Van Bommel ‘Sinds 1734’
Inhoud Het begin
pagina 4
Rond 1900
pagina 7
De oorlogsjaren
pagina 11
De jaren 20
pagina 13
Rond 1930
pagina 16
De 2e wereldoorlog
pagina 19
De jaren 50
pagina 21
De jaren 60 en 70
pagina 25
De jaren 80
pagina 27
1-2 Inhoudsopgave Inhoudsopgave 1-2
‘inhoudsopgave’
1673 Reynier van Bommel
Het begin
‘De eerste schoenmakers’
1704 Christianus van Bommel
1727 Josephus van Bommel
1770 Johannes P. van Bommel
1798 Johannes F. van Bommel
1836 Johannes P. van Bommel
1913 Jan Van Bommel
1876 Janus van Bommel
1878 Gust van Bommel
1917 Jan van Bommel
1921 Sjef van Bommel
1922 Manuel van Bommel
1942 Frans J. van Bommel
1973 Reynier van Bommel
1975 Floris van Bommel
1979 Pepijn van Bommel
Rond 1694 trekt de jonge schipperszoon Reynier van Bommel van zijn geboorteplaats Dongen naar Breda. De aanleiding moet zijn geweest zijn huwelijk met de Bredase Jenneke Adriaense. Hij besluit in 1706 het poorterschap van de stad aan te vragen. Dit kost hem een lieve duit, maar hierdoor krijgt hij dezelfde rechten en plichten als de andere poorters van de stad. Zo kan hij bijvoorbeeld lid worden van de ambachtsgilde. Het beroep dat hij gaat uitoefenen wordt dan door de gilde beschermd. Het gildewezen bezat immers een monopoliepositie met betrekking tot het verlenen van toestemming voor het uitoefenen van beroepen. Is Reynier daarna als schoenmaker begonnen? Zeker is dit niet, wel waarschijnlijk, want 30 jaar later, in 1734, blijkt uit “vestbrieven”, dat zijn zonen Adrianus en Christianus meesterschoenmakers zijn in Breda. Josephus, de zoon van Adrianus, trouwt met een meisje uit Baarle-Nassau en vestigt zich daar om er de schoenmakerstraditie voort te zetten. Zijn zoon Johannes Petrus van Bommel, eveneens schoenmaker, verlaat op 25 jarige leeftijd het ouderlijk huis, trouwt in 1795 met Cornelia van Arendonk uit Moergestel en gaat daar wonen. Samen met zijn zoon Johannes Franciscus geeft vader J.P. van Bommel de aanzet tot een “schoenen- en laarzenmakerij”, die zich geleidelijk uitbreidt tot een familiebedrijf anno-nu. In 1853 staat Johannes Franciscus te boek als laarzenmaker, heeft hij enkele mensen in dienst en werkt daarnaast met een onbekend aantal thuisschoenmakers.
3-4 Het begin
1698 Adrianus van Bommel
Fam Wed. J.P. van Bommel, 1887
5-6 Het begin
Rond 1880 kennen de schoenmakerijen een ongekende hausse. Dit is met name een gevolg van de Franse-Duitse oorlog die een grote vraag naar militair schoeisel heeft doen ontstaan. In Moergestel wonen dan meer dan 60 schoenmakers, waaronder een tiental patroons. Van Bommel is een van die patroons en werkt deels met personeel in de werkplaats, deels met thuisschoenmakers. Dit is in die tijd gebruikelijk. Johannes Peter, de zoon van Johannes Franciscus die het bedrijf voortzet, overlijdt op 51 jarige leeftijd in 1887. Zijn dan 45 jarige weduwe, Johanna van Dinter, die met zeven kleine kinderen achter blijft, zet het werk van haar man voort, geholpen door haar oudste zoon Franciscus Johannes (Janus). Haar twee jaar jongere zoon Michaël August (Gust) komt enkele jaren later in de zaak. Haar naam zal verbonden blijven met Schoenfabriek Wed. J.P. van Bommel. Onder de inspirerende leiding van de twee zonen ontwikkelt het ambachtelijk bedrijf van vóór de eeuwwisseling zich tot een hoogwaardige gemechaniseerde schoenfabriek. Als gevolg van de wegebbende hoogconjunctuur zijn de laatste jaren van de negentiende eeuw moeilijk. De oorzaak ligt in de al eerder beëindigde oorlog en het begin van de mechanisatie. Het aantal schoenmakers loopt geleidelijk terug. Met de komst van de eerste apparaten en machines vindt meer en meer werk in de fabriek plaats en neemt het aantal “huisarbeiders” geleidelijk af. Van Bommel weet zich echter goed te handhaven.
