. Sadie kan hier niet zijn. Dan had ze de muziek gehoord en was ze wel komen kijken wat er aan de hand was. Het spoor is weer doodgelopen. ‘Nu weet ik weer wat ik je wilde vragen!’ zegt Ginny plotseling. ‘Heb je die ketting van Sadie ooit nog gevonden? Die ketting die je zocht?’ De ketting. Nu Sadie weg is, lijkt het lichtjaren van me af te staan. ‘Nee, nooit.’ Ik probeer te glimlachen. ‘Een meisje had hem vanuit Parijs naar me zullen opsturen, maar… ik blijf hopen.’ ‘Nou, we zullen duimen!’ zegt Ginny. ‘We duimen,’ zeg ik met een knikje. ‘Maar goed, ik moest maar eens gaan. Ik kwam alleen even dag zeggen.’ ‘Nou, het was fijn je te zien. Ik laat je even uit.’ Op weg naar de uitgang word ik nog in beslag genomen door het visioen van al die dansende bejaarden die weer jong en gelukkig waren. Ik raak het beeld niet kwijt. 295
‘Ginny,’ zeg ik in een opwelling wanneer ze de grote voordeur openmaakt, ‘je hebt vast veel oude mensen zien… heengaan.’ ‘Ja,’ zegt ze nuchter. ‘Dat is het risico van het vak.’ ‘Geloof jij in…’ – ik kuch gegeneerd – ‘… in het hiernamaals? Geloof jij in geesten die terugkeren en dat soort dingen?’ Voordat Ginny kan antwoorden, klinkt het schelle getjilp van mijn mobieltje uit mijn zak. Ze knikt ernaar. ‘Neem maar op.’ Ik pak het toestel en zie paps nummer op het schermpje. O, god. Waarom belt pap? Hij moet op de een of andere manier hebben gehoord dat ik mijn ontslag heb genomen. Hij is natuurlijk helemaal gestrest en hij wil weten wat ik nu van plan ben. En ik kan het gesprek niet eens ontwijken, want Ginny kijkt toe. ‘Ha pap,’ zeg ik gejaagd. ‘Ik ben bezig, wil je even wachten?’ Ik zet hem in de wacht en kijk weer naar Ginny. ‘Dus je vroeg of ik in geesten geloofde?’ zegt ze met een glimlach. ‘Eh… ja, eigenlijk wel.’ ‘Eerlijk zeggen? Nee. Ik denk dat het allemaal tussen de oren zit, Lara. Ik denk dat mensen in geesten wíllen geloven, maar ik begrijp wel dat het heel troostend kan zijn voor mensen die een dierbare hebben verloren.’ ‘Juist.’ Ik knik om het even te laten bezinken. ‘Nou… tot ziens dan maar. En bedankt.’ De deur valt achter me dicht en ik ben al halverwege het pad als me weer te binnen schiet dat pap nog geduldig op me wacht. Ik pak mijn mobieltje en haal hem uit de wacht. ‘Ha, pap. Sorry.’ ‘Welnee, lieverd. Het spijt me dat ik je op je werk moet lastigvallen.’ Mijn werk? Dus hij weet het nog niet. ‘O ja!’ zeg ik snel, en ik kruis mijn vingers. ‘Mijn werk. Ja. Absoluut. Mijn werk! Waar zou ik anders moeten zijn?’ Ik stoot een schrille lach uit. ‘Hoewel ik op dit moment toevallig niet op kantoor ben…’ ‘Aha. Nou, dan is dit misschien het ideale moment.’ Pap aarzelt even. ‘Ik weet dat het gek klinkt, maar ik moet iets met je bespreken en het is dringend. Kunnen we ergens afspreken?’
296
22
Dit is vreemd. Ik snap echt niet wat er aan de hand is. We hebben afgesproken bij Lingtons in Oxford Street omdat het een centraal punt is dat we allebei kennen en ook omdat pap altijd voorstelt in Lingtons af te spreken. Hij is eindeloos trouw aan oom Bill, en hij heeft ook nog eens een Lingtons Gold VIP Card waarmee je overal en altijd gratis koffie en eten krijgt (ik niet. Ik heb maar een Friends and Family-pasje, vijftig procent korting. Niet dat je mij hoort klagen). Ik loop gespannen naar de vertrouwde, chocoladebruin met witte gevel. Misschien moet pap me heel slecht nieuws vertellen. Zoals dat mam ziek is. Of híj. En zelfs al valt het mee, wat moet ik dan nog over mijn breuk met Natalie zeggen? Hoe zal hij reageren als het tot hem doordringt dat zijn oen van een dochter bergen geld heeft geïnvesteerd in een onderneming om er vervolgens weg te gaan? Bij het idee alleen al dat ik zijn gezicht teleurgesteld moet zien betrekken – al wéér – krimp ik in elkaar. Hij zal er kapot van zijn. Ik kan het hem niet vertellen. Nog niet. Ik moet eerst een actieplan hebben. Ik duw de deur open en snuif de vertrouwde geur van koffie, kaneel en croissantjes uit de oven op. De zachte bruinfluwelen stoelen en glimmende houten tafels zijn hetzelfde als bij alle andere Lingtons op de wereld. Oom Bill lacht naar me vanaf een immense poster achter de toonbank. In een vitrinekast staan Lington-bekers, -koffiepotten en -koffiemolens opgesteld, allemaal in het kenmerkende chocoladebruin met wit (het schijnt dat niemand anders die tint chocoladebruin mag gebruiken. Die is van oom Bill). ‘Lara!’ Pap, die in de rij staat en bijna aan de beurt is, zwaait naar me. ‘Net op tijd! Wat wil je hebben?’ O. Hij ziet er best vrolijk uit. Misschien is hij toch niet ziek. ‘Hallo.’ Ik geef hem een zoen. ‘Geef mij maar een Lingtoncinno met karamelsmaak en een tosti tonijnsalade.’ 297
Je kunt geen cappuccino bestellen bij Lington. Het moet een Lingtoncinno zijn. Pap bestelt de koffie en het eten en laat zijn Gold VIP Card zien. ‘Wat is dat?’ zegt de jongen achter de kassa sceptisch. ‘Dat heb ik nog nooit gezien.’ ‘Haal hem maar door de scanner,’ zegt pap vriendelijk. ‘Wauw.’ Er bliept iets op het scherm van de kassa en de jongen zet grote ogen op. Hij kijkt vol ontzag naar pap. ‘Dat is dan… gratis.’ ‘Ik voel me altijd een beetje schuldig als ik dat pasje gebruik,’ bekent pap als we met onze koffie naar een tafeltje lopen. ‘Ik beroof die arme Bill van zijn rechtmatige inkomsten.’ Arme Bill? Ik voel een steek in mijn hart. Pap is zo’n goed mens. Hij denkt aan iedereen, behalve zichzelf. ‘Ik denk dat hij het wel kan missen.’ Ik kijk zuur naar oom Bills gezicht op mijn koffiebeker. ‘Waarschijnlijk wel.’ Pap glimlacht en kijkt naar mijn spijkerbroek. ‘Lara, wat ben je informeel gekleed! Is dit de nieuwe dresscode bij jullie op kantoor?’ Shit. Ik heb er helemaal niet bij stilgestaan wat ik aanhad. ‘Eigenlijk… ben ik naar een seminar geweest,’ improviseer ik gejaagd. ‘Ze hadden gevraagd of we ons informeel wilden kleden. Er werden ook rollenspelen gedaan en zo.’ ‘Goed zo!’ zegt pap zo bemoedigend dat mijn wangen gloeien van schaamte. Hij maakt een pakje suiker open, giet het in zijn koffie en roert. ‘Lara, ik moet je iets vragen.’ ‘Ga je gang.’ Ik knik ernstig. ‘Hoe gaat het nou echt met je bedrijf?’ O, god. Van al die miljoenen dingen die hij had kunnen vragen. ‘Nou… gewoon. Het gaat… goed.’ Mijn stem is twee octaven omhoog geschoten. ‘Helemaal goed! We hebben een paar fantastische nieuwe cliënten en we hebben onlangs met Macrosant gewerkt, en Natalie is weer terug…’ ‘Weer terug?’ herhaalt pap geïnteresseerd. ‘Was ze weg?’ Weet je wat het is met liegen tegen je ouders? Je moet precies bijhouden wat voor leugens je hebt verteld. ‘Ze is er even uit geweest.’ Ik dwing mezelf te glimlachen. ‘Niets bijzonders.’ ‘Maar vind je dat je de juiste beslissing hebt genomen?’ Pap kijkt 298
me aan alsof het echt belangrijk voor hem is. ‘Vind je het leuk?’ ‘Ja,’ zeg ik met een ellendig gevoel vanbinnen. ‘Ik vind het leuk.’ ‘Heb je het idee dat het bedrijf een goede toekomst heeft?’ ‘Ja. Heel goed.’ Ik kijk naar het tafelblad. Weet je wat het is met liegen tegen je ouders? Soms heb je er echt spijt van. Soms zou je het liefst in tranen uitbarsten en jammeren: ‘Pap, het is helemaal misluhukt! Wat moet ik nou doe-hoen?’ ‘Zo, wat wilde je met me bespreken?’ zeg ik om van onderwerp te veranderen. ‘Laat maar.’ Pap kijkt me vol genegenheid aan. ‘Je hebt mijn vraag al beantwoord. Je bedrijf loopt goed. Het schenkt je voldoening. Meer hoefde ik niet te weten.’ ‘Hoe bedoel je?’ Ik kijk hem niet-begrijpend aan. Pap schudt glimlachend zijn hoofd. ‘Er was een vacature waarover ik het met je wilde hebben, maar ik wil je nieuwe onderneming niet ontwrichten. Ik wil geen spaak in het wiel steken. Je doet wat je het liefste doet en je doet het goed. Je zit niet op een vacature te wachten.’ Een vacature? Mijn hart slaat op hol, maar ik mag mijn enthousiasme niet laten blijken. ‘Waarom vertel je me er niet toch iets over?’ Ik probeer het langs mijn neus weg te zeggen. ‘Je weet maar nooit.’ ‘Lieverd,’ zegt pap met een lach, ‘je hoeft niet zo beleefd te doen.’ ‘Ik doe niet beleefd,’ zeg ik vlug. ‘Ik wil het echt weten.’ ‘Ik wil je niet beledigen. Lieverd, ik ben heel trots op wat je hebt bereikt,’ zegt pap liefdevol. ‘Dit zou inhouden dat je het allemaal moest opgeven. Dat zou het niet waard zijn.’ ‘Maar misschien ook wel! Vertel het nou!’ Shit, dat klinkt te wanhopig. Ik trek snel een gematigd belangstellend gezicht. ‘Ik bedoel, je kunt het me toch gewoon vertellen? Dat kan toch geen kwaad?’ ‘Ja, misschien heb je wel gelijk.’ Pap neemt een slokje koffie en kijkt me recht aan. ‘Bill belde me gisteren. Tot mijn verbazing.’ ‘Oom Bill?’ zeg ik verbijsterd. ‘Hij zei dat je hem pas thuis had opgezocht?’ ‘O!’ Ik schraap mijn keel. ‘Ja, ik ben even bij hem langs gewipt om een praatje te maken, dat wilde ik je nog vertellen… Maar niet heus. ‘Nou, hij was onder de indruk. Hoe noemde hij je ook alweer?’ Pap 299
glimlacht op die scheve manier die aangeeft dat hij iets grappig vindt. ‘O ja, “vasthoudend”. Maar goed, waar het op uitdraaide, is… dit.’ Hij haalt een envelop uit zijn zak en schuift hem naar me toe. Ik maak hem ongelovig open. Er zit een brief in op Lington-postpapier, waarin me een voltijdbaan wordt aangeboden op de afdeling personeelszaken van Lingtons. En een salaris met vijf nullen. Ik voel me een beetje slap. Ik kijk op en zie paps stralende gezicht. Hij doet wel onverschillig, maar hij is duidelijk in zijn sas. ‘Bill heeft hem me voorgelezen voordat hij hem aan een fietskoerier gaf. Dat is niet niks, hè?’ ‘Ik begrijp het niet.’ Ik wrijf confuus over mijn voorhoofd. ‘Waarom heeft hij die brief naar jou gestuurd? Waarom niet rechtstreeks naar mij?’ ‘Het leek Bill een leuke geste.’ ‘O. Juist.’ ‘Lach eens, schat!’ zegt pap vrolijk. ‘Of je er nu op ingaat of niet, het is een enorm compliment!’ ‘Juist,’ zeg ik weer, maar ik kan geen glimlach opbrengen. Er klopt iets niet. ‘Het is een geweldig eerbetoon aan jou,’ zegt pap. ‘Ik bedoel, Bill is ons niets verplicht. Hij doet dit zuiver uit waardering voor jouw talent en de goedheid van zijn hart.’ Oké, dat klopt er niet: pap slaat de spijker op zijn kop. Ik geloof niet in oom Bills waardering voor mijn talent. En evenmin in de goedheid van zijn hart. Ik kijk weer naar de brief en het zescijferige bedrag dat er zwart-opwit in staat. De verdenkingen kruipen als spinnen over me heen. Hij wil me afkopen. Oké, dat is misschien iets te sterk uitgedrukt, maar hij probeert me te paaien. Ik zit hem dwars. Al sinds ik over Sadies ketting begon. Ik zag het meteen aan zijn ogen: de schrik. De waakzaamheid. En nu biedt hij me een baan aan, zomaar uit het niets. ‘Maar ik wil niet dat je je hierdoor van je voornemen laat afbrengen,’ zegt pap. ‘Mam en ik zijn allebei heel trots op je, Lara, en als jij aan je bedrijf wilt blijven werken, staan we allebei voor honderd procent achter je. De keus is helemaal aan jou. We zetten je op geen enkele manier onder druk.’ Hij zegt precies de goede dingen, maar ik zie de hoop in zijn ogen 300
flakkeren, al probeert hij het te verdoezelen. Hij zou het heerlijk vinden als ik een solide baan had bij een enorme multinational. En dit is niet zomaar een enorme multinational, het is de enorme multinational van zijn broer. Dat weet oom Bill ook. Waarom heeft hij die brief anders via pap gestuurd? Hij probeert ons allebei te manipuleren. ‘Ik denk dat oom Bill er spijt van heeft dat hij je bij de uitvaartdienst zo bot heeft afgewezen,’ vervolgt pap. ‘Hij was diep onder de indruk van je doorzettingsvermogen, en ik ook! Ik had geen idee dat je hem nog eens om hulp wilde gaan vragen!’ ‘Maar ik heb het helemaal niet over een baan gehad! Ik ben naar hem toe gegaan om te vragen…’ Ik doe er machteloos het zwijgen toe. Ik kan niet over de ketting beginnen. Ik kan niet over Sadie beginnen. Het is een onmogelijke toestand. ‘Eerlijk gezegd…’ zegt pap zachtjes terwijl hij over het tafeltje leunt, ‘denk ik dat Bill wat problemen heeft met Diamanté. Hij heeft er nu spijt van dat hij haar zo… zo buitensporig heeft verwend. We hebben eens goed met elkaar gepraat, en weet je wat hij zei?’ Pap straalt van genoegen. ‘Hij zei dat hij jou ziet als het soort ondernemende jonge vrouw dat een voorbeeld zou moeten zijn voor Diamanté.’ Zo ziet hij me niet echt! kan ik wel schreeuwen. Je weet niet wat er speelt! Hij wil alleen dat ik de ketting uit mijn hoofd zet! Ik sla radeloos mijn handen voor mijn gezicht. Het is zo’n onzinnig verhaal. Het klinkt allemaal zo onwaarschijnlijk. En nu is de ketting weg en Sadie is weg en ik weet niet meer wat ik moet denken… of doen… ‘Lara!’ roept pap geschrokken uit. ‘Lieverd, gaat het wel?’ ‘Eh… ja.’ Ik til mijn hoofd op. ‘Sorry. Ik voel me een beetje… overdonderd.’ ‘Het is mijn schuld,’ zegt pap. Zijn glimlach verflauwt. ‘Ik heb je van je stuk gebracht. Ik had er nooit over moeten beginnen, net nu het zo goed gaat met je bedrijfje…’ O, god. Ik kan die poppenkast niet meer volhouden. ‘Pap,’ onderbreek ik hem. ‘Het gaat niet goed met het bedrijf.’ ‘Pardon?’ ‘Het gaat helemaal niet goed. Ik heb gelogen. Ik wilde het je niet vertellen.’ Ik draai een suikerzakje op tussen mijn vingers, niet bij machte pap aan te kijken. ‘Maar eerlijk gezegd is het een ramp. Nata301
lie had me laten barsten en we hebben dikke ruzie gehad en toen heb ik haar laten zitten. En… het is weer uit met Josh. Definitief.’ Ik slik en dwing mezelf het te zeggen. ‘Ik besef nu eindelijk hoe erg ik ernaast zat. Hij hield niet van me, ik wilde alleen zo ontzettend graag dat hij van me hield.’ ‘Juist.’ Pap klinkt lichtelijk ontdaan. ‘Mijn hemel.’ Hij laat het even bezinken. ‘Tja,’ zegt hij ten slotte, ‘misschien komt dit aanbod dan toch op het juiste moment.’ ‘Misschien,’ mompel ik, nog steeds naar de tafel kijkend. ‘Wat is er?’ vraagt pap omzichtig. ‘Lieverd, waarom wil je dit niet? Je wilde toch zo graag voor oom Bill werken?’ ‘Ja, maar… Het is ingewikkeld.’ ‘Lara, mag ik je een goede raad geven?’ Pap wacht tot ik opkijk. ‘Wees niet zo streng voor jezelf. Relax. Misschien is het minder ingewikkeld dan je denkt.’ Ik kijk naar pap, zijn oprechte gezicht en zijn eerlijke ogen. Als ik hem de waarheid vertelde, zou hij er geen woord van geloven. Hij zou denken dat ik paranoïde was en wanen had of dat ik drugs gebruikte. Of allebei. ‘Heeft oom Bill het misschien ook over een ketting gehad?’ Ik kan me niet inhouden. ‘Een ketting?’ Pap kijkt me verbaasd aan. ‘Nee. Wat voor ketting?’ ‘Ik… Laat maar,’ verzucht ik. Ik neem een slokje Lingtoncinno en als ik opkijk, zie ik dat pap me onderzoekend opneemt. Hij glimlacht, maar ik zie zijn bezorgdheid. ‘Lieverd, dit is een uitgelezen kans.’ Hij wijst naar de brief. ‘Een kans om je leven weer op de rails te krijgen. Misschien moet je die kans gewoon aangrijpen. Denk er niet te hard over na. Zoek niet naar problemen die er niet zijn. Grijp je kans gewoon.’ Hij snapt er niets van. Hoe kan hij ook? Sadie is geen probleem dat er niet is. Ze is er wel degelijk. Ze is echt. Ze is een mens, en ze is mijn vriendin en ze heeft me nodig… Waar is ze dan nu? zegt een scherpe stem opeens in mijn hoofd, als een mes dat zich in een hakblok dringt. Als ze echt is, waar is ze dan? Ik schrik ervan. Waar kwam die stem vandaan? Ik mag niet twijfelen… Ik mag niet denken… Plotseling kriebelt de paniek als veertjes. Natuurlijk is Sadie echt! Natuurlijk! Doe niet zo mal. Je mag zulke dingen niet denken. 302
Maar dan hoor ik Ginny’s stem weer in mijn hoofd. Ik denk dat het allemaal tussen de oren zit, Lara. Mensen wíllen in geesten geloven. Nee. Echt niet. Ik bedoel… Nee. Ik neem duizelig een slok Lingtoncinno en kijk om me heen in een poging me weer in de werkelijkheid te verankeren. Lingtons is echt. Pap is echt. Het aanbod van een baan is echt. En Sadie is echt. Ik weet het zeker. Ik bedoel, ik heb haar gezien. Ik heb haar gehoord. We hebben met elkaar gepraat. We hebben zelfs met elkaar gedánst, godbetert. Trouwens, ik kan haar toch met geen mogelijkheid verzonnen hebben? Hoe had ik iets van haar kunnen weten? Hoe had ik iets van die ketting kunnen weten? Ik had haar zelfs nooit gezien! ‘Pap…’ Ik doe mijn ogen open. ‘We zijn nooit bij oudtante Sadie op bezoek geweest, hè? Op die ene keer na toen ik nog een baby was.’ ‘Nou, dat klopt niet helemaal.’ Pap kijkt me waakzaam aan. ‘Ik had het er na de uitvaart nog met mam over. We herinnerden ons dat we een keer met jou bij haar zijn geweest toen jij zes was.’ ‘Zes.’ Ik slik. ‘Had ze… een ketting om?’ ‘Wie weet,’ zegt pap schouderophalend. Ik heb oudtante Sadie ontmoet toen ik zes was. Ik zou de ketting kunnen hebben gezien. Ik zou het me kunnen hebben herinnerd… zonder te beseffen dat het een herinnering was. Mijn gedachten raken in een vrije val. Ik voel me hol en rillerig vanbinnen. Het voelt alsof alles op zijn kop wordt gezet. Voor het eerst zie ik een andere mogelijke werkelijkheid. Ik zou het hele verhaal verzonnen kunnen hebben. Omdat ik het wilde. Ik voelde me zo schuldig omdat we haar nooit hadden gekend, dat ik haar in mijn onbewuste tot leven heb gewekt. Ik bedoel, daar zag ik haar voor aan toen ik haar voor het eerst zag. Een hallucinatie. ‘Lara?’ Pap kijkt me aan. ‘Gaat het, lieverd?’ Ik probeer naar hem te glimlachen, maar mijn gedachten eisen al mijn aandacht op. Twee stemmetjes ruziën in mijn hoofd, dwars door elkaar heen. Het eerste roept: ‘Sadie is echt, dat weet je best! Ze is daar ergens! Ze is je vriendin en ze is gekwetst en je moet haar zoeken!’ Het tweede zegt kalm: ‘Ze bestaat niet. Ze heeft nooit bestaan. Je hebt al genoeg tijd verspild. Zorg dat je je leven terugkrijgt.’ Ik probeer hijgend mijn gedachten in evenwicht te krijgen, mijn intuïtie te laten spreken, maar ik weet niet wat ik moet denken. Ik vertrouw mezelf niet meer. Misschien ben ik echt gek… 303
‘Pap, denk je dat ik gek ben?’ flap ik er in mijn wanhoop uit. ‘Ik meen het. Moet ik in therapie?’ Pap barst in lachten uit. ‘Welnee, lieverd, natuurlijk niet!’ Hij zet zijn koffiekop neer en leunt naar voren. ‘Ik denk dat je je laat meeslepen door je emoties, en soms ook door je verbeeldingskracht. Dat heb je van je moeder. En soms laat je ze de overhand krijgen. Maar je bent niet gek. Niet gekker dan mam, in elk geval.’ ‘O.’ Ik slik. ‘Aha.’ Dat is eerlijk gezegd een schrale troost. Ik pak met klunzige vingers de brief van oom Bill en lees hem nog eens door. Als ik er op een totaal andere manier naar kijk, is er niets griezeligs mee aan de hand. Er is niets mis mee. Oom Bill is gewoon een rijke man die zijn nichtje wil helpen. Ik zou de baan kunnen nemen. Dan zou ik Lara Lington van Lingtons Coffee zijn. Ik zou een geweldige toekomst in het verschiet hebben, met een salaris, een auto en goede vooruitzichten. Iedereen blij. Alles zou als vanzelf gaan. Mijn herinneringen aan Sadie zouden vervagen. Mijn leven zou normaal aanvoelen. Het zou zo ontzettend makkelijk zijn. ‘Je bent al een tijdje niet meer thuis geweest,’ zegt pap vriendelijk. ‘Waarom kom je dit weekend niet? Mam zou het heerlijk vinden om je te zien.’ ‘Ja,’ zeg ik na een korte stilte. ‘Dat lijkt me leuk. Ik ben in geen eeuwigheid bij jullie geweest.’ ‘Daar zul je van opknappen.’ Pap heeft weer die vertederende scheve glimlach op zijn gezicht. ‘Als je op een keerpunt staat en dingen moet overdenken, kun je nergens beter zijn dan thuis, hoe oud je ook bent.’ ‘Oost west, thuis best.’ Ik kan een half glimlachje opbrengen. ‘Daar zit wat in. En nu opeten.’ Hij wijst naar mijn tosti, maar ik luister maar met een half oor. Thuis. Het woord fascineert me. Daar had ik nog helemaal niet aan gedacht. Misschien is ze naar huis gegaan. Naar de plek waar haar huis vroeger stond. Daar liggen haar vroegste herinneringen tenslotte. Daar had ze haar grote romance. Tijdens haar leven weigerde ze ernaar terug te keren, maar stel dat ze milder is geworden? Stel dat ze er nu is, op dit moment? 304
Ik roer als een bezetene in mijn Lingtoncinno. Ik weet dat ik verstandig zou moeten zijn en alle herinneringen aan haar zou moeten verdringen. Ik zou oom Bills aanbod moeten aannemen en een fles champagne moeten kopen om het met pap en mam te vieren. Ik weet het. Maar… ik kan het gewoon niet. Diep in mijn hart kan ik niet geloven dat ze niet bestaat. Ik ben al zo ver gekomen, ik heb al zo hard naar haar gezocht. Ik moet het nog een laatste keer proberen. En als ze er niet is, neem ik die baan aan en geef ik het op. Definitief. ‘Dus…’ Pap bet zijn mond met een chocoladebruin servet. ‘Je ziet er al iets vrolijker uit, lieverd.’ Hij knikt naar de brief. ‘Weet je al welke kant je op wilt?’ ‘Ja,’ zeg ik kordaat knikkend. ‘Ik ga naar St Pancras Station.’
