Van beleidsstructuur naar marktplein Aansluiting Onderwijs-Arbeidsmarkt: Speelveld en zes strategische thema’s voor CBO en KvK Den Haag Blaauwberg, 17 juni 2010
Van beleidsstructuur naar marktplein Aansluiting onderwijs-arbeidsmarkt: Speelveld en zes strategische thema’s voor CBO en KvK Den Haag
Uitgevoerd in opdracht van het Algemeen Bestuur van Kamer van Koophandel Den Haag en het bestuur van Stichting Contactcentrum Bedrijfsleven Onderwijs Haaglanden
Opgesteld door: Bureau Blaauwberg Vestwal 4 2312 NP Leiden www.blaauwberg.nl
INHOUD
1.
Het advies in vogelvlucht ..........................................................................................
3
Urgentie en vraagstelling ..........................................................................................
9
Het veld rond CBO en Kamer Den Haag: SOB, OTC en een strategische agenda .........
9
Drievoudige vraagstelling
9
............................................................................................
Leeswijzer: de ervaringsdeskundige lezer 2.
....................................................................
9
Rondblik 1: waar staat het beleidsterrein? .............................................................. 11 Perspectief van het onderwijs
..................................................................................... 11
Urgentie ..................................................................................................................... 12 Perspectief van de overheid
....................................................................................... 15
Perspectief van de onderwijsdeelnemers ........................................................................ 18 Perspectief van ondernemers ..................................................................................... 18 Perspectief van werknemers ....................................................................................... 20 3.
Rondblik 2: van beleidsstructuur naar marktplein
.................................................. 22
Hardware, software en orgware .................................................................................. 22 De vier o’s en onderwijs-arbeidsmarkt ......................................................................... 22 Leren van de bedrijfsscholen ...................................................................................... 23 Schaalvergroting naar ROC’s en hogescholen
............................................................ 25
Externe stimulansen blijven nodig ............................................................................... 25 4.
Rondblik 3: hoe manage je een marktplein?
........................................................... 27
De arbeidsmarkt als echte markt ................................................................................. 27 Innovatietheorie en arbeidsmarktnetwerken
................................................................ 28
Implicaties voor het arbeidsmarktnetwerk en vervolg van het rapport 5.
........................... 30
Het Kamergebied Den Haag als marktplein ............................................................. 32 Aanloop: kritiek op intermediaire structuren ................................................................. 32 Actuele situatie rond Leerwegen in Rijnland, Haagse SOB’s en OTC Haaglanden ........ 33 Hoe nu verder: back to basics ..................................................................................... 34
6.
De rol van CBO en KvK ............................................................................................ 37 Uitgangspunten .......................................................................................................... 37 Inrichting van het marktplein: Op weg met de ‘wel-willers’ - Strategisch initiatief, geen bestuurlijk overleg - Verschillen laten bestaan - Sectorale insteek - Organisatie Regie op het marktplein: rol van CBO en KvK Overzicht
7.
........... 38
............................................................. 39
................................................................................................................... 41
De koopwaar: zes strategische thema’s tot 2020 .................................................... 42 Explicietere rol bedrijfsleven in beroepsonderwijs ........................................................ 44 Betere stages in MBO en VMBO ................................................................................. 46 Vakscholen en pieken in het beroepsonderwijs
........................................................... 47
Herstel van de status van het vak van docent .............................................................. 49 Brede opleidingen binnen de vakdomeinen van het onderwijs ...................................... 49 Kwaliteit van onderwijs-arbeidsmarkt als vestigingsvoorwaarde ................................... 50
Bijlage 1: de zeven speerpuntclusters in kort bestek .............................................. 52 Bijlage 2: bronnen en respondenten ........................................................................ 54
Marktplein onderwijs-arbeidsmarkt
1
CBO / KvK Den Haag juni 2010
Marktplein onderwijs-arbeidsmarkt
2
CBO / KvK Den Haag juni 2010
HET ADVIES IN VOGELVLUCHT
VRAAGSTELLING Er wordt veel gesproken en geschreven over de aansluiting tussen onderwijs en arbeidsmarkt, met name rondom het beroepsonderwijs. Het gaat daarbij vaak om steeds dezelfde kernkwesties: de betrokkenheid van bedrijven bij het beroepsonderwijs, de inrichting en effectiviteit van stages, de actualiteit van curricula en het niveau van de gediplomeerden, met name op het gebied van de brede basisvaardigheden. Op lokaal en regionaal niveau worden oplossingen voor deze kwesties bedacht en uitgevoerd. Soms eenvoudig, soms ingewikkeld. Soms effectief, soms ook niet. Met veel intermediaire structuren en ook in rechtstreekse relaties tussen scholen en bedrijven. Vaak zijn die oplossingen tijdelijk. Omdat de conjunctuur verandert, technologische vernieuwingen zich aandoen, leerlingstromen zich verleggen, er een paar enthousiaste docenten vertrekken of met pensioen gaan en allerlei andere redenen. Daarmee is dit vraagstuk nooit af. Dat zal in elk geval zo blijven. Tegelijkertijd is er natuurlijk wel verbetering mogelijk - en nodig. CBO en Kamer van Koophandel Den Haag willen daaraan een belangrijke bijdrage leveren. Dit advies dient daarom drie doelen. 1.
Een effectiever beleid in de regio voor de langere termijn (in relatie met ROM Den Haag).
2.
Een compacte strategische agenda voor CBO en Kamer, inclusief rolopvatting en partnerschappen; gericht op de bestuurlijke trajecten in de komende jaren.
3.
Versterken van de organisatiekracht op korte termijn: mogelijkheden onderzoeken voor het versterken van de rol van de Kamer in het krachtenveld van onderwijsarbeidsmarkt en een advies over de toekomst na de Haagse SOB’s, OTC Haaglanden en Leerwegen in Rijnland.
EEN RONDBLIK IN DRIE DELEN Een goede aansluiting tussen onderwijs en arbeidsmarkt is een thema van alle tijden. Het domein heeft zijn huidige gedaante gekregen sinds de vorming van de grote onderwijsinstellingen in de eerste helft van de jaren negentig: de vele honderden streekscholen en scholen voor middelbaar en hoger beroepsonderwijs werden vervangen door enkele tientallen ROC’s en hogescholen. Het lager beroepsonderwijs ging als VMBO op in brede scholengemeenschappen voor voortgezet onderwijs. Ondanks de schaalvergroting zijn er grote verschillen in duiding van de stand van zaken van de thematiek. De metafoor van het halfvolle dan wel half lege glas is zeer van toepassing. Dat is ook de opbrengst van de lange reeks interviews die aan de voorliggende rapportage ten grondslag ligt: allemaal gedocumenteerde opinies en verslagen van work-in-progress, geen convergentie op het niveau van een analytische hoofdlijn (waar staan we nu) of strategische actie (hoe moet het verder). Dat gebrek aan convergentie is karakteristiek, maar op zich geen probleem.
Marktplein onderwijs-arbeidsmarkt
3
CBO / KvK Den Haag juni 2010
Het thema onderwijs-arbeidsmarkt is geen bestuurlijk thema dat om overeenstemming vraagt, het is een marktthema. En op een marktplein gaat het veel meer om dat iedereen zijn weg kan vinden (transparantie en beweging), met behoud van verscheidenheid in meningen en voorkeuren. Vooruitgang is er overigens wel degelijk in het onderschrijven van de urgentie van het probleem. Met alle verschillen van mening over de stand van zaken en de noodzakelijke aanpak, is er veel overeenstemming over de stelling dat het thema onderwijs-arbeidsmarkt belangrijk is en verbetering behoeft. Mede door de vergrijzing dreigt immers alweer een krappe arbeidsmarkt; deze is al voelbaar bijvoorbeeld in de sectoren techniek, zorg en onderwijs. En voor de toekomst is kennisniveau en een goed functionerende arbeidsmarkt een belangrijke economische concurrentievoorwaarde. Iedereen is nodig op de arbeidsmarkt en bovendien is daarbij een goed scholingsniveau meer dan ooit van belang. Dat kader kan worden samengevat aan de hand van drie rondblikken over het brede terrein van onderwijs-arbeidsmarkt. Rondblik 1:
Rondblik 2:
Rondblik 3:
waar staat het
van beleidstructuur naar
hoe manage je een
beleidsterrein?
marktplein
arbeidsmarkt?
Twee nationale ambities: iedereen minstens startkwalificatie en ten minste vijftig procent van de
Tot enkele decennia
De arbeidsmarkt is een echte
geleden: bedrijven hadden
markt, met vrije keuze van
eigen vakscholen.
studenten, werknemers en
Daarna: beroepsonderwijs is
werkgevers. Dat maakt de
beroepsbevolking hoger
exclusief domein van de
stuurbaarheid en de
opgeleid. Die ambities staan
scholen geworden.
meetbaarheid van
onder druk, maar zijn te belangrijk om te relativeren. Kwaliteit van stages en basisvaardigheden van
Sindsdien moeizame tocht om kloof tussen scholen en bedrijfsleven weer te dichten. Er is een baaierd aan
beleidsresultaten betrekkelijk. Voor veel laaggeschoolde arbeid is de arbeidsmarkt vooral lokaal. Voor
leerlingen lijken thema’s van
projecten en intermediaire
middelbaar geschoold werk
grootste zorg vanuit
organisaties ontstaan die zijn
is de regio de goede schaal,
bedrijfsleven.
bedoeld om dynamiek in de
voor hoogopgeleide arbeid is
relatie onderwijs-
de schaal bovenregionaal.
bedrijfsleven te houden.
Op het niveau van de regio
Leven lang leren en toename van zelfstandig ondernemerschap vormen
Hoe kunnen we in de
nieuwe en steeds relevanter
moderne verhoudingen leren
context voor het onderwijs,
van de bedrijfsscholen?
met name voor de ROC’s.
ligt het accent daarom veelal op het MBO. Clusters hebben een eigen arbeidsmarkt, maar aan de randvoorwaarden rondom die arbeidsmarkten moet zijn voldaan om zo’n cluster goed kunnen laten functioneren. Het gaat er bij onderwijsarbeidsmarkt vooral om, dynamiek te scheppen.
Marktplein onderwijs-arbeidsmarkt
4
CBO / KvK Den Haag juni 2010
De conclusie van de rondblik beschreven in de derde kolom is dat een open innovatiestructuur -het goed organiseren van een marktplein- het leidende organisatieprincipe zou moeten zijn op het terrein van de aansluiting tussen onderwijs en arbeidsmarkt, in plaats van het meer gangbare en op consensus gericht bestuurlijk overleg. In het consensusmodel hebben de vele spelers op het terrein onderwijsarbeidsmarkt allemaal een zware rol en zijn ze vertegenwoordigd in stuurgroepen die de koers bepalen en vaak ook een directe hand hebben in de aansturing van projecten. In die stuurgroepen is iedereen met een institutionele positie vertegenwoordigd en is het proces gericht op samenwerking en medeneming van alle partijen. Niet voorhoedespelers, maar het zoeken naar gezamenlijkheid en het beleggen van ieders belangen bepalen tempo en prioriteiten. Op het terrein van de aansluiting onderwijs-arbeidsmarkt is een open innovatiemodel -met als metafoor het marktplein- een goed passend model, omdat er geen sprake is van wettelijke regels of vaststaande kwaliteitseisen. Eisen veranderen met de tijd en als gevolg van veel verschillende ontwikkelingen in economie, demografie, studiekeuze en beleidsprioriteiten. Dan past een op innovatie gericht voorhoedebeleid -op zoek naar dynamiek, good practices en tijdelijke impulsen- beter dan een breed consensusmodel. Dat voorhoedebeleid moet er uiteraard wel voor zorgen dat de kwaliteit uiteindelijk over de hele linie -bij alle spelers- omhoog gaat. In het open innovatiemodel gaat het vooral om transparantie (weten waar iedereen mee bezig is, waar en hoe successen worden geboekt en waar zich knelpunten voordoen) en het zoeken naar interessante allianties op onderdelen, los van ieders bestuurlijke strategie. Het bestuurlijk overleg krijgt dan ook minder nadruk. Het gaat meer om de praktische voortgang met de partijen die echt willen -een probleem of een goed idee hebben- dan om breed bestuurlijk commitment. Een succesvol marktplein kent een actieve inbreng van alle vier de o’s: ondernemers, onderzoek, onderwijs en overheid (met daarbij wellicht nog de o’s van ouders en onderwijs-volgenden). Daarbij gaat het dan niet om vertegenwoordigingen, met bijbehorende achterbannen. Het gaat om een effectief netwerk, waarin niet ‘qualitate qua’ wordt bijgedragen, maar op basis van urgentie, kwaliteit en inbreng. Op basis van deze rondblik in drie delen zijn er drie vervolgonderwerpen aan de orde:
de vraag hoe op dit moment -vanuit de visie van CBO en Kamer van Koophandel Den Haag- om te gaan met intermediaire structuren (concreet: al dan niet een voortzetting van LIR, OTC Haaglanden en de Haagse SOB’s) en de organisatie van het speelveld van de verschillende o’s
hoe het marktplein van het open innovatiesysteem goed in te richten, afgestemd op de rolopvatting van CBO en Kamer van Koophandel Den Haag
een agenda voor CBO en Kamer van Koophandel Den Haag voor de periode 20102020.
Marktplein onderwijs-arbeidsmarkt
5
CBO / KvK Den Haag juni 2010
HET KAMERGEBIED DEN HAAG ALS MARKTPLEIN Het speelveld is gebaat bij een open structuur: een marktplein, dat moet zorgen voor goed strategisch beraad, voor transparantie en voor dynamiek. Dat heeft vervolgens een goede invulling nodig (en vergt dus organisatie en agenda). In de situatie waar de Kamerregio Den Haag nu voor staat zijn op basis daarvan, de belangrijkste aanbevelingen de volgende:
Versterk de rol van de hoofdrolspelers op dit thema: bedrijfsleven en onderwijs zelf
Richt het ‘marktplein’ goed in, volgens een open innovatiemodel. Het versterken van de rol van de hoofdrolspelers betekent niet: méér afstand tussen de hoofdrolspelers. Integendeel, de afstand tussen onderwijs en bedrijfsleven moet zo klein zijn, dat er geen intermediaire structuren meer nodig zijn om de brug te kunnen slaan. De noodzaak om in gezamenlijke urgentie te werken aan een goede aansluiting onderwijsarbeidsmarkt blijft overeind. Wel wordt de organisatie anders, als het aan de Kamer en CBO ligt. Het marktplein wordt georganiseerd door de KvK en de andere o’s uit de regio Den Haag en Holland Rijnland. Op dat marktplein zijn niet per se de bestuurders de primaire deelnemers, vaak past directieniveau beter om praktisch voortgang te boeken. Het marktplein heeft een aantal kenmerken:
het is er voor de ‘wel-willers’: partijen die met een probleem zitten, ambities en urgentie willen delen en kennis willen uitwisselen
het is ook open: iedereen met een goed idee, met goede informatie of een arbeidsmarktprobleem is welkom
het is er vooral voor informatie-uitwisseling, transparantie, ontwikkelingen signaleren en alliantievorming om knelpunten aan te pakken
het is een strategisch beraad, geen bestuurlijk overleg: het gaat niet om afstemming, consensus bereiken, formele besluitvorming of het opstellen van overkoepelende beleidskaders (niemand is de baas)
het laat verschillen bestaan, en streeft niet naar dezelfde aanpak voor V(MB)O, MBO en HBO
in de uitwerking een sectorale aanpak, te beginnen met techniek en zorg
op basis daarvan een veel nauwere samenwerking tussen onderwijs en bedrijfsleven. En de organisatie gaat als het aan de Kamer en CBO ligt ‘back to basics’
de hoofdrolspelers zijn aan zet: scholen, bedrijven, de Kamer van Koophandel, brancheorganisaties, COLO en de Kenniscentra
geen toegevoegde beleidscapaciteit is nodig in intermediaire structuren
wel: communicatie en verbinding: goede contacten in de regio en een bescheiden budget voor bijvoorbeeld een nieuwsbrief (wanneer is het markt, wat is er te koop, wat zijn belangrijke ontwikkelingen in de regio) en netwerkbijeenkomsten (roadshow)
daar hoort een dynamische agenda bij: er is wel een koers op basis van een meerjarenagenda. Tegelijk moet er ruimte blijven voor de actualiteit.
Marktplein onderwijs-arbeidsmarkt
6
CBO / KvK Den Haag juni 2010
DE ROL VAN CBO EN KVK De Kamer en het CBO hebben een belangrijke taak in de regie en in het vertegenwoordigen van de o van ondernemers op het marktplein. Het CBO is adviseur en denktank van het bestuur van de Kamer van Koophandel Den Haag. Verder heeft het CBO een belangrijke rol in de lobby en als spreekbuis van ondernemers. Belangrijkste verantwoordelijkheden van het CBO: scheppen van dynamiek, aanspreken en scherp houden van de partners in het veld van onderwijs-arbeidsmarkt, promoten van creatieve ideeën en best practices, en waar nodig aanpakken van de lobby om knelpunten in regelgeving te adresseren. Het sterke punt van de Kamer van Koophandel op het terrein van onderwijs en arbeidsmarkt is het enorme en vanzelfsprekende netwerk onder bedrijven, scholen en instellingen. De Kamer is tegelijk spin in het web en vertegenwoordigende organisatie. Dat is een goede basis om (mede) de regie te voeren over het marktplein en in het relatienetwerk van de o’s de o van ondernemer te organiseren. Dat is op het terrein van onderwijs-arbeidsmarkt de belangrijkste rol van de Kamer. Die rol kent verschillende aspecten. Eén ervan is (zorgen voor) representatie van het bedrijfsleven bij het onderwijs en een actieve rol in de staande structuren op het gebied van onderwijs-arbeidsmarkt. Dat is ook nu al het geval. Actieve inzet en uitbreiding zijn echter nodig. Een ander aspect is communicatie richting bedrijven. Dat vergt meer samenwerking met partners als het COLO en de kenniscentra. En een derde aspect is het initiëren van nieuwe acties en het stimuleren van innovatie. Daarbij speelt naar de buitenwereld ook het CBO een nadrukkelijke rol.
DE KOOPWAAR: ZES STRATEGISCHE THEMA’ S TOT 2020 De organisatie en het concept van het marktplein behoeven ook een inhoudelijke agenda. Die maken Kamer en CBO niet alleen, maar de Kamer moet wel een goede eigen thematische agenda hebben, die aansluit op ROM Den Haag. Daarbij past meteen een relativering: het marktplein is gebaat bij nieuwe aanbiedingen en nieuwe ‘trekkers’. Het betreft ook een open en brede agenda, met veel ruimte voor voorstellen en nieuwe initiatieven. Dit rapport geeft een agenda in zes thema’s. Het accent ligt bij veel van de zes thema’s op het MBO. Het beeld is dat de aansluiting onderwijs-arbeidsmarkt voor het HBO veel minder knelpunten oplevert. Dat neemt niet weg dat de doorstroom in de beroepskolom, en de noodzaak de beroepsbevolking verder ‘op te scholen’, de hogescholen een onmisbare partner op het marktplein maakt. Dat geldt ook voor het VMBO, waar de cruciale oriëntatie op de vervolgopleiding in het MBO plaatsvindt. 1.
Explicieter maken van de medeverantwoordelijkheid van het bedrijfsleven voor het onderwijs. De tijd is voorbij dat het bedrijfsleven als ontvangende partij naar het onderwijs kan kijken, het bedrijfsleven moet weer actiever partner willen zijn van het onderwijs. De vraag is zelfs of het niet (weer) een expliciete taak moet krijgen in de uitvoering van het beroepsonderwijs en daarvoor ook betaald moet krijgen vanuit de OCW- of bedrijfstakmiddelen.
Marktplein onderwijs-arbeidsmarkt
7
CBO / KvK Den Haag juni 2010
Wellicht kan ook worden nagedacht over een premie van bedrijf naar onderwijs als een stagiair bij een bedrijf instroomt als werknemer. Het aanbieden van onderwijs vanuit het bedrijfsleven wordt daarmee minder afhankelijk van goodwill en wordt meer een professionele prestatie, waaraan kwaliteitseisen mogen worden gesteld. De financiering moet het instrument worden om de vrijblijvendheid weg te halen uit de betrokkenheid van het bedrijfsleven bij het beroepsonderwijs. 2.
2
Professionalisering van de stages Meer uitdaging voor de onderwijsdeelnemer, BOL-stages als echt onderdeel van het curriculum (en niet als een min of meer losstaande periode buiten de schoolmuren), zichtbaarheid van begeleidende docenten op de stagevloer, campagnes voor werving ‘kwaliteitsstages’, ‘verticale’ stagegroepen (interactie op gang brengen tussen stagiaires van VMBO, MBO en HBO).
3.
Stimuleren van vakscholen en andere gespecialiseerde expertisecentra De universiteiten brengen beweging in hun omgeving door te investeren in ‘university colleges’, ‘summerschools’, internationale onderzoeksgroepen en andere gespecialiseerde voorzieningen, die reliëf verschaffen aan het brede aanbod van opleidingen (horzelfunctie). Die rol kunnen de vakscholen vervullen voor de ROC’s. De MBO Raad heeft voorgesteld te komen tot een netwerk van Centra voor Innovatief Vakmanschap. Het idee mag vervolgens niet bureaucratiseren in landelijke formats. Elke regio moet de vrijheid nemen zelf de regie te houden.
4.
