EUROPESE UNIE
Comité van de Regio's
Raadpleging
“Uw mening over Europa 2020” Eindverslag juni 2010
EUROPESE UNIE
Comité van de Regio's Rue Belliard/Belliardstraat, 101_1040 Bruxelles/Brussel _ BELGIQUE/BELGIË Tel. +32 2/282 22 11 _ Fax +32 2/282 23 25 http://www.cor.europa.eu
Inhoudsopgave VOORWOORD ........................................................................................................................................... 4 BELANGRIJKSTE BEVINDINGEN, EVALUATIE EN GEVOLGEN VOOR HET BELEID......... 5 HOOFDSTUK 1 HET BELANG VAN GEDIFFERENTIEERDE TERRITORIALE DOELSTELLINGEN IN EUROPA 2020 ................................................................................................. 9 1.1 DE EVENWICHTIGE BENADERING IN EUROPA 2020 VAN DE ECONOMISCHE, SOCIALE EN MILIEUPIJLERS..............................................................................................................................9 1.2 DE CENTRALE STREEFCIJFERS AANVULLEN MET NATIONALE EN REGIONALE STREEFCIJFERS, GEZAMENLIJK VAST TE STELLEN DOOR ALLE RELEVANTE BELANGHEBBENDEN .....................................................................................................................9 1.3 OPMERKINGEN EN SUGGESTIES M.B.T. DE CENTRALE STREEFCIJFERS.....................................10 1.3.1 75% van de bevolking in de leeftijdsgroep van 20-64 jaar moet werk hebben............10 1.3.2 3% van het EU-BBP moet worden geïnvesteerd in O&O............................................11 1.3.3 "20/20/20"-klimaat- en energiedoelstellingen.............................................................11 1.3.4 Onderwijsgerelateerde streefcijfers ..............................................................................11 1.3.5 Het aantal mensen voor wie armoede dreigt moet met 20 miljoen dalen....................11 1.4 SUGGESTIES VOOR NIEUWE STREEFCIJFERS .............................................................................12 HOOFDSTUK 2 HET BELEID VORMGEVEN DOOR HET BBP AAN TE VULLEN MET NIEUWE INDICATOREN VAN DUURZAME GROEI EN KWALITEIT VAN HET BESTAAN 13 2.1 NOODZAAK VAN NIEUWE INDICATOREN NAAST HET BBP OM DE EUROPA 2020-STRATEGIE VORM TE GEVEN EN TE MONITOREN ...........................................................................................13 2.2 BELANGRIJKSTE KENMERKEN VAN DE BENODIGDE INDICATOREN ...........................................13 2.3 HET AANWIJZEN VAN NIEUWE INDICATOREN ............................................................................14 2.4 SUGGESTIES VOOR MOGELIJKE EUROPA 2020-INDICATOREN ...................................................14 HOOFDSTUK 3 HOE KUNNEN STEDEN EN REGIO'S EEN ACTIEVE ROL SPELEN IN DE EUROPA 2020-STRATEGIE?................................................................................................................. 17 3.1 PARTNERSCHAPPEN TUSSEN BESTUURSNIVEAUS ZIJN VAN CRUCIAAL BELANG VOOR EUROPA 2020 ..............................................................................................................................17 3.2 BIJDRAGE VAN DE LOKALE EN REGIONALE OVERHEDEN AAN EUROPA 2020............................18 3.3 SAMENWERKING BIJ DE UITVOERING VAN KERNINITIATIEVEN .................................................18 3.3.1 Innovatie-Unie ..............................................................................................................19 3.3.2 Jeugd in beweging.........................................................................................................19 3.3.3 Een digitale agenda