305
23
Oké, dit is echt de allerlaatste plek waar ik ga zoeken. Dit is haar laatste kans. En ik hoop dat ze al mijn moeite waardeert. Het kostte me een uur om van St Pancras bij St Albans te komen en toen was het nog eens twintig minuten met de taxi naar Archbury, en nu sta ik hier op een dorpspleintje met een café, een bushalte en een rare, modern uitziende kerk. Ik neem aan dat het best pittoresk zou zijn als er maar niet de hele tijd vrachtauto’s met een miljoen kilometer per uur voorbijraasden en die drie tieners niet stonden te bekvechten in het bushokje. Ik dacht dat het zo stil was in de provincie. Ik sluip weg voordat een van de jongens een geweer of zo kan pakken en loop naar de rand van het gras. Daar staat een bord met een plattegrond van het dorp, en ik heb Archbury Close snel gevonden. Dat hebben ze na de brand van Huize Archbury gemaakt, een hofje. Als Sadie echt naar huis is gegaan, moet ze daar zijn. Na een paar minuten zie ik de poort voor me: smeedijzer met het opschrift ‘Archbury Close’ in ijzeren krulletters. Er staan zes huisjes van rode baksteen, allemaal met een kabouteroprit en een garagetje. Ik kan me nauwelijks voorstellen dat dit ooit een enkel groot, schitterend landhuis op eigen grond is geweest. Met het gevoel dat ik ontzettend opval drentel ik rond, gluur door ramen, knars over grindpaadjes en prevel ‘Sadie?’ Ik had Sadie meer over haar leven thuis moeten vragen. Misschien had ze wel een lievelingsboom of zo. Of een bepaald hoekje in de tuin dat nu een bijkeuken is. Er lijkt niemand te zijn, dus na een poosje durf ik iets harder te roepen. ‘Sadie? Ben je daar? Sádie!’ ‘Neem me niet kwalijk.’ Iemand port me in mijn rug en ik maak een sprongetje van schrik. Als ik me omdraai, zie ik een grijze vrouw in een gebloemde blouse, een beige broek en rubberachtige schoenen argwanend naar me gluren. 306
‘Ik ben Sadie. Wat wilt u van me?’ ‘Eh…’ ‘Komt u voor de riolering?’ vraagt ze. ‘Eh… nee.’ Ik heb mijn stem weer terug. ‘Eigenlijk zocht ik een andere Sadie.’ ‘Wie dan?’ Ze knijpt haar ogen tot spleetjes. ‘Ik ben de enige Sadie in dit hofje. Sadie Williams. Nummer 4.’ ‘O. Toevallig is de Sadie die ik zoek… eigenlijk… een hond,’ improviseer ik. ‘Ze is weggelopen en ik zoek haar, maar ze zal wel ergens anders naartoe zijn gegaan. Neem me niet kwalijk…’ Ik wil weglopen, maar Sadie Williams pakt me met verbazend sterke vingers bij mijn schouder. ‘Heb je een hond in het hofje losgelaten? Waarom doe je zoiets? We hebben hier een hondvrij beleid, hoor.’ ‘Nou… sorry. Dat wist ik niet. Ik weet trouwens zeker dat ze ergens anders is…’ Ik probeer me los te wurmen. ‘Waarschijnlijk ligt ze in de bosjes op de loer, klaar voor de aanval!’ Sadie Williams kijkt me woedend aan. ‘Honden zijn gevaarlijk, hoor. Er wonen hier kindjes. Jullie zijn gewoon onverantwoordelijk!’ Voordat ik me kan inhouden, repliceer ik verontwaardigd: ‘Ik ben niet onverantwoordelijk! Het is een heel lieve hond. Ik zou nooit een gevaarlijke hond los laten rondlopen!’ ‘Alle honden zijn vals.’ ‘Niet waar!’ Lara, hou op. Je hebt het over een denkbeeldige hond. ‘Trouwens…’ – ik weet me eindelijk uit de greep van de vrouw los te rukken – ‘… ik weet zeker dat ze niet hier is, want dan was ze wel gekomen toen ik riep. Ze is heel gehoorzaam. Ze heeft zelfs een prijs gewonnen op Crufts,’ besluit ik om het af te maken. ‘Ik kan haar dus maar beter gaan zoeken.’ Ik loop snel naar de poort, voordat Sadie Williams me weer in mijn lurven kan grijpen. Sadie kan hier gewoon niet zijn. Dan was ze wel gekomen om het vermaak te zien. ‘Wat is het dan voor ras?’ roept Sadie Williams me korzelig na. ‘Wat zoeken we eigenlijk?’ O, god, ik kan me gewoon niet beheersen. ‘Een pitbull,’ roep ik over mijn schouder. ‘Maar ze is heel lief, zoals ik al zei.’ 307
Zonder om te kijken haast ik me door de poort terug naar het dorpsplein. Nou, dat was een briljant idee. Zonde van de tijd. Ik loop naar de bank op het gras, laat me erop zakken, kijk strak voor me en pak een Twix. Het was een stom idee om hiernaartoe te gaan. Ik eet die Twix op, neem een taxi en ga terug naar Londen. Ik wil niet eens meer aan Sadie denken, laat staan dat ik haar nog wil zoeken. Ik heb al genoeg van mijn leven aan haar besteed. Ik bedoel, waarom zou ik aan haar denken? Ik wil wedden dat ze ook niet aan mij denkt. Ik eet mijn Twix en draag mezelf op de taxi te bellen. Het is tijd om te gaan. Het is tijd om dit allemaal uit mijn hoofd te zetten en aan een nieuw, normaal, geestvrij leven te beginnen. Alleen… O, god. Ik blijf Sadies gekwelde gezicht op Waterloo Bridge maar voor me zien. Ik blijf haar stem maar horen. Je geeft niets om me… Niemand geeft iets om me… Als ik het na drie dagen al opgeef, bewijs ik dan niet gewoon dat ze gelijk had? Opeens word ik overmand door frustratie – om haar, om mezelf en om de hele toestand. Ik maak kwaad een prop van de Twix-wikkel en mik hem in een afvalbak. Ik bedoel, wat moet ik doen? Ik heb overal gezocht. Als ze nou gewoon zou kómen als ik haar roep… Als ze gewoon eens lúísterde in plaats van zo koppig te doen… Wacht even. Ik krijg opeens een idee, zomaar uit het niets. Ik ben toch paranormaal begaafd? Misschien moet ik die krachten eens gebruiken. Ik moet haar oproepen vanuit de onderwereld. Of Harrods. Of waar ze ook maar is. Oké. Dit is de laatste poging. Ik meen het echt. Ik sta op en loop naar het vijvertje in het gras. Ik weet zeker dat vijvers spirituele plekken zijn. Spiritueler dan banken, in elk geval. In het midden staat een bemoste, stenen fontein en ik kan gewoon voor me zien hoe Sadie er al die jaren geleden in danste, spatterend en gillend, terwijl een politieman probeerde haar eruit te trekken. ‘Geesten…’ Ik spreid behoedzaam mijn armen. Het water rimpelt, maar dat kan ook door de wind komen. Ik heb geen idee hoe dit moet. Ik verzin het maar al doende. ‘Ik ben het, Lara,’ zeg ik met een lage grafstem. ‘Vriend van de geesten. Of ten minste één geest,’ verbeter ik mezelf snel. 308
Ik wil niet dat Hendrik VIII zich opeens manifesteert. ‘Ik zoek… Sadie Lancaster,’ vervolg ik met gedragen stem. Het blijft stil, op het kwaken van een eend in de vijver na. Misschien is ‘zoeken’ niet krachtig genoeg. ‘Hierbij ontbied ik Sadie Lancaster,’ zeg ik met iets meer gezag. ‘Ik roep naar haar vanuit de diepten van het geestenrijk. Ik, Lara Lington, het medium. Hoor mijn stem. Hoor mijn oproep. Geesten, ik bid u.’ Ik zwaai indrukwekkend met mijn armen. ‘Als gij Sadie kent, stuur haar dan naar mij. Stuur haar nu.’ Niets. Geen stem, geen glimp en geen schim. ‘Ook goed!’ zeg ik. Ik laat mijn armen zakken. ‘Laat je dan maar niet ontbieden.’ Ik praat tegen de lucht, voor het geval ze luistert. ‘Het kan me niet schelen. Ik heb wel wat beters te doen dan met het geestenrijk praten. Lekker puh.’ Ik stampvoet terug naar de bank, pak mijn tas en gris mijn mobieltje eruit. Ik bel het taxibedrijf dat me hierheen heeft gebracht en vraag of er meteen een auto kan komen. Het is welletjes. Ik ben hier weg. De taximan zegt dat er over tien minuten een taxi bij de kerk staat, dus loop ik daarheen terwijl ik me afvraag of ze een koffieautomaat of zoiets in de hal hebben, maar de hele boel zit op slot. Ik loop het bordes weer op en net als ik mijn mobieltje weer pak om mijn berichten te checken, valt mijn oog op een bordje op een schutting: ‘De oude pastorie’. De oude pastorie. Ik neem aan dat de pastoor daar vroeger woonde. Wat betekent… dat Stephen daar ook woonde. Hij was toch de zoon van de pastoor? Ik gluur nieuwsgierig over de houten schutting. Het is een groot, oud, grijs huis met een grindpad. Opzij staan een paar geparkeerde auto’s en er loopt een groepje van een man of zes door de voordeur naar binnen. Het gezin dat hier woont moet thuis zijn. In de overwoekerde tuin staan rododendrons en bomen, en er leidt een pad om de zijkant van het huis heen. Ik vang nog net een glimp op van een oude schuur achter het huis en vraag me af of Stephen daar zijn atelier had. Ik kan me voorstellen hoe Sadie met haar schoenen in haar hand over dat pad sloop, met glanzende ogen in het maanlicht. Het is een plek met sfeer, zo met die oude stenen muur, het hoge 309
gras en de schaduwplekken in de tuin. Er lijkt niets van de moderne tijd te zijn doorgedrongen. Het verleden hangt er nog. Ik vraag me af… Nee. Niet doen. Ik geef het op. Ik zoek niet meer. Maar misschien… Nee. Ze is hier niet. Echt niet. Daar heeft ze te veel waardigheid voor. Ze heeft zelf gezegd dat ze nooit achter iemand aan zou lopen. Ze zou in geen miljoen jaar bij het huis van een ex-vriendje gaan rondhangen, en al helemaal niet als dat vriendje haar hart had gebroken en haar zelfs nooit had geschreven. Het is een stom idee. Mijn hand maakt het tuinhek al open. Dit is echt de allerlaatste plek waar ik ga zoeken. Terwijl ik over het grind knerp, probeer ik een smoes te verzinnen voor mijn aanwezigheid hier. Geen zoekgeraakte hond meer. Misschien doe ik onderzoek naar oude pastorieën? Misschien ben ik een architectuurstudent? Ja. Ik schrijf een scriptie over ‘religieuze gebouwen en de families die er wonen’. Ik studeer aan Birkbeck. Nee. Harvard. Ik loop naar de voordeur en net als ik aan de oude bel wil trekken, zie ik dat de voordeur niet op slot zit. Misschien kan ik naar binnen glippen zonder dat iemand het merkt. Ik duw behoedzaam de deur open en beland in een hal met gelambriseerde muren en oud parket. Tot mijn verbazing zie ik een vrouw met een muizige bob en een trui met een Fair Isle-motief achter een tafel vol boeken en folders staan. ‘Hallo.’ Ze glimlacht alsof ze het helemaal niet gek vindt me te zien. ‘Kom je voor de rondleiding?’ De rondleiding? Nog beter! Ik kan rondlopen zonder een smoes te hoeven verzinnen. Ik had geen idee dat pastorieën tegenwoordig geld vroegen voor een rondleiding, maar het zal wel logisch zijn. ‘Eh… ja, alstublieft. Wat kost het?’ ‘Dat is dan vijf pond.’ Vijf pónd? Om een pastorie te bekijken? God allemachtig. ‘Hier heb je een gidsje.’ Ze reikt me een folder aan, maar ik kijk er niet eens naar. Ik ben niet bepaald geïnteresseerd in het huis. Ik loop snel weg, een woonkamer in vol ouderwetse banken en karpetten, en kijk om me heen. ‘Sadie?’ sis ik. ‘Sadie, ben je daar?’ ‘Hier moet Malory zijn avonden hebben doorgebracht.’ Ik schrik 310
van de stem achter me. Ik had niet gemerkt dat de vrouw me was gevolgd. ‘O, ja.’ Waar heeft ze het over? ‘Leuk. Ik loop even hierheen…’ Ik loop een aangrenzende eetkamer in, die eruitziet als een decor voor een kostuumdrama. ‘Sadie?’ ‘Hier at het gezin uiteraard…’ Godsamme. Je moet toch een pastorie kunnen bekijken zonder dat iemand je op de voet volgt? Ik loop naar het raam en kijk naar de tuin, waar het gezin dat ik eerder heb gezien nu ronddwaalt. Ik vang geen zuchtje van Sadie op. Dit was een stom idee. Ze is er niet. Waarom zou ze ook gaan spoken bij het huis van de kerel die haar hart heeft gebroken? Ik draai me om en bots bijna tegen de vrouw op, die vlak achter me staat. ‘Ik neem aan dat je een bewonderaar bent van zijn werk?’ vraagt ze met een glimlach. Werk? Wat voor werk? ‘Eh… nou,’ zeg ik snel. ‘Allicht. Een groot bewonderaar. Heel groot.’ Nu kijk ik pas naar de folder in mijn hand. De kop luidt: Welkom in het huis van Cecil Malory, en daaronder is een landschap met kliffen afgebeeld. Cecil Malory. Dat is toch een beroemd kunstenaar? Ik bedoel, niet zo beroemd als Picasso, maar ik heb beslist wel eens van hem gehoord. Voor het eerst voel ik een sprankje belangstelling. ‘Dus hier heeft Cecil Malory ooit gewoond, of zoiets?’ vraag ik. ‘Natuurlijk.’ De vraag verbaast de vrouw. ‘Daarom is het huis nu een museum. Hij heeft hier tot 1927 gewoond.’ 1927? Nu is mijn belangstelling echt gewekt. Als hij hier in 1927 woonde, moet Sadie hem beslist hebben gekend. Ze ging vast met hem om. ‘Was hij een vriend van de zoon van de pastoor? Een zekere Stephen Nettleton?’ ‘Lieve kind…’ De vrouw kijkt me perplex aan. ‘Je weet toch zeker wel dat Stephen Nettleton Cecil Malory was? Hij signeerde zijn werk nooit met zijn echte naam.’ Stephen was Cecil Malory? Stephen… is Cecil Malory? Ik ben sprakeloos van verbazing. ‘Later heeft hij zijn naam officieel laten wijzigen,’ vervolgt ze. ‘Uit 311
protest tegen zijn ouders, wordt aangenomen. Na zijn vertrek naar Frankrijk…’ Ik luister maar half. Ik ben innerlijk in rep en roer. Stephen is een beroemd kunstschilder geworden. Het slaat nergens op. Sadie heeft me nooit verteld dat hij beroemd was. Daar zou ze toch ondraaglijk over hebben opgeschept? Wíst ze het niet? ‘… en niet meer verzoend voor zijn tragische, voortijdige dood,’ besluit de vrouw plechtig, en dan glimlacht ze. ‘Wil je de slaapkamers misschien zien?’ ‘Nee. Ik bedoel… Neem me niet kwalijk.’ Ik wrijf over mijn voorhoofd. ‘Ik ben een beetje confuus. Ste… Ik bedoel, Cecil Malory… was een vriend van mijn oudtante, ziet u. Ze woonde in dit dorp. Ze kende hem, maar ik geloof dat ze nooit heeft geweten hoe beroemd hij is geworden.’ ‘Aha.’ De vrouw knikt wijs. ‘Nou, tijdens zijn leven was hij natuurlijk nog niet beroemd. De belangstelling voor zijn werk ontstond pas lang na zijn dood, eerst in Frankrijk en toen hier. Aangezien hij zo jong is gestorven, heeft hij maar weinig werk nagelaten, en daardoor zijn zijn schilderijen zo gekoesterd en waardevol geworden. In de jaren tachtig schoot de waarde omhoog. Toen werd zijn naam pas echt wijd en zijd bekend.’ De jaren tachtig. Sadie kreeg haar beroerte in 1981. Ze moest naar een tehuis. Geen mens heeft haar iets verteld. Ze had geen idee wat er in de buitenwereld omging. Ik kijk uit mijn gepeins op en zie dat de vrouw me weer bevreemd aankijkt. Wedden dat ze me het liefst mijn vijf pond zou teruggeven om maar van me af te zijn? ‘Eh… sorry. Ik dacht even na. Werkte hij in een schuur in de tuin?’ ‘Ja.’ Het gezicht van de vrouw klaart op. ‘Als het je interesseert, we verkopen een aantal boeken over Malory…’ Ze haast zich weg en komt terug met een dun, gebonden boekje. ‘Over zijn jeugd is niet veel bekend, want de dorpsarchieven zijn grotendeels verloren gegaan in de oorlog, en tegen de tijd dat het onderzoek werd gedaan, waren veel van zijn tijdgenoten al overleden. Er zijn daarentegen wel schitterende verhalen over zijn periode in Frankrijk, toen zijn landschappen echt van de grond begonnen te komen…’ Ze geeft me het boek, dat een zeegezicht op het omslag heeft. ‘Dank u.’ Ik neem het van haar aan en blader erin. Ik zie vrijwel 312
meteen een zwart-witfoto van een man die op een klif staat te schilderen met het onderschrift: ‘Een zeldzame foto van Cecil Malory aan het werk’. Ik zie zó waarom Sadie en hij geliefden zijn geweest. Hij is lang, donker en indrukwekkend, met donkere ogen en een stokoud, gehavend overhemd. De klootzak. Hij dacht zeker dat hij een genie was. Hij vond zichzelf zeker te goed voor een normale relatie. Hoewel hij al heel lang dood is, moet ik me verzetten tegen de neiging hem de wind van voren te geven. Hoe kon hij Sadie zo slecht behandelen? Hoe kon hij naar Frankrijk gaan en haar vergeten? ‘Hij was een groot talent.’ De vrouw volgt mijn blik. ‘Zijn voortijdige dood was een van de tragedies van de twintigste eeuw.’ ‘Ja, nou, misschien was het wel zijn verdiende loon.’ Ik kijk de vrouw dreigend aan. ‘Misschien had hij zijn vriendin beter moeten behandelen, was dat al in u opgekomen?’ De vrouw is volkomen overdonderd. Ze doet haar mond open en klapt hem weer dicht. Ik blader door, langs afbeeldingen van de zee, meer kliffen, een pentekening van een kip… en dan verstijf ik. Een oog kijkt vanuit het boek naar me op. Het is een uitvergroot detail van een schilderij. Alleen maar een oog, met lange wimpers en een plagerige fonkeling. Ik ken dat oog. ‘Pardon?’ Ik krijg de woorden amper uit mijn keel. ‘Wat is dit?’ Ik wijs priemend naar het detail. ‘Wie is dat? Waar komt dat vandaan?’ ‘Lieve kind…’ Ik zie dat de vrouw moeite moet doen om haar geduld te bewaren. ‘Dat moet je toch weten. Dat is een detail uit een van zijn beroemdste doeken. We hebben er een versie van in de bibliotheek hangen, mocht je het willen zien…’ ‘Ja.’ Ik sta al in de startblokken. ‘Graag. Laat maar zien.’ Ze gaat me voor door een krakende gang en een schemerige kamer vol karpetten en oude leren fauteuils. Langs alle wanden staan boekenkasten en boven de schouw hangt een groot schilderij. ‘Kijk,’ zegt ze vol genegenheid. ‘Onze grote trots.’ Ik kan geen woord uitbrengen. Mijn keel wordt dichtgeknepen. Ik sta roerloos te staren, het boek in mijn handen geklemd. Daar is ze. Ze kijkt door de barokke vergulde lijst de wereld in alsof die helemaal van haar is, Sadie. 313
Ik heb haar nog nooit zo zien stralen als op dat schilderij. Ik heb haar nog nooit zo ontspannen gezien. Zo gelukkig. Zo mooi. Haar enorme, donkere ogen zijn lichtend van liefde. Ze ligt op een chaise longue, naakt, afgezien van een draperie van dunne stof over haar schouders en heupen die het uitzicht maar ten dele belemmert. Haar opgeknipte haar vestigt de aandacht op haar lange, elegante hals. Ze heeft schitterende oorbellen in. En om haar nek, tussen haar bleke, met doorzichtige stof bedekte borsten, om haar vingers gewikkeld en als een zinderende waterval van kralen naar beneden vallend, is de ketting met de libel. Opeens hoor ik haar stem weer in mijn oren. Als ik hem omhad, voelde ik me mooi. Als een godin. Nu valt alles op zijn plaats. Daarom wilde ze de ketting hebben. Dit betekent hij voor haar. In die periode van haar leven was ze gelukkig. Het maakt niet uit wat er daarvoor of daarna is gebeurd. Het maakt niet uit dat haar hart werd gebroken. Op precies dát moment was alles volmaakt. ‘Het is ongelooflijk.’ Ik pink een traantje weg. ‘Is ze niet beeldschoon?’ De vrouw kijkt me voldaan aan. Kennelijk gedraag ik me nu eindelijk zoals het een fatsoenlijke kunstminnaar betaamt. ‘De details en de penseelvoering zijn exquise. Elke kraal van de ketting is een meesterwerkje. Het is met zoveel liefde geschilderd.’ Ze kijkt vol genegenheid naar het portret. ‘En het wordt nog specialer doordat dit het enige is.’ ‘Hoe bedoelt u?’ vraag ik confuus. ‘Cecil Malory heeft toch heel veel geschilderd?’ ‘Ja, maar dit is het enige portret. Hij weigerde de rest van zijn leven nog een portret te schilderen. Het werd hem vaak genoeg gevraagd toen hij naam begon te maken in Frankrijk, maar dan zei hij altijd: ‘J’ai peint celui que j’ai voulu peindre.’” De vrouw laat een poëtische stilte vallen. ‘Wie ik wilde schilderen, heb ik al geschilderd.’ Ik gaap haar sprakeloos aan terwijl ik het laat bezinken. Mijn hoofd lijkt te knetteren. Hij heeft alleen Sadie maar geschilderd? Zijn hele leven lang? Hij had geschilderd wie hij wilde schilderen? ‘En in deze kraal…’ – de vrouw loopt met een veelbetekenend glimlachje naar het schilderij – ‘… in deze kraal hier zit een verrassing. Een geheimpje, als je wilt.’ Ze wenkt me. ‘Zie je het?’ Ik tuur gehoorzaam naar de kraal. Het is gewoon een kraal, zo te zien. 314
‘Het is bijna niet te zien, behalve dan met een vergrootglas… Hier.’ Ze laat me een stukje mat papier zien met daarop een afdruk van de kraal, gigantisch uitvergroot. Ik kijk ernaar en zie tot mijn verbijstering een gezicht. Het gezicht van een man. ‘Is dat…’ Ik kijk op. ‘Malory.’ Ze knikt opgetogen. ‘Zijn eigen weerspiegeling in de ketting. Hij heeft zichzelf op het schilderij gezet. Een piepklein, verborgen zelfportret. Het is pas tien jaar geleden ontdekt. Alsof het een geheime boodschap was.’ ‘Mag ik het nog eens zien?’ Met handen die opeens beven neem ik de foto aan en kijk naar hem. Daar is hij dan. Op het schilderij. In de ketting. Een deel van haar. Hij heeft nooit meer een portret geschilderd. Hij had geschilderd wie hij wilde schilderen. Hij hield echt van Sadie. Toch wel. Ik weet het zeker. Ik kijk door een waas van tranen naar het schilderij. De vrouw heeft gelijk. Hij heeft Sadie met liefde geschilderd. Je ziet het in elke penseelstreek. ‘Het is… ongelooflijk.’ Ik slik. ‘Zijn er, eh… nog meer boeken over hem?’ Ik wil die vrouw koste wat kost de kamer uit hebben. Ik wacht tot haar voetstappen in de gang verdwenen zijn en hef dan mijn hoofd. ‘Sadie!’ roep ik wanhopig. ‘Sadie, hoor je me? Ik heb het schilderij gevonden! Het is prachtig. Jíj bent prachtig. Je hangt in een museum! En zal ik je nog eens iets vertellen? Stephen heeft nooit iemand anders geschilderd. Zijn hele leven niet. Jij was de enige. Hij heeft zichzelf in je ketting afgebeeld. Hij hield van je. Sadie, ik weet zeker dat hij van je hield. Ik zou zó graag willen dat je dit kon zien…’ Ik zwijg ademloos, maar het blijft stil en doods in de kamer. Waar ze ook is, ze hoort me niet. Ik hoor voetstappen naderen, draai me snel om en plak een glimlach op mijn gezicht. De vrouw reikt me een stapel boeken aan. ‘Dit is alles wat we in voorraad hebben. Studeer je kunstgeschiedenis of ben je gewoon geïnteresseerd in Malory?’ ‘Ik ben alleen in dit ene schilderij geïnteresseerd,’ beken ik eerlijk. ‘En ik vraag me af… Hebt u enig idee wie dit is? Weten de deskundigen het? Hoe heet het schilderij?’ ‘Het heet Meisje met collier. En natuurlijk zijn veel mensen benieuwd 315
naar de identiteit van het model.’ De vrouw begint aan een verhaal dat ze duidelijk vaker heeft verteld. ‘Er is wel onderzoek gedaan, maar tot nog toe is helaas niemand verder gekomen dan haar vermoedelijke voornaam.’ Ze zwijgt even en besluit dan vertederd: ‘Mabel.’ ‘Mábel?’ Ik kijk haar vol afgrijzen aan. ‘Ze heette niet Mabel!’ ‘Kind!’ De vrouw glimlacht vermanend naar me. ‘Ik weet dat het tegenwoordig misschien ouderwets klinkt, maar neem maar van mij aan dat Mabel destijds een veel voorkomende naam was. En er staat een aantekening achterop. “Mijn Mabel”, staat er in Malory’s eigen handschrift.’ God allemachtig. ‘Dat was een bijnaam! Het was een grapje dat ze hadden! Ze heette Sadie, oké? Sadie Lancaster. Ik schrijf het wel even op. En ik weet dat zij het was omdat…’ – ik laat een gewichtige stilte vallen – ‘... omdat ze mijn oudtante is.’ Ik verwacht dat de vrouw nu naar adem zal snakken of zo, maar ze kijkt me alleen maar sceptisch aan. ‘Mijn hemel, kind. Jij durft wel. Waarom denk je dat ze je oudtante is?’ ‘Dat denk ik niet, dat wéét ik. Ze woonde hier in Archbury. Ze kende Ste… ik bedoel Cecil Malory. Ze waren geliefden. Ze is het echt.’ ‘Kun je dat bewijzen? Heb je een jeugdfoto van haar? Archieven?’ ‘Nou… nee,’ zeg ik lichtelijk gefrustreerd, ‘maar ik weet zeker dat ze het is, geen twijfel mogelijk. En ik zal het op de een of andere manier bewijzen. En u zou een bordje moeten ophangen met haar naam erop en u mag haar niet meer “Mabel” noemen…’ Dan schiet me iets te binnen en ik schrik ervan. ‘Wacht eens even. Dit schilderij is van Sadie! Hij had het aan haar gegeven! Ze is het jaren kwijt geweest, maar het was van haar. Dan zal het nu wel van pap en oom Bill zijn, neem ik aan. Hoe komen jullie eraan? Waarom hangt het hier?’ ‘Pardon?’ De vrouw lijkt de draad kwijt te zijn, en ik zucht ongeduldig. ‘Dit schilderij was van mijn oudtante, maar het is zoekgeraakt, jaren en jaren geleden. Het huis van de familie was afgebrand en niemand kon het vinden. Hoe komt het dan hier aan de muur terecht?’ Ik zeg het onbedoeld verwijtend, en de vrouw deinst achteruit. ‘Ik zou het echt niet weten. Ik werk hier nu tien jaar en zo lang hangt het hier in elk geval al.’ 316
‘Juist.’ Ik stel me zakelijk op. ‘Goed, mag ik dan de directeur spreken, of wie er ook maar zeggenschap heeft over dit schilderij? Nu meteen?’ De vrouw kijkt me argwanend en verbaasd aan. ‘Kindje, je begrijpt toch wel dat dit maar een reproductie is?’ ‘Hè?’ Ik voel me op het verkeerde been gezet. ‘Hoe bedoelt u?’ ‘Het origineel is vier keer zo groot en nog luisterrijker.’ ‘Maar…’ Ik kijk verward naar het schilderij. Ik vind het er best echt uitzien. ‘Waar is het origineel dan? Ergens in een kluis opgeborgen of zo?’ ‘Nee, kind,’ zegt de vrouw geduldig. ‘Dat hangt in de London Portrait Gallery.’