Herstel van de status van het vak van docent Docenten zijn pijlers van de kenniseconomie, zoals innovatieve bedrijven dat ook zijn. Ze moeten zich collegiaal verhouden met die bedrijven, bijvoorbeeld door meer duobanen te stimuleren (deels een aanstelling binnen een bedrijf, deels in een onderwijsinstelling). Dat begint op de docentopleidingen. In elke docentopleiding niet alleen een stage op een school, maar ook in een bedrijf.
5.
Bepleit brede opleidingen binnen de vakdomeinen van het onderwijs Specialisatie als dat wenselijk is, maar binnen de domeinen economie, techniek, verzorging etcetera pleiten voor brede opleidingen, die zorgen voor een goede basiskennis. Daarbij horen ook goede basisvaardigheden op het gebied van bijvoorbeeld ondernemerschap, klantgerichtheid, projectmatig werken enzovoort.
6.
De kwaliteit van onderwijs-arbeidsmarkt ontwikkelen als economische vestigingsvoorwaarde, gekoppeld aan een permanent scholingsoffensief voor de beroepsbevolking.
Marktplein onderwijs-arbeidsmarkt
8
CBO / KvK Den Haag juni 2010
1.
1.1
URGENTIE EN VRAAGSTELLING
Het veld rond CBO en KvK Den Haag Uit een inventarisatie van januari 2009 komen nogal wat initiatieven naar voren op het gebied van onderwijs-arbeidsmarkt in Haaglanden: 35 stuks. En we kunnen er rustig vanuit gaan dat die lijst niet compleet is. Op zich is dat geen probleem. De aansluiting onderwijs-arbeidsmarkt is typisch zo’n terrein waar altijd behoefte is aan dynamiek en projecten. Voor twee van die projectstructuren -de Haagse SOB’s en het OTC Haaglanden- loopt de financiering dit jaar echter af.1 In de Leidse regio heeft Leerwegen in Rijnland zichzelf opgeheven. Dat alles roept de vraag op: hoe nu verder? Daarbij staat het CBO -als adviesorgaan van de Kamer van Koophandel- voor de opgave te komen tot een strategische lange termijn agenda voor de arbeidsmarkt in de regio. Het CBO wil daarmee de rol van aanjager, adviseur (van het bestuur van de Kamer en ook voor politiek, bedrijfsleven en onderwijs) en ambassadeur nadrukkelijker op zich nemen.
1.2
Drievoudige vraagstelling Dit advies dient drie doelen.
1.
Een effectiever beleid in de regio voor de langere termijn (in relatie met ROM Den Haag).
2.
Een compacte strategische agenda voor CBO en Kamer, inclusief rolopvatting en partnerschappen; gericht op de bestuurlijke trajecten in de komende jaren.
3.
Versterken van de organisatiekracht op korte termijn: mogelijkheden onderzoeken voor het versterken van de rol van de Kamer in het krachtenveld van onderwijsarbeidsmarkt en een advies over toekomst na de Haagse SOB’s, OTC Haaglanden en Leerwegen in Rijnland.
1.3
Leeswijzer: de ervaringsdeskundige lezer Er wordt veel gesproken en geschreven over de aansluiting tussen onderwijs en arbeidsmarkt, met name rond het beroepsonderwijs. Het gaat daarbij vaak om steeds dezelfde kernkwesties: de betrokkenheid van bedrijven bij het beroepsonderwijs, de inrichting en effectiviteit van stages, de actualiteit van curricula en het niveau van de gediplomeerden, met name op het gebied van de brede basisvaardigheden.
1
Daarbij meteen de aantekening dat de SOB’s in Westland, Oostland, Zoetermeer, Delft,
Leidschendam-Voorburg en Rijswijk niet ter discussie staan en succesvol opereren.
Marktplein onderwijs-arbeidsmarkt
9
CBO / KvK Den Haag juni 2010
Op lokaal en regionaal niveau worden oplossingen voor deze kwesties bedacht en uitgevoerd. Soms eenvoudig, soms ingewikkeld. Soms effectief, soms ook niet. Met veel intermediaire structuren en ook in rechtstreekse relaties tussen scholen en bedrijven. Vaak zijn die oplossingen tijdelijk. Omdat de conjunctuur verandert, technologische vernieuwingen zich aandoen, leerlingstromen zich verleggen, er een paar enthousiaste docenten vertrekken of met pensioen gaan en allerlei andere redenen. Daarmee is dit vraagstuk nooit af. Dat zal in elk geval zo blijven. Wat in veel rapportages en onderzoeken over de aansluiting onderwijs-arbeidsmarkt opvalt, is dat ze steeds weer helemaal vooraan beginnen, alsof de lezer voor het eerst met het fenomeen van de aansluiting tussen onderwijs en arbeidsmarkt wordt geconfronteerd. We gaan ervan uit dat de lezer van dit rapport ervaringsdeskundig is. Dat maakt het mogelijk compact te rapporteren en veel voorbeschouwingen te vermijden. We permitteren ons wel een wat uitgebreidere rondblik over de sturingsmogelijkheden en rolopvattingen in een complex veld als onderwijsarbeidsmarkt. Dat verschaft vervolgens de onderbouwing voor de keuzes die we in de agenda en de rolopvatting maken. We starten het rapport met een compact analytisch kader, een rondblik in drie delen. Vervolgens is in hoofdstuk 5 aan de orde hoe om te gaan met de situatie rond (of na) LIR, de Haagse SOB’s en OTC Haaglanden. Hoofdstuk 6 gaat in op een effectieve manier om de verhoudingen in het speelveld van onderwijs-arbeidsmarkt te organiseren: het marktplein van de open innovatiestructuur. Het rapport sluit af met een compacte (en brede) strategische agenda voor CBO en KvK in zes thema’s tot 2020: een explicietere rol voor het bedrijfsleven in het beroepsonderwijs, betere stages in MBO en VMBO, vakscholen en pieken in het beroepsonderwijs, herstel van de status van het vak van docent, brede opleidingen binnen de vakdomeinen van het onderwijs en kwaliteit van onderwijs-arbeidsmarkt als vestigingsvoorwaarde. Door de tekst heen vindt u kaders met interessante initiatieven uit de regio en andere aanvullende informatie.
Marktplein onderwijs-arbeidsmarkt
10
CBO / KvK Den Haag juni 2010
2.
2.1
RONDBLIK 1: WAAR STAAT HET BELEIDSTERREIN?
Perspectief van het onderwijs Het domein ‘onderwijs-arbeidsmarkt’ is een thema van alle tijden. In hedendaagse discussies wordt regelmatig het gilde systeem ter sprake gebracht. Dat systeem dateert uit de late middeleeuwen. Er was toen nauwelijks institutioneel onderwijs, maar ook toen al was kennisoverdracht van werkenden aan leerlingen een onderwerp waarvoor regels en organisaties nodig waren. Zover als de middeleeuwen, gaan we niet terug. Het domein heeft z’n huidige gedaante gekregen sinds de vorming van de grote onderwijsinstellingen in de eerste helft van de jaren negentig: de vele honderden streekscholen en scholen voor middelbaar en hoger beroepsonderwijs werden vervangen door enkele tientallen ROC’s en hogescholen. Het lager beroepsonderwijs ging als VMBO op in brede scholengemeenschappen voor voortgezet onderwijs. De schaalvergroting en fusies gingen gepaard met veel personele wisselingen en veel aandacht voor organisatiekwesties. En na de beginperiode kwam een bouwstroom op gang: de meeste ROC’s en hogescholen hebben jarenlange processen achter de rug waarin veel aandacht uitging naar het afstoten van tientallen oude en het ontwikkelen van een of enkele nieuwe locaties. De huisvesting van het Nederlandse onderwijs is nog nooit in zo’n korte tijd zo ingrijpend veranderd. Slechts een enkele instelling heeft niet gekozen voor grootschalige huisvesting, maar voor handhaving van kleine en verspreide locaties. In onze regio is het ID College daar -vooralsnog- een voorbeeld van. In deze langgerekte kwartiermaakperiode hebben veel scholen gebruik gemaakt van ‘hulpstructuren’ of ‘buitenboordmotoren’ om hun netwerk met het bedrijfsleven te ondersteunen. In die hulpstructuren werden contacten met ondernemers en hun organisaties gelegd en werden projecten bedacht en uitgevoerd. Die hulpstructuren leefden of leven van projectengeld uit landelijke, provinciale en plaatselijke subsidierubrieken, aangevuld met bijdragen van deelnemende instellingen en bedrijven. In onze regio gaat het dan om onder meer Leerwegen in Rijnland en de SOB’s. Nu de kwartiermaakperiode achter de rug is, lijkt het momentum voor deze hulpstructuren enigszins te verlopen (hoewel daarvan zoals gezegd bij de SOB’s buiten Den Haag nog geen sprake van lijkt). De onderwijsinstellingen nemen zelf het onderhoud van het netwerk weer ter hand. Dat is terecht: de schaalvergroting was ooit ook bedoeld om zelfstandig een strategie op te kunnen bouwen en een plaats in te nemen als mederegisseur van het economisch leven in de regio. Tegelijkertijd is er op de concentratie van voorzieningen toch weer een reactie van deconcentratie zichtbaar: er zijn kleinschalige initiatieven -soms van particuliere aarddie dichtbij de populatie van leerlingen of bedrijven beginnen. In onze regio zijn de metaalvakscholen in Nieuwkoop en Delft daarvan een voorbeeld. Hoewel het ‘onderwijslandschap’ op hoofdlijnen nu wel stabiel is, zal er zeker druk voelbaar worden om toch de afstand tot de populatie weer te verkorten.
Marktplein onderwijs-arbeidsmarkt
11
CBO / KvK Den Haag juni 2010
Een onoplosbaar verschijnsel is de pluriformiteit en de beweeglijkheid van het afnemend beroepenveld. In formele zin zijn de relaties tussen scholen en bedrijven goed geregeld. Eindtermen van het onderwijs worden mede bepaald door vertegenwoordigers van het bedrijfsleven, er zijn kenniscentra, beroepenveld commissies en andere gespreksplatforms. Die structuur lijkt de werkvloer van het individuele bedrijf nauwelijks te bereiken. Een voorbeeld is het stelsel van erkenningen van leerbedrijven voor MBO-stagiaires. Het stelsel -bijgehouden door de kenniscentramoet ervoor zorgen dat in de bedrijven adequate begeleiding beschikbaar is voor MBO-stagiaires. In de praktijk blijkt vermelding in het register weinig te zeggen over die kwaliteit. Bedrijven klagen dat de erkenning een wassen neus is, dat ze nooit een stagebegeleider van de school zien en dat ze geen idee hebben van de plaats van de stage in het curriculum. En bedrijven met HBO-stagiaires klagen vaak dat ze er niet in slagen, hun stageopdracht in het door de school voorgeschreven format te persen. Daarnaast worden de kenniscentra door individuele bedrijven niet altijd ervaren als spreekbuizen en ‘facilitators’ van het bedrijfsleven; ze zijn in de beeldvorming sterk verknoopt met de onderwijsregelgeving. Omgekeerd klagen scholen dat bedrijven hun vraag naar personeel slecht articuleren en geen tijd nemen om zich het onderwijskundig werkterrein eigen te maken. De relaties zijn ook niet synchroon. Terwijl de ene partij zich tevreden toont (meestal de school), ziet de andere partij nog steeds problemen. Voor zover naar organisatorische oplossingen wordt gekeken, komen vaak ‘loketten’ en ‘coördinatiepunten’ in beeld. Loketten zijn populair, ook omdat ze tegemoet komen aan de veronderstelling dat de werkgever ‘horendol’ wordt van al die benaderingen door het onderwijs. Voor de meeste werkgevers klopt die veronderstelling helemaal niet: ze horen zelden of zelfs nooit iets van het onderwijs. De populariteit van weer een nieuw loket lijkt vooral te zijn ingegeven door de wens om greep te krijgen op het probleem. De vraag is of het wel een beheersprobleem is. De kern is wellicht dat er teveel in formele en beschreven oplossingen wordt gedacht. Succesvolle samenwerking is altijd het resultaat van direct contact tussen docenten en middlemanagers of werkenden in de bedrijven. Het is niet zozeer een kwestie van aansturing, maar van wederzijds ondernemerschap: directe en mondelinge uitwisseling, relatieonderhoud, klantgerichtheid. Docenten moeten marktgedrag gaan vertonen. De positieve geluiden -die er ook zijn- over de kenniscentra duiden op eenzelfde conclusie: het zijn de activistische personen die kleur geven aan de relatie, niet de generieke informatievoorziening of de structuur. Als er al naar een organisatorische oplossing wordt gegrepen, dan zou die meer kunnen worden gezocht in de ‘van 8 tot 5 school’. Scholen waar leerlingen en docenten zich aan de in het bedrijfsleven gebruikelijke bedrijfstijden houden, blijken doorgaans uitstekend aangeschreven te staan bij werkgevers; ze worden zogezegd herkend als onderneming. Het contact is dan niet meer beperkt tot werkbezoeken en spreekuren, maar kan plaatsvinden op elk moment van de werktijd die de docent achter zijn bureau doorbrengt. Ook de lange schoolvakanties vormen een barrière in de communicatie met het bedrijfsleven.
Marktplein onderwijs-arbeidsmarkt
12
CBO / KvK Den Haag juni 2010
Een vraag van een ondernemer kan best even blijven liggen, maar zes weken onbereikbaar zijn belemmert het zakelijk netwerk ten zeerste. Roostertechnisch is een ‘van 8 tot 5 school’ en beperking van de lange sluitingstijden goed te doen, zoals blijkt uit de functionerende voorbeelden. Natuurlijk zijn er investeringen nodig. Docenten en leerlingen moeten werkplekken hebben en er moet een facilitaire ondersteuning zijn. De populatie moet in staat zijn om van een school een gemeenschap of onderneming te maken.
2.2
Urgentie Er zijn dus grote verschillen in duiding van het probleem. Het komt zelfs voor dat identieke situaties door verschillende partijen heel anders worden beoordeeld; de metafoor van het halfvolle dan wel half lege glas is zeer van toepassing. Dat is ook de opbrengst van de lange reeks interviews die aan de voorliggende rapportage ten grondslag ligt: allemaal gedocumenteerde opinies en verslagen van work-in-progress, maar geen convergentie op het niveau van een analytische hoofdlijn (waar staan we nu) of strategische actie (hoe moet het verder). We gaan elders in de rapportage in op de vraag of dat gebrek aan convergentie ernstig is. Het antwoord zal ‘nee’ zijn: het thema onderwijs-arbeidsmarkt is geen bestuurlijk thema dat om overeenstemming vraagt, het is een marktthema. En een markt waar iedereen het met elkaar eens is, is de ‘dood in de pot’. Op de markt gaat het veel meer om dat iedereen zijn weg kan vinden (transparantie en beweging), met behoud van verscheidenheid in meningen en voorkeuren. Vooruitgang is er wel degelijk in het onderschrijven van de urgentie van het probleem. Met alle verschillen van mening over de stand van zaken en de noodzakelijke aanpak, is er veel overeenstemming over de stelling dat het thema onderwijs-arbeidsmarkt belangrijk is en verbetering behoeft. Er lijken twee redenen te zijn voor deze urgentie.
Bedrijven voelen aan den lijve dat het personeel schaars wordt. Nederland vergrijst. De druk op de personeelsvoorziening is door de economische crisis -tijdelijk- iets afgenomen, maar er zit bij de bedrijven een diep geworteld besef dat de schaarste aan personeel een structureel verschijnsel is. Sinds een aantal jaren heeft in enquêtes onder ondernemers het thema personeelsvoorziening dat van de bereikbaarheid als de belangrijkste vestigingsvoorwaarde ingehaald. De bereidheid om als individueel bedrijf in netwerken te participeren en om met het onderwijs samen te werken, neemt van jaar tot jaar toe.
Nederland moet de welvaart verdienen met kennis. Ligging, grondstoffen en prijsniveau zijn onvoldoende voorwaarden om in de internationale concurrentie mee te komen. Het gaat om mensen die in staat zijn geld te verdienen door een permanent proces van waardetoevoeging, productiviteitsstijging en innovatie in stand te houden. En natuurlijk om mensen die in staat zijn deze primaire productieprocessen te ondersteunen met goede voorzieningen (verzorgende bedrijvigheid). Een goede afstemming van onderwijs en arbeidsmarkt is dus niet alleen een zaak van dienstverlening aan het bedrijfsleven. Het is ook een macro-economisch belang: goed onderwijs maakt deel uit van de keten van waardeschepping.
Marktplein onderwijs-arbeidsmarkt
13
CBO / KvK Den Haag juni 2010
Landen en regio’s die over goed onderwijs beschikken, hebben een voorsprong in de concurrentie. Overigens is de druk niet over de hele linie even groot. In economische, creatieve en sociale beroepen lijken onderwijs en beroepspraktijk zich wat gemakkelijker naar elkaar te plooien. De hitte zit vooral in twee groepen.
De technische beroepen. Er is over de hele linie een tekort aan technisch personeel. Dat tekort is zo groot dat er regelmatig sprake is van productie-uitval: de marktvraag is groter dan het aanbod aan geschoolde arbeid aan kan. Een complicerende factor is dat technische vaardigheden in zeer veel beroepen aan de orde zijn. We hebben de neiging om techniek vooral te vereenzelvigen met industrie, bouw en installatietechniek, maar ook in de zorg, de dienstverlening en de cultuur werken zeer veel technici. Toch is de industrie een goede gesprekspartner om als eerste het tekort aan technici te adresseren: de industrie kent gemiddeld een hoge toegevoegde waarde per arbeidsplaats. Industriële technici zijn nettoverdieners voor de Nederlandse economie.
De zorg. De zorg is als sector beter ‘grijpbaar’ dan de techniek. De nadruk op de afstemming onderwijs-arbeidsmarkt heeft in eerste instantie veel te maken met de kwaliteit van leven en gezondheid die we in Nederland ambiëren, ook in een vergrijzende samenleving. Er zijn veel goed geschoolde mensen nodig om die kwaliteit te leveren. De nadruk op de zorg is echter niet alleen ‘consumptief’ van aard. Een goed zorgstelsel hoort ook bij een concurrerend productiemilieu. Wellicht zal het onderwijs zelf als derde grote prioritaire groep aan deze twee worden toegevoegd. Het onderwijs is een van de meer vergrijsde sectoren en zal met een grote uitstroom aan personeel te maken krijgen. De lerarenopleidingen zullen niet kunnen voldoen aan de vervangingsvraag die deze uitstroom zal opleveren. Er zijn maatregelen nodig, om te voorkomen dat de klaslokalen leeg blijven. Gezien het grote belang van het onderwijs voor de personeelsvoorziening voor de bedrijven, is het realistisch om een flinke investering van de bedrijven in onderwijspersoneel te verwachten. In sommige sectoren is dat beeld al duidelijk aan het worden. In de industrie zijn al voorbeelden van bedrijven en bedrijfstakken die gezamenlijk een deel van hun eigen schaarse personeel beschikbaar stellen voor onderwijsdoeleinden. En niet alleen voor gastlessen (dat is een overal gangbare praktijk), voor het verzorgen van grote delen van het reguliere curriculum. Bij het begrip ‘urgentie’ hoort nog een overweging. De maatschappelijke prioriteit voor techniek, zorg en eventueel onderwijs moet worden vormgegeven met ‘zachte’ incentives: verleiding, imagocampagnes, contextverrijking van het onderwis, werkbezoeken. Periodiek steekt de discussie de kop op om ook ‘harde’ incentives te introduceren, zoals lagere of geen lesgelden voor de prioritaire studies, hogere studietoelagen of betere leenvoorwaarden, enzovoort. De achterliggende redenering is dat, wanneer iemand kiest voor een beroep dat maatschappelijk als zeer belangrijk wordt beschouwd, hij zich op studeren moet kunnen concentreren en niet ook nog door bijverdiensten in zijn eigen levensonderhoud moet voorzien. Het inzetten van ‘harde’ incentives heeft natuurlijk geen directe gevolgen voor het eerste moment waarop een beroepskeuze wordt gemaakt, namelijk op 14-jarige leeftijd, in het derde jaar van het VMBO.
Marktplein onderwijs-arbeidsmarkt
14
CBO / KvK Den Haag juni 2010
Indirecte gevolgen heeft het wel: het perspectief dat verderop in de leerweg belangrijke incentives in zicht zijn, zal ook die vroegtijdige keuzes al beïnvloeden. Elders in de westerse wereld zijn goede ervaringen opgedaan met ‘harde’ incentives. In Nederland stuit de discussie iedere keer weer op het uitgangspunt dat een vrije keuze van studie en beroep ook een gelijke behandeling betekent. De vraag is natuurlijk hoe lang die vrijblijvendheid kan voortbestaan. 2.3
Perspectief van de overheid De Nederlandse overheid heeft zich met de Lissabon Agenda vastgelegd op een nationale ambitie, namelijk om toe te groeien naar een beroepsbevolking die voor de helft uit hoogopgeleiden bestaat (mensen met een HBO- of WO-diploma). De redenering is weer heel simpel: er zijn hoogopgeleiden nodig in de internationale concurrentie. De juistheid van de redenering blijkt uit allerlei nationaal en internationaal onderzoek: hogere uitgaven voor onderwijs leiden tot hogere economische groei. Deze samenhang speelt een grote rol in het op gang komende debat over de noodzakelijke bezuinigingen op de rijksuitgaven en bij de pleidooien om het onderwijs daarbij te ontzien.
DE LISSABON OPGAVE
Om de omvang van de Lissabon opgave te illustreren zetten we hieronder het aantal hoogopgeleiden -mensen met een HBO- of WO-diploma- op een rijtje in een aantal Europese regio’s en Nederlandse steden, uitgedrukt als percentage van de beroepsbevolking. De cijfers van de regio’s zijn afkomstig van Eurostat (geciteerd in ‘Randstad Holland in Europa’, Provincie Utrecht, 2009), de cijfers van de Nederlandse steden uit de Atlas Gemeenten 2010. De Nederlandse telling pakt (enkele procenten) optimistischer uit dan de Europese, maar het eindbeeld is wel vergelijkbaar.