‘Mechanisatie’
De mechanisatie in de schoenindustrie komt in Nederland na 1900 goed op gang door de gunstige investeringsmogelijkheden; machines kunnen namelijk gehuurd worden. In 1912 gaat Wed. J.P. van Bommel over tot de aanschaf van een machinepark voor de productie van schoenen op basis van de Good Year Welt-technologie (dubbel genaaid). Een bezoek aan de beurs in Berlijn en Leipzig gaat hieraan vooraf. De kleinere machines en hulpapparatuur worden gekocht. De grote machines, met name de zwik-, overhaal-, binnennaai-, en aflapmachines, worden gehuurd van de Deutsche Vereinigte Schuhmaschinengesellschaft. De vermaarde D.V.S.G. is namelijk niet bereid tot verkoop van deze machines. Met de intrede in het industriële tijdperk komt een eind aan de periode van uitsluitend “fijn gegarandeerd handwerk”. De mechanisatie luidt tevens het begin van het einde in van de eerder genoemde “huisarbeiders”, thuisschoenmakers, die in opdracht van de fabriek in het begin complete schoenen, later halffabrikaten maken. Vele jaren later echter zal nog het geluid weerklinken van de thuiswerkers, een groep van een tiental mannen en vrouwen, die de ene week het gesneden bovenleer en andere onderdelen in de fabriek van Van Bommel komen halen om de week erop de halffabrikaten af te leveren. Een bonte, soms luid zingende stoet van mensen, schoenonderdelen aan een lange stok tussen zich dragend. Met de intrede van de mechanisatie wordt echter bij Van Bommel van de kwaliteit van het schoeisel geen concessie gedaan. De mechanisatie is voor het bedrijf zeer ingrijpend. Voor de nieuwe fabriek is uitbreiding en ingrijpende bouwkundige aanpassing nodig. Voor de aandrijving wordt een zuiggasmotor van 22 P.K. geplaatst.
De aanloop tot de verhoogde productie is moeilijk. Ofschoon het exportklimaat op dat moment gunstig is, raakt de Nederlandse schoenindustrie in de problemen door de mechanisatiegolf in het land. Hierdoor ontstaat overproductie die weer dalende prijzen tot gevolg heeft. De schoenfabriek Wed. J.P. van Bommel heeft het moeilijk. Dit blijkt uit het verslag over het boekjaar 1912 waarin verlies als volgt wordt gemotiveerd:
1. Onvoldoende productie en omzet. De verkoop in Nederland stagneert, waardoor de opdrachten met geringe winst moeten worden geaccepteerd. 2. Verbouwingen die belemmerend werken. 3. De Balkanoorlog; orders voor Constantinopel kunnen als gevolg van de politieke toestand niet worden uitgevoerd en er staat een voorrraad van 15000 gulden. Betalingen blijven uit. Op de balans moeten 1700 paar schoenen tot een bedrag van één gulden worden afgewaardeerd. 4. De kosten van het maken van grote aantallen monstercollecties. 5. Hoge financieringskosten.
