jeroen Benders
Van Danzig naar Zutphen Albert op de Korenmarkt, koopman (t1458)'
Dit artikel gaat over de koopman Albert op de Korenmarkt die omstreeks het midden van de 15e eeuw in Zutphen leefde. Over hem bleef voldoende informatie bewaard om een levensschets, maar ook niet meer dan dat, te maken. Zo'n schets biedt de mogelijkheid een blik te werpen achter de schermen van de handel in de Late Middeleeuwen. De IJsselsteden komen er bekaaid af met dit soort 'biografischeportretten', reden te meer om aan drs. J. Benders uit Groningen, een veel geziene gast op het Stadsarchief van Zutphen en het Gemeentearchief van Deventer, een artikel te schrijven over deze Albert op de Korenmarkt. Deze Albert leidde, in nauwe samenwerking met zijn broer Willem, een handelsonderneming. De heer Benders laat zien hoe en waar deze onderneming zaken deed. Daarbij worden ook de Zeeuwse gewesten nog aangedaan. Maar het is ook de tijd van de Hanze!
De activiteiten van de handelsonderneming die Albert in nauwe samenwerking met zijn broer Willem leidde, illustreren op het niveau van de individuele koopman het uit de literatuur bekende beeld van het goederenvervoer tussen het Oostzeegebied, Engeland en de Franse Atlantische kust. Zeeland, met name Walcheren, was een scharnierpunt in deze verkeersstromen: Middelburg fungeerde als een soort voorhaven van de internationale handelsmetropool Brugge. Het zal blijken dat er een verbinding bestond tussen de IJsselstreeken de (noordelijke) Zeeuwse gewesten.
Op de Korenmarkf De toenaam O p de Korenmarkt (ik heb de spelling genormaliseerd; al met al telde ik in de bronnen zo'n 20 spellingsvarianten) i s problematisch. Bijna iedere stad kende wel een korenmarkt; die van Zutphen wordt bij mijn weten voor het eerst in 1326 in de bronnen genoemd2. Eenieder die aan zo'n markt woonde en ter plaatse enige bekendheid genoot, kon ernaar vernoemd worden. Toch i s het niet zo dat het in de laatmiddeleeuwse steden van Noord-Nederland wemelde van de
mensen met de achternaam Op de Korenmarkt. Integendeel, mij zijn er slechts twee uit Kampen bekend: Martijn aan het eind van de 14e en Gerloch in de eerste helft van de 15e eeuw3.Overigens heb ik geen enkele aanwijzing gevonden voor enigerlei vorm van verwantschap tussen de Kamper en Zutphense O p de Korenmarkten. De hoofdrol is in het navolgende weggelegd voor Albert. O m het beeld volledig te maken trek ik de lijn, via een dochter van hem, door tot in de late 15e eeuw. Welke gegevens zijn er in Zutphen te vinden over de familie/families O p de Korenmarkt? We stuiten om te beginnen in de tweede helft van de 14e eeuw op een Steven met die naam. In een brief aan het stadsbestuur van Zutphen sommen twee Keulse burgers de namen op van mannen uit heel Gelre van wie zij geldbedragen hebben ontvangen4. De mannen zijn naar stad geordend. Zutphen opent de rij met maar liefst 3 7 namen. Steven op de Korenmarkt i s als eerste genoteerd. Hoogstwaarschijnlijk staat de brief in verband met een akkoord dat hertog Reinald III, zijn broer Eduard en de Gelderse steden begin 1360 sloten met Keulen naar aanleiding van de beslaglegging te Nij-
megen op wijn en goederen van Keulse burgers ter waarde van 8591 gouden penningen'. AIS dit verband inderdaad gelegd kan worden, betreft het een schadevergoeding. Die 37 namen zijn hoogstwaarschijnlijk die van Zutphense handelaren. We treffen bijvoorbeeld Egbert van den Rine aan, die in 1372/1373 verschillende typen molenstenen leverde aan het Zutphense stadsbestuur6. Dat Steven een handelaar was, blijkt uit een notitie in de stadsrekeningen van Deventer, de zogeheten 'cameraarsrekeningen'. In de rekening van 1366 i s op de dinsdag na Beloken Pasen (d.i. 14 april) een bedrag van drie schellingen en negen penningen verantwoord voor een bijeenkomst van zes stadsbestuurders met Steven "daer sy wine teghens dingheden"'. Het woord dingen heeft doorgaans betrekking op rechtszaken, maar hier is veeleer een betekenis 'een bod doen op' of 'een overeenkomst sluiten' van toepassing. O p de vergadering zou dan onderhandeld zijn over de leverantie van een lading wijn aan de stad Deventer. Mogelijk was Steven een gespecialiseerde wijnhandelaar, maar misschien verhandelde hij ook wel andere produkten. Onder de zes Deventer stadsbestuurders ontwaren we de cameraar in wiens rekening de post geboekt werd en een van de twee wijnheren van dat jaar. Net als in het geval van de cameraars gaat het bij de wijnheren om zogenaamde 'raadsambten', dat w i l zeggen functies die (althans in Deventer) gedurende een jaar werden vervuld door steeds een vast tweetal van de zittende schepenen. De wijnheren inden de wijnaccijns en beheerden daartoe een aparte kas. Het was een nogal zware delegatie die met Steven onderhandelde. Dat hij in Deventer bestuurskringen geen onbekende was, blijkt wel uit de vermelding van zijn naam in de rekening zonder de toevoeging 'van Zutphen'. W e ontmoeten Steven opnieuw in de stadsrekeningen van 137111372 en 1381/ 1382. In de eerste rekening ontvangt hij geld in verband met een veldtocht naar Brabant, in de tweede rekening keert de stad hem een pensie (erfrente) uit8.
