Van de redactie Voor u ligt een zeer gevarieerd nummer 151 van De Darde Klokke. We hebben dit keer veel korte verhalen. Ze zijn zonder uitzondering allemaal lezenswaardig en interessant voor onze woonomgeving. Luuk Vogelzang heeft vastgesteld, dat niets vinden ook een vondst op zich is. Het gaat met name om de omgeving van de Varsenerpoort. Ben Wösten heeft de oude kuiperij aan de Hardenberg onder de loep genomen. Dieks Horsman is in dit nummer ook veel aan het woord. Zijn eerste verhaal gaat over het verdwijnen van boerderijen en de verandering van adresseringen in Ommen. Daarnaast heeft hij een uitgebreid artikel over bakhuisjes en kookhuisjes. Jaap van der Boon leverde hem weer stof voor een korte uitbreiding van het artikel over Zeesse. Frouwke Doezeman-Makkinga leverde paar korte verhalen aan over een slimme moeder en over veiligheidsspelden. Ook treft u van haar een verzameling aan van ongelukkige woordkeuzes in verschillende documenten. De titel van “Even Apeldoorn bellen” had toen nog niet de lading die het vanaf 30 april heeft gekregen. We wisten niet of en hoe we het moesten wijzigen. Uit het blad “de Wandelaar” (vóór 1940) hebben we een verhaal over Ommen overgenomen. De tekst is daarom ook in de oude spelling gehandhaafd. Harry Woertink leverde een paar korte verhalen aan over onder andere Varsen en de Bermerstraat. Leida Bruins verhaalt in ons dialect over de zwemlessen in de Overijsselse Vecht.
Omslagfoto: deze foto is in 1965 aan de Arendhorsterweg gemaakt.
Inhoudsopgave Niets vinden is ook een vondst! ................................ Luuk Vogelzang ............. blz. 2. D’olde kuperije......................................................... Ben Wösten .................... blz. 6. Werkgroep boerderij– en veldnamenonderzoek ....... Dieks Horsman .............. blz. 8. Een korte aanvulling over Zeesse............................. Dieks Horsman .............. blz. 10 Een slimme moe........................................................ ....................................... blz. 10 Veilegiesspelde ......................................................... Dieks Makkinga............. blz. 11 Van bakhuisjes tot kookhuisjes ................................. Dieks Horsman .............. blz. 12 In het voetspoor van een veteraan............................ J.H. de Boer .................. blz. 14 Bermerstraat ............................................................ Harry Woertink ............. blz. 16 Uit het dagboek van een toerist ................................ ....................................... blz. 17 Varsen door de eeuwen heen .................................... Harry Woertink ............. blz. 18 Zwemmen leren in de Vechte .................................... Leida Bruins-Lemmers .. blz. 19 Even Apeldoorn bellen ............................................. Frouwke Doezeman....... blz. 20
1
Niets vinden is ook een vondst! door Luuk Vogelzang
Bij de tekening: “De verkorte lijn met plusjes is de veronderstelde ligging van de wal en de Arrierpoort”.
Bij afbeelding houtsnede: “Belegering middeleeuwse stad”.
Soms hoor ik inwoners van Ommen als ze nog snel even een boodschap moeten doen, zeggen, "ga maar gauw naar het dorp…." Natuurlijk reageer ik daarop met het vertellen dat heel veel steden in Nederland dorpen zijn zoals b.v. Almere of Apeldoorn, maar dat Ommen echt een stad is. Woon je in of bij Ommen en wil je echt snel een boodschapje doen, dan kun je beter naar de stad gaan. Want Apeldoorn of Almere is daarvoor wel een beetje ver….. Ommen is zo gezegd een stad met dorpse allure, en de eerder genoemde steden, dorpen met stadse allures. Wat is nou precies een stad? Meestal zie je in gedachten dan drukke winkelstraten, grote gebouwen, veel verkeer en goed openbaar vervoer. Ook is zo'n stad rijk aan oude gebouwen en heeft het al een lange en voorname rol in de geschiedenis achter de rug. Vaak zijn er ook veel overheidsdiensten en scholen gevestigd in dergelijke plaatsen. Niets van dat alles in Ommen. Toch heeft Ommen in een ver verleden stadsrechten gekregen. Op het Vrijthof staat als herinnering hieraan het standbeeld van Bisschop Otto de derde die in 1248 Ommen stadsrechten verleende. Ommen was geen bloeiende en groeiende handelsstad waar de bezittingen van de burgers alsmaar groter werden, waardoor automatisch de belangen voor de bisschop ook steeds groter werden. Die belangen in zulke plaatsen waren dan vooral de hogere inkomsten die hij uit een dergelijke plaats kon halen. Nee, Ommen was een klein dorpje met voornamelijk kleine boerenbedrijven. Wel lag Ommen op een heel strategische plaats aan de noordgrens, halverwege tussen de versterkingen in Zwolle en de latere versterking Hardenberg. Het belangrijkste aan die plek was niet het dorpje Ommen, maar de mogelijkheid om hier de Vecht te kunnen passeren. Misschien kon je hem hier in de zomer wel wandelend oversteken, in de winter deed de veerboot dienst. Om deze strategische ligging had de landsheer Ommen nodig. Als een versterkte plaats om zijn tegenstanders af te schrikken en als plaats waar hij zijn legers kon verzamelen. Legers? Jazeker, de bisschop was namelijk niet alleen een kerkelijk leider, maar meer nog een wereldlijk leider. Hij liep in die tijd niet uitsluitend in kerkelijke gewaden met op zijn 2
hoofd een mijter, maar vaker nog in harnas met op zijn hoofd een imponerende helm. Ommen als militair steunpunt. Als plaats moest Ommen hem daarvoor wel goed gezind zijn, dat bereikte hij door ze iets cadeau te doen. Zo werd onze bisschop even sint Nicolaas en kregen de burgers van Ommen een mooi geschenk. Niet op de gebruikelijke datum van 5 december maar op 25 augustus 1248. Ze kregen dezelfde rechten en vrijheden als de burgers van Deventer, Zwolle en Kampen. Deze plaatsen hadden dat letterlijk moeten verdienen, door de handel hadden ze niet alleen veel rijkdom en macht verworven, maar zich ook veel vrijheid toegeëigend. De bisschop kon hun die vrijheid niet meer ontnemen, maar hij had ze wel heel slim, aan zich gebonden, door hun stadsrechten te schenken. De inwoners van het kleine onbetekenende dorpje aan de Vecht kregen deze vrijheden zomaar in de schoot geworpen voor niets, dank u Sinterklaasje! Voor niets? Ommen is daarna vaak bezocht door legers van vriend en vijand. Vriend of vijand dat maakte in die tijd weinig of geen verschil, al die legers moesten eten. Ook in het betalen voor wat men geconsumeerd had was bijna geen onderscheid tussen vriend of vijand. Dat gebeurde eenvoudigweg niet, of het was te weinig, meestal zelfs veel te weinig. De legers waren vergelijkbaar met een sprinkhanenplaag, ze vraten alles kaal en trokken verder. Maar dat wisten de nieuwe burgers van de stad nog niet, dat was voor later. Voor eerst waren de inwoners blij en trots op hun verworven vrijheden en nieuwe status. Hun stad zou een onneembare vesting worden die alle vijanden eenvoudigweg buiten zou sluiten. Daarvoor was het wel nodig om Ommen rondom te voorzien van een onneembare hindernis in de vorm van hoge wallen, diepe grachten of dikke, stenen muren. Heeft Ommen muren en poorten gehad en is daar nog iets van terug te vinden? In de "Stadswillekeur van Ommen" (het boek waar alle voorschriften, geboden en verboden genoemd worden) komen de muren ook een paar keer voor. In artikel 25 staat dat klimmen op de muur twintig pond kost, in artikel 63 worden grachten, wallen en hagen genoemd. Artikel 104 zegt dat je alleen met verlof van de schepenen mag vissen in de gracht. De "Latere bepalingen" noemen in artikel 3, als er op de duiven op de poorten, op de toren of op de kerk geschoten wordt moeten de ouders betalen. Ook de vermelding in de historie dat Ommen in 1330 platgebrand werd en de wallen en muren geslecht, omvergehaald, betekend dat Ommen toen al verdedigbaar was. Daarna kwam bisschop Floris die vond dat je toch niet zonder een goed verdedigbare grens kon. Waarbij hij steeds meer vertrouwen in de burgers van steden had dan in de zogenaamde edelen. Deze “edelen” moesten de bisschop dienstbaar zijn met hun wapens en kastelen. Vaak had hij alleen maar last van die roofridders met hun onneembare kastelen. Denk hierbij aan Eerde en Voorst. Dus zorgde hij er persoonlijk voor dat tussen 1382 en 1386 Ommen, maar ook Hardenberg voorzien werden van muren. Hij, bisschop Floris, heeft waarschijnlijk niet zelf de troffel gehanteerd maar zal misschien wat minder belasting geheven hebben. De muren genoemd in de "Stadswillekeur" en waar niet op geklommen mocht worden, zullen van deze bisschop geweest zijn. Tot zover de schriftelijke aanwijzingen, in Ommen zelf zijn geen muren, wallen of hagen meer te bespeuren. Wel zijn er de namen: Walstraat, Nijenhaghen, Stadshaghen, Oldenhaghen en een heel mooie, bijna ronde, stadsplattegrond. Deze plattegrond van de oude stadskern laat je als het ware zien waar de muur gestaan moet hebben. En zo is hij dus ook op verschillende kaarten en kaartjes ingetekend. Op basis van een ronde bebouwing zoals die nu zichtbaar is. Was dat ook de zichtbare werkelijkheid, eeuwen geleden, zo rond 1385?