Hoogopgeleiden als % beroepsbevolking Europese regio’s Londen, koploper onder Europese grootstedelijke regio’s
43 %
Parijs
41 %
Vlaamse Ruit (Antwerpen, Leuven, Brussel en Gent)
37 %
Randstad Holland
34 %
Gemiddelde van 20 stedelijke regio’s in Europese Unie
32 %
Gemiddelde van Nederland
30 %
Gemeenten in werkgebied kamer Den Haag Leiden
52 %
Delft
42 %
Zoetermeer
30 %
Leidschendam-Voorburg
40 %
Den Haag
38 %
Alphen aan den Rijn
29 %
Vergelijkingssteden Amsterdam
50 %
Amstelveen
43 %
Rotterdam
32 %
Enschede, laagst genoteerde ‘academiestad’ in Nederland
28 %
Spijkenisse, laagst genoteerde grotere gemeente in Nederland
17 %
Marktplein onderwijs-arbeidsmarkt
15
CBO / KvK Den Haag juni 2010
We kunnen uit deze cijferopstelling enkele conclusies trekken.
Hoogopgeleiden wonen in steden, hetzij in de kernsteden (Den Haag, Amsterdam), hetzij in de agglomeratie (Leidschendam-Voorburg, Amstelveen). De ‘new towns’ buiten de grote steden (Zoetermeer, Alphen, Spijkenisse) scoren beduidend lager.
Academiesteden hebben een voorsprong, maar het hebben van veel onderwijsvoorzieningen is niet genoeg (zie Rotterdam en Enschede). Als er geen werkgelegenheid is, gaan de hooggeschoolden alsnog weg.
Londen en Parijs horen zonder meer in een categorie ‘hors concours’. Daar kan de Randstad zich nauwelijks aan spiegelen. De Vlaamse Ruit is met vier miljoen inwoners en het gemengde vestigingsmilieu goed met de Randstad vergelijkbaar. De Vlaamse Ruit is een bruikbaar competitie- en referentiekader.
In het werkgebied van de Kamer van Koophandel Den Haag is de winst in de Lissabon Agenda vooral te boeken in de ‘new towns’. Uitgaande van de stelling dat voortgezette opleidingen en hooggeschoolde werkgelegenheid elkaar aantrekken, zou moeten worden gekeken naar de mogelijkheid om het educatief milieu in die ‘new towns’ te versterken. Op dit moment zit het vestigingsbeleid van hogescholen en universiteiten zo goed als op slot. We hebben het dus over de langere termijn. En het zal dan niet zozeer gaan om clustergebonden activiteiten die een behoorlijke schaal nodig hebben (zoals recht in Den Haag, life science in Leiden en techniek in Delft). Voor aanlooproutes als een pre-university college, een HBOpropedeuse bovenop een MBO-studie en deeltijdstudies in algemene vakken, moet op termijn zeker aan steden als Zoetermeer en Alphen worden gedacht.
We tekenen daarbij wel aan dat het niet alleen de overheid is die in onderwijs moet investeren. Als we naar de goed presterende landen in het OESO-peloton kijken, dan zien we landen waar naast de overheid, ook het bedrijfsleven en de onderwijsdeelnemers zelf fors investeren in het onderwijs. In Nederland is een beperkte vraag naar privaat onderwijs, met lesgelden tot € 13.000 per jaar. In het buitenland zijn dat geen ongebruikelijke bijdragen. Het is geen wonder dat de prestatie-eisen aan scholen die met zoveel privaat geld worden gefinancierd, stevig zijn. Vijftig procent hoogopgeleiden lijkt veel. Toch zijn er al tal van gebieden in Nederland die nu al op dat percentage zitten. Het gaat dan vooral om steden die zelf veel onderwijs in huis hebben en bovendien veel bijpassende werkgelegenheid in de directe omgeving. In het werkgebied van Kamer van Koophandel gaat het dan om Leiden en Delft. Alphen, Zoetermeer en Den Haag moeten nog flinke slagen maken. En in het algemeen is het zo dat de hoger opgeleiden in de steden wonen. Er is nog een tweede nationale doelstelling: een diploma op niveau 2 van de kwalificatiestructuur van het beroepsonderwijs (een schaal van 1 tot en met 5, waarbij 5 staat voor een HBO-diploma) is uitgeroepen tot het startbewijs op de arbeidsmarkt. In beginsel moet iedereen die aan het werk gaat, minimaal over zo’n diploma beschikken. De startkwalificatie staat van twee kanten onder druk. Ten eerste komen er steeds meer geluiden dat niveau 2 eigenlijk te laag is. In onder meer de zorg begint daarover een debat op gang te komen. In de publieke en politieke opinie leeft de veronderstelling dat in de zorg veel vraag is naar betrekkelijk laag geschoolden in verzorgende en verplegende beroepen. In de zorgsector zelf wordt gewaarschuwd dat de zorgbehoefte steeds complexer wordt -een resultante van meer techniek, meer
Marktplein onderwijs-arbeidsmarkt
16
CBO / KvK Den Haag juni 2010
behandelopties en een kritische en veeleisende populatie- en dat niveau 2 niet meer volstaat. Vergelijkbare vragen zijn in de moderne maakindustrie en andere sectoren aan de orde. Ten tweede zijn er ook weer veel geluiden dat niveau 2 voor veel mensen te hoog is. Er zijn veel jongeren uit kwetsbare gezinnen die niet het leerpotentieel hebben om zo’n diploma te halen. Merkwaardig genoeg komen dergelijke geluiden slechts beperkt uit het onderwijs zelf. In het onderwijs zelf wordt veel vaker aangegeven dat met goede praktijkondersteuning en goede methodiek ook met moeilijk lerende leerlingen nog veel te beginnen valt. Bovendien is het onderwijs gewend aan ‘tweede kansers’: iemand die op z’n 17de niet ‘wil deugen’ voor het onderwijs, wil dat op z’n 21ste wellicht wel. Jonge mensen zijn veranderlijk en het is vooral zaak om ze bij voortduring een passend instapniveau aan te bieden. De relativerende geluiden dat niveau 2 wellicht iets te hoog is komen vaak van werkgevers, die in ondergeschoolde krachten goedkoop personeel menen aan te treffen: de zogenaamde groenpluk. Het is een typisch voorbeeld van ‘pennywise, pound foolish’: een jongere die op z’n 17de voor een op dat moment aantrekkelijk salaris aan het werk gaat, stelt op z’n 22ste vast dat hij geen basis heeft voor een echte loopbaan, en voor de werkgever is hij dan alsnog te duur. Ook komen de relativerende geluiden over de starkwalificatie opmerkelijk vaak bij de overheid vandaan. In de politiek bestaat op sommige plekken de neiging om vooral begrip te hebben voor de problematiek van de moeilijk lerenden, maar het daarbij te laten en hen niet een stimulerende spiegel voor te houden. Dat leidt tot een laatste opmerking over de positie van de overheid in het domein onderwijsarbeidsmarkt. Een inwoner van Nederland brengt al gauw een kwart van zijn leven door in het onderwijssysteem. En eveneens een kwart van de rijksuitgaven gaat naar datzelfde onderwijs. Maar de overheid is zo goed als onzichtbaar in het onderwijs en laat zich alleen gelden via regelgeving. Die regels worden als anoniem en bureaucratisch ervaren: er staat geen menselijk en aanspreekbaar gezicht achter. Nederland heeft een zwak ontwikkelde publieke onderwijsmoraal. Wellicht heeft dat te maken met de afstand die het voorheen verzuilde stelsel tussen scholen en politici heeft gecreëerd. Elders in de westerse wereld is het gebruikelijk dat politici en andere overheidsdienaren zich persoonlijk op scholen, jaaropeningen en ouderavonden laten zien en uitspreken welke plaats zij aan de school toekennen in de lokale samenleving en welke verwachtingen zij hebben van scholen en onderwijsdeelnemers. Zij helpen daardoor mee aan het eenduidig krijgen van de onderwijsverwachtingen. Op Nederlandse scholen wordt veel tijd besteed aan de verschillen in verwachting: wat moet de school doen, de ouder, de deelnemer zelf? Er wordt volop geëxperimenteerd met protocollen en gedragscodes. Dat proces kan stellig worden ondersteund met een veel krachtiger uitgedragen publieke onderwijsmoraal.
Daarmee is natuurlijk niet gezegd dat elke leerling fluitend niveau 2 kan halen. Er zijn hoe dan ook veel jongeren met leerproblemen. Die jongeren zijn niet gediend met twijfel in de publieke opinie en bij werkgevers over de noodzaak van een startkwalificatie. Ze zijn gediend met volmaakte helderheid over het onderwijsdoel; en met goede methodische ondersteuning, om zo ver mogelijk te komen.
Marktplein onderwijs-arbeidsmarkt
17
CBO / KvK Den Haag juni 2010
Het is, kortom, zaak de beide nationale onderwijsdoelstellingen -op termijn de helft hooggeschoold en per direct minimaal niveau 2- zonder enige halfslachtigheid uit te dragen. Twijfels in de omgeving van het onderwijs zijn niet goed voor de prestaties.
2.4
Perspectief van de onderwijsdeelnemers We schreven zojuist over de rol van ‘verwachtingen’ in het onderwijs. Dat raakt direct aan de plaats van onderwijsconsumenten: de deelnemers en, voor zover minderjarig of zorgafhankelijk, hun ouders. De prestaties van het voortgezet onderwijs worden gemeten aan de hand van inspectiecijfers. Als we kijken naar de resultaten, dan zien we behoorlijke verschillen tussen scholen en ook tussen steden en regio’s. Het is lastig om er een eenduidig beeld van te geven, maar over het algemeen doen scholen in sociaal homogene gebieden het beter dan scholen in zeer heterogene gebieden. Het zuiden van het land doet het beter dan het westen (het zuiden is ook de plek van enkele enorme bestuurlijke conglomeraten), suburbane steden met veel middenklasse bewoning doen het beter dan de oude kernsteden. Dat wijst op het belang van verwachtingen: in een homogene populatie zijn de rollen van school, ouder en deelnemer onderling duidelijk. Het best gedijt een leerling in een onderwijsmilieu waarbij ouders zich sterk maken voor een thuisomgeving met concentratie, stabiliteit en aandacht voor discipline, en de school zich toelegt op overdracht. Ouders en school moeten een ‘bondje’ vormen, als ‘launching platform’ voor de schoolloopbaan van de leerling. In de praktijk zijn er talloze gevallen waarin dat bondje niet functioneert: de ouders hebben individuele pedagogische opvattingen die voortdurend conflicteren met die van de school, ouders verwachten niet alleen een opleiding, maar ook opvoeding van de school, en wat voor verwachtingspatronen er ook maar bestaan. Gecombineerd met onduidelijke (of onmerkbare) signalen van wat de overheid van een deelnemer verwacht en met signalen van slechte werkgevers die op goedkoop, te jong en ondergekwalificeerd personeel jagen, ontstaat dan een onderwijsmilieu waarin het lastig presteren wordt. Dit rapport gaat niet over wat nu het meest ideale thuismilieu is. We willen wel constateren dat eenduidigheid in onderlinge verwachtingen in de vierhoek school-ouders-overheidwerkgever belangrijk is om een stabiele start van een loopbaan van een leerling mogelijk te maken. We komen dan uit bij de reeds genoemde protocollen, prestatie-afspraken, leercontracten. En ook bij een strikte ontmoediging van de ‘groenpluk’ (te jong aan het werk) en bij een publiek uitgedragen onderwijsmoraal. Politiek en bedrijfsleven moeten veel zichtbaarder hun eisen gaan uitdragen op de scholen.
2.5
Perspectief van ondernemers Over het perspectief van de ondernemers is hierboven al het een en ander opgemerkt. De aspiraties en verwachtingen van het bedrijfsleven ten aanzien van het beroepsonderwijs zijn niet via een of ander loket te verwezenlijken. Er zijn vele pogingen gedaan om wel zo’n loket in te richten: de kenniscentra, de werkend leren loketten, enzovoort. In de beleving van de individuele ondernemer lijken deze structuren alleen maar toevoegingen aan de bureaucratische gedaante van het onderwijs. Het lijkt erop dat de enige echte oplossing bestaat uit een levend netwerk van personen: ondernemers, voorlieden en middlemanagers
Marktplein onderwijs-arbeidsmarkt
18
CBO / KvK Den Haag juni 2010
aan de ene kant en docenten aan de andere kant die elkaar als ‘prospect’ zien en vanuit hun eigen autonomie tot uitwisseling komen. Een van de uitingen van een nog steeds gebrekkige communicatie is de kwaliteit van de stages. Scholen uiten bij voortduring zorgen over het gebrek aan begrip voor de didactische eisen aan een stage. Omgekeerd klagen bedrijven over de onzichtbaarheid van de school op de werkvloer. Er zijn te weinig contactmomenten om praktische problemen door te nemen, of om praktijkopdrachten in curriculumtermen te gieten. De eerste geluiden zijn waarneembaar dat de kwaliteit van de stages alleen echt goed te regelen is wanneer de bedrijven betaald gaan krijgen voor het ‘hosten’ van stagiaires. Nu kosten stagiaires doorgaans nog geld: begeleidingskosten, stagevergoeding. Om ‘uit de kosten te komen’ zetten bedrijven de stagiaires soms productief in, op didactisch minder interessante klussen. De oplossing zou zijn dat het aanbieden van een stage een professionele prestatie is waaraan professionele eisen mogen worden gesteld en waaraan ook een professionele vergoeding is verbonden. Het zou het verleggen zijn van een (klein) deel van de OCW-financiering: van scholen naar bedrijven. Dan de gevraagde kwalificaties. De vraag naar beroepskwalificaties is net zo pluriform als het bedrijfsleven zelf. Toch valt er wel een lange termijn trend te ontdekken. De nadruk op sociale en generieke vaardigheden -Nederlandse en Engelse taal, rekenen- en commerciële vaardigheden, klantbejegening, opdrachtnemerschap- neemt langzaam toe en de vraag naar specifieke vakmatige vaardigheden neemt af. Het eerste heeft te maken met veranderingen in de productie en dienstverlening. Er zijn veel meer mensen dan voorheen die zelf ook klantcontacten hebben en er zijn veel meer combinaties van functies (productie plus verkoop, productie plus logistiek, enzovoort) die een zekere beheersing vergen niet van een enkele schakel van een productieketen, maar van een heel stuk. Het heeft alles te maken met de ‘verdienstelijking’ van de economie. De tweede trend -afnemende nadruk op specifieke vakmatige vaardigheden- heeft te maken met de toegenomen acceptatie in het bedrijfsleven dat starters op de arbeidsmarkt nog niet zijn uitgeleerd. Het wordt steeds meer vanzelfsprekend gevonden dat een starter op de arbeidsmarkt in het bedrijf zelf nog veel moet leren. Het bedrijf vindt dat best, zolang de nieuwkomer maar schoolbaar is. Daarmee wordt een andere curriculumeis zichtbaar. Het gaat vanwege die vaardigheden zeker om een brede basis in de beroepsopleiding, maar ook om het vermogen snel te verdiepen en ingewerkt te raken. Van het beroepsonderwijs wordt dus een brede, soms zelfs intersectorale basis (bijvoorbeeld techniek plus economie) verwacht, aangevuld met stevige verdiepingspunten aan de hand van probleemstellingen, projecten en dergelijke.
Tenslotte maken we nog twee opmerkingen over de curricula in het bijzonder.
Het naar elkaar toegroeien van HBO en WO wordt door veel ondernemers niet begrepen. Met name de neiging om in het HBO veel academisch georiënteerde literatuur en modellen te stoppen, leidt tot een entree in de bedrijven van gediplomeerden die eerst weer van alles moeten afleren.
‘Verticale’ stagegroepen -groepen waarin VMBO-ers, MBO-ers en HBO-ers met elkaar optrekken- worden in de bedrijven zeer gewaardeerd. Het is de ’peer group’ benadering: jongeren leren meer van hun directe voorgangers dan afstandelijke leermeesters. Verticale groepen zijn moeilijk te organiseren (de stageperiodes van de scholen vallen zelden
Marktplein onderwijs-arbeidsmarkt
19
CBO / KvK Den Haag juni 2010
samen), maar de signalen dat ze succesvol zijn, maakt een beweging in die richting de moeite waard.
2.6
Perspectief van werknemers Natuurlijk zijn de jongeren die deelnemen aan het beroepsonderwijs een sleutelgroep. Meer dan voorheen zullen ze dat ook na hun afstuderen blijven. Het begrip ‘employability’ speelt niet voor niets een grote rol in het actuele gesprek over de arbeidsmarkt. Beroepsbeoefenaren maken in hun loopbaan een aantal functiewisselingen mee en moeten zich bovendien aanpassen aan voortdurende wijzigingen in het productieproces. Dat veronderstelt schoolbaarheid en het vermogen te participeren in innovaties. ‘Employability’ is in de praktijk een brede basis voor een veelzijdige inzetbaarheid, gecombineerd met specifieke scholing bij innovaties en functiewisselingen. De bijdrage van het reguliere beroepsonderwijs aan de scholing van werkenden is nog beperkt. Er zijn echter voorbeelden genoeg in het land van samenwerking tussen ROC’s en hogescholen met bedrijven op contractbasis. Voordeel van samenwerking met het reguliere onderwijs is natuurlijk dat de contractactiviteiten aansluiten op de formele kwalificatiestructuur: de certificaten van de contractactiviteiten hebben een formele waarde in het CV van de deelnemers. Iets anders is een sluipende, majeure verandering in de oriëntatie van de beroepsbevolking. Het aandeel van startende ondernemingen, zelfstandigen zonder personeel en minibedrijven met twee of drie arbeidsplaatsen op basis van een v.o.f. of maatschap is aan een gestage opmars begonnen. Afhankelijk van hoe we tellen, gaat het op dit moment om omstreeks vijftien procent van de beroepsbevolking. Als we kijken naar voorbeelden binnen de OESO-landen, dan is een verdubbeling naar dertig procent de komende decennia zeer wel mogelijk. Het past bij het tijdsbeeld en bij de mogelijkheden om de arbeidsparticipatie op een flexibele manier verder te laten groeien (zie bijvoorbeeld het rapport van de commissie Bakker, Naar een toekomst die werkt). Overigens zijn er ook knelpunten bij zelfstandig ondernemerschap (sociale zekerheidsarrangementen, pensioen, verantwoordelijkheid van werkgeverschap) die de groei kunnen beperken. Voor de maatschappelijke en economische robuustheid van Nederland is dit in beginsel een gunstige ontwikkeling. Zelfstandigen zijn minder ziek, doen minder beroep op voorzieningen en zijn actiever in mantelzorg en vrijwilligerswerk. Een groter aandeel van ondernemers en zelfstandigen in de beroepsbevolking is een goed middel om de gevolgen van de vergrijzing hanteerbaar te maken. We hebben het dan niet alleen over het klassieke ondernemerschap. Een flink deel van die dertig procent zal bestaan uit parttime-ondernemers of tijdelijke ondernemers. Voor het beroepsonderwijs heeft deze ontwikkeling tenminste twee gevolgen.
Het onderwijs moet zich organisatorisch voorbereiden op samenwerking met miniondernemingen. In onder meer de creatieve industrie is dat proces al gaande. Het wordt daar natuurlijk bevorderd doordat de combinatie van cultureel ondernemerschap met docent in het beroepsonderwijs daar al vaak voorkomt.
Er moet het nodige aan ondernemerschap in het curriculum worden verwerkt. Dan gaat het niet zozeer om de ‘practicalities’ van een eigen bedrijf, veel meer om de onderliggende waarden: klantgerichtheid, behoefte-articulatie, werken voor eigen risico
Marktplein onderwijs-arbeidsmarkt
20
CBO / KvK Den Haag juni 2010
en rekening, enzovoort. Dat zijn waarden die ook zinvol zijn zonder ooit een eigen bedrijf te beginnen. Het is typisch een punt waar onderwijsondernemerschap -‘outreachende’ docenten die zelf veel bedrijfscontacten hebben en hun leerlingen meenemen- en commercieel ondernemerschap elkaar gaan raken.
Marktplein onderwijs-arbeidsmarkt
21
CBO / KvK Den Haag juni 2010
3.
3.1
RONDBLIK 2: VAN BELEIDSSTRUCTUUR NAAR MARKTPLEIN
Hardware, software en orgware In het economisch beleid wordt wel onderscheid gemaakt tussen hardware en software. De hardware van de economie is alles wat te maken heeft met de fysieke infrastructuur: wegen en bereikbaarheid, gebouwen, terreinen, huurprijzen, milieu en milieuvergunningen. De software is de niet-fysieke kant van de economie: het onderwijs, het ondernemingsklimaat, de personeelsvoorziening en het arbeidsmarktbeleid, de innovatie. In het algemeen kunnen we ervan uitgaan dat de niet-fysieke kant van een economie belangrijker wordt naarmate de kennisintensiteit van de economische processen toeneemt en de toegevoegde waarde per product of dienst stijgt. Er is dan zelfs sprake van een derde factor: de orgware van een economie. Die heeft geen betrekking op de factor ruimte, de factor bereikbaarheid of zelfs de factor arbeid, maar op de economische organisatie. Dan komen abstracte begrippen in beeld als samenwerking (op onderdelen), concurrentie (op andere onderdelen), competitie tussen regio’s, clustervorming, innovatie, permanente educatie, transparantie, gemeenschappelijke voorzieningen, veiligheid, cultuur en city quality, enzovoort. In de economische beleidsvorming van de laatste jaren is dat concept bekend geworden als het relatienetwerk tussen de vier o’s: ondernemers, overheid, onderwijs en onderzoek.