Uit een oorkonde van begin december 1383 blijkt onomstotelijk dat er twee Stevens zijn geweestg. In de tekst is sprake van Dirk van Horssen, momber (voogd) van Steven. We hebben hier een nog onmondig kind voor ons, dat ten tijde van de opstelling van de oorkonde 15 jaar of jonger was. In Zutphen was namelijk in 1376 bepaald dat een kind op z'n 16e 'voor de wet' volwassen was". Deze Steven is derhalve op zijn vroegst in 1368 en op zijn laatst in 1383 geboren en kan zodoende onmogelijk dezelfde zijn als de Steven uit de vorige vermeldingen. Die was overduidelijk reeds in 1360 (of hooguit 1366) een volwassen en in juridische zin handelingsbekwame man. W e rriogen er daarom wel van uit gaan dat het hetzij een vader en een zoon betreft (of een verwantschap in een andere graad) hetzij twee gelijknamige personen die niet verwant waren, maar beiden vernoemd werden naar hun woonplaats in de stad: aan de korenmarkt. Ik beschouw de eerste mogelijkheid als de meest waarschijnlijke. In het tweede geval zou men ter nadere identificatie een extra riaamsbestanddeel (doorgaans een patroniem) hebben toegevoegd, zoals toen de gewoonte was. Uit de tekst van de oorkonde van 1383 blijkt dat de moeder van Steven jr, Hadewich ("Hadedich", zo spelde de oorkondenschrijver per abuis), getrouwd was met Lambert Stuerman. Dit zet ons op het spoor van de achtergrond van het opstellen van de oorkonde. Het was in de steden van de Late Middeleeuwen gebruikelijk om het bezit van de kinderen van een hertrouwende weduwe of weduwnaar te registreren. Dit i s onder meer uit Deventer bekend. Men sprak daar van de bewisinge van der kinder guet en noteerde dergelijke gegevens al kort na het midden van de 14e eeuw in aparte boeken. We kunnen daarom concluderen dat Steven sr niet lang tevoren overleden zal zijn, en wel tussen 25 januari 1382 -toen hij nog een rente van de stad ontving - en 6 december 1383. De tweede man van Stevens moeder Ha-
Een recente foto van het huis van Heer Borro aan het Oude Bornhof Het huis dateert uit de tijd van Albert op de Korenmarkt. (Foto: SMZ [Stedelijke Musea Zutphen]).
dewich, Lambert Stuerman, verdient nog enige aandacht. Wie was hij? In de oorkonde uit 1383 komt hij niet alleen voor als momber van Hadewich, maar wordt hij ook opgevoerd als mage (verwant) van Steven van moederszijde. Hadewich was met andere woorden vermaagschapt aan haar tweede man; op welke wijze i s mij echter niet bekend. Lambert blijft een wat schimmige figuur voor ons. Eind 1393 figureert hij als echtgenoot van Nese Steenbickers". Lambert was dus hertrouwd en we mogen er daarom wel van uitgaan dat Hadewich inmiddels overleden was. Lambert Stuerman komt nog voor in een stedelijke lijst uit 1395, waaruit blijkt dat hij in de Wesserooi de vijfde, zesde en zevende slag pachtte voor de lieve som van 49 ponden. Noch Lambert noch zijn broers waren politiek actief in Zutphen; pas vanaf 1400 treden Stuermannen als bestuurders van de stad op. Wat weten we verder over Steven junior? Bitter weinig eigenlijk: gedurende de jaren 1407-1412 en in 1416 betaalde hij een jaarrente (pennincrenthe) van drie oude schilden ofwel negen ponden aan het Bornhof. Dit was een instelling die reeds vanaf 1320 de zorg voor thuiszit-
tende - dat wil zeggen: niet in een gasthuis verblijvende of bedelend rondtrekkende - armen op zich nam. De omschrijving in de rekeningen van het Bornhof doet vermoeden dat Steven in de oude stad woonde. Het valt op dat hij in de jaren 1413-141 5 niet in de Bornhofrekeningen voorkomt. Wel wordt in laatstgenoemd jaar een Bele op de Korenmarkt genoemd. Het Bornhof ontving toen van de beheerder van de stedelijke rentenkas, die later 'onderrentmeester' zou gaan heten, een bedrag van negen ponden vanwege Bele12.Dit is precies het bedrag dat Steven jaarlijks betaalde. De rekening van 141411 41 5 is niet bewaard gebleven, zodat alleen hun beider afwezigheid in de rekening van 141311414 onverklaard blijft. Ik denk dat Bele de vrouw van Steven de jonge was, al kan ik het niet bewijzen. Van een adequate bevolkingsadministratie was in deze tijden nu eenmaal geen sprake, zodat we op moeizaam bijeensprokkelen van informatie aangewezen zijn. De rekeningen van het Bornhof vertonen een gat na het boekjaar 14161141 7. Gelukkig zijn die van een andere zorginstelling, het Oude Gasthuis, precies vanaf
datzelfde jaar bewaard. In de tweede, die over 141711 41 8, treffen we Steven aan. Hij blijkt zich verzoend te hebben met ene Robert Block. Als gevolg van deze verzoening - waarvan we de achtergronden niet kennen - moest Steven het gasthuis een bedrag van twee ponden en zeven coppert betalen. Aan het eind van het rekeningjaar resteerde daarvan nog acht coppert13. In 1422123 werd Steven door de stad betaald voor de levering van een oude balk. Het lijkt me echter onverantwoord om uit deze enkele vermelding af te leiden dat Steven houthandelaar was. Vier jaar later wordt melding gemaakt van een reparatie aan een put bij zijn huis en nog in 142811429 betaalde hij belasting voor het bezit van een paard, of eigenlijk: eenderde paard14. Hierbij moet bedacht worden dat burgers die paarden bezaten of paarden 'paalden' per definitie tot de hogere sociale lagen behoorden. Dit is de laatste keer dat we iets van hem vernemen.
Albert en Willem op de Korenmarkt De vraag of Steven de jonge de vader was van de nu te bespreken Albert en Willem op de Korenmarkt i s nauwelijks te beantwoorden. In 1431 - het jaar waarin Albert voor het eerst in de bronnen opduikt- was Steven junior minimaal 48 en hooguit 63 jaar oud. Wat zijn leeftijd betreft kan hij dus heel wel de vader van Albert zijn geweest. In dat geval zal Albert op z'n vroegst in het laatste decennium van de 14e eeuw geboren zijn. Albert op de Korenmarkt was een koopman en partenreder (hij bezat aandelen in schepen) die deelnam aan met name de handel in hout van het Oostzeegebied naar West-Europa. Hij verhandelde echter ook wel andere produkten, zoals nog zal blijken. Met zekerheid in de jaren 1431-1440141 was hij burger van Danzigls. In eerstgenoemd jaar probeerde hij met behulp van een verklaring van het Danziger stadsbestuur een lading van 1900 stuks wagenschot (lange eiken planken) terug te vorderen, die zich op een schip hadden bevonden dat in de heerlijkheid Veere gestrand waslb.