3
Bij de foto van de kaalslag bij de huidige Varsenerpoort: “De foto kon genomen zijn onder de vroegere Varsenerpoort door”
Bij de foto van de Brugstraat:“Duidelijk is hier te zien hoeveel de Brugstraat afloopt richting Vecht. Helemaal links de kruising met de Poffert”.
Het enig tastbare is een grote steen met een gat erin, op de hoek GasthuisstraatBouwstraat. Daar zou ook de Arriërpoort gestaan hebben en in die steen zou één van zijn draaipunten of een sluitpunt gestoken hebben. Wat de poorten betreft, die hebben er zeker gestaan, maar waar precies? Het huidige oude stratenpatroon brengt ons sterk in de verleiding om daar een muur op te projecteren. En in die muur horen ook nog drie poorten. Klaar? We moeten ons dan wel afvragen of dit oude stratenpatroon terug te voeren is tot 1386 toen de laatste muren en poorten werden gebouwd. Dan zou Ommen minimaal vijfhonderd jaar lang niet meer veranderd zijn! Is dat mogelijk? Er waren in Ommen wel een paar “onveranderlijke” punten. Ten eerste, de kern van Ommen, de ovaal ronde stuifduin met daarop de stenen kerk, ten tweede de Vecht met de doorwaadbare plek en het daarop aansluitende wegenpatroon. Op dit “onveranderlijke” was met het meest vergankelijke materiaal gebouwd. De huizen van Ommen, vooral boerderijen, waren zeker niet van steen. Er lag hooguit een ijzeroerbonk of veldkei als fundering voor een gebint. Het bovengrondse gedeelte bestond voornamelijk uit hout, leem, stro, riet en mest. Deze huizen waren zeker geen lang leven beschoren, daarnaast waren ze ook nog zeer brandgevaarlijk. Stormen, branden, legers en wat er verder voor onheil maar mogelijk was hebben de plattegrond van Ommen vaak grondig gewijzigd. Alleen de ronde duin met daarop de kerk bleef. De perceelsbebouwing op zo’n duin werd aangepast aan de plaats van de kerk op die duin. Om de kans op natte voeten te verkleinen zal men zo hoog mogelijk op de duin gebouwd hebben. Wil je met zoveel mogelijk mensen droge voeten houden dan moet je in rondjes om de duin bouwen. Ons oude stratenpatroon? Terug naar de poorten. De Bruggepoort zal ongeveer bij de kruising Burggraven, Brugstraat en de Poffert gestaan hebben. Misschien zelfs nog hoger , meer richting kerk. De Brugstraat loopt namelijk sterk af naar de Vecht. De poort zal niet zo gebouwd zijn dat bij hoog water van de Vecht, dit tot voorbij de poort steeg. Bij het verdedigen was het natuurlijk niet zo slim als het water al halverwege de muur en poort zou staan. De Varsenerpoort zal gestaan hebben nabij de Bermerstraat, Varsenerstraat en wat nu ook de Varsenerpoort heet. Van de Varsenerpoort is bekend dat in 1828 men hier in de buurt grote stenen (kloostermoppen) gevonden had. Meer dan een eeuw later, met de totale reorganisatie van wat nu de Varsernerpoort heet, stootte men weer op die grote, ouderwetse maat stenen. De Bermerstraat noemde men vroeger ook wel de Achterstraat. Het lijkt logisch dat daar geen straat meer achter lag, een fundering van een poortgebouw zou goed kunnen op die plaats waar hij kruist met de Varsenerstraat. Dezelfde plattegrond die de plaats van de muur laat veronderstellen, heeft mij aan het twijfelen gebracht voor wat betreft de Arriërpoort. Op deze plattegrond van Ommen is de Bouwstraat geen bebouwd gebied zoals wij dit nu kennen, maar meer om te verbouwen, akkers om gewassen op te telen. Vandaar mijn twijfel, als je een stad wilt verdedigen zal je eerst je huis en haard beschermen en geen superdure muur om je akkers bouwen. De inwoners woonden immers zelf nog in schamele houten huizen met een strodak. Daarbij komt een nog veel belangrijker argument, dat je voor elke meter muur of wal ook de mensen moet hebben om die te verdedigen, anders heeft de hele investering geen zin. Even een kleine berekening: we gaan uit van een muur rond Ommen van ± 530 meter. Dat is aanmerkelijk minder dan de 750 meter lange muur zoals die vaak als normaal voor Ommen gezien wordt. Zelfs voor de verdediging van zo’n kortere muur zijn nog heel veel inwoners nodig. Bijvoorbeeld: per drie meter muur één weerbare man, (jongen en man boven tien jaren) dan kom je op 177 mannen. Dit aantal mannen zou kunnen komen uit ongeveer 600 inwoners. Die 600 inwoners vormen samen, een voor die tijd, (1248- 1386) onwaarschijnlijk groot aantal van ongeveer130 gezinnen. Dit waren meer 4
gezinnen dan in 1832 op dezelfde oppervlakte woonden. Stel dat dit een stenen muur was van 1,20 dik en 4 meter hoog waarvan 1meter als fundering diende. De muur zou dan bestaan uit 750.000 kloostermoppen, wat een enorm kapitaal en werk voor die 600 inwoners zou zijn. Elk gezin zou dan voor zich zelf van deze stenen een villa kunnen bouwen. Terug naar de huidige tijd. In 2006 is er een nieuwe riolering gelegd in de Bouwstraat, tijdens die werkzaamheden heb ik regelmatig gezocht naar sporen uit het verleden. Ter hoogte van de Walstraat was de grond zo slecht, dat deze afgevoerd is. Men heeft hier schone aarde ingebracht om daarmee de nieuwe weg en riolering vast te funderen. De uitgegraven aarde was zwart en veenachtig wat kan wijzen op het vroegere bestaan van een sloot, kolk of zelfs een gracht. Verder langs de Bouwstraat richting Gasthuisstraat bestond de ondergrond metersdiep uit een geelachtige, lichte, soms keiharde zandlaag. Op de kruising met de Gasthuisstraat en de Tuinstraat is een grote diepe rioleringsput gegraven, tot op de schone ongeroerde aardlaag. Tot en met de kruising is hier niets wat lijkt op een muur, oude stenen, of kloostermoppen naar boven gekomen. Op de plaats van een poort mag je in de ondergrond een stevige en redelijk grote fundering verwachten. Ook al zijn de stenen later hergebruikt, toch zullen er altijd puinresten achterblijven. Behalve deze “vreemde” resten blijf je daarnaast ook de sporen van menselijke activiteiten zien in de aarde, zelfs na duizenden jaren. Waar de poort precies stond, bij het ontbreken van sporen op die plaats, daar zeker niet! Waarschijnlijker stond hij meer zuidelijker, ter hoogte van de Walstraat. Als daar de gracht geweest is dan vermoed ik de plaats van de Arriërpoort ergens op de lijn Karnemelksteeg /Walstraat tot en met achter de dier- en hengelsportzaak. De kortere muur van mijn berekening is hier dan ook op gebaseerd. Ommen was klein, kleiner in omvang dan we nu denken. Het meest waarschijnlijk is dat er rondom die kleine oppervlakte geen stevige, stenen muur stond, maar een dikke, aarden wal lag. Alleen op de plaats van de poortgebouwen is waarschijnlijk voor het poortgebouw baksteen gebruikt. Hoewel de naam Walstraat pas veel later in de tijd officieel gegeven is, verwijst hij wel naar zo'n logisch verdedigingsmiddel. Vooral voor kleine en niet zo rijke steden was een wal een snelle en goedkope oplossing. Bijkomend voordeel was dat de blijden met hun grote stenen, maar ook de nieuwerwetse wapens, de kanonnen, hier niet zoveel schade op konden aanrichten. De kogels en stenen “smoorden” in het zand. Behalve de Walstraat hebben we in Ommen ook nog veel "hagen". Behalve de al eerder genoemde hagen, worden in het boek van Steen en Veldsink “De Geschiedenis van Ommen” ook nog de Bijlenhaghen en de Kloosterhaghen genoemd. De schrijvers van dit boek zeggen dat dit terreinen waren waar de burgers wandelingen konden maken. Dat kon later in de tijd misschien wel maar daar waren ze beslist niet voor bedoeld. Het tegenovergestelde was eerder de bedoeling. Die hagen stonden daar niet zomaar, maar waren bewust aangeplant. Deze hagen, altijd met doornen, werden aangeplant voor, en op de wallen, als een extra hindernis voor een mogelijke vijand. Door goed onderhoud en het in elkaar vlechten van de haag ontstond zo een ondoordringbare groene muur. Dus gezien het vele voorkomen van deze hagen in het verleden, is het niet vreemd dat Ommen zich nu profileert als groene gemeente, we waren dat al eeuwen!