3.2
De vier o’s en onderwijs-arbeidsmarkt De concurrentiekracht van sectoren, steden, regio’s en clusters wordt mede bepaald door de sterkte van de relaties tussen de vier o’s: de ondernemingen, het onderwijs, de overheid en het onderzoek. De relatie onderwijs-arbeidsmarkt is een van de diagonalen in die vierhoek. We kunnen de relatie onderwijs-arbeidsmarkt zelf ook weer als een vierhoek typeren: de eerste drie zijn onderwijs, overheid en ondernemingen; de vierde o is die van ‘organiserend vermogen’. De relaties ontstaan niet vanzelf en ze zijn ook niet vanzelf dynamisch. Ze hebben bewerking, methodiek en organisatie nodig. We hebben in het vorige hoofdstuk al iets gezegd over het perspectief van de ouders en onderwijsdeelnemers. We kunnen erover twisten of de vierde o niet die van ouders of onderwijsdeelnemers moet zijn. We doen dat in deze rapportage niet, omdat ze geen eigenstandige marktpartij zijn. Ze zijn vooral de klant van het onderwijs. Ze zouden er wat gekunsteld bij hangen in de beschrijving van de markt in het volgende hoofdstuk. Er is wel een ontwikkeling denkbaar waarin ze op termijn tot echte marktpartij kunnen uitgroeien, bijvoorbeeld via een uitbouw van de systematiek van leerrechten, educatieve ‘rugzakjes’, substantiële eigen bijdragen, enzovoort. Tegen die tijd zullen zich ook consumentenorganisaties gaan roeren. We willen daarop echter in dit rapport niet vooruitlopen.
Marktplein onderwijs-arbeidsmarkt
22
CBO / KvK Den Haag juni 2010
De complexiteit van de relatie onderwijs-arbeidsmarkt heeft voor een belangrijk deel te maken met de meerschaligheid van de arbeidsmarkten, bijvoorbeeld in de zeven speerpuntclusters van ROM Den Haag2. Die clusters opereren zowel op een mondiale als op een regionale arbeidsmarkt, en met verschillende tijdsperspectieven. Innovatief ingestelde academici komen van over de hele wereld en hebben vaak een perspectief van enkele jaren. Het meer uitvoerend personeel komt uit de regio en hanteert doorgaans een langere horizon. Beide zijn belangrijk voor een goed functionerend cluster. En beide vergen verschillende strategieën. Verder is sprake van een schaalverschil tussen de directe arbeidsmarkt van een cluster en de randvoorwaardelijke velden die zo’n cluster goed kunnen laten functioneren, of die de regio aantrekkelijk maken als vestigingsplek: detailhandel, vervoer, leisure, woningmarkt, onderwijs, gezondheidszorg etcetera. De relatie onderwijs-arbeidsmarkt is meer dan alleen een kwestie van een goede match tussen vraag en aanbod. Het is te simpel om te zeggen dat het onderwijs het personeel moet afleveren dat de bedrijven nodig hebben. Het onderwijs is in zijn relatie tot het beroepenveld ook een zelfstandige schepper van waarde en motor van innovatie. Het gaat, kortom, niet alleen om de concrete activiteiten. Het gaat evengoed om de visie en het lange termijn perspectief van die activiteiten. We zien de verschillende ‘fasen in visie’ terug in de gedaante die de relatie tussen onderwijs en arbeidsmarkt in Nederland aanneemt. We gaan kort in op drie ontwikkelingen: het verdwijnen van de bedrijfsscholen, de opkomst van de grote onderwijsinstituten en de daarmee gepaard gaande opkomst van intermediaire projecten gericht op de aansluiting onderwijs-arbeidsmarkt.
3.3
Leren van de bedrijfsscholen Tot een kwart eeuw geleden beschikten veel bedrijven en bedrijfstakken (zorg, bouw, metaal) over eigen bedrijfsscholen. Jongeren werden aangenomen op een leerlingsalaris en de bedrijfsschool bood een combinatie van leren en werken. In sommige gevallen (de zorg) werd zelfs het wonen verbonden met het leren en werken. Anno 2010 wordt met vallen en opstaan weer ervaring opgedaan met ‘werkend leren’ en zijn weer geluiden te horen over de terugkeer van bedrijfsopleidingen. Een ‘terug naar vroeger’ zal niet zomaar werken. De bedrijfsopleidingen zijn verdwenen juist omdat bedrijven en scholen naar hun kernactiviteiten terug wilden. Het binden van een leerling-werknemer aan een instelling strookte niet meer met de toegenomen mobiliteit van werkenden. De bedrijfsopleidingen oude stijl waren weliswaar een voorbeeld van integratie van leren en werken, maar ze horen wel in een tijdsbeeld dat achter ons ligt. Er is wel een belangrijk leereffect-voor-het-heden van die oude bedrijfsscholen, namelijk dat de verantwoordelijkheid van de werkgevers voor het onderwijs in het verleden veel en veel verder ging dan nu het geval is.
2
ROM Den Haag: Ruimtelijk-economisch Ontwikkelings Model van de Kamer van Koophandel Den Haag
Marktplein onderwijs-arbeidsmarkt
23
CBO / KvK Den Haag juni 2010
M ETAALVAKSCHOLEN IN DELFT EN NIEUWKOOP
“Op initiatief van het bedrijfsleven en een aantal regionale stakeholders, is een start gemaakt met de Stichting BedrijfsVakopleiding Metaal & Techniek Delft en omstreken (BVMT). Een opleidingsinstituut van, voor en door bedrijven in de regio's Haaglanden, Westland en Oostland. De BVMT is per 1 januari 2010 operationeel in Delft. De BVMT biedt opleidingen voor de Metalektro, de Agro en de voedingsmiddelenindustrie, o.a. op het gebied van Service & Maintenance, waaronder Metaal, Mechatronica, Monteuropleidingen, opleidingen voor Operators, etc. Een breed scala, gericht op de (kwaliteits)wensen en -eisen van bedrijven in de brede regio.
De BVMT heeft drie primaire doelen. 1. Het werven en selecteren van leerlingen voor en het bieden van Competentiegericht technisch MBO niveau 2/3 onderwijs (BBL) in samenwerking met ROC’s. 2. Het bieden van bedrijfsopleidingen op alle niveaus voor huidig personeel (opscholing, bijscholing). 3. Het faciliteren van opleidingen voor (potentiële) werknemers voor de technische sector uit UWV- en jongerentrajecten: competentiegerichte (her- en om)scholing
Daarnaast zal de BVMT een positie krijgen in het stimuleren van de instroom in de techniek, het ondersteunen en bemiddelen bij het creëren en invullen van stageplaatsen voor VMBO, MBO en HBO leerlingen/studenten en het stimuleren van het beschikbaar stellen van leerwerkplekken in het technische bedrijfsleven. De Gemeente Delft, de Kamer van Koophandel Den Haag, het CBO, SOB Delft, OTC Haaglanden, Koninklijke Metaalunie, OBM Rijnmond, Kenteq en VNO/NCW-West, hebben in een initiatiefgroep de contouren van de BVMT opgezet. Inmiddels zijn ook de belangrijke partijen uit het scholingsveld (VMBO, MBO en HBO) betrokken bij de invulling van de BVMT. De samenwerking in de BVMT tussen het onderwijsveld en het technisch bedrijfsleven leidt tot een verbetering van de kwaliteit en kwantiteit van de nieuwe instroom in de sector, nadruk op competentiegericht onderwijs, verbetering en flexibilisering van de kwaliteit van het onderwijsaanbod, uitwisseling van kennis en wederzijdse ondersteuning bij innovatie binnen de sector.” Bron: www.techwijs.nl
“De Metaalvakschool Nieuwkoop is een initiatief van het Nieuwkoopse bedrijfsleven. Samen met het Smederijmuseum, de Koninklijke Metaalunie, de Kamer van Koophandel en onderwijsinstellingen in de omgeving van Nieuwkoop is een praktijkvakschool gestart waar jaarlijks 12-15 mensen worden opgeleid naar een MBO-diploma. Er wordt veel aandacht besteed aan de specifieke wensen van ondernemers in de regio zodat de match tussen opleiding en baan optimaal is. Op de basisscholen en vooral ook in het VMBO verzorgt de metaalvakschool ook vakken die zorgen voor enthousiasme voor metaal en techniek. De metaalvakschool wordt financieel ondersteund door de provincie Zuid-Holland, de gemeente Nieuwkoop, de Rabobank en de Kamer van Koophandel.” Bron: www.metaalvakschool.nl
Marktplein onderwijs-arbeidsmarkt
24
CBO / KvK Den Haag juni 2010
3.4
Schaalvergroting naar ROC’s en hogescholen In de tijd dat de bedrijfsscholen nog bloeiden, bestonden het middelbaar en hoger beroepsonderwijs uit honderden, vooral kleine scholen. Mede om ze toe te rusten voor een grote toestroom aan leerlingen en voor een grotere eigen verantwoordelijkheid, is een proces van schaalvergroting ingezet. Dat heeft geleid tot een concentratie in enkele tientallen ROC’s en hogescholen. In het MBO zijn alleen enkele kleine, specialistische opleidingen -de vakscholen- buiten de ROC-vorming gebleven. Rondom deze schaalvergroting was sprake van twee verwachtingen. De eerste was dat de schaalvergroting zou bijdragen aan het vermogen van het onderwijs om strategisch te handelen en bijvoorbeeld volwassen weerwerk te bieden aan bedrijven bij het vraaggericht maken van de curricula, praktische samenwerking en andere aspecten van de relatie tussen school en beroepenveld. De tweede verwachting was dat de nieuwe instituten als vanzelf deel zouden gaan uitmaken van het economisch landschap en zouden gaan terugpraten tegen de werkgevers over hun personeelsbeleid, over de kwalificatiestructuur van de regio en over de kwaliteit van de beroepsbevolking als geheel. Dat was ook nodig: zonder een goed georganiseerde en van stevige ‘power’ voorziene factor kennis is het onmogelijk een concurrerende kenniseconomie op te bouwen. De tweede verwachting -de ROC’s en hogescholen als strategische partner- is goeddeels uitgekomen. Bestuurders en managers van de onderwijsinstellingen participeren volop in regionale economische netwerken. Tien jaar geleden was regionaal arbeidsmarktbeleid nog het domein van werkgevers, werknemers en gemeenten. Nu is het onbetwist een zaak van werkgevers, onderwijsinstellingen en gemeenten. En de scholen spelen in toenemende mate hun rol als woordvoerder voor de factor kennis. De eerste verwachting staat echter onder druk. Er is halverwege de jaren negentig een omvangrijke archipel van praktische projecten op gang gekomen tussen scholen en bedrijven of sectoren. Die archipel is gefinancierd met steeds weer tijdelijk geld (van provincies, sectoren, Kamers van Koophandel, rijksprogramma’s) en begeleid door steeds weer nieuwe programmaorganisaties en actielijnen. Het idee was dat op den duur al die projecten, althans de succesvolle, zouden worden overgenomen door de reguliere structuren: de nieuwe onderwijsinstellingen zouden na verloop van tijd zelf mechanismen en capaciteit in huis hebben om alle kennis en ervaring uit de projecten in het reguliere onderwijsproces onder te brengen. Dat is (nog) niet uitgekomen.
3.5
Externe stimulansen blijven nodig Het lijkt er dus op dat de projecten nog steeds een rol te vervullen hebben als ‘buitenboordmotor’. Die motor is op zich betrekkelijk kleinschalig. Als we alle externe stimuleringsmiddelen (programma’s van Rijk, provincies, gemeenten, Kamers van Koophandel, sectoren) bij elkaar optellen, dan gaat het nog steeds om niet meer dan een fractie van de reguliere begroting van een ROC of hogeschool. En toch is die fractie nodig om het domein ‘onderwijs-arbeidsmarkt’ in beweging te houden. En die dynamiek moet als het ware steeds opnieuw worden uitgevonden.
Marktplein onderwijs-arbeidsmarkt
25
CBO / KvK Den Haag juni 2010
Een voorbeeld: recent zijn er de nodige vakscholen in de techniek in het leven geroepen. Deels uit ontevredenheid over bestaande opleidingen, deels uit ontevredenheid over gebrek aan georganiseerde betrokkenheid van bedrijven. Als de dynamiek die hieruit voortkomt zorgt voor meer instroom en minder voortijdige uitstroom in het techniekonderwijs, is dat goed. Maar het heeft ook risico’s, namelijk het uithollen van de bestaande reguliere opleidingen. Dit soort initiatieven zorgt daarom niet alleen voor dynamiek, het houdt de verschillende betrokkenen -ROC’s, Kamers van Koophandel, werkgevers, leerlingen- ook bij de les. Een laatste punt dat we in deze korte verkenning willen aanstippen is de steeds terugkerende vraag of een deel van de reguliere financieringsstroom voor het onderwijs niet ook ten goede moet komen aan (de onderwijsinspanningen van) het bedrijfsleven. Zoals we zagen was de rol van het bedrijfsleven nog niet zo lang geleden veel groter als nu. Wanneer we meer inzet van het bedrijfsleven vragen in het opleiden van jonge mensen, is de vraag terecht of daar ook niet de daarvoor bestemde middelen bij horen. Ook dat kan weer zorgen voor de dynamiek die de relatie onderwijs-arbeidsmarkt steeds weer nodig heeft. We komen daar verderop op terug.
NAUWE SAMENWERKING IN SAFETY & SECURITY ONDERWIJS
Den Haag, 19 januari 2010 - Op donderdag 21 januari 2010 wordt op De Haagse Hogeschool het startschot gegeven voor Stepping Stones for Safety & Security, een samenwerkingsproject tussen De Haagse Hogeschool, ROC Mondriaan en Trigion. Doel van het project is het aanbieden van op de markt afgestemde en op maat gemaakte Safety & Security onderwijsprogramma’s. Hierdoor kan de beveiligingsbranche beschikken over meer goed en up-to-date geschoolde en breed inzetbare mensen met innovatieve inhoudelijke kennis voor bedrijven en publieke organisaties.
Actueel en complex In onze samenleving is veiligheid een belangrijk onderwerp. Je kunt de televisie niet aanzetten en de krant niet openslaan of er zijn dagelijks zaken aan de orde op het terrein van Safety & Security: er stapt iemand op Schiphol in een vliegtuig met explosieven bij zich en met oud & nieuw loopt het uit de hand. Veiligheid is steeds actueler, maar ook steeds complexer. Daarom vinden De Haagse Hogeschool, ROC Mondriaan en Trigion het een belangrijk moment om de handen ineen te slaan. Zij gaan samenwerken aan onderwijsprogramma’s op het gebied van Safety & Security van MBO tot masterniveau. Hierdoor worden een duidelijke kwalificatiestructuur, doorlopende leerlijnen, jaarlijkse bijscholingen, periodieke prof-checks, toetsing en kennisuitwisseling voor nationale en internationale studenten gegarandeerd.
Ambitie De ambitie van De Haagse Hogeschool is om op termijn een Expertisecentrum Safety & Security te starten. ‘Het is logisch om zo’n expertisecentrum op De Haagse Hogeschool te positioneren. Den Haag profileert zich tenslotte als internationale stad van recht, vrede en veiligheid. Daar past ons expertisecentrum prima bij’, laat initiatiefnemer Frits Roelfsema van De Haagse Hogeschool weten. Bron: www.kennisalliantie.nl
Marktplein onderwijs-arbeidsmarkt
26
CBO / KvK Den Haag juni 2010
4.
4.1
RONDBLIK 3: HOE MANAGE JE EEN MARKTPLEIN? 3
De arbeidsmarkt als echte markt De arbeidsmarkt is een echte markt, waarop zowel aanbieders (werkenden) als vragers (werkgevers) de vrije keuze hebben om wel of niet tot een deal te komen, met alle intransparanties die aan markten eigen is. Een groot deel van de beroepsbevolking -de meerderheid zelfs- verschijnt op de markt met betrekkelijk algemeen geformuleerde beroepsvaardigheden, zoals handel, communicatie, administratie, enzovoort. Belangrijke personeelstekorten ontstaan juist in sectoren en beroepsgroepen waarvoor heel specifieke vaardigheden vereist zijn: specifieke beroepen in de techniek en zorg bijvoorbeeld. De keuzes voor die ‘specifieke’ beroepen komen tot stand ergens tussen het veertiende en het twintigste levensjaar. Het zijn eenrichtingsberoepen. Een goede lasser (specifiek beroep) kan alsnog verkoper (generiek beroep) worden, maar andersom gaat niet. Een medisch specialist (specifiek) kan op z’n veertigste manager worden (generiek), andersom is zo goed als uitgesloten. Er zijn doorgaans te veel generiek opgeleide beroepsbeoefenaren op de markt, en te weinig specifiek opgeleide. Het eerste is niet zo ernstig: een generieke opleiding van enig niveau kwalificeert wellicht niet voor een specifiek beroep, maar wel voor een behoorlijk functieniveau. De werkende is flexibel, schoolbaar en geoutilleerd voor een zwerftocht langs verschillende sectoren. Het tweede is veel ernstiger: de keuze voor de zorg en vooral voor de techniek wordt vroeg gemaakt; het niet-kiezen voor techniek is later nauwelijks meer reparabel. De remedie lijkt eenvoudig: zorg dat veel meer jongeren kiezen voor specifieke opleidingen in de techniek en zorg - om bij die voorbeelden te blijven. Die remedie stuit op een basaal mechanisme op de markt, namelijk de vrijheid van keuze van het individu voor een opleiding, een beroep en een werkgever. Het tekort aan specifiek opgeleide arbeidskrachten kan zo ver oplopen dat de groei van economie en welvaart eronder gaat lijden, en dat maatschappelijk ongewenste situaties in zorg en onderwijs gaan ontstaan. Welvaart en welzijn zijn collectieve begrippen, en die zijn -in onze maatschappij- ondergeschikt aan de individuele keuzevrijheid. We leven niet in een allocatie-economie waar arbeid wordt toegewezen en door het collectief gepland, maar in een markteconomie. Niet alleen de werkende beschikt over keuzevrijheid, ook de werkgever. Hij mag zelf bepalen of hij iemand wel of niet een contract aanbiedt en is niet afhankelijk van wat hem door derden wordt aangeboden. Op dat mechanisme stuiten alle pogingen om te komen tot planning van de personeelsbehoefte. Het is niet dat er geen pogingen worden gedaan om te komen tot planning van personeelsbehoefte: overheid en onderwijsinstellingen sturen bij voortduring onderzoekers op pad om de toekomstige personeelsbehoefte van werkgevers in een
3
Dit hoofdstuk is voor een belangrijk deel ontleend aan Pieken aan de Amstel 3, een publicatie
die Blaauwberg in juni 2008 opstelde in opdracht van het Platform Arbeidsmarkt en Onderwijs (PAO) Amsterdam.
Marktplein onderwijs-arbeidsmarkt
27
CBO / KvK Den Haag juni 2010
sector te inventariseren. Dat soort onderzoek werkt meestal niet: voorspellingen zijn niet veel meer dan extrapolaties vanuit het heden en ze raken gemakkelijk achterhaald doordat de conjunctuur zich anders ontwikkelt, door structuurwijzigingen in een sector, door technologische veranderingen of door concurrentieomstandigheden. Wil dat zeggen dat beleidsmakers op de arbeidsmarkt een blinddoek dragen? Nee, geenszins. De markt kan wel degelijk worden gekend, door zorgvuldige trendanalyses en door veelvuldig contact tussen scholen en intermediairen enerzijds en werkgevers anderzijds. De markt kan ook worden beïnvloed door ‘verleiden en begeleiden’ -gedragsbeïnvloeding- van werkenden bij hun voorkeuren en loopbaanpatronen en door prikkels van werkgevers. Harde afspraken maken gaat niet. Dat betekent dat er nooit zekerheid bestaat over het effect van beleidsingrepen. We moeten het stellen zonder honderd procent inzicht in oorzaken van successen en zonder garanties op succes. Verder dan plausibiliteit en waarschijnlijkheid gaat de onderbouwing niet. De arbeidsmarkt is dus een markt in de ware zin des woords. Dat stelt eisen aan de manier waarop je beleid voert: niet als politiek-bestuurlijk proces, maar als vorm van economisch management.
4.2
Innovatietheorie en arbeidsmarktnetwerken Sinds enige jaren vormt de nota Pieken in de Delta de leidraad voor economisch innovatiebeleid in Nederland. We gebruiken Pieken in de Delta hier als analytisch kader. Centraal idee achter Pieken in de Delta -ontleend aan het werk van de Harvardeconoom Michael Porter- is dat het niet gaat om de effectiviteit van individuele maatregelen, maar om de samenhang. Scholen, bedrijven, intermediairen en overheid hebben allemaal hun eigen wetten en verantwoordelijkheden. Dat moet ook zo blijven: het heeft geen zin om op elkaars stoel te gaan zitten en iedereen moet vooral doen waar hij goed in is. Er is wel een vorm van afstemming nodig, in de zin van transparantie: partijen moeten van elkaar weten waarmee ze bezig zijn, ze moeten elkaars lange termijn doelen kennen en hun investeringsbeslissingen daarop kunnen afstemmen. Het scheppen van die transparantie -het arbeidsmarktmanagement- is een zaak van tenminste vier activiteiten. 1. Visievorming. Partijen moeten hun visie en belangen goed onder woorden brengen en
bereid zijn daarover een discussie aan te gaan, ook als ze het daarbij niet automatisch eens worden. Het is volstrekt niet zo dat er per partij -de gemeente, de werkgevers in sector x of y- maar één visie kan bestaan. De markt is pluriform en laat concurrerende visies toe. Het heeft geen zin te zoeken naar dé woordvoerder van de overheid of hét loket van het bedrijfsleven. Het gaat om kwaliteit en impact van de visie, niet om de breedheid van de afzender. 2. Het is ook een zaak van communicatie: er zijn platforms en podia nodig om de visies
tot articulatie te brengen. En we hebben het dan vooral over mondelinge communicatie: wethouders, schoolbestuurders en ‘captains of business’ moeten zichtbaar zijn. Papier en nota’s zijn onmisbaar in het economisch verkeer, maar ze volgen de mondelinge communicatie en vervangen die niet.