Zeeland vormde voor Alberts handelsavonturen een belangrijk tussenstation". Alberts banden met dit gebied worden fraai geïllustreerd door zijn betaling in augustus 1437 van de schadevergoeding van 300 'geringe marken' en twee Leidse lakens, die een aantal Zeeuwen aan de Danziger burgers Johan Vos en Bertolt Burammer (koopman annex schepen en stedelijke afgezant in Hanzezaken) moest voldoenl8. Kennelijk sprong Albert voor de debiteuren in de bres teneinde de kwestie, die al van eind april 1434 dateerde, af te handelen. De laatste betalingstermijn was in mei 1436 verstreken en op beslagleggingen of andere procedures die het handelsverkeer hinderden zat natuurlijk niemand te wachten. Albert zal niet zomaar een aardig gebaar hebben gemaakt, maar een betalingsregeling met de Zeeuwen hebben getroffen. O p een onbekend tijdstip in de jaren 1441-1 444 nam Albert de ingrijpende beslissing naar Zutphen te verhuizen. H i j liet alles achter zich, zelfs zijn kinderen, die hij na het overlijden van zijn vrouw aan de zorgen van een kynder moder (een soort gouvernante) toevertrouwde. Tevoren had hij met de Danziger schepen Bartolt van Suchten een regeling getroffen ten aanzien van haar nalatenschap. Deze zeldzame gegevens danken we aan een in 1447 door een Zutphense stadsschrijver neergepend concept-antwoord op een niet bewaard gebleven brief uit - ongetwijfeld - Danzig. Daarin ging het om de genoemde erfenisregeling en om een beslaglegging op goederen die Albert toebehoordenlg. De motieven voor Alberts vertrek zullen wel nooit duidelijk worden. Vast staat dat hij in de handelsoorlog tussen de Hollandse en Wendische steden in de jaren 1438-1441, net als zijn broer Willem, zware schade had geleden. Ladingen zout, pek, as, "barenclaw" (berek l a ~ w ? ) ' wagenschot ~, en ander hout van de broers gingen verloren". Willem lijkt pogingen te hebben ondernomen om de verliezen te beperken. In oktober 1439 machtigde hij een collega uit Reval (het huidige Tallinn in Estland) om al zijn vorderingen 'ban coopmanscepen" in
Brugge en elders in Vlaanderen te innen en al zijn scheepsparten te verkopen. De volmacht werd ingeschreven in een Brugs brievenboek. Ook begin 1440 blijkt Willem in Brugge zaken te hebben afgehandeld22.De tolvrijstellingen die Zutphense kooplieden vanouds op de Rijn en de IJScel genoten, kunnen een rol hebben gespeeld in Alberts keuze voor Zutphen, evenals familierelaties. Albert en Willem komen we in Zutphen voor het eerst tegen in een bouwrekening uit 1444 2 3 . Zij leenden de stad een fors bedrag voor de constructie van een nieuwe stadsmuur en de Drogenapstoren en kochten zich zodoende als het ware in de stad in. Het stadsbestuur loste de lening af door de broers jaarlijks met Pasen en op Sint Victor (10 oktober) een lijfrente van in totaal 100 ponden uit te betalen. Overleed een van de broers, dan verviel de helft24.Aangezien Albert op de Korenmarkt niet terug te vinden i s in lijsten van nieuwe Zutphense burgers en hij eind 1446 nog als burger van Danzig omschreven werd 25, mogen we er wel van uit gaan dat hij als zogeheten 'inwoner' in Zutphen heeft geleefd. 'Inwoners' legden geen eed af op het stadsrecht en voor hen golden dan ook andere rechten en plichten dan voor burgers. Ook Willem was in 1445 nog burger van D a n ~ i g ~ ~ . Naar het schijnt heeft hij zich nooit in Zutphen gevestigd; de Zutphense archieffondsen bevatten geen sporen van zijn aanwezigheid. Wel zetten zij gezamenlijk hun handelsactiviteiten onverdroten voort. Een mooi voorbeeld van die nauwe samenwerking i s de verklaring van de stad Danzig in oktober 1445 dat Willem zijn broer machtigde zijn zaken in Holland, Zeeland, Brabant, "Walscherden" (Frankrijk of de 'Walsche landen' in het algemeen?) en Vlaanderen te behartigen 27.
Handelscontacten met het Baltisch gebied Allerlei losse berichten uit diverse bronnen vormen evenzovele momentopnamen van hun werkzaamheden. Een paar
voorbeelden laat ik volgen. Het eerste is een in 1445 in concept opgestelde brief over een getuigenverklaring, gericht aan de autoriteiten op het Zeeuwse Westerschouwen 2 8 . Twee schippers uit Kampen, Johan Straetken ('Straatje') 29 en Hendrik Wolf, verklaarden plechtig dat een collega van hen uit Westerschouwen "in Prucen" (lees: Danzig) 2000 stuks wagenschot geleverd had gekregen van Albert op de Korenmarkt. De schipper uit Westerschouwen had Albert beloofd hem in Engeland of Zeeland te betalen. Daartoe was een schuldbekentenis opgesteld en van zijn zegel voorzien (het i s overigens heel bijzonder dat een 'eenvoudige' schipper over een eigen zegel beschikte!). De beide schippers uit Kampen zwoeren dat het document, dat in een scheepskist van Wolf bewaard werd, bij een schipbreuk verloren gegaan was. De schipper uit Westerschouwen wist nu niet meer hoeveel hij Albert schuldig was. Dit i s een kras, maar geenszins ongeloofwaardig verhaal. De schippers stonden onder ede, en dat woog reeds in de middeleeuwse rechtspraktijk zwaar. Het is wel merkwaardig dat de schuldbekentenis niet in tweevoud was opgemaakt; kennelijk was dat in de handel toch niet steeds gebruikelijk. Een tweede voorbeeld stamt uit het volgende jaar, 1446. Een notitie geeft bijzonderheden over een handelstransactie tussen Albert en -wederom -twee schippers uit Kampen, onder wie Straetken (wilde Albert geen zaken meer doen met Wolf?)30. Partijen kwamen overeen een zekere hoeveelheid baaizout (zout uit de baai van Bourgneuf) te verkopen, die Albert bij Hendrik Tolner in Reval had opgeslagen. Eén van beide Kampenaren zou het zout op de voor Albert voordeligste wijze verkopen3' en wel tussen Kerstmis en Vastenavond, "so dattet vercocht sij up den iersten gudenstach [woensdag] in der Vasten". Vastenavond viel dat jaar op dinsdag 1 maart, zodat de bedoeling duidelijk is: in de Vasten werd overeenkomstig de kerkelijke voorschriften veel vis gegeten, en dat moest gepekeld worden! Het bedrag - de muntsoort en wisselkoers
