Cultuuruitstap Niel Zaterdag 3 oktober
Van de ideale vesting naar de ideale stad: Een tocht langs vestingsteden , Charleville- Mézières en Sedan
Een kort (?) historisch overzicht Inleiding De streek waar we naartoe gaan is, zeker bij een Vlaams publiek, meestal vrij onbekend terrein: het omvat een stukje Henegouwen, Namen, de Thiérache en Belgische en Franse Ardennen. Geschiedkundig is het een ongelofelijk rijke maar zeer verwarrende streek: nergens in Frankrijk vindt men zoveel versterkte burchten, vestingkerken, citadellen en forten als juist in deze zeer roerige en door oorlogen geteisterde grensstreek. Het is een bewijs van de onveiligheid en de constante oorlogsdreiging dat zelfs heel veel kerken in de Thiérache aspecten hebben van een burcht: kantelen, versterkte torens met schietgaten, diepe voorraadkelders en interne waterputten… ze waren vaak de enige bescherming die de plaatselijke boerenbevolking had tegen de rondtrekkende soldatenbendes die voor hun onderhoud en voedsel meestal op roof waren aangewezen. Om nog maar te zwijgen van de bij relatieve vrede ontslagen soldaten die in ongeregende groepen rondtrokken en terreur zaaiden eens hun soldij was opgebrast. En het stopte niet in modernere tijden : zowel in de Frans-Duitse oorlog van 1870 (Sedan) als in 1914 als in 1940 (de Maginot-linie eindigde ongeveer hier en sloot niet aan bij de Belgische linies: in het gat tussen Sedan en de Belgische grens zou het Duitse Blitzoffensief doorbreken om enkel bij Duinkerken te stoppen) was dit haast onverdedigbare heuvellandschap een doorgangsgebied voor invallers… de kolenen industriebekkens van Henegouwen , de rijkdommen van de Brabantse en Vlaamse gewesten waren te verleidelijk , de doortocht ernaartoe leek te makkelijk.
De Spaanse Nederlanden tot 1643 Tijd dus voor een klein historisch overzicht om duidelijkheid te scheppen voor de onvoorbereide toerist. Want België was België niet en Frankrijk reikte zeker nog niet tot waar we nu de grens oversteken. Om deze streek goed te begrijpen dienen we terug te gaan tot het einde van de zeer welvarende Bourgondische tijd. Door het huwelijk van Maria van Bourgondië met Maximiliaan van Oostenrijk , de zoon van de Duitse Keizer, kwamen de Nederlanden in handen van de Habsburgers. Hun zoon, Filips de Schone, huwde vervolgens met Johanna de Krankzinnige,, dochter van Ferdinand van Aragon en Isabella van Castilië. Hun zoon Karel V werd in 1500 in Gent geboren, in 1515 hertog van de Nederlanden en na de dood van zijn vader Keizer Karel V van Spanje, Amerika en de Nederlanden. Deze Nederlanden omvatten een groot deel van Frans Vlaanderen, Van Picardië en Artois en stukken van Lotharingen (Lorraine). De Franse koningen zagen de expansie van die macht met lede ogen aan: naarmate de Nederlanden machtiger werden, groeide ook de bedreiging voor de Franse gebieden, die zich als het ware ingesloten voelden : Conflicten konden niet uitblijven… De Spanjaarden verdedigden hun grens dus met een aantal versterkte steden en forten: - Charleroi , Namen , Mons en het fort van Charlemont bij Givet (Karel V) - Marienbourg, ( door Maria van Hongarije, regentes van de Nederlanden) - Philippeville ( door Karel naar zijn zoon, de latere Filips II genoemd en gebouwd nadat Marienbourg in handen van de Fransen was gevallen )…
De onafhankelijke vorstendommen Als een wig daar tussenin, ruwweg vanaf Luik tot Couvin strekte zich langs de hele Maasvlakte het Prinsbisdom Luik uit. En voorbij Couvin lagen sinds de vroege middeleeuwen nog drie kleine maar onafhankelijke en rijke vorstendommetjes: Arches, Chateau-Regnault en ( het door de Tours d’Auvergne en vervolgens de Conzagues geregeerde) Sedan-Charleville. Ze fungeerden als bufferstaatjes tussen Frankrijk en Het Heilige Roomse Rijk. Ze zouden pas op het einde van de 17de eeuw en begin 18de eeuw bij Frankrijk worden ingelijfd, of voor de Franse koning kiezen, maar daarvoor waren ze de-facto onafhankelijk met eigen wetgeving, munten, legers en heersers. In de 16de en 17de eeuw stuurden ze een vrij voorzichtige, meestal neutrale koers… of liepen van de ene partij naar de andere over, afhankelijk van wat hun economisch en politiek het beste uitkwam. Een gedetailleerde geschiedenis ervan zou ons echter te ver leiden.