voor Europa .................................................................................19 3.3.4 Efficiënt gebruik van hulpbronnen ..............................................................................20 3.3.5 Industriebeleid in een tijd van mondialisering.............................................................20 3.3.6 Een agenda voor nieuwe vaardigheden en banen .......................................................20 3.3.7 Europees platform tegen armoede................................................................................20 3.4 EEN SCEPTISCHE KIJK OP DE KERNINITIATIEVEN ......................................................................21 3.5 NIEUWE OPLOSSINGEN VOOR DE LOKALE EN REGIONALE GOVERNANCE VAN DE STRATEGIE, OF VERBETERING VAN BESTAANDE GOVERNANCESYSTEMEN ................................21 3.5.1 Een veelvoud aan governancesystemen .......................................................................21 3.5.2 Invoering van nieuwe governancesystemen….............................................................23 3.5.3 … en verbetering van de bestaande kanalen voor de participatie van regio's en steden .............................................................................................................................23 2
HOOFDSTUK 4 EUROPA 2020 EN HET COHESIEBELEID: AANVULLEND EN ELKAAR VERSTERKEND BELEID....................................................................................................................... 25 4.1 WEDERZIJDS VERSTERKEND VERBAND TUSSEN EUROPA 2020 EN HET COHESIEBELEID .........25 4.1.1 Cohesiedoelstellingen hebben Europa 2020 nodig ......................................................25 4.1.2 Europa 2020-doelstellingen hebben cohesie nodig......................................................25 4.1.3 Roep om cohesie in tijden van crisis.............................................................................25 4.2 DE LINK TUSSEN EUROPA 2020 EN HET COHESIEBELEID ..........................................................26 4.3 REKENING HOUDEN MET HET COHESIEBELEID EN EUROPA 2020 BIJ HET OPSTELLEN VAN DE EU-BEGROTING .....................................................................................................................27 4.4 DE JUISTE HOEVEELHEID FINANCIËLE MIDDELEN WAARBORGEN…........................................28 4.5 … EN DE UITGAVEN DOELGERICHTER, EENVOUDIGER EN RESULTAATGERICHTER MAKEN .....28 4.6 GELD UITGEVEN VIA PARTNERSCHAPSOVEREENKOMSTEN .......................................................30 HOOFDSTUK 5 EUROPA 2020 OP EEN DOELGERICHTE EN AANTREKKELIJKE MANIER VOOR HET VOETLICHT BRENGEN.................................................................................................. 32 5.1 EUROPA 2020 MEER EN BETER VOOR HET VOETLICHT BRENGEN..............................................32 5.2 BOODSCHAPPEN AFSTEMMEN OP DOELGROEPEN ......................................................................32 5.3 EEN STRATEGIE DIE ZICHTBAAR IS VOOR HET ALGEMENE PUBLIEK EN VOOR SPECIFIEKE GROEPEN VAN BELANGHEBBENDEN ...........................................................................................33 5.4 SAMENWERKEN OP ALLE NIVEAUS OM EUROPA 2020 VOOR HET VOETLICHT TE BRENGEN......34 5.5 INSTRUMENTEN DIE KUNNEN WORDEN GEBRUIKT OM EUROPA 2020 VOOR HET VOETLICHT TE BRENGEN ................................................................................................................................34
3