werden precies vastgelegd - zou Albert op de Korenmarkt in Kampen in twee termijnen worden overhandigd. Deze notitie is doorgehaald in het boek waarin zij werd opgeschreven en vervangen door een andere, waarin de voorwaarden iets veranderd zijn. Tolner zou Albert op de Korenmarkt schriftelijk van de verkoop op de hoogte stellen. Deze Tolner komt onder meer in 1459 voor als lid van het stadsbestuur van Reval 32. Een zus van hem woonde op z'n minst vanaf 1461 in Kampen. Zij was getrouwd met ene Hendrik Valke en stierf er in 1474 33. ZO wordt duidelijk hoe omvangrijk het web van zakelijke en familiale banden was dat van de Baltische gebieden tot in Oost-Nederland gesponnen werd! Overigens had Kampen reeds in 1414 een privilege verworven van de hertog van Bretagne in verband met de Baaivaart, geruime tijd voor de toewijzing van eenzelfde algemeen voorrecht aan de Hanze34. U i t de late jaren '40 zijn enkele gegevens beschikbaar waaruit blijkt dat Albert gewoon was met grote sommen geld om te gaan. Zo lieten in augustus 1448 Hendrik en Johan ter Bruggen voor de Zutphense schepenbank vastleggen dat Albert hen op het afgesproken tijdstip en naar volle tevredenheid 450 Rijnse guldens had terugbetaald 35. Hendrik ter Bruggen was toentertijd vermoedelijk stadsbode3'j. Waarschijnlijk werd er een gezegelde kwitantie opgesteld en aan Albert overhandigd; deze i s niet bewaard gebleven. Zoals vaker het geval i s met dergelijke notities, zijn zij met geen mogelijkheid aan gegevens uit andere bronnen te koppelen, zodat de achtergrond van de transactie duister blijft. Een tekst van precies een jaar later maakt duidelijk dat Albert 438 Rijnse guldens uit de stadswissel (een voorloper van de bank) had opgenomen, die daarin waren gedeponeerd door Andries Kreynck ter aflossing van een geldelijke verplichting aan Aernt van Zwiep. O p het moment dat de tekst werd opgesteld had Albert nog slechts 126 guldens afbetaald. Het restant vermaakte Aernt testamentair ten gunste van het onderhoud van de kapel van het H. Sacrament
in de Sint Walburgiskerk en speciaal voor de verlichting daarin. Aernt gaf de door Al bert zelf geschreven schuldbekentenis in bewaring bij de kerkmeesters en de 'verwaarder' van de kapel. De betaling liep dus rechtstreeks via Albert. Van het geld zouden jaarlijks twee uitdelingen aan de armen worden verricht ten behoeve van het zieleheil van Aernt en zijn ouders3'. Aernt van Zwiep was blijkens een bewaard gebleven rekening in 1442 boekhouder van het Sacramentsgilde geweest. Vanaf 1450 keerde de stedelijke onderrentmeester Alberts jaarlijkse lijfrente van 50 pond uit aan Elsebe (Elisabeth) van Zwiep, denkelijk de vrouw of een verwant van Aernt. De schepenbrief die hiervan werd opgemaakt is niet meer voorhanden3'. Dit alles bevestigt dat Albert op de Korenmarkt een kapitaalkrachtig heerschap was.
Een zutphens leven Wat weten we verder over de gebroeders O p de Korenmarkt?Willem heeft in Zutphen zoals gezegd weinig sporen achtergelaten, omdat hij de belangen van de handelsonderneming in Danzig (en Brugge) behartigde. Ik neem dan ook aan dat hij daar gevestigd was. Net als Albert beheerste ook Willem de kunst van het s ~ h r i j v e nAlbert ~ ~ . leefde reeds in 1446 in een aanzienlijk huis aan de Korenmarkt in Zutphen (tegenwoordig Groenmarkt nr. 26). Het bijbehorende perceel, dat tot aan de Kolenstraat reikt, is het grootste in het desbetreffende kadastrale blok. Tot aan zijn dood heeft hij hier gewoond40. Het heeft er alle schijn van dat Albert geremigreerd i s naar het familiehuis aan ('op') de Korenmarkt. Zes jaar later stond hem in de stad ook een hoff ende erfnisse ter beschikking. Deze lag naast een gaarde aan de Kommerstraat, welke aan de andere kant aan broekland grensde en zich aan de achterzijde uitstrekte "nae uutwysen deer paelen de daer geset syn". We bevinden ons hier aan de rand van de stad in drassig gebied, waar Albert vermoedelijk een moestuin onderhield4'. In 1451 pachtte hij een gebruiksrecht op
grond van Herman van Mekeren (telg uit een ministeriale familie)42en bezat hij een tiende uit een weide; daarnaast beschikte hij over land in de directe nabijheid van de stad ". In 1446 pachtte hij een stukje stadsland. Nadien figureert hij in de jaren 1448, 1451 en 1453 in de overrentmeestersrekeningen wegens afdrachten voor het weiden van een ruin en een kalf (in 1451) 44. AIS koopman investeerde Albert dus geheel overeenkomstig het verwachtingspatroon hoofdzakelijk in onroerend goed. O p een onbekend tijdstip vóór 1453 trouwde hij een vrouw met de naam Dorothea, zoals blijkt uit een notitie over een jaarrente die het echtpaar aan steenhouwer Hendrik verschuldigd was4'. Het i s mij jammer genoeg niet gelukt te achterhalen uit welke familie zij afkomstig was. De enige Zutphense vrouw die eventueel in aanmerking komt, is de Dorothea die minstens sinds 1464 getrouwd (hertrouwd?) was met de schepen Andries van Mermuden 46. Van een taalbarrière tussen Dorothea en Albert op de Korenmarkt was geen sprake: in het Hanzegebied verstond men elkaar in het algemeen goed. In deze periode - beginjaren '50 -was Albert ook op de Deventer jaarmarkten
actief4'. Korte vermelding verdient nog, . dat hij op de overgang van 1449 naar 1450 samen met andere Zutphenaren voor een speciale rechtbank werd gedaagd op verdenking van betrokkenheid bij de heling van gestolen goederen van een burger van Kampen. Na een juridisch steekspel werden de Zutphenaren vrijgesproken 48. Albert op de Korenmarkt vergat zijn stad van herkomst niet; nog in 1456 leende hij Danzig een som gelds van onbekende omvang. De tekst van de betreffende oorkonde, die door het Danziger stadsbestuur werd uitgevaardigd, vermeldt keurig de bestemming van het geld: "dissen unsiren krieger~"~'.Danzig was op dat moment al twee jaar betrokken bij een grote opstand van de Pruisische adel en steden, met rugdekking van de Poolse koning, tegen de heerschappij van de Duitse Orde. De opstand eindigde in 1466 met de vrede van Torún, toen de grootmeester van de Duitse Orde vazal werd van de Poolse koning. Albert maakte dit echter niet meer mee. Het tijdstip van zijn overlijden kan vrij nauwkeurig worden bepaald, doordat hij -zoals gezegd - sinds 1444 elk jaar op twee momenten van het stadsbestuur van Zutphen een rente ontving wegens het verstrekken van een lening. O p grond daarvan kan worden vastgesteld dat hij tussen 2 april en 10 oktober 1458 gestorven is, vermoedelijk aan de pest die in dat jaar in de IJsselstreek rondwaarde. Zijn 70e levensjaar - en misschien zelfs zijn 60e - zal hij niet gehaald hebben. Willem was hem tu,ssen 10 oktober 1453 en Pasen 1454 voorgegaan5'. Na Alberts verscheiden blijken er problemen te zijn gerezen over zijn bezittingen in Danzig. O m onbekende redenen was daarop gerechtelijÏk beslag gelegd. Twee maal schreef het stadsbestuur van Danzig aan Zutphen in verband met deze zaak; de brieven, waarvan de laatste uit 1465 stamt (de eerste i s ongedateerd), Detail van een penseeltekening van J. de Beijer, omstreeks 1740. In één van d e huizen rechts van de toren heeft Albert op de Korenmarkt gewoond. (Foto: SMZ)
zijn in Zutphen niet bewaard gebleven 51 Het i s mogelijk dat Albert over een huis in Danzig beschikte. Tijdens de handelsoorlog van de jaren 1438-1441 was dat met zekerheid het geval. Hij hield er toen een Brielse koopman in arrest52.Hoe de erfgenamen van Albert de kwestie hebben afgehandeld, onttrekt zich aan mijn waarneming.