5
Bij de foto van de Walstraat:“Hier zal de gracht vermoedelijk gelopen hebben en ook het poortgebouw gestaan hebben”.
‘d Olde Kuperije Een verdwenen bedrijfstak door Ben Wösten
Op de foto de voorkant van de kuiperij zo als het er thans bij staat. Eens was het een bloeiend bedrijf. Nadat de kuiperij was vertrokken heeft er nog enige tijd een antiekhandelaar zijn handel in gedreven.
Een alleszeggende reclameposter van de kuiperij
Ommen heeft in de loop der jaren een groot aantal kleine bedrijfjes gekend. Sommigen bestaan nog , maar verschillende van die bedrijfjes zijn verdwenen, meestal ingehaald door veranderde technieken en vooral ook door verdergaande automatisering in de verschillende vormen van industrie. Een van die verdwenen bedrijven is de kuipenmakerij. Al in het begin van 1800 kende Ommen verschillende bedrijfjes die zich bezig hielden met het maken van tonnen en vaten. In 1832 had Gerrit Spanjer al een kuiperij. Tevens was hij kroeghouder en winkelier. Ook Jurjen Spanjer was kuiper. Het waren in die tijd vaak eenmansbedrijven. In 1866 waren er volgens geschiedschrijver van Ommen de heer G. Steen een drietal kuiperijen in Ommen. De Romeinen leerden het vat kennen van de Galliёrs. Zij brachten de wijn in houten vaten naar onze streken. Karel de Grote vaardigde een verbod uit, dat wijn niet langer in zakken vervoerd mocht worden, doch alleen in houten vaten. Kuipersgilden hadden hoog aanzien in de middeleeuwen. In de vorige eeuw vestigde de heer A. Vos eerst een kuiperij in de Middenstraat en later bouwde hij een geheel nieuw bedrijf aan de Hardenbergerweg. De heer Vos was aanvankelijk botermaker op de melkfabriek, maar hij had al rap door, dat er een goede markt was voor botervaten. Roomboter werd toentertijd verpakt in deze vaten. In 1935 verhuisde de fabriek naar een nieuwe vestiging aan de Hardenbergerweg. In hoofdzaak produceerde de fabriek botervaten en boterkisten. Deze vaten en kisten vonden hun weg naar de diverse melkfabrieken in Overijssel. Nadat er geen gebruik meer werd gemaakt van botervaten en kisten voor de botermakerijen ging het bedrijf zich vooral toeleggen op het maken van pallets en vleeskuipen voor huisslachtingen, wat in die jaren nog bij veel huishoudens en vooral boeren plaatsvond. De roomboter werd nadien in pakjes verpakt en opgeslagen voor het vervoer in kartonnen dozen. Dit was aanzienlijk goedkoper en makkelijker te verwerken dan de houten botervaten. Een van de eerste werknemers bij kuiperij Vos was G.J. Kelder thans 87 jaar. Ommenaar G.J. Kelder kwam er als jong maatje in dienst en heeft er bijna zijn hele werkzame leven gewerkt. Hij verdiende aanvankelijk slechts een gulden in de week. Hij zelf dacht, dat dit kwam doordat zijn vader de heer Vos gevraagd had, of zijn zoon er in dienst kon komen al was het maar voor een gulden in de week, als hij maar werk kreeg. Ook Herman de Lange werkte er enige jaren. Hij werkte aan de spijkermachine. Het was in het begin van de vijftiger jaren. Hij begon met een weekloon in 1952 van ƒ 6,95 en in 1954 verdiende hij ƒ 12,50. Werkplaatschef was in die tijd Albert Makkinga. In totaal werkten er bij Kuiperij Vos in de hoogtijdagen van het bedrijf wel 18 werknemers. Per dag werden er 50 botervaten gemaakt. Dit was uiteraard hard aanpakken. Het werk bestond vooral het in elkaar zetten 6
van de z.g.n duigen (opstaande houten kuipwanddelen). De houten delen werden middels een ronde band in het rond gezet op de bodem van het vat. De band steunde tegen de knie van de betrokken werknemer. Hij moest dan wel stil blijven staan en zich niet bewegen anders viel de hele boel in…..duigen. Het werk was zodanig niet altijd gemakkelijk. Ze stonden de hele dag in een gebogen houding omdat dit werk op de vloer gebeurde. Werkbanken of lopende banden waren er niet aanwezig. De botervaten werden gemaakt van beuken en de boterkisten van gewoon vurenhout. Dit materiaal kwam kant en klaar aan zodat het direct gebruikt kon worden. Tegen het midden van de vijftiger jaren van de vorige eeuw ging de kuiperij aan de Hardenbergerweg voorgoed op slot. De firma Van de Bent uit Hasselt had toen het bedrijf al overgenomen en verhuisde de restanten van kuiperij Vos over naar een gelijksoortige fabriek van Van de Bent in Hasselt. De overgebleven werknemers gingen mee naar de nieuwe werkplek. Het personenvervoer, vertelde de heer Kelder, ging via een oude vrachtwagen die op en neer reed tussen Ommen en Hasselt. De laadruimte van de vrachtwagen was wel met een zeildoek overdekt, maar het was er bij herfst en winterdag stevig koud onder.
Op de foto een vrachtwagen van expeditiebedrijf J. & G. Steen volgeladen met kuipen. Naast de wagen Gerrit Steen met zijn zoontje Mannes, Jan Steen, Herman Makkinga en directeur Albert Vos.
In een fragment uit “Ode aan de kuiper” van Guido Gezelle wordt in een paar regels de hele techniek van het kuipen maken weergegeven: De duigen zijn gedwongen Te staan in enen kring Door handen saamgedrongen Heeft hun verzet geen zin De koppen bij elkaar gestoken De ruggen krom onder den band Zo wordt hun verzet gebroken Den kuiper krijgt ’t in de hand
Een van de werknemers van kuiperij Vos bij een volle wagen met tonnen.
7
Werkgroep boerderij- en veldnamenonderzoek Door Dieks Horsman
Ruim 10 jaar houden wij ons bezig met dit werk. Honderden bedrijven zijn in die periode door onze vrijwilligers bezocht en voor zover mogelijk veel historische feiten en verhalen vastgelegd, ook van de z.g. woonboerderijen, waar voorheen een boerenbedrijf was gevestigd. Omdat bedrijfsopvolging steeds moeilijker wordt in deze tijd, door allerlei oorzaken, worden steeds meer oude historische boerderijen te koop aangeboden, die na verkoop meestal worden verbouwd en ingericht voor een ruime woonboerderij. Verdwenen boerderijen Ook in onze omgeving worden boerderijen gesloopt, o.a. voor het bouwen van nieuwe woonwijken zoals De Dante Noord en Zuid - De Ommer Es – De Strangen – en Alteveer. Tientallen boerderijen en hun bedrijfsgebouwen moesten hiervoor wijken. Daarnaast ook voor wegenaanleg of sportterreinen. Toen onze werkgroep omstreeks 1998 begon met onze werkzaamheden waren in deze woonwijken bijna alle boerderijen al verdwenen.
Foto rechts en onder: Dante W22 na 1945 Balkerweg 14 nu Merelstraat .