Aan Franse kant De Fransen deden hetzelfde aan hun kant : de versterkingen van enkele grote en kleine middeleeuwse vestingsteden werden vergroot en aangepast aan de steeds grotere en krachtigere kanonnen … Voor de tijd van Vauban huurden ze vooral een aantal Italiaanse militaire ingenieurs in, die bedreven waren in de nieuwe geometrische ontwerpen die kanonvuur nu eenmaal onvermijdelijk maakten. Samen met het militaire aspect raakten via deze weg ook Renaissance denkbeelden over woning-, steden- en , vestingbouw in (Noord) Frankrijk ingeburgerd. - Maubeuge - Bergues - Gravelines - le Quesnoy - Valenciennes, Condé sur Escaut… - Mézières en Charleville In het gebied dat we bezoeken zijn er twee sites met een speciale betekenis, omdat ze, evenals Marienbourg en Philippeville aan Spaanse kant, volledig nieuw werden opgetrokken als militair bolwerk en daarvoor niet als stadje bestonden - Rocroi : in 1555 al bij besluit van François 1 ontworpen en onder Henry II door Italianen gebouwd , later door Vauban uitgebreid Montmedy : wellicht het volledigste voorbeeld van een heuvelcitadel, door Vauban verder versterkt
Lodewijk XIV en de Franse expansiedrang Toen Lodewijk XIV in 1643 aan de macht kwam na de dood van Lodewijk XIII besloot hij niet alleen de koninklijke macht uit te breiden (de Zonnekoning werd inderdaad een absolutistische heerser) maar ook van Frankrijk het belangrijkste land van Europa te maken. Het middel daarvoor zag hij in oorlog voeren. Er wordt dan ook van hem gezegd dat ‘il aimait trop la guerre’. En die oorlogen gingen vooral tegen de Spaanse Habsburgers en De Nederlanden, maar ook tegen de Oostenrijks-Duitse Liga van Augsburg. - 1667-1668 : de Zuidelijke Nederlanden worden veroverd , zogezegd om de erfenis van zijn vrouw, de dochter van de gestorven Spaanse koning Karel II, veilig te stellen Hoewel hij door andere naties tot een vrede met Spanje werd gedwongen, ( het verdrag van Aken) behield hij de veroverde steden van de Nederlanden. ( oa Douai, Kortrijk, Lille, Charleroi) - 1672- 1678 : een wraakaktie tegen die Kaasboeren van de Verenigde Provinciën om de schande uit te wissen van het vorige verdrag. Lodewijk verovert de volledige Nederlanden, met uitzondering van Zeeland en Holland en de oorlog speelt zich vooral af in onze gewesten : Gent, Ieper, Valenciennes, Cassel, zelfs Luik en Maastricht worden veroverd. Als oorlogsschatting krijgt Lodewijk van de Spanjaarden de Franche-Comté en 8 nieuwe vestingsteden in de Nederlanden cadeau . - 1681- 1684 : verovert grote delen van de Elzas, oa. Straatsburg (door La Turenne) - 1689- 1698 : trekt ten oorlog tegen de Liga van Augsburg, belegert Namen en enkele Duitse steden, maar wordt gedwongen zich terug te trekken (vrede van Rijswijk) - 1702- 1714: de Spaanse Successieoorlog. Wanneer Karel II in 1700 eindelijk sterft, blijkt hij tot ieders verbazing alle Spaanse bezittingen na te laten aan Filips van Anjou, kleinzoon van Lodewijk XIV. De andere Europese landen, die zo’n Frans-Spaans keizerrijk niet zien zitten, verklaren de oorlog. Het wordt een uitputtingsslag die uiteindelijk in de Vrede van Utrecht uitmondt: Filips d’Anjou blijft wel koning van Spanje, maar Frankrijk verliest de controle over de Italiaanse gebieden en De Nederlanden, die naar de Oostenrijkse Habsburgers gaan. Dezen versterken een aantal steden en forten op de grens met Frankrijk.. Bij zijn dood in 1715 heeft Frankrijk dan wel veilige grenzen, maar de doorlopende oorlogen hebben de schatkist totaal uitgeput en de economie ligt aan scherven: de Fransen geven hun oorlogszuchtige idealen op en leggen zich neer bij een lange continentale vrede. Enkel met Engeland zullen de conflicten nooit echt stoppen. Pas de Franse Revolutie en de expansiedrang van Napoleon zullen Frankrijk opnieuw in oorlog dompelen.
Hoe groeit en ontwikkelt een stad ? Bijna iedereen kent natuurlijk die aloude wijsheid uit zijn prille schooltijd : een stad ontstaat waar handelswegen - te land of te water - mekaar kruisen. Die waarheid gaat volledig op , maar de werkelijkheid , hoe die stad er uiteindelijk zal uitzien, is veel complexer.
1. In het oude Romeinse Rijk en de vroege middeleeuwen ontwikkelden stadjes zich vaak uit of rond Romeinse militaire nederzettingen, wat wil zeggen dat heel wat latere steden op een Romeins fort of nederzetting teruggaan. Maar ook in het Romeinse Rijk vielen militaire en economische functie dikwijls samen (vb. Trier, Keulen) , maar noodzakelijk was dat niet : Tongeren werd eerder militair-strategisch gekozen door de Romeinen. Toen die er wegtrokken, verviel ook de stad voor 90 %… maar ze ontwikkelde zich in de middeleeuwen wel terug op dezelfde plaats. Waarschijnlijk is de ligging langs de nog steeds gebruikte Romeinse heirweg,gecombineerd met het bestaan van vervallen stadsmuren en de aanwezigheid van ruines (de tonnen puin en steen zijn prima nieuw bouwmateriaal) mee bepalend geweest . Orange is nog frappanter als voorbeeld : een nieuw dorp ontwikkelde zich binnen de muren van het grote antieke theater: de buitenmuur werd verdedigingsmuur… en zo komt het dat het theater er nu nog staat. 2. Echte middeleeuwse steden ontstaan pas wanneer een bezittende middenklasse zich van de feodale heerschappij heeft losgerukt, en resoluut begint eigen macht uit te bouwen en rechten op de adel en de heren verovert. Deze klasse van handelaars en ambachtslui zorgt ook voor de enorme fondsen die bouw, onderhoud en verdediging van een stad mogelijk maken. Dit proces komt eerst in Noord Italië, Vlaanderen en delen van het Heilige Duitse rijk (Rijnstreek) tot stand. Via de verovering van een aantal vrijheden (oa. bouwen van een muur, eigen graan malen in een molen, een markt houden) krijgen ze eigen politieke en economische onafhankelijkheid. 3. Heel veel van onze dorpen gaan terug tot Keltische of zelfs pre - Keltische prehistorie: vreemd genoeg blijven mensen altijd ongeveer op dezelfde plaats wonen. Helemaal gek is dat niet : eigendom gaat nu eenmaal via erfenis van vader op zoon over… dus waarom zou je weggaan waar je iets krijgt? Maar helemaal gaat dat niet op : het gewone volk had amper eigendomsrechten, en veel kinderen vielen qua bezit uit de boot. Misschien zit er de eeuwige vrees voor het onbekende tussen. Uiteindelijk blijven ook vandaag meer dan 50% van in Niel geboren jongeren hier wonen, terwijl er meer dan genoeg mogelijkheden en redenen zijn (bezit van auto, wegens studie, werk, of een lief uit een andere streek ) om weg te gaan . 4. Nieuw ontworpen (vesting)steden Een aantal stadjes kwamen zeer atypisch tot stand: in onze streken en Noord Frankrijk zijn ze het gevolg van de bouw door Spanjaarden of Fransen, van een aantal met bastions versterkte garnizoensteden. De bouw gebeurde op slechts enkele jaren volgens een regelmatig en wiskundig patroon, vrijwel alle huizen hebben een zelfde bouwwijze en hadden oorspronkelijk een militaire functie. Ook na het slopen van de vestingmuren en het wegtrekken van de soldaten blijft een stervormig, regelmatig ingedeeld stadje over (vb. Marienbourg, Philippeville, Rocroi, Gravelines ) Een aantal andere, grotere, steden kenden een even vreemd ontstaan : ze waren het product van de verlichte ideeën en het mecenaat van enkele renaissance heersers , die ,naar Romeins model, een ideale stad wiskundig ontwierpen en uittekenden. Ze hoopten dat in deze zuivere nieuwe steden een nieuwe mens zou ontstaan, vrij van klein-menselijke beslommeringen en bekrompenheid. Charleville is hiervan een zeer goed voorbeeld.