Hendrikje Albertsdochter In de inleiding kondigde ik al-aan dat ik de genealogie van de familie O p de Korenmarkt tot in de late 15e eeuw zou volgen. Dat doe ik aan de hand van de lotgevallen van Hendrikje, dochter van Albert, de enige nazaatdie ik heb kunnen opsporen. Als "Henrika Albertsdochter van de Korenmarkt" kwam ik haar voor het eerst tegen in de archieven ban de graven en hertogen van Gelre, en wel in het eerste van de zogeheten 'XIV libri' ('veertien boeken') van hertog Karel van Gelre in het jaar 147753.Hendrika - of Hendrikie, zoals ik haar hierna zal noe,men -trouwde met Hendrik van Keppel, een telg uit een (hoog)adellijk Gelders geslacht dat al vanaf 1200 in de annalen voorkomts4.Dankzij een bewaard gebleven hertogelijke oorkonde weten we dat dit huwelijk in 1466 werd ingezegend. De oorkonde staat op naam van hertog Adolf (1439-1477), die haar ook van zijn zegel liet voorzien. Hendrik van Keppel "[is] van kijnde bij ons in onsen dienst opgevuedt-ind [héefft] ons langh trouwelick gedient". Hij wordt omschreven als "onsen dienre" en behoorde klaarblijkelijk tot de hertogelijke hofhouding, in welke kring hij Was grootgebracht. Adolf had in 1465 zijn vader Arnold tot aftreden gedwongen en vervolgens gevangen gezet. Adolf was toen omstreeks 26 jaar oud. We kunnen veronderstellen dat hii en Hendrik vrienden waren, en dat wellicht reeds van kindsbeen af. Hendrik zal in ieder geval Adolf gesteund hebben in diens strijd met zijn vader55.O m deze wel zeer persoonlijk-emotionele reden zegde Adolf hem ten behoeve van zijn huwelijk een geldelijke ondersteuning
van maar liefst 600 Rijnse guldens toe. Dit zou echter niet handje contantje geschieden, maar in de vorm van een jaarrente van 37112 Rijnse guldens. De regeling zou ingaan een jaar na de opstelling van de oorkonde, op 21 september 1467. Zij zou eindigen wanneer de hertog Hendrik van een ambt of landgoed voorzag ter waarde van 600 Rijnse guldens of meer. De hertog was vanaf dat moment van zijn verplichting tot het betalen van de jaarrente ontslagen en Hendrik zou hem de oorkonde (eigenlijk een schuldbekentenis) moeten teruggeven. Deze fungeerde dan dus als een soort kwitantie voor de hertog. Tegenwoordig berust zij in het hertogelijk archief. Dat de inlossing van de belofte aan Van Keppel de nodige voeten in aarde had, zal dadelijk blijken. Als echtpaar verkopen Hendrikje en Hendrik eind mei 1471 de tiende van een malder graan (1110 van ca. 136.5 1) aan het Sint Catharinaconvent (ook wel Wolfs- of Heer Hendrikshuis geheten) in de Nieuwstad van Zutphen. De tiende werd geheven uit een kamp van het convent buiten de Nieuwstadspoort. Hendrikje wordt in deze oorkonde omschreven als joffer, een adellijk predikaat. Zij en haar man zegelden het stuk "een iewelick [elk] vor hem selven ende vor sijn erven" s6. Dit eigen zegel van Hendrikje i s helaas verloren gegaan. Hoe het echtpaar de tiende had verworven weet ik niet, maar het i s hier ook niet van wezenlijk belang. Vier jaar na de huwelijkssluiting werd Hendrik door hertog Adolf aangesteld als schout van het ambt Lochem, waar toentertijd op het platteland 181 huishoudens werden geteld. Dat waren zo'n duizend mensen, bij een vermenigvuldigingsfactor 5.5. Ongeveer 15% van hen was pauper s'. Het betreffende schoutambt was al enige jaren in handen van het geslacht Van Keppel. Adolf noemt Hendrik in de aanstellingsbrief opnieuw "onse diener" en rept van de trouwe diensten die hij "duck ind mennichwarve [dikwijls en menigmaal] gedaen hefft ind noch weder doin sall ind mach". Hoewel dit tot op zekere hoogte al een verstarde formule-
ring was, weerspiegelt zij in Hendriks geval ongetwijfeld een realiteit, zoals de bewoordingen van de 'huwelijksschenking' bewijzen 5 8 . Hendrik bleef schout tot 1479, en bekleedde de functie nadien nog van 1482 tot 1483. H i j overleefde blijkbaar alle politieke stormen, zowel het interregnum van de door de Bourgondiërs naar voren geschoven hertog Arnold van 1471 tot diens dood in 1473 als de daaropvolgende eerste Bourgondische bezetting, die tot 1477 duurde. In 1478 werd Hendrik met een reeks van ambten (en landgoederen) bedeeld, waardoor Adolfs huwelijksgeschenk eindelijk werd verzilverd. Niet alleen werd hij op '14 mei herbevestigd als schout van Lochem, maar hij ontving bovendien op een onbekend tijdstip dat jaar een aanstelling als richter van Almen, Gorssel en Harfsen. In de aanstellingsbrief voor het schoutambt heeft Catharina (hertogin van Gelre van 1477-1481) laten vermelden dat zij Van Keppel 100 Rijnse guldens schuldig was "van geleenden gelde ende deels van schaden van peerde hij bij onss gehad ind geleden hefft". Hierbij kwamen nog 200 identieke munten die hij bij zijn ambtsaanvaarding betaald had aan (of eigenlijk: overgenomen had van) zijn voorganger Dirk van Keppel. Catharina beloofde Hendrik niet uit zijn ambt te zullen zetten voordat dit geld hem terugbetaald was. Voor het richterschap telde Hendrik in totaal 50 Rijnse guldens neer. Aangezien de aanstellingsbrief een nogal uitgebreide passage bevat waarin de schout van Zutphen wordt gemaand Hendrik niet in zijn ambtsuitoefening te hinderen, zal de benoeming niet zonder slag of stoot verlopen zijn. Dat blijkt ook wel hieruit, dat dergelijke dienstbevelen - op een uitzondering uit 1483 na - pas vanaf het begin van de 16e eeuw in zwang kwamen ". Ten slotte viel Hendrik medio 1478 nog een ongewoon baantje ten deel, namelijk een soort voogdijschap over Gelderse horige en keurmedige lieden en goederen die in Salland en met name te Deventer en omstreken woonden c.q. lagen. Reeds een jaar later droeg hij
ten overstaan van de Lochemse schepenen zijn aanstellingsbrief voor deze functie op aan meester Dirk ten Marsch 60. Over Hendrikje horen we na 1477 niets meer. Hendrik heeft meer sporen in de archieven nagelaten, maar het voert in dit verband te ver daar in detail op in te gaan. Ik volsta met twee opmerkingen. In 1496 verzoende hertog Karel.zich met Hendrik, omdat deze zich aan ongehoorzaamheid en dienstverzuim zou hebben schuldig gemaakt. Dit hangt mogelijk samen met de - gedwongen - eed van gehoorzaamheid en trouw die Hendrik camen met vele andere Gelderse edelen en stedelingen op 1 augustus 1481, bij de aanvang van de tweede Bourgondische bezetting van Gelre, aflegde jegens Karels erfvijand, de latere keizer Maximiliaan van Habsburg6'.Ten tweede i s nog van belang dat - voor zover ik weet - Hendrik voor het laatst voorkomt in een stuk uit begin 1503 'j2.