Oude adreslijsten buurtschappen Op deze oude adreslijsten van omstreeks 1923 tot 1933 worden van alle buurtschappen de naam en het huisnummer vermeld van de bewoners, waarbij toen nog aan elke buurtschap een letter van het alfabet was toegekend. Zo kende b.v. de buurtschap Arrien de letter N, de Laarakkers – Dante de letter W, en de buurtschap Ommerbos – Rotbrink de letter V. Van de twee laatst genoemde buurtschappen zijn bijna alle boerderijen en hun bedrijf verdwenen en veranderd in woonwijken en wegen, industrieterreinen en sportterreinen. Onze vrijwilligers zijn nog steeds bezig met de nog bestaande boerderijen en woonboerderijen, en dat zal waarschijnlijk ook nog een aantal jaren door moeten gaan, voordat wij dit grotendeels hebben afgewerkt. Toch is het zeker de moeite waard om van de reeds verdwenen boerenbedrijven rondom stad – Ommen ook alsnog de historie te achterhalen en vast te leggen. Maar daarvoor hebben wij nog meer vrijwilligers nodig. Voormalige boerderij familie J. H. van der Bent Oud adres: Laarakkers – Dante W 22 Op 28 mei 1893 kwam het echtpaar Jacob Hendrik van der Bent, geb. 21 december 1859 te Dalfsen en zijn vrouw Merrigje Kooiker, Geb. 12 mei 1861 te Dalfsen hier wonen op een boerderij in de toenmalige buurtschap Dante W 22. Een echte markante Sallandse boerderij, met daarvoor een waterput gemaakt van Bentheimer zandsteen, waarschijnlijk gebouwd door de familie Mooiers uit Var8
sen. Op deze staan de letters G M en jaartal 1857, misschien het bouwjaar van de boerderij. In 1974 is de waterput verplaatst naar het streekmuseum in Ommen. De boerderij had een mooie voorgevel, een bovendeur of voordeur met in het bovenraampje een levensboom die nu nog te zien is bij de familie J van der Bent, Witharenweg 8. Twee grote ramen met kleine ruitjes, een iets kleiner raam aan de ene kant, en een klein raampje voor het opkamertje met daar onder de kelder. Het woongedeelte had een ruime woonheerd met een schouw. Er waren twee bedsteden met nog een slaapkamer waarin ook nog een bedstede was gebouwd. Op de deel stonden aan een kant de melkkoeien en aan de andere kant twee varkenshokken en een paardenstal. Op het erf Er stond een grote boerenschuur met riet gedekt en in de achtermuur twee hoge inrij- deuren voor paard en wagen. Verder was er een potstal en een hooivak. Het onderste gedeelte van het dak was met rode mullen dakpannen gedekt. Ook stond er een grote loods-schuur, deze is in 1974 bij de sloop van de gebouwen overgebracht naar de boerderij van Jan van der Bent, Witharenweg 8. Het was een gemengd boerenbedrijf met 8 ha grond waarvan nog een klein gedeelte bosgrond, het zogenaamde “spokenbosje”. Een grote treurwilg sierde het erf met een kastanjeboom, gepoot omstreeks 1950 door Gerrit en Jan van der Bent. Ook stond er een grote eik. Familie van der Bent Het echtpaar J.H. van der Bent kregen vier zoons: Derk – Peter – Jan – Albert en twee dochters: Bertha en Jantje. Derk, geboren 28 november 1886 te Dalfsen, trouwde in 1912 met Gerritdina Seinen uit Varsen. In 1913 kregen zij een zoontje, Jacob-Hendrik. In 1915 werd een tweede zoon geboren: Gerrit. In 1917 is er opnieuw een zoon geboren, die is jong overleden. Moeder Gerritdina Seinen is in 1918 overleden aan T.B.C. Familie Van der Bent – Woertink In 1930 is Derk van der Bent hertrouwd met Marrigje Woertink uit Ommen. Zij kregen twee zoons: Gerrit, geboren 18 mei 1937 en Jan, geboren 26 februari 1940. Vader Derk van der Bent overleed 18 maart 1965. Moeder Marrigje Woertink, geboren 17 augustus 1905, is overleden op 29 augustus 1993. Zoon Jan bleef op de boerderij wonen tot 1974, toen deze eeuwenoude boerderij werd gesloopt. Jan kocht toen de boerderij van familie F de Lange – van Lenthe, Witharenweg 8 te Witharen. Sloop boerderij Door omstandigheden van Ommen moesten een aantal boerderijen worden verwijderd, waaronder ook deze oude markante boerderij en de overige gebouwen van de familie van der Bent, Dante W 22, Boerderij Bent-Heim in Witharen waar nu de familie van der Bent woont.
Vorige bewoners Voordat in 1893 de familie Van der Bent hier kwam wonen, was de familie G. Mooijers hier komen wonen vanuit Den Ham. Gerrit Mooijers, geb. 05-10-1798 te Ambt Ommen, getrouwd met Hendrikje Bartels, geb. 06-09-1796 te Den Ham. Hun dochter Johanna is op 08-02-1829 geboren te Den Ham, en hun zoon Willem is in 1839 geboren te Stad Ommen A 195. Daaruit blijkt dat deze familie Mooijers zich tussen 1829 en 1839 in Ommen heeft gevestigd. Deze familie G. Mooijers vertrekt hierop 18 september 1892. Bijna een jaar later vestigt zich de familie J.H. van der Bent hier. Met dank aan onze werkgroep Genealogie, en familie J. van der Bent, Witharen.
9
Een korte aanvulling over Zeesse door Dieks Horsman
In nummer 148 van ons blad, schreef ik over de buurtschap Zeesse en de boerderijen. In het verhaal over “De Stekkenkamp” Beerzerweg 5, gaat het over de voormalige bewoners, waarin ik vermeldde dat in 1927 vanuit Zuid-Holland de familie Jacob van der Boon hier is komen wonen. Naderhand werd mij door zijn kleinzoon Jacob (Jaap) van der Boon een welkome verbetering verstrekt, die ik hierbij graag wil doorgeven. Per 1 maart 1916 huurde Jacob van der Boon “De Stekkenkamp” met bijgelegen gronden van Philip D. Baron van Pallandt, die als lid van de Orde van de Ster in het Oosten, in 1923 al zijn bezittingen overdroeg aan een daarvoor op te richten stichting onder voorzitterschap van Krishnamurti, de leider van deze Orde. Het landgoed Eerde werd met opstallen ondergebracht in een aparte rechtspersoon: de Eerdestichting. Eén van de medewerkers van deze stichting, de heer A.F. Folkersma, voerde vanuit zijn woning “Hei en Dennen”, aan de Hammerweg, de administratie van de Eerdestichting. Hiervoor liet hij een aanbouw plaatsen aan de noordzijde van “Hei en Dennen”. In 1928 kreeg Jacob van der Boon onenigheid met de heer Folkersma over de bestrijding van schadelijk wild en moest hij op 22 februari van dat jaar “De Stekkenkamp” verlaten. Het gezin van der Boon heeft toen van 1928 tot 1932 gewoond aan de Varsenerdijk op Laarakkers-Dante W.5. Toen Baron van Pallandt na de opheffing van de Orde Ster in het Oosten, “De Stekkenkamp” weer in bezit kreeg, konden in februari 1932 ook de Van der Boons terugkeren naar de boerderij in Zeesse. In 1938 verkocht Baron van Pallandt deze boerderij aan het echtpaar J.H. Lemmers-L. Eggengoor die hier toen kwamen wonen. De familie van der Boon vestigde zich toen aan de Stationsweg in het huis aan het einde van het weggetje tussen Hotel Paping en garage Cents. Daarachter (ongeveer waar nu Henk Arts woont) bouwden ze in een vijfhoekig gebouw van een hooiberg een onderkomen voor het vee dat geweid werd op 11 ha. Grond van de gemeente Ommen, op gehuurd land in het Laar. In de oorlog, vlak voor Pinksteren in 1941 verhuisde de boerenbedoening naar de Koeksebelt aan de Zwolseweg. Zoon Eimert van der Boon bleef achter op de Stationsweg en zette van daaruit de van zijn vader overgenomen melkventerij voort. Op 2 oktober 1941 trouwde Eimert met Berendina van Aalderen en in mei 1944 werd hun zoon Jacob (Jaap) daar geboren. De Koeksebelt werd later van opa Jacob overgenomen door zijn zoon Hage (tweelingbroer van Bram) en daarna door diens zoon Jacob (Jack) die daar nu de camping bestiert. In de periode 1928-1932 woonde op “De Stekkenkamp” de familie G. van Mullem. Met deze terechtzetting is bovenstaand verhaal aanmerkelijk vollediger overgekomen, met dank aan de heer Jaap van der Boon. Wie dat wil kan nummer 148 er nog even op nazien.
Een slimme moe. Vrouw Jaansen kömp bi’j heur zönne, den in Amsterdam studeert, ’n paar daag’n logeer’n. Zie kömp d’er achter dat heur zönne saam’nwont met Sandra, ’n knappe en goed uutziende vrouwelekke deerne. Vrouw Jaansen zöt hoe mooi ’t blonde magie woar heur zönne met saam’nwont is. Zie dèènkt dat ze saam’n “’n relatie” hebt en dat maakt heur barre ni’jschiereg. Henk kan de gedacht’n van zien moe leez’n en zeg’ : “ik weete wa’j dèènkt moe, maar ik verzeker oe, Sandra en ik bint gewoon “kamergenoten”. Ongeveer een wekke later zeg’ Sandra teeg’n Henk : “sinds ow moe hier vot is kan ik met gien meugelekheid den zilver’n sukerpot vind’n”. 10
Henk reageert ienegszins verbaasd en zeg’ : “Dèènk ie dat zie den met’enömm’n hef? Zoiets dut mien moe echt niet. Maar ik zal heur wel ’n mailtie stuur’n en ’t an heur vroag’n”. Dus Henk zet ‘em dale en tikt : “Liefste Moe. Ik zeg niet da’j de sukerpot uut mien huus hebt met’enömm’n en ik zeg ok niet da’j de sukerpot niet hebt met’enömm’n, maar ’t blif ’n roadsel dat de sukerpot vot is sinds ie vertrökk’n bint”. Liefs, ow zönne Henk. ’n Paar daag’n later krig Henk ’n berichie van zien moe. “Lieve Henk. Ik zeg helemoale niet da’j met Sandra sloapt en ik zeg ok niet da’j niet met Sandrag sloapt. Maar ….. ’t blif ’n feit dat as Sandra in heur eig’n bedde slöp, zie de sukerpot now al lange ‘evönd’n zol mutt’n hebb’n”. Liefs, ow moe.