5. Europa kent slechts twee grote verstoringen van dit traditionele woon- en bouwpatroon: - de pest in de 14de eeuw decimeert de bevolking en sommige dorpen en stadjes worden echte ‘ghost- towns’: ook een generatie later komen mensen zich er niet meer vestigen en het oorspronkelijke dorp vervalt en verdwijnt … Erg ver trekken mensen echter niet weg: gewoonlijk ontstaat een nieuw dorp later op slechts enkele kilometer afstand. - de industriële revolutie, die een volksverhuizing voor gevolg heeft : op het platteland is er nog amper werk, in de nieuwe industrie in de steden des te meer … maar we zitten al in de 19de eeuw voor dit proces echt enorme invloed gaat uitoefenen. Steden vergroten dan op spectaculaire wijze op minder dan 20 jaar. De beste voorbeelden blijven Parijs en Londen, naast steden in de Engelse Midlands (Birmingham, Manchester) waarvan de bevolking soms verdertigvoudigt op 10 jaar tijd . - Daarnaast kan natuurlijk ook een langdurige oorlog of economische achteruitgang van een streek een periode van verval inluiden . Maar dit blijven meestal tijdelijke effecten. (vb. Antwerpen na de Spaanse verovering of na het sluiten van de Schelde door de Hollanders ; Brugge dat amper nieuwe gebouwen heeft na het midden van de 18de eeuw, omdat het economisch achteruitging.)
Eens de plaats gekozen… Hoe ontwikkelt de stad zich dan precies tot de doolhof die we vandaag kennen ? Hoe vinden we in onze steden terug wat er in al die eeuwen bouwkundig is gebeurd ? Volgende 6 principes liggen aan de ontwikkeling ten grondslag 1. Een stad komt meestal als een chaos van allerhande bouwwerken, straten, pleinen, steegjes en wijken op je af. Zeer vaak is dat ook zo. Voor de 19de eeuw ligt er zelden een duidelijk plan voor stedelijke ontwikkeling klaar. De basisvorm van de stad wordt ook mee bepaald door strategische, defensieve overwegingen ,de hoogvlakte of plateau waarop ze ligt, de loop van een rivier…Het stratenplan volgt de stadsmuur, binnenin echter is er lukraak gekozen, tenzij een vervallen Romeinse stad voor een vrij logisch, rechthoekig plan zorgt . De middeleeuwer bouwde dus maar raak : kadaster, rooilijnen, diensten van stedenbouw en milieu… hij kende ze niet. Hij bouwde zijn huis zoals hij het wou en gebruikte, afhankelijk van zijn rijkdom, zeer verschillende materialen : weinig dure steen, veel hout, leem en takken, stro. Pas als bijvoorbeeld in 1666 Londen door een grote brand bijna voor de helft wordt verwoest ( het vuur ontstond in een bakkersoven, maar kon niet tot staan worden gebracht) vaardigt de stad reglementen uit die de burgers verplichten in steen te bouwen. 2.De ‘ideale stad’ uit de Renaissance Uitzondering dient gemaakt voor enkele Italiaanse steden, voor de Marais in Parijs en voor enkele ‘ideale steden’( Charleville-Mézières) waar in de 16de eeuw renaissance bouwmeesters regelmatige stadsplannen opmaakten naar antiek Romeinse voorbeeld. Deze steden ontwikkelden zich ofwel na afbraak van de oorspronkelijke huizen, ofwel op maagdelijk terrein. De stratenplan is dambordvormig of stervormig, de inplanting van publieke gebouwen en kerken logisch gepland , de huizen zeer dikwijls identiek of in dezelfde stijl gehouden, de hoogte van gevels gelijk. Middelpunt van zulke steden of wijken is een groot regelmatige marktplein (vb. Place des Vosges in Parijs, de Place Ducale in Nancy, de markten van Arras en Charleville) Enkele van deze nieuw ontstane ‘ideale’ steden, meestal door Italiaanse architecten ontworpen zijn: Le Havre , Vitry le François, Villefranche sur Meuse, Rocroi, Bourg Fidèle, Henrichemont, Richelieu sur Loire…
Charleville : de ideale stad van Charles de Gozague De Lombardische Gonzaga familie kwam oorspronkelijk van dichtbij Mantua in Noord Italië. Het waren rijke handelaars die hun macht meer en meer zagen uitbreiden en die uiteindelijk de heerschappij van de stadstaat Mantua zouden verwerven. Een tak van de familie vestigde zich in Nevers aan de Loire. Reeds voor Charles waren de Gozagues mecenassen en bouwheren geweest. Ze hadden een nieuw stadje, Sabbionetta, gebouwd, verfraaiden de centrale pleinen en straten van Mantua naar renaissance mode en Ludovico (Louis, 1539- 1595) liet het centrale plein in Nevers aanleggen, naast een groot aantal andere gebouwen in de stad. Ook het Hotel de Nesle in Parijs, het paleis in Mézières en in Réthel zijn in hun opdracht gebouwd. En telkens waren het Italiaanse architecten op wie een beroep werd gedaan. Louis was gehuwd met Henriette de Clèves, gravin van Nevers, Rethel en Arques, het kleine graafschapje rond Sedan en Mézières . Charles wordt in 1580 uit dat huwelijk in Nevers geboren. Hij neemt dienst in het Franse leger en bestrijdt de Spanjaarden. Op 15jarige leeftijd voert hij een groep van 450 ruiters aan die erin slagen naar het belegerde Cambrai door te breken . Daarna neemt zijn carrière een hoge vlucht: hij reist doorheen heel Europa: van Nederland , Polen tot Oostenrijk. Zijn droom : een katholieke republiek tot stand brengen over de grenzen heen, die in staat zal zijn aan de Ottomaans Turkse invallen het hoofd te bieden. Hij toont zich daarin eigenlijk een verre voorloper van een verenigd Europa en een verlichte renaissance staatsman. erder bewijs van zijn status is dat zijn dochter, die koning Henry II als peetvader heeft, zelfs koningin van Polen wordt. Maar dan keert zijn geluk: hij weigert zich neer te leggen bij het regentschap van Maria de Medicis ( Louis XIII is nog te jong ), koninklijke troepen vallen Réthel aan en Charles keert in 1627 naar Mantua terug. Eén voor één sterven zijn vrouw en zijn kinderen. Zelf overlijdt hij in 1637 op 57 jarige leeftijd. In 1606 besluit hij een nieuwe ideale stad te bouwen en hij noemt ze Charleville. Hij is dan 25. De architectuur,de open pleinen, de regelmaat van huizen en straten, de perspectieven en de symmetrie moeten de bewoners veranderen: omringd door zoveel