317
24
Het is gigantisch. Het is schitterend. Het is wel een miljoen keer beter dan dat in de pastorie. Ik zit al een uur of twee tegenover Sadies portret in de London Portrait Gallery. Ik kan me er niet van losscheuren. Ze kijkt de zaal in, met een lelieblank voorhoofd en fluwelige, donkergroene ogen, als de mooiste godin die je ooit hebt gezien. De wijze waarop Cecil Malory de lichtval op haar huid heeft weergegeven, is ongeëvenaard. Dat weet ik doordat ik het een docente kunstgeschiedenis een halfuur geleden aan haar leerlingen heb horen vertellen. Ze liepen er allemaal heen om te zien of ze het miniatuurportretje in de ketting konden vinden. Ik moet nu wel honderd mensen naar haar hebben zien kijken. Ze zuchtten vergenoegd, glimlachten naar elkaar of gingen er gewoon voor zitten. ‘Is ze niet mooi?’ Een vrouw met donker haar in een regenjas glimlacht naar me en komt naast me op de bank zitten. ‘Dit vind ik het mooiste portret van het hele museum.’ ‘Ik ook,’ zeg ik knikkend. ‘Wat zou ze denken?’ vraagt de vrouw zich hardop af. ‘Ik denk dat ze verliefd is.’ Ik kijk weer naar Sadies stralende ogen en de blos op haar wangen. ‘En ik denk dat ze dolgelukkig is.’ ‘Ik denk dat je gelijk hebt.’ We drinken haar allebei even zwijgend in. ‘Ze doet je goed, hè?’ zegt de vrouw dan. ‘Ik kom vaak in mijn lunchpauze naar haar kijken, gewoon, om mezelf op te beuren. Ik heb thuis ook een poster van haar. Die heb ik van mijn dochter gekregen. Maar er gaat niets boven het origineel, toch?’ Ik voel opeens een brok in mijn keel, maar het lukt me terug te glimlachen. ‘Nee. Er gaat niets boven het origineel.’ Terwijl ik het zeg, loopt er een Japans gezin naar het schilderij. Ik zie dat de moeder haar dochter de ketting aanwijst. Ze zuchten alle318
bei tevreden en nemen dan allebei exact dezelfde houding aan, met hun hoofd schuin en hun armen over elkaar geslagen, om Sadie te bewonderen. Al die mensen aanbidden Sadie. Bij tientallen, honderden, duizenden. En ze heeft er geen idee van. Ik heb haar geroepen tot ik schor was, telkens weer, door het raam en op straat, maar ze hoort me niet. Of ze wil me niet horen. Ik sta op en kijk op mijn horloge. Het is vijf uur, dus ik moet sowieso weg. Ik heb een afspraak met Malcolm Gledhill, de conservator. Ik loop terug naar de hal, zeg tegen de receptioniste wie ik ben en wacht in het gewemel van een zwerm Franse schoolkinderen tot een stem achter me zegt: ‘Mevrouw Lington?’ Ik kijk om en zie een man in een paars overhemd met een kastanjebruine baard en toefjes haar uit zijn oren die met twinkelende ogen naar me lacht. Hij is net de Kerstman in zijn jeugd, en ik voel me meteen op mijn gemak. ‘Hallo. Ja, ik ben Lara Lington.’ ‘Malcolm Gledhill. Loop je mee?’ Hij gaat me voor door een verborgen deur achter de balie, een trap op en een hoekkantoor in met uitzicht op de Theems. Ik zie overal ansichtkaarten en reproducties van schilderijen: ze hangen aan de wanden, leunen tegen stapels boeken en sieren zijn enorme computer. ‘Zo.’ Hij reikt me een kop thee aan en gaat zitten. ‘Je wilde me spreken over Meisje met collier?’ Hij neemt me omzichtig op. ‘Ik kon niet echt uit je boodschap opmaken waar het over ging, maar het was in elk geval… dringend?’ Oké, misschien was mijn boodschap een beetje extreem. Ik had geen zin om het hele verhaal aan een anonieme receptioniste te vertellen, dus heb ik simpelweg gezegd dat het over Meisje met collier ging en dat het een zaak van leven op dood, staatsbelang en nationale veiligheid was. Tja. In de kunstwereld klopt het waarschijnlijk allemaal. ‘Het is best dringend,’ zeg ik met een knikje. ‘En om te beginnen wil ik zeggen dat ze niet zomaar “een meisje” is. Ze was mijn oudtante. Kijk maar.’ Ik diep de foto van Sadie uit het verpleeghuis op waarop ze de ketting draagt. ‘Kijk maar naar de ketting,’ zeg ik terwijl ik de foto aan Malcolm geef. Ik wist wel dat ik die Malcolm Gledhill aardig vond. Hij reageert op 319
een hoogst bevredigende manier. Zijn ogen puilen uit. Zijn wangen worden rood van opwinding. Hij kijkt met een ruk naar me op en richt zijn blik dan weer op de foto. Hij tuurt naar de ketting om Sadies nek. Dan schraapt hij kuchend zijn keel, alsof hij bang is dat hij te veel heeft prijsgegeven. ‘Wil je zeggen…’ zegt hij ten slotte, ‘dat deze vrouw hier de Mabel van het schilderij is? Ik moet dat ge-Mabel echt de kop indrukken. ‘Ze heette geen Mabel. Ze vond het een afschuwelijke naam. Ze heette Sadie. Sadie Lancaster. Ze woonde in Archbury en ze was de geliefde van Stephen Nettleton. Hij is vanwege haar naar Frankrijk gestuurd.’ Het is stil, op het geluid na waarmee Malcolm Gledhill zijn adem laat ontsnappen. Zijn wangen lopen als ballonnen leeg. ‘Kun je dit op de een of andere manier bewijzen?’ zegt hij dan. ‘Documenten? Oude foto’s?’ ‘Ze heeft die ketting toch om?’ zeg ik met een begin van frustratie. ‘Ze heeft hem haar hele leven bewaard. Wat wil je verder nog voor bewijs?’ ‘Bestaat de ketting nog?’ Zijn ogen puilen weer uit. ‘Heb je hem in je bezit? Leeft die vrouw nog?’ Bij die nieuwe inval floepen zijn ogen bijna uit hun kassen. ‘Want dat zou echt…’ ‘Ze is kortgeleden gestorven, helaas,’ kap ik hem af voordat hij al te opgewonden kan raken. ‘En ik heb de ketting niet, maar ik ben hem aan het opsporen.’ ‘Tja.’ Malcolm Gledhill haalt een zakdoek met paisleymotief tevoorschijn en wist het zweet van zijn voorhoofd. ‘Een geval als dit vergt uiteraard meer zorgvuldig onderzoek en navraag voordat we tot een definitieve conclusie kunnen komen…’ ‘Ze is het,’ zeg ik gedecideerd. ‘… dus wil ik je doorverwijzen naar ons onderzoeksteam, als je het goedvindt. Ze zullen je bewering zorgvuldig in overweging nemen, alle beschikbare aanwijzingen onder de loep nemen…’ Hij moet het officiële spelletje volgens de regels spelen, dat snap ik wel. ‘Ik wil die mensen heel graag spreken,’ zeg ik beleefd. ‘En ik weet zeker dat ze het met me eens zullen zijn. Ze is het.’ Opeens valt mijn oog op een ansichtkaart van Meisje met collier die 320
op zijn computer is geplakt. Ik pak hem en leg hem naast de foto van Sadie uit het verpleeghuis. We kijken even zwijgend naar de twee beelden. Twee stralende, trotse ogen op het ene; twee half dichte, stokoude ogen op het andere. En de flonkerende ketting, als een blijvende talisman, die de twee verbindt. ‘Wanneer is je oudtante gestorven?’ vraagt Malcolm Gledhill uiteindelijk zacht. ‘Een paar weken geleden, maar ze zat al sinds de jaren tachtig in een verpleeghuis en wist niet veel meer van de buitenwereld. Ze heeft nooit geweten dat Stephen Nettleton beroemd is geworden. Ze heeft nooit geweten dat ze zélf beroemd was. Ze dacht dat ze een nul was. Daarom wil ik dat iedereen haar naam hoort.’ Malcolm Gledhill knikt. ‘Goed, als het onderzoeksteam tot de conclusie komt dat zij het model was… dan krijgt iedereen haar naam te horen, daar kun je op rekenen. Ons marketingteam heeft onlangs een onderzoek gedaan waaruit is gebleken dat Meisje met collier het meest geliefde portret van ons museum is. Ze willen haar beter profileren. We beschouwen haar als een uiterst waardevolle aanwinst.’ ‘Echt waar?’ Ik bloos van trots. ‘Wat had ze dat fijn gevonden.’ ‘Mag ik er een collega bij roepen om naar de foto te kijken?’ Zijn ogen lichten op. ‘Hij heeft een bijzondere belangstelling voor Malory en ik weet zeker dat hij je bewering fascinerend zal vinden…’ ‘Wacht even.’ Ik steek een hand op. ‘Voordat je er anderen bij haalt, moet ik nog iets met je bespreken. Onder vier ogen. Ik wil weten hoe jullie aan het schilderij zijn gekomen. Het was van Sadie. Het was haar eigendom. Hoe komen jullie eraan?’ Malcolm Gledhill verstijft nauwelijks merkbaar. ‘Ik dacht wel dat die kwestie op een gegeven moment ter sprake zou komen,’ zegt hij. ‘Na je telefoontje heb ik het dossier opgezocht en gekeken hoe het schilderij in ons bezit is gekomen.’ Hij slaat een map open die al die tijd al op zijn bureau lag en vouwt een oud stuk papier open. ‘Het schilderij is in de jaren tachtig aan ons verkocht.’ Verkocht? Hoe kan het nou verkocht zijn? ‘Maar het is verloren gegaan bij een brand. Niemand wist waar het was. Wie heeft het in vredesnaam aan u verkocht?’ ‘Ik ben bang…’ Malcolm Gledhill aarzelt even. ‘Ik ben bang dat de verkoper destijds heeft bedongen dat alle gegevens rond de verkoop vertrouwelijk moesten blijven.’ 321
‘Vertrouwelijk?’ Ik kijk hem verontwaardigd aan. ‘Maar dat schilderij was van Sadie. Stephen had het haar zelf gegeven. Degene die het in handen heeft gekregen, had het recht niet het te verkopen. Zulke dingen moeten jullie nagaan!’ ‘Dat doen we ook,’ zegt Malcolm Gledhill een beetje gepikeerd. ‘De herkomst leek destijds te kloppen. Het museum heeft redelijkerwijs gedaan wat het kon om vast te stellen of de aanbieder het recht had het te verkopen. Er is zelfs een ondertekend document van de aanbieder waarin hij verklaart de rechtmatige eigenaar te zijn. Ik heb het hier.’ Zijn ogen blijven maar naar het papier in zijn hand glijden. Hij moet naar de naam van de verkoper kijken. Het is om krankzinnig van te worden. ‘Nou, wat die persoon ook heeft gezegd, het was gelógen.’ Ik kijk hem kwaad aan. ‘En zal ik je nog eens iets zeggen? Ik betaal belasting, dus ik financier jullie. In zekere zin zijn jullie eigenlijk van míj. En ik eis dat je me nu vertelt wie het schilderij aan het museum heeft verkocht. Nu meteen.’ ‘Ik ben bang dat je je vergist,’ zegt Malcolm Gledhill vriendelijk. ‘Dit museum is geen openbaar bezit en het is niet van jou. Geloof me, ik wil net zo graag dat dit wordt opgehelderd als jij, maar ik zit vast aan die geheimhoudingsovereenkomst. Ik ben aan handen en voeten gebonden.’ ‘En als ik dan terugkom met de politie en een advocaat?’ Ik zet mijn handen in mijn zij. ‘Als ik nu eens aangifte doe van diefstal van het schilderij en jullie dwing de naam van de verkoper vrij te geven?’ Malcolm Gledhill trekt zijn borstelige wenkbrauwen hoog op. ‘Als er een gerechtelijk onderzoek kwam, zouden we uiteraard onze volledige medewerking verlenen.’ ‘Nou, mooi zo. Dat komt er. Ik heb vrienden bij de politie, hoor,’ voeg ik er dreigend aan toe. ‘Inspecteur James. Hij zal het allemaal heel interessant vinden. Dat schilderij was van Sadie en nu is het van mijn vader en zijn broer. En we laten het er niet bij zitten.’ Ik voel me helemaal bezield. Ik ga dit tot op de bodem uitzoeken. Schilderijen duiken niet zomaar uit het niets op. ‘Ik begrijp je verontrusting.’ Malcolm Gledhill aarzelt. ‘Heus, het museum neemt de kwestie van rechtmatig eigendom heel hoog op.’ Hij durft me niet aan te kijken. Zijn ogen flitsen telkens naar het pa322
pier in zijn hand. Daar staat de naam. Ik weet het. Ik kan over het bureau springen, hem overmeesteren en… Nee. ‘Nou, bedankt voor je tijd,’ zeg ik vormelijk. ‘Je hoort nog van me.’ ‘Natuurlijk.’ Malcolm Gledhill slaat de map dicht. ‘Mag ik voor je gaat mijn collega Jeremy Mustoe nog even laten komen? Hij wil je vast graag ontmoeten, en de foto van je oudtante zien…’ Een paar seconden later staat er een magere man met rafelige manchetten en een geprononceerde adamsappel in de kamer. Hij bekijkt de foto van Sadie en prevelt telkens ‘opmerkelijk’. ‘Het is heel moeilijk om iets meer over dit schilderij aan de weet te komen,’ zegt hij als hij eindelijk opkijkt. ‘Er zijn weinig geschriften of foto’s uit die tijd, en tegen de tijd dat de onderzoekers in het dorp kwamen, was het generaties later en wist niemand nog iets. En uiteraard werd aangenomen dat het model echt Mabel heette…’ Hij fronst zijn voorhoofd. ‘Ik geloof dat er begin jaren negentig in een proefschrift is geopperd dat een dienstmeisje van de Nettletons model had gezeten voor Malory, en dat zijn ouders de verhouding afkeurden omdat het meisje beneden zijn stand was en dat hij daarom naar Frankrijk is gestuurd…’ Het is bijna om te lachen. Iemand zuigt een heel verhaal uit zijn duim dat nergens op slaat en dat heet dan ‘wetenschappelijk onderzoek’? ‘Er was wel een Mabel,’ leg ik geduldig uit, ‘maar dat was niet het model. Stephen noemde Sadie “Mabel” om haar op de kast te jagen. Ze waren geliefden,’ voeg ik eraan toe. ‘Daarom is hij naar Frankrijk gestuurd.’ ‘Aha.’ Jeremy Mustoe kijkt naar me op alsof ik zijn belangstelling heb gewekt. ‘Dus… zou je oudtante ook de “Mabel” van de brieven zijn?’ ‘De brieven!’ roept Malcolm Gledhill uit. ‘Natuurlijk! Die was ik glad vergeten. Ik heb er al zo lang niet meer naar gekeken…’ ‘Brieven?’ Ik kijk van de een naar de ander. ‘Wat voor brieven?’ ‘We hebben een bundel oude brieven van de hand van Malory in ons archief,’ legt Jeremy Mustoe uit. ‘Ze behoren tot de weinige documenten die na zijn dood gered konden worden. Het is niet duidelijk of ze ooit zijn verzonden, maar één van de brieven is in elk geval gepost en retour gezonden. Helaas was het adres met blauwzwarte 323
inkt geschreven en zijn we ondanks de beste moderne technologie niet in staat geweest…’ ‘Neem me niet kwalijk,’ onderbreek ik hem met nauwelijks verholen opwinding, ‘maar… zou ik ze mogen zien?’ Een uur later loop ik suizebollend het museum uit. Als ik mijn ogen dichtdoe, zie ik alleen maar dat verschoten, krullerige handschrift op die piepkleine velletjes postpapier voor me. Ik heb niet al zijn brieven gelezen, dat voelde te intiem en ik mocht ze toch maar heel even zien, maar ik heb genoeg gelezen om het zeker te weten. Hij hield van haar, ook nadat hij naar Frankrijk was gegaan. Zelfs toen hij hoorde dat ze met een ander was getrouwd. Sadie heeft haar hele leven op het antwoord op een vraag gewacht, en nu weet ik dat hetzelfde voor hem gold. En al speelde de affaire meer dan zeventig jaar geleden en ook al zijn Stephen en Sadie allebei dood en kan geen mens er nog iets aan doen, toch loop ik ziedend van woede over de stoep. Het is allemaal zo gemeen. Het is allemaal zo oneerlijk. Ze hadden samen moeten zijn. Het is duidelijk dat iemand Stephens brieven heeft onderschept voordat ze Sadie bereikten. Waarschijnlijk die boosaardige victoriaanse ouders van haar. Dus bleef ze achter zonder enig idee van hoe het zat. Ze dacht dat hij haar had gebruikt. Ze was te trots om achter hem aan te gaan om het uit te zoeken. Ze ging op het aanzoek van het Vest in bij wijze van een soort stomme wraakneming. Misschien hoopte ze dat Stephen op het laatste moment de kerk in zou komen. Zelfs terwijl ze zich klaarmaakte voor de bruiloft, had ze vast nog hoop. En hij liet haar stikken. Ik trek het niet. Ik wil terug in de tijd om het allemaal in orde te maken. Was Sadie maar niet met het Vest getrouwd. Was Sadie maar niet naar Frankrijk gegaan. Waren ze maar nooit door hun ouders betrapt. Waren ze… Nee. Hou op met dat wensdenken. Het heeft geen zin. Hij is al heel lang dood. Zij is nu ook dood. Einde verhaal. Er loopt een stroom mensen langs me heen op weg naar Waterloo Station, maar ik ben er nog niet aan toe om terug te gaan naar mijn appartementje. Ik heb frisse lucht nodig. Ik moet een beetje relativeren. Ik wring me langs een groep toeristen en steven op Waterloo Bridge af. De laatste keer dat ik hier was, hingen er lage, grijze wolken. Sadie stond op de rand van de brug. Ik gilde wanhopig tegen de wind in. 324
Nu is het warm en zoel. De Theems is blauw met piepkleine witte schuimkopjes. Een plezierboot vaart langzaam voorbij en een paar mensen zwaaien naar het reuzenrad. Ik blijf op dezelfde plaats staan als de vorige keer en kijk naar de Big Ben, maar ik zie niet echt iets. Het is alsof ik in het verleden ben blijven steken. Ik zie telkens Stephens gedateerde, krasserige handschrift voor me. Ik hoor zijn ouderwetse uitdrukkingen in mijn oren. Ik zie steeds voor me hoe hij op een klif in Frankrijk aan Sadie zit te schrijven. Ik hoor zelfs flarden charlestonmuziek, alsof er ergens een bandje uit de jaren twintig speelt… Wacht eens even. Er speelt echt een bandje. Opeens richt ik mijn aandacht op het schouwspel onder me. In Jubilee Gardens, een paar honderd meter verderop, hebben mensen zich op het grote grasveld verzameld. Er is een muziektent neergezet. Een band speelt een jazzy dansnummer. Er wordt gedanst. Natuurlijk. Het is het jazzfestival. Dat festival waar voor werd gefolderd toen ik hier met Ed was. Het festival waarvoor ik nog een kaartje heb, opgevouwen in mijn tas. Ik sta even alleen maar vanaf de brug te kijken. De band speelt de charleston. Meisjes in charlestonkostuum met franjes en zwiepende kralen dansen op het podium. Ik zie stralende ogen, hopsende voeten en deinende veren. En opeens zie ik in de massa… Ik geloof dat ik een glimp opvang… Nee. Ik blijf even als gebiologeerd staan kijken en dan, zonder mijn brein te laten denken wat het probeert te denken, zonder ook maar een sprankje hoop te laten oplaaien, draai ik me om en loop bedaard over de brug naar de treden. Op de een of andere manier dwing ik mezelf niet te haasten of te rennen. Ik loop gewoon gestaag op het geluid van de muziek af, hijgend en met gebalde vuisten. Boven de muziektent hangt een banier, ik zie trossen zilveren ballonnen en een trompetspeler in een glimmend vest speelt een lastige solo. Overal staan mensen in groepjes te kijken naar de charlestondansers op het podium, en er zijn mensen die zelf dansen op een houten dansvloer op het gras, sommigen in spijkerbroek en anderen in zogenaamde charlestonkleding. Iedereen glimlacht en wijst bewonderend naar de kostuums, maar ik vind ze waardeloos, zelfs die van de 325
meisjes op het podium. Het zijn maar imitaties, met nepveren en plastic parels en moderne schoenen en make-up van nu. Ze lijken er niet eens op. Zo ziet een echt charlestonmeisje er niet uit. Zo ziet… Dan blijf ik stokstijf staan. Mijn hart bonkt in mijn keel. Ik had het goed gezien. Ze staat uitbundig te dansen bij de muziektent. Ze heeft een zachtgele jurk aan, met een bijpassende band om haar donkere haar. Ze ziet er schimmiger uit dan ooit. Ze heeft haar hoofd in haar nek gelegd en haar ogen geconcentreerd gesloten, alsof ze de hele wereld buiten wil sluiten. Mensen dansen door haar heen, trappen op haar voeten en porren haar met hun ellebogen, maar ze lijkt het niet eens te merken. God mag weten wat ze heeft uitgespookt, de afgelopen dagen. Terwijl ik kijk, verdwijnt ze achter twee lachende meiden in spijkerjacks en ik voel de paniek opkomen. Ik mag haar niet nog eens kwijtraken. Niet na wat er allemaal is gebeurd. ‘Sadie!’ Ik baan me een weg door de massa. ‘Sadie! Ik ben het, Lara!’ Ik vang weer een glimp van haar op, en nu heeft ze grote ogen. Ze kijkt zoekend om zich heen. Ze heeft me gehoord. ‘Sadie! Hier!’ Ik zwaai verwoed met mijn armen en een paar mensen kijken om om te zien tegen wie ik sta te gillen. Opeens krijgt ze me in het vizier. Haar hele lichaam verstart. Haar gezicht staat ondoorgrondelijk en terwijl ik naar haar toe loop, word ik opeens bang. Op de een of andere manier heb ik de afgelopen dagen een heel andere kijk gekregen op Sadie. Ze is niet zomaar een meisje. Ze is zelfs niet alleen maar mijn beschermengel, als ze dat al ooit is geweest. Ze is een onderdeel van de kunstgeschiedenis. Ze is beroemd. En ze weet het zelf niet eens. ‘Sadie…’ Ik zwijg machteloos. Ik weet niet waar ik beginnen moet. ‘Het spijt me zo ontzettend. Ik heb je overal gezocht…’ ‘Nou, je kunt niet echt je best hebben gedaan!’ Ze kijkt naar de leden van de band en mijn komst lijkt haar volkomen onverschillig te laten. In weerwil van mezelf voel ik de vertrouwde ergernis opkomen. ‘Wel waar! Toevallig heb ik je dagen lopen zoeken. Ik heb geroepen, geschreeuwd, gezocht… Je hebt geen idee wat ik heb doorstaan!’ ‘Nou, ik heb toevallig gezien dat je die bioscoop uit werd geschopt,’ zegt ze gnuivend. ‘Dat was heel komisch.’ ‘Was je daar?’ Ik gaap haar aan. ‘Waarom heb je dan niets gezegd?’ 326
‘Ik was nog boos.’ Ze klemt trots haar kiezen op elkaar. ‘Ik zag er geen reden toe.’ Net iets voor haar. Ik had kunnen weten dat ze nog dagen wrokkig zou blijven. ‘Nou, ik ben overal geweest, en het is nogal een ontdekkingsreis geworden. Ik moet je erover vertellen.’ Ik zoek naar een manier om haar tactvol te vertellen over Archbury, Stephen en het schilderij, maar opeens tilt Sadie haar hoofd op, haalt haar schouders een paar millimeter op en zegt onwillig: ‘Ik heb je gemist.’ Het brengt me helemaal van mijn à propos. Ik wrijf onhandig over mijn neus, die opeens kriebelt. ‘Nou… ik ook. Ik heb jou ook gemist.’ Ik steek in een reflex mijn armen uit om haar te omhelzen, besef dan dat het geen zin heeft en laat ze weer zakken. ‘Sadie, luister. Ik moet je iets vertellen.’ ‘Ik moet jou ook iets vertellen!’ onderbreekt ze me voldaan. ‘Ik wist dat je zou komen. Ik heb op je gewacht.’ Nou ja. Ze gelooft echt dat ze een almachtige godheid is. ‘Dat kon je niet weten,’ zeg ik geduldig. ‘Ik wist zélf niet eens dat ik zou komen. Ik was hier toevallig in de buurt. Ik hoorde de muziek, ik ging even een kijkje nemen…’ ‘Toch wist ik het,’ houdt ze stug vol. ‘En als je niet was gekomen, had ik je gezocht en gezorgd dat je kwam. En weet je waarom?’ Haar ogen schitteren en ze tuurt in de menigte. ‘Sadie.’ Ik probeer haar blik vast te houden. ‘Alsjeblieft. Luister naar me. Ik moet je iets heel belangrijks vertellen. We moeten een rustig plekje opzoeken, je moet naar me luisteren, het zal wel een schok voor je zijn…’ ‘Nou, en ik moet jou iets heel belangrijks laten zien.’ Ze luistert niet eens echt naar me. ‘Daar!’ wijst ze plotseling triomfantelijk. ‘Daarginds! Kijk dan!’ Ik volg haar blik, knijp mijn ogen half dicht om te zien waar ze het over heeft… en de angst slaat me om het hart. Ed. Hij staat opzij van de dansvloer. Hij heeft een plastic bekertje met iets erin in zijn hand, kijkt naar de band en stapt af en toe plichtmatig van links naar rechts op de maat van de muziek. Hij staat er zo weinig enthousiast bij dat ik bijna zou willen lachen, als ik niet ook zou willen verschrompelen en me ergens in een doosje verstoppen. 327
‘Sadie…’ Ik grijp naar mijn hoofd. ‘Wat heb je gedaan?’ ‘Ga met hem praten.’ Ze wenkt me gedecideerd. ‘Nee!’ zeg ik ontzet. ‘Doe niet zo stom!’ ‘Toe dan!’ ‘Ik kan niet met hem praten. Hij heeft de pest aan me.’ Ik draai me snel om en verstop me achter een groep dansende mensen, voordat Ed me in het oog kan krijgen. Zijn aanblik alleen al roept allerlei herinneringen op aan dingen die ik liever zou vergeten. ‘Waarom heb je hem hier eigenlijk laten komen?’ pruttel ik. ‘Wat wilde je daar precies mee bereiken?’ ‘Ik voelde me schuldig.’ Ze kijkt me verwijtend aan, alsof het allemaal door mij komt. ‘Ik voel me niet graag schuldig, dus besloot ik er iets aan te doen.’ ‘Je bent tegen hem gaan krijsen.’ Ik schud ongelovig mijn hoofd. Daar zit ik net op te wachten. Het is wel duidelijk dat ze hem hier zo gedwongen als wat naartoe heeft gesleept. Hij was waarschijnlijk van plan een avond rustig thuis te blijven en nu staat hij opeens zielsalleen op een stom jazzfestival tussen hopen dansende stelletjes. Het is vast de ergste avond van zijn leven. En nu verwacht zij dat ik met hem ga práten. ‘Ik dacht trouwens dat hij van jou was. Ik dacht dat ik alles had bedorven. Hoe zit het daarmee?’ Sadie krimpt een klein beetje in elkaar, maar houdt het hoofd hoog. Ik zie haar tussen de mensen door naar Ed kijken. Even zie ik een zacht verlangen in haar ogen, en dan wendt ze zich af. ‘Hij is bij nader inzien toch niet mijn type,’ zegt ze kordaat. ‘Hij is veel te… levend. Net als jij. Dus jullie passen goed bij elkaar. Vooruit! Vraag hem ten dans.’ Ze probeert me weer naar Ed te duwen. ‘Sadie…’ Ik schud mijn hoofd. ‘Ik stel het echt op prijs dat je al die moeite doet, maar ik kan het niet zomaar goedmaken. Het is niet de goede plek, niet het goede moment. Kunnen we nu ergens praten?’ ‘Natuurlijk is het wel de goede plek en het goede moment!’ repliceert Sadie beledigd. ‘Daarom is hij er juist! Daarom ben jij hier!’ ‘Dat is niet waarom ik hier ben!’ Nog even en ik ga over de rooie. Kon ik haar maar bij haar schouders pakken om haar door elkaar te rammelen. ‘Sadie, begrijp je het dan niet? Ik moet met je praten! Ik moet je dingen vertellen! En je moet je kop erbij houden. Je moet luisteren. Laat Ed en mij maar even. Het gaat nu om jou! En Stephen! 328
En je verleden! Ik heb ontdekt wat er is gebeurd! Ik heb het schilderij gevonden!’ Het dringt te laat tot me door dat de jazzband niet meer speelt. Iedereen is opgehouden met dansen en een vent op het podium houdt een toespraak. Dat probeert hij tenminste, maar de hele massa heeft zich omgedraaid om te zien hoe ik als een krankzinnige in het luchtledige sta te gillen. ‘Sorry.’ Ik slik. ‘Ik… wilde niet storen. Gaat u door.’ Hoewel ik het bijna niet durf, kijk ik naar de plek waar Ed stond, uit alle macht hopend dat hij al uit verveling naar huis is gegaan, maar het is me niet gegund. Hij staat net als alle andere mensen naar me te staren. Ik wil het liefst verschrompelen. Ik zie dat hij over de dansvloer naar me toe komt en krijg overal jeuk van de zenuwen. Hij glimlacht niet. Heeft hij gehoord dat ik het over hem had? ‘Heb je het schilderij gevonden?’ Sadies stem is fluisterzacht en ze kijkt me met plotseling holle ogen aan. ‘Heb je Stephens schilderíj gevonden?’ ‘Ja,’ mompel ik achter mijn hand. ‘Je moet het zien, het is waanzinnig…’ ‘Lara.’ Ik zie Ed voor me staan, denk opeens terug aan het reuzenrad en word weer door allerlei kriebelige gevoelens beslopen. ‘O. Eh, hoi,’ breng ik moeizaam uit. Mijn borst is verkrampt. ‘Waar is het?’ Sadie probeert aan mijn arm te trekken. ‘Waar is het?’ Ed ziet er net zo onbehaaglijk uit als ik me voel. Hij heeft zijn handen in zijn zakken gepropt en de frons in zijn voorhoofd is dieper dan ooit. ‘Je bent dus gekomen.’ Hij kijkt me even aan en wendt zijn blik dan weer af. ‘Ik wist het niet zeker.’ ‘Eh… nou ja…’ Ik schraap mijn keel. ‘Ik dacht gewoon… je weet wel…’ Ik probeer iets samenhangends te zeggen, maar dat is vrijwel onmogelijk met een dansende Sadie om me heen die probeert mijn aandacht te trekken. ‘Wat heb je ontdekt?’ Ze zweeft nu recht voor me en haar stem is hoog en gespannen. Het is alsof ze opeens wakker is geschrokken en beseft dat ik haar echt iets belangrijks te melden zou kunnen hebben. ‘Zeg op!’ ‘Ik vertel het heus wel. Wacht even.’ Ik probeer subtiel vanuit mijn mondhoek te praten, maar Ed is te scherp. Niets ontgaat hem. 329