7-8 Rond 1900
Rond 1900
De bank vraagt het eigen kapitaal te verhogen. Dit probleem wordt opgelost door het oprichten van een Vennootschap onder Firma. De vennoten zijn de reeds in het bedrijf werkende broers Franciscus Johannes en Michaël August van Bommel, voor korte tijd aangevuld met Constant Keunen. Zij vechten zich met succes door een moeilijke periode heen. Als eerste in het nog zeer kleine dorp dringt Van Bommel aan op de aanleg van telefoon. Dit verzoek wordt omkleed met het argument dat zij veelvuldig zullen telefoneren met Tilburg, Waalwijk, Hilversum, ’s-Hertogenbosch, Maastricht, Heerlen, Venlo, Amsterdam, Rotterdam, ’s-Gravenhage, Utrecht, Breda en in het buitenland met Kopenhagen, Keulen, Dortmund en Wachtendonk. De export naar Turkije is dan al gestaakt. Als gevolg van de Balkanoorlog blijken grote partijen schoenen niet te zijn aangekomen, terwijl van de aangekomen partijen nooit betaling is ontvangen. Dwarsdoorsnede Goodyear maakwijze Een Goodyear schoen is een binnengenaaide schoen met losse zoolrand (1). Met behulp van een horizontaal stiksel (2) wordt de zoolrand (1) aan zowel het bovenleer (3) als aan een aan de binnenzool vastzittende brug (4) bevestigd. Deze ‘binnennaaisteek’ (2) is bij een afgewerkte schoen niet zichtbaar. De zoolrand (1) dient vervolgens als bevestigingspunt voor de uiteindelijke loopzool (5). De zoolrand en loopzool worden met behulp van zowel lijm als een verticaal stiksel, ook wel aflapsteek (6) genoemd, definitief aan elkaar bevestigd. Dit tweede stiksel is zichtbaar onder de loopzool en bovenop de zoolrand.
9-10 Rond 1900
De hoge kosten van de overgang van handwerk naar machinaal werk en de introductie van nieuwe modellen lijken desastreus te worden. De vooruitzichten zijn echter goed, omdat de productieproblemen nagenoeg zijn overwonnen en de te verwachten binnenlandse markt voor een goed bezet en winstgevend bedrijf kan zorgen. Andere problemen zijn ook oplosbaar, zoals het vreemd vermogen dat door de enorme investering te hoog is opgelopen.
De oorlogsjaren ‘1914-1918’
Hoewel men de fabriek gedeeltelijk voor inkwartiering ter beschikking moet stellen, kan men in het resterende deel de fabricage voortzetten. Het leer is echter schaars en derhalve duur. De export valt sterk terug; de uitvoer van ‘mansschoenen’ (herenschoenen) wordt op zeker moment zelfs verboden. Omdat de prijsstelling in 1917 boven de koopkracht van het publiek dreigt uit te komen, grijpt de regering in datzelfde jaar in met een distributie voor huiden, leer en looistoffen. In 1918 wordt een wettelijke regeling van kracht voor de productie van standaardschoenen. De schoenfabrikanten worden verplicht voor een groot deel producten te maken uit voorgeschreven leer en volgens aangegeven maakwijzen. Voor deze zogenaamde regeringsschoenen wordt een maximumprijs vastgesteld. Ook Van Bommel is gedwongen tijdelijk, voor een deel althans, af te zien van haar traditionele kwaliteitsschoen. Voor de vrij te produceren schoenen kunnen echter goede prijzen worden gemaakt, waardoor de financiële basis van het bedrijf verstevigd wordt. Met name na de oorlog hervat het bedrijf haar groei, zoals onderstaand personeelbestand laat zien. Het aantal thuiswerkers is hierin niet meegenomen.
1911 1912 1913 1914 1915 1916 1917 1918 1919 mannen 13 15 16 17 15 19 18 16 20 vrouwen 2 8 9 8 4 6 6 5 4 jongens 3 4 5 4 2 - 3 2 7 meisje - 2 - - 2 2 1 2 5
‘De roerige 20’er jaren’
Na de eerste wereldoorlog krijgt de directie weer de vrije hand in de fabricage van de hoogwaardige kwaliteitsschoen, die in de tweede helft van de twintiger jaren tot grote expansie zal leiden. Probleemloos verloopt ook deze periode niet. De eerste jaren zijn voor de Brabantse schoenindustrie zeer moeilijk. De Duitse schoenindustrie is in en na de oorlogsjaren versneld gemechaniseerd. Goedkope importen overspoelen de Nederlandse markt. De werkeloosheid in de schoenindustrie is tenslotte zo hoog, dat de overheid ingrijpt met het zogenaamde schoenenwetje, dat schoenimporten beperkt. De binnenlandse schoenindustrie krijgt hierdoor lucht, moderniseert in hoog tempo en groeit vervolgens snel. Onderstaand personeelsbestand met de personeelbezetting van Van Bommel in deze jaren geeft hiervan een duidelijk beeld. Het betreft hier alleen personeel in vaste dienst en thuiswerkers zijn niet meegerekend.