mathematische schoonheid kunnen ze niet anders dan zelf ook betere mensen worden. Dat is althans het ideaal. Als bouwmeester doet Charles beroep op een leeftijdgenoot: Clement, de jongere broer van Louis Métézau, de bouwer van de Place des Vosges in Parijs. Van 1611 tot 1615 verblijft hij in Charleville om de werken te leiden, geholpen en opgevolgd door Claude Briau. De architecturale inspiratie is duidelijk Italiaans, de verhoudingen zijn dezelfde als de Place des Vosges, de effecten van gele steen en baksteen ook… maar : de Place Ducale was totaal beschilderd ( baksteen bloedrood, natuursteen wit-geel, grote voegen hagelwit). Maar hoe zo’n enorme werken betalen? En waar en hoe vind je nieuwe inwoners? De oplossingen zijn verrassend modern: Charles verkoopt eigendomsrechten van gronden en gebouwen aan verschillende Franse steden en ontwerpt eigenlijk een investeringsmaatschappij avant la lettre. Vrijstelling van belastingen, verregaande vrijheid om met de gebouwen te doen wat hun goeddunkt moeten mensen overhalen gronden te kopen. En de Gozagues blijven hun afkomst trouw: economie en handel liggen hun nauw aan het hart, en een groot aantal panden wordt verkocht aan tapijtwevers, steenkappers, zilversmeden, glasblazers uit Italië…, andere ambachtslui en voorname kooplui. Midden op de markt laat hij dan ook een fontein bouwen , en geen standbeeld van hemzelf: ze voorziet de marktkramers van vers water en laat toe het plein daarna te kuisen. Handelaars worden aangetrokken door kwijtschelding van belastingen of verlening van monopolierechten. Weldra beginnen zich meer en meer mensen van Mézières in de stad te vestigen, weer anderen vindt hij door criminelen bescherming te bieden : heel wat ontsnapte boeven en dieven vinden zo in Charleville onderdak. De architectuur is ook symbolisch : zo wordt stad verdeeld in vier gelijke blokken, die hun spiegelbeeld hebben in 4 paviljoenen op het centrale plein, genoemd naar 4 christelijke symbolen.: Saint Ignace, Saint Sépulche, Saint François en Notre-Dame. Want de Gonzagues zijn katholiek, in tegenstelling tot de Tour d’Auverges die van Sedan een protestantse vrijstaat maakten. Charles laat dan ook een vrij groot aantal religieuze ordes toe in Charleville, die er alle hun klooster of refuge bouwen.. Maar de rest van de versiering blijft Romeins-Grieks, getuige een aantal beelden in de hoofdstaten, van Mars/Ares, de oorlogsgod, Athene/ Minerva, godin der wijsheid, Zeus/jupiter de oppergod, Demeter/Ceres, godin van de oogst en de vruchtbaarheid en Tyche met haar hoorn des overvloeds, godin van het geluk. Na zo’n 20 jaar bouwen is de stad compleet en ze wordt ommuurd door de typische bastions van die tijd, Met een sterke vesting op de hoogte boven de maas op de Mont Olympe. En of Charles idee effect heeft gehad? In 1717 bezoekt Tsar Peter de Grote de stad… Sint Petersburg zal op zijn orders op dezelfde manier aan de Neva verrijzen. De inspiratie ervan is duidelijk.
3. Centrum van middeleeuwse steden is steevast een kleine markt met stadhuis , symbool van stedelijke zelfbestuur en vrijheden, soms met een belfort, vaak gildenhuizen en dicht in de buurt een kathedraal , bewijs eerder van stedelijke macht en rijkdom dan van geloof of devotie. Dikwijls is één der torens een stadstoren, met vlag en noodklok. (vb. Antwerpen, Mechelen) Soms ligt een belangrijk klooster of het versterkt kasteel van een heer in de stad, maar vaker wordt de stad omsloten door een door de burgerij afgedwongen en betaalde cirkelvormige stadsmuur als verdediging. Vanaf de 16de eeuw kiezen ook steeds meer edelen om binnen de stadsmuren te komen wonen. In Noord Italië, Spanje en Duitsland gebeurt dit zelfs vroeger. 4. De 12de of 13de eeuwse verdedigingsmuur is de begrenzing van alle stadsontwikkeling tot de laat 16de eeuw. Pas dan worden meer en meer huizen ook buiten de muren gebouwd terwijl de ontwikkeling van buskruit en steeds zwaardere kanonnen de oude stadsmuur te kwetsbaar en overbodig maakt. Rond die nieuwe buurten wordt een tweede gordel van aarden of stenen bastions aangelegd naar de plannen van Vauban of diens navolgers .Tot een eind in de 19de eeuw overleven die twee muren, hoewel ze dikwijls als deel van huizen of als steengroeve worden gebruikt. Pas in volle industriële ontwikkeling worden ook buitenliggende gemeentes via lintbebouwing door de stedelijke agglomeratie opgeslokt Mooie voorbeelden van deze ontwikkeling in onze gewesten zijn Antwerpen (3 omwallingen) Brussel en Mechelen. In de drie gevallen werden de muren gesloopt in de 19de eeuw om plaats te maken voor brede boulevards. Enkel sommige stadspoorten overleefden de sloophamer… vaak omdat ze dienst deden als gevangenis. Bekijk stadsplannen van onze steden :je kan er zo de vroegste kern en het tracé van de muren op terugvinden. 5.Periodes van macht en rijkdom van een stad vertalen zich in een bouwwoede Steden groeien niet gestadig: soms neemt hun bevolkingsaantal zelfs af. Periodes van stagnatie wisselen af met periodes van welstand. Zo kan je aan het aantal (publieke)gebouwen uit een bepaalde stijl (gotiek, laatgotiek, barok…) afleiden wanneer er periodes van armoede en welvaart waren . De stad ontwikkelt enkel snel als de poorters macht en rijkdom hebben . Voor Brugge is dat de 12de en 13de eeuw, voor Brabantse steden de 15de en 16de eeuw Vaak kan je alleen al aan de bouwgeschiedenis van een kathedraal en een aantal grote parochiekerken de periodes van hoogconjunctuur en crisis in een stadsgeschiedenis aflezen. 