‘Wat vertel je me wel?’ zegt hij terwijl hij zijn ogen onderzoekend over mijn gezicht laat glijden. ‘Eh…’ ‘Zeg op!’ commandeert Sadie. Oké. Ik trek het niet. Ed en Sadie staan allebei verwachtingsvol tegenover me. Mijn ogen schieten als gekken van de een naar de ander. Ed kan nu elk moment vaststellen dat ik echt gestoord ben en vertrekken. ‘Lara?’ Ed zet een pas naar me toe. ‘Gaat het wel?’ ‘Ja. Ik bedoel nee. Ik bedoel…’ Ik haal diep adem. ‘Ik wilde je zeggen dat het me spijt dat ik zo overhaast van ons afspraakje ben weggerend. Het spijt me dat je dacht dat ik je voor een baan wilde strikken, maar dat wilde ik niet. Echt niet. En ik hoop echt dat je me gelooft.’ ‘Je moet met mij praten!’ onderbreekt Sadie me driftig, maar ik vertrek geen spier. Eds donkere, ernstige ogen kijken in de mijne en ik kan me niet van hem losrukken. ‘Ik geloof je,’ zegt hij. ‘En ik moet jou ook mijn excuses aanbieden. Ik schoot door. Ik heb je geen kans gegeven. Achteraf had ik spijt. Ik besefte dat ik iets had weggegooid… een vriendschap die…’ ‘Wat?’ breng ik moeizaam uit. ‘Goed was.’ Zijn gezicht staat vragend. ‘Volgens mij hadden we iets goeds samen. Ja toch?’ Dit is het moment om te knikken en ja te zeggen, maar ik kan het er niet bij laten. Ik wil geen goede vriendschap. Ik wil dat gevoel terug van toen hij zijn armen om me heen sloeg en me kuste. Ik wil hem. Echt waar. ‘Wil je alleen maar… vriendschap met me?’ pers ik eruit en ik zie meteen iets veranderen op Eds gezicht. ‘Hou op! Je moet met mij praten!’ Sadie wervelt naar Ed en krijst in zijn oor: ‘Niet meer met Lara praten! Ga weg!’ Hij krijgt even die verre blik in zijn ogen, waaruit ik afleid dat hij haar heeft gehoord, maar hij verroert zich niet. Zijn ooghoeken plooien zich alleen maar in een warme, tedere glimlach. ‘Wil je het echt weten? Ik denk dat je mijn reddende engel bent.’ ‘Hè?’ Ik probeer te lachen, maar het lukt niet zo goed. ‘Weet je hoe het is als iemand plompverloren je leven binnendringt?’ Ed schudt zijn hoofd bij de herinnering. ‘Toen je in mijn kan330
toor neerstreek, had ik iets van: wie is dat in godsnaam? Maar je schudde me wakker. Jij wekte me weer tot leven toen ik het allemaal niet meer wist. Je was precies wat ik nodig had.’ Hij aarzelt even en vervolgt dan: ‘Je bent precies wat ik nodig heb.’ Zijn stem is zachter en lager; iets aan de manier waarop hij naar me kijkt, bezorgt me tintelingen over mijn hele lijf. ‘Nou, ik heb jou ook nodig,’ zeg ik met verstikte stem. ‘Dus we staan quitte.’ ‘Nee, niet waar.’ Hij glimlacht spijtig. ‘Jij redt je prima.’ ‘Oké…’ zeg ik weifelend. ‘Misschien heb ik je niet echt nodig, maar… ik wil je.’ We zwijgen even. Hij kijkt me strak aan. Mijn hart gaat zo tekeer dat hij het wel moet horen. ‘Ga weg, Ed!’ snerpt Sadie opeens in Eds oor. ‘Dit kan later wel!’ Ik zie Ed in elkaar krimpen en krijg een bekend gevoel van naderend onheil. Als Sadie dit voor me verprutst, dan… dan… ‘Ga weg!’ Sadie blijft maar krijsen. ‘Zeg dat je haar nog belt! Ga weg! Ga naar huis!’ Ik ben zo woest op haar dat het pijn doet. Ophouden! wil ik gillen. Laat hem met rust! Maar ik sta machteloos. Ik moet toezien hoe dat licht in Eds ogen aanfloept terwijl hij naar haar luistert en beseft wat ze zegt. Het is hetzelfde liedje als met Josh. Ze heeft het weer voor me verpest. ‘Weet je, soms hoor je een stem in je hoofd,’ zegt Ed opeens, alsof het een plotselinge ingeving is. ‘Een soort… intuïtie.’ ‘Ik weet het,’ zeg ik triest. ‘Je hoort een stem met een boodschap en die is dat je weg moet gaan. Ik snap het al.’ ‘Integendeel.’ Ed doet nog een stap naar voren en pakt me resoluut bij mijn schouders. ‘De stem zegt juist dat ik je niet mag laten gaan. Hij zegt dat je het beste bent dat me ooit is overkomen en dat ik dit beter niet kan verkloten.’ En voordat ik zelfs maar naar lucht kan happen, leunt hij naar me over en kust me. Zijn armen omvatten me, sterk en zeker en vastbesloten. Ik verkeer in een toestand van absoluut ongeloof. Hij loopt niet weg. Hij luistert niet naar Sadie. Wat hij ook in zijn hoofd hoort… haar stem is het niet. Ten slotte maakt hij zich van me los, glimlacht naar me en strijkt 331
teder een lok haar uit mijn gezicht. Ik glimlach ademloos naar hem en verzet me tegen de verleiding hem meteen weer naar me toe te trekken voor nog een kus. ‘Heb je zin om te dansen, charlestonmeisje?’ vraagt hij. Ik heb zin om te dansen. Ik heb zin in veel meer dan dansen. Ik wil de hele avond en nacht bij hem blijven. Ik werp heimelijk een blik op Sadie. Ze heeft zich teruggetrokken en kijkt naar haar schoenen, met kromme schouders en een ingewikkelde knoop in haar handen. Ze kijkt op, glimlacht flauwtjes om toe te geven dat ze heeft verloren en haalt haar schouders op. ‘Ga maar met hem dansen,’ zegt ze. ‘Toe maar. Ik wacht wel.’ Ze heeft jaren en jaren en nog eens jaren gewacht op de waarheid over Stephen en nu is ze bereid nog langer te wachten, alleen maar om mij met Ed te laten dansen. Ik voel een steek in mijn hart. Als het kon, zou ik mijn armen om haar heen slaan. ‘Nee.’ Ik schud gedecideerd mijn hoofd. ‘Nu is het jouw beurt.’ Ik haal diep adem en kijk Ed aan. ‘Ik moet je iets vertellen over mijn oudtante die kortgeleden is gestorven.’ ‘O? Oké. Dat wist ik niet.’ Hij kijkt me verbaasd aan. ‘Zullen we het bij een etentje bespreken?’ ‘Nee. Het moet nu meteen. Ik trek hem mee naar de rand van de dansvloer, weg bij de band. ‘Het is echt belangrijk. Ze heette Sadie en ze was in de jaren twintig verliefd op een vent die Stephen heette. En ze dacht dat hij een klootzak was die haar had gebruikt en haar toen was vergeten, maar hij hield echt van haar. Ik weet het zeker. Ook toen hij naar Frankrijk was gegaan, bleef hij van haar houden.’ De woorden stromen gejaagd over mijn lippen. Ik kijk Sadie recht aan. Ik moet de boodschap overbrengen. Ze moet me geloven. ‘Hoe weet je dat?’ Haar kin steekt net zo hautain naar voren als altijd, maar haar bevende stem verraadt haar. ‘Waar heb je het over?’ ‘Ik weet het zeker omdat hij haar brieven heeft geschreven vanuit Frankrijk.’ Ik praat over Ed heen tegen Sadie. ‘En omdat hij zichzelf in de ketting heeft afgebeeld. En omdat hij zijn leven lang nooit meer een portret heeft geschilderd. De mensen smeekten hem, maar hij zei altijd: “J’ai peint celui que j’ai voulu peindre”, ik heb degene geschilderd die ik wilde schilderen. En als je het schilderij ziet, begrijp je het. Waarom zou hij na Sadie ooit nog iemand hebben willen schilderen?’ 332
Er schiet een brok in mijn keel. ‘Je hebt nog nooit zoiets moois gezien. Ze straalde. En ze had een ketting om… Als je die ketting op het schilderij ziet, is het allemaal duidelijk. Hij hield van haar, ook al heeft ze het nooit geweten. Ook al is ze honderdvijf geworden zonder ooit een antwoord te krijgen.’ Ik veeg een onverhoedse traan van mijn wang. Ed staat met zijn mond vol tanden, wat niet echt verbazingwekkend is. Het ene moment staan we te zoenen, het andere overlaad ik hem in het wilde weg met een stortvloed aan familiegeschiedenis. ‘Waar heb je het schilderij gezien? Waar is het?’ Sadie komt sidderend op me af, zo wit als een doek. ‘Het is verloren gegaan. Het is verbrand.’ ‘Dus je kende je oudtante goed?’ zegt Ed op hetzelfde moment. ‘Niet toen ze nog leefde, maar na haar dood ben ik naar Archbury gegaan, waar ze vroeger woonde.’ Ik wend me weer tot Sadie. ‘Hij is beroemd. Stephen is beroemd.’ ‘Beroemd?’ Sadie kijkt me verbluft aan. ‘Hij heeft een heel eigen museum. Hij staat bekend als Cecil Malory. Hij is lang na zijn dood ontdekt. En het portret is ook beroemd. En het is gered en het hangt in een museum en iedereen vindt het prachtig… en je moet het zien. Je moet het zien.’ ‘Nu,’ zegt Sadie zo zacht dat ik het bijna niet kan horen. ‘Alsjeblieft? Nu.’ ‘Het klinkt indrukwekkend,’ zegt Ed beleefd. ‘We moeten het een keer gaan bekijken. We kunnen een paar galeries meepikken, ergens gaan lunchen…’ ‘Nee. Nu.’ Ik pak zijn hand. ‘Nu meteen.’ Ik kijk naar Sadie. ‘Kom mee.’ We zitten zwijgend op een rij op de leren bank. Sadie zit naast mij en ik naast Ed. Sadie heeft nog geen woord gezegd sinds ze in de zaal is. Toen ze het portret zag, was ik even bang dat ze flauw zou vallen. Ze flakkerde stilletjes en keek alleen maar, en toen liet ze haar adem ontsnappen alsof ze die wel een uur had ingehouden. ‘Ongelooflijk, die ogen,’ zegt Ed na een tijd. Hij blijft me omzichtige blikken toewerpen, alsof hij niet goed weet wat hij met de situatie aan moet. ‘Ongelooflijk, ja.’ Ik knik, maar ik kan me niet op hem concentreren. 333
‘Gaat het?’ zeg ik met een bezorgde blik op Sadie. ‘Ik weet dat dit een grote schok voor je is.’ ‘Nee hoor,’ zegt Ed verbaasd. ‘Maar lief dat je het vraagt.’ ‘Ja, het gaat.’ Sadie glimlacht zwakjes naar me. Dan kijkt ze weer naar het schilderij. Ze is er al dichtbij geweest om het in de ketting verstopte portretje van Stephen te zien, en toen drukte haar gezicht even zoveel liefde en verdriet uit dat ik mijn hoofd moest afwenden om haar een moment privacy te gunnen. ‘Ze hebben onderzoek gedaan,’ vertel ik aan Ed. ‘Dit is het meest geliefde schilderij hier. Ze gaan een reeks artikelen met haar portret uitbrengen. Posters en bekers en zo. Ze wordt beroemd!’ ‘Bekers.’ Sadie schudt afkeurend haar hoofd. ‘Wat ontzettend vulgair.’ Maar ik zie trots in haar ogen oplichten. ‘Waar kom ik nog meer op te staan?’ ‘Nou, theedoeken, en legpuzzels…’ zeg ik alsof ik het tegen Ed heb. ‘Noem maar op. Als ze ooit bang is geweest dat ze geen stempel op de wereld zou drukken…’ Ik laat de rest in de lucht hangen. ‘Je hebt een beroemde oudtante.’ Ed trekt zijn wenkbrauwen op. ‘Je familie zal wel apetrots zijn.’ ‘Niet echt,’ zeg ik na een korte stilte, ‘maar dat komt nog wel.’ ‘Mabel.’ Ed raadpleegt het gidsje dat hij per se bij de ingang wilde kopen. ‘Hier staat: “Naar wordt aangenomen, heette het model Mabel.”’ ‘Dat dachten ze,’ zeg ik knikkend, ‘omdat er “Mijn Mabel” achterop staat.’ ‘Mábel?’ Sadie draait zich als door een adder gebeten om, met zoveel afschuw op haar gezicht dat ik een proestlach niet kan bedwingen. ‘Ik heb uitgelegd dat het een grapje van Cecil Malory en haar was,’ vervolg ik snel. ‘Het was een bijnaampje, maar iedereen dacht dat ze echt zo heette.’ ‘Zie ik eruit als een Mabel?’ Mijn aandacht wordt getrokken door een beweging en ik kijk op. Tot mijn verbazing komt Malcolm Gledhill de zaal in. Hij lacht schaapachtig naar me en neemt zijn koffertje in zijn andere hand. ‘O, Lara. Hallo. Na ons gesprek van vandaag wilde ik haar toch nog even zien.’ ‘Ik ook.’ Ik knik. ‘Mag ik je voorstellen…’ Opeens dringt het tot me door dat ik op het punt sta Sadie aan hem voor te stellen. ‘Dit is Ed.’ 334
Ik wijs snel de andere kant op. ‘Ed Harrison. Malcolm Gledhill. Hij beheert de collectie.’ Malcolm komt bij ons drieën op de bank zitten en we kijken een tijdje naar het schilderij. ‘Zo, dus het doek hangt hier sinds 1982,’ zegt Ed, die weer in het gidsje leest. ‘Waarom heeft de familie het weggedaan? Rare zet.’ ‘Goeie vraag,’ zegt Sadie, die plotseling uit haar trance ontwaakt. ‘Het was van mij. Ze hadden het niet eens mogen verkopen.’ ‘Goeie vraag,’ herhaal ik resoluut. ‘Het was van Sadie. Ze hadden het niet eens mogen verkopen.’ ‘En wat ik graag zou willen weten, is: wíé heeft het verkocht?’ vervolgt ze. ‘Wíé heeft het verkocht?’ herhaal ik. ‘Ja, wíé heeft het verkocht?’ valt Ed me bij. Malcolm Gledhill gaat nerveus verzitten. ‘Zoals ik eerder vandaag al heb gezegd, Lara, is er een geheimhoudingsovereenkomst. Tot er een juridische claim wordt ingediend, mag het museum niet…’ ‘Ja, al goed,’ kap ik hem af. ‘Ik snap het al, je mag het niet zeggen, maar ik zal erachter komen. Dat schilderij was van mijn familie. We hebben het recht het te weten.’ ‘Wacht, even voor de duidelijkheid,’ zegt Ed, die het verhaal eindelijk echt interessant begint te vinden. ‘Heeft iemand het schilderij gestólen?’ ‘Kweenie,’ zeg ik schouderophalend. ‘Het is jaren zoek geweest, tot ik het hier vond. Ik weet alleen dat het in de jaren tachtig aan het museum is verkocht, maar ik weet niet door wie.’ ‘Weet jij het?’ vraagt Ed aan Malcolm Gledhill. ‘Eh… ja.’ Hij knikt onwillig. ‘Nou, dan kun je het haar toch vertellen?’ ‘Niet… nou… nee.’ ‘Is het een soort staatsgeheim?’ vraagt Ed verontwaardigd. ‘Gaat het om massavernietigingswapens? Staat de landelijke veiligheid op het spel?’ ‘Dat niet direct,’ zegt Malcolm nerveuzer dan ooit, ‘maar er stond een geheimhoudingsclausule in de overeenkomst…’ ‘Goed.’ Ed is op slag de zakelijk adviseur die het heft in handen neemt. ‘Ik zet er morgenochtend een advocaat op. Dit is een aanfluiting.’ 335
‘Ja, een aanfluiting,’ beaam ik, opgepept door Eds dominante houding. ‘En we pikken het niet. Besef je wel dat Bill Lington mijn oom is? Ik weet zeker dat hij zich met alle middelen zal verzetten tegen die… bespottelijke geheimhouding. Dat schilderij is van ons.’ Malcolm Gledhill voelt zich finaal in het nauw gedreven. ‘In de overeenkomst staat duidelijk…’ brengt hij kleintjes uit, maar verder komt hij niet. Ik zie zijn ogen telkens naar zijn koffertje schichten. ‘Zit de map daarin?’ vraag ik in een opwelling. ‘Toevallig wel, ja,’ zegt Malcolm Gledhill omzichtig. ‘Ik neem hem mee naar huis om de papieren te bestuderen. Kopieën, uiteraard.’ ‘Dus je kunt ons die overeenkomst laten zien,’ zegt Ed zacht. ‘We zullen niet klikken.’ ‘Ik kan jullie niets laten zien!’ Malcolm Gledhill valt bijna van de bank van ontzetting. ‘Het is vertrouwelijke informatie, zoals ik maar blijf benadrukken.’ ‘Natuurlijk,’ zeg ik sussend, ‘dat begrijpen we wel, maar misschien kun je me een kleine gunst bewijzen en even naar de aankoopdatum kijken? Die is toch niet vertrouwelijk?’ Ed kijkt me vragend aan, maar ik doe alsof ik het niet zie. Ik heb een nieuw plan. Een plan dat Ed niet zou snappen. ‘Als ik het me goed herinner, was het in juni 1982,’ zegt Malcolm Gledhill. ‘Ja, maar de exacte datum? Kun je even snel in de overeenkomst kijken?’ Ik sper mijn ogen argeloos open. ‘Alsjeblieft? Ik zou er veel aan kunnen hebben.’ Malcolm Gledhill kijkt me argwanend aan, maar kan geen reden bedenken om te weigeren. Hij bukt zich, klikt zijn koffertje open en haalt er een map uit. Ik vang Sadies blik en knik onopvallend naar Malcolm Gledhill. ‘Hè?’ zegt ze. God allemachtig. En dat noemt míj sloom? Ik knik nog eens naar Malcolm Gledhill, die nu een vel papier gladstrijkt. ‘Hè?’ herhaalt ze kribbig. ‘Wat wil je nou zeggen?’ ‘Daar heb ik het…’ Hij zet een leesbrilletje op. ‘Even de datum zoeken…’ Als ik nog verder opzij knik, verrek ik mijn nek. Ik geloof echt dat 336
ik doodga van frustratie. Daar is de informatie die we zoeken. Vlakbij. Leesbaar voor iedereen die toevallig van geestachtige, onzichtbare aard is, en Sadie blijft me maar niet-begrijpend aanstaren. ‘Lezen!’ prevel ik vanuit mijn mondhoek. ‘Lezen! Lézen!’ ‘O.’ Ik zie het muntje vallen, en een nanoseconde later gluurt ze over Malcolm Gledhills schouder. ‘Wat moet ik lezen?’ vraagt Ed verwonderd, maar ik hoor hem amper. Ik kijk gespannen naar Sadie, die leest, haar voorhoofd fronst, naar adem snakt… en opkijkt. ‘William Lington. Hij heeft het voor vijfhonderdduizend pond verkocht.’ ‘William Lington?’ Ik kijk haar wezenloos aan. ‘Bedoel je… oom Bill?’ Mijn woorden hebben onmiddellijk effect op Malcolm Gledhill. Hij schrikt hevig, drukt het papier tegen zijn borst, trekt wit weg, loopt rood aan, kijkt naar de overeenkomst en drukt hem weer tegen zijn borst. ‘Wa… wat zei je daar?’ Ik kan het zelf ook moeilijk verwerken. ‘William Lington heeft het schilderij aan het museum verkocht.’ Ik probeer het gedecideerd te zeggen, maar mijn stem klinkt zwakjes. ‘Die naam staat in de overeenkomst.’ ‘Kolere, dat meen je niet.’ Eds ogen fonkelen. ‘Je eigen oom?’ ‘Voor een half miljoen pond.’ Malcolm Gledhill ziet eruit alsof hij wel kan janken. ‘Ik weet niet hoe je aan die informatie komt.’ Hij richt zich smekend tot Ed. ‘Wil jij getuigen dat ik Lara niets heb verteld?’ ‘O, dus ze heeft het goed?’ zegt Ed met opgetrokken wenkbrauwen, waar Malcolm Gledhill nog panischer door lijkt te worden. ‘Ik kan niet zeggen of ze… of het…’ Hij zwijgt en veegt het zweet van zijn voorhoofd. ‘Ik heb het document geen moment uit het oog verloren, ik heb er continu voor gezorgd dat ze het niet kon zien…’ ‘Dat hoeft niet,’ zegt Ed geruststellend. ‘Ze is paranormaal begaafd.’ Mijn gedachten malen als gekken in mijn pogingen de schrik te boven te komen en het allemaal te bevatten. Oom Bill had het schilderij. Oom Bill heeft het verkocht. Ik hoor pap telkens zeggen: … jaren in de opslag gelegen… We konden het geen van allen opbrengen er iets mee te doen. Uiteindelijk heeft Bill alles geregeld… Je kunt het je niet voorstellen, maar Bill was destijds de lanterfanter. Het is allemaal zo klaar als een klontje. Hij heeft het schilderij al die 337
jaren geleden gevonden, zich gerealiseerd dat het waardevol was en het stiekem aan de London Portrait Gallery verkocht. ‘Gaat het wel?’ Ed legt een hand op mijn arm. ‘Lara?’ Maar ik kan me niet verroeren. Nu beschrijven mijn gedachten grotere cirkels. Woestere cirkels. Ik tel een en een bij elkaar op. Ik tel acht en acht bij elkaar op. En de uitkomst is honderd miljoen. Bill heeft Lingtons Coffee in 1982 opgericht. In hetzelfde jaar waarin hij stiekem een half miljoen verdiende aan de verkoop van Sadies schilderij. En nu valt het eindelijk, eindelijk op zijn plaats. Het klopt als een bus. Hij had een half miljoen waar geen mens iets van wist. Een half miljoen waar hij nooit iets over heeft gezegd. In geen enkel interview. Bij geen enkel seminar. In geen enkel boek. Ik voel me duizelig. De immensiteit van mijn conclusie dringt langzaam tot me door. Het is allemaal een leugen. De hele wereld denkt dat hij een zakelijk genie is dat is begonnen met twee muntjes. Een half miljoen flappen, dat lijkt er meer op. En hij heeft het geheimgehouden, want niemand mocht het weten. Zodra hij dat schilderij zag, moet hij hebben geweten dat Sadie erop stond. Hij moet hebben geweten dat het van haar was, maar hij liet iedereen in de waan dat het een dienstmeisje was dat Mabel heette. Waarschijnlijk heeft hij dat verhaal de wereld in geholpen. Als hij het zo speelde, hoefde hij niet bang te zijn dat ze ergens bij een Lington zouden aankloppen om te informeren naar dat beeldschone meisje op het schilderij. ‘Lara?’ Ed zwaait zijn hand voor mijn gezicht heen en weer. ‘Zeg iets. Wat is er?’ ‘Het jaar 1982.’ Ik kijk verdwaasd op. ‘Zegt het je iets? Toen is oom Bill met Lingtons Coffee begonnen. Weet je nog? Met zijn vermaarde “twee muntjes”.’ Ik teken de aanhalingstekens naast mijn hoofd. ‘Of is hij in feite met een half miljoen pond begonnen? Iets wat hij per ongeluk heeft verzwegen omdat het zijn geld helemaal niet was?’ Het blijft stil. Ik zie de stukjes in Eds hoofd op hun plaats vallen. ‘Jezus christus,’ zegt hij dan en hij kijkt naar me op. ‘Dit is kolossaal. Kolossaal.’ ‘Ik weet het.’ Ik slik. ‘Kolossaal.’ ‘Dus dat hele verhaal over die twee muntjes, de seminars, het boek, de dvd, de film…’ 338
‘Allemaal nep.’ ‘Als ik Pierce Brosnan was, zou ik nu mijn agent bellen.’ Ed trekt komiek zijn wenkbrauwen op. Ik zou er wel om willen lachen, maar ik moet ook huilen. Zo verdrietig, razend en misselijk maakt het me wat oom Bill heeft gedaan. Dat schilderij was van Sadie. Zij mocht beslissen of ze het wilde houden of verkopen. Hij heeft het gestolen en gebruikt en er nooit met een woord over gerept. Hoe durft hij? Hoe dúrft hij? Met een weerzinwekkende helderheid zie ik een parallel universum voor me waarin iemand anders, een fatsoenlijk iemand zoals mijn vader, het schilderij heeft gevonden en handelt zoals het hoort. Ik zie Sadie in haar verpleeghuis zitten, met haar ketting om, en haar hele oude dag naar haar mooie schilderij kijken, tot het laatste sprankje licht in haar ogen is gedoofd. Of misschien had ze het verkocht, maar dat was haar goed recht geweest. Het was háár glorie geweest. Ik zie voor me hoe ze van het verpleeghuis naar de London Portrait Gallery wordt gebracht om het schilderij te zien. Ik zie de vreugde die het haar zou hebben geschonken. En ik kan zelfs voor me zien hoe ze in haar stoel zit te luisteren naar een vriendelijke archivaris die haar de brieven van Stephen voorleest. Oom Bill heeft haar van jaren en jaren mogelijk geluk beroofd. En ik vergeef het hem nooit. ‘Ze had het moeten weten.’ Ik kan mijn woede niet meer inhouden. ‘Sadie had moeten weten dat ze hier hing. Ze is gestorven zonder ook maar iets te vermoeden. En dat deugt niet. Het deugt niet.’ Ik kijk naar Sadie, die van het gesprek is weggezweefd alsof het haar niet interesseert. Ze haalt haar schouders op alsof ze al mijn verdriet en woede afschudt. ‘Schat, zeur er niet zo over door. Veel te saai. Ik heb het nu tenminste gevonden. Het is tenminste niet verloren gegaan. En ik lijk tenminste niet zo dík als in mijn herinnering,’ zegt ze opeens levendig. ‘Mijn armen zien er prachtig uit, vind je niet? Ik heb altijd mooie armen gehad.’ ‘Mij te sprietig,’ moet ik wel terugkaatsen. ‘Het zijn tenminste geen kússens.’ Sadie kijkt me aan en we glimlachen behoedzaam naar elkaar. Haar bravoure overtuigt me niet helemaal. Ze is bleek en flakkerig en ik 339
kan zien dat de ontdekking haar van haar stuk heeft gebracht, maar ze houdt haar kin trots in de lucht, zoals altijd. Malcolm Gledhill lijkt zich nog steeds geen raad te weten. ‘Als we hadden geweten dat ze nog leefde, als iemand het ons had verteld…’ ‘Jullie konden het niet weten,’ zeg ik al iets minder boos. ‘We wisten zelf niet eens dat zij het was.’ Omdat oom Bill geen woord heeft gezegd. Omdat hij het allemaal heeft afgedekt met een anonieme overeenkomst. Geen wonder dat hij die ketting wilde hebben. Het was het laatste wat Sadie nog aan het portret koppelde. Het enige wat zijn gigantische zwendel aan het licht zou kunnen brengen. Het schilderij moet een tijdbom voor hem zijn geweest die al die jaren stilletjes is blijven tikken, en nu is hij eindelijk ontploft. Boem. Ik weet nog niet hoe, maar ik zal Sadie wreken. Niet te zuinig. We hebben onze blik een voor een weer op het schilderij gericht. Het is bijna ondoenlijk hier te zitten zonder ernaar te kijken. ‘Ik had al verteld dat dit het meest geliefde schilderij van het hele museum is,’ zegt Malcolm Gledhill na een tijdje. ‘Ik heb vandaag met de afdeling marketing gepraat, en ze willen haar het gezicht van het museum maken. Ze zal in elke campagne worden ingezet.’ ‘Ik wil op een lippenstift,’ zegt Sadie opeens vastbesloten. ‘Een mooie rode lippenstift.’ ‘Ze hoort op een lippenstift,’ zeg ik gedecideerd tegen Malcolm Gledhill. ‘En die moeten jullie naar haar vernoemen. Dat zou ze hebben gewild.’ ‘Ik zal mijn best doen,’ zegt hij nerveus. ‘Het is niet echt mijn terrein…’ ‘Ik zal doorgeven wat ze nog meer zou hebben gewild,’ zeg ik met een knipoog naar Sadie. ‘Van nu af aan ben ik haar officieuze manager.’ ‘Ik vraag me af wat ze denkt,’ zegt Ed, die nog steeds naar het portret kijkt. ‘Die gezichtsuitdrukking is fascinerend.’ ‘Ja, dat vraag ik me ook vaak af,’ gaat Malcolm Gledhill er gretig op in. ‘Ze lijkt zo sereen en gelukkig… Zoals je zei moet ze een zekere emotionele band met de schilder Malory hebben gehad… Ik heb me vaak afgevraagd of hij haar gedichten voorlas onder het schilderen…’ ‘Wat een idioot,’ zegt Sadie smalend in mijn oor. ‘Het is toch duidelijk wat ik denk? Ik kijk naar Stephen en ik denk: ik wil een wipje met hem maken.’ 340
‘Ze wilde een wipje met hem maken,’ zeg ik tegen Malcolm Gledhill. Ed kijkt me ongelovig aan en barst dan in lachen uit. ‘Ik moest maar eens gaan…’ Malcolm Gledhill heeft zichtbaar genoeg gehad voor één avond. Hij pakt zijn koffertje, knikt naar ons en maakt zich uit de voeten. Even later hoor ik zijn bijna rennende voetstappen op de marmeren trap. Ik kijk grinnikend naar Ed. ‘Sorry voor deze onverwachte wending.’ ‘Geen punt.’ Hij kijkt me vragend aan. ‘Zo… wil je nog meer oude meesters ontsluieren? Lang verloren gewaande beelden van de familie? Nog paranormale onthullingen? Of zullen we ergens gaan eten?’ ‘Eten.’ Ik sta op en kijk naar Sadie, die nog steeds in haar gele jurk en met opgetrokken knieën op de bank zit en naar haar drieëntwintigjarige zelf kijkt alsof ze die wil indrinken. ‘Ga je mee?’ zeg ik zacht. ‘Ja,’ zegt Ed. ‘Nog niet,’ zegt Sadie zonder haar hoofd te bewegen. ‘Ga jij maar. Ik zie je later.’ Ik loop met Ed naar de deur, kijk om en werp een laatste bezorgde blik op Sadie om me ervan te verzekeren dat het goed met haar gaat, maar ze merkt het niet eens. Ze kijkt nog steeds als gehypnotiseerd naar het schilderij. Alsof ze er de hele nacht bij wil blijven. Alsof ze alle verloren tijd wil inhalen. Alsof ze eindelijk heeft gevonden wat ze zocht.