Veilegiesspelde Dieks Makkinga
Ie völ, metiene daj het lokaal binn’n kwaam’n woar de receptie ‘ehoal’n wörd’n, al op. Groot, breed en helemoale in ’t zwat met niks as versiering, het model Oranje Nassau in gold op de brede boste en doarboven un veilighiesspelde. Wi’j gaav’n de mensen woar wi’j veur e’kommen waren, op zien tied un haand, en oonze goede wensen en gaven, en zöchten een toafeltie umme elaafd te wörd’n met koffie en gebak. En iedere keer göngen mien oog’n noar den kerel met die medallie en die veilighiesspelde. Wi’j kreeg’n volk bi’j oons anzitten woarvan ik vermoed’n det ze iit de streek kwaam’n en mien eerste vroage was an die luu dan ok of ze den groten zwarten ridder ol kenden. Now det bleek midden in de roze en ak belangstelling in de beide onderscheidingen stell’n dan zo’k um moar gerust anschiet’n want zien verhaal wol’e wel graag en op ieder uur van ’n dag an iederiene kwiet. En zate ik niet lange doarnoa teegn’over um. ’t Was net of’e op mi’j ‘ewacht had, en ik hadde de vroage nog mar krap an ‘esteld of ie kwaamp lös. Veur ’n oorlog had’e in het Bestuur e’zett’n van de Rabo, de Bollnvereniging en ak ’t goed versteune ’t veefonds. Mar pint mie d’er niet op vaste want toen ’t gesprek wieder gunk en zien glaassie op en dale, wörd’n ‘e d’er niet dudeleker op. Mar dat ’t allemaole wat met de boer’n had uut te stoan, begreep ik wel goed. In ien van zien functies had’e het wegtrekk’n van een doek deur de Minister van Landbouw met ‘e maakt. Der was iets onthuld of lös e‘doan. Toen de Minister terugge leup noa de handeling sprönk um un knoop of gaspie van de gulpe. Ziene Exellentie wörd’n hoastig of e’voerd en argens in un gaank, achter de zaal, wörd’n hoatig in intieme kring de schaa op e’nömmen en vaste e’steld en det un stevige veileggiespelde alles kon verhelp’n. Joa, toen was zien glorie-dag an e‘brökk’n. Ie had zo’n groten joekel an zien sokkenophoalders zitt’n undet dat knöpie der of was. En zo kon Ziene Exellentie zowat zonder oponthoald zien rede uutsprekk’n. Minder as un wekke later kwaamp d’er een groten angetekende enveloppe van ’t Ministerie van Landbouw bi’j de Rabo, woarin een nog aajt dankbare Exellectie zien grote waardering uutsprök veur de redder van zien rede. Din brief leg as relikwie in ie van de kluzen, maar de spelde siert zien boste sinds dat’e anderhalf joar later benuumd is tot drager van gold van de Oranje-Nassau Orde. Het verhaal wörd’n al warriger en ik bin maar op e’stapt, maar bi’j noavroage bleek het un juuste weergave van de feit’n e’wes te wee’n. Zie vertell’n mi’j der veerder nog bi’j dat as’e op de Rabo der een ni’jje jongen of magie kömp te wark’n en ie gef de wenste kenn’n den brief is te will’n zien, dat’e dan onder geleide noar het “heiligdom” e’voerd wördt en ’t anschouw’n mag. Der wördt hem dan eerlek bi’j e’zegd dat de spelde op de brief niet an de broek van de minister e’zett’n hef maar dat den de boste siert van de man die de exellentie in benarde tieden redde. Bi’j testament hef’e loat’n vastlegg’n dat de spelde, noa zien dood, weer op de brief mut komm’n. As ’t zo wied is za’k ow bi’j leven en welzien ok wel vertell’n woar’e te zien is.
11
Uut het archief van wijlen Dieks Makkinga. Ok now weer völle leesplezier: Frouwke DoezemanMakkinga.
Van bakhuisjes tot kookhuisjes door Dieks Horsman
Verzoek van de gemeente Ommen In 2008 ontving onze werkgroep boerderij- en veldnamen onderzoek, van de gemeente de vraag om alle nog bestaande bak- en kookhuisjes te fotograferen en te inventariseren, evenals wij enkele jaren geleden op die manier alle hooibergen hebben opgenomen in ons archief en aan de gemeente kenbaar gemaakt. Heel veel bakhuisjes zijn in de loop der jaren al verwijderd o.a. door achterstallig onderhoud of om plaats te maken voor uitbreiding of restauratie van de boerderij. Gelukkig zijn er ook veel opgeknapt en goed onderhouden, een versiering voor het boerenerf, want daar horen ze thuis.
Bakhuisje Beukenallee 2, familie Bos
Een bakhuisje om in te bakken Eigenlijk zijn ze al ontstaan in de 16e eeuw, ten tijde van Karel de vijfde, als landsheer over de lage landen (de Nederlanden). Omdat toen heel vaak boerenhuizen met een rietendak en open vuur en met een bakoven in brand vlogen, gelaste deze Vorst dat alle bakovens in een afzonderlijk stenen huisje gebouwd moesten worden. Zo kwamen in latere tijden bij wat meer statige boerderijen vaak heel markante bakhuisjes te staan met aan de achterkant een oven die toen vaak werden gestookt met takkenbossen, waarna de as uit de gloeiende oven werd verwijderd, dan werd de oven uitgedweild met een natte zak en werd het deeg voor de broden erin gezet om te rijzen en te bakken, meestal werden zo wel zes tot acht broden tegelijk gebakken. Omdat door langdurig gebruik de stenen van de oven broos werden vielen ze uiteen. Op het zoldertje (het bönnechie) werd van alles opgeborgen, zoals kachelpijpen, rijzebezems, broodblikken om in te bakken, ketels, koffiekannen en oude voorwerpen en gereedschap voor vlasbewerking of wol wassen. De alleroudsten waren eertijds nog in vakwerk getimmerd met eikenhout, waarbij de bovenste vakken nog van kleimuren gemaakt waren met stevige hoekposten van Bentheimer zandsteen. Op de puntgevel staat aan de voorkant soms een gevelteken. Vanaf begin 1800 kwamen vooral in het oosten van ons land steeds meer bakhuisjes te staan. Van bakken naar koken Met de komst van fornuizen met een bakoven erin raakten de grote bakovens in ongebruik. En in de stroom van de tijd en ontwikkelingen werden de bakhuisjes steeds meer Kookhuisjes, meestal met een heel grote kookpot of kokkepot waarin minstens 100 liter of meer water in kon, b.v. voor het koken van de was of het koken van voeraardappelen voor de varkens. Vooral heel nuttig voor het 12
warme of kokende water dat nodig was bij de huisslachting en voor het bereiden van lever- en bloedworst. Soms werd er met het koken van voeraardappelen ook van alles bij opgelegd zoals b.v. rode bieten, koolraap en wortelen die dan tegelijk ook gaar waren. Ook houten voorwerpen of gereedschappen werden hierin wel gekookt, b.v. een dorsstok die dan direct daarna in een gebogen of kromme stand werd gespannen. Kookhuisjes met meer mogelijkheden Toen begin vorige eeuw steeds meer varkens werden gehouden op de boerenbedrijven en deze voor een deel met voeraardappelen werden gevoerd, die werden gekookt in het kookhuis (kokhuus), werden er voor het gemak enkele varkenshokken bij aan gebouwd. Anderen werden zo groot gebouwd dat men, in het voorste gedeelte, tijdens de zomermaanden overdag daar verbleef. In de late avonduren waren ze vaak een aangenaam verblijf voor verliefde paartjes, vooral in de koude wintermaanden. Voordat de aanbidder van een boerendochter bij haar ouders welkom was om met de familie in de woonkamer te verpozen, was men vaak een hele periode verder. Kookhuisjes met aanbouw Aan de zij- of achterkant van het Kookhuisje was soms een WC “het huussien” aangebouwd. Voor de nacht of met slecht weer was er in het huis altijd nog de po. Een bekend verschijnsel tegen de zijkant van het Kookhuisje was “het melkkrikke” een houten melkrek om de schoongeboende melkbussen te laten drogen. Onder dat melkkrikke werd nog al eens selderij verbouwd, die door het lekwater uit de melkbussen niet snel verdroogde. Noodwoning of tuinhuisje Tijdens en ook de eerste jaren na de oorlog 1940-45 werden de grotere kookhuisjes vanwege de woningnood soms tot woonruimte ingericht voor jonge gezinnen of voor de rustende boer en boerin. Met enige aanplanting of het laten groeien van een druivenstruik tegen de muur of op de hoek van de dakpannen een grote struik huislook (als bescherming tegen blikseminslag), met een mooie vlierstruik die diende voor de vruchtbaarheid van mens en dier en die ook nog muggen-afwerend schijnt te zijn, kortom met elkaar een mooie omlijsting voor een Tuinhuisje in plaats van het voormalige Kookhuisje. Een stukje nostalgie? Voor een deel wel denk ik, en toch ook steeds meer waardevol in een tijdperk waarin op het platteland en op het boerenerf zoveel mooie stijlvolle gebouwen verdwijnen. Bronnen: uit eigen archief van de H.K.O.