VOORWOORD In aansuiting op het Commissievoorstel "Europa 2020 - Een strategie voor slimme, duurzame en inclusieve groei" van 3 maart 2010 en de besprekingen in de Raad in maart 2010 heeft de Europese Raad 1 tijdens zijn vergadering van juni 2010 formeel zijn goedkeuring gehecht aan deze nieuwe strategie . De centrale streefcijfers zijn vastgesteld, evenals de nieuwe geïntegreerde richtsnoeren. Verwacht wordt dat de zeven kerninitiatieven eind 2010 door de Europese Commissie zullen worden gepresenteerd. Bovendien zal een jaarlijkse monitoring en verslaglegging plaatsvinden om de uitvoering van de nieuwe strategie in goede banen te leiden. Reeds in mei 2009 heeft het Comité van de Regio's een raadpleging onder Europese regio's en steden 2 gehouden over een nieuwe strategie voor duurzame groei . Op basis hiervan heeft het CvdR in december 3 2009 een initiatiefadvies goedgekeurd, dat gedeeltelijk is verwerkt in bovengenoemd Commissievoorstel. Sommige kwesties die van belang zijn voor lokale en regionale overheden komen in de strategie echter nog steeds niet aan bod, met name de behoefte aan gedifferentieerde doelstellingen op territoriaal niveau; de behoefte aan indicatoren die verder gaan dan het BBP; de huidige rol van de lokale en regionale overheden in het uitstippelen en uitvoeren van de nieuwe strategie; de relatie tussen Europa 2020, het cohesiebeleid en de EU-begroting, alsmede de noodzaak om de nieuwe strategie bij alle EU-burgers onder de aandacht te brengen. Om die reden heeft het CvdR besloten deze kwesties verder uit te diepen en alle lokale en regionale overheden van de EU de gelegenheid te geven hun stem te laten horen via de raadpleging "Uw mening over Europa 2020", voor welk doel in maart 2010 een vragenlijst in alle EU-talen op de website van het monitoringplatform Europa 2020 is geplaatst. In dit verslag wordt een samenvatting gegeven van de 97 bijdragen die op 28 april 2010 waren ontvangen 4 uit 21 van de 27 EU-lidstaten . Er hebben ongeveer evenveel steden als regio's aan deelgenomen. 24 respondenten zijn lid van het Monitoringplatform Europa 2020, een netwerk van circa 120 steden en regio's dat sinds 2006 toezicht houdt op de uitvoering van de Lissabonstrategie op lokaal en regionaal niveau. 10 respondenten zijn aangesloten bij het Burgemeestersconvenant, een samenwerkingsverband van meer dan 1700 EU-steden dat door de Europese Commissie in het leven is geroepen om een energieefficiënt beleid te stimuleren. Daarnaast hebben verschillende nationale en Europese verenigingen van lokale en regionale overheden en grensoverschrijdende groeperingen van regio's een bijdrage geleverd. Alle bijdragen zijn in de originele taal en het Engels, samen met de vragenlijst, te vinden op de website van het monitoringplatform Europa 2020 (www.cor.europa.eu/europe2020). Onderstaande "Belangrijkste bevindingen" laten de thema's zien waarover de meeste respondenten het eens zijn, terwijl een uitgebreider overzicht van standpunten en suggesties is te vinden in het verslag zelf. De inhoud van het verslag vertegenwoordigt niet noodzakelijk het standpunt van het Comité van de Regio's. 1 2 3 4
4
Officiële documenten over Europa 2020 zijn te vinden op http://ec.europa.eu/eu2020/index_en.htm Voor het volledige verslag en de ontvangen bijdragen, zie http://portal.cor.europa.eu/europe2020/Pages/Library.aspx Hoe de Lissabonstrategie er na 2010 moet uitzien (CdR 25/2009) Er werden geen bijdragen ontvangen uit Bulgarije, Cyprus, Ierland, Letland, Malta en Slovenië. De lijst met respondenten is aan het eind van dit document opgenomen.