Marktplein onderwijs-arbeidsmarkt
28
CBO / KvK Den Haag juni 2010
3. Er zijn clusters of speerpunten nodig: voorbeelden van goede samenhang en
samenwerking tussen school, bedrijf, overheid en intermediairen. Die voorbeelden moeten niet onmiddellijk de status van ‘leading practice’ krijgen en tot algemeen beleid worden verheven. Een voorbeeld kan ook functioneel zijn als ‘krabpaal’, om je tegen af te zetten. De zin van voorbeelden is niet slaafse navolging, maar dynamiek scheppen. Uiteindelijk moet toch elke actor in voor hem unieke omstandigheden zijn eigen weg vinden. 4. Een permanente talentenjacht. Een goede arbeidsmarktmanager is voortdurend op
zoek naar nieuwe initiatieven en economische spelers of naar het aanboren van ongekend talent bij bestaande spelers. Geen gefixeerde posities, maar steeds op zoek naar nieuwe bronnen van dynamiek. Dit lijken tot op zekere hoogte gemeenplaatsen, maar de impact van deze vier handelingsinstructies wordt duidelijk wanneer we dit ‘managen van een marktplein’ in een open innovatiemodel zetten tegenover de bestuurlijke traditie van het poldermodel (figuur 4.1). In de linkerkolom is -uiteraard in abstracte termen- weergegeven hoe in de Nederlandse bestuurlijke traditie meestal de vormgeving in zijn werk gaat van beleid, zeker als het om complexe samenwerkingsterreinen gaat als de aansluiting tussen onderwijs en arbeidsmarkt. De vele spelers op dat terrein hebben allemaal een zware rol en zijn vertegenwoordigd in stuurgroepen die niet alleen de koers bepalen, maar vaak ook een directe hand hebben in de aansturing van projecten. In die stuurgroepen is iedereen met een institutionele positie vertegenwoordigd en is het proces gericht op samenwerking en medeneming van alle partijen. Niet voorhoedespelers, maar het zoeken naar gezamenlijkheid en het beleggen van ieders belangen bepalen tempo en prioriteiten. Figuur 4.1 BESTUREN VOLGENS HET POLDERMODEL
NETWERKDENKEN IN OPEN INNOVATIEMODEL
Leiderschap is voorzitterschap: spreken namens achterban
Leiderschap is voorhoedespel: innovatie en competitie
Nadruk op eenduidige meningsvorming: de één loket gedachte
Nadruk op concurrerende meningen: het forum of marktplein
Debat richt zich op overheid, waarvan beslissingen en arbitrage
Alle partijen -overheid, ondernemers, onderwijs- even relevant,
worden verwacht (de rol van ‘laatste brievenbus’)
overheid laat ruimte voor anderen om rol te nemen
Overheid direct betrokken, stuurt in bedrijfsvoering en projecten
Overheid schept voorwaarden en houdt afstand van andere rollen
Overheid beschermt
Overheid stimuleert
Consensus bereiken, ongelijksoortige partijen in uniform discours
Verschillen van inzicht laten voortbestaan, maar wel transparant;
krijgen, gezamenlijkheid vastleggen in verklaringen
deelafspraken tussen partijen waar dat interessant is
Samenwerking
Samenhang en interactie, maar dat kan even goed concurrentie als samenwerking zijn
Ruimte voor en tempobepaling door ‘langzame’ partijen
Ruimte voor ’front runners’
Voor zover inzet van publieke middelen: geen concurrentie, maar
Voor zover inzet van publieke middelen: concurrentie toegestaan,
breed draagvlak
mits transparant
Iedereen betrokken, level playing field
Gelegenheidsallianties
Stabiliteit en risicobeperking
Uitdaging en innovatie
Alle officiële instanties
Alleen de wel-willers
Centrale vergadering met bestuurders
Forum met marktfunctie
‘Old boys network’ of ‘usual supects’
Openstelling voor outsiders, nieuw talent
Bron: Blaauwberg
Marktplein onderwijs-arbeidsmarkt
29
CBO / KvK Den Haag juni 2010
In de rechterkolom is verbeeld wat de ‘spelregels’ zijn in een open innovatiemodel in de lijn van Pieken in de Delta. Hier is dat benoemd als het managen van een marktplein. Op het terrein van de aansluiting onderwijs-arbeidsmarkt is dat een goed passend model, omdat er geen sprake is van wettelijke regels of vaststaande kwaliteitseisen. Eisen veranderen met de tijd en als gevolg van veel verschillende ontwikkelingen in economie, demografie, studiekeuze en beleidsprioriteiten. Dan past een op innovatie gericht voorhoedebeleid -op zoek naar dynamiek, good practices en tijdelijke impulsen- beter dan een breed consensusmodel. Dat voorhoedebeleid moet er uiteraard wel voor zorgen dat de kwaliteit uiteindelijk over de hele linie -bij alle spelers- omhoog gaat. In het open innovatiemodel gaat het vooral om transparantie (weten waarmee iedereen bezig is, waar en hoe successen worden geboekt en waar zich knelpunten voordoen) en het zoeken naar interessante allianties op onderdelen, los van ieders bestuurlijke strategie. In de rechterkolom krijgt het bestuurlijk overleg minder nadruk dan in de linkerkolom en gaat het meer om de praktische voortgang dan om breed bestuurlijk commitment. In de praktijk is met name op projectniveau veel sprake van mengvormen. Ook de overheid probeert zich vaak en met wisselend succes te richten naar de rechterkolom, met name in economisch stimuleringsbeleid (de voorwaardenscheppende overheid, speerpuntsubsidies, Innovatieplatform). Maar bestuurlijk is er toch erg vaak sprake van het werken volgens de linkerkolom.
4.3
Implicaties voor het arbeidsmarktnetwerk en vervolg van het rapport Zoals al opgemerkt is de theorie van Porter in Pieken in de Delta leidraad geworden voor het innovatiebeleid. Dat wil niet zeggen dat de polderbeleidstraditie op slag verdwenen is. Het zoeken naar draagvlak -zo’n typische karakteristiek van het poldermodel- heeft een eigen waarde en zal ook in het innovatiebeleid zichtbaar blijven. Als we accepteren dat arbeidsmarktbeleid vooral een kwestie is van economisch handelen (en minder van bestuurlijk handelen), dan is het stellig zaak om elementen uit de rechterkolom te vertalen in de wijze waarop het arbeidsmarktbeleid tot stand komt. Een andere afgeleide van het innovatiedenken is de leidraad dat een succesvol netwerk een actieve inbreng kent van alle vier de o’s: ondernemers, onderzoek, onderwijs en overheid. Daarbij gaat het dan niet om vertegenwoordigingen, met bijbehorende achterbannen, maar weer om een effectief netwerk, waarin niet ‘qualitate qua’ wordt bijgedragen, maar op basis van urgentie, kwaliteit en inbreng. Op basis van deze rondblik in drie delen zijn er in het vervolg van dit rapport drie onderwerpen aan de orde:
1. de vraag hoe op dit moment -vanuit de visie van CBO en Kamer van Koophandel Den Haag- om te gaan met intermediaire structuren (concreet: al dan niet een voortzetting van Leerwegen in Rijnland (LIR), OTC Haaglanden en de Haagse SOB’s) en de organisatie van het speelveld van de verschillende o’s (hoofdstuk 5) 2. hoe het marktplein van het open innovatiesysteem goed in te richten, en de rolopvatting van CBO en Kamer van Koophandel Den Haag (hoofdstuk 6) 3. een agenda voor CBO en Kamer van Koophandel Den Haag voor de periode 20102020 (hoofdstuk 7).
Marktplein onderwijs-arbeidsmarkt
30
CBO / KvK Den Haag juni 2010
IK ONDERZOEK WATER Als er meer regen valt door de klimaatverandering, moeten we dan de riolering in onze steden aanpassen? En zijn er goedkope manieren om afvalwater te zuiveren in ontwikkelingslanden? Ikonderzoekwater.nl brengt scholen, leerlingen en waterorganisaties bijeen. Leerlingen doen onder begeleiding van professionals onderzoek naar actuele vraagstukken in de watersector. Leerlingen krijgen een extra uitdaging bij het maken van hun profielwerkstuk in klas 5 HAVO en 6 VWO:
een profielwerkstuk maken dat écht ergens over gaat
begeleiding krijgen van mensen die zelf in de watersector werken.
De projectorganisatie organiseert voor leerlingen de mogelijkheid om hun profielwerkstuk te maken in de watersector en ondersteunt door o.a. het ontwikkelen van profielwerkstukopdrachten en begeleidingsdocumenten. Daarnaast kunnen docenten tegen een vergoeding commentaar geven op de concept versies van de profielwerkstukopdrachten, die leerlingen uit gaan voeren bij de waterorganisaties. Bron: www.ikonderzoekwater.nl
Marktplein onderwijs-arbeidsmarkt
31
CBO / KvK Den Haag juni 2010
5.
5.1
HET KAMERGEBIED DEN HAAG ALS MARKTPLEIN
Aanloop: kritiek op intermediaire structuren De aansluiting tussen onderwijs en arbeidsmarkt is in de afgelopen jaren vaak belegd bij intermediaire organisaties. Leerwegen in Rijnland, de SOB’s en OTC Haaglanden moesten een brug vormen tussen onderwijs en bedrijfsleven, al dan niet op bepaalde thema’s, al dan niet vanuit een landelijk kader. Er zijn vele van dergelijke initiatieven ontstaan. Idee erachter is veelal dat de aansluiting tussen onderwijs en arbeidsmarkt een duwtje in de rug nodig had, in de vorm van kleine, flexibele organisaties die scholen en bedrijven ‘achter hun broek zaten’, met nieuwe initiatieven en projecten kwamen, moesten zorgen voor een beter begrip tussen de twee en daarmee meer betrokkenheid. In veel gevallen heeft dat goed gewerkt of werkt het nog steeds, zoals bij de SOB’s in,Delft, Leidschendam-Voorburg, Oostland, Rijswijk, Westland en Zoetermeer. Er is ook weer kritiek gerezen op het werken met veel intermediaire structuren. Zo werden op een presentatie in het kader van vier landelijke pilots voor de Regionale Aansluiting Arbeidsmarkt Beroepsonderwijs (RAAB - een initiatief van een interdepartementale werkgroep) harde noten gekraakt over de huidige regionale praktijk van activiteiten op het gebied van de aansluiting onderwijs-arbeidsmarkt. Er is sprake van: •
“agendavorming en beleidsbepaling zonder goede informatie/analyses
•
geen vooraf geregelde monitoring of beleidsevaluatie
•
geen zicht op (de voortgang van) lopende programma’s en projecten
•
geen goede doorvertaling van beleidsbepaling naar beleidsuitvoering
•
het te weinig ook in de uitvoering uitgaan van gezamenlijkheid
•
niet duidelijk beleggen verantwoordelijkheid uitvoering besluitvorming.”
4
De vraag is dan of de intermediaire structuren een probleem vormen of juist een deel van de oplossing zijn. Als bovenstaande kritische punten worden ‘doorvertaald’ naar intermediaire organisatiestructuren, ontstaat het risico van erg ingewikkelde structuren met veel stuur- en werkgroepen, die per saldo een handvol personen in de uitvoering aansturen. Maar intermediaire structuren zijn er ook niet om te zorgen voor de doorvertaling van beleid naar uitvoering. Ze zijn er voor de signalering, voor het aanjagen van projecten, voor afstemming van en transparantie in strategische overwegingen van de diverse spelers in het veld van de drie, vier of vijf o’s en voor het faciliteren van innovatie en voorhoedespelers. Natuurlijk is organisatiestructuur nodig, maar het gaat in de eerste plaats om:
scheppen van dynamiek. De meetbaarheid van resultaten op dit terrein is immers zeer betrekkelijk; het gaat erom dat partijen in beweging komen, op weg worden gebracht en doordrongen blijven van het belang
internalisering door de twee partijen die het uiteindelijk moeten doen: de scholen en de bedrijven. Daarvoor zijn goede overlegstructuren nodig, maar de vraag is steeds aan
4
Bron: presentatie Berenschot in Leiden op 11 februari 2010
Marktplein onderwijs-arbeidsmarkt
32
CBO / KvK Den Haag juni 2010
de orde of het onderwijs en het bedrijfsleven zelf aan zet zijn, of dat een (nieuwe) intermediaire structuur de goede impuls kan leveren.
5.2
Actuele situatie rond LIR, Haagse SOB’s en OTC Haaglanden Leerwegen in Rijnland (LIR) zal zichzelf in 2010 gaan opheffen. Daarmee komt een einde aan een markante speler op het terrein van de aansluiting tussen beroepsonderwijs en arbeidsmarkt. LIR is begonnen als een projectorganisatie om docenten techniek vanuit het MBO en VMBO meer in contact te brengen met de werkvloer van technische bedrijven in de regio, om zo meer praktijk in het onderwijs en meer enthousiasme over het onderwijs te krijgen. Na een succesvolle start is het uiteindelijk niet gelukt om LIR om te vormen tot een regionaal regie-instrument: een platform waar enerzijds snel kan worden geschakeld op actuele thema’s -zoals het dreigend verdwijnen van het technisch VMBO-onderwijs uit Leiden- en anderzijds kan worden gebouwd aan duurzame relaties tussen onderwijs en bedrijfsleven. De werdegang van LIR staat enigszins symbool voor de relatie onderwijs-arbeidsmarkt in het beroepsonderwijs. Iedereen vindt het erg belangrijk, maar het blijkt moeilijk daaraan in de praktijk echt consequenties te verbinden. Intermediaire structuren die goed werken moeten natuurlijk gewoon hun werk voortzetten. Op dit moment lijkt het klimaat voor nieuwe intermediaire of projectstructuren niet erg gunstig. De aanstaande opheffing van LIR is niet voor niets en de Haagse SOB’s en OTC Haaglanden krijgen geen vervolgfinanciering. Dit onderzoek is nadrukkelijk geen evaluatie van LIR, OTC of SOB’s. Er valt wel wat te zeggen over de huidige waardering van deze instellingen. De opheffing van LIR is al genoemd. Het signaal is dat de Haagse SOB’s na een aantal succesvolle jaren zijn uitgewerkt. Ook dat is een belangrijk kenmerk van veel intermediaire structuren: de vernieuwende en aanjagende energie is maar een paar jaar goed vast te houden. Voor OTC Haaglanden loopt de (landelijke) subsidie per 1 januari 2011 af. In januari 2009 verscheen in opdracht van het OTC de studie Doorgaan met Techniek - een onderzoek naar de toekomstmogelijkheden van het Technocentrum Haaglanden. De conclusies van dat rapport lijken een omgekeerde echo van de stand van zaken nu. We citeren de uit de conclusies van het rapport: “Het OTC is nog niet klaar. … Het maatschappelijk belang van de activiteiten staat nog recht overeind. … Het OTC doet het goed. … Uitbreiding, verbreding en verdieping van de activiteiten zijn nodig. Handhaving van onafhankelijkheid en neutraliteit zijn daarbij de randvoorwaarden. De organisaties, bedrijven en lokale en provinciale overheden die belang hebben bij de activiteiten van het OTC zijn, met uitzondering van het basisonderwijs, in staat en bereid middelen ter beschikking te stellen voor concrete projecten, mits ze daar zelf belang bij hebben en deze projecten passen binnen de eigen beleidsdoelstellingen. Voor de instandhouding van de organisatie zijn geen middelen beschikbaar.”
Met andere woorden: het eigenaarschap van de organisatie OTC is beperkt, ondanks de waardering. Niemand lijkt echt voor ze in de bres te springen. Daarmee lijkt het lot van OTC Haaglanden als organisatie bezegeld. Dan is het zaak te zorgen voor een goede overdracht van kennis en de goed lopende projecten aan andere organisaties en per project -indien wenselijk- te zorgen voor vervolgfinanciering.
Marktplein onderwijs-arbeidsmarkt
33
CBO / KvK Den Haag juni 2010
5.3
Hoe nu verder: back to basics Hoe nu verder? Verdient het de voorkeur LIR, de Haagse SOB’s en / of OTC Haaglanden toch -en in gewijzigde vorm- een doorstart te geven? Of is het tijd een nieuwe stap te zetten? Eerst nog even terug. De aansluiting tussen onderwijs en arbeidsmarkt is in z’n huidige gedaante al een thema sinds de vorming van de ROC’s en hogescholen. Het is een voortdurend speerpunt in de discussie tussen bedrijven, overheid en onderwijsinstellingen, vooral in het beroepsonderwijs. Die discussies -en de acties naar aanleiding ervan- hebben veel opgeleverd. Er is veel bereikt, maar dat beeld convergeert niet met veel geluiden uit de praktijk. Er zijn nog veel geluiden dat onderwijs en bedrijfsleven elkaar te weinig begrijpen: bedrijven die het verschil tussen BOL en BBL niet kennen, docenten die nauwelijks contact hebben met (stage)bedrijven, klachten over de basiskennis en -vaardigheden van gediplomeerde leerlingen. Het beeld -uit de interviews voor dit onderzoek, uit veel rapporten en uit de ervaringen van veel betrokkenen- is dat er dat er nog veel blijft liggen in met name de praktijkcomponent van de opleidingen. Het schuurt. Het speelveld is voortdurend op zoek naar een centrum om die frictie op te lossen. Zo’n centrum is niet aan te wijzen. Onderwijsinstellingen, kenniscentra, brancheorganisaties, werkgeversorganisaties, overheden, projectorganisaties, intermediaire structuren en samenwerkingsverbanden hebben allemaal een eigen rol. Dat centrum ligt nu niet bij intermediaire structuren. Ondanks de waardering voor het werk van LIR, de Haagse SOB’s en het OTC is het eigenaarschap gering. Dat maakt de basis voor een doorstart wankel. Over twee of drie jaar -aan het eind van een eventuele volgende subsidieperiode- zal de situatie niet anders zijn dan nu. Nu weer nieuwe en tijdelijke intermediairs in het leven roepen brengt verder het risico met zich mee dat het thema zich steeds verwijdert van de Kamer van Koophandel en andere partijen. Immers, wie gaat zich nog verbinden aan clubs die voortdurend ter discussie staan? Bovendien komen er vanuit landelijke kaders nog nieuwe initiatieven bij: regionale sectorale platforms vanuit de kenniscentra en Centra voor Innovatief Vakmanschap (zie kader). Het veld is daarmee erg geïnstitutionaliseerd, met veel samengestelde besturen van intermediaire structuren. Dat wordt alleen maar meer als je nu op dezelfde voet -maar onder een andere naam en met iets gewijzigde doelstellingendoorgaat.
LANDELIJKE TRENDS: SECTORALE PLATFORMS EN CENTRA VOOR INNOVATIEF VAKMANSCHAP
1. Regionale sectorale platforms vanuit de kenniscentra Op 10 maart 2010 komen MBO Raad, VNO-NCW, MKB-Nederland, FNV, CNV en COLO met de volgende intentieverklaring: “COLO wordt het nieuwe platform beroepsonderwijs-
Marktplein onderwijs-arbeidsmarkt
34
CBO / KvK Den Haag juni 2010
bedrijfsleven, waar onderwijs en sociale partners sectoroverstijgende onderwerpen aangaande het middelbaar beroepsonderwijs bespreken en zo nodig brengen tot voorstellen aan de politiek. … Bedrijven en scholen kunnen niet zonder elkaar. Daarom is goed georganiseerd en rolbestendig partnerschap tussen onderwijs en bedrijfsleven van essentieel belang. In de praktijk van alledag komt het daar onvoldoende van. Om tot een echte omslag te kunnen komen moet opnieuw worden gekeken naar rolverdelingen die kunnen leiden tot meer vertrouwen tussen onderwijs en (georganiseerd) bedrijfsleven” (bron: www.mboraad.nl). Het gevolg: “branches richten met ondersteuning van de kenniscentra regionale sectorale platforms in van leerbedrijven die kunnen dienen als gesprekspartner van de ROC’s (bron: Berenschot, presentatie 11 februari 2010).
2. Centra voor Innovatief Vakmanschap De MBO-Raad brengt op 22 maart 2010 een persbericht uit, waarin ze de komst van veertig Centra voor Innovatief Vakmanschap aankondigt. De centra zijn een gezamenlijk initiatief van ROC’s en bedrijfsleven. “De Centra leveren topstudenten af waar de regio nu en in de toekomst grote behoefte aan heeft. Dat staat in het advies over het sectorinvesteringsplan MBO 2011-2016. … De commissie stelt dat het Centrum voor Innovatief Vakmanschap als onderdeel van een MBO-instelling zich moet onderscheiden, niveau uit moet stralen en herkenbaar een betere kwalificatie moet bieden. … De Centra sluiten aan op de nationale en regionale economische speerpunten. … Door vernieuwende samenwerkingsverbanden tussen het MBO, het bedrijfsleven en de regionale overheid kan worden ingezet op een breed, verdiept (specialisaties) en verzwaard (topklassen) onderwijsprogramma voor vakspecialisme. Het zou er toe moeten leiden dat ten minste 15 procent van de MBOtechniek studenten het topniveau haalt. Hier is een stevige investering voor nodig die een impuls geeft aan een duurzame kwaliteitsverhoging (bron: www.mboraad.nl).