6. De koninklijke smaak beïnvloedt de adel en die op zijn beurt weer lagere standen Meestal wordt de stijl van bouwen van bovenaf beïnvloed door de smaak van keizer, vorst of heersende klasse, en ieder op zijn beurt en naar zijn mogelijkheden, probeert die in meerdere of mindere maten te imiteren. Vooral de verspreiding , geografisch en doorheen bevolkingslagen, van renaissance bouwidealen en versiering is frappant Vaak gebeurt latere overname nog zonder enig rechtstreeks contact met Italië. Men volgt vanaf dan de plaatselijke voorbeelden of men gaat te rade in architecturale schetsboeken….en ieder gebouw beïnvloedt het volgende. Ook zeer laat nog, in de 20ste eeuw gebeurden zulke wederzijdse beïnvloedingen meermaals., vooral in binnenhuisinrichting. Duitse archeologen ontdekten en groeven Turkse en Mesopotaamse steden op en brachten voorwerpen mee, Engelsen ontdekten het graf van Toethankhamon , Nederlanders hadden hun Indonesië veroverd, en de Belgen Kongo … en ze gingen naar de Zuidpool : Juwelen , vazen en behangpapier op zijn Romeins, Mesopotaams, Egyptisch,( het olifantenhuis in de Antwerpse zoo): Indonesisch, Afrikaans…, gebouwen in ’moorse’ stijl…het ging erin als zoete koek in de 19de en 20ste eeuw. En bij ons? Het aantal ijsberen en pinguïns op ijsschotsen zijn niet te tellen op vazen van Boch, op Booms glas en op behang. Deze exotische Egyptische stijl vormt zelfs één van de kenmerken van de 20er jaren Art Deco. Nil novi sub sole…
Burchten, Kastelen en Vestingen Ontwikkeling van de militaire bouwkunst 1. Romeinse vestingbouw Met de val van het Romeinse Rijk en de invallen en volksverhuizing van Germaanse stammen eindigt in de 5de eeuw een tijdperk en beginnen de middeleeuwen. De Romeinen waren technisch enorm ontwikkeld en dat kwam zeker tot uiting in hun militaire architectuur. Het zou verkeerd zijn om te geloven dat alle sporen van Romeinse cultuur op slag verdwenen: heel wat werkte in de vroeg christelijke bouwkunst door en sommige principes gingen nooit verloren. Maar toen rond 800 de eerste feodale burchten werden gebouwd werd een totaal andere richting ingeslagen . Pas de kruistochten zouden een voorzichtige wederinvoering van Romeinse vestingbouwvormen, die het in het Oost Romeinse Rijk hadden overleefd, voor gevolg hebben. Het voorbeeld voor de kruisridders waren de muren van Constantinopel met hun concentrische verdedigingsgordels, waarbij zwakkere muurdelen door uitspringende torens worden bestreken. Opgravingen en de weinige plaatsen waar Romeinse vestingwerken overleefden ( vaak alleen maar omdat ze zo vernuftig waren dat ze in middeleeuwse stadsmuren opgingen , zoals in Trier) tonen ons rechthoekige grondplannen van garnizoensteden en militaire kampen. Steden kregen stenen muren, kampementen meestal grachten en aarden wallen met houten palissades . Torens op hoeken en strategisch zwakke plaatsen en met tweelingtorens versterkte dubbele poorten vervolledigden het systeem. Hadrian’s Wall in Noord Engeland laat zien tot welke werken ze in vrij korte tijd in staat waren : op de aarden wal verrijst een 4 meter hoge muur die 120 km lang is, met een diepe gracht ervoor als hij de kam van een heuvelrug niet volgt . erachter ligt, weer door grachten beschermt, een heirweg. Om de mijl springt een toren vooruit, om de vijf mijl vinden we een versterkt legerkamp voor een garnizoen, vaak Belgische huurlingen in het Romeinse leger. Waar mogelijk wordt gebruik gemaakt van de natuurlijke verdediging: een heuvel, rivier, kloof…Het geheel kwam binnen de 10jaar tot stand… hoewel er doorlopend werd aan bijgewerkt. Ook de andere grenzen werden met strategisch uitgebouwde kampementen verdedigd. Toch kon het in de 5de eeuw niet meer baten : het hele systeem werd onder de voet gelopen en de Romeinse soldaten vertrokken…
2. Keltische vestingen uit de ijzertijd Keltische vestingen zagen er heel anders uit : meestal werd een geïsoleerde heuveltop omringd met een aantal concentrische aarden wallen, gebouwd op een basis van kruislings op mekaar liggende boomstammen, verankerd door rechtopstaande palen. Op top van die aarden constructie beschermde een houten palissade de verdedigers. In het Engels heten die vestingen dan ook Ringforts en Maiden Castle in Dorset is wellicht het grootste en bekendste voorbeeld. In Ierland vinden we een andere vorm : daar ontwikkelde zich in een stenen vestingbouw:een hoge en dikke ronde muur omsloot een min of meer grote binnenhof, de rest van de binnenstructuren waren tenten of houten constructies. Van enige latere invloed op de burchtbouw is echter geen sprake
3. De feodale burcht van 800 tot 1100 Met de opkomst van het feodale systeem rond 700- zeg maar: ieder heer op zijn eigen kleine leen in zijn eigen kleine fortje- neemt de Westerse militaire bouwkunst een nieuwe start. Maar wie denkt aan de grote stenen kastelen uit de Hollywoodfilms van King Arthur heeft het totaal mis. Deze eerste burchten waren veelal van hout: midden op een terrein werd een ronde hoge kegelvormige heuvel opgeworpen , een motte, met daar rond een brede en diepe , meestal droge gracht. Een steile trap leidde naar een bovenplatform, afgesloten door een hoge houten pallisade met uitkijktoren. Een doormeter van 25 meter van zo’n centrale palissade werd al als een reuzenburcht beschouwd.,
Het dagelijkse leven speelde zich af op een voorhof (engelse bailey), in tenten, houten en lemen huizen, met vaak veldjes en akkertjes, die ook met een houten palissade en gracht was omringd. Enkel in tijden van belegering werd de bovenburcht echt benut. Meer en meer vestigt de heer zijn ridderzaal beneden. Privacy moet in die tijden vrijwel onbestaande zijn geweest: één ruimte deed dienst als slaapplaats, eetzaal en ontvangsthal. Natuurlijk maakten de bouwers ook gebruik van steen als de burcht in een bergstreek was gelegen, en werd de strategische ligging ook bepaald door het landschap, waarbij soms alleen op de zwakke plaatsen een muur werd gebouwd. Maar de basisvorm: een hoge donjon, met voorraadkelders en een bron en de ingang op de eerste verdieping, gelegen binnen een ronde of veelhoekige ringmuur werd ook hier nagestreefd. Naarmate de heer aan macht won, verving een stenen toren (fr. Donjon, eng. Keep) meer en meer de centrale houten toren op de motte en werd ook zijn ridderzaal een stenen gebouw.