Conclusie We hebben in het voorafgaande personen met de toenaam O p de Korenmarkt in Zutphen kunnen volgen vanaf het midden van de 14e eeuw. Daarbij is de nadruk gelegd op de wederwaardigheden van Albert, over wie relatief veel te achterhalen viel, zelfs op het strikt persoonlijke vlak. Dat er een ononderbroken lijn loopt van de Stevens uit de 14e naar de gebroeders Albert en Willem uit de 15e eeuw is niet te bewijzen, maar wel aannemelijk. Steven Sr participeerde in de Keulse wijnhandel, terwijl de broertjes deelnamen aan de internationale Hanzehandel tussen het Balticum en het Europese Atlanticum. Na zijn terugverhuizing van Danzig naar Zutphen in de beginjaren '40 van de 15e eeuw wortelde Albert al snel in zijn nieuwe oude woonplaats. Het huwelijk van zijn dochter Hendrikje met de hoge edelman Hendrik van Keppel betekende een aanzienlijke sociale stijging voor het handelsgeslacht O p de Korenmarkt. Binnen vier generaties had de familie zich krachtig weten op te werken op de co-
ciale kaart van Gelre. Indien er geen band bestond tussen de 14e- en 15eeeuwse personen met de toenaam O p de Korenmarkt in Zutphen, speelde de opwaartse mobiliteit zich in een slechts één generatie omvattende tijdsspanne af. Het huwelijk tussen een edelman en een dame uit een familie van internationaal opererende handelaren in de nog immer standsbewuste 15e eeuw wijst er wel op
dat het geslacht O p de Korenmarkt aanzien genoot. Albert verwierf kennelijk een zodanige rijkdom, dat zijn kinderen een interessante partij voor de - al dan niet verarmde - gewestelijke adel werden. Zijn vermogen en zijn sociale status hebben echter niet geleid tot participatie in de lokale politiek: Albert heeft noo'it deel uitgemaakt van het stadsbestuur van Zutphen.
No ten: 1 . Dit artikel is een bewerking en uitbreiding van een onderdeel van een lezing, die ik eind mei 1995 in Stralsund gehouden heb, en die in een congresbundel zal worden gepubliceerd. 2 . SAZ, Bornhof, inv.nr. 19a, f. 5v. Gepubliceerd in E.I. Harenberg, Oorkondenboek van Gelre en Zutphen tot 1326. Zevende aflevering (Den Haag 1996) nr. 1326.04.05. 3. J . Don, D e archieven der gemeente Kampen. Deel ll. Gedeponeerde archieven (Kampen 1966), reg.nr. 44 (1 389) respectievelijk idem, De archieven dergemeente Kampen. Deel I. Het oud-archief (Kampen 1963), briefreg.nr. 70 (circa 1400), alsmede reg.nrs. 195 (141 8) en 277 (1430) en Don, Archieven Kampen 11, reg.nrs. 170 (1423) en 340 (1453). 4 . SAZ, OAZ, inv.nr. 164 = M . M . DoorninkHoogenraad & W . Zondervan, Het oudarchief van de gemeente Zutphen. Derde stuk. Regestenlijst van brieven. Index. Deel I (Zutphen 1981), nr. 1 (voorzichtig gedateerd op "ca. 1350"). 5 . SAZ, OAZ, inv.nr. 2342, reg.nrs. 187 (3 feb.) en 189 (ongedateerd). 6 . R. Wartena, De stadsrekeningen van Zutphen 1364-1445/46. Deel I (Zutphen 1977) 8. 7 . J.I. van Doorninck, De carneraars-rekeningen van Deventer. Derde deel. Eerste helft. 1361-1366 (Deventer 1887) 605, uitgaven van cameraar Dirk die Hoyer, rubriek "Sijn vytgheven vor hincinde". 8 . Wartena, Stadsrekeningen Zutphen I, p. 3 (extract uit de rekening van de rentrneester, onder de rubriek 'noch van rijden tegen Brabant'), respectievelijk p. 25 (rekening van de 'onderrentmeester'). 9. SAZ, OAZ, inv.nr. 1312, reg.nr. 291. 10. C. Pijnacker Hordijk, Rechtsbronnen der stad Zutphen van het begin der 14e tot de tweede helft der 16e eeuw (Den Haag
1881) 35 5 123. Zie ook K.O. Meinsma, De Zwarte Dood 7347-1352 (Zutphen 1924) 486: tussen 1360 en 1376 gold twaalf jaar als leeftijdsgrens. 11. SAZ, Isendoorn, inv.nr. 48, reg.nrs. 343 en 344. Overigens was Nese klaarblijkelijk eerder getrouwd met Frederik Steenbicker, vgl. ook ib., inv.nr. 48, reg. nr. 345. 12. S. Galema & R. Herrnans, Rekeningen van het Bornhof 1390-1417. Bronnenpublikaties stadsarchief Zutphen 3 (Zutphen 1995) 43, 50, 55, 60, 65, 71, 81 en 89. Ik heb steeds de beginjaren van de rekeningen vermeld. Zij liepen van Judica tot Judica, dat is de tweede zondag voor Pasen. 13. S. Galema, Rekeningen van het Oude Gasthuis 1416-1436. Bronnenpublikaties stadsarchief Zutphen 4 (Zutphen 1996) 11 en 14. Deze rekeningen lopen net als de stadsrekeningen van 22 februari tot 22 februari. 14. R. Wartena, De stadsrekeningen van Zutphen 1364-1445/46. Deel I1 (Zutphen 1977) 326, 386 en 405. 15. K. Kunze, Hansisches Urkundenbuch. Sechster Band(hierna: HUB 6), 1415 bis 1433 (Leipzig 1905) 537 (nrs. 968 (= H.A. Poelman, Bronnen tot de geschiedenis van den Oostzeehandel. Eerste deel 1 1221499. Eerste stuk. Rijks Geschiedkundige Publicatiën 35 (Den Haag 191 7), nr. 11 7 6 ) en 969) en H.-G. von Rundstedt, Hansisches Urkundenbuch. Siebenter Band. 1. Halbband (hierna: H U B 7 - l ) , 1434-144 1 (Weimar 1939) 42 (nr. 81 5 l ) , 76 (nr. 144, met zijn merkteken), 85 (nr. 169, n. 21, 102 (nr. 204, n. 4), 124 (nr. 254), 249 (nr. 491), 31 6 (nr. 631), 41 9, 434-437 en 442, benevens Poelrnan, Bronnen Oostzeehandel 1-1, nr. 1290 (1437). Navraag op het stadsarchief van Gdask zoals Danzig tegenwoordig heet - leert dat er geen archivalische sporen van Albert en Willern in die stad zijn overgebleven buiten datgene wat uit gepubliceerde bronnen
16. 17.