13
In het voetspoor van een veteraan door J.H. de Boer
Onderstaand artikel verscheen in 1935 in het blad “De Wandelaar”. Vaak kom je er achter, dat er in de loop der tijd veel slechter is geworden. Het is heel leuk om dit verhaal te lezen en te vergelijken met de huidige situatie. Het valt daarbij op, dat met name de Regge op positieve wijze veranderd is. De Regge wordt nu niet meer “door den Twentschen industrie vervuild”.
Station Lemelerveld
Regge in Eerde
Het lezen van het aardige boekje Zwolse Sketsies van den ongeveer tachtigjarigen, maar toch nog zoo jeugdigen W. Kloeke was de eerste aanleiding tot het ontstaan van dit opstel. In dit boekje wordt m.i. een wandeling beschreven in een gedeelte van Salland, aan de Oostzijde van den Lemelerberg. De volgens Vondel aangeboren liefde tot het geboorteland, aangewakkerd door de geest driftige beschrijving van bovengenoemden krassen auteur-wandelaar, deed mij besluiten, een uitstapje te ondernemen naar dit hartje van Salland, het gewest, waar ook mijn wieg eens stond, om er dezelfde contreien te bezoeken, die de oud-Zwollenaar Kloeke doorkruiste. Het lokaaltreintje Deventer-Ommen bracht mij op een heeten Juli-Zondagmorgen van de beroemde koekstad naar Lemelerveld, waar het stalen ros werd bestegen, dat mij langs het Overijselsch kanaal ie sectie naar ‘t Hancate voerde, het punt waar de Regge genoemd kanaal kruist. ‘t ‘Was warm en de bewolking scheen onweer te voorspellen. Eerst ging het over een kunstweg, maar daarna was er slechts een fietspad. Spoedig vertoonden zich terzijde hier van oude bekenden in de gedaante van zonnedauw, vetbiad en dat aardige orchideetje, Platanthera bifolia of welriekende nachtorchis, dat de flora als vrij algemeen aanduidt, maar dat je in onze dagen van grondverbetering en onkruidbestrijding lang niet alle dagen meer tegen komt. Landontginners verdeelen onze woeste gronden in drie soorten: hooge heidevelden met hoofdzakelijk struikheide, middelmatig hooge heidevelden met hoofdzakelijk dopheide en lage heidevelden met meer of minder dopheide, waartusschen allerlei andere planten. Op de laatste is de flora vol afwisseling, waarom de practijk wel spreekt van bonten grond. Maar op deze valt ook des ontginners begeerig oog het eerst, want daar is het meest van te ,,maken”. Daarom is het bij het reserveeren van heideterrein nog lang niet hetzelfde, welk soort heideveld gespaard blijft. Een stuk hooge heide met een vegetatie, die vrijwel alleen uit Calluna bestaat, is inderdaad een eentonig iets. Hoeveel planten gaan in onzen tijd niet zeldzaam worden, die vroeger algemeen of vrij algemeen waren? Het is al jaren geleden, dat ik een Parnassia zag bloeien of dat ik een behoorlijke Lycopodiumvegetatie zag. En toch zwerf ik nog al eens rond in de vrije natuur. Maar langs het Overijselsch kanaal stonden de oude vrienden, die nog veel schoons deden verwachten. ‘Wij naderden ‘t Hancate. ,,Vraag daar naar den heer B.”, had de auteur der Zwolse Sketsies geschreven, ,,die zal u terecht wijzen.” De heer B. bleek reeds op de hoogte van mijn plannen, verstrekte gaarne alle mogelijke inlichtingen, leende zelfs ongevraagd een tweetal kaarten 1: 25.000, waarvan ik veel gemak ondervond. Na een geurig kopje koffie begon dan de eigenlijke tocht. Vrees voor onweer was volgens mijn vriendelijken gastheer overbodig. En hoewel het dien dag zoo nu en dan aardig heet was, bleek deze voorspelling juist. ‘t Hancate zelf vormt een bekoorlijk plekje. Aan de overzijde van het kanaal hoedde een schaapherder zijn wolvee. De stuw in de Regge met omgeving — in de verte de gebogen lijnen van den Lemelerberg — is een stukje landschapsschoon. Helaas is de klaarheid van het Reggewater door den invloed der Twentsche industrie verloren gegaan. Over de stuw en daarna langs allerlei binnenwegen in de richting Den Ham. Meer of minder goede fietspaden waren meestal aanwezig, nergens echter waren de wegen verhard. Dit was het landschap, zooals Kloeke het in zijn boekje 14
beschrijft, dit was nog het oude Salland mijner kinderjaren. Het Overijselsche landschap is weer heel anders dan het Drentsche. In Overijsel en den Gelderschen Achterhoek liggen de boerderijen meer verspreid langs beboschte weggetjes. Hier en daar staat een schaapskooi aan ons pad, zeker dienende tot woning aan de schapen, die we aan het kanaal zagen. Hoe eenvoudig en toch hoe schilderachtige ook zijn deze ongekunstelde gebouwtjes. Een Sallandsch deerntje fietst een eind den zelfden weg, hier en daar klinkt een vriendelijke groet. Over het geheel is de Sallander minder stug dan de Drentenaar, al komt men in Drenthe den door trekkenden toerist niet meer zoo onheusch tegemoet, als het indertijd den Franschman Havard in Zweeloo overkwam, die daar als ongewenschte vreemdeling in de dorpsherberg vergeefs om onder dak vroeg. ‘We ontmoeten trouwens weinig menschen. ‘t ‘Was dan ook erg warm. Een teleur stelling was het wel eenigszins, dat de herhaling en uitbreiding van den plantengroei der drassige heide langs het kanaal, waarop ik gehoopt had, uitbleef. Nu was de kennismaking met het landschap echter te vluchtig om over de flora een oordeel te durven uit spreken. Den Ham doemde voor ons op, toen we een door struikgewas omzoomd paadje ten einde waren gekomen. Een kleine wetering gepasseerd en spoedig zijn we op den harden weg. ‘We laten den Ham rechts liggen en slaan de richting Ommen in, om bij kasteel Eerde, na welwillend toestemming te hebben ontvangen van den rentmeester, de bosschen te door kruisen tot aan de Regge. De normalisatie blijkt hier voltooid te zijn. Van het beloofde natuurschoon, dat volgens de uitvoerders van dit werk voor het verdwenen natuurschoon in de plaats zal komen, was achter nog geen spoor te bekennen. Een vlakke een tonige bedijking houdt de Regge bekneld. ‘Wil men betoogen, dat dergelijke karweitjes nuttig en noodig zijn, het zij zoo, maar laat men ons niet vertellen, dat het mooi wordt. Het is en blijft leelijk. En over het nuttig effect valt blijkbaar in dergelijke gevallen nog al eens te twisten. Kortelings is door één der leden van de Provinciale Staten van Drente een voorstel ingediend betreffende wijziging in de lasten van de zomerbemaling van het Meppelerdiep. De volgende zinsnede in de toelichting is merkwaardig: ,,Door normalisatie en voortschrijdende ontwatering der hooger gelegen gronden, met gevolg dat deze tot hooger cultuur en waarde worden gebracht, hebben de oeverlanden langs het Meppelerdiep zeer te lijden van den wateroverlast en wat boven verbeterd wordt, gaat aan deze beneden gelegen gronden weder teloor.” Een courantenbericht uit de gemeente Grams bergen meldde onlangs hoe men den waterlast, veroorzaakt door ,,verbeterden” waterafvoer in Duitschland. In zulke gevallen moet noodwendig beneden ook weer ,,verbeterd” worden — als het kan, wat niet altijd het geval is. En dan, is al eens de aandacht ge wijd aan het steeds droger worden van diluviaal Nederland? Het is een feit, dat b.v. door de veen afgraving aan de Oostzijde van den Hondsrug deze zoodanig is uitgedroogd, dat op vele dorpen een tekort aan grasland is ontstaan. Het dorpje Sibculo in Oost-Overijsel is indertijd uitgedroogd, toen de venen ten Noorden van Almelo afgegraven werden. Van de Veluwe is het, meen ik, ook bekend, dat deze vroeger vochtiger was. in elk geval is het vraagstuk der ontwatering blijkbaar niet zoo heel eenvoudig en wel de moeite waard, om eens wetenschappelijk te doen onderzoeken. Om op de Regge terug te komen, de afgesneden oude armen, zooals bij den bekenden Hoogen Oever, kunnen nu rustig verzanden en dichtgroeien. Wij gaan verder langs Ommen en het bekende landgoed Het Laar. Wie Ommen kent, kent Het Laar. Dit oude landgoed, de roem van het oude stadje aan de Vecht, staat op het punt gesloopt te worden. De woudreuzen staan genummerd, de heerlijkheid, die moet dateeren van vóór 1200, komt in veiling. Zal dit mooie riddergoed, welks landerijen zich uitstrekken tusschen de Regge en de Vecht, gesloopt worden? Er schijnt veel kans op te bestaan. Wij hebben in Ommen onze droge keel gelaafd en zijn, daar er voorloopig geen trein bleek te gaan, in de hitte naar Zwolle gepeddeld. Hoewel langs dezen weg ook zeer interessante dingen te zien zijn, als Vilsteren en Rechteren b.v., hebben we ons nergens meer opgehouden. We hadden voor dien dag genoeg genoten, maar ook. . . . Genoeg verdriet ondervonden bij het zien van verdwenen en verdwijnend natuurschoon. Nog één opmerking. Geen courant, of we vinden de opwekking, om toch vooral niet naar het buiten land te gaan, want het is in Nederland ook mooi. Aangenomen, dat de portemonnaie het nog veroorlooft de grenzen te overschrijden, is het dan geen eigen schuld, dat velen, die ook wel eens wat anders willen zien, dan hoe ons toch al vlakke landje steeds meer en meer nadert tot wat blijkbaar sommiger ideaal is: de rogge- en aardappelsteppe …. 15
Kasteel Eerde
Bermerstraat Van pakhuizen tot winkelstraatje door Harry Woertink
Op kleine binnenplaatsjes, geplaveid met veldkeien, zoals in de middeleeuwen werden gebruikt speelt de jeugd van Ommen ‘t spel aller eeuwen.