4. De invloed van de Kruistochten op de burchtbouw: 1100-1300 Wanneer de kruisvaarders terugkeren uit het Heilig Land, brengen ze een hele hoop nieuwe zaken, wetenschap en principes mee..Eén daarvan hadden ze afgekeken van de muren rond Constantinopel: de concentrische vestingbouw. Zowel in het Heilig Land (st. Jean d’Acre, nu Akko, Krak des Chevaliers in Syrië) als in Europa (Gent) worden nieuwe burchten gebouwd en oude veranderd met Constantinopel en Romeinse vestingsbouw als model. - de ringmuur wordt strategisch onderbroken door vooruitspringende torens. Daardoor kan een zwakkere muur moeilijk worden aangevallen: je schiet de aanvallers in de rug - de kantelen worden op overhangende stenen buiten het muurvlak geconstrueerd , gaten laten toe ook op aanvallers te schieten die onderaan de muur staan. - een machtige donjon wordt nog hoger opgetrokken en blijft het hart van de burcht - de centrale donjon wordt echter meer en meer opgegeven ten voordele van enorm sterke poortgebouwen, vaak met dubbele muren en een barbacan, een losstaande, lagere, halfcirkelvormige eerste verdediging - bij de grootste vestingen worden verschillende muren concentrisch gebouwd, waarbij de binnenste altijd hoger is en je de vijand kan beschieten ook als hij de eerste verdediging heeft ingenomen. - ook binnen wordt weinig aan het toeval overgelaten : wenteltrappen die links wegdraaien, met oneffen stenen, smalle hoekige gangen, houten trappen die kunnen weggeduwd worden… alles om de vijand als hij binnengeraakt, tegen te houden Ook de steden, die pas in de 12de en 13de eeuw genoeg aan macht winnen zullen bij het bouwen van hun muren van deze principes gebruik maken. Vaak sluit de muur nog aan bij een grafelijk slot( vb. Cochem, Carcassonne) en waar mogelijk worden Romeinse muren of bouwwerken in de verdediging opgenomen (Tongeren, Trier) 5. De verdediging wordt aangepast aan het aanvalswapen: van lange boog tot kruisboog tot haakbus en de vroege kanonnen Je kan een burcht, of delen van een stadsmuur, vaak vrij gemakkelijk dateren door de vorm van de schietgaten: je dient er wel rekening mee te houden dat een vesting vaak honderden jaren bleef dienen en dus doorlopend werd aangepast (vb. Sedan). Maar onderzoek van metsel en opvulwerk verraadt veel. 1. Tot ongeveer 1200 vinden we zeer lange schietgaten, die van binnen breed uitlopen, maar van buiten slechts een lange sleuf te zien geven: de tijd van de ‘longbow’
2. Vanaf ongeveer 1150 worden de muren dikker en dikker en lopen soms schuin naar buiten om weerstand te kunnen bieden aan ondertunneling en stormrammen en grote katapulten: de trebuchets . Bovenaan de muren verschijnen dan naar buiten uitgebouwde stenen of houten weergangen om aanvallers aan de voet van de muur te kunnen treffen. 3. Vanaf ongeveer 1300 vinden we meer en meer kruisvormige schietgaten, om plaats te laten aan de armen van de kruisboog. Dit geduchte wapen zaaide dood en vernieling en bleef naast vuurwapens nog lang in gebruik: de korte pijl met stalen punt werd met zo’n kracht weggeslingerd dat zelfs een harnas werd doorboord. Pezen en veren moesten met speciale machinerie worden opgespannen: met de hand was dat al lang niet meer te doen. Als gevolg werden wapenrustingen al langer hoe zwaarder…tot de ridder, eens van zijn paard gestoten nog amper zelf recht geraakte op een slagveld. De kruisboog werd zelfs zo gruwelijk gevonden dat het gebruik ervan door de paus werd verboden . Raad eens hoeveel rekening daarmee werd gehouden ? 4. Buskruit kwam naar Europa rond 1250, na de Mongoolse invallen. Het was een Chinese uitvinding. Maar het zou tot ongeveer 1350 duren eer de eerste kanonnen op het slagveld verschenen: grote cilindervormige gietijzeren lopen met versterkingsbanden er rond gesmeed. (vb. Gent) Vanaf ongeveer 1450 werden zowel kannonnen als buskruit veel verbeterd en verschijnen ook handvuurwapens zoals de haakbus en het 3 meter lange vestingmusket. De schietgaten krijgen dan een ronde uitsparing in het midden Van een kruisstructuur… ofwel worden ze al kleine korte sleuven, Die van binnen wijd uitlopen, om het bereik te vergroten. 5. Wanneer rond 1530 de kanonnen zo krachtig zijn geworden, wordt de volledige vorm van de vesting aangepast: torens worden van een bovenverdieping ontdaan en verbouwd tot geschutsplatform, met brede, trapeziumvormige schietgaten, die bovenaan afgerond of afgeschuind worden om stenen of metalen kanonskogels te laten afschampen. Alle muren worden vanaf dan al langer hoe dikker.
6. 1450 – 1700 Een opsplitsing : het kasteel wordt woonslot de militaire burcht wordt fort In de vorige paragrafen hebben we al ten dele de ontwikkeling en de onzekere toekomst van de traditionele feodale burcht belicht. Vanaf het moment dat kanonnen inderdaad genoeg kaliber en draagkracht hadden was het starre defensieve systeem van de burcht met zijn hoge muren en torens ten dode opgeschreven. Dat gebeurt in de loop van de late 15de en 16de eeuw. Het mocht nog zo prachtig op een heuveltop liggen of kanonnen beukten het op een tijd van dagen of weken wel in stukken. Vanop nabijgelegen heuvels, waar in vroeger tijden voetvolk en ridders tandenknarsend naar die oninneembare rots hadden gekeken en aangewezen waren op een lange belegering en uithongering als enige weg tot succes, belegerden de aanvallers nu het kasteel zonder veel gevaar voor eigen lijf en leden. Geen enkele burcht overleefde nog een belegering en eigenlijk betekenen vuurwapens het einde van de feodaliteit en van het overwicht van de geharnaste ridder te paard op het slagveld. Vanaf dan werden huursoldaten -hellebaardiers en musketiers- , cavalerie ,infanterie en artillerie de voornaamste pionnen op het strijdtoneel.
Er doet zich dan ook in de kasteelbouw een opsplitsing voor: - In vreedzame gebieden verliest het kasteel zijn defensieve karakter en de weinige torens blijven eerder symbolisch staan als teken van macht en adel. Muren worden afgebroken, tuinen aangelegd op de binnenkoer, buitenmuren doorbroken met hoge vensters en balkons om meer en meer licht en lucht binnen te laten ( Aartselaar, Gaasbeek…) Vaak vervalt de oude burcht tot ruine en wordt ze steengroeve voor in open parklandschappen aangelegde woonsloten ( Meise, Groot Bijgaarden…) - Op plaatsen die wel moesten worden verdedigd, verrijzen nu een totaal ander soort vestingen, ontwikkeld om kanonvuur te doorstaan . Dikwijls wordt er vertrokken van een bestaande stadsmuur of kasteel en betreft het aanpassingen. Op een aantal plaatsen vertrekt men van nul en wordt een totaal nieuwe burcht gebouwd ( Coca in Spanje, Salses in Catalonië, Rocroi ) Het zijn vooral Italiaanse en Spaanse militaire ingenieurs die deze forten ontwierpen en mathematisch uittekenen: ieder schootsveld, iedere hoek, iedere hoogte en diepte was berekend. In feite leggen zij de basis van het systeem dat daarna in Frankrijk door Vauban werd geperfectioneerd. In vele gevallen blijft dit echter een ideaal systeem: meestal moest teveel rekening worden gehouden met bestaande middeleeuwse muren die zo goed mogelijk werden aangepast. Met de komst van Vauban in Frankrijk krijgt dit verdedigingssysteem pas zijn complete ontwikkeling, maar vele principes ervan lagen al in de 16de eeuw vast.