BELANGRIJKSTE BEVINDINGEN, EVALUATIE EN GEVOLGEN VOOR HET BELEID EU-STEDEN EN -REGIO'S: EUROPA 2020 IS BELANGRIJK Aan de raadpleging van het Comité van de Regio's hebben 97 Europese regio's en steden uit 21 EUlidstaten deelgenomen. Zij hebben uitstekende documenten ingediend waaruit hun inzet blijkt voor de nieuwe Europa 2020strategie voor slimme, duurzame en inclusieve groei. Zo leveren zij een schat aan commentaar, suggesties en concrete voorbeelden van hoe zij concreet kunnen meewerken aan de tenuitvoerlegging van de strategie. De respondenten appreciëren de evenwichtige benadering van de blauwdruk van de Europa 2020-strategie zoals die blijkt uit de prioriteiten en de ambitieuze engagement voor doelstellingen voor de hele EU. Zij menen ook dat de kerninitiatieven concrete instrumenten zijn om Europa 2020 dichter bij de EU-burgers te brengen. In de blauwdruk van de Commissie wordt echter onvoldoende rekening gehouden met de territoriale verscheidenheid en verschillen, wordt het BBP niet aangevuld met nieuwe indicatoren waarmee beleid kan worden vormgegeven, wordt er geen einde gemaakt aan de huidige versnippering van de beleidsprogramma's en bijbehorende financieringsinstrumenten, wordt administratieve vereenvoudiging niet tot prioriteit uitgeroepen, wordt er niet genoeg moeite gedaan om partnerschappen tussen nationale, regionale en lokale overheden te bevorderen en wordt niets gedaan aan het communicatieprobleem dat de nieuwe strategie dichter bij het dagelijkse leven van de burger moet worden gebracht. Mede als gevolg van de krappe termijn voor goedkeuring van de nieuwe strategie, zoals deze was voorgesteld bij de publicatie van de raadpleging, vrezen de meeste respondenten dan ook dat hun bijdrage 5 tot de uitvoering en het succes van Europa 2020 gering zal zijn . Zij geven een waaier aan concrete suggesties voor de verbetering van de Europa 2020-blauwdruk en voor de geslaagde uitvoering ervan. UITSTIPPELING EN UITVOERING VAN DE NIEUWE STRATEGIE: UITDAGINGEN EN KANSEN 1. Europa 2020 houdt geen rekening met bestaande sociaaleconomische verschillen en de ongelijke verdeling van kansen tussen en in regio's en steden. Deze verschillen zijn het afgelopen decennium nog toegenomen en tonen niet alleen de "traditionele" kloof tussen ontwikkelde en achterblijvende regio's, maar zijn ook waarneembaar in een aantal van de meest ontwikkelde gebieden, bijvoorbeeld in arme buurten van meerdere EU-steden. Doordat Europa 2020 van bovenaf uitsluitend EU- en nationale doelen vastlegt, kunnen doelstellingen, indicatoren en streefcijfers met de voorgestelde beheersstructuur niet op maat worden gesneden om rekening te houden met die lokale en regionale verschillen.
5
De nationale hervormingsprogramma's die de lidstaten ten uitvoer zullen leggen om de Europa 2020-doelstellingen te helpen verwezenlijken zullen in het najaar van 2010 moeten worden gepresenteerd (situatie van juni 2010).
5
Door de doelstellingen, indicatoren en streefcijfers aan te passen aan verschillende lokale en regionale omstandigheden, zou de nieuwe strategie realistischer en doeltreffender worden: lokale troeven dragen bij tot duurzame groei en verbeteren de levensomstandigheden van de EU-burgers, waarmee de cohesie wordt versterkt. 2. Europa 2020 is geen stimulans voor de uitwerking van indicatoren inzake duurzame ontwikkeling als aanvulling op het BBP. De goedkeuring van dergelijke indicatoren, in het kader van een flexibele uitvoering van de nieuwe strategie waaraan alle betrokken bestuursniveaus en andere belanghebbenden hun steentje bijdragen, is noodzakelijk voor de vaststelling van lokale en regionale streefcijfers en helpt om de strategie op de meest geschikte manier op lokaal niveau te kunnen uitvoeren. De respondenten geven voorbeelden van mogelijke indicatoren. 