341
25
Ik heb me nog nooit op iemand gewroken, en ik vind het een stuk lastiger dan ik had verwacht. Oom Bill zit in het buitenland en niemand kan hem bereiken (nee, natuurlijk kunnen ze hem wel bereiken, dat doen ze alleen niet voor het geschifte stalkende nichtje). Ik wil niet bellen of schrijven. Dit moet oog in oog gebeuren. Voorlopig zit het er dus niet in. En dat Sadie doet alsof ze moreel veel hoogstaander is dan ik, helpt ook niet echt. Ze vindt dat het geen zin heeft om oude koeien uit de sloot te halen, gedane zaken nemen geen keer en ‘hou eens op met dat gezeur, schat’. Maar het kan me niet schelen wat ze denkt. Mij zál de wrake zijn. Hoe langer ik erover nadenk wat oom Bill heeft gedaan, hoe woester ik word en hoe meer zin ik krijg om pap te bellen en het er allemaal uit te gooien, maar op de een of andere manier beheers ik me. Er is geen haast bij. Iedereen weet dat wraak het zoetst is wanneer je genoeg tijd hebt gehad om venijn en razernij op te sparen, en mijn bewijs loopt toch niet weg? Het schilderij zal echt niet uit de London Portrait Gallery verdwijnen, noch die zogenaamde vertrouwelijke overeenkomst die Bill al die jaren geleden heeft ondertekend. Ed heeft al een advocaat voor me ingehuurd en die zal een juridische procedure in gang zetten zodra ik hem een seintje geef. Wat ik ga doen zodra ik de confrontatie met oom Bill ben aangegaan en hem heb zien kronkelen. Dat is mijn doel (als hij ook nog eens door het stof gaat, is het helemaal áf, maar ik koester niet veel hoop). Ik slaak een zucht, verprop een vel papier en mik het in de prullenmand. Ik wil hem nú zien kronkelen. Ik heb mijn wraaktoespraak al bijgeslepen en alles. Om mezelf af te leiden, leun ik tegen het hoofdeind van mijn bed en neem de post door. Mijn slaapkamer is best een goed kantoor, eigenlijk. Ik hoef niet op en neer te reizen en het kost niets. En er staat 342
een bed in. Een nadeel is dat Kate aan mijn toilettafel moet werken en dat haar benen telkens klem komen te zitten. Ik heb mijn nieuwe wervings- en selectiebureau Magic Search genoemd, en we zijn nu drie weken bezig. En we hebben al een opdracht binnengehaald! We zijn bij een farmaceutisch bedrijf aanbevolen door Janet Grady, mijn nieuwe beste vriendin (ze is niet stom, Janet. Ze weet dat ik al het werk heb gedaan en Natalie niets. Voornamelijk doordat ik haar heb opgebeld om het haar te vertellen). Ik heb zelf een voorstel geschreven en eergisteren hebben we gehoord dat wij de opdracht hebben gekregen! We moeten een shortlist opstellen voor een marketingmanager, en deze moet specialistische kennis hebben van de farmaceutische industrie. Ik heb tegen het hoofd personeelszaken gezegd dat het de ideale klus voor ons was, omdat ik toevallig een kandidaat heb die de farmaceutische industrie uit de eerste hand kent. Wat, oké, strikt genomen niet helemáál waar is. Maar waar het om gaat, is dat Sadie een snelle leerling is en allerlei slimme ideeën heeft. Wat verklaart waarom ze een gewaardeerd lid is van het team van Magic Search. ‘Hallo!’ haar hoge stem wekt me uit mijn gepeins en als ik opkijk, zie ik haar aan het voeteneind van mijn bed zitten. ‘Ik kom net terug van Glaxo Wellcome. Ik heb de rechtstreekse nummers van twee hoge marketingmensen. Snel, voor ik het vergeet…’ Ze dicteert me twee namen met telefoonnummers. Rechtstreekse privénummers. Het goudstof van de headhunter. ‘De tweede is net bevallen,’ vervolgt ze, ‘dus die wil waarschijnlijk geen andere baan, maar Rick Young misschien wel. Hij zat er nogal verveeld bij tijdens die vergadering. Als ik er weer ben, zoek ik uit wat hij verdient.’ ‘Sadie…’ schrijf ik onder de telefoonnummers, ‘je bent een toppertje. Ontzettend bedankt.’ ‘Het stelt niets voor,’ zegt ze beslist. ‘Het was te makkelijk. Wat nu? We zouden aan het vasteland van Europa moeten denken, weet je. Er moeten hopen talent in Zwitserland en Frankrijk zitten.’ ‘Geniaal plan,’ schrijf ik. Ik kijk op. ‘Kate, kun je een lijst voor me maken van alle grote farmaceutische bedrijven in Europa? Ik geloof dat we ons deze keer maar eens breed moeten oriënteren.’ ‘Goed idee, Lara,’ zegt Kate vol ontzag. ‘Ik begin er meteen aan.’ 343
Sadie geeft me een knipoog en ik grinnik naar haar. Werken doet haar echt goed. Ze ziet er de laatste tijd levendiger en blijer uit dan ik haar ooit heb gezien. Ik heb haar ook een functietitel gegeven: Hoofd Headhunter. Ten slotte is zij degene die op jacht gaat. Ze heeft ook een kantoor voor ons gevonden: een vervallen gebouw achter Kilburn High Road. We kunnen er volgende week in. Alles valt op zijn plaats. Wanneer Kate ’s middags naar huis is gegaan, kruipen Sadie en ik op mijn bed om te praten. Of eigenlijk is zij degene die praat. Ik heb tegen haar gezegd dat ik haar echt wil kennen. Ik wil alles horen wat ze zich kan herinneren, of het nu groot is of klein, belangrijk of onzinnig… alles. Dus gaat ze zitten, speelt even peinzend met haar kralen en begint dan te vertellen. Ze springt een beetje van de hak op de tak en ik kan haar niet altijd volgen, maar geleidelijk aan heb ik een beeld van haar leven gekregen. Ze heeft me verteld over het goddelijke hoedje dat ze ophad in Hong Kong toen de oorlog uitbrak, de leren hutkoffer met al haar spullen erin die ze kwijtraakte, de bootreis naar de Verenigde Staten, die keer dat ze onder bedreiging met een vuurwapen werd beroofd in Chicago, maar erin slaagde haar ketting te houden, de man met wie ze een keer had gedanst en die later president werd… En ik zit gefascineerd te luisteren. Ik heb nog nooit zo’n verhaal gehoord. Ze heeft een verbijsterend, kleurrijk leven geleid. Soms leuk, soms spannend, soms wanhopig en soms choquerend. Ik kan me niet voorstellen dat iemand anders dan Sadie zo’n leven zou leiden. Ik vertel ook wel eens iets. Ik heb haar verteld over mijn jeugd bij pap en mam; verhalen over Tonya’s paardrijlessen en mijn schoonzwembevlieging. Ik heb haar verteld over mams paniekaanvallen en hoe fijn ik het zou vinden als ze eens kon ontspannen en van het leven genieten. Ik heb haar verteld dat we ons hele leven in de schaduw van oom Bill hebben gestaan. We geven niet echt commentaar op elkaars verhalen. We luisteren gewoon. Later, als ik in bed lig, gaat Sadie naar de London Portrait Gallery, waar ze de hele nacht alleen bij haar schilderij blijft zitten. Ze heeft het me niet verteld; ik weet het gewoon door de manier waarop ze er stilletjes vandoor gaat, met ogen die al ver en dromerig staan. En door de 344
manier waarop ze terugkomt, afwezig en in gedachten verzonken, pratend over haar jeugd, Stephen en Archbury. Ik ben er blij om. Het schilderij is zo belangrijk voor haar; ze hóórt er tijd mee door te brengen. En op deze manier hoeft ze het met niemand te delen. Toevallig pakt het voor mij ook goed uit dat ze er ’s nachts niet is. Om… verschillende andere redenen. Niets specifieks. O, oké dan. Al goed. Er is wel een specifieke reden. Namelijk dat Ed de laatste tijd wel eens bij me blijft slapen. Ik bedoel, kom op zeg. Kun je je iets ergers voorstellen dan een geest die in je slaapkamer op de loer ligt terwijl jij… je nieuwe vriend beter leert kennen? Het idee van Sadies doorlopende commentaar is meer dan ik aankan. En ze kent geen schaamte. Ik weet zeker dat ze naar ons zou kijken. Waarschijnlijk zou ze ons cijfers geven, of neerbuigend zeggen dat ze het in haar tijd veel beter deden, of opeens ‘harder!’ in Eds oor toeteren. Ik heb haar al een keer ’s ochtends onder de douche betrapt toen Ed en ik daar toevallig ook stonden. Ik slaakte een gil en probeerde haar weg te duwen, waarbij ik Ed per ongeluk met mijn elleboog in zijn gezicht porde, en toen heeft het een uur geduurd voorat ik weer mezelf was, terwijl Sadie totaal geen spijt had. Ze zei dat ik overdreef en dat ze ons gewoon gezelschap wilde houden. Gezelschap? Sindsdien werpt Ed steeds van die steelse blikken op me. Het is bijna alsof hij iets vermoedt. Ik bedoel, hij kan natuurlijk niet weten hoe het echt zit, dat is onmogelijk, maar hij heeft een scherpe blik. En ik merk aan hem dat hij weet dat er iets vreemds met me aan de hand is. De telefoon gaat en Kate neemt op. ‘Hallo, Magic Search, wat kan ik voor u doen? O. Ja, natuurlijk, ik verbind u door.’ Ze zet de beller in de wacht en zegt: ‘Dat is Sam van Bill Lingtons reisbureau. Had je hem gebeld?’ ‘O. Ja, dank je, Kate.’ Ik haal diep adem en neem op. Daar komt mijn nieuwste salvo. ‘Hallo Sam,’ zeg ik minzaam. ‘Fijn dat je terugbelt. De reden dat ik je wilde spreken, is, eh… dat ik een verrassinkje voor mijn oom wil organiseren. Ik weet dat hij op reis is en ik vroeg me af of jij me misschien zijn vluchtgegevens zou kunnen geven? Ik vertel het natuurlijk niet door,’ besluit ik met een nonchalant lachje. 345
Dit is absolute bluf. Ik weet niet eens of hij wel met het vliegtuig terugkomt van waar hij ook maar zit. Misschien neemt hij de QE2 of heeft hij een onderzeeër geboekt. Ik kijk nergens meer van op. ‘Lara,’ verzucht Sam, ‘ik heb Sarah net gesproken. Ze heeft me verteld dat je oom Bill te pakken wilde krijgen. Ze heeft me ook verteld dat de toegang tot het huis je is ontzegd.’ ‘Ontzegd?’ herhaal ik zogenaamd verbijsterd. ‘Dat meen je toch niet? Nou, ik heb geen idee waarom. Ik probeer gewoon een levend verjaardagstelegrammetje voor mijn oom te organiseren…’ ‘Hij is net een maand geleden jarig geweest.’ ‘Nou… dan ben ik maar iets te laat!’ ‘Lara, ik kan je geen vertrouwelijke informatie doorgeven,’ zegt Sam gladjes. ‘Of wat voor informatie dan ook. Sorry. Fijne dag verder.’ ‘Juist. Nou… dank je wel.’ Ik mik de hoorn op de haak. Shit. ‘Alles goed?’ Kate kijkt me gespannen aan. ‘Ja. Prima.’ Ik forceer een glimlach en loop naar de keuken, zwaar ademend en met bloed dat giftig van frustratie door mijn aderen pompt. Ik weet zeker dat deze toestand verschrikkelijk slecht is voor mijn gezondheid. Nog iets wat ik oom Bill kan verwijten. Ik zet de waterkoker aan, leun tegen het aanrecht en probeer mezelf te kalmeren door diep adem te halen. Hare hare… mij zal de wrake zijn… hare hare… ik moet gewoon geduld hebben… Het probleem is dat ik het zat ben om geduld te hebben. Ik pak een theelepel en schuif de la met een bevredigende dreun dicht. ‘Mijn hemel,’ zegt Sadie, die op het fornuis opduikt. ‘Wat is er aan de hand?’ ‘Dat weet je best.’ Ik trek het theezakje ruw uit de kop en kieper het in de afvalbak. ‘Ik wil hem pakken.’ Sadie zet grote ogen op. ‘Ik wist niet dat je je er zo over opwond.’ ‘Dat deed ik ook niet, maar nu wel. Ik ben het zat.’ Ik giet een plens melk in mijn thee en zet het pak met een plof terug in de koelkast. ‘Ik weet dat jij een en al grootmoedigheid bent, maar ik snap niet hoe je het kunt. Ik wil hem gewoon… stompen. Telkens als ik langs een vestiging van Lingtons Coffee kom, zie ik zo’n groot rek met Twee muntjes voor de verkoop. Dan wil ik naar binnen stormen en gillen: ‘Mensen, niet doen! Het waren geen twee muntjes! Het was het fortuin van 346
mijn oudtante!’ Ik zucht en neem een slok thee. Dan kijk ik nieuwsgierig naar Sadie. ‘Wil jij hem niet terugpakken? Je moet wel een heilige zijn.’ ‘Heilige is misschien iets te sterk uitgedrukt…’ zegt ze terwijl ze haar haar achter haar oor strijkt. ‘Nee, echt niet. Je bent wonderbaarlijk.’ Ik sla mijn handen om mijn kop. ‘Hoe jij maar gewoon dóór blijft gaan, zonder in het verleden te blijven hangen. Hoe jij naar het grote geheel kijkt.’ ‘Moedig voorwaarts,’ zegt ze. ‘Dat is altijd mijn aanpak geweest.’ ‘Nou, ik heb er echt bewondering voor. Als ik in jouw schoenen stond, zou ik hem… kapot willen maken.’ ‘Dat kan ik wel,’ zegt ze schouderophalend. ‘Ik zou naar ZuidFrankrijk kunnen gaan om zijn leven tot een hel te maken, maar word ik daar een beter mens van?’ Ze slaat zich op de smalle borst. ‘Zou ik me dan beter voelen vanbinnen?’ ‘Zuid-Frankrijk?’ Ik gaap haar verwonderd aan. ‘Hoe bedoel je, Zuid-Frankrijk?’ Sadie krijgt meteen iets stiekems over zich. ‘Ik sla er maar een slag naar. Het is een plek waar hij naartoe zou gaan. Daar gaan de rijken naartoe.’ Waarom kijkt ze me niet aan? ‘O, mijn god.’ Ik snak naar adem nu het opeens tot me doordringt. ‘Je weet waar hij is, hè?’ Ze begint te vervagen. ‘Sadie!’ roep ik. ‘Waag het niet te verdwijnen!’ ‘Al goed.’ Ze komt weer terug, een beetje narrig. ‘Ja, ik weet waar hij is. Ik ben naar zijn kantoor gegaan. Eitje.’ ‘Waarom heb je het me dan niet verteld?’ ‘Omdat…’ Ze haalt vrijblijvend haar schouders op. ‘Omdat je niet wilt toegeven dat je net zo gemeen en wraaklustig bent als ik! Kom op. Wat heb je met hem gedaan? Je kunt het me net zo goed meteen vertellen.’ ‘Ik heb niets gedaan!’ zegt ze nuffig. ‘Tenminste, niet veel. Ik wilde hem gewoon even zien. Hij is wel erg rijk, hè?’ ‘Onmetelijk,’ knik ik. ‘Hoezo?’ ‘Hij schijnt een heel strand te hebben. Daar heb ik hem gevonden. Hij lag op een ligstoel in de zon, ingesmeerd met olie, terwijl bedienden eten voor hem maakten. Hij lag er vreselijk zelfvoldaan bij.’ En afkeurende grimas trekt over haar gezicht. 347
‘Had je geen zin om tegen hem te gillen? Had je geen zin om hem ervan langs te geven?’ ‘Nou… ik heb tegen hem gegild,’ zegt ze na een korte stilte. ‘Ik kon er niets aan doen. Ik was zo woedend.’ ‘Dat is juist goed! Je moet gillen. Wat heb je tegen hem gezegd?’ Ik ben helemaal opgewonden. Ik vind het ongelooflijk dat Sadie helemaal alleen de confrontatie met oom Bill is aangegaan op zijn privéstrand. Eerlijk gezegd kwetst het me een beetje dat ze het buiten mij om heeft gedaan, maar ze zal wel het recht hebben zelf te kiezen hoe ze wraak wil nemen. En ik ben blij dat ze hem de wind van voren heeft gegeven. Ik hoop dat hij haar woord voor woord heeft verstaan. ‘Kom op nou, wat heb je gezegd?’ dring ik aan. ‘Ik wil het woord voor woord horen en begin maar bij het begin.’ ‘Ik heb tegen hem gezegd dat hij dik was,’ zegt ze voldaan. Ik denk even dat ik haar verkeerd heb verstaan. ‘Je hebt tegen hem gezegd dat hij dík was?’ Ik gaap haar ongelovig aan. ‘Dat is alles? Dat was je wraak?’ ‘Het is de perfecte wraak!’ repliceert Sadie. ‘Hij zag er heel ongelukkig uit. Hij is verschrikkelijk ijdel, hoor.’ ‘Nou, ik denk dat ik het beter kan,’ zeg ik beslist, en ik zet mijn kop neer. ‘Dit is het plan, Sadie. Jij vertelt me waar ik naartoe moet vliegen. En morgen stappen we op het vliegtuig. En dan breng je me naar hem toe, oké?’ ‘Oké.’ Haar ogen lichten opeens op. ‘Alsof we met vakantie gaan!’ Sadie heeft het vakantiethema heel serieus opgevat. Iets té serieus, als je het mij vraagt. Voor de reis heeft ze een golvend gewaad met blote rug van oranje, zijdeachtige stof uitgezocht dat ze een ‘strandpyjama’ noemt. Ze heeft een gigantische strohoed op, ze draagt een parasol en een rieten mand en ze neuriet een liedje over ‘sur la plage’. Ze is zo opgewekt dat ik haar bijna toe wil snauwen dat het een ernstige zaak is en kan ze alsjeblieft ophouden met dat gezwaai met die linten aan haar hoed? Maar zij heeft ook nergens last van. Zij heeft oom Bill al gezien, ze heeft tegen hem gegild, ze is haar spanning kwijt. De mijne zit nog strak opgerold in mijn binnenste. Ik ben nog niet milder. Ik heb nog geen afstand genomen. Hij moet boeten. Lijden moet hij. Ik wil hem… ‘Nog een glaasje champagne?’ vraagt de glimlachende stewardess die naast me is opgedoken. 348
‘O.’ Ik aarzel, maar hou dan mijn glas op. ‘Eh… goed dan. Dank u.’ Met Sadie reizen is een onvergelijkelijke ervaring. Ze krijste tegen de passagiers op het vliegveld en toen werden we naar de voorste plek van de rij geloodst. Toen krijste ze tegen het meisje dat me incheckte en werd ik een klasse hoger gezet. En nu blijven de stewardessen me maar vol champagne gieten (denk erom, ik weet niet of dat door Sadie komt of doordat ik in de eerste klas zit). ‘Leuk, hè?’ Sadie glijdt op de stoel naast me en kijkt verlangend naar mijn champagne. ‘Ja, super,’ prevel ik. Ik doe alsof ik in een dictafoon praat. ‘Hoe is het met Ed?’ Het lukt haar wel tien dubbelzinnige toontjes in één lettergreep te stoppen. ‘Goed, dank je,’ zeg ik luchtig. ‘Hij denkt dat ik een oude schoolvriendin ga opzoeken.’ ‘Weet je dat hij zijn moeder over je heeft verteld?’ ‘Wat?’ Ik draai mijn hoofd haar kant op. ‘Hoe weet jij dat?’ ‘Ik kwam laatst toevallig langs zijn kantoor,’ zegt Sadie luchtig, ‘dus ik dacht, kom, ik wip even binnen, en toen zat hij aan de telefoon. Ik heb toevallig wat flarden van het gesprek opgevangen.’ ‘Sadie,’ sis ik. ‘Heb je hem bespioneerd?’ ‘Hij zei dat het hem heel goed beviel in Londen,’ ontwijkt Sadie mijn vraag. ‘En toen zei hij dat hij iemand had ontmoet en dat hij nu blij was dat Corinne had gedaan wat ze heeft gedaan. Hij zei dat hij het zich niet had kunnen voorstellen en dat hij er niet naar op zoek was geweest… maar dat het toch was gebeurd. En zijn moeder zei dat ze heel blij voor hem was en popelde om je te ontmoeten en toen zei hij: “Rustig aan, mam.” Maar hij lachte erbij.’ ‘O. Nou… hij heeft gelijk. Laten we maar niets overhaasten.’ Ik probeer het achteloos te zeggen, maar stiekem gloei ik van blijdschap. Ed heeft zijn moeder over me verteld! ‘En ben jíj nu niet blij dat je niet bij Josh bent gebleven?’ vraagt Sadie plompverloren. ‘Ben je niet blij dat ik je voor dat vreselijke lot heb behoed?’ Ik nip van mijn champagne, mijd haar blik en voer een innerlijke strijd. Eerlijk gezegd is Ed na Josh te vergelijken met Duchy Originals supersmakelijk volkorenbrood na wit wattenbrood (ik wil Josh niet beledigen. En ik wist het toen nog niet. Maar het is wel zo. Hij is wit wattenbrood). 349
Ik zou dus eerlijk moeten zeggen: ‘Ja, Sadie, ik ben blij dat je me voor dat vreselijke lot hebt behoed,’ maar dan wordt ze zo verwaand dat het niet meer te harden is. ‘Het leven voert ons mee op verschillende paden,’ zeg ik uiteindelijk raadselachtig. ‘Het is niet aan ons om ze te evalueren of te beoordelen; we kunnen ze alleen maar respecteren en in de armen sluiten.’ ‘Wat een kletspraat,’ zegt Sadie minachtend. ‘Ik weet dat ik je voor een vreselijk lot heb behoed, en als je daar niet eens dankbaar voor…’ Dan wordt ze afgeleid door iets achter het raampje. ‘Kijk! We zijn er bijna!’ En ja, hoor, even later floept het veiligheidsgordelbordje aan en maken we allemaal onze riemen vast, behalve Sadie, die door de cabine zweeft. ‘Zijn moeder heeft wel stijl, trouwens,’ zegt ze langs haar neus weg. ‘Wie?’ Ik kan haar niet volgen. ‘De moeder van Ed, natuurlijk. Ik denk dat jullie het goed met elkaar zullen kunnen vinden.’ ‘Hoe weet je dat?’ zeg ik verwonderd. ‘Ik ben natuurlijk gaan kijken hoe ze is,’ zegt ze nonchalant. ‘Ze wonen buiten Boston. Mooi huis. Ze zat in bad. Ze heeft een bijzónder goed figuur voor een vrouw van haar leeftijd…’ ‘Sadie, ophouden!’ Ik ben zo verbijsterd dat ik bijna niet kan praten. ‘Dat kun je niet maken! Je kunt niet iedereen in mijn omgeving bespioneren!’ ‘O, jawel,’ zegt ze en ze zet grote ogen op, alsof het vanzelfsprekend is. ‘Ik ben je beschermengel. Het is mijn taak op jou te passen.’ Ik kijk haar sprakeloos aan. De vliegtuigmotoren beginnen te bulderen aan het begin van de afdaling, mijn oren knappen en ik word een beetje misselijk. ‘Dit deel vind ik niks.’ Sadie trekt haar neus op. ‘Ik zie je beneden.’ Voordat ik nog iets kan zeggen, is ze weg. Vanaf vliegveld Nice is het nog een heel eind met de taxi naar de villa van oom Bill. Ik stop voor een glas Orangina in het dorpscafé en oefen mijn schoolmeisjes-Frans op de eigenaar, tot Sadies grote pret. Dan stappen we weer in de taxi voor het laatste stuk naar oom Bills villa. Of complex. Of hoe je een kolossaal wit huis met een stel huizen eromheen, een miniwijngaard en een heliplatform ook maar noemt. 350
Er is veel personeel, maar dat geeft niet als je een Franssprekende geest bij je hebt. Elk personeelslid dat we tegenkomen, verandert binnen de kortste keren in een glazig kijkend standbeeld. We lopen ongehinderd de tuin door en dan loodst Sadie me snel naar een steile helling waarin treden zijn uitgehouwen, met een leuning. Onder aan de treden is een zandstrand en daarachter de eindeloze Middellandse Zee. Dus dit krijg je als je de baas bent van Lingtons Coffee. Je eigen strand. Je eigen uitzicht. Je eigen stukje zee. Opeens begrijp ik waarom iemand immens rijk zou willen zijn. Ik hou mijn hand boven mijn ogen tegen de zon en kijk een tijdje naar oom Bill. Ik had me voorgesteld dat hij op een stretcher zou liggen te relaxen, zijn imperium overziend en misschien met een boosaardige hand een witte kat strelend, maar hij overziet niets en hij relaxt niet. Hij ziet er totaal anders uit dan ik me had voorgesteld. Hij doet situps, begeleid door een personal trainer, en zweet als een otter. Ik kijk verbluft toe hoe hij de ene crunch na de andere doet, bijna jankend van de pijn, en dan op zijn matje neerzijgt. ‘Even… bijkomen…’ puft hij. ‘En dan nog honderd.’ Hij wordt zo in beslag genomen door zijn training dat hij niet ziet hoe ik stilletjes de treden af loop, vergezeld door Sadie. ‘Misskien moet u nu roesten?’ zegt de trainer, die oom Bill bezorgd opneemt. ‘U ebt goede training gehad.’ ‘Ik moet harder aan mijn buikspieren werken,’ zegt oom Bill verbeten. Hij knijpt ontevreden in zijn zij en vervolgt: ‘Ik moet dat vet kwijt.’ ‘Meneer Lienkton,’ zegt de trainer, die er niets van snapt. ‘U oeft keen vet kwijt. Oe vaak moeten ik u dat nog zeggen?’ ‘O, jawel!’ Ik schrik van Sadie, die door de lucht naar oom Bill zwiert. ‘Je bent dik!’ krijst ze in zijn oor. ‘Dik, dik, dik! Walgelijk ben je!’ Oom Bill kijkt geschrokken op, laat zich wanhopig weer op zijn matje zakken en begint kreunend van inspanning meer crunches te doen. ‘Ja,’ zegt Sadie, die om zijn hoofd zweeft en hooghartig op hem neerkijkt, ‘lijden moet je. Je verdient het.’ Ik giechel tegen wil en dank. Petje af. Dit is een geniale wraak. We kijken nog een tijdje hoe hij met een van pijn vertrokken gezicht ligt te hijgen en dan stort Sadie zich weer op hem. 351
‘Stuur je bediende weg!’ krijst ze in zijn oor, en oom Bill stopt midden in een crunch. ‘Je kunt wel gaan, Jean-Michel,’ hijgt hij. ‘Tot vanavond.’ ‘Zoals u wilt.’ De trainer raapt zijn gerei bij elkaar en klopt het zand eraf. ‘Ik zie u om zes uur.’ Hij klimt de treden op, knikt in het voorbijgaan beleefd naar me en loopt naar de villa. Oké. Dus nu ben ik aan de beurt. Ik neem een grote snuif warme, mediterrane lucht en loop de laatste treden af. Beneden aangekomen staat het zweet me plotseling in de handen. Ik zet een paar passen over het hete zand en blijf dan staan, wachtend tot oom Bill me ziet. ‘Wie…’ Hij landt met zijn hoofd op de mat en vangt opeens een glimp van me op. Hij schiet meteen weer overeind en draait zich vliegensvlug om. Hij ziet er verbluft en een beetje ziek uit, wat me niet verbaast, na negenenvijftigduizend situps. ‘Is dat… Lara? Wat doe jij hier? Hoe kom je hier?’ Hij ziet er zo verdwaasd en afgemat uit dat ik bijna medelijden met hem krijg, maar dat sta ik mezelf niet toe, en ik laat me ook niet verleiden tot een praatje. Ik moet een toespraak houden en dat ga ik nu doen. ‘Ja, ik ben het,’ zeg ik zo dreigend en ijzig mogelijk. ‘Lara Alexandra Lington. Dochter van een bedrogen vader. Achternicht van een bedrogen oudtante. Nichtje van een bedrieglijke, slechte, leugenachtige oom. En ik zal wraak nemen.’ Dat laatste gaf zoveel voldoening dat ik het nog eens zeg, met een stem die over het strand schalt: ‘En ik zal wraak nemen!’ God, wat was ik graag filmster geweest. ‘Lara…’ zegt oom Bill, die is uitgehijgd en zichzelf bijna weer in bedwang heeft. Hij veegt over zijn gezicht en slaat een handdoek om zijn middel. Dan kijkt hij me aan en glimlacht naar me op die bekende, gladde, neerbuigende manier. ‘Heel aangrijpend, maar ik heb geen idee waar je het over hebt, of hoe je langs mijn beveiligingsmensen bent gekomen…’ ‘Je weet best waar ik het over heb,’ zeg ik op vernietigende toon. ‘Dat weet je heel goed.’ ‘Ik ben bang dat ik geen idee heb.’ Het is stil, op het kabbelen van de golven na. De zon lijkt nog feller te schijnen. We zijn allebei bewegingloos. 352
Hij denkt dus dat ik bluf. Hij denkt dat hij goed zit. Hij denkt dat hij de bescherming heeft van die geheimhoudingsovereenkomst en dat geen mens er ooit achter zal kunnen komen. ‘Gaat het soms over die ketting?’ zegt oom Bill opeens, alsof het hem zomaar te binnen schiet. ‘Het is een leuk hebbedingetje en ik begrijp dat je erin geïnteresseerd bent, maar ik weet niet waar hij is. Echt niet. Goed, heeft je vader je al verteld dat ik je een baan wil aanbieden? Ben je daarom hier? Want je krijgt beslist punten voor gretigheid, jongedame.’ Hij lacht zijn tanden bloot en trekt zwarte teenslippers aan. Hij draait de situatie om. Hij kan nu elk moment iets te drinken bestellen en het op de een of andere manier laten lijken alsof die bezoekje zijn idee was. Me omkopen, me afleiden, alles naar zijn hand zetten, precies zoals hij nu al jaren doet. ‘Ik ben hier niet voor die ketting, of voor de baan,’ onderbreek ik hem. ‘Ik ben hier vanwege oudtante Sadie.’ Oom Bill wendt met de bekende vertwijfeling de blik hemelwaarts. ‘Jezus christus, Lara. Kun je daar niet eens over ophouden? Voor de laatste keer, snoes, ze is níét vermoord, ze was níét bijzonder…’ ‘En het schilderij van haar dat u hebt gevonden,’ vervolg ik koeltjes. ‘De Cecil Malory. En uw stiekeme overeenkomst met de London Portrait Gallery van 1982. En de vijfhonderdduizend pond die u toen hebt gekregen. En alle leugens die u hebt verteld. En wat u eraan wilt doen. Dáárom ben ik hier.’ En ik zie voldaan hoe het gezicht van mijn oom verslapt als nooit tevoren. Als boter die smelt in de zon.