18.
'
19.
20.
21.
22.
23.
24.
25. 26. 27. 28. 29.
kan worden geput (brief d.d. 29.1 . l 997 van directeur A. Przywuska van het Archiwum Pastwowe w Gdasku). Poelman, Bronnen Oostzeehandel 1-1, nr. 1176 = H U B 6, nr. 968 (18 oktober). Voor meer informatie over de centrale positie van Zeeland zij verwezen naar W.S. Unger, 'Middelburg als handelsstad (Xllle tot XVle eeuw)', ArchiefZeeuwsch Genootschap der Wetenschappen (1935) 1-177, met name pp. 15-16. Poelman, Bronnen Oostzeehandel 1-1, nr. 1290 ((concept?)briefvan Danzig aan Brielle). Het regest rept aanvankelijk van lieden uit Brielle en Goedereede, maar even later van burgers van Zierikzee. SAZ, ORA, inv.nr. 457, f. 48v (ingeschreven tussen 7 maart en 24 april). In deze notitie komt de sleutelzin eer hie uut Prucen toch voor, waaruit volgt dat de Danziger en de Zutphense Albert op de Korenmarkt inderdaad identiek zijn. Bereklauw (Branca ursina, tegenwoordig Heracleum Sphondylium geheten) werd in de Middeleeuwen algemeen als medicijn gebruikt (vriendelijke mededeling van dhr. drs. E. Huizenga te Groningen). De plant kwam overal in Europa voor, en het is daarom merkwaardig dat zij vanuit het Balticum werd geëxporteerd. H U B 7-1, nr. 767 55 14, 36, 37, 40, 42, 46 en 78 = H.A. Poelman, Bronnen tot degeschiedenic van den Oostzeehandel. Eerste deel 1 122- 1499. Tweede stuk. Rijks Geschiedkundige Publicatiën 36 (Den Haag 1917), nr. 2205, pp. 81 1-813, 81 5 en 824. N.B.: het is niet steeds duidelijk welke lading in welk jaar verloren ging. H U B 7-1, nrs. 508 en 531 (ontwerpbrief in hetzelfde Brugse brievenboek, betreffende de afbetaling van een restbedrag door Willem aan een koopman uit Herentals (zo'n 30 km ten oosten van Antwerpen)). Mogelijk is in SAZ, ORA, inv.nr. 101 (een als 'gerichtsboek' bekend staand register dat notities uit de jaren 1432-1435 en 1443-1446 bevat) nog oudere informatie te vinden; raadpleging hiervan was mij in het kader van dit artikel niet mogelijk. R. Wartena, D e stadsrekeningen van Zutphen 1364- 1445/46. Deel 111 (Zutphen 1977) 594. 640 en 644 (144511 446) en volgende Anderrentmeestersrekeningen. Poelman. Bronnen Oostzeehandel 1-2, nr. 1829'(4 november). Ibidem, nr. 1780. Ibidem. SAZ, ORA, inv.nr. 457, f. 2r. Voor Straetken: Don, Archieven Kampen 11, inv. A, nr. 25, reg.nr. 596 (Johan en zijn
30. 31.
32.
33.
34.
35. 36.
37.
38.
39.
40.
41. 42.
vrouw Elisabeth verkopen een stuk land, 1481) en inv. K, nr. 376 = Huis Eergh nr. 57 (Elisabeth, weduwe van Johan, 1495). SAZ, ORA, inv.nr. 457, f. 29v-30r. Abusievelijk heb ik in de in noot 1 genoemde (te verschijnen) publikatie een Albert Schoensten opgevoerd. Het gaat hier echter om de staande uitdrukking tot enes schoonsten. W . Stein, Hansisches Urkundenbuch. Achter Band, ,1451 bis 1463 (Leipzig 1899) 526 (nr. 851). Don, Archieven Kampen I, reg.nrs. 292, 310 en 31 1. Vgl. ook L. Feyerabend, Die Rigaer und Revaler Familiennamen i m 14. u n d 15. jahrhundert, unter besonderer Berucksichtigung der Herkunft der Burger. Quellen und Studien zur baltischen Geschichte, Bd. 7 (KeuleníWenen 1985) 186 (Reval, familienaam Tolnerus, periode 1314-1472) en 274 (Reval, 'her Hinrik Toelner', 1450). W.S. Unger, 'De scheepvaart der Bretons naar de Walchersche reede in de XVe en XVle eeuw', Bijdragen voor Vaderlandsche Geschiedenis en Oudheidkunde 6e reeks deel 8 (1929) 225-244, aldaar 226, noot 6. SAZ, ORA, inv.nr. 457, f. 92v. Ibidem, f. 55r (mei 1447) en Wartena, Stadsrekeningen Zutphen 111, p. 62 3 (9 oktober 1445). SAZ, Sacramentsgilde, ontwerp en oorkonde d.d. 4 augustus 1449. Zie ook de conceptnotitie in het "statboick" waarnaar in de beide vorige stukken verwezen wordt: ib., ORA, inv.nr. 457, f. 120v. SAZ, OAZ, inv.nr. 883, f. 4r en llr. Het is niet duidelijk of het hier gaat om een aanpassing van de betalingsregeling of dat er nog een andere financiële kwestie in het spel was. "nae uutwijsen (...) egen hantgescrijfft Alberts vors." (SAZ, ORA, inv.nr. 457, f. 120v (1449)) en Ende daer toe hebben w i j geseen hantschrifft Willems up me Koerenmarckt i n welken he sthrifft dat ... (ibidem, f. 48v (1447)). Zie ook Sacramentsgilde, ontwerp-oorkonde d.d. 4 augustus 1449: nae uutwijsen onser Statboeck ende eghen hantgescrieft Alberts voirs. SAZ, ORA, inv.nr. 457, f. 24r en ib., inv.nr. 458, f. 189r (24 september 1460: huesinge sellige Aelberts vrinden Kornmarckte). De belendingen zijn in beide gevallen dezelfde. SAZ, collectie Particuliere Charters, nr. 207 (20 november). J.M.van Winter, Ministerialiteit en Ridderschap in Gelre en Zutphen (Groningen
43.