Het speelveld is nu meer gebaat bij een open structuur, volgens de rechterkolom van figuur 4.1. Een ‘marktplein’ of ‘forum’, dat moet zorgen voor goed strategisch beraad, voor transparantie en voor dynamiek. Dat heeft vervolgens een goede invulling nodig (en vergt dus organisatie en agenda). In de situatie waar de Kamerregio Den Haag nu voor staat zijn op basis daarvan, de belangrijkste aanbevelingen de volgende: 1. Versterk de rol van de hoofdrolspelers op dit thema: bedrijfsleven en onderwijs zelf 2. Richt het ‘marktplein’ goed in, volgens een open innovatiemodel (zie de rechterkolom van figuur 4.1). Het versterken van de rol van de hoofdrolspelers betekent: de afstand tussen onderwijs en bedrijfsleven moet zo klein zijn, dat er geen intermediaire structuren meer nodig zijn om de brug te kunnen slaan. De noodzaak om in gezamenlijke urgentie te werken aan een goede aansluiting onderwijs-arbeidsmarkt blijft overeind. Maar de organisatie wordt anders, als het aan de Kamer en CBO ligt.
BOL OP DE WERKVLOER
“ROC Mondriaan Delft heeft samen met bedrijven in de detailhandel een opleidingstraject opgezet waarbij deelnemers lessen volgen op de ‘werkvloer’. De school is hierbij feitelijk in de
Marktplein onderwijs-arbeidsmarkt
35
CBO / KvK Den Haag juni 2010
praktijk geplaatst. Op de werkvloer vinden de lessen en de stages plaats. Het traject leidt op tot het landelijk erkende niveau 2 MBO-diploma Verkoper. De samenwerkende bedrijven zijn winkelbedrijven in de detailhandel. Zij bieden betaalde stageplaatsen en geven gastlessen op de leslocatie of binnen het eigen bedrijf. Hierbij haken ze in op de opdrachten van het opdrachtenmagazijn van school. Je wordt daardoor breed opgeleid bij de verschillende bedrijven en komt daardoor met verschillende kanten van het beroep in aanraking. Zowel de bedrijven als jijzelf kunnen daardoor een betere keuze maken voor het soort bedrijf dat het beste bij je past. Er is bovendien een grote kans dat je bij een van de samenwerkende bedrijven een contract krijgt aangeboden.”
“ROC Mondriaan Delft heeft samen met bedrijven in de logistiek een opleidingstraject opgezet waarbij deelnemers lessen volgen op de ‘werkvloer’. De school is hierbij feitelijk in de praktijk geplaatst. Op de werkvloer vinden de lessen en de stages plaats. Het traject leidt op tot het landelijk erkende niveau 2 MBO-diploma Logistiek medewerker. Deze opleiding kan in de loop van het jaar gecombineerd worden met een opleiding heftruckchauffeur. De samenwerkende bedrijven zijn typische logistieke vervoerders (STG, ACG Gordijn, SLIGRO, Voerman International, UTS Abbink) met een eigen op- en overslagbedrijf. Zij bieden betaalde stageplaatsen en geven gastlessen op de leslocatie of binnen het eigen bedrijf. Hierbij haken ze in op de opdrachten van het opdrachtenmagazijn van school. Je wordt daardoor breed opgeleid bij de verschillende bedrijven en komt daardoor met verschillende kanten van het beroep in aanraking. Zowel de bedrijven als jijzelf kunnen daardoor een betere keuze maken voor het soort bedrijf dat het beste bij je past. Er is bovendien een grote kans dat je bij een van de samenwerkende bedrijven een contract krijgt aangeboden.”
Bron: www.spirit4you.nl
Marktplein onderwijs-arbeidsmarkt
36
CBO / KvK Den Haag juni 2010
6.
DE ROL VAN CBO EN KVK
Het open innovatiemodel uit figuur 4.1. ligt dus ten grondslag aan deze visie namens CBO en de Kamer van Koophandel Den Haag. Open innovatie is een relatief nieuw verschijnsel in Nederland, zoals gezegd in opkomst sinds het verschijnen van het landelijk economisch beleidskader Pieken in de Delta. Het gaat enigszins in tegen Nederlandse traditie van bestuurstafels, waar een dekkend netwerk van alle betrokken partijen plaats neemt, dat vervolgens op basis van standpuntbepaling tot een agenda moet komen. Met name op het (regionale) terrein van onderwijs en arbeidsmarkt is dat de dominante werkwijze. In economische beleidvorming is dat aan het veranderen. In betrekkelijk open structuren als de Noord- en Zuidvleugel treedt die verandering nu op. Wij denken zoals gezegd dat dit voor het speelveld rond onderwijs en arbeidsmarkt een vruchtbare weg is. Zijn er dan geen projectstructuren of intermediairs mee nodig? Jazeker wel. Alleen niet meer vanuit een breed bestuurlijk platform. Wel in de vorm van een marktplein, met consortia van partijen die enthousiasme, urgentie en middelen (of andere inzet) meebrengen. Dan ontstaan open netwerken waarin de ‘wel-willers’ de koers en snelheid bepalen. Partijen die omwille van andere prioriteiten niet mee willen doen, kunnen dat nalaten en op eigen prioriteiten allianties en consortia opzetten.
6.1
Uitgangspunten We benoemen op basis van voorgaande vier uitgangspunten voor een effectief marktplein.
Het marktplein is er voor de ‘wel-willers’: partijen die met een probleem zitten, ambities en urgentie willen delen en kennis willen uitwisselen.
Niemand is de baas: het gaat niet om afstemming, consensus bereiken, formele besluitvorming of het opstellen van overkoepelende beleidskaders.
Het marktplein is ook open: iedereen met een goed idee, met goede informatie of een arbeidsmarktprobleem is welkom.
Daar horen goede communicatielijnen (wanneer is het markt, wat is er te koop, wat zijn belangrijke ontwikkelingen in de regio), netwerkbijeenkomsten en een dynamische agenda bij: er is een koers op basis van een meerjarenagenda en tegelijk moet er ruimte blijven voor de actualiteit. Een actief marktplein vergt vooral participatie van de verschillende o’s. Daar horen enige organisatie en middelen bij. Het is immers niet vrijblijvend. Geen beleidscapaciteit -die zit bij de verschillende instanties in het netwerk- maar wel goede arbeidsmarktcommunicatie. Een goede analogie is wellicht het centrummanagement, dat de afgelopen jaren in veel binnensteden vorm heeft gekregen. Een middelpunt, waar energie vanuit gaat, dat agendasettend en mobiliserend werkt, waar actuele trends worden gesignaleerd en waar partijen bij elkaar komen.
Marktplein onderwijs-arbeidsmarkt
37
CBO / KvK Den Haag juni 2010
6.2
Inrichting van het marktplein Het marktplein heeft een aantal nadrukkelijke functies:
informatie uitwisselen, transparantie bevorderen en ontwikkelingen signaleren
strategisch beraad
voorlopers en probleemhebbers (de wel-willers) voorzien van een platform voor alliantievorming en probleemdeling
op basis daarvan een veel nauwere samenwerking tussen onderwijs en bedrijfsleven. Aan de hand van een puntenlijst schetsen we hier een (wens)beeld van de inrichting van het marktplein. Op weg met de ‘wel-willers’ Het is hierboven al een paar keer benadrukt: een marktplein is vooral effectief als het gedragen wordt door de wel-willers. Het is te weinig effectief om brede consensus met alle betrokken partijen te willen bereiken. Daarvoor is het veld te divers. Het gaat erom vooruitgang te boeken met degenen die verder willen en hen te ondersteunen. Dan gaat het in de eerste plaats niet om inhoudelijke criteria (techniek, zorg of anders), schaalniveau (lokaal of regionaal), of niveau (VMBO, MBO, HBO of werkenden), maar om motivatie en enthousiasme. Met andere woorden: iedereen met een goed plan op het terrein van onderwijs-arbeidsmarkt is welkom. Het gaat er vervolgens niet om dat de hele regio dan meedoet, maar dat enthousiasme en deskundigheid worden gekoppeld in goed partnerschap. Dat wil niet zeggen dat alles generiek moet. Het gaat er juist om de dynamiek op te zoeken en die zit momenteel veelal bij de verschillende sectoren. In de zorg, het onderwijs en de techniek zitten concrete en aankomende knelpunten op de arbeidsmarkt, die nu om actie vragen. Die vraagstukken zijn niet gebaat bij een breed platform, maar juist bij een marktplein, waar zaken worden gedaan tussen partijen die verder willen. Dat betekent vervolgens ook dat de zeven benoemde speerpuntclusters op het terrein van onderwijs-arbeidsmarkt een belangrijke, maar geen exclusieve hoofdrol spelen. Er moet zich een natuurlijke eigenaar aandienen. De Kamer kan dat eigenaarschap stimuleren, zij moet geen agenda willen opdringen. Strategisch initiatief, geen bestuurlijk overleg Het marktplein is vooral een strategische kwestie. Er worden geen projecten aangestuurd. Ze kunnen er wel ontstaan, maar de aansturing is aan de eerder benoemde hoofdrolspelers (onderwijsinstellingen, bedrijfsleven, kenniscentra). Tegelijk moet strategie wel in de praktijk kunnen worden gebracht. Bij de aansluiting onderwijsarbeidsmarkt gaat het dan ineens om heel praktische zaken, vaak niet om langjarige visies, grote budgetverschuivingen of strategische allianties. Het marktplein is geen bestuurstafel. Sterker nog: een bezetting vooral op directieniveau is veel effectiever. In het onderwijs, bij de overheid en ook in het bedrijfsleven vormt het directie- en managementniveau de link tussen strategie en praktijk. Daar kan doorgaans snel worden geschakeld en kan realistisch worden ingeschat of iets morgen kan starten of dat het een koerswijziging vraagt die iets meer tijd vergt.
Marktplein onderwijs-arbeidsmarkt
38
CBO / KvK Den Haag juni 2010
Verschillen laten bestaan Voor het voortgezet onderwijs is de aansluiting onderwijs-arbeidsmarkt een ander verhaal dan voor het MBO. En het MBO verschilt weer van het HBO, zeker nu na het rapport van de Commissie Veerman de discussie weer is aangewakkerd het HBO meer uit de beroepskolom te halen en een veel nadrukkelijker plek in het hoger onderwijs te geven, als deel van een tweeluik met de universiteiten. Nu worden VO, MBO en HBO vaak in hetzelfde platform ‘gedwongen’ over dezelfde aanpak te praten. Een marktplein doet veel meer recht aan de verschillen, en dan worden die verschillen ook voor het bedrijfsleven beter hanteerbaar. Sectorale insteek In de praktijk zal het marktplein een sterk sectorale insteek hebben. Er zijn immers grote verschillen in de knelpunten. In de techniek is er sprake van een teruglopende belangstelling van leerlingen, in andere opleidingen juist van een overschot (niet zelden ingegeven door een gebrek aan loopbaanoriëntatie). In bepaalde sectoren zijn er stageplekken te over, in andere gaat het nog steeds moeizaam. Dat is te divers om allemaal in één algemene aanpak te willen stoppen. Via het marktplein zullen vooral zaken op sectoraal niveau ontstaan. Daar zit niet alleen urgentie, maar met de kenniscentra zit daar juist op het snijvlak van onderwijs en arbeidsmarkt ook veel organisatie en kennis. Organisatie De organisatie blijft natuurlijk beperkt als de bal weer ligt bij de al bestaande organisaties. Een nuttige toevoeging zit niet in beleidscapaciteit -die zit bij de staande instanties in het netwerk- maar in goede arbeidsmarktcommunicatie en -organisatie. We verwijzen weer naar de analogie met het centrummanagement. De Kamer van Koophandel nodigt alle geïnteresseerde partijen (wel-willers!) uit te participeren op het marktplein en zoekt naar strategische partners (met al een sterk netwerk) voor de organisatie. Er komen dus geen nieuwe, formele structuren bij. Overigens: zodra er een platform -of in dit geval een marktplein- is, krijgt het kritiek (‘praatclubs’). Zodra ze worden opgeheven of teruggeschroefd, wordt met name het netwerkaspect meteen node gemist. Tenslotte is het marktplein er voor de vier o’s (overheid, onderwijs, onderzoek, ondernemers), of vijf (ouders), of zes (onderwijsontvangenden). Nogmaals: niet in de zin dat iedereen vertegenwoordigd moet zijn, maar dat er een open invitation is naar elke o.
6.3
Regie op het marktplein: rol van CBO en KvK De Kamer en het CBO hebben een belangrijke taak in de regie en in het vertegenwoordigen van de o van ondernemers op het marktplein. Het CBO is adviseur en denktank van het bestuur van de Kamer van Koophandel Den Haag. Verder heeft het CBO een belangrijke rol in de lobby en als spreekbuis van ondernemers. Belangrijkste verantwoordelijkheden van het CBO: scheppen van dynamiek, aanspreken en scherp houden van de partners in het veld van onderwijsarbeidsmarkt, promoten van creatieve ideeën en best practices, en waar nodig aanpakken van de lobby om knelpunten in regelgeving te adresseren.
Marktplein onderwijs-arbeidsmarkt
39
CBO / KvK Den Haag juni 2010
Het CBO houdt zich nu ook direct bezig met advies over projecten. Daarmee moet het oppassen dat het geen uitvoeringsoverleg wordt.
DOELSTELLING CBO
“Doel van het CBO is het kweken van wederzijds begrip en het bevorderen van overleg tussen bedrijven en andere werkorganisaties, bijvoorbeeld Kamer van Koophandel, werkgeversorganisaties enerzijds en het onderwijs anderzijds, zodat de aansluiting tussen onderwijs en arbeidsmarkt wordt verbeterd en versterkt. … De stichting adviseert de Kamer van Koophandel Den Haag.” Speerpunten CBO 2009 1
Communicatie en afstemming met SOB's
2
Stages
3
Vakschool
4
Tweede kans onderwijs en het monitoren hiervan
5
Doorlopende leerlijnen
6
Aandacht voor tekorten in specifieke sectoren
7
Innovatie arbeidsintensieve sectoren, bijvoorbeeld schoonmaak
8
Voor 45–65 jarigen levensfasegericht personeelsbeleid
9
Stages voor vakdocenten
10
Nieuwe dimensie: AVO onderwijs
11
Hoe laten we geen kennis weglopen door de crisis?
12
Netwerk versterken met behulp van portefeuillehouderschap
Bron: Activiteitenplan 2009 CBO
Het sterke punt van de Kamer van Koophandel op het terrein van onderwijs en arbeidsmarkt is het enorme en vanzelfsprekende netwerk onder bedrijven, scholen en instellingen. De Kamer is tegelijk spin in het web en vertegenwoordigende organisatie. Dat is een goede basis om (mede) de regie te voeren over het marktplein en in het relatienetwerk van de o’s de o van ondernemer te organiseren. Dat is op het terrein van onderwijs-arbeidsmarkt de belangrijkste rol van de Kamer. De werkzaamheden van de Kamer op het marktplein zullen met een communicatie- en implementatieplan worden ondersteund. Die rol kent verschillende aspecten. Eén ervan is (zorgen voor) representatie van het bedrijfsleven bij het onderwijs en een actieve rol in de staande structuren op het gebied van onderwijs-arbeidsmarkt. Dat is ook nu al het geval, maar vergt actieve inzet en uitbreiding. Een ander aspect is communicatie richting bedrijven. Dat vergt meer samenwerking met partners als het COLO en de kenniscentra. En een derde aspect is het initiëren van nieuwe acties en het stimuleren van innovatie. Daarbij speelt naar de buitenwereld ook het CBO een nadrukkelijke rol.
Marktplein onderwijs-arbeidsmarkt
40
CBO / KvK Den Haag juni 2010
6.4
Overzicht Marktplein Georganiseerd door de KvK en de andere o’s uit Haaglanden en Holland Rijnland. Strategisch beraad hoeft niet te worden bezet door bestuurders, vaak past directieniveau beter.
Het marktplein heeft een aantal kenmerken:
het is er voor de ‘wel-willers’: partijen die met een probleem zitten, ambities en urgentie willen delen en kennis willen uitwisselen
het is ook open: iedereen met een goed idee, met goede informatie of een arbeidsmarktprobleem is welkom
het is er vooral voor informatie-uitwisseling, transparantie, ontwikkelingen signaleren en alliantievorming om knelpunten aan te pakken
het is een strategisch initiatief, geen bestuurlijk overleg: het gaat niet om afstemming, consensus bereiken, formele besluitvorming of het opstellen van overkoepelende beleidskaders (niemand is de baas)
het laat verschillen bestaan, niet dezelfde aanpak willen voor V(MB)O. MBO en HBO
in de uitwerking een sectorale aanpak, te beginnen met onderwijs, zorg en techniek
op basis daarvan een veel nauwere samenwerking tussen onderwijs en bedrijfsleven.
Operationeel: bestaand
Operationeel: te verdwijnen
Regioregisseurs (HBO en MBO)
Leerwegen in Rijnland
Kennisalliantie Zuid-Holland
SOB’s in Den Haag
(kenniseconomische speerpunten)
OTC Haaglanden
Technotalent (techniekpromotie van basistot hoger onderwijs)
Operationeel: te vormen vanuit landelijke
Spirit4You (aansluiting VMBO-MBO)
kaders
Greenport Campus (hoger onderwijs)
Kenniscentrum Wetenschap en Techniek
kenniscentra (MBO)
(basisonderwijs)
Vakscholen in Delft en Nieuwkoop
Opleidingsbedrijf Metaal in Leiden
SOB’s in Westland, Oostland, Zoetermeer,
Regionale sectorale platforms vanuit de
Centra voor Innovatief Vakmanschap (MBO)
Delft, Leidschendam-Voorburg en Rijswijk
RPA Haaglanden en RPA Rijn Gouwe
Etcetera
Organisatie: back to basics
de hoofdrolspelers zijn aan zet: scholen, bedrijven, de Kamer van Koophandel, brancheorganisaties, COLO, de Kenniscentra en de overheid
geen toegevoegde beleidscapaciteit nodig in intermediaire structuren
wel: communicatie en verbinding: goede contacten in de regio en een bescheiden budget voor bijvoorbeeld een nieuwsbrief (wanneer is het markt, wat is er te koop, wat zijn belangrijke ontwikkelingen in de regio) en netwerkbijeenkomsten (roadshow)
daar hoort een dynamische agenda bij: er is wel een koers op basis van een meerjarenagenda (zie hoofdstuk 7), maar tegelijk moet er ruimte blijven voor de actualiteit.
Marktplein onderwijs-arbeidsmarkt
41
CBO / KvK Den Haag juni 2010
7.
DE KOOPWAAR: ZES STRATEGISCHE THEMA’S TOT 2020
De organisatie en het concept van het marktplein behoeven ook een inhoudelijke agenda. Die maken Kamer en CBO niet alleen, maar de Kamer moet wel een goede eigen thematische agenda hebben, die aansluit op ROM Den Haag. Daar past meteen een relativering bij: het marktplein is gebaat bij nieuwe aanbiedingen en nieuwe ‘trekkers’. Het betreft dus ook een open en brede agenda, met veel ruimte voor voorstellen en nieuwe initiatieven. We verwachten overigens dat die initiatieven vooral een sectorale insteek zullen hebben, aansluitend op het vorige hoofdstuk. Dit slothoofdstuk doet een voorstel voor die agenda, in zes thema’s. 1.
Explicieter maken van de medeverantwoordelijkheid van het bedrijfsleven voor het onderwijs De tijd is voorbij dat het bedrijfsleven als ontvangende partij naar het onderwijs kan kijken, het bedrijfsleven moet weer actiever partner willen zijn van het onderwijs. De vraag is zelfs of het niet (weer) een expliciete taak moet krijgen in de uitvoering van het beroepsonderwijs en daarvoor ook betaald moet krijgen vanuit de OCW- of bedrijfstakmiddelen. Het aanbieden van onderwijs vanuit het bedrijfsleven wordt daarmee minder afhankelijk van goodwill en wordt meer een professionele prestatie, waaraan kwaliteitseisen mogen worden gesteld. De financiering moet het instrument worden om de vrijblijvendheid weg te halen uit de betrokkenheid van het bedrijfsleven bij het beroepsonderwijs.
2.
Professionalisering van de stages Meer uitdaging voor de onderwijsdeelnemer, BOL-stages als echt onderdeel van het curriculum (en niet als een min of meer losstaande periode buiten de schoolmuren), zichtbaarheid van begeleidende docenten op de stagevloer, campagnes voor werving ‘kwaliteitsstages’, ‘verticale’ stagegroepen (interactie op gang brengen tussen stagiaires van VMBO, MBO en HBO).
3.
Stimuleren van vakscholen en andere gespecialiseerde expertisecentra De universiteiten brengen beweging in hun omgeving door te investeren in ‘university colleges’, ‘summerschools’, internationale onderzoeksgroepen en andere gespecialiseerde voorzieningen, die reliëf verschaffen aan het brede aanbod van opleidingen (horzelfunctie). Die rol kunnen de vakscholen vervullen voor de ROC’s. De MBO Raad heeft voorgesteld te komen tot een netwerk van Centra voor Innovatief Vakmanschap. Dat idee mag niet bureaucratiseren in landelijke formats. Elke regio moet de vrijheid nemen zelf de regie te houden.