353
26
Het is een sensatie. Het staat op alle voorpagina’s. Van alle kranten. Bill ‘Twee Muntjes’ Lington heeft zijn verhaal ‘opgehelderd’ in een lang interview onder vier ogen in de Mail, en alle kranten zijn er onmiddellijk bovenop gesprongen. Hij heeft het bekend van de vijfhonderdduizend, alleen blijft hij natuurlijk oom Bill, dus heeft hij er meteen bij gezegd dat het geld maar een déél van het verhaal was. En dat zijn zakelijke beginselen nog steeds van toepassing waren op iedereen die met twee muntjes begon. Het verhaal is dus niet zó anders en in zekere zin is een half miljoen precies hetzelfde als twee muntjes, het is een zuiver kwantitatief verschil (toen besefte hij dat hij zijn eigen graf groef en krabbelde terug, maar het was al te laat, gezegd is gezegd). Het gaat mij niet echt om het geld. Waar het om gaat, is dat hij Sadie na al die tijd de eer heeft gegeven die haar toekomt. Hij heeft de wereld over haar verteld in plaats van haar dood te zwijgen en weg te moffelen. Het citaat dat de meeste kranten hebben gebruikt, luidt: ‘Ik had mijn succes niet kunnen bereiken zonder Sadie Lancaster, mijn prachtige tante, en ik zal altijd bij haar in het krijt blijven staan.’ Een citaat dat ik hem woord voor woord heb gedicteerd. Sadies portret heeft op alle omslagen gestaan. De London Portrait Gallery is belegerd. Sadie is de nieuwe Mona Lisa, maar dan nog beter, want het portret is zo groot dat er massa’s mensen tegelijk naar kunnen kijken (en Sadie is veel knapper. Ik zeg het maar). We zijn er zelf een paar keer naartoe gegaan, gewoon om de drukte te zien en alle lieve dingen te horen die ze over haar zeggen. Ze heeft zelfs al een fanclub op internet. Wat oom Bills boek betreft: hij kan zeggen wat hij wil over zakelijke beginselen, het helpt toch niet. Twee muntjes is het grootste mikpunt van spot sinds de Millennium Dome. Het is geparodieerd in alle roddelbladen, iedere komiek heeft er wel een grap over gemaakt op tv en 354
de uitgever schaamt zich zo diep dat je je geld terug kunt krijgen als je het hebt gekocht. Een procent of twintig van de kopers schijnt van het aanbod gebruik te hebben gemaakt. Ik neem aan dat de rest het wil bewaren, als aandenken, of het op de schoorsteenmantel wil zetten om erom te lachen of zoiets. Net als ik een redactioneel artikel over oom Bill in de Mail van vandaag zit door te nemen, piept mijn mobieltje dat ik een sms heb: Hoi, ik sta buiten. Ed. Dat is een van Eds vele goede kanten: hij komt nooit te laat. Ik pak blij mijn tas, sla de voordeur achter me dicht en stommel de trap af. Kate en ik trekken vandaag in ons nieuwe kantoor, en Ed heeft beloofd het op weg naar zijn werk te komen bekijken. Als ik beneden kom, staat hij daar met een immense bos rode rozen in zijn armen. ‘Voor je kantoor,’ zegt hij, en hij geeft me het boeket en een kus. ‘Dank je wel!’ zeg ik blij. ‘Wat zullen ze naar me kijken in de ondergrondse…’ Ed legt een hand op mijn arm en ik klap verbaasd mijn mond dicht. ‘Ik dacht dat we vandaag mijn auto zouden kunnen nemen,’ zegt hij langs zijn neus weg. ‘Jouw auto?’ ‘Hm-hm.’ Hij knikt naar een chique zwarte Aston Martin even verderop. ‘Is die van jou?’ Ik staar ongelovig naar de auto. ‘Maar… maar… hoe dan?’ ‘Gekocht. Je weet wel, autoshowroom, creditcard… het gebruikelijke gedoe… Het leek me beter om Britse waar te kopen,’ besluit hij met een wrang lachje. Hij heeft een Aston Martin gekocht? Zomaar? ‘Maar je hebt nog nooit links gereden.’ Ik word opeens bang. ‘Heb je in dat ding geréden?’ ‘Relax, ik heb vorige week examen gedaan. God, wat hebben jullie een ingewikkeld systeem.’ ‘Niet waar,’ begin ik in een reflex. ‘Versnellingspoken zijn een uitvinding van de duivel. En breek me de bek niet open over jullie regels voor rechts afslaan.’ 355
Ongelooflijk. Hij heeft het muisstil gehouden. Hij heeft nooit iets gezegd over een auto, of rijden… of wat dan ook. ‘Maar… waarom?’ flap ik eruit voordat ik me kan bedwingen. ‘Iemand heeft me ooit verteld,’ zegt hij bedachtzaam, ‘dat wanneer je ergens gaat wonen, voor hoe lang dan ook, je een wisselwerking met je omgeving moet aangaan. En hoe kun je dat nou beter doen dan door je rijbewijs in dat land te halen? Zo, wil je nog een lift of niet?’ Hij houdt galant het portier voor me open en ik schuif op de passagiersstoel. Dit is echt een chique auto. Ik durf mijn rozen niet eens neer te leggen uit angst dat ze krasjes maken op het leer. ‘Ik heb ook alle Britse vloeken geleerd,’ vervolgt Ed terwijl hij invoegt. ‘Doorrije, kankahlijah!’ roept hij met een plat accent en ik moet wel in de lach schieten. ‘Heel goed,’ zeg ik met een knikje. ‘Wat dacht je van: “Dat kejje toch nie makûh, rukkah!”’ ‘Ik had “dat flik je toch nie, rukkah” geleerd,’ zegt Ed. ‘Is dat fout?’ ‘Nee, dat mag ook, maar je moet nog aan je accent werken.’ Ik zie hoe hij efficiënt schakelt en een bus passeert. ‘Maar ik snap het niet. Die auto kost echt een smak geld. Wat ga je ermee doen als…’ Ik slik de rest snel in en kuch zwakjes. ‘Pardon?’ Ed mag dan achter het stuur zitten, hij is net zo scherp als altijd. ‘Niks.’ Ik buig mijn hoofd tot ik met mijn neus in de rozen zit. ‘Laat maar.’ Ik had willen zeggen: als je terug naar Amerika gaat, maar dat onderwerp is taboe voor ons. Het blijft stil. Ed werpt me een ondoorgrondelijke blik toe en zegt: ‘Wie weet?’ De rondleiding door het kantoor neemt niet veel tijd in beslag. Om vijf over negen zijn we wel zo’n beetje klaar. Ed bekijkt alles twee keer, zegt dat het allemaal fantastisch is, geeft me een lijst namen van mensen die me zouden kunnen helpen en moet dan naar zijn eigen werk. En ongeveer een uur later, net als ik tot aan mijn ellebogen in de rozenstelen en een haastig aangeschafte vaas sta, komen pap en mam, ook al met bloemen, en een fles champagne, en een doosje paperclips, een grapje van pap. En hoewel ik het kantoor nog maar net aan Ed heb laten zien en 356
hoewel het gewoon een ruimte is met een raam, een prikbord, twee deuren en twee bureaus, krijg ik er echt een kick van om mijn ouders rond te leiden. Dit is van mij. Mijn kantoor. Mijn bedrijf. ‘Mooi, hoor.’ Mam gluurt door het raam. ‘Maar schat, weet je echt zéker dat je het kunt betalen? Had je niet beter bij Natalie kunnen blijven?’ Nou vraag ik je. Hoe vaak moet je tegen je ouders zeggen dat je voormalige beste vriendin een onhebbelijk, gewetenloos blok aan je been is voordat ze je geloven? ‘Alleen ben ik beter af, mam, echt. Kijk dit is mijn ondernemingsplan…’ Ik geef ze het ingebonden, genummerde document dat er zo gelikt uitziet dat ik bijna niet kan geloven dat ik het zelf heb gemaakt. Telkens als ik het lees, raak ik in een verlangende roes. Als ik een succes maak van Magic Search, is mijn leven compleet. Dat zei ik vanochtend ook tegen Sadie toen we nog meer artikelen over haar in de krant zaten te lezen. Ze dacht even na, richtte zich toen tot mijn verbazing op, met een vreemd licht in haar ogen, en zei: ‘Ik ben je beschermengel! Ik moet er een succes van maken.’ Toen verdween ze, dus ik heb zo’n vermoeden dat ze iets in haar schild voert. Als er maar geen blind dates meer aan te pas komen. ‘Heel indrukwekkend,’ zegt pap, die in het plan bladert. ‘Ik heb wat adviezen van Ed gekregen,’ beken ik. ‘Hij heeft me ook heel goed geholpen met al het gedoe rond oom Bill. Hij heeft me geholpen die verklaring op te stellen, en hij was degene die zei dat we een publiciteitsman moesten nemen voor de contacten met de pers. Hebben jullie dat stuk in de Mail van vandaag al gezien, trouwens?’ ‘Eh, ja,’ zegt pap zwakjes, en hij wisselt een blik met mam. ‘We hebben het gezien.’ Dat mijn ouders verpletterd zijn door wat er de laatste tijd allemaal is gebeurd, is nog zacht uitgedrukt. Ik heb ze nog nooit zo perplex gezien als toen ik naar hun voordeur danste, zei dat oom Bill iets tegen ze wilde zeggen, omkeek naar de limousine, met mijn duim wees en zei: ‘Oké, naar binnen, jij.’ En oom Bill stapte zwijgend en met op elkaar geklemde kaken uit en danste naar mijn pijpen. Mijn ouders konden geen van beiden een woord uitbrengen. Het was alsof er opeens worstjes uit mijn hoofd groeiden. Zelfs toen oom Bill al weg was en ik ‘nog vragen?’ zei, kwam er geen woord uit. Ze 357
zaten maar op de bank met een soort verbluft ontzag naar me te staren. Zelfs nu, nu ze weer iets zijn bijgekomen en het hele verhaal in de openbaarheid is gebracht, en het niet zo’n schok meer is, werpen ze nog geïmponeerde blikken op me. Tja, waarom ook niet? Mijn optreden wás ook indrukwekkend, al zeg ik het zelf. Ik heb de hele onthulling in de pers geregisseerd, met hulp van Ed, en het is perfect gegaan. Wat mij betreft, althans. Misschien niet wat oom Bill betreft. Of tante Trudy. Op de dag dat het verhaal werd gepubliceerd, is ze voor onbepaalde tijd naar een kuuroord in Arizona vertrokken. God weet of we haar ooit nog terugzien. Diamanté daarentegen heeft het verhaal van alle kanten uitgebuit. Ze heeft al een fotoreportage voor de Tatler gedaan waarin ze zo poseert als Sadie op het schilderij en ze gebruikt het hele verhaal om haar modemerk in de publiciteit te krijgen. Wat echt ontzettend goedkoop is. En ook heel uitgekookt. Ik moet wel bewondering hebben voor haar lef. Ik bedoel, zij kan er toch ook niets aan doen dat haar vader zo’n eikel is? Stiekem zou ik willen dat Diamanté en oudtante Sadie elkaar eens konden ontmoeten. Ik denk dat ze het goed met elkaar zouden kunnen vinden. Ze hebben veel gemeen, al zouden ze dat allebei waarschijnlijk een afschuwelijk idee vinden. ‘Lara?’ Ik kijk op en zie pap naar me toe komen. Hij doet schutterig en kijkt telkens naar mam. ‘We wilden het met je hebben over tante Sadies…’ Hij kucht. ‘Wat?’ ‘Crematie,’ zegt mam met haar ‘discrete’ gedempte stem. ‘Precies.’ Pap knikt. ‘We willen het al een tijdje ter sprake brengen. Toen de politie eenmaal zeker wist dat ze niet was…’ ‘Vermóórd,’ vult mam aan. ‘Ja. Toen het dossier was gesloten, heeft de politie haar… dat wil zeggen…’ ‘Stoffelijke resten,’ fluistert mam. ‘Jullie hebben het toch nog niet gedaan?’ De paniek grijpt me bij de keel. ‘Zeg alsjeblieft dat jullie haar nog niet hebben gecremeerd.’ ‘Nee, nee! We hebben een afspraak onder voorbehoud gemaakt voor komende vrijdag. We wilden het je wel vertellen…’ Hij doet er ontwijkend het zwijgen toe. Ja, vast. 358
‘Maar goed!’ zegt mam snel. ‘Dat was ervoor.’ ‘Ja. Het ligt nu vanzelfsprekend iets anders,’ vervolgt pap. ‘Dus als jij betrokken wilt zijn bij de voorbereidingen…’ ‘Ja, daar wil ik bij betrokken zijn,’ zeg ik bijna fel. ‘Ik geloof zelfs dat ik de leiding maar op me neem.’ ‘Juist.’ Pap kijkt naar mam. ‘Ja. Absoluut. Dat lijkt me heel goed, gezien al je… onderzoek naar haar leven.’ ‘We staan echt paf, Lara,’ zegt mem opeens vurig. ‘Dat je dit allemaal hebt achterhaald. Wie had het ooit geweten als jij er niet was geweest? Dan was het misschien nooit aan het licht gekomen! Dan waren we allemaal ons graf in gegaan zonder de waarheid ooit te kennen!’ Het viel te verwachten dat mam de dood van ons allemáál erbij zou halen. ‘Hier zijn de gegevens van het uitvaartcentrum, lieverd,’ zegt pap. Hij geeft me een folder die ik onhandig in mijn zak stop, en dan gaat de zoemer. Ik loop naar de video-intercom en kijk naar het korrelige zwart-witbeeld op het schermpje. Ik geloof dat het een man is, maar het beeld is zo beroerd dat het ook een olifant zou kunnen zijn. ‘Hallo?’ ‘Ik ben Gareth Birch van Print Please,’ zegt de man. ‘Ik heb uw kaartjes hier.’ ‘O, cool! Kom maar boven!’ Dit is het moment. Nu weet ik zeker dat ik een bedrijf heb. Ik heb mijn eigen kaartjes! Ik loods Gareth Birch ons kantoor in, maak opgewonden de doos open en geef iedereen een kaartje. ‘Lara Lington, Magic Search’, staat erop, met een toverstafje in reliëf eronder. ‘Waarom komt u ze zelf brengen?’ vraag ik terwijl ik het ontvangstbewijs teken. ‘Ik bedoel, het is heel vriendelijk van u, maar jullie zitten toch in Hackney? U zou ze toch sturen?’ ‘Ik wilde u een dienst bewijzen,’ zegt Gareth Birch, die glazig uit zijn ogen kijkt. ‘Ik stel veel prijs op uw klandizie en dit is wel het minste wat ik kon doen.’ ‘Hè?’ Ik gaap hem verwonderd aan. ‘Ik stel veel prijs op uw klandizie,’ herhaalt hij als een robot. ‘Het is het minste wat ik kon doen.’ O, mijn god. Sadie. Wat heeft ze gedáán? 359
‘Nou… heel erg bedankt,’ zeg ik een tikje gegeneerd. ‘Ik waardeer het. En ik zal u bij al mijn vrienden aanbevelen!’ Gareth Birch vertrekt en ik begin de dozen met kaartjes uit te pakken om iets om handen te hebben terwijl pap en mam me verbouwereerd aankijken. ‘Is hij die zelf komen brengen, helemaal uit Hackney?’ zegt pap ten slotte. ‘Het lijkt er wel op.’ Ik probeer het luchtig te zeggen, alsof het de gewoonste zaak van de wereld is. Voordat ze nog iets kunnen zeggen, gaat de telefoon gelukkig, en ik neem snel op. ‘Goedemorgen, met Magic Search.’ ‘Is Lara Lington er ook?’ vraagt een vrouwenstem die ik niet herken. ‘Daar spreekt u mee.’ Ik ga op een van de nieuwe zwenkstoelen zitten en hoop maar dat ze de plastic verpakking niet hoort knisperen. ‘Wat kan ik voor u doen?’ ‘U spreekt met Pauline Reed, hoofd personeelszaken van Wheeler Foods. Ik vroeg me af of u eens een babbeltje zou willen komen maken? Ik heb veel goeds over u gehoord.’ ‘O, wat leuk!’ Ik kijk stralend naar de telefoon. ‘Mag ik vragen van wie? Janet Grady?’ Het blijft even stil. Wanneer Pauline Reed weer iets zegt, klinkt ze confuus. ‘Ik weet niet goed van wie, maar u hebt een fantastische reputatie als ontdekker van talent en ik wilde u ontmoeten. Iets zegt me dat u ons bedrijf kunt helpen.’ Sadie. ‘Nou… dat zou fantastisch zijn!’ Ik verman me. ‘Even in mijn agenda kijken…’ Ik sla hem open en maak een afspraak. Als ik ophang, zie ik pap en mam met een soort gretige hoop naar me kijken. ‘Goed nieuws, lieverd?’ vraagt pap. ‘O, het hoofd personeelszaken van Wheeler Foods,’ zeg ik nonchalant. ‘Ze wilde me spreken.’ ‘Wheeler Foods van de Oatie Breakfast Treats?’ Mam klinkt door het dolle heen. ‘Ja.’ Of ik wil of niet, ik moet wel stralen. ‘Mijn beschermengel lijkt goed voor me te zorgen.’ ‘Hallo!’ onderbreekt Kates vrolijke stem me en dan komt Kate zelf 360
binnen, met een groot bloemstuk in haar armen. ‘Kijk eens wat er net is bezorgd? Hallo, meneer en mevrouw Lington,’ voegt ze er beleefd aan toe. ‘Hoe vindt u ons nieuwe kantoor? Is het niet super?’ Ik neem het bloemstuk van Kate aan en scheur het envelopje open. ‘“Aan alle medewerkers van Magic Search,”’ lees ik voor. ‘“We hopen jullie als cliënten en vrienden te leren kennen. Vriendelijke groet, Brian Chalmers, internationaal hoofd personeelszaken Dwyer Dunbar nv.” En hij heeft zijn rechtstreekse nummer erbij gezet.’ ‘Ongelooflijk!’ Kate zet grote ogen op. ‘Ken je hem?’ ‘Nee.’ ‘Ken je iemand bij Dwyer Dunbar?’ ‘Eh… nee.’ Pap en mam zijn met stomheid geslagen. Ik geloof dat ik ze beter weg kan werken, voordat er nog meer krankzinnige dingen gebeuren. ‘We gaan lunchen bij de pizzeria,’ zeg ik tegen Kate. ‘Ga je mee?’ ‘Ik kom zo.’ Ze knikt opgewekt. ‘Ik moet hier eerst nog een paar dingetjes doen.’ Ik loods pap en mam het kantoor uit, de trap af en naar buiten. Ik bots bijna tegen een priester in een lang gewaad met een boordje op die erbij staat alsof hij verdwaald is, dus spreek ik hem aan. ‘Hallo. Weet u waar u bent? Kan ik u de weg wijzen?’ ‘Eh, graag, ik ben hier niet bekend.’ Hij kijkt me verdwaasd aan. ‘Ik zoek nummer 59.’ ‘Dat is hier, kijk maar.’ Ik wijs naar onze deur. In het glas is ‘59’ geëtst. ‘Ja, nu zie ik het!’ Zijn gezicht klaart op en hij loopt naar de ingang, maar tot mijn verbazing gaat hij niet naar binnen. Hij heft zijn hand en slaat een kruis. ‘Heer, ik vraag U iedereen die in dit pand werkt te zegenen,’ zegt hij met beverige stem. ‘Zegen alle inspanningen en ondernemingen binnen, vooral die van Magic…’ Ongelooflijk. ‘Zo!’ Ik pak pap en mam bij de arm. ‘We gaan pizza eten.’ ‘Lara,’ zegt pap zwakjes terwijl ik hem bijna met geweld door de straat sleep, ‘word ik gek of zag ik die priester…’ ‘Ik denk dat ik een quattro stagioni neem,’ onderbreek ik hem monter. ‘En gnocchi. En jullie?’