Zijaanzicht fabriek, 1930
1920 1921 1922 1923 1924 1925 1926 1927 1928 1929 mannen 22 25 21 27 27 27 44 38 38 38 vrouwen 3 8 6 6 6 6 10 8 5 9 jongens 6 3 4 3 4 3 - 3 10 4 meisje 6 2 3 4 3 4 5 3 6 6
13-14 De jaren 20
De Jaren 20
In 1922 wordt de zuiggasmotor vervangen door een meer efficiënte dieselmotor, die tot 1940 de centrale energiebron blijft. In 1925 wordt de bedrijfsvloer bijna verdubbeld. Parellel hieraan neemt het personeel sterk in aantal toe. Aan het einde van dit decennium maken vooral de goedkope importen uit Amerika het de Nederlandse schoenproducenten moeilijk. De Amerikaanse schoen komt sterk in de gunst. De fabrikanten spelen hierop onder meer in met Engelstalige merken. Van Bommel introduceert de comfort damesschoen en gaat de herenschoenen onder de naam Swallow produceren. Daarnaast voert zij onder andere de merken Imperator, Efficiency, Crown, Lincoln en Agreable. Voor dames zijn er de Support en later Eberto. Voor een grote verkooporganisatie, die vooral in het westen van het land winkels bezit, worden de bekende Forma Natura schoenen gemaakt.
Rond 1930
Het bedrijf is in 1930 gegroeid tot circa 60 medewerkers, waarvan een tiental vrouwen die in de stikkerij werken, een bedrijfsleider, een modelleur, een hoofdvertegenwoordiger voor de provincies Utrecht, Noord- en Zuid-Holland en een vertegenwoordiger voor het Zuiden en de rest van Nederland. Een merkwaardig fenomeen doet zich in Limburg voor. Daar is een ‘professor de pédicure’ werkzaam, die voor eigen rekening voeten verzorgt en daarnaast Van Bommel schoenen aanprijst. Wie kan beter een kwaliteitsschoen aanbevelen dan een man die met probleemvoeten omgaat? In de ergste crisisjaren wordt het personeel noodgedwongen in de wachtgeldregeling geplaatst; er wordt één jaar gedurende drie dagen per week gewerkt en de drie daarop volgende jaren vier dagen per week. De bedrijfsleider en de hoofdvertegenwoordiger voor de drie genoemde westelijke provincies moeten worden ontslagen. De nog jonge zoon van directeur Franciscus Johannes van Bommel, J.P.J. (Jan), die op jeugdige leeftijd in 1928 in het bedrijf is gekomen, neemt aanvankelijk de taak van de bedrijfsleider en later die van de hoofdvertegenwoordiger over. Dat houdt een geweldige uitdaging in, vooral omdat hij weet dat vader met het bedrijf zal moeten stoppen als op korte termijn de verkoop niet op een hoger niveau komt. Het bedrijf verkeert in een kritieke fase.