Rocroi : 16de eeuws pareltje van Italiaanse militaire bouwkunst De plaats(Rots van de Koning)werd in 1555 door Henri II gesticht en door Italiaanse ingenieurs versterkt om een tegengewicht te bieden aan het door de Spanjaarden gebouwde fort van Charlemont te Givet. Hier vond in 1643 een beslissende slag plaats toen Spaanse troepen oprukten om Parijs in te nemen en door de Fransen onder de hertog van Enghien verslagen werden. Het stervormige garnizoenstadje werd na 1643 door Vauban verder versterkt Als bewijs van de deugdelijkheid van zijn systeem: in 1815 weerstonden Napoleontische troepen in de stad een beleg van een maand voor ze zich, na Waterloo, overgaven. .
7. De rol en het belang van Vauban Vauban was een van de generaals van Lodewijk, die na een reeks succesvolle veroveringen van steden, van de koning de opdracht kreeg om ze te versterken. De stroper is de beste boswachter: Vauban had aan den lijve ondervonden waar het veel vestingen en forten schortte: in zijn systeem werden al die fouten weggewerkt. Hij was overigens een zeer humaan man en humanistisch wetenschapper, bevriend met filosofen en schrijvers, en zeker geen absolute ijzervreter. Uiteindelijk was het zijn bedoeling bij een belegering zo min mogelijk slachtoffers te laten vallen aan de kant van de verdedigers: eerder wilde hij soldaten sparen dan kosten. Hij deed dat op zo’n revolutionaire manier dat zijn principes tot het einde van de 19de eeuw als perfect werden gezien. Nadat hij Montmédy had versterkt bijvoorbeeld, doorstonden de 700 soldaten een beleg van een aantal maanden tegen een leger van 30.000 Spanjaarden… Ze gaven het op en kregen een eervolle aftocht: slechts een 150 tal waren gedood of gewond. Pas de Eerste Wereldoorlog en de komst van werkelijk zware artillerie, luchtbombardementen en stelling- en bunkeroorlog zal bewijzen dat ook Vaubans systeem uiteindelijk faalde. Toch overleefden de helft van de stadswallen en kazematten van Ieper vier jaar beschieting… de rest van de stad lag in puin. Gedurende 250 jaar bleef hij wel het grote voorbeeld en kende hij overal in de wereld enorme navolging. ( in Nederland is het een andere ingenieur, Koehoorn, die de principes van Vauban mooi uitwerkte (oa nu nog in Brielle , Hulst, Willemstad…)
Sébastien le Prestre, Marquis de Vauban Sebastien le Prestre, Heer van Bazoches, Marquis van Vauban (1633-1707) is beter gekend onder zijn meer gangbare naam ‘Maarschalk Vauban’. Als uiterst veelzijdig man werd hij op 22-jarige leeftijd bijvoorbeeld al ‘ingénieur militaire responsable des fortifications’. Tussen 1653 en 1659 nam hij deel aan zo’n 14 belegeringen. Daarna kreeg hij van Louis XIV de opdracht om de ingenomen steden en legerplaatsen te versterken, te beginnen met Duinkerken en Rijsel. Vauban was in feite dus zowel militair als architect, ingenieur, filosoof en kolonialist. Toch blijft hij vooral bekend als citadel-en vestingbouwer. Hij werd zelfs in die mate befaamd als militair ingenieur dat men kon zeggen: “Een stad gebouwd door Vauban is een geredde stad, een stad aangevallen door Vauban is een verloren stad.”
De ‘ideale vesting' van Vauban Vauban ging uit van een meetkundige en wiskundige benadering en ontwierp zijn vestingen zonder dode geschutshoeken: dit werd op plan tot op de centimeter berekend .
Wat zijn nu de structurele kenmerken van zijn forten - de dikke muren en afgeplatte torens worden geschutsplatforms bij bestaande burchten - grote schietgaten en dikke afgeschuinde kantelen in trapeziumvorm - alle dode hoeken worden vermeden: de vijand vindt nergens beschutting In plaats van ronde torens worden nu vijfhoekige bastions gebouwd op de hoeken of in het midden van de muur op schootsafstand van elkaar. Er ontstaat een stervormige struktuur - waar nieuwe muren verrijzen, worden deze ingegraven: er wordt taluds aangelegd die eindigen op diepe grachten. De muur verheft zich hoog aan de overkant van de gracht zonder boven de horizon uit te steken: escarpe en contrescarpe. Rechtstreekse kanonkogels treffen nooit de licht naar binnen hellende muren omdat die niet boven de taluds uitsteken. Vrijwel het enige soort geschut dat een stad binnen zo’n muren kan treffen zijn mortieren, die een zware kogel in een boog over de muren kunnen laten vliegen: als die de muren treffen vallen ze weer dood in meters aarde…. - de muur , de courtine, tussen twee bastions wordt extra beschermd met een vooruitgeschoven driehoekige struktuur :de demi-lune. Soms liggen daarvoor nog eens lunettes - vaak wordt met baksteen gewerkt , zeker op de bovenvlakken van muren : natuursteen versplinterd in dodelijke scherven, baksteen verpulvert - kazernes, stallingen, broodovens, keukens, hospitaal, kruitmagazijn worden met extra muren verdedigd…of ondergronds aangelegd in de dikte van de muren: de eerste ondergrondse kazematten ontstaan, waarin soldaten extra beschermd worden door rondbogige gewelven - de vestingmuur bestaat uit twee dikke spouwmuren , een buiten- en een binnenmuur.Tussen de twee wordt alles aangevuld met puin en aarde : een afgeschoten kogel valt er dood in en richt geen schade aan. - het middelpunt van zo’n versterkte plaats is een paradeplaats met waterput. Daar wordt de reserve gereed gehouden om via straalvormige straten ieder punt van de vesting dat aangevallen wordt, onmiddellijk te kunnen bereiken - een aantal makkelijk te verdedigen poortjes leiden vanaf de binnenstad tot helemaal buiten : hierlangs konden een handvol soldaten een plotse uitval wagen om een stuk geschut of een vijandelijke stelling te vernietigen, waarna ze zich al even snel konden terugtrekken - waar water kon gebruikt worden , vulde hij de grachten, maar zelfs die sluiscomplexen en de muren die de gracht verdeelden werden verdedigd: op de top van zo’n muur vinden we een ‘demoiselle’ : een rond, vol , bakstenen torentje over de volledige breedte van de muur, waarlangs het onmogelijk over- of langskruipen is… en dan nog onder vijandelijk vuur.