4.
Herstel van de status van het vak van docent. Docenten zijn pijlers van de kenniseconomie, zoals innovatieve bedrijven dat ook zijn. Ze moeten zich collegiaal verhouden met die bedrijven, bijvoorbeeld door meer duobanen te stimuleren (deels een aanstelling binnen een bedrijf, deels in een onderwijsinstelling). Dat begint op de docentopleidingen. In elke docentopleiding niet alleen een stage op een school, maar ook in een bedrijf.
Marktplein onderwijs-arbeidsmarkt
42
CBO / KvK Den Haag juni 2010
5.
Bepleit brede opleidingen binnen de vakdomeinen van het onderwijs Specialisatie als dat wenselijk is, maar binnen de domeinen economie, techniek, verzorging etcetera pleiten voor brede opleidingen, die zorgen voor een goede basiskennis. Daarbij horen ook goede basisvaardigheden op het gebied van bijvoorbeeld ondernemerschap, klantgerichtheid, projectmatig werken enzovoort.
6.
De kwaliteit van onderwijs-arbeidsmarkt ontwikkelen als economische vestigingsvoorwaarde, gekoppeld aan een permanent scholingsoffensief voor de beroepsbevolking.
Het accent ligt bij veel van de zes thema’s op het MBO. Het beeld is dat de aansluiting onderwijs-arbeidsmarkt voor het HBO veel minder knelpunten oplevert. Dat neemt niet weg dat de doorstroom in de beroepskolom, en de noodzaak de beroepsbevolking verder ‘op te scholen’, de hogescholen een onmisbare partner op het marktplein maakt. Dat geldt ook voor het VMBO, waar de cruciale oriëntatie op de vervolgopleiding in het MBO plaatsvindt. Ook daarvoor moet plek zijn binnen het marktplein en met name ook in punt 2 van deze agenda (stages).
STRATEGISCH BELEIDSKADER KAMER VAN KOOPHANDEL: ROM DEN HAAG 2010 – 2020
“In de huidige economische situatie gaat alle aandacht op de arbeidsmarkt uit naar het behouden van werkgelegenheid. In een visie voor 2020 moet echter worden ingezet op structurele tekorten op de arbeidsmarkt. … De komende periode zal ingezet moeten worden op arbeidsmarktprogramma’s die de tekorten terugdringen in essentiële onderdelen van de economische ketens:
procesoperators (MBO 3 en 4) en HBO-ers met een chemische opleiding
MBO 3 in thuiszorg, gehandicaptenzorg, kinderopvang en jeugdzorg
bio-informatici en HBO en MBO laboratoriumtechniek
engineers op MBO- en HBO-niveau, ontwerpers en architecten
MBO-ers werktuigbouwkunde
‘groene’ opleidingen glastuinbouw.”
In ROM Den Haag geeft de Kamer van Koophandel vervolgens zeven economische speerpuntclusters aan, die in haar ogen als innovatieve dragers van de regionale economie beeldbepalend gaan worden voor het beleid en de economische koers van de regio. In vijf van die clusters is volgens ROM Den Haag actie nodig op de aansluiting onderwijs-arbeidsmarkt.
Greenports
Mobiliteit en
Kennis en
Ondernemer-
Organisatie
Onderwijs
Ruimte
Innovatie
schap
bedrijfsleven
Arbeidsmarkt
X
X
X
Water
X
Recht, vrede, veiligheid Life en Health Sciences
X
X
Lucht en ruimtevaarttechniek
X
X
X
X
Leisure
X
Energie en duurzame technologie
X
X X
X
X
X
X
X X
X X
Bron: ROM Den Haag, Kamer van Koophandel Den Haag
Marktplein onderwijs-arbeidsmarkt
43
CBO / KvK Den Haag juni 2010
In reactie op het concept van ROM Den Haag vraagt het CBO aandacht voor vraaggericht opleiden; het aantrekkelijk maken van studies voor impopulaire, maar door krapte getroffen beroepen; combinatie van werk en zorg; doorlopende leerlijnen en een sterkere band tussen bijvoorbeeld de lectoraten in de regio en het arbeidsmarktbeleid.
In de bijlage is in kort bestek een overzicht opgenomen van de arbeidsmarktsituatie in de zeven clusters.
7.1
Explicietere rol bedrijfsleven in beroepsonderwijs De rol van bedrijven in het onderwijs is nu gebaseerd op vrijwilligheid. Natuurlijk worden formeel de eindtermen in het MBO door brancheorganisaties vastgesteld, maar dat is -althans in de beleving van veel bedrijven- een tamelijk impliciete inbreng van het bedrijfsleven in het onderwijs. We denken dat de komende tien jaar een explicietere rol van bedrijven onvermijdelijk wordt, vooral in het MBO. Dat heeft verschillende aspecten. Ten eerste is er de huidige trend van de vakscholen. Naar het zich laat aanzien zal die doorzetten (zie het landelijk initiatief voor de veertig Centra voor Innovatief Vakmanschap). Vervolgens is er de roep om een kwaliteitsslag in de stages -met name in de BOL en in de oriëntatiestages voor het VMBO- en om meer leeropdrachten in de praktijk. Dan is er een beweging gaande om docenten weer meer in contact te brengen met de praktijk (docentstages, duo-banen, gastlessen). Tenslotte kan de vergrijzing er voor zorgen dat het onderwijs steeds verder onder druk komt te staan en er een uitweg nodig is, in de vorm van meer onderwijs in de sectoren, op de werkvloer. Het is dus geen kwestie van het bedrijfsleven dat een duidelijker plek eist in het onderwijs, de twee hebben elkaar gewoon steeds meer nodig. De vraag is of de basis van vrijwilligheid hierbij kan voortbestaan. Deels wel, bijvoorbeeld als het gaat om de bezetting van adviesraden, beroepenveldcommissies en andere organen die zich bezighouden met advies aan ROC’s en hogescholen ten aanzien van curricula. Het valt niet altijd mee die raden goed te bezetten en te ondersteunen. De Kamer zou daar een rol in kunnen spelen, als onderdeel van haar taak de o van ondernemers in dit veld goed te organiseren.
BETROKKENHEID VAN HET BEDRIJFSLEVEN: EEN KANS IN DE ZORG?
De wenselijkheid van een sterkere betrokkenheid is waar voor alle sectoren, maar misschien wel in de allereerste plaats voor de zorg. Uit de gesprekken die in het kader van het opstellen van deze rapportage zijn gevoerd kwamen o.a. de volgende geluiden naar voren:
“De relatie tussen onderwijs en zorg moet echt beter. Het lijkt haast alsof de zorg en het onderwijs niets met elkaar te maken hebben.”
“Het beroepsonderwijs besteedt nergens zo veel aandacht aan de praktijk als juist in de zorg. Weten de zorginstellingen dat dan niet?”
“Bestuurders in het onderwijs en in de zorg moeten elkaar goed in de ogen kijken, er is veel meer contact nodig.”
“Een aantal zorginstellingen heeft het initiatief genomen om te beginnen met een ‘eigen’ zorgacademie. Dat moet toch een signaal zijn dat er iets in de samenwerking niet goed gaat.”
“Het bedrijfsleven stelt heel tegenstrijdige eisen aan het onderwijs: specifieke vaardigheden, algemene competenties, sport, gezond gedrag, het moet allemaal door het onderwijs worden ingevuld”.
Marktplein onderwijs-arbeidsmarkt
44
CBO / KvK Den Haag juni 2010
Dit moet beter kunnen! Een aanzet voor een oplossing zou de volgende kunnen zijn.
Elders in Nederland zijn goede ervaringen opgedaan met het -op basis van vrijwilligheid en onderlinge afstemming- organiseren van de aansluiting tussen onderwijs en arbeidsmarkt in de zorg. Een voorbeeld hiervan is Amsterdam, waar de zorginstellingen zijn verenigd in de Sigra. Het bureau van die vereniging speelt een vertegenwoordigende rol in diverse overlegstructuren, m.a.w. met de Sigra zit in die structuren ‘de zorg aan tafel’. Onder ander in de door het Amsterdamse Platform Arbeidsmarkt Onderwijs (PAO) georganiseerde Werkgroep Zorg & Welzijn, Daarin wordt periodiek op bestuurlijk en uitvoerend niveau overlegd tussen het beroepsonderwijs (VMBO, MBO en HBO) en de zorginstellingen, vertegenwoordigd door de Sigra. In de regio van de Kamer van Koophandel Den Haag is de stichting ZW Haaglanden de belangenorganisatie van de werkgevers actief in de sector zorg en welzijn. ZW Haaglanden is op haar beurt deelnemer van de landelijke stichting RegioPlus waarin 16 regionale arbeidsmarktorganisaties voor zorg en welzijn actief samenwerken. Binnen ZW Haaglanden zijn bewegingen merkbaar om naar analogie van Amsterdam ook tot een vereniging te komen, om de belangenbehartiging op een hoger plan te brengen.
De Kamer van Koophandel en het CBO zouden deze bewegingen kunnen stimuleren, en er meer betekenis aan kunnen geven door over te gaan tot de instelling van een afstemmingsplatform tussen beroepsonderwijs en de zorg, naar het voorbeeld van de Amsterdamse Werkgroep Zorg & Welzijn. Deze stimulans van Kamer en CBO zou wel eens precies kunnen zijn waaraan behoefte is om, in een belangrijke sector als de zorg, een grote verbetering in de afstemming onderwijs-arbeidsmarkt te realiseren.
Deels lijkt die vrijwilligheid tekort te schieten, bijvoorbeeld als het gaat om goede begeleiding bij stages en leeropdrachten. Vanuit de onderwijsinstelling is daarvoor geen capaciteit, waardoor de afstand tussen school en werkvloer te groot is en alleen daarom al een goede begeleiding lastig. Dat is althans veelal de beleving vanuit het bedrijfsleven. Het maken van de onderwijsinzet door bedrijven tot een betaalde propositie -de onderwijsinstelling wordt dan opdrachtgever- leidt tot een veel zakelijker overeenkomst. Dat betekent enerzijds mogelijkheden voor het (verder) flexibiliseren van de onderwijscapaciteit bij het beroepsonderwijs. Onder dwang van de vergrijzing is deze beweging al ingezet: er zijn straks waarschijnlijk niet genoeg docenten meer om alles in huis te kunnen blijven aanbieden. Over de rol van de docent verderop in deze paragraaf meer. Anderzijds stelt dat eisen aan de didactische kwaliteiten van de aanbiedingen van bedrijven. Wellicht kunnen de Kenniscentra, trainingscentra van grote bedrijven en private opleidingsinstituten daarbij een rol spelen. De financiering komt dan van de onderwijsinstelling, maar niet alleen. Aanvullende financiering is wellicht mogelijk vanuit subsidiekaders, vanuit (gelden voor) de Kenniscentra en vanuit bedrijfstakfondsen (de O&O-fondsen). Bedrijven willen zelf wellicht ook een deel investeren. Doel van dit thema:
meer betrokkenheid van bedrijven bij het onderwijs
een betere praktijkcomponent in het beroepsonderwijs
vasthouden van leerlingen voor de desbetreffende branche (doorstroom van praktijkmodule naar arbeidsovereenkomst)
minder voortijdig schooluitval. Waar beginnen:
Marktplein onderwijs-arbeidsmarkt
45
CBO / KvK Den Haag juni 2010
knelpunten in bezetting veldadviesraden, beroepenveldcommissies en dergelijke aanpakken in samenwerking met ROC’s en hogescholen (bedrijven benaderen) en zorgen voor een goede ondersteuning van de bedrijven in die commissies (training, netwerkbijeenkomsten)
onderzoek naar mogelijkheden voor financiering van -door bedrijven verzorgdeopleidingsmodules
een pilot met een groot bedrijf in de regio, dat in opdracht van een ROC een module in de BOL verzorgt, waarin theorie en praktijk worden gecombineerd
en een pilot met een consortium van MKB-bedrijven (bijvoorbeeld in de detailhandel), die gezamenlijk (bijvoorbeeld in estafettevorm) een module verzorgen waarin theorie en praktijk worden gecombineerd.
ARBEIDSMARKTAGENDA IN HET LEIDSE BIO SCIENCE PARK
Het Leidse biosciencepark heeft een Pieken in de Delta-aanvraag gedaan (Gezondere arbeidsmarkt in de Life & Health sector) en gehonoreerd gekregen onder meer voor duale trajecten in het MBO en HBO. In het kader van dat project zijn MBO-ers van de niveaus 2, 3 en 4, die werkzaam zijn bij de productiebedrijven in het park, samen in ‘klasjes’ geplaatst, zodat men zich aan elkaar kon optrekken. Dat heeft goede resultaten opgeleverd.
Junior Sciencelab op het Gorlaeus laboratorium (Universiteit Leiden). Scholen uit de omgeving kunnen hier proeven doen, waarvoor eerst de docenten worden bijgeschoold, zodat ze daarna zelf het practicum kunnen ontwikkelen. In het kader van een nieuwe Pieken in de Delta aanvraag zal dit lab een upgrade ondergaan. Er zijn contacten met een Amerikaans bedrijf dat in de VS ‘community labs’ exploiteert. Dat bedrijf wil vanuit haar Europese hoofdvestiging (in Badhoevedorp) op het Bio Science Park zo’n lab stichten.
Een Biosimulatiefabriek. Het kost nieuwe werknemers in de sector zo’n negen maanden tot een jaar om gedrag- en leefregels in de biotechnologie onder de knie te krijgen. Gedurende die tijd zijn ze niet volledig inzetbaar. In de simulatiefabriek zal dat proces worden versneld, omdat het aanleren van deze regels nu in de reguliere MBO- en HBO-curricula kunnen worden verwerkt. Een businessplan is gereed, faciliteiten zijn beschikbaar. Voor het inpassen in de reguliere curricula is overleg gaande met de TU Delft.
7.2
Betere stages in MBO en VMBO We stelden eerder dat in de relatie onderwijs-arbeidsmarkt de hoofdrolspelers weer aan zet zijn: de scholen, de kenniscentra en de bedrijven. Dat geldt eens te meer voor de kwaliteit van de stages. Die vormen -in elk geval in de beleving van veel bedrijven en volgens veel respondenten voor dit advies- nog steeds de achilleshiel van de relatie tussen onderwijs en bedrijfsleven. Overigens is het kwantiteitsprobleem van enkele jaren terug zo goed als opgelost: er is nauwelijks nog een tekort aan stageplekken (eerder een overschot). Het gaat om de kwaliteit. Het zwaartepunt bij dit thema ligt overigens bij het MBO (de BOLopleidingen) en het VMBO. De hogescholen kennen op dit punt veel minder knelpunten, zo is het beeld. De ervaren problemen bij de stages in het MBO zitten vooral bij de BOL-opleidingen. Bij het werkend leren (BBL) zijn er op dit moment veel minder knelpunten. De indruk is dat de stages bij de BOL-opleidingen wel zijn uitgebreid -soms vindt al veertig procent van de
Marktplein onderwijs-arbeidsmarkt
46
CBO / KvK Den Haag juni 2010
opleiding in de praktijk plaats- maar dat zich dat nog goed moet ‘zetten’. Verwachtingen zijn niet altijd duidelijk (wat moet een leerling kunnen en leren), stageopdrachten zijn niet altijd goed geïntegreerd in een curriculum, er is vaak weinig tijd voor contact tussen docent en leerling en docent en bedrijf. Dat zijn althans de geluiden die vanuit het bedrijfsleven en andere betrokkene vaak te horen zijn. Vooral voor kleinere bedrijven lijkt de begeleiding van BOL-stagiaires een probleem. In het VMBO is het probleem algemener. Daar moet het fenomeen van de stage nog in zijn algemeenheid groeien. Niet alleen als onderdeel van het curriculum, maar ook als belangrijk (misschien wel het belangrijkste) onderdeel van de beroepsoriëntatie (snuffelstages). Voorlichting en verbetering van het ‘stageklimaat’ zijn hier van belang. Het gaat dan om het toevoegen van organiserend vermogen. Dat kan met promotiecampagnes (‘elk bedrijf een VMBO-stagiair’ of ‘bekende bedrijven en hun stagiaires’) en met de organisatie van bedrijfsbezoeken en snuffelstages voor VMBO-ers als onderdeel van het curriculum. COLO en de kenniscentra zijn hier belangrijke partners. Daar zit netwerk en kennis. Bovendien hebben zij op dit punt ook een belangrijke opdracht. Doel van dit thema:
betere invulling van de praktijkcomponent in het beroepsonderwijs
minder schooluitval door betere beroepenoriëntatie in het VMBO
meer betrokkenheid van bedrijven bij het onderwijs
meer mogelijkheden om onderdelen van competentieprofielen in de praktijk te verwerven en te toetsen. Waar beginnen:
campagne met COLO en Kenniscentra voor VMBO-stages
campagne (informatievoorziening, werving, poolvorming) onder MKB-bedrijven voor MBOBOL-stages
pilot met koppelen van docentstages aan leerlingstages
pilot met begeleiding van MBO-stagiaires door HBO-stagiaires.
7.3
Vakscholen en pieken in het beroepsonderwijs Vakscholen zijn een succes. Het is een nieuwe weg in het beroepsonderwijs -gebaseerd op het goede uit het verleden, zie hoofdstuk 3- die eigenlijk iedereen wel onderschrijft. In deze agenda past het stimuleren en actief ondersteunen van vakscholen, met bewaking van het belang van de gehele MBO. Bij afroming van de goede leerlingen door de vakscholen is uiteindelijk ook niemand gebaat. Goede voorbeelden in de regio: de bouwopleidingen van ROC Leiden, ID Care, de Metaalvakscholen. En net buiten de regio het Scheepvaart en Transport College.
Marktplein onderwijs-arbeidsmarkt
47
CBO / KvK Den Haag juni 2010
HET SCHEEPVAART EN TRANSPORT COLLEGE
Het Scheepvaart en Transport College in Rotterdam is wereldwijd toonaangevend op het gebied van opleidingen voor operationele en management functies in de logistieke- en transportketen en de procesindustrie. Het Scheepvaart en Transport College is door het Nederlandse Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen erkend als enige vakschool voor scheepvaart, logistiek en procesindustrie. Binnen het Scheepvaart en Transport College draait het om de kwaliteiten en inzet van mensen. De docenten beschikken niet alleen over theoretische kennis, maar hebben ook ruime praktijkervaring. Deze ervaring is bij het ontwikkelen van lesstof en tijdens het lesgeven altijd weer een bron van inspiratie voor de cursisten.
Feiten en cijfers:
erkend vakonderwijs in 9 bedrijfstakken
250 leraren met jarenlange praktijkervaring
door overheid gesubsidieerd onderwijs met 3.500 leerlingen
ruim 2000 verschillende cursusmodules om een pakket mee samen te stellen
unieke mogelijkheden voor oefening met tientallen geavanceerde simulatoren
12.000 m oppervlakte Haven Training Centrum
tientallen multimediale cursussen in diverse talen
2
Het Scheepvaart en Transport College verzorgt opleidingen en cursussen voor de volgende bedrijfstakken:
zeevaart
wegtransport
waterbouw/baggerbedrijf
havens
logistiek en warehouse
scheeps- en jachtbouw
Rijn- en binnenvaart
zeevisvaart
procesindustrie
Het idee van onder andere de MBO-Raad voor Centra voor Innovatief Vakmanschap (zie kader in hoofdstuk 5) is prima. Het is wel zaak zo’n landelijk initiatief regionaal in te vullen. Met andere woorden: houdt de regionale regie en houdt de vrijheid in eigen regio te ondernemen en maatwerk te leveren. De vakscholen moeten komen van wel-willers (geen landelijke formats ‘uitrollers’) en aansluiten bij de behoeften (dat gaat uiteraard samen). Dat kan ook betekenen dat er vakscholen komen, geënt op de zeven speerpuntclusters -à la het Scheepvaartcollege in de Rijnmond- maar dat is dan vooral een kwestie van werving en van nieuw elan. Het is geen kwestie van een gebrek aan passende opleidingen. Er zijn althans geen geluiden dat er knelpunten optreden in de groeikansen van de zeven benoemde speerpuntclusters vanwege een gebrek aan passende beroepsopleidingen. Doel van dit thema:
betere invulling van de praktijkcomponent in het beroepsonderwijs
‘pieken’ in het veld van het beroepsonderwijs (met de aantekening dat dat een kwalitatief goede basis vergt)
voldoende opleiden van nieuw personeel in sectoren met knelpunten in de personeelsbezetting
meer betrokkenheid van bedrijven bij het onderwijs. Waar beginnen:
goede invulling van de Centra voor Innovatief Vakmanschap
ondersteunen van initiatieven van bedrijven of sectoren.