Deelname aan de ‘Oranje Trein’, 1933
15-16 Rond 1930
‘De crisisjaren’
Door de lange verzendtijd (per schip) worden de schoenen aan de agent in Batavia in consignatie gegeven. Als de vraag instort moeten de schoenen, die door klimatologische omstandigheden niet lang op voorraad te houden zijn, onder de kostprijs worden verkocht. Uit een verslag in die periode is de volgende passage kernachtig: “Dit zijn zware jaren, wat moeten we doen? Een goedkoper artikel gaan produceren en daarmede de met zoveel moeite verworven naam in de steek laten? Al het werk in het verleden zal hierdoor tevergeefs zijn”. Dit directie beslist: “We gaan door met het fabriceren van het bekende kwaliteitsproduct. De goede naam moet tot elke prijs behouden blijven.” Dit blijkt de slogan die het bedrijf door kritieke tijden sleept. Om de binnenlandse productie in deze crisistijd te stimuleren lanceert de overheid de actie “koopt Hollandsche waar, dan helpen wij elkaar”. Dat is de reden dat de Engelstalige merken geleidelijk worden losgelaten. De inmiddels bekende Van Bommel schoen doet definitief zijn intrede. Het bedrijf timmert commercieel aan de weg door deel te nemen aan een rijdende beurs, de Eerste Nederlandsche Tentoonstellingstrein, ook wel oranje trein genoemd, die midden 1933 door het land trekt en de Nederlandse ondernemers in de gelegenheid stelt hun bedrijf en producten in de grotere steden te promoten. Van Bommel neemt hieraan als enige schoenfabriek deel en heeft in deze trein een stand waarvan ook Eberhardt, de octrooihouder en Ebertoschoenen, deel uit maakt.
Het bedrijf tracht namelijk de afzet te vergroten door het produceren van het merk Eberto. Deze damesschoen heeft in de voorste helft een kussentje in plaats van de gebruikelijke binnenzool. De verkoopresultaten van deze schoen zijn geruime tijd uitstekend; de octrooirechten zijn echter een voortdurende bron van conflicten met de Duitse octrooihouder. Voor Van Bommel geldt: zoveel verkopen als mogelijk tegen elke acceptabele prijs, waarbij het kwaliteitsaspect en de bijzondere uitvoering doorslaggevende verkoopargumenten zijn. De winkeliers voeren ook een “flexibel” prijsbeleid. Zo herinnert zich een winkelier in Meppel zijn instructie aan zijn personeel: “De prijs van deze Van Bommel schoen is 6,95 gulden, maar voor een klant met een wandelstok met zilveren knop is die 8,25 gulden”. Met het verlopen van de mondiale crisis kruipt het bedrijf zonder kleerscheuren uit het dal. In 1937 wordt gestart met de productie van luxe damesschoenen, naast de reeds bestaande comfortlijn. Het wordt een doorslaand succes.
Prinses Juliana draagt bij haar verloving met Prins Bernhard schoenen van Van Bommel. Het zijn speciale veelkleurige
sandalettes met kurkzool, uitgevoerd in de kleuren van Lippe-Detmold, de geboorteplaats van de prins. De fabriek draait met een goed gevulde orderporterfeuille als de oorlog uitbreekt.
17-18 Rond 1930
Omdat ook afnemers het vaak moeilijk hebben, schroomt Jan niet inboedels, en later ook goud en diamanten als borgstelling aan te nemen. In deze crisisjaren wordt de exportpoging naar Batavia een fiasco.
‘De biezen als laatste strohalm’
De problemen als gevolg van de mondiale crisis zijn nauwelijks overwonnen of Nederland wordt bezet door Duitsland. Al in juni 1940 gaan schoenen “op de bon”. In 1939 is het bonnensysteem hiervoor al vastgesteld. Op vertoon van de distributiestamkaart ontvangt men een schoenenbon, waarmee in de winkel een paar schoenen kan worden gekocht. De winkelier kan met deze bonnen weer schoenen betrekken van de schoenfabrikant. Na inlevering van de bonnen door de schoenfabrikant bepaalt het Rijksbureau voor Huiden en Leder de hoeveelheid leer en fournituren, waarop de fabrikant recht heeft. De productie zakt snel in. In mei 1941 wordt Van Bommel verplicht de productie te halveren en een half jaar later zelfs geheel te stoppen. Het beleid van de bezetter is er op gericht, van de vele op halve kracht draaiende schoenfabrieken, de kleinere te sluiten ten gunste van de grotere bedrijven. Hierdoor komt tevens personeel vrij voor de Arbeitseinsatz. Na een jaar stilstand besluit Van Bommel met enige medewerkers, die de arbeitseinsatz niet te duchten hebben, biezen damesschoenen te gaan maken. De directie komt op het idee bij het zien van biezen tassen. Om een vergunning te verkrijgen reist J.P.J. (Jan) van Bommel met de trein naar Zwolle en vervolgens per fiets naar Genemuiden, waar het Centraal Bureau voor Biezen en –vlechterijen is gevestigd. De reis heeft succes. De biezen worden gekocht van biezenboeren in Genemuiden en Hardinxveld en op de biezenbeurs in Rotterdam en vervolgens door personeel van de Karel I sigarenfabriek gevlochten tot banden van verschillende breedten.