8. De breuk van WO 1 en moderne oorlogvoering De tijd dat je je achter een muur, binnen een vesting veilig kon voelen was al voor 1900 voorbij. Maar generaals en strategen pasten zich traag aan veranderende en veel betere wapens aan: mitrailleurs, luchtbombardementen, enorm zwaar geschut, tanks…tijdens wereldoorlog I gingen ze er met infanterie en cavalerie tegenaan…met desastreuze gevolgen. De eerste wereldoorlog was dan wel een stellingoorlog, maar echte vestingen vielen binnen de week. De verdere 20ste eeuw zou de waanzin van een stelling-of vestingoorlog alleen maar onderstrepen, vanaf 1918 werd de blitzkrieg, het snelle offensief, de bewegingsoorlog een feit. En die heeft geen nood aan vestingen … zelfs niet aan bunkers, hoe vernuftig of anti-nucleair ook. Zowel de Franse Maginot-lijn als de Duitse Siegfriedlijn als ons eigen fort van Eben Emael, in de kruitrotsen uitgegraven, waren dan ook anachronismen nog voor ze waren voltooid… enkele voorbeelden. - Eben Emael, één der modernste forten, bemand door honderden soldaten, uitgerust met stalen geschutskoepels en diepe, in de rots verzonken kazematten, werd door een 100 tal valschermspringers en enkele zweeftoestellen onder leiding van Kurt Student binnen de twee uur buiten gevecht gesteld: strategie: landt op het dak en smijt zware handgranaten en explosieven in alle verluchtingskokers. De vesting die België moest redden loste nooit een schot. - De Duitsers trokken simpelweg rond het eindpunt van de Maginotlijn : de eerste aanvalsgolf liet ze gewoon links liggen en trok voort: de rest werd door de tweede linie vanuit de rug systematisch opgerold…maar toen zaten de Duitsers al in Duinkerken. - De Atlantikwal werd in 1944 op 1 dag doorbroken in Normandië: de miljoenen kubieke meter steen en beton, de kilometers ingegraven gangen, de commando-, voorraad-, munitie- en geschutsbunkers liggen bij duizenden nog steeds vanaf de Spaanse grens tot Denemarken langs de kust, even zovele getuigen van de zinloosheid van een star verdedigingssysteem. Ze losten nooit een schot, werden door de Duitsers verlaten op hun terugtocht en hebben nooit ergens voor gediend.
***
Sedan Tot de 15 de eeuw behoort de stad toe aan de monniken van Mouzon, en vervolgens aan de aartsbischoppen van Luik. Tussen 1549 en 1642 is het , samen met Bouillon, een onafhankelijk vorstendom onder de La Marck familie, de hertogen van Bouillon. Daarna komt de stad terug in Franse handen.Maar hun graaf, Henri de la Tour d’Auvergne, een kleinzoon van Willem de Zwijger, blijft protestants. In de late 16de eeuw trekken vele protestantse intellectuelen en handelaars dan ook naar Sedan, genietend van de religieuze vrijheid. Ze liggen aan de basis van de grote economische bloei van de stad. Uit die tijd stamt ook de nog steeds wereldbekende tapijtindustrie. Maar met het edict van Nantes, dat de protestanten verkettert, wordt ook in Sedan hun situatie onhoudbaar. Eén van de bekendste inwoners van de stad is Maarschalk Turenne. Eerst vecht hij aan de kant van de Prinsen van Luik, dan aan Spaanse kant tegen de Fransen. Maar hij verzoent zich met het Franse Hof en strijdt vanaf dan aan de zijde van Lodewijk XIV tegen de Spanjaarden. Hij ontzet Parijs , vecht voor de terugkeer van de Zonnekoning en verovert de Elzas. Sedan blijft voor de Fransen vooral symbool van twee verpletterende nederlagen: in 1870 worden ze daar verslagen door de Duitsers. In Parijs breekt daarop een revolutie uit, Napoleon III wordt van de troon gestoten en een republiek uitgeroepen. Ook in 1940 is het weer prijs: de Duitsers breken tussen Sedan en de Belgische grens door en rukken op naar Duinkerken en de zee: de Maginotlijn,, die hier dichtbij begint, lost nooit een schot. Het kasteel dat we bezoeken is de grootste burcht van Europa en werd steeds maar vergroot en gemoderniseerd, terwijl de oudere kern bewaard bleef. Het is tevens één van de eerste citadels die van bastions werd voorzien en bood plaats aan 4000 soldaten. De stad en de vesting was heel de geschiedenis door uiterst belangrijk omdat ze de grens vormde tussen Frankrijk, Duitsland en de Spaanse Nederlanden.
Bouillon Dankt zijn ontstaan aan de vesting die hier werd gebouwd om één van de belangrijke invalswegen van België te bewaken . Godfried van Bouillon vertrok van hieruit op de eerste kruistocht (1096) en schopte het tot koning van Jeruzalem. Voor zijn vertrek verkocht hij zijn heerlijkheid aan de prins-bisschoppen van Luik . In de 15/16de eeuw vormde het een onafhankelijk staatje onder de La Marcks, prinsen van Sedan. Na de verovering van Bouillon door Lodewijk XIV, wordt het kasteel en de stad eigendom van de La Tour d’Auvergnes en Vauban krijgt de opdracht de burcht ingrijpend te versterken : ze blijft scharnierpunt in de verdediging van Frankrijk tegen de prinsen van Luik en de Spanjaarden Het kasteel behoort tot de belangrijkste en vroegste middeleeuwse vestingen van België.
Givet Het stadje is vooral bekend om zijn blauwgrijze leisteen, die vanaf de middeleeuwen naar overal werd verscheept. Vooral veel romaanse doopfonten zijn uit die lei-kalksteen gehouwen. De laatste groeven werden echter in 1971 gesloten en de industrie verdween volledig. Het stadje werd pas Frans bezit na de verovering door Lodewijk XIV in 1678. Daarvoor behoorde het tot het grondgebied van de La Marcks, die er een kasteel op de Maas bouwden (de Tour Victoire is de oude donjon van dat kasteel, zo genoemd naar de verovering van Namen door Lodewijk XIV) . Dan viel het in Spaanse handen. Na de val van Marienbourg in 1554, voelde Keizer Karel V zich meer en meer bedreigd en liet hij op de rotspunt boven het stadje een vesting bouwen : Charlemont. In 1678 werd ook deze door de Fransen veroverd en Vauban kreeg bevel ze te versterken en uit te bouwen. Door geldgebrek zijn maar een deel van de werken ook uitgevoerd.