3. De beleidsinstrumenten en bijhorende financieringsinstrumenten van Europa 2020 blijven net als bij de Lissabonstrategie versnipperd, zodat de kans bestaat dat zij geen resultaten opleveren. Bovendien is in Europa 2020 administratieve vereenvoudiging geen prioriteit. Beleidsinstrumenten en het gebruik ervan moeten worden gecoördineerd en vereenvoudigd, zodat doelgericht en samenhangend wordt gefocust op een beperkt aantal doelstellingen. Zo wordt ook de noodzakelijke onderlinge afstemming bevorderd tussen verschillende EU-beleidstakken, met inbegrip van het cohesiebeleid en beleid in andere relevante sectoren. 4. Of de Europa 2020-doelstellingen uiteindelijk worden bereikt, zal niet alleen afhangen van wát de betrokken overheden doen, maar nog veel meer van de vraag of hun optreden gecoördineerd en synchroon plaatsvindt. Bij de uitvoering van meerdere aspecten van de zeven aangekondigde kerninitiatieven zullen lokale en regionale overheden een sleutelrol spelen. Hun rol wordt echter niet erkend, noch bij de uitwerking van de doelstellingen en kerninitiatieven, noch bij de opstelling van de nationale hervormingsprogramma's. Er zijn verschillende landen waar ten minste sommige aspecten van de nieuwe strategie onder de bevoegdheid van de lokale en regionale overheden vallen, terwijl het Commissievoorstel een overhaaste top-down benadering beschrijft. Om de beloften van de strategie te kunnen waarmaken, is vanaf het begin coördinatie nodig tussen alle betrokken overheden. In het bijzonder in 2010 moeten lokale en regionale overheden, nationale regeringen en de EU samenwerken, eerst om de doelen te bepalen - ook op regionaal niveau - en vervolgens om de kerninitiatieven en nationale hervormingsprogramma's uit te werken en op te starten. In dit proces moeten de beginselen van subsidiariteit en evenredigheid nauwgezet in acht worden genomen. 5. De blauwdruk stelt terecht dat cohesiebeleidsinstrumenten bijdragen aan de verwezenlijking van de Europa 2020-doelstellingen, maar maakt niet duidelijk hoe Europa 2020 kan bijdragen aan een grotere cohesie in de EU. Indien de strategie niet op flexibele wijze ten uitvoer wordt gelegd wordt misschien de kans gemist om met het plaatselijke menselijke kapitaal en andere troeven slimme, duurzame en inclusieve groei op gang te brengen.
6
De respondenten stellen unaniem dat Europa 2020 en het cohesiebeleid moeten worden gezien als elkaar versterkende beleidsinstrumenten waarmee duurzame groei kan worden bevorderd en de sociale, economische en territoriale samenhang kan worden vergroot. De bezorgdheid over territoriale cohesie neemt toe, ook in de rijkere EU-regio's. Daarom moet het cohesiebeleid bij de verwezenlijking van zijn herverdelingsdoelstellingen alle regio's blijven bestrijken. Het budget voor de Europa 2020-strategie en het cohesiebeleid mag niet worden verlaagd en zou zelfs indien mogelijk moeten worden verhoogd. Het is van nog groter belang dat de uitgaven gerationaliseerd en vereenvoudigd worden, en door de verbetering van de monitoring- en beoordelingsprocedures efficiënter worden gemaakt. Het loont ook de moeite om na te gaan hoe regio's en steden die hun uitgaven efficiënt beheren, kunnen worden beloond, om zo degenen die het beter willen gaan doen, te ondersteunen en degenen die ondermaats presteren, te bestraffen. Stedelijke overheden moeten een hoofdrol spelen als het erom gaat van Europa 2020 een succes te maken: zij kunnen de motor van de groei zijn, maar hebben te kampen met enorme problemen op het vlak van economische en sociale cohesie. De inspanningen in plattelandsgebieden om op een nieuwe en stevige basis tot meer groei te komen, verdienen ondersteuning. Groei en cohesie in de EU zouden er zeker baat bij hebben als in Europa 2020 ruimte wordt ingelast voor meer inspanningen om basisinfrastructuur waar nodig te verbeteren. Heel wat respondenten benadrukken dat coalities van regio's met beleidsmakende verantwoordelijkheden, incl. grensoverschrijdende coalities (zoals EGTS en macroregio's), ook als partners moeten worden beschouwd. 