361
Ik geloof dat pap en mam het hebben opgegeven. Ze drijven gewoon met de stroom mee. Tegen de tijd dat we alle drie een glas valpolicella achter de kiezen hebben, glimlachen we vriendelijk en worden er geen lastige vragen meer gesteld. We hebben allemaal een pizza uitgekozen en zitten nu hete gnocchi met knoflook naar binnen te werken, en ik voel me best gelukkig. Zelfs wanneer Tonya komt opdagen, raak ik niet gestrest. Het was een idee van pap en man om haar ook te vragen, en hoewel ze me altijd op de kast weet te krijgen, is ze wel familie. Ik begin waardering te krijgen voor wat dat inhoudt. ‘O, mijn god.’ Haar schrille begroeting weerklinkt door de hele pizzeria en wel twintig hoofden worden onze kant op gedraaid. ‘O, mijn god. Is het niet ongelóóflijk wat ze allemaal over oom Bill schrijven?’ Tegen de tijd dat ze bij onze tafel aankomt, verwacht ze zichtbaar een reactie. ‘Dag Tonya,’ zeg ik. ‘Hoe is het met de jongens? En met Clive?’ ‘Is het niet ongelóóflijk?’ herhaalt ze, en ze kijkt ons een voor een ontstemd aan. ‘Hebben jullie de kranten gezien? Ik bedoel, dat kan toch niet waar zijn? Het is geklets van de roddelpers. Iemand denkt er iets mee te winnen.’ ‘Ik denk dat het waar is,’ wijst pap haar vriendelijk terecht. ‘Ik geloof dat hij het zelf met zoveel woorden heeft toegegeven.’ ‘Maar hebben jullie gezien wat ze allemaal over hem schrijven?’ ‘Ja.’ Mam reikt naar de valpolicella. ‘We hebben het gezien. Wijntje, lieverd?’ ‘Maar…’ Tonya zakt op een stoel en kijkt ons allemaal gegriefd en verward aan. Ze had zeker gedacht dat we allemaal voor oom Bill op de bres zouden springen in plaats van ons vrolijk op de gnocchi te storten. ‘Kijk eens?’ zegt mam, en ze schuift een glas wijn naar Tonya toe. ‘Ik vraag de kaart voor je.’ Ik zie Tonya’s gedachten malen terwijl ze haar jas openmaakt en hem over een stoel slingert. Ik zie dat ze de situatie heroverweegt. Als niemand voor oom Bill opkomt, gaat zij het ook niet doen. ‘Zo, wie heeft het allemaal aan het licht gebracht?’ zegt ze ten slotte. Ze neemt een slok wijn. ‘Een onderzoeksjournalist?’ ‘Lara,’ zegt pap fijntjes glimlachend. ‘Lara?’ Ze ziet er wrokkiger uit dan ooit. ‘Hoe bedoel je, Lara?’ 362
‘Ik heb het ontdekt van oudtante Sadie en het schilderij,’ leg ik uit. ‘Ik heb een en een bij elkaar opgeteld. Dat was ik.’ ‘Maar…’ Tonya blaast ongelovig haar wangen bol. ‘Maar jij wordt nergens genoemd.’ ‘Ik hou me liever op de achtergrond,’ zeg ik raadselachtig, als een superheld die naamloos in het duister verdwijnt en zijn goede daden beloning genoeg vindt. Al had ik het eerlijk gezegd fantastisch gevonden als ik in de kranten was genoemd, maar niemand heeft de moeite genomen me te komen interviewen, al had ik voor het geval dát mijn haar laten doen. Overal stond alleen maar: ‘De ontdekking werd gedaan door een familielid.’ Een familielid. Hmpf. ‘Maar ik snap het niet.’ Tonya richt haar dreigende blik op mij. ‘Waarom ben je in het verleden gaan wroeten?’ ‘Mijn gevoel zei me dat er iets niet pluis was met betrekking tot oudtante Sadie, maar niemand wilde naar me luisteren,’ zeg ik nadrukkelijk. ‘Bij de uitvaartdienst dacht iedereen dat ik geschift was.’ ‘Je zei dat ze was vermoord,’ brengt Tonya ertegen in. ‘Ze is niet vermoord.’ ‘Ik had het onbestemde gevoel dat er iets niet klopte,’ zeg ik waardig. ‘Dus heb ik ervoor gekozen mijn verdenkingen zelf na te trekken, en na enig onderzoek werden ze bevestigd.’ Ze hangen allemaal aan mijn lippen alsof ik college geef. ‘Toen heb ik de deskundigen van de London Portrait Gallery benaderd, en die hebben mijn bevindingen geverifieerd.’ ‘Nou en of.’ Pap glimlacht naar me. ‘En raad eens?’ vervolg ik trots. ‘Het schilderij wordt getaxeerd en oom Bill moet pap de helft van de waarde geven!’ ‘Echt niet!’ Tonya slaat een hand voor haar mond. ‘Dat kán niet. Hoeveel is dat wel niet?’ ‘Miljoenen, schijnt het.’ Pap lijkt zich niet op zijn gemak te voelen. ‘Bill schijnt erop te staan.’ ‘Het is gewoon waar je recht op hebt, pap,’ zeg ik voor de miljoenste keer. ‘Hij heeft het van je gestólen. Hij is een dief!’ Tonya is zo te zien sprakeloos. Ze pakt een gnocchi en verscheurt hem tussen haar tanden. ‘Hebben jullie dat redactionele artikel in The Times gezien?’ zegt ze uiteindelijk. ‘Schandalig.’ 363
‘Het was genadeloos.’ Pap trekt een gepijnigd gezicht. ‘We leven met Bill mee, ondanks alles…’ ‘Nee hoor,’ onderbreekt mam hem. ‘Spreek voor jezelf.’ ‘Pippa!’ zegt pap geschrokken. ‘Ik leef absoluut niet met hem mee.’ Ze kijkt opstandig van de een naar de ander. ‘Ik ben… kwaad. Ja. Kwaad.’ Ik gaap mam verbijsterd aan. Ik geloof dat ik haar nog nooit van mijn leven heb horen zeggen dat ze kwaad was. Tonya, tegenover me aan de tafel, is net zo beduusd. Ze trekt haar wenkbrauwen op en ik schokschouder terug. ‘Wat hij heeft gedaan, is beschamend en onvergeeflijk,’ vervolgt mam. ‘Je vader probeert altijd het goede in de mensen te zien, alles goed te praten, maar soms valt er niets goed te praten. Dan is er geen excuus.’ Ik heb mam nog nooit zo strijdvaardig gezien. Ze heeft blosjes op haar wangen en omklemt haar wijnglas alsof ze ermee in de lucht wil stompen. ‘Gelijk heb je, mam!’ roep ik. ‘En als je vader hem wil blijven verdedigen…’ ‘Ik verdedig hem niet,’ zegt pap prompt, ‘maar hij is wel mijn broer. Hij is familie. Het is moeilijk…’ Hij slaakt een diepe zucht. Ik zie de teleurstelling in de rimpeltjes onder zijn ogen gegrift staan. Pap wil het goede in iedereen zien. Het is een deel van zijn persoonlijkheid. ‘Het succes van je broer heeft een lange schaduw over onze familie geworpen,’ zegt mam met bevende stem. ‘Het heeft ons allemaal op onze eigen manier beïnvloed. Nu kunnen we ons allemaal bevrijden. Zo denk ik erover. Zet er een streep onder.’ ‘Ik heb het boek van oom Bill nog aanbevolen bij mijn leesclub,’ zegt Tonya opeens. ‘Ik heb acht exemplaren voor hem verkocht.’ Ze zegt het alsof dit vooral haar verontwaardiging wekt. ‘En het was allemaal gelogen! Hij is een minne man!’ Dan wendt ze zich plotseling tot pap. ‘En als jij dat niet ook vindt, pap, als jij niet woest op hem bent, dan ben je een grote sul!’ Ik moet haar diep in mijn hart wel toejuichen. Soms is die onomwonden, niets ontziende benadering van Tonya net wat je nodig hebt. ‘Ik ben ook woest,’ zegt pap na een korte stilte. ‘Natuurlijk ben ik dat. Het vergt gewoon aanpassing. Om te beseffen dat je kleine broer364
tje zo’n egoïstische… principeloze… zak is.’ Hij ademt hoorbaar uit. ‘Ik bedoel, wat zegt dat?’ ‘Dat zegt dat we hem uit ons hoofd moeten zetten,’ zegt mam vastberaden. ‘Ga door met je leven. Laten we doorgaan zonder ons tweederangs burgers te voelen.’ Ik heb in jaren niet zoveel pit in mams stem gehoord. Go mam! ‘Maar wie heeft hem aangepakt?’ Tonya fronst haar voorhoofd. ‘Is dat niet lastig geweest?’ ‘Lara heeft het allemaal zelf gedaan,’ zegt mam trots. ‘Met oom Bill gepraat, met het museum gepraat, alles in orde gemaakt… én ze is haar eigen bedrijf begonnen! Ze is een rots in de branding geweest!’ ‘Super!’ Tonya glimlacht breed, maar ik zie haar ergernis. ‘Goed gedaan, Lara.’ Ze neemt een slok wijn, die ze peinzend door haar mond laat walsen. Ik weet gewoon dat ze naar een zwakke plek zoekt, een manier om de pikorde te herstellen… ‘Zo, en hoe gaat het met Josh?’ Ze zet haar begripvolle gezicht op. ‘Pap vertelde dat jullie weer even bij elkaar waren geweest, maar dat het nu definitief uit is? Dat moet heel zwaar zijn geweest. Je zult er wel kapot van zijn.’ ‘Nee hoor,’ zeg ik schouderophalend. ‘Ik ben er al overheen.’ ‘Maar voel je je niet ontzettend gekwetst?’ houdt Tonya vol terwijl ze me strak aankijkt met haar koeienogen. ‘Je zelfvertrouwen moet een flinke knauw hebben gekregen. Als je maar onthoudt dat het níét betekent dat je niet aantrekkelijk bent, Lara. Nee toch?’ Ze kijkt vragend naar pap en mam. ‘Geen handvol, maar een…’ ‘Mijn nieuwe vriend heeft me getroost,’ zeg ik vrolijk, ‘dus maak je geen zorgen.’ ‘Nieuwe vriend?’ Haar mond zakt ervan open. ‘Nu al?’ Zó verbaasd hoeft ze nou ook weer niet te doen. ‘Het is een Amerikaanse consultant die naar hier is uitgezonden. Hij heet Ed.’ ‘Heel aantrekkelijk,’ zegt pap behulpzaam. ‘Hij is vorige week met ons wezen lunchen!’ doet mam een duit in het zakje. ‘O,’ zegt Tonya gepikeerd. ‘Nou, super. Maar het zal wel moeilijk worden als hij teruggaat naar Amerika, hè?’ Ze fleurt zienderogen op. ‘Langeafstandsrelaties hebben de meeste kans te mislukken. Al die trans-Atlantische telefoontjes, en het tijdsverschil…’ 365
‘Wie weet?’ zeg ik poeslief. ‘Ik kan zorgen dat hij blijft!’ Ik schrik van Sadies zachte stem in mijn oor. Ik kijk op en zie haar vlak bij me zweven, met een vastberaden fonkeling in haar ogen. ‘Ik ben je beschermengel. Ik zorg dat Ed hier blijft!’ ‘Neem me niet kwalijk,’ zeg ik tegen de tafel in het algemeen. ‘Ik moet even een sms’je versturen.’ Ik pak mijn mobieltje, hou het zo dat Sadie het scherm kan zien en begin te typen. ‘Hoeft niet. Waar zat je?’ ‘Of ik kan hem je ten huwelijk laten vragen!’ jubelt ze zonder op de vraag in te gaan. ‘Dolletjes! Ik zeg dat hij je een aanzoek moet doen, en ik zorg dat hij een oogverblindende ring uitzoekt en de voorbereidingen voor de bruiloft worden enig…’ ‘Nee, nee, nee!’ sms ik gejaagd. ‘Sadie, nokken! Laat Ed met rust. Ik wil dat hij zelf zijn beslissingen neemt. Ik wil dat hij naar zijn eigen stem luistert.’ Sadie leest het bericht en snuift minachtend. ‘Nou, ik vind míjn stem boeiender,’ zegt ze, en ik moet wel glimlachen. ‘Zit je je vriendje te sms’en?’ zegt Tonya, die me in de gaten houdt. ‘Nee,’ zeg ik vrijblijvend, ‘gewoon een… vriendin. Een goede vriendin.’ Ik keer haar mijn rug toe en typ: ‘Bedankt voor alles wat je voor me hebt gedaan. Niet nodig.’ ‘Ik wilde het zelf!’ zeg Sadie. ‘Het is leuk! Heb je de champagne al gekregen?’ ‘Nee,’ sms ik ingehouden lachend terug. ‘Sadie, je bent de beste beschermengel aller tijden.’ ‘Nou, met die gedachte vlei ik mezelf ook graag,’ zegt ze zelfvoldaan. ‘Goed, waar zal ik eens gaan zitten?’ Ze zweeft over de tafel naar een lege stoel aan het hoofdeind en net als ze gaat zitten, komt Kate naar ons toe, blozend van opwinding. ‘Raad eens?’ zegt ze. ‘We hebben net een fles champagne van de slijter van om de hoek gekregen! Hij zei dat het een welkomstcadeautje was! En je hebt hopen telefoontjes gekregen, Lara, ik heb alle nummers opgeschreven… en de post is doorgestuurd vanaf je huisadres. Ik heb hem niet meegenomen, maar er zat een pakje bij waarvan ik dacht dat het belangrijk kon zijn, het komt uit Parijs…’ Ze geeft me een gevoerde envelop, schuift een stoel achteruit en kijkt iedereen 366
stralend aan. ‘Hebben jullie al besteld? Ik sterf van de honger! Hallo, we kennen elkaar nog niet, ik ben Kate…’ Terwijl Kate en Tonya zich aan elkaar voorstellen en pap nog eens inschenkt, kijk ik ademloos van verwachting naar de envelop. Hij komt uit Parijs. Het handschrift is meisjesachtig. Als ik erop druk, voel ik iets hard en bobbeligs. Zo hard en bobbelig als een ketting. Ik kijk langzaam op. Sadie kijkt gespannen naar me. Ik weet dat ze hetzelfde denkt als ik. ‘Toe maar.’ Ze knikt. Ik scheur de envelop met bevende handen open, gluur erin en zie een massa vloeipapier. Ik duw het weg en vang een glimp van licht, iriserend geel op. Ik kijk op, recht in Sadies ogen. ‘Het is hem, hè?’ Ze is spierwit. ‘Je hebt hem.’ Ik geef haar een klein knikje en dan, bijna zonder te weten wat ik doe, schuif ik mijn stoel achteruit. ‘Ik moet… even bellen.’ Mijn stem klinkt opeens schor. ‘Ik ga naar buiten. Ik ben zo terug…’ Ik zigzag tussen de tafels en stoelen door naar de achterkant van de pizzeria, waar een binnenpleintje is. Ik duw de nooduitgang open, loop naar de verste hoek van het pleintje, maak de envelop weer open, trek de massa vloeipapier eruit en wikkel hem voorzichtig af. Na al die tijd. Ik heb hem in mijn handen. Zomaar. Hij voelt warmer aan dan ik had gedacht. Zwaarder, op de een of andere manier. Een straal zonlicht ketst af op de bergkristallen, die schitteren. De ketting is zo adembenemend dat ik plotseling een sterke drang voel om hem om te doen, maar in plaats daarvan kijk ik naar Sadie, die zonder iets te zeggen naar me heeft gekeken, ‘Alsjeblieft. Hij is van jou.’ In een reflex wil ik hem om haar nek hangen, alsof ik haar een gouden plak overhandig, maar mijn handen grijpen dwars door haar heen. Ik probeer het nog eens en nog eens, ook al weet ik dat het geen zin heeft. ‘Ik weet me geen raad!’ zeg ik half lachend, half gevaarlijk op het randje van een huilbui. ‘Hij is van jou! Jij moet hem dragen! We moeten de geestversie hebben…’ ‘Hou op!’ Sadies stem is opeens geagiteerd hoog. ‘Niet…’ Ze breekt haar zin af en zweeft weg, strak naar de tegels van het pleintje kijkend. ‘Je weet wat je te doen staat.’ Het is stil, afgezien van het gestage gonzen van het verkeer in de 367
hoofdstraat. Ik kan Sadie niet aankijken. Ik sta daar maar, met de ketting tegen me aangedrukt. Ik weet dat we hierop hebben geaasd en gejaagd, dat het onze grote wens was. Maar nu we hem hebben… ik wil nog niet bij het eindpunt zijn. Nog niet. Sadie is vanwege die ketting bij me komen spoken. Als ze hem terugkrijgt… Mijn gedachten zwenken snel af. Ik wil er niet aan denken. Ik moet er allemaal niet aan denken. Een briesje ritselt door wat bladeren op de grond en Sadie kijkt op, bleek en gedecideerd. ‘Geef me nog wat tijd.’ ‘Ja.’ Ik slik. ‘Oké.’ Ik prop de ketting in de envelop en ga terug naar binnen. Sadie is al weg. Ik krijg geen hap door mijn keel. Ik kan geen fatsoenlijk gesprek voeren. Terug op kantoor kan ik me niet concentreren, al komen er nog zes telefoontjes van afdelingen personeelszaken van gerenommeerde ondernemingen die me willen spreken. De envelop ligt op mijn schoot; mijn hand omklemt de ketting en ik kan hem niet loslaten. Ik sms Ed dat ik hoofdpijn heb en alleen wil zijn. Als ik thuiskom, zie ik geen Sadie, wat me niet verwondert. Ik bereid een avondmaaltijd die ik niet opeet en ga dan met de ketting om mijn nek in bed zitten, met de kralen spelend en oude films op TCM bekijkend. Ik probeer niet eens in slaap te komen. Ten slotte, tegen halfzes, sta ik op, schiet wat kleren aan en ga naar buiten. De zachtgrijze ochtendschemering is doorschoten met knalroze strepen van de zonsopkomst. Ik blijf staan, kijk even naar de rode vegen in de lucht en voel dat ik ondanks alles opfleur. Ik haal koffie bij een café, stap in de bus naar Waterloo en kijk zonder iets te zien door het raampje. Tegen de tijd dat ik er ben, is het bijna halfzeven. De eerste mensen vertonen zich op de brug en in de straten, maar de London Portrait Gallery is nog dicht. Afgesloten en leeg; geen levende ziel in de zalen. Dat zou je tenminste denken. Ik ga tegen een muur zitten en drink mijn koffie, die lauw is, maar verrukkelijk op een lege maag. Ik ben bereid hier de hele dag te blijven zitten, maar wanneer ik een kerkklok acht uur hoor slaan, verschijnt ze op de treden, weer met die dromerige uitdrukking op haar gezicht. Ze heeft weer een ongelooflijke creatie aan, deze keer in parelgrijs met een tulen rok met lagen in de vorm van bloemblaadjes. Ze heeft een grijs hoedje over haar voorhoofd getrokken en houdt haar 368
ogen neergeslagen. Om haar niet aan het schrikken te maken wacht ik tot ze me ziet. Ze schrikt toch. ‘Lara.’ ‘Hoi.’ Ik steek een hand op. ‘Ik dacht wel dat je hier zou komen.’ ‘Waar is mijn ketting?’ Haar stem is schel van ongerustheid. ‘Ben je hem kwijt?’ ‘Nee, wees maar niet bang. Ik heb hem bij me. Het is oké. Ik heb hem hier. Kijk maar.’ Er is geen mens te bekennen, maar voor de zekerheid kijk ik toch om me heen. Dan pak ik de ketting, die er spectaculairder dan ooit uitziet in het heldere Londense ochtendlicht. Ik laat hem door mijn vingers glijden en de kralen klikken zacht tegen elkaar. Sadie kijkt er liefdevol naar, steekt haar handen uit alsof ze hem wil pakken en trekt ze weer terug. ‘Kon ik hem maar aanraken,’ zegt ze zacht. ‘Ja.’ Ik hou hem haar hulpeloos voor, alsof ik haar een offerande aanbied. Ik wil hem om haar nek hangen. Ik wil haar met de ketting herenigen. ‘Ik wil hem terug,’ zegt ze zacht. ‘Je moet hem aan me teruggeven.’ ‘Nu? Vandaag nog?’ Sadie kijkt me aan. ‘Nu meteen.’ Mijn keel wordt dichtgeknepen. Ik kan niets zeggen van alles wat ik wil zeggen, maar ik denk dat ze toch wel weet wat het is. ‘Ik wil hem terug,’ herhaalt ze zacht, maar beslist. ‘Ik heb hem te lang moeten missen.’ ‘Ja.’ Ik knik een paar keer en knijp zo hard in de ketting dat ik bang ben blauwe plekken op mijn vingers te krijgen. ‘Nou, dan moet je hem hebben.’ De rit duurt niet lang genoeg. De taxi glijdt te moeiteloos door de straten. Ik wil tegen de chauffeur zeggen dat hij langzamer moet rijden. Ik wil de tijd laten stilstaan. Ik wil dat de taxi een uur of zes in een opstopping komt te staan… Maar opeens rijden we het straatje in de buitenwijk in. We zijn er. ‘Nou, dat ging snel, hè?’ Sadie klinkt vastbesloten monter. ‘Ja.’ Ik forceer een glimlach. ‘Ongelooflijk snel.’ We stappen uit de taxi en het is alsof een angstig voorgevoel mijn borst als een bankschroef omklemt. Ik omklem de ketting zo stevig 369
dat ik kramp in mijn vingers krijg, maar ik kan me er niet toe zetten mijn greep te laten verslappen, zelfs niet wanneer ik de chauffeur met veel moeite met mijn vrije hand betaal. De taxi raast weg en Sadie en ik kijken elkaar aan. We staan tegenover een rijtje bedrijfjes, en een ervan is een uitvaartonderneming. ‘Daar is het.’ Ik wijs ten overvloede naar het bord met de tekst ‘Kapel van de rust’. ‘Zo te zien zijn ze dicht.’ Sadie is naar de stevig afgesloten deur gezweefd en tuurt door het raam. ‘Laten we dan maar wachten,’ zegt ze schouderophalend en ze komt bij me terug. ‘We kunnen hier zitten.’ Ze gaat naast me op een houten bank zitten en we zwijgen allebei. Ik kijk op mijn horloge. Vijf voor negen. Om negen uur gaan ze open. Bij het idee alleen al word ik panisch, dus denk ik er gewoon maar niet aan. Nog niet. Ik concentreer me gewoon op het feit dat ik hier zit, met Sadie. ‘Leuke jurk, trouwens.’ Ik geloof dat ik vrij gewoon klink. ‘Van wie heb je die gejat?’ ‘Niemand,’ zegt Sadie gepikeerd. ‘Die was van mij.’ Ze neemt me van top tot teen op en zegt dan onwillig: ‘Leuke schoenen.’ ‘Dank je.’ Ik wil glimlachen, maar mijn mond werkt niet mee. ‘Ik heb ze pas gekocht. Ed heeft me helpen uitzoeken. Er was een speciale koopavond bij Whiteleys. Ze hadden allemaal speciale aanbiedingen…’ Ik hoor zelf niet wat ik zeg. Ik praat alleen om iets te zeggen. Omdat praten beter is dan wachten. Ik kijk nog eens op mijn horloge en zie dat het twee over negen is. Ze zijn laat. Ik voel me bespottelijk dankbaar, alsof we uitstel van executie hebben gekregen. ‘Hij kan best goed wippen, hè?’ zegt Sadie plotseling luchtig. ‘Ed, bedoel ik. Denk erom, je kunt er zelf ook wat van.’ Wippen? Ze bedoelt toch niet… Nee. Néé. ‘Sadie!’ stuif ik op. ‘Ik wíst het! Je hebt ons begluurd!’ ‘Hè?’ Ze lacht klaterend. ‘Ik heb het heel subtiel gedaan! Je hebt niet eens gemerkt dat ik er was.’ ‘Wat heb je gezien?’ kreun ik. ‘Alles,’ zegt ze nonchalant. ‘En het was een verdomd goede show, kan ik je vertellen.’ 370
‘Sadie, onmogelijk mens!’ Ik grijp naar mijn hoofd. ‘Je kijkt niet naar vrijende mensen! Dat is bij de wet verboden!’ ‘Ik had alleen één klein puntje van kritiek,’ zegt ze dwars door me heen. ‘Of eigenlijk is het een aanbeveling. Iets wat we in mijn tijd deden.’ ‘Nee!’ zeg ik vol afgrijzen. ‘Geen aanbevelingen!’ ‘Zelf weten.’ Ze haalt haar schouders op en inspecteert haar nagels, waarbij ze zo nu en dan vanonder haar wimpers naar me opkijkt. O, shit. Nu is mijn nieuwsgierigheid natuurlijk gewekt. Ik wil haar aanbeveling horen. ‘Goed dan,’ zeg ik uiteindelijk. ‘Kom op met je geniale sekstip uit de jaren twintig. Als er maar geen rare, onafwasbare pasta bij komt kijken.’ ‘Nou…’ begint Sadie, en ze brengt haar gezicht dicht bij het mijne. Maar voordat ze door kan gaan, zie ik opeens iets over haar schouder. Ik verstijf en haal diep adem. Een oudere man in overjas maakt de deur van het uitvaartcentrum open. ‘Wat is er?’ Sadie volgt mijn blik. ‘O.’ ‘Ja.’ Ik slik. De man heeft me inmiddels gezien. Ik neem aan dat ik best opvallend ben, zoals ik rechtop op een bank naar hem zit te kijken. ‘Gaat het wel?’ vraagt hij argwanend. ‘Eh… goedemorgen.’ Ik dwing mezelf te gaan staan. ‘Eigenlijk… ben ik hier om een bezoek te brengen aan… om de laatste eer te bewijzen. Aan mijn oudtante Sadie Lancaster. Ik geloof dat u… dat ze hier…’ ‘Aha.’ Hij knikt plechtig. ‘Ja.’ ‘Zou ik… Is het mogelijk… Mag ik haar zien?’ ‘Aha.’ Hij buigt zijn hoofd weer. ‘Uiteraard. Geef me even de tijd om open te doen, een paar dingen in orde te maken en dan kom ik bij u, mevrouw…’ ‘Lington.’ ‘Lington.’ Ik zie de herkenning over zijn gezicht flitsen. ‘Natuurlijk, natuurlijk. Als u binnen in de familiekamer wilt wachten…’ ‘Ik kom zo.’ Ik plooi mijn mondhoeken tot iets wat in de buurt komt van een glimlach. ‘Ik moet alleen… even bellen…’ De man gaat naar binnen. Ik kan even geen vin verroeren. Ik wil dit onzekere moment rekken. Ik wil dat we hiermee ophouden. Als ik het ontken, gebeurt het misschien niet echt. 371
‘Heb je de ketting?’ vraagt Sadie naast me. ‘Hier.’ Ik haal hem uit mijn tas. ‘Mooi zo.’ Ze glimlacht, maar het is een gespannen, afstandelijk lachje. Ik zie dat ze haar sekstips is vergeten. ‘Zo, ben je er klaar voor?’ Ik doe mijn best om luchthartig te klinken. ‘Die plekken kunnen heel deprimerend zijn…’ ‘O, ik ga niet mee naar binnen,’ zegt Sadie achteloos. ‘Ik blijf hier wachten. Veel beter.’ ‘Juist.’ Ik knik. ‘Goed idee. Wil je niet…’ Ik kan mijn zin niet afmaken, maar ik kan ook niet zeggen wat ik echt denk. De gedachte die maar door mijn hoofd speelt als een onheilspellend wijsje, luider en luider. Beginnen we er dan geen van beiden over? ‘Dus.’ Ik slik moeizaam. ‘Dus wat?’ Sadies stem is zo licht en scherp als een diamantscherf – en dan weet ik het. Zij denkt er ook aan. ‘Wat denk je dat er gebeurt als ik… als…’ ‘Of je dan eindelijk van me af bent, bedoel je?’ zegt Sadie spottend als altijd. ‘Nee! Ik bedoelde gewoon…’ ‘Ja, ja. Je popelt om me kwijt te zijn. Je kunt me niet meer luchten of zien.’ Haar kin trilt, maar ze glimlacht naar me. ‘Nou, denk maar niet dat het lukt.’ Haar ogen vinden de mijne en ik zie de boodschap: Niet hysterisch worden. Geen gejank. Kin omhoog. ‘Dus ik zit met je opgescheept.’ Op de een of andere manier lukt het me om het honend te zeggen. ‘Joepie.’ ‘Ik ben bang van wel.’ ‘Net wat een meisje nodig heeft.’ Ik rol met mijn ogen. ‘Een bazige geest die altijd om je heen blijft hangen.’ ‘Een bazige beschérmengel,’ verbetert ze me. ‘Mevrouw Lington?’ De oudere man steekt zijn hoofd door de deur. ‘Als u zover bent?’ ‘Dank u! Ik kom zo.’ De deur gaat dicht. Ik strijk mijn jasje een paar keer glad, hoewel het niet nodig is. Ik trek aan mijn ceintuur en verzeker me ervan dat hij helemaal recht zit, wat me nog een halve minuut tijdwinst oplevert. 372
‘Dus ik geef de ketting af en dan zie ik je straks weer, oké?’ zeg ik zo nuchter als ik kan. ‘Ik wacht hier.’ Sadie klopt op de bank. ‘We kunnen naar de bioscoop gaan. Zoiets.’ ‘Ja, dat doen we,’ knikt ze. Ik zet een stap bij haar vandaan en stop weer. Ik weet dat het een spelletje is, maar ik kan het er niet bij laten. Ik draai me moeizaam ademend om, vastbesloten niet hysterisch te worden, haar niet teleur te stellen. ‘Maar… voor het geval dat. Stel dat we…’ Ik kan het niet over mijn lippen krijgen. Ik kan het niet eens dénken. ‘Sadie, het was…’ Er valt niets te zeggen. Geen woord is goed genoeg. Hoe het was om Sadie te kennen, is niet in woorden te vatten. ‘Ik weet het,’ fluistert ze met ogen als donkere, flonkerende sterren. ‘Insgelijks. Ga nou maar.’ Bij de deur van het uitvaartcentrum kijk ik nog een laatste keer om. Ze zit in een volmaakte houding, met een kaarsrechte rug, haar hals lang en bleek als altijd en haar jurk strak om haar tengere lijfje. Ze kijkt strak voor zich, met haar voeten netjes naast elkaar en haar handen gevouwen op haar knieën. Roerloos. Alsof ze wacht. Ik kan me niet voorstellen wat er nu in haar omgaat. Dan ziet ze me kijken, steekt haar kin naar voren en lacht betoverend dapper naar me. ‘Hupsakee!’ roept ze uit. ‘Hupsakeed!’ roep ik terug. In een opwelling geef ik haar een kushandje. Dan draai ik me om en ga plotseling vastbesloten naar binnen. Het is tijd. De directeur van het uitvaartcentrum heeft thee voor me gezet en ergens een paar zandkoekjes opgeduikeld, die hij op een schaaltje met een motief van rozen heef gelegd. Hij heeft een wijkende kin en begint elk antwoord met een somber, laag ‘aha’ voordat hij echt begint te praten, wat me ontzéttend op de zenuwen begint te werken. Hij gaat me voor door een gang in pasteltinten en blijft veelzeggend staan bij een houten deur met het opschrift ‘Leliesuite’. ‘Ik laat u even met haar alleen.’ Hij opent de deur met een deskundige handbeweging, duwt hem een stukje open en vervolgt: ‘Is ze echt dat meisje van dat beroemde schilderij? Het schilderij dat in de kranten heeft gestaan?’ 373
‘Ja,’ zeg ik met een knikje. ‘Aha.’ Hij buigt zijn hoofd. ‘Buitengewoon. Het is bijna niet te geloven. Zo’n oud, óúd dametje. Honderdvijf, dacht ik? Een hoge ouderdom.’ Al bedoelt hij het vriendelijk, zijn woorden doen me pijn. ‘Zo denk ik niet aan haar,’ zeg ik kortaf. ‘Ik zie haar niet als oud.’ ‘Aha.’ Hij knikt snel. ‘Wat u zegt.’ ‘Maar goed, ik wil iets bij… in de kist leggen. Mag dat? Is het daar veilig?’ ‘Aha. Heel veilig, kan ik u verzekeren.’ ‘En het is privé,’ zeg ik fel. ‘Ik wil niet dat er hierna nog iemand naar haar kijkt. Als iemand afscheid wil nemen, belt u mij eerst, afgesproken?’ ‘Aha.’ Hij kijkt beleefd naar zijn schoenen. ‘Maar natuurlijk.’ ‘Goed. Dank u. Dan… ga ik nu naar binnen.’ Ik ga naar binnen, sluit de deur achter me en blijf even staan. Nu ik hier ben, nu ik het echt doe, zijn mijn benen een beetje rubberachtig. Ik slik een paar keer om me te vermannen en gebied mezelf het hoofd koel te houden. Na ongeveer een minuut dwing ik mezelf een stap in de richting van de grote houten kist te zetten. Dan nog eens. Daar ligt Sadie. De echte Sadie. Mijn oudtante van honderdvijf. Die heeft geleefd en is gestorven zonder dat ik haar ooit heb gekend. Ik schuifel er zwaar ademend naartoe, leun iets naar voren en zie een bosje pluizig wit haar en een stukje uitgedroogde oude huid. ‘Kijk eens, Sadie?’ zeg ik zacht. Voorzichtig, teder, laat ik de ketting om haar nek glijden. Ik heb het gedaan. Eindelijk. Ik heb het gedaan. Wat ziet ze er petieterig en verschrompeld uit. Zo kwetsbaar. Ik denk aan al die keren dat ik Sadie wilde aanraken. Al die keren dat ik haar een kneepje in haar arm wilde geven, of haar wilde knuffelen… en daar is ze dan. Echte huid. Ik strijk behoedzaam over haar haar en trek haar jurk recht. Wat ik nu het allerliefst zou willen, is dat ze me kon voelen. Dit broze, oude, piepkleine afgetakelde lichaampje is honderdvijf jaar lang Sadies huis geweest. Dit was ze echt. Terwijl ik daar sta, probeer ik regelmatig te blijven ademen; ik probeer aan vredige, toepasselijke dingen te denken. Misschien zou ik zelfs een paar woorden hardop kunnen zeggen. Ik wil het doen zoals 374
het hoort, maar tegelijkertijd voel ik een drang vanbinnen die steeds sterker wordt. Eerlijk gezegd is mijn hart niet in deze kamer. Ik moet hier weg. Nu meteen. Ik loop op trillende benen naar de deur, wrik hem open en storm erdoorheen, tot zichtbare verbazing van de directeur, die in de gang staat te lummelen. ‘Alles goed?’ vraagt hij. ‘Prima,’ hijg ik over mijn schouder op weg naar buiten. ‘Uitstekend. Dank u wel. U hoort nog van me, maar ik moet nu weg. Het spijt me, het is dringend…’ Ik voel me zo benauwd dat ik bijna geen lucht krijg. Mijn hoofd bonst van de gedachten die ik niet wil hebben. Ik moet hier weg. Op de een of andere manier kom ik aan het eind van de gang en dan ren ik bijna door de ontvangsthal naar de buitendeur en storm de straat op. Dan blijf ik als aan de grond genageld staan, hijgend, met de deurklink nog in mijn hand. Ik kijk naar de overkant van de straat. De bank is leeg. Dan weet ik het. Natuurlijk weet ik het, maar toch rennen mijn benen uit zichzelf naar de overkant. Ik kijk radeloos om me heen. Ik roep ‘Sadie? Sádie?’ tot ik geen stem meer heb. Ik veeg de tranen uit mijn ogen, wimpel vragen van vriendelijke passanten af, kijk weer om me heen en geef het niet op tot ik uiteindelijk op de bank ga zitten en de rand met twee handen omklem. Voor je weet maar nooit. En ik wacht. En als het eindelijk donker begint te worden en ik begin te rillen… weet ik het. Diep in mijn hart, waar het telt. Ze komt niet terug. Ze is verdergegaan.