Met dit werk behouden de sigarenmakers tevens hun vingervaardigheid. De grondstof voor de binnenzool wordt eveneens door Karel I geleverd. Het van rotan gevlochten verpakkingsmateriaal, waarin de tabak in betere tijden is afgeleverd, is de basis van het binnenwerk waarop het biezen vlechtwerk, de geperste papieren binnenzool en de houten zool, die wordt geleverd door een plaatselijke timmerman, worden bevestigd. Een verzoek van de Duitsers voor de levering van een biezen overschoen, de zogenaamde “postschoen” om de Duitse bewakingstroepen in Rusland voor koude voeten te behoeden, weigert de directie. Het motief dat de fabriek niet op dergelijke opdrachten is ingesteld, vindt bij de bezetter geen weerklank. Prompt trekt deze de vergunning voor de aankoop van grondstoffen en fournituren in. Met de aanwezige voorraden weet Van Bommel de productie enigszins gaande te houden tot drie maanden later, in oktober 1944, de bevrijding komt. Na een stilstand van vier jaar verlaten korte tijd daarna al de eerste 40 paar lederen schoenen de fabriek. Ze zijn op een tussenzool doorgenaaid en op een Bunazool afgelapt. Als in 1946 de schoenen “van de bon gaan” is het vooroorlogse productieniveau weer bereikt. In 1947 wordt de productie aanzienlijk uitgebreid. Besloten wordt een stuk aan de achterzijde van de bestaande fabriek te bouwen. In 1948 wordt dit nieuwe gedeelte in gebruik genomen.
19-20 De 2e wereldoorlog
De 2e Wereldoorlog
De Jaren 50
Men verkeert nu in de positie de fabriek met de modernste machines in te richten op een allang gewenste optimaal ingerichte bedrijfsvloer. In recordtijd verrijst uit de as van de oude onbruikbare ruïne een nieuw gebouw aan de Oisterwijkseweg.
‘De grote brand, wederopbouw en erkenning’
Vele klanten vrezen dat de wederbouw twee tot drie jaar zal duren. Hoewel de levertijden voor de machines normaal gesproken enige jaren bedragen, weet directeur J.P.J. (Jan) na een bezoek aan de Engelse United Shoe Machine Corporation versnelde levering te bewerkstelligen. Reeds acht maanden na de brand wordt de productie in de nieuwe fabriek hervat. 21-22 De jaren 50
De fabriek draait voortreffelijk en de toekomst is veelbelovend. Juist als de directie grootse plannen maakt voor een ingrijpende verbouwing en uitbreiding, brandt in de tweede paasnacht in maart 1951 de fabriek tot de grond toe af. Directie en personeel zijn verbijsterd. Een levenswerk lijkt vernietigd en aan de werkgelegenheid van het dorp is een grote klap uitgedeeld. Maar snel komt de directie met de veerkracht die zij door de jaren heen ten toon heeft gespreid tot de conclusie, dat zij in feite “alleen” de gebouwen, machines en voorraden verloren heeft. Het vakmanschap van het personeel is immers behouden. De bedrijfsverzekeringen zijn adequaat en tot grote opluchting blijkt, na geforceerde opening van de brandkast, de inhoud intact. De belangrijke administratieve bedrijfsgegevens zijn behouden. Daags na de brand functioneert de directie weer, zij het in een noodkantoor; een vertrek in een tegenover gelegen woonhuis met alleen een telefoon, een bloknote en een pen. Het personeel wordt ingezet bij het opruimen van de fabrieksresten; door het vuur gespaarde machine-onderdelen worden zo goed mogelijk gereviseerd in een inderhaast afgeplankt deel van de fabriek. Andere werknemers gaan op verzoek tijdelijk werken bij collegabedrijven in Moergestel, Tilburg en Waalwijk. Het zogenaamde Verenigingsgebouw wordt ingericht als tijdelijke productie, waarin na vier maanden beperkt fabriceren mogelijk is. De directie onderkent dat er ook positieve kanten aan de brand zitten.