Bermerstraat: van pakhuizen tot gezellig winkelstraatje in hartje Ommen Er was vroeger nog weinig sprake van bebouwing in wat nu Bermerstraat heet. Met meer straten samen werd vroeger dan ook gesproken van de Achterstraat of Achterhoek. Tot dat in 1931 de straatnaam officieel wordt aangeduid als Bermerstraat. Voordien was de weg niet meer dan een achteruitgang voor de panden aan de Brugstraat. De naam Bermer is afkomstig van de naam van het land gelegen bij de Höfte, een soort versterkt huis binnen de stad uit de tijd dat de Bisschop nog landsheer was. Dat land - Balemer of Baalmer genoemd – met een toegang vanuit de Brugstraat was via de Balemer Stege, nu Kerkstraat, te bereiken. Een bewoner in het gebied van de Baalmer werd aangeduid als iemand die op de Bermer woonde. De huidige straat is dus een afgeleide van de Balemer. De Bermerstraat was altijd een onbetekende weg aan de buitenkant van de stad. Dankzij ingrijpende stadsvernieuwing is nu sprake van een gezellig winkelstraatje in hartje Ommen. Maar, zoals al eerder gesteld, dat is dus niet altijd zo geweest. Tot zelfs het begin van de zeventiger jaren van de vorige eeuw bestond de straat uit dicht getimmerde loodsen en schuren. Een verfoeide aanblik. Daarom was het goed dat de gemeente een grote stadvernieuwing op gang heeft gezet. Gevolg was wel dat eerst diverse panden onder de slopershamer vielen. Smederij Klomp aan het begin van de Bermerstraat ging er af, samen met de winkel van melkboer Habers en de woning van de familie Klomp. Ook de werkplaats en fietsenwinkel van Kleinlugtenbeld maakte plaats voor de huidige winkels en kantoorpanden aan de Varsenerpoort . Even later ging ook de voormalige eierhal tegen de vlakte waar Wim Schuurman winkels en woonappartementen liet bouwen, met nu Blokker. Aan de westkant was er sloop van het bakkerswinkeltje van Van Elburg om bij het pand van Piet Lub aangetrokken te worden. Het pand van de vroegere wethouder Seinen maakte plaats voor een nieuw winkelpand voor Peter BV, nu de Voordeelhal. Verder verdween het garniturenwinkeltje van Kampman samen met het boerenbedrijfje van Teunis Wolters en de aanpalende groentewinkel. Er kwam een nieuwe winkel voor melkboer Habers terug (nu Hoogeveen Herenmode). Verderop werd door de sloop van de woning van Seinen plaats gemaakt voor winkels met bovenwoningen waar nu de groenteboer, de bakker en de slager zijn gehuisvest. De vernieuwingen in het centrum gingen door met de bouw van winkels en appartementen in de Varsenerstraat en op de hoek Gasthuisstraat. Ook de hele Kerkstraat onderging een facelift met verschillende nieuwe winkeltjes. Wat betreft de Bermerstaat was het projectontwikkelaar Itze Bakker die in de tuin van een wolwinkel in de Brugstraat een winkelpand bouwde daar waar nu viswinkel Verhoeven zit. Iets verderop had Van der Beek al voor nieuw- en verbouw in de straat gezorgd. Meerdere vernieuwingen zette zich in zuidelijk richting voort. Op de hoek met de Kerkstraat verhuisde het kantoor van de VVV naar de Markt en kwam er een schoenenzaak voor terug, thans een reisbureau. Het kleine pandje waar eerst makelaar Bouwman was gevestigd was ooit als woning in gebruik met Marietje Boterman als laatste bewoonster. Daar waar tot voor kort de drukkerij van Pillen en later Meijerink heeft gezeten en nu Music Store, was al eerder fietsenwinkel gevestigd en daarvoor een slagerij. De naastgelegen loods behoorde toe aan Expeditie Steen maar werd vijftien jaar geleden verbouwd tot woonappartementen met onder de winkel Primera. Daar kunnen ook nog steeds postzaken gedaan worden, zoals dat ook nog kon toen Ommen nog een eigen postkantoor had op de plek waar nu Tante Pos zit. De laatste vernieuwing voor de Bermerstraat dateert van enkele jaren terug, toen de familie Chan de ruimte achter het Chinees restaurant liet bebouwen met een winkelpandje en daarboven enkele woonappartementen. 16
Uit het dagboek van een toerist In een heel oud krantenartikeltje las ik lovende woorden over Ommen als liefelijke toeristenplaats. Hieruit moge nog weer eens duidelijk zijn hoe belangrijk onze plaats is voor de recreatieve sector. Al jaren lang noteren we in Ommen tijdens de vakantieperiodes meer dan een miljoen overnachtingen. In 1999 verklaarde de toenmalige directeur van de V.V.V- Overijssels Vechtdal over Ommen, dat onze plaats “De Tweede toeristenstad van Nederland is” met een naamsbekendheid van bijna 100 %. Volgens hem weet bijna elke Nederlander waar Ommen ligt. In het bijgaande krantenartikel heeft de toerist uit Bussum het over een hotel aan de Brink. Tijdens zijn verblijf in het hotel werd ook nog eens de z.g.n. Zevensprong. Mogelijk weet een van onze lezers waar de persoon in kwestie het over heeft. Ommen wordt wel eens genoemd als “De Parel van Salland”
Lovende woorden over Ommen van een vakantieganger uit Bussum in een ver verleden. Gelezen in een onbekende krant. Ontvangen van G. v.d. Veen
17
Varsen, door de eeuwen heen door Harry Woertink
Varsen blijkt altijd al bewoond te zijn geweest. Prehistorische vondsten tonen aan dat de Ommer buurtschap geen niemandsland is geweest. De hoge plekken van de Varsener Es langs de Vecht vormden leefvormen die dateren vanaf de oude steentijd. De aanleg van een nieuwe gasleiding is aanleiding dat in Varsen opnieuw archeologisch onderzoek wordt gedaan. Om iedereen kennis te laten maken met de opgravingen die momenteel plaatsvinden werd zaterdag 2 mei een ‘open dag’ gehouden. Geïnteresseerden krijgen op locatie uitleg van archeologen en deden interessante ontdekkingen. Zo blijkt dat in de bronstijd (2000-800 voor Christus) al sprake van bewoning is in Varsen. Dat kan aangetoond worden aan de hand van crematieresten in een urn waarbij zelfs de leeftijd bepaald kon worden van de gevonden persoon. Met de gevonden scherven kon bovendien de urn weer gerestaureerd worden. Dwars door het urnenveld zijn sporen van bewoning uit de IJzertijd en de inheemse Romeinse tijd zichtbaar. Verkleuringen in het zand laten woonsporen zien en waar de palen hebben gestaan van de boerderijen en andere gebouwen. Ook afrasteringpaaltjes, slootjes en sporen van ontginning zijn zichtbaar en verder nog een houten waterput. Uit eerdere vondsten in Varsen kwam ook al een houten waterput naar boven, die nu tentoongesteld staat in het Ommer streekmuseum. Totaal 70 belangstellenden kwamen op de open dag af, die verdeeld in groepjes met een bus vanaf het gemeentehuis naar Varsen werden vervoerd. Zij zagen vooral veel zand op de Varsener Es, maar krijgen aan de hand van uitleg van de archeologen ook het historisch besef terug te zijn in een lange tijd terug. Voor Henk van Dorsten, lid van de Historische Kring Ommen en de Monumentencommissie was het een dubbelgevoel omdat hij ooit betrokken was bij eerdere opgravingen in Varsen. ‘Als er ergens gegraven werd dan waren we altijd met een ploegje mensen er bij om te kijken of het interessante dingen naar boven kwamen. Maar die tijd is helaas voorbij”, aldus Van Dorsten. De Gasunie is bezig met aanleg van een nieuwe gasleiding van Noord naar Zuid. In dit gebied komt de leiding parallel te liggen met de gasleidingen die in 1971, 1973 en 1991 zijn aangelegd. In een sleuf van bijna vier meter diep worden leidingen van 18 meter lang en een doorsnee van 1,20 meter gelegd. Vervolgens worden de strengen aan elkaar gelast en wordt de sleuf weer gedicht. Omdat in Varsen sprake is van een Archeologische Rijksmonument moest de Rijksdienst voor Archeologie, Cultuur en Monumenten toestemming geven. De leidingaanleg wordt vooraf gegaan door archeologische onderzoekswerkzaamheden door Archeologisch Adviesbureau RAAP. Elke keer dat een gasleiding werd aangelegd is ook archeologisch onderzoek gedaan.