6. De Europese Unie voor het voetlicht brengen bij de burgers is altijd al geen sinecure geweest - Europa 2020 aan het grote publiek uitleggen, wordt zeker niet gemakkelijker. Hoe moeilijk de communicatie over Europa 2020 ook is, het lukt alleen als de nadruk wordt gelegd op de daadwerkelijke invloed van de strategie op duurzame ontwikkeling en op de lokale en regionale leefomstandigheden van de hele bevolking en bepaalde doelgroepen. Daartoe moet gebruik worden gemaakt van moderne communicatiemiddelen en van de hele actieve betrokkenheid van lokale en regionale overheden. EVALUATIE EN GEVOLGEN VOOR HET BELEID Dat de respondenten zoveel interesse hebben voor Europa 2020 hoeft niet te verbazen aangezien:
de nieuwe strategie wordt voorgesteld in een tijd waarin de lidstaten en hun regio's en steden – niet allemaal even hard – worden getroffen door de ergste recessie in jaren, waardoor de bestaande sociaaleconomische verschillen nog groter worden en de groeiprognoses voor de EU als geheel slechter worden; de huidige bezorgdheid over monetaire stabiliteit in de eurozone een reden te meer is om een grotere begrotingsdiscipline te koppelen aan betere groeiprognoses voor de EU op de lange termijn; zo kunnen de lidstaten een duurzaam begrotingsbeleid gaan voeren en een langdurige recessie voorkomen. 7
In het licht van deze zorgwekkende economische situatie wordt het nog belangrijker om de Lissabonstrategie te vervangen door een nieuwe en efficiëntere strategie waarmee het Europese concurrentievermogen wordt vergroot, zodat er weer ruimte komt voor groei. Uit de bijdragen blijkt dat lokale en regionale overheden in de EU goed beseffen wat er op het spel staat. Zij hebben zich dienovereenkomstig doelen gesteld en willen doen wat nodig is om die doelen te bereiken (bijvoorbeeld via het burgemeestersconvenant). De overheden die hebben meegedaan aan de raadpleging zijn er echter niet zeker van dat de Europa 2020strategie zoals die nu voorligt, de beloftes kan waarmaken. De Europa 2020-strategie biedt de broodnodige kans om de economische crisis het hoofd te bieden en duurzame ontwikkeling op de lange termijn te bevorderen, en om tegelijkertijd de levenskwaliteit van de EU-burgers te verbeteren en onderlinge verschillen af te vlakken. Om die kans zo goed mogelijk te benutten, moeten alle bestuursniveaus, ook lokale en regionale overheden, de gelegenheid krijgen om als permanente partners bij te dragen aan de uitstippeling en uitvoering van de Europa 2020-strategie. In 2010 moeten alle bestuursniveaus dus betrokken worden bij de vaststelling van de streefdoelen en de uitwerking van kerninitiatieven en nationale hervormingsprogramma's. Om die reden heeft het CvdR een Territoriaal Pact voor lokale en regionale overheden over de Europa 2020-strategie voorgesteld, zodat voor de toekomstige strategie een eigen inbreng op verschillende niveaus kan worden gegarandeerd middels een daadwerkelijk partnerschap tussen de Europese, nationale, regionale en lokale overheden. Naast dit pact zouden er nationale territoriale pacten moeten worden vastgesteld, in het kader waarvan de lidstaten met de regio's en steden zouden moeten samenwerken door actief gebruik te maken van de bestaande institutionele instrumenten. Het Comité van de Regio's zal via zijn monitoringplatform Europa 2020 de vooruitgang van de nieuwe Europa 2020-strategie in het veld op de voet blijven volgen en hierover regelmatig bij de Raad, de Commissie en het Europees Parlement verslag uitbrengen.