Fabrieksresten, 1951
Wederopbouw, 1952: De eerste steenlegging
Hofleverancier Van Bommel Nauwelijks is de productie in de nieuwe fabriek hervat of het bedrijf krijgt in 1952 de erkenning die het eigenlijk al jaren toekomt: het felbegeerde predicaat Hofleverancier. Dit predicaat vormt de bekroning van eeuwenlang vakmanschap.
Het is voor de tweede maal in de historie van de schoenindustrie, dat aan een bedrijf deze hoge onderscheiding wordt toegekend. Directie en medewerkers zijn er trots op. Juist nu, na de desastreuze brand en de snelle wederopbouw, krijgt het predicaat extra glans. Het bedrijf hervat de groei, zoals onderstaand overzicht van de personeelsbezetting aangeeft. Ook hier betreft het alleen personeel in vaste dienst en zijn de thuiswerkers niet meegerekend.
In 1953 wordt de firma omgezet in een Naamloze Vennootschap. De zoon van F.J. van Bommel, de eerder genoemde J.P.J. (Jan) en van M. Aug. (Gust) van Bommel, J.P.M. (eveneens Jan) die al vele jaren in het bedrijf werkzaam zijn, worden in 1951 eveneens tot gevolmachtigde directeuren benoemd. J.P.M. heeft de technische en product-verantwoordelijkheid over de montage en het magazijn. J.P.J. blijft de commerciële man die de verkoop nieuwe impulsen weet te geven. Inmiddels zijn ook de neven Jos M. (Sjef) en E.P.M. (Emanuel) in het bedrijf werkzaam. De eerste heeft specifiek de leiding over de snijderij en de stikkerij. De laatste werkt commercieel met als belangrijk aspect de samenstelling van de collectie en leidt daarnaast de inkoopactiviteiten. In 1954 overlijdt directeur F.J. op 77 jarige leeftijd.
Nieuwe fabriek, 1952
23-24 De jaren 50
1950 1952 1953 1954 1955 1956 1957 1958 1959 1960 mannen 70 72 76 80 80 88 90 95 99 95 vrouwen 12 15 16 17 17 13 20 18 17 21
‘Van Bommel wordt een begrip’
Na 1964 geraakt de bedrijfstak opnieuw in grote moeilijkheden. Door afbrokkeling en sanering loopt het aantal schoenfabrieken terug van 227 to minder dan 160 in 1970. De productie vermindert van 32 miljoen tot minder dan 20 miljoen paar schoenen en de personeelbezetting in relatie daarmee. Met name Italië overspoelt de markt met goedkopere en modieuze schoenen. Evenals in de crisisjaren van de jaren dertig weerstaat de directie de verleiding over te schakelen op goedkope schoenen. Het oude adagiu, “liever geen schoenen dan van mindere kwaliteit” helpt het bedrijf ook nu weer door de moeilijke jaren heen. De directie doet een extra beroep op haar medewerkers, op hun verantwoordelijkheidsbesef en volledige inzet om op deze manier een zo hoog mogelijke kwaliteit te bereiken. Van Bommel geeft de Nederlandse schoenindustrie een lesje in overleven. De vraag naar hoogwaardig, herstelbaar en vooral goed passend schoeisel keert terug. De naam Van Bommel als kwaliteitsproduct is gevestigd; de afzet wordt niet verstoord. In de jaren zestig floreert het bedrijf als nooit tevoren. In 1968 zijn er zelfs productieachterstanden bij het uitleveren die leiden tot een schrijven aan alle afnemers, dat men tot nader order geen schoenen kan nabestellen. Naast ordertoename ontstaan er productieproblemen door de beruchte Mao-griepepidemie die maar liefst een kwart van de medewerkers tijdelijk velt.