18
Zwemmen leren in de Vechte door Leida Bruins-Lemmers
In Junne bi’j de stuw is een gruune bult `ekommen. Det zit zo: Zo’n vieftig jaor eleen wödden d’r stiene in de Vechte estört um te zorgen dat de kaanten niet ofkalven as de Vechte ’s winters hoge kwaamp. Now wilt die luu van het waterschop dat oonze Vechte weer natuurlijker wördt en dat die stiene d’r weer uut`ehaald wördt. Det hiet “voortschrijdend inzicht”. In Junne hebt ze ‘t al: een gruun UUTKIEKpunt, stienen d’r uut, zaand d’r aover en grös d’r in. Riet Vosjan zee: “Dan ligt ze alvaste klaor as die stiene d’r aover vieftig jaor weer in mut”. Toen die kaanten nog niet vol estört waren, wörden er ‘s zommers völle in de Vechte ‘ezwömmen . Bi’j ’t Bliekie ha’j zo’n “strandje” en bi’j het PIA kamp en aoveral waor de bieste uut de Vechte drunken kon ie zo ’t water in. Zo ok in Stegeren. Aj wollen leren zwemmen kreeg ie ‘n touw um de boek en op de kaante zat er iene dèn oe d’r uut trök as ’t mis leek te gaon. Albert wol ‘t ook leren.He had de zwembroek al an en Jan en Geert, zien kammeraon, bleem op de kaante zitten. De aandere jongs waren d’r al in. Zie spochtern in ’t water en zie hadden völle schik. Jan heuld ’t touw vaste en keek hoe Albert eerst gaauw, maar toen vuutie veur vuutie de Vechte in gung. Tot net an zien zwembroek was e al en he bukken um een zwemslag te maken. Wieder d’r in zee Geert, iej mut wat dieper staon. Albert gung ienen tree wieder en toen kwaamp ’t water al tot an zien navvel: De Vechte löp niet netties schuun `of. He maken een paar slagen, maar det veul niet met. He hoesten en proesen. Det heuld zo een zettie an en Jan en Geert keken toe. Zie pochen dat e al zukke vorderingen maken en dat ’r nog genog oaver bleef, want Albert pruuven en sneuf Vechtenwater. Toen een paar mooie magies ook an de Vechte gungen zitten waren Jan en Geert of éleid. Ze keken hoe zie een haanddoek uutspreidden en daor op gungen zitten. Hoe ze de kousen uuttrökken en de rokken wat opscheuven um de biene mooi broen te laoten wödden. Zie lachen wat nao mekaa tot d’r iene uut de Vechte schreeuwen: Trekken, trekken aans verzöp e oe. Jan en Geert zagen em giniens meer en zie trökken met alle krach an het touw. Albert kwaamp hoestend en proesend boa^ m, wat had e een rare kleur. He gung metiene het water uut. He spuj, hachen en hoesten, kokhalzen en sneuf wel een ketier veur e weer een bettie te passe was. Det jaor hef e het zwemmen leren maar van zien “to do” lieste of ‘estreept. Leida Bruins naar het verhaal van Gerrit Jan Paarhuis.
19
Even Apeldoorn bellen ! Frouwke Doezeman-Makkinga Citaten uit brieven, die mensen aan verzekeringsmaatschappijen, enzovoort stuurden: Bij thuiskomst reed ik per ongeluk een verkeerde inrit in en ramde ik een boom die daar bij mij niet staat. De jongen was overal en nergens op straat. Ik moest meerdere bochten nemen voordat ik hem raakte. Toen ik de kruising naderde, verhief zich daar een hek om mijn vrije uitzicht te belemmeren. Wie mijn portemonnee gestolen heeft kan ik niet zeggen aangezien er van mijn familie niemand in de buurt was. Intussen is het loopgips van mijn rechterarm verwijderd. Uw computer heeft mij een kind toebedeeld. Maar ik heb helemaal geen kind en helemaal niet van uw computer. Ik verwijderde mij van de rand van de straat, wierp een blik op mijn schoonmoeder en reed vervolgens het talud af. (Uit een proces-verbaal) De achtervolgde sprong te water en dook ondanks de meermaals herhaalde sommatie niet meer op. Een voetganger kwam plotseling van de stoep en verdween vervolgens zonder een woord te zeggen onder mijn auto. Ik heb zoveel formulieren moeten invullen dat ik veel liever had gehad dat mijn geliefde man helemaal niet was gestorven. Mijn motor moest net als ikzelf vanwege ernstige schade weggesleept worden. Ik overreed een man. Hij gaf zelf toe schuldig te zijn omdat dit al een keer eerder gebeurd was. Ik ben nog nooit van een ongeval weggevlucht. Integendeel. Ik moest altijd weggedragen worden. Volgens de taxatie van de expert zal de schade tussen de 250.000 en een kwart miljoen bedragen. Ik reed eerst met mijn auto tegen de vangrail, sloeg toen over de kop en knalde tenslotte tegen een boom. Toen verloor ik de macht over het stuur. Met de wettelijke ter plaatse toegestane maximum snelheid botste ik op een vrouw die mij tegen alle geldende voorschriften in tegemoet kwam. De andere wagen was absoluut onzichtbaar en toen verdween hij. In hoog tempo naderde de telegraafpaal mij. Ik begon te zigzaggen maar ondanks dat raakte de telegraafpaal mij tegen de radiator. De andere auto kwam met de mijne in botsing zonder mij zijn bedoeling kenbaar te maken. Nog voor ik hem aanreed was ik er al van overtuigd dat deze oude man nooit de overkant van de straat zou bereiken. Omdat de voetganger niet beslissen kon naar welke kant hij wegrennen moest, reed ik over hem heen. Na 40 jaar schadevrij te hebben gereden, viel ik achter het stuur in slaap. Een onzichtbaar voertuig kwam uit het niets, ramde tegen mij aan en verdween. Toen ik een vlieg wilde doodslaan raakte ik een lichtmast. In eerste instantie heb ik tegen de politie gezegd dat ik niet gewond was, maar toen ik mijn hoed afzette bemerkte ik de schedelbreuk. De getuigen van de aanrijding zijn tegen de achterkant aangeniet. Kort en goed. Als ik het geld niet binnen 8 dagen ontvang, zie ik er geheel vanaf. Mijn bruid heeft de agenten die het ongeval kwamen opnemen, alles laten zien wat ze maar wilden zien. Laat u het mij alstublieft weten indien u deze brief niet heeft ontvangen. Moet ik mijn man dan eerst ombrengen voordat ik het geld krijg? Uw argumenten zijn werkelijk zwak. Voor zulke uitvluchten moet u toch werkelijk een dommer iemand zoeken, maar die zult u bijna niet kunnen vinden. Meteen na de dood van mijn man ben ik weduwe geworden. Ik schrijf u vandaag voor de eerste en laatste keer. Mocht blijken dat u niet antwoord, schrijf ik u direct weer. 20