44.
45. 46. 47.
48.
49.
50.
51. 52.
53.
1962), tabel A IV, nr. 37 (ministerialen in het kwartier van Arnhem). SAZ, ORA, inv.nr. 457, f. 134v (4 februari 1450) en f. 172v (20 april 1451; de genoemde chirograaf is niet meer voorhanden), respectievelijk R. Wartena, Inventaris van het Oude en Nieuwe Gasthuis te Zutphen, 1380-1841 (Zutphen 19791, inv.nr. 1, reg.nr. 34 (afschrift met een latere niet gedateerde notitie). SAZ, OAZ, inv.nrs. 1034, f. 6v; 1036, f. Ilr; 1039, f. 6r en een strook die vastgespeld is op f. 8r; 1040, f. 6r. SAZ, ORA, inv.nr. 457, F. 218v (ingeschreven tussen 29 januari en 24/26 februari). SAZ, Oude Gasthuis, inv.nr. 246, reg.nr. 237 (5 januari). Ibidem, f. 187v (Albert had een lakenhandelaar uit Leiden namens zijn collega Gerrit Gelmersz -mogelijk een Deventernaareen uitbetaling van 45 Rijnse guldens gegarandeerd; de collega vrijwaart Albert nu van aanspraken van de lakenhandelaar op de Deventer Sint Maartensmarkt (ingeschreven tussen 15 september en 11 oktober 1451). Men leze J. Kossmann-Putto, Het heimelijk gerecht. Het Westfaalse veemgerecht en de noordelijke Nederlanden i n de late middeleeuwen (Hilversum 1993) 85-87, alsmede *46. SAZ, OAZ, inv.nr. 187, reg.nr. 798: burgemeester en raad van de stad Danzig oorkonden, dat zij Albert een jaarrente van 35 mark verkocht hebben. Het stuk werd opgesteld "uff unsirm rathuwse". Het aangekondigde stadszegel ontbreekt, wel zijn de sneden voor de zegelstaart aangebracht. Het document heeft dermate te lijden gehad, dat niet meer uit te maken is of het zegel daadwerkelijk bevestigd is geweest. Het is opmerkelijk dat het stuk in het stadsarchief van Zutphen bewaard bleef. Oorspronkelijk moet het immers in het privéarchief van Albert hebben berust. SAZ, OAZ, inv.nr. 889 (onderrentmeestersrekening). Vgl. ook noot 40. Voor wat betreft Willem: ib., inv.nr. 886, f. 12v in combinatie met inv.nr. 887, f. 4r. Poelman, Bronnen Oostzeehandel 1-2, nrs. 2342 (gedateerd "1464?") en 2349. Poelman, Bronnen Oostzeehandel 1-2, nrs. 1829 en 1832-2 (respectievelijk 4 en 14 november) en 1853-3 (vóór 1 mei); SAZ, ORA, inv.nr. 457, f. 78r (minuut) en f. 92v = Doornink-Hoogenraad & Zondervan, Regestenlijst brieven, nrs. 125 en 130. Rijksarchief in Gelderland (RAG), Hertogelijk Archief (HA), inv.nr. 8 (Liber I), f. 108v (zie ook ib., inv.nr. 9 (Liber II), f. 11 en
18b) en 109v. N.B.: door mij zijn de fiches geraadpleegd, niet de 'Libri' zelf. 54. Van Winter, Ministerialiteit, tabel C, blad 1, nr. 19. Hendrik van Keppel -ook wel 'van Ampsen' genoemd, naar het zadelgoed waarmee in 1430 en 1465 Dirk Hendriksz van Keppel door de hertog beleend werd volgens dienstmansleenrecht (ib.) - moet niet worden verward met Hendrik Dirksz van Keppel, met wie hij geregeld tezamen in documenten opduikt (bv. SAZ, OAZ, inv.nr. 1362, reg.nrs. 950a (1471) en 1018 (1474), alsmede DoorninkHoogenraad & Zondervan, Regestenlijst brieven, nr. 274 (1473)). Mogelijk heette hij Van Ampsen omdat hij op dat landgoed resideerde. R.W.M. van Schaïk, Belasting, bevolking en bezit i n Gelre en Zutphen (1350-1550) (diss.; Hilversum 1987) 50, n. 50, houdt de mogelijkheid open dat de heren Van Keppel tot de selecte groep van semi-onafhankelijke 'bannerheren' in Gelre behoorden. s (en alleen) tijdens het regime van hertog Adolf een rol speelde in hofkringen. 56. SAZ, Heer Hendrikshuis, inv.nr. 64, reg.nr. 953. 57. Van Schaïk, Belasting, pp. 132-1 35 (voor de gekozen vermenigvuldigingsfactor) en 272, tabel 25 en n. 1. 58. J. Kuys, Drostambt en schoutambt, de Gelderse ambtsorganisatie i n het Kwartier van Zutphen (ca. 1200-15431, Werken Gelre 45 (Hilversum 19941, pp. 171 en 202 (transcriptie van de aanstellingsbrief). 59. Kuys, Drostambt, pp. 136-146 (bijlage 2, inhoudsanalyse van de ambtsbrieven), 202-203 en 221 (transcripties van de aanstellingsbrieven, die slechts in afschrift, deels in de 'Libri', zijn overgeleverd). 60. I.A. Nijhoff, Gedenkwaardigheden uit de geschiedenis van Gelderland, door onuitgegevene oorkonden opgehelderd en bevestigd. Vijfde deel. D e Bourgondische heerschappij (Arnhem 1851), nrs. 98 (5 juni) en 108 (19 juli), beide registerafschriften. 61. I.A. Nij hoff, Gedenkwaardigheden uit de geschiedenis van Gelderland, door onuitgegevene oorkonden opgehelderd en bevestigd. Zesde deel, eerste stuk. Karel van Egmond, hertog van Gelre, graaf van Zutphen (Arnhem 1859), nr. 162 (8 februari) en idem, Gedenkwaardigheden V, nr. 125 (notarieel gewaarmerkt stuk, over de echtheid waarvan Nijhoff "eenige twijfel" zegt te koesteren). 62. P.N. van Doorninck, Inventaris van het o u d archief van het kasteel Middachten (Haarlem 1896), inv.nr. 131 (18 maart).