7.4
Herstel van de status van het vak van docent
Marktplein onderwijs-arbeidsmarkt
48
CBO / KvK Den Haag juni 2010
De afgelopen jaren is de roep steeds luider geworden om de docenten meer naar de bedrijven te krijgen. Dat speelt eigenlijk in alle drie de hierboven genoemde punten een rol. Het pleidooi is, ook daar de rol van het bedrijfsleven te vergroten. Niet alleen door docentstages en gastlessen, maar ook met duo-banen (deels docent, deels werknemer of ondernemer in het bedrijfsleven) en betrokkenheid van het bedrijfsleven bij de docentopleidingen. Zoals in elke beroepsgroep zijn er goede en slechte docenten, dat is het punt niet. Waar het om gaat is dat de wereld van de docent en de wereld van het bedrijf te ver uit elkaar zijn gegroeid. Er zijn opvallende uitzonderingen: de horeca- en de theateropleidingen bijvoorbeeld. Daarin lopen docentschap en ondernemerschap, onderwijs en werkvloer nog vaak heel direct in elkaar over. De duo-banen zijn daar gemeengoed. Dat verdient navolging in andere sectoren. Een branchegerichte aanpak (via CAO-afspraken en bedrijfstakfondsen) lijkt daarbij het meeste perspectief te bieden. Dan kan er ook met pilots worden gewerkt. Bedrijven dragen dan bij aan het onderwijs van docenten en docenten kunnen dan in hun opleiding bijvoorbeeld een deel binnen een bedrijf volgen. Niet alleen een stage op een school, ook in een bedrijf. Het gaat niet alleen om versterking van de link tussen bedrijven en onderwijs, maar ook om het tegengaan van een toekomstig tekort aan docenten in het beroepsonderwijs door de vergrijzing en de teruglopende populariteit van het docentschap. Om dat te bewerkstelligen zijn afspraken nodig over zij-instroom en duo-banen. Dat is op zich niet moeilijk, maar het vergt organiserend vermogen, dat ROC’s, brancheorganisaties en de Kamer kunnen leveren. Dat geldt ook voor het organiseren van meer docentstages en gastlessen. Doel van dit thema:
verhoging van de populariteit en status van het beroep van docent
tegengaan van mogelijke tekorten van docenten in het beroepsonderwijs door de vergrijzing
meer begrip tussen onderwijsinstellingen en bedrijven door sterkere worteling van docenten in het bedrijfsleven. Waar beginnen:
afspraken rond of sectorale pilot met stages van docenten in opleiding bij bedrijven
sectorale pilot met duobanen: coachen van werknemers die dat willen tot parttime docent in opleidingen waar nu al tekorten dreigen (vergt afspraken met werkgevers over werkzekerheid, pensioenvoorziening etcetera). Financiering vooral zoeken vanuit reguliere onderwijsgelden (de onderwijsinstellingen weer als opdrachtgever), subsidies en bedrijfstakfondsen.
7.5
Brede opleidingen binnen de vakdomeinen van het onderwijs Er is een breed gedragen opvatting dat al te veel specialisatie binnen het beroepsonderwijs niet goed is. Specialisatie is natuurlijk mooi als dat kan. In de interviews voor dit advies is de gedachte echter dat er vooral goede, brede basisprogramma’s nodig zijn (uiteraard binnen de grenzen van vakdomeinen).
Marktplein onderwijs-arbeidsmarkt
49
CBO / KvK Den Haag juni 2010
Eerste reden daarvoor is de noodzaak van een goede basiskennis. Er zijn teveel (onderbouwde) geluiden over een gebrek aan basiskennis bij gediplomeerde MBO-ers. Tweede reden is dat veel werkzaamheden weer zo specifiek zijn, dat ze alleen binnen bepaalde deelsectoren of bedrijven aan de orde zijn. Dat vergt werkvloerervaring en is vooraf toch niet aan te leren. Derde reden is dat een wat bredere basisopleiding nog een loopbaanoverstap mogelijk maakt. Van een brede opleiding naar een smal beroepsprofiel gaat wel, andersom nauwelijks. Dat pleit er bijvoorbeeld voor om populaire opleidingen in de persoonlijke verzorging (waar nu een overschot aan gediplomeerden is) te verbreden, zodat ook nog een overstap naar de zorg en welzijn mogelijk is (waar tekorten dreigen). Dat is ook effectiever dan het instellen van inschrijfstops bij populaire opleidingen. Behalve vakkennis behoren tot de basisvaardigheden ook de competenties zoals die de laatste jaren vorm hebben gekregen in veel curricula in het beroepsonderwijs: kunnen samenwerken, projectmatig werken, klantcontacten kunnen onderhouden. Wat betreft de Kamer en het CBO hoort daarbij ook ondernemerschap, dat de laatste jaren ook al meer aandacht heeft gekregen, bijvoorbeeld in Jong Ondernemen. Niet omdat iedereen ondernemer moet willen worden, maar omdat ondernemerschap een steeds nadrukkelijker component wordt in onze economie (zie hoofdstuk 2). Dat betekent enerzijds dat jonge mensen moeten kunnen ontdekken of er een ondernemer in ze schuilt en anderzijds dat ook van werknemers steeds meer zekere ondernemersvaardigheden gaan worden gevraagd: zelfstandig werken, zelfstandig risico’s kunnen inschatten, verantwoordelijkheid voor een werkproces en niet alleen voor het eigen onderdeel, etcetera. Doel van dit thema:
duidelijker verwachtingen bij werkgevers scheppen over de competenties bij stagiaires en gediplomeerden
een duidelijker plek voor ondernemerschap in de curricula
loopbaanoverstap mogelijk maken van populaire opleidingen met een ongunstig arbeidsmarktperspectief naar banen in sectoren waar tekorten zijn. Waar beginnen:
voortbouwen op projecten als Jong Ondernemen: waartoe heeft dat geleid en wat is daar voor de Kamerregio Den Haag uit te leren?
in adviesraden en beroepenveldcommissies discussie aanwakkeren over breedte en smalte van opleidingsprofielen (kloppen veronderstellingen over te weinig basiskennis, over te smalle profielen en zo ja, wat is daaraan te doen?).
7.6
Kwaliteit van onderwijs-arbeidsmarkt als vestigingsvoorwaarde Het Nederlandse publiek heeft de plaatjes van de recente Olympische Winterspelen in Vancouver nog op het netvlies. Vancouver geldt als een van de meest competitieve en attractieve vestigingsmilieus ter wereld. De natuurlijke omstandigheden werken daaraan mee: bergen, oceaan, zacht klimaat. De kwaliteit van de stedelijke planning en het niveau van de voorzieningen dragen ook bij. Toch zijn dat niet de waarden waarmee deze stad zichzelf aanprijst. Vancouver noemt zichzelf de stad van ‘innovatie, onderwijs, tolerantie en menselijk fatsoen’.
Marktplein onderwijs-arbeidsmarkt
50
CBO / KvK Den Haag juni 2010
Met zo’n zelfdefinitie kun je in de mondiale kenniseconomie geld verdienen. Bedrijven komen naar de Pacific Coast van Canada omdat er veel onderwijs is. Het is ook ‘practice what you preach’: de bevolking van Vancouver leert over de hele linie, van jonge nieuwkomers tot ouderen die al tegen het einde van hun carrière lopen. Scholen als integraal onderdeel van het vestigingsmilieu en lerende mensen als integrale verschijning van het beroepsleven horen bij elkaar. Doel van dit thema:
opinieleiders van de o’s overtuigen van de noodzaak van een voortdurend scholingsoffensief, om de beroepsbevolking internationaal concurrerend te laten zijn. Waar beginnen:
lobby voor het blijven verbinden van onderwijs en arbeidsmarkt met de economische agenda’s van de regio
lobby voor het blijven investeren in onderwijs, ook in economische moeilijke tijden
WESTLAND GAAT BOUWEN AAN EIGEN GREENPORT ACADEMY
“Naaldwijk - Tijdens de miniconferentie Ontwikkeling van jong talent in het Westland (12 februari 2010) hebben vertegenwoordigers van het onderwijs, bedrijven en de gemeente Westland de handen ineengeslagen. Er is afgesproken structureel te bouwen aan de eigen Greenport Academy. Burgemeester Sjaak van der Tak van gemeente Westland pleitte voor een gemeenschappelijke benadering van het onderwijs vanaf het basisonderwijs tot en met MBO, HBO en universiteit. Een dergelijke aanpak van onderaf is aldus Van der Tak, voorwaarde om de Westlandse ambitie rondom Greenport in 2030 waar te kunnen maken.
De aanwezigen in de zaal pakten deze uitdaging op. Gert Kant, voorzitter Raad van Bestuur van de organiserende Lentiz onderwijsgroep, gaf aan dat er veel talent is in het Westland. ‘Om dit talent goed te ontwikkelen is een dergelijke structurele aanpak hard nodig’, aldus Kant. Chris Stapel van de Westlandse Stichting Katholiek Onderwijs (WSKO) en andere vertegenwoordigers vanuit het basisonderwijs en het bedrijfsleven onderschreven dit. Een vertegenwoordiger van het kenniscentrum Tomato World gaf de suggestie om ideeën voor leerwerk-bedrijven meer uit te werken.
Paul Steyn van het Samenwerkingsverband Onderwijs-Bedrijfsleven was daarnaast van mening dat het Westland de Greenport Academy met de nodige zelfbewustheid moet oppakken. ‘Zelf het initiatief nemen en de regie houden is voorwaarde voor succes’, aldus Steyn. Wethouder Ben van der Stee voegde daaraan toe dat naast initiatief en regie twee andere zaken essentieel zijn voor succes. ‘Nodig is een gemeenschappelijke visie op onderwijs en Greenport en op basis daarvan een duidelijke en duurzame samenhang tussen de vele goede en al lopende projecten op dit terrein’.”
Bron: persbericht op www.lentiz.nl
Marktplein onderwijs-arbeidsmarkt
51
CBO / KvK Den Haag juni 2010
BIJLAGE 1: DE ZEVEN SPEERPUNTCLUSTERS IN KORT BESTEK
Greenports
Ongeveer 30.000 arbeidsplaatsen in Haaglanden (2007), is stabiel in periode 20052007.
Het MBO-groen telde in Haaglanden in 2007 1.200 leerlingen (waarvan een kwart dierverzorging).
Vergrijzing is een knelpunt op de arbeidsmarkt (vervangingsvraag en bedrijfsopvolging).
Veel laagopgeleid werk, waarvoor steeds minder Nederlands aanbod is (wordt nu nog opgevangen door Oost-Europeanen, maar naar verwachting is dat geen duurzame oplossing).
Steeds minder leerlingen op de (traditionele) groenopleidingen.
Schaalvergroting van bedrijven en technologische ontwikkelingen leiden tot vraag naar hoger opgeleid personeel, dat kan schakelen tussen agro, techniek en economie (bedrijfsvoering, marketing, financiën). Die zijn echter moeilijk te vinden en de sector heeft geen scholingstraditie.
De sector kijkt weinig vooruit (personeelsplanning van het aanstaande seizoen is de horizon).
Arbeidsvoorwaarden zijn relatief ongunstig, in tijden van krapte en steeds meer eisen in de sector aan flexibele arbeid kan dat een probleem worden. Water
Haagse regio is vooral sterk in Deltatechnologie, met zwaartepunt in Delft.
Sterke internationale groei vanwege klimaatagenda. Nederland zal meegaan in die groei.
Momenteel geen grote arbeidsmarktknelpunten. Op terrein van onderwijs-arbeidsmarkt geen prioriteit in de zeven clusters. Recht, vrede en veiligheid
Circa 3.200 arbeidsplaatsen in Haagse regio, dat is een vijfde van de totale werkgelegenheid bij internationale organisaties. Ongeveer een derde daarvan bestaat uit expats.
Er zijn drie grote Europese concurrenten: Genève, Wenen en Brussel.
Er is nauwelijks sprake van aanvullende stuwende bedrijvigheid, zoals internationale advocatenkantoren.
De Haagse positie is sterk, maar er zijn weinig uitbreidingsmogelijkheden op dit terrein.
Vooral hoog opgeleide, internationale arbeidsmarkt. Daarop is in de directe sfeer nauwelijks regionaal arbeidsmarktbeleid te voeren.
Opgave is wel de internationale vestigingsvoorwaarden te verbeteren (internationaal onderwijs, verblijfsklimaat, huisvesting, zorg).
In de ‘gewone’ beveiliging is sprake van belangrijke tekorten aan personeel en vele acties om dat knelpunt te lijf te gaan. Een regionale good practice is het convenant tussen ROC Mondriaan en de Haagse Hogeschool, met een gecombineerde inzet van mbo- en hbo-studenten, bij activiteiten als KVO-projecten (Keurmerk Veilig Ondernemen), Parkpop, etcetera. Life and health sciences
Marktplein onderwijs-arbeidsmarkt
52
CBO / KvK Den Haag juni 2010
Zwaartepunten liggen in Leiden (Bio Science Park: 3.100 arbeidsplaatsen in de bedrijven en 4.000 bij kennisinstellingen) en Delft. Totale werkgelegenheid in 2007 was in Haaglanden (exclusief Leiden) bijna 4.500 arbeidsplaatsen. In 2005 was dat nog 3.900.
Tekorten aan laboratoriumpersoneel en bio-informatici.
Laboratoriumopleiding in Delft is gesloten, wordt functie geheel overgenomen door Leiden?
Blijkt lastig buitenlandse kenniswerkers te werven en vast te houden.
Groei van studentenpopulatie lijkt onvoldoende om groei van de sector op te gaan vangen.
Lucht- en ruimtevaarttechniek
Twee zwaartepunten: 1.200 arbeidsplaatsen bij ESA/ ESTEC in Noordwijk en kennis aan TU Delft en de Universiteit Leiden (Lucht- en ruimtevaartrecht).
Werkgelegenheid ESA / ESTEC: 500 ruimtevaartingenieurs en 700 andere functies. In totaal via contractors nog eens zo’n 2.800 arbeidsplaatsen. Jaarlijks worden zo’n zestig ruimtevaartingenieurs geworven, een klein deel daarvan komt uit Nederland. Er is een populair Young Graduate Programme, met jaarlijks zeventig plekken, dat de mogelijkheid biedt om één jaar bij ESA/ESTEC te werken.
Luchtvaartsector is sterk in onderhoud en luchthavenlogistiek.
Ruimtevaartsector is sterk in kennis- en productontwikkeling en deels in maakindustrie (alleen met buitenlandse opdrachtgevers, er is geen thuismarkt). Spin-off bij ESTEC komt op gang.
In Haagse regio bestaat arbeidsmarkt vooral uit hoog opgeleide specialisten. Daar is nauwelijks arbeidsmarktbeleid op te voeren, die markt is internationaal.
Opgave is wel de internationale vestigingsvoorwaarden te verbeteren (internationaal onderwijs, verblijfsklimaat, huisvesting, zorg). Leisure
Toerisme is relatief kleine sector (circa drie procent van de regionale economie) met veel laagwaardige werkgelegenheid. Zwaartepunten in het verdienvermogen zijn congrestoerisme in Noordwijk en Den Haag.
Tegelijk wel een groeisector, vanwege vergrijzing en opkomende toeristenlanden (BRIC-landen, Oost-Europa).
Op terrein van onderwijs-arbeidsmarkt geen prioriteit in de zeven clusters. Energie en duurzame technologie
Kenniszwaartepunt in Delft, toepassingszwaartepunt in Westland.
Op terrein van onderwijs-arbeidsmarkt geen prioriteit in de zeven clusters. Bronnen: Knelpunten in clusters (Research voor Beleid, 2008), Aansluiting onderwijsbedrijfsleven regio Haaglanden (OTC Haaglanden, 2010) en interviews.
Marktplein onderwijs-arbeidsmarkt
53
CBO / KvK Den Haag juni 2010
BIJLAGE 2: BRONNEN EN RESPONDENTEN
Schriftelijke bronnen
Overzicht Initiatieven Onderwijs en Arbeidsmarkt Haaglanden. Kamer van Koophandel Den Haag en CBO, januari 2009
Activiteitenplan 2009 Stichting Contact Bedrijfsleven Onderwijs voor Haaglanden (CBO)
Ruimte Benutten. ROM Den Haag (concept). Kamer van Koophandel Den Haag, december 2009
Knelpunten in de Clusters. Knelpunten onderwijs-arbeidsmarkt in de Greenports, Transport & Logistiek, Life & Health Sciences en Deltatechnologie in Haaglanden. Research voor Beleid, 2008
Haaglanden werkt 2008. RPA Haaglanden
Haaglanden werkt 2009. RPA Haaglanden
Jaarplan 2010. RPA Haaglanden
Partners in Business II, Businessplan SOB Haaglanden 2010-2012. KvK Den Haag
Naar een toekomst die werkt. Commissie Bakker, 2008
Regioanalyse 2008. OTC Haaglanden
Activiteitenplan 2010. OTC Haaglanden
Aansluiting onderwijs-bedrijfsleven regio Haaglanden. OTC Haaglanden, 2010
Doorgaan met Techniek, een onderzoek naar de toekomstmogelijkheden van het TechnoCentrum Haaglanden. drs. A. van Kampen / OTC Haaglanden, 2009
Interne Workshop Kamer van Koophandel Den Haag Mw. S. Wong-a-Tjong Mw. L. van Klink Dhr. B. Schuttenbeld Dhr. B. de Roo Dhr. P. Luijkx Dhr. C. Broeksma Mw. M. Koop (CBO) Mw. L. Verhofstadt Dhr. A. Rijerkerk Dhr. F.A. de Jongh
Interviews Dhr. M. Guichelaar, AOC Wellant Dhr. P. Kavelaar, Stichting Cardia Dhr. H.B. Griffioen, COLO Dhr. W. Seignette, COLO Mw. R. Timmerman, Gemeente Den Haag Dhr. L. Genet, Den Haag Internationale Stad Dhr. C. Groen, Ministerie van Economische Zaken Dhr. S. Vandersmissen, ESA/ESTEC Mw. C. Maessen, Flora Holland Dhr. J.W. Donkers, Greenport Campus Zuid-Holland Mw. U. Daurer, De Haagse Hogeschool Dhr. N. van Buren, Kennisalliantie Zuid-Holland Dhr. J. van Goudoever, Kennisalliantie Zuid-Holland Dhr. R. van Engelenburg, Koninklijke Metaalunie Mw. N. Buitelaar, Leiden - Life Meets Science Mw. J. Leenhouts, Mondriaan Onderwijsgroep Dhr. H. de Bruijn, Mondriaan Onderwijsgroep
Marktplein onderwijs-arbeidsmarkt
54
CBO / KvK Den Haag juni 2010
Dhr. M. van Wijk, OTC Haaglanden Dhr. J. Kersbergen, OTC Haaglanden Mw. K. Triest, Regioregisseur Haaglanden Mw. J. Westerhuis, Regioregisseur Haaglanden Mw. M. Jas, ROC Leiden Mw. M. Croonen, RPA Haaglanden Mw. A. Standhart, RPA Rijn Gouwe Mw. K. Sinnema, RPA Rijn Gouwe Dhr. D. Willemsen, Siemens Dhr. T. Elderhorst, Sport 2000 Leiden Dhr. B. Lagerwerf, Tuinbouw Toptalent Dhr. J. Mouwen, VNO-NCW West Mw. M. Rosenbrand, ZW Haaglanden
Bestuursbijeenkomst CBO Mw. M. Koop (vz) Mw. M. Croonen, RPA Haaglanden Dhr. D. Willemsen, Siemens Dhr. W. Louwerens, MKB Mw. U. Daurer, De Haagse Hogeschool Dhr. C. de Groot, Maris College Dhr. A. de Haas, Bouwadvies Dhr. P. Steyn, LTO Glaskracht Dhr. F.A. de Jongh, Kamer van Koophandel Den Haag Mw. L. Verhofstadt, Kamer van Koophandel Den Haag
Stakeholdersbijeenkomst Mw. M. Koop, CBO (vz) Mw. M. Croonen, RPA Haaglanden Dhr. J. Kersbergen, OTC Haaglanden Dhr. M. van Wijk, OTC Haaglanden Mw. J. Leenhouts, ROC Mondriaan Dhr. A. van Dam, Gemeente Den Haag Mw. F. Burema, VO Haaglanden Mw. E. Verhoef, Haagse Hogeschool Dhr. R. Hoogendoorn, A.B.J. Hoogendoorn & zn Dhr. A. Verkaart, Verkaart Groep Dhr. H. Goossensen, Provincie Zuid-Holland Dhr. C. Broeksma, Kamer van Koophandel Den Haag Mw. L. Verhofstadt, Kamer van Koophandel Den Haag Dhr. T. Rijerkerk, Kamer van Koophandel Den Haag
Begeleidingscommissie Mw. M. Koop, CBO Dhr. C. Broeksma, Kamer van Koophandel Den Haag Dhr. A. Rijerkerk, Kamer van Koophandel Den Haag Dhr. F.A. de Jongh, Kamer van Koophandel Den Haag Mw. L. Verhofstadt, Kamer van Koophandel Den Haag
Marktplein onderwijs-arbeidsmarkt
55
CBO / KvK Den Haag juni 2010
Onderwijs en arbeidsmarkt Kamer van Koophandel Den Haag helpt ondernemers verder te komen met ondernemen door ondersteuning en/of informatie in regionale projecten. Het verkleinen van de afstand tussen onderwijs en bedrijfsleven is een speerpunt van KvK Den Haag om het aanbod van arbeid zo goed mogelijk te laten aansluiten op de vraag van het bedrijfsleven. Bedrijven hebben behoefte aan werknemers met de juiste opleiding en vaardigheden.
Het Contactcentrum Bedrijfsleven Onderwijs (CBO) brengt onderwijs en bedrijfsleven dichter bij elkaar. Vertegenwoordigers uit beide werelden wisselen in deze ‘denktank’ hun ideeën, wensen en ervaringen uit. Met de kennis en inzichten die dat oplevert, brengt het CBO adviezen uit aan het Algemeen Bestuur van KvK Den Haag. Het CBO slaat samen met Kamer van Koophandel Den Haag een brug tussen onderwijs en bedrijfsleven en werkt als een katalysator om processen te versnellen.
Informatie Mr. F.A. (Frits) de Jongh beleidsadviseur Regiostimulering KvK Den Haag, secretaris CBO, t 088 588 81 63 e
[email protected] Mw. L. (Linda) Verhofstadt beleidsondersteuning Regiostimulering KvK Den Haag t 088 588 81 75 e
[email protected]
www.kvk.nl/denhaag