Stikkerij 1976
In 1961 overlijdt directeur A. Aug. Op 83 jarige leeftijd. In 1971 wordt de Naamloze Vennootschap omgezet in een Besloten Vennootschap. De directie bestaat dan uit J.P.J. (Jan), J.P.M. (de andere Jan), E.P.M. (Manuel) en J.M Sjef van Bommel. Sjef overlijdt in 1977, 55 jaar oud. In 1979 wordt P. Schalken, die al sinds 1959 de financiële belangen behartigt, tot financieel directeur benoemd. F.J. (Frans) van Bommel, de zoon van J.P.J., wordt in datzelfde jaar commercieel directeur. Het bedrijf dat in dit decennium een aandeel van 50% van de Nederlandse markt in het duurdere genre bezit, ziet herhaaldelijk zijn uitmuntende naam bekroond. In 1979 vindt capaciteitsuitbreiding plaats door de bouw van een nieuwe stikkerij. Na interne reorganisatie wordt daarna een kantine in gebruik genomen.
25-26 De jaren 60 en 70
De Jaren 60 en 70
In deze periode bouwt het bedrijf ook door een vooruitstrevend sociaal- en arbeidsvoorwaardenbeleid een uistekende naam op; een gezonde basis voor een goed werkklimaat en arbeidsvrede. Met trots kan nu nog gemomoreerd dat het bedrijf de eerste schoenfabriek is die niet meer op zaterdag werkt.
‘Van Bommel blijft bij zijn leest’ Na de saneringen in de Nederlandse schoenindustrie als gevolg van goedkope importen uit Italië in de zestiger jaren, overspoelen nu Aziatische landen Nederland met goedkoop schoeisel. In 1989 resteren minder dan 100 schoenfabrieken van 160 in 1970 en de afbraak gaat verder door. Ook Van Bommel ontkomt begin jaren tachtig , als gevolg van de recessie, korte tijd niet aan werktijdverkorting. Het bedrijf herstelt zich echter snel. Met een uitgekiende modellenreeks in de vertrouwde kwaliteit bouwt Van Bommel verder aan haar imago. Erkenning uit Italië “Mijn schoenen staan al een paar maanden onder een stoel in onze slaapkamer. Ik wil ze steeds weggooien, maar als ik ze oppak kan ik er niet toe komen. Ik heb ze bijna 14 jaren op hun tenen getrapt…”, is een passage uit een brief waarin een klant de directie feliciteert met het behalen van de “Oscar Alta Moda 1982”. Deze Oscar is een hoge Italiaanse onderscheiding die jaarlijks wordt uitgereikt door de Kamer van Koophandel in het Italiaanse Turijn tijdens de internationale mode-olympiade.
Inmiddels stijgt de vraag naar Van Bommel Schoenen zodanig dat men hieraan nauwelijks kan voldoen. Er ontstaan levertijden tot negen maanden. De populariteit stijgt vooral onder de zogenaamde yuppies (young urban professionals) en de dinkies (double income / no kids). Het beleid is op continuïteit gericht, niet om zoveel mogelijk te produceren. Door geen concessies te doen aan de kwaliteit kan de hoge prijs terecht gehandhaafd blijven. Nogmaals hofleverancier Ondanks de strengere richtlijnen, die kort daarvoor van kracht zijn geworden, ontvangt het bedrijf in 1988 voor de tweede maal het predicaat Hofleverancier. Dit predicaat krijgt extra glans omdat er in Nederlands slechts 70 bedrijven resteren, waarvan 15 in Brabant, die zich als zodanig mogen manifesteren. Deze onderscheiding impliceert een beloning van uitmuntend vakmanschap en sociale stabiliteit van het bedrijf.
27-28 De jaren 80
De Jaren 80
Als eerste schoenfabriek in de Benelux ontvangt Van Bommel deze onderscheiding, omdat haar schoenen voldoen aan de hoge eisen op het gebied van vormgeving en kwaliteit. Zowel directie als medewerkers zijn verguld met deze erkenning.
Schoenfabriek Wed. J.P. van Bommel - Oisterwijkseweg 40 - Postbus 1, 5066 ZG Moergestel - tel. +31 (0)13 51 36 900 fax +31 (0)13 51 36 999 - e-mail
[email protected] - www.vanbommel.com - www.florisvanbommel.com