8
HOOFDSTUK 1 HET BELANG VAN GEDIFFERENTIEERDE TERRITORIALE DOELSTELLINGEN IN EUROPA 2020 1.1
De evenwichtige benadering in Europa 2020 van de economische, sociale en milieupijlers
La stragrande maggioranza dei partecipanti valuta positivamente il nuovo equilibrio dato all'approccio del progetto di strategia Europa 2020, che si riflette nelle priorità di quest'ultima (ossia una crescita intelligente, sostenibile e inclusiva) e nel suo impegno ambizioso a realizzare gli obiettivi principali su 6 scala UE . In particolare: i partecipanti ritengono che lo scopo di promuovere la crescita (sostenibile) sia fondamentale e che implichi un incremento della competitività dei paesi e dei territori, confermano che le preoccupazioni ambientali, in particolare in relazione ai cambiamenti climatici, dovrebbero essere considerate come una priorità principale, quasi tutti inseriscono il concetto della crescita "inclusiva" nel più ampio contesto della necessità di una maggiore coesione sociale e territoriale. Mentre la coesione sociale riguarda la creazione di maggiori opportunità di lavoro, la coesione territoriale affronta le disparità socioeconomiche esistenti non solo tra gli Stati membri e tra le regioni, ma anche all'interno di queste ultime, e, in particolare, all'interno delle zone più sviluppate dell'UE. 1.2
De centrale streefcijfers aanvullen met nationale en regionale streefcijfers, gezamenlijk vast te stellen door alle relevante belanghebbenden
De meeste respondenten zijn het erover eens dat de streefcijfers een beleidsvormende functie hebben, en dat zij dus moeten worden gebruikt als een instrument om alle relevante belanghebbenden op verschillende territoriale niveaus (EU, nationaal, regionaal en lokaal niveau) te betrekken bij de multilevel-beleidsplanning. De meeste respondenten hebben dan ook aangegeven dat de indicatoren en streefcijfers de volgende kenmerken moeten hebben:
6
zij moeten beperkt in aantal zijn, zoals het geval is in het huidige Europa 2020-voorstel; zij moeten duidelijk verband houden met de langetermijndoelstellingen van de strategie, en begrijpelijk zijn voor de burgers; zij moeten meetbaar zijn, aan de hand van standaarddefinities, zodat ze onderling kunnen worden vergeleken; zij moeten onderling verbonden en samenhangend zijn, om mogelijke conflicten tussen beleidsdoelstellingen te voorkomen; zij moeten zowel realistisch als ambitieus zijn; zij moeten flexibel worden aangepast aan de sociaaleconomische kenmerken van ieder gebied.
Gli obiettivi principali della strategia Europa 2020 sono trattati nel punto che segue.
9
Dit laatste punt is een van de belangrijkste bevindingen van de raadpleging: volgens de meeste respondenten vragen verschillende situaties en uitgangsposities om verschillende beleidsdoelstellingen, streefcijfers en beleid. Om ervoor te zorgen dat iedere lidstaat bijdraagt aan de Europa 2020-doelstellingen volgens zijn eigen nationale omstandigheden en uitgangspositie, heeft de Commissie de lidstaten gevraagd deze streefcijfers vóór de Europese Raad van juni te vertalen naar nationale streefcijfers. Gevraagd naar hun mening over deze benadering zeiden zo goed als alle respondenten dat de EU-streefcijfers niet als standaard-streefcijfers voor alle regio's en gemeenten van de EU moeten worden beschouwd. Zij denken dat er zowel op nationaal als regionaal niveau specifieke doelstellingen en streefcijfers moeten worden vastgesteld, waarbij ook aandacht moet worden geschonken aan stedelijke en plattelandsgebieden. Voor achtergebleven regio's zou de vaststelling van streefcijfers moeten helpen om alle beschikbare middelen te concentreren op het dichten van de kloof met de meer ontwikkelde gebieden. Hiermee krijgen Europa 2020 en het cohesiebeleid een hefboom waarmee de verwezenlijking van dezelfde doelstellingen kan worden bevorderd, op voorwaarde dat het cohesiebeleid voldoende financiële middelen ter ondersteuning van overheidsinvesteringen in convergentiegebieden. (Zie hoofdstuk 4 voor de standpunten van de respondenten over het verband tussen Europa 2020 en het EU-cohesiebeleid). Om geloofwaardige streefcijfers vast te stellen en de territoriale betrokkenheid te bevorderen zouden alle relevante belanghebbenden een rol moeten krijgen bij de vaststelling van streefcijfers. Verschillende respondenten hameren erop dat de subsidiariteits- en evenredigheidsbeginselen in acht moeten worden genomen bij de vaststelling van streefcijfers. De vaststelling van streefcijfers wordt over het algemeen beschouwd als een complexe taak, maar van cruciaal belang om de nieuwe strategie tot een succes te maken. Vandaar dat een overgrote meerderheid van respondenten van mening is dat de routekaart voor Europa 2020 ruimte moet bieden voor een eerlijke en doeltreffende raadpleging van en coördinatie tussen belanghebbenden, met name tussen de verschillende bestuursniveaus. 1.3
Opmerkingen en suggesties m.b.t. de centrale streefcijfers
Veel respondenten hebben over elk van de vijf centrale streefcijfers iets op te merken, en hebben bijkomende streefcijfers voorgesteld voor hun land. 1.3.1
75% van de bevolking in de leeftijdsgroep van 20-64 jaar moet werk hebben
Veel respondenten benadrukken het belang van een hoge werkgelegenheidsgraad, maar betwijfelen de haalbaarheid van de EU-doelstelling gezien de omstandigheden waarin hun land verkeert. Sommigen zeggen dat bij dit streefcijfer tevens moet worden gekeken naar de kwaliteit (en niet alleen de kwantiteit) van de werkgelegenheid: langdurige arbeidsverbanden verdienen de voorkeur boven precaire banen – de terugdringing van deze laatste categorie zou volgens sommige respondenten een doelstelling op zich moeten worden. Velen van hen stellen voor bijzondere aandacht te besteden aan de integratie van jongeren op de arbeidsmarkt. Ook wordt voorgesteld een streefcijfer op te nemen betreffende de mobiliteit van arbeidskrachten.
10
1.3.2
3% van het EU-BBP moet worden geïnvesteerd in O&O
Voor wat het tweede streefcijfer betreft (3% van het EU-BBP moet worden geïnvesteerd in O&O) zijn de respondenten verdeeld: ofwel vinden ze het streefcijfer niet realistisch (streefcijfer kan onmogelijk worden bereikt) ofwel niet ambitieus genoeg (streefcijfer zou veel hoger moeten zijn). Deze divergentie kan worden verklaard doordat regio's in verschillende uitgangsposities verkeren. Veel respondenten vinden dit streefcijfer niet concreet genoeg (of te weinig resultaatgericht) om tastbare resultaten op te kunnen leveren. Of zij vinden dat het niet helpt de kennisoverdracht aan ondernemingen te bevorderen. Wat de vaststelling voor O&O-streefcijfers betreft zou er een sterker verband moeten zijn tussen de behoeften van de reële economie en de doelstellingen op het stuk van hoger onderwijs, onderzoek en opleiding. 1.3.3
"20/20/20"-klimaat- en energiedoelstellingen
Het derde pakket streefcijfers van Europa 2020 houdt verband met de "20/20/20"-klimaat- en energiedoelstellingen. Over het algemeen worden zij goed ontvangen door de respondenten, hoewel sommigen zeggen dat zij ambitieuzer zouden kunnen zijn. Anderen wijzen erop dat om deze streefcijfers te verwezenlijken, geschikte (financiële, wettelijke, technologische) voorwaarden nodig zijn. Sommigen wijzen op de noodzaak van nieuwe streefcijfers die de naleving van de huidige milieuregelgeving meten, een grotere focus op instandhouding van de biodiversiteit, bescherming en rationeel gebruik van waterbronnen. 1.