375
27
‘Dames en heren.’ Mijn stem dondert zo luid dat ik even zwijg en mijn keel schraap. Ik heb nog nooit zo enorm versterkt gesproken, en hoewel ik van tevoren een ‘hallo Wembley, test een-twee, een-twee’soundcheck heb gedaan, is het toch schrikken. ‘Dames en heren,’ probeer ik het nog eens. ‘Dank u voor uw aanwezigheid bij deze gelegenheid tot verdriet, herdenking, blijdschap…’ Ik kijk naar de zee van verwachtingsvol naar me opkijkende gezichten. Rijen en nog eens rijen mensen vullen de banken van de St Botolph-kerk. ‘… en bovenal waardering voor een buitengewone vrouw die ons allemaal heeft geraakt.’ Ik kijk om naar de gigantische reproductie van Sadies schilderij die de hele kerk overheerst. Eromheen en eronder staan en liggen de mooiste bloemstukken die ik ooit heb gezien, met lelies, orchideeën, slierten klimop en zelfs een replica van Sadies ketting met de libel, gemaakt van de lichtste gele rozen op een bedje van mos. Dat stuk is verzorgd door Hawkes & Cox, een topbloemisterij uit Londen. Toen ze van de herdenkingsdienst hoorden, hebben ze me opgebeld en het me gratis aangeboden, omdat ze zo dol waren op Sadie en hun waardering voor haar wilden laten blijken (of, cynischer gezegd, omdat ze wisten dat het fantastische publiciteit zou opleveren). Het was echt niet mijn bedoeling dat het zo’n massale toestand zou worden. Ik wilde gewoon een herdenkingsdienst voor Sadie houden, maar toen kreeg Malcolm van de London Portrait Gallery er lucht van. Hij stelde voor de gegevens van de dienst op de website van het museum te zetten, zodat kunstminnaars die dat wilden die beroemde icoon de laatste eer konden bewijzen. Tot ieders verbazing werden ze overstelpt met aanmeldingen. Uiteindelijk moesten ze een ballotagecommissie instellen. Het haalde zelfs het lokale tv-nieuws. En nu zitten ze hier allemaal als haringen in een ton. Rijen en rijen mensen die 376
Sadie respect willen betuigen. Toen ik aankwam en de menigtes zag, kreeg ik het even benauwd. ‘Wat ik ook wil zeggen: fantastische kleren. Bravo.’ Ik kijk stralend naar de jassen en jurken uit de jaren twintig, de sjaals met kraaltjes en een enkel paar slobkousen. ‘Ik denk dat Sadie het zou hebben toegejuicht.’ Het kledingvoorschrift voor vandaag is ‘jaren twintig’, en iedereen heeft op zijn eigen manier zijn best gedaan. En het kan me niet schelen dat er meestal geen kledingvoorschriften zijn voor een uitvaartdienst, zoals die pastoor maar bleef zeggen. Sadie had het prachtig gevonden en daar gaat het maar om. De verzorgsters van Huize Fairview hebben spectaculair hun best gedaan, zowel op zichzelf als op de bejaarde bewoners die zijn gekomen. Ze hebben stuk voor stuk waanzinnige outfits aan, compleet met hoofdtooien en kettingen. Ik vang Ginny’s blik en ze lacht stralend naar me en wuift bemoedigend met haar waaier. Ginny en een paar andere verzorgsters uit het verpleeghuis zijn ook bij Sadies besloten crematie geweest, een paar weken geleden. Daar wilde ik alleen mensen bij hebben die haar hadden gekend. Echt gekend. Het was heel rustig en oprecht en daarna ben ik met het hele stel gaan lunchen en hebben we gehuild, wijn gedronken, herinneringen aan Sadie opgehaald en gelachen, en toen gaf ik een grote donatie voor het verpleeghuis en begonnen ze weer te huilen. Pap en mam waren niet uitgenodigd, maar ik denk dat ze het wel zo ongeveer begrepen. Ik werp een blik op ze, op de eerste rij. Mam draagt een rampzalige lila jurk met een verlaagde taille en een hoofdband die meer van Abba in de jaren zeventig heeft dan van de jaren twintig, en paps outfit heeft niets met de jaren twintig te maken. Hij heeft een gewoon, modern pak aan met een zijden, genopte pochet in zijn borstzak, maar ik vergeef het hem omdat hij met zoveel warmte, trots en genegenheid naar me opkijkt. ‘Diegenen onder u die Sadie alleen als meisje op een portret kennen, zouden zich kunnen afvragen wie de mens achter het schilderij was. Nou, het was een fantastische vrouw. Ze was gevat, geestig, dapper, extravagant… en ze zag het leven als een enorm avontuur. Zoals u allemaal weet, was ze de muze van een beroemde schilder uit de vorige eeuw. Ze had hem behekst. Hij bleef altijd van haar houden, en 377
zij ook van hem. Ze werden tragischerwijs door de omstandigheden van elkaar gescheiden, maar als hij langer had geleefd… wie weet?’ Ik zwijg even om adem te halen en werp een blik op pap en mam, die gefascineerd naar me kijken. Ik heb mijn hele toespraak gisteravond op ze geoefend, en pap zei telkens ongelovig: ‘Hoe wéét je dat allemaal?’ Ik moest vaag naar ‘archieven’ en ‘oude correspondentie’ verwijzen om hem stil te krijgen. ‘Ze was compromisloos en uitbundig. Ze had er een handje van om… dingen te laten gebeuren, zowel met haarzelf als met anderen.’ Ik kijk stiekem even naar Ed, die naast mam zit, en hij knipoogt naar me. Hij kent de toespraak ook al vrij goed. ‘Ze is honderdvijf geworden, een hele prestatie.’ Ik kijk naar de mensen om te zien of ze wel allemaal luisteren. ‘Maar ze had het vreselijk gevonden als dat haar had gedefinieerd; als de mensen haar alleen als “die vrouw van honderdvijf” hadden gezien, want in haar binnenste is ze haar hele leven een meisje van drieëntwintig gebleven. Een meisje dat een bruisend leven leidde. Een meisje dat gek was op de charleston, cocktails, dansen in nachtclubs en in fonteinen, te hard rijden, lippenstift, rookfuifjes en… vogelen.’ Ik waag het erop in de hoop dat niemand in de kerk weet wat ‘vogelen’ eigenlijk betekent, en ja hoor, iedereen glimlacht zo beleefd alsof ik heb gezegd dat ze met een verrekijker de natuur in trok. ‘Ze had de pest aan breien,’ vervolg ik nadrukkelijk. ‘Dat moet gezegd worden. Maar ze was dol op Grazia.’ Er wordt gelachen, en gelukkig maar. Ik wilde dat er gelachen zou worden. ‘Voor ons, haar familie,’ vervolg ik, ‘was ze natuurlijk geen anoniem meisje op een schilderij. Ze was mijn oudtante. Ze was een deel van ons erfgoed.’ Ik aarzel, want nu komt het stuk dat ik echt wil laten aankomen. ‘Je kunt je familie makkelijk onderwaarderen. Je kunt je familie makkelijk als iets vanzelfsprekends zien, maar je familie is je geschiedenis. Je familie is een deel van wie je bent. En zonder Sadie hadden we nu geen van alles gestaan waar we staan.’ Hier aangekomen moet ik wel een vernietigende blik op oom Bill werpen. Hij zit rechtop naast pap in een maatpak met een anjer in het knoopsgat, en zijn gezicht is een stuk smaller dan op het strand in Zuid-Frankrijk. Het is al met al niet zo’n geweldige maand voor hem geweest. Hij is continu in het gewone en financiële nieuws geweest, en de strekking was nooit positief. 378
Eerst wilde ik hem verbieden hierbij te zijn. Zijn pr-man wilde dolgraag dat hij zou komen om de slechte publiciteit enigszins goed te maken, maar ik moest er niet aan denken dat hij zich hier naar binnen zou bluffen en alle aandacht zou opeisen op zijn vertrouwde oom Billmanier. Toen kwam ik op andere gedachten. Ik dacht: waarom zou hij Sadie níét de laatste eer komen bewijzen? Waarom zou hij níét komen horen hoe fantastisch zijn tante was? Hij mocht er dus bij zijn. Op mijn voorwaarden. ‘We moeten haar eren. We zijn haar dank verschuldigd.’ Ik kan het niet laten nog eens betekenisvol naar oom Bill te kijken, en ik ben de enige niet. Iedereen kijkt telkens naar hem, en hier en daar stoten mensen elkaar smiespelend aan. ‘Daarom heb ik ter nagedachtenis van Sadie de Sadie Lancaster Stichting opgericht. Gelden zullen door de beheerders worden verdeeld onder doelen die zij zou hebben goedgekeurd. We zullen vooral organisaties op dansgebied gaan steunen, instellingen voor ouderen, Huize Fairside en de London Portrait Gallery, als dank omdat die het kostbare portret de afgelopen zevenentwintig jaar veilig heeft bewaard.’ Ik grinnik naar Malcolm Gledhill, die stralend teruglacht. Hij was in de wolken toen ik het hem vertelde. Hij werd knalrood en vroeg me of ik een ‘vriend van het museum’ wilde worden, of zitting wilde nemen in het bestuur, aangezien ik duidelijk zoveel van kunst hield (ik wilde niet zeggen: ‘Eigenlijk hou ik alleen maar van Sadie, die andere schilderijen kunnen me gestolen worden’). ‘Ik wil ook graag meedelen dat mijn oom, Bill Lington, de volgende hommage aan Sadie wil brengen, die ik nu namens hem zal voorlezen.’ Ik wilde oom Bill onder geen beding hier zijn zegje laten doen. Of zelf zijn hommage laten schrijven. Hij weet niet eens wat ik ga zeggen. Ik vouw een afzonderlijk vel papier open en laat een verwachtingsvolle stilte neerdalen voordat ik begin. ‘“Het is zuiver en alleen aan het schilderij van mijn tante Sadie te danken dat ik een onderneming kon beginnen. Zonder haar schoonheid en haar hulp had ik niet de bevoorrechte positie bereikt waarin ik nu verkeer. Ik heb haar bij haar leven onvoldoende gewaardeerd, en dat spijt me oprecht.’” Ik zwijg even voor het effect. Iedereen in de kerk luistert, muisstil en gretig. Ik zie de journalisten schrijven alsof 379
hun leven ervan afhangt. ‘“Daarom doet het me veel genoegen vandaag bekend te maken dat ik tien miljoen pond zal schenken aan de Sadie Lancaster Stichting. Het is een kleine schadeloosstelling voor een heel bijzondere vrouw.”’’ Er klinkt een verbijsterd geroezemoes op. Oom Bill, die een starre doodsgrijns op zijn gezicht heeft, is ziekelijk bleek weggetrokken. Ik kijk naar Ed, die naar me knipoogt en zijn duim naar me opsteekt. Ed was degene die zei: ‘Ga voor tien miljoen.’ Ik had me voorgenomen vijf te vragen, wat me brutaal genoeg leek. En het mooie is dat hij, nu zeshonderd mensen en een hele rij journalisten het hebben gehoord, niet met goed fatsoen kan terugkrabbelen. ‘Ik wil u allemaal oprecht bedanken voor uw komst.’ Ik kijk naar de gezichten. ‘Tegen de tijd dat Sadies schilderij werd ontdekt, zat zijzelf in een verpleeghuis. Ze heeft nooit geweten hoe gewaardeerd en geliefd ze was. Ze had het overweldigend gevonden u hier allemaal bijeen te zien. Ze zou hebben beseft…’ Opeens springen de tranen me in de ogen. Nee. Ik mág nu niet instorten. Ik heb het zo goed gedaan. Ik slaag er op de een of andere manier in te glimlachen en weer adem te halen. ‘Ze zou hebben beseft dat ze echt een stempel op de wereld had gedrukt. Ze heeft ontelbare mensen genoegen geschonken, en die erfenis zal nog generaties lang worden doorgegeven. Ik, als haar achternichtje, ben ongelooflijk trots op haar.’ Ik draai me om, kijk even zwijgend naar het schilderij en richt me weer tot de mensen. ‘Het enige wat me nu nog rest… op Sadie. Wilt u allemaal het glas heffen…’ Er gaat een geritsel en gekletter op als iedereen zijn cocktailglas pakt. Alle gasten hebben bij binnenkomst een cocktail gekregen: een gin fizz of een sidecar, speciaal gemixt door twee barkeepers van het Hilton (en het kan me niet schélen dat er meestal geen cocktails worden gedronken bij herdenkingsdiensten). ‘Hupsakee.’ Ik hef mijn glas hoog en iedereen beaamt gehoorzaam: ‘Hupsakee.’ Er wordt in stilte genipt en dan weerklinkt er geleidelijk aan steeds meer geprevel en gelach in de kerk. Ik zie mam argwanend van haar sidecar nippen, terwijl oom Bill verbeten zijn gin fizz in één teug achteroverslaat en een blozende Malcolm Gledhill naar een ober wenkt dat hij er nog wel eentje lust. Het orgel zet dreunend in met de eerste maten van ‘Jeruzalem’ en ik loop het podium af om me bij Ed te voegen, die naast mijn ouders staat. Hij heeft een waanzinnig smokingjasje aan, echt uit de jaren 380
twintig, waarvoor hij een fortuin heeft neergeteld op een veiling van Sotheby’s en waarin hij eruitziet als een ster uit een zwart-witfilm. Toen ik de prijs hoorde en een kreet van ontzetting slaakte, haalde hij zijn schouders op en zei dat hij wist hoeveel dat jaren twintig-gedoe voor me betekende. ‘Goed gedaan,’ fluistert hij en hij geeft een kneepje in mijn hand. ‘Ze kan trots op je zijn.’ Het opzwepende gezang wordt ingezet, maar ik merk dat ik niet mee kan zingen. Op de een of andere manier zit mijn keel dicht en willen de woorden niet komen. Ik kijk dus maar om me heen in de kerk, naar de bloemen overal, de prachtige outfits en alle mensen die hier zijn gekomen en uit volle borst voor Sadie zingen. Zoveel verschillende mensen, uit zoveel verschillende lagen van de bevolking. Jong en oud, familieleden, bekenden uit het verpleeghuis… mensen die op de een of andere manier door haar zijn geraakt. Allemaal hier. Allemaal voor haar. Dit is wat ze verdiende. Dít is wat ze verdiende. De hele tijd al. Wanneer de dienst eindelijk is afgelopen, zet de organist een charleston in (het kan me niet schélen dat de charleston meestal niet wordt gespeeld bij uitvaartdiensten) en verlaten de rijen mensen langzaam de kerk, met hun cocktailglazen nog in de hand. De receptie wordt gehouden in de London Portrait Gallery, dankzij die schat van een Malcolm Gledhill, en behulpzame meisjes met badges leggen de mensen uit hoe ze er moeten komen. Maar ik heb geen haast. Ik ben nog niet klaar voor al het gepraat en gekwetter en geroezemoes. Nog even niet. Ik ga op de voorste bank zitten, snuif de geur van de bloemen op en wacht tot het iets stiller is. Ik heb haar eer aangedaan. Dat denk ik althans. Ik hoop het maar. ‘Lieverd,’ onderbreekt mam mijn gepeins en ik zie haar naar me toe komen, met een hoofdtooi die schever zit dan ook. Ze heeft blosjes op haar wangen en schuift stralend van genoegen naast me op de bank. ‘Dat was geweldig. Gewéldig.’ ‘Dank je.’ Ik glimlach naar haar. ‘Ik ben zo trots op de manier waarop je oom Bill aan de kaak hebt gesteld. Die stichting van jou gaat grootse dingen doen, hoor.’ Ze drinkt haar glas leeg en voegt eraan toe: ‘En dan die cocktails. Wat een goed idee!’ 381
Ik neem mam verwonderd op. Voor zover ik weet heeft ze vandaag nog nergens over getobd. Ze is niet bang geweest dat de mensen te laat zouden komen, dronken zouden worden, hun glas kapot zouden laten vallen of wat dan ook. ‘Mam… wat ben je anders,’ moet me van het hart. ‘Je lijkt minder gestrest. Hoe komt dat?’ Opeens vraag ik me af of ze bij de dokter is geweest. Zit ze op de valium of de prozac of zo? Is ze in een medicinale roes? Mam verschikt haar lila mouwen. ‘Het is heel vreemd,’ zegt ze uiteindelijk, ‘en ik kan het aan niemand anders vertellen, Lara, maar een paar weken geleden is er iets gebeurd.’ ‘Wat dan?’ ‘Het was bijna alsof ik…’ Ze aarzelt en vervolgt dan fluisterend: ‘… een stemmetje in mijn hoofd hoorde.’ ‘Een stemmetje?’ Ik verstijf. ‘Wat voor stemmetje?’ ‘Ik ben geen godsdienstige vrouw, dat weet je.’ Mam kijkt om zich heen en leunt naar me over. ‘Maar echt, die stem volgde me de hele dag! Hier.’ Ze tikt tegen haar hoofd. ‘Hij liet me maar niet met rust. Ik was bang dat ik gek werd!’ ‘Wa-wat zei die stem?’ ‘Hij zei: “Alles komt goed, maak je geen zorgen!” Alleen dat, telkens opnieuw, uren achter elkaar. Uiteindelijk werd ik er behoorlijk kribbig van. Ik zei hardop: “Ja hoor, mevrouw de innerlijke stem, nu weet ik het wel.” En toen hield het als bij toverslag op!’ ‘Wauw,’ verzucht ik met een brok in mijn keel. ‘Ongelooflijk.’ ‘En sindsdien heb ik niet meer zoveel lást van dingen.’ Mam kijkt op haar horloge. ‘Ik moest maar eens gaan, pap is de auto gaan halen. Wil je meerijden?’ ‘Nog niet. Ik zie jullie daar wel.’ Mam knikt begrijpend en loopt weg. De charleston gaat over in een ander deuntje uit de jaren twintig en ik leun achterover en kijk naar het mooie lofwerk op het plafond, nog een beetje overdonderd door mams onthulling. Ik zie gewoon voor me hoe Sadie mam heeft achtervolgd met haar gesar, van geen opgeven wetend. Alles wat Sadie was, heeft gedaan en heeft bereikt. Zelfs nu heb ik het gevoel dat ik nog maar de helft weet. De medley loopt uiteindelijk af en een vrouw ik een kerkgewaad 382
komt de kaarsen doven. Ik geef mezelf een por, pak mijn tas en sta op. De kerk is al leeg. Iedereen is onderweg. Als ik uit de kerk op het voorplein kom, schijnt de zon in mijn ogen en ik knipper. Er staan nog wel mensen te lachen en te praten, maar niet bij mij in de buurt. Ik kijk onwillekeurig omhoog, zoals zo vaak. Nog steeds. ‘Sadie?’ zeg ik zacht. Het is macht der gewoonte. ‘Sadie?’ Maar natuurlijk komt er geen antwoord. Dat komt er nooit. ‘Goed gedaan!’ zegt Ed, die als uit het niets opduikt en een kus op mijn lippen drukt. Ik schrik ervan. Had hij zich soms achter een pilaar verstopt? ‘Spectaculair. Alles. Het had niet beter kunnen gaan. Ik was zo trots op je.’ ‘O. Dank je wel.’ Ik gloei van blijdschap. ‘Het was goed, hè? Wat waren er veel mensen!’ ‘Ongelooflijk. En dat is allemaal aan jou te danken.’ Hij strijkt teder over mijn wang en vervolgt zachter: ‘Ben je klaar om naar het museum te gaan? Ik heb je ouders vooruit gestuurd.’ ‘Ja.’ Ik glimlach. ‘Bedankt voor het wachten. Ik had nog wat tijd nodig.’ ‘Prima.’ Op weg naar de smeedijzeren poort haakt hij zijn arm door de mijne en ik geef er een kneepje in. Gisteren, toen we op weg waren naar de repetitie voor de dienst, zei Ed langs zijn neus weg dat hij nog een halfjaar in Londen zou blijven omdat het anders zonde was van zijn autoverzekering. Toen keek hij me lang aan en vroeg hoe ik het zou vinden als hij nog een tijdje bleef. Ik deed alsof ik diep nadacht om te verdoezelen hoe opgetogen ik was en zei toen, ja, hij kon net zo goed die autoverzekering uitzitten, waarom niet? En hij grinnikte zo’n beetje. En ik ook. En al die tijd hield hij mijn hand stevig in de zijne. ‘Dus… tegen wie had je het daarnet?’ vraagt hij achteloos. ‘Toen je uit de kerk kwam?’ ‘Hè?’ zeg ik uit het lood geslagen. ‘Niemand. Eh, staat de auto hier ergens?’ ‘Want het klonk…’ houdt hij luchtig vol, ‘alsof je “Sadie” zei.’ In de stilte die valt, doe ik mijn best precies het goede, verwonderde gezicht op te zetten. ‘Dacht je dat ik “Sadie” zei?’ Ik lach om aan te geven hoe bizar dat idee wel niet is. ‘Waarom zou ik?’ 383
‘Dat dacht ik ook,’ zegt Ed nog steeds op die luchtige toon. ‘Ik dacht: waarom zou ze zoiets zeggen?’ Hij laat het niet lopen. Ik zie het aan hem. ‘Misschien ligt het aan het Britse accent,’ valt me opeens in. ‘Misschien hoorde je me “sidecar” zeggen. “Ik wil nog een sidecar.”’ ‘Sidecar.’ Ed blijft staan en kijkt lang en onderzoekend naar me. Op de een of andere manier dwing ik mezelf met grote, onschuldige ogen terug te kijken. Hij kan mijn gedachten niet lezen, stel ik mezelf gerust. Hij kán mijn gedachten niet lezen. ‘Er is iets,’ zegt hij ten slotte hoofdschuddend. ‘Ik weet niet wat, maar er is iets.’ Ik voel een hevige ruk aan mijn hart. Verder weet Ed alles van me, groot en klein. Dit moet hij ook weten. Hij heeft er tenslotte deel aan gehad. ‘Ja,’ knik ik. ‘Er is iets. En op een dag zal ik het je vertellen.’ Eds mond plooit zich in een glimlach. Zijn ogen glijden over mijn authentieke jurk, mijn zwaaiende gitten kralen, mijn gemarcelleerde haar en de veren die boven mijn voorhoofd deinen, en zijn gezicht wordt zacht. ‘Kom op, charlestonmeisje.’ Hij neemt mijn hand in die stevige, zekere greep waaraan ik gewend ben geraakt. ‘Je hebt je oudtante fantastisch uitgezwaaid. Jammer dat ze er zelf niet bij kon zijn.’ ‘Ja,’ beaam ik. ‘Jammer.’ Maar als we weglopen, mag ik nog één keer van mezelf naar de lege lucht kijken. Ik hoop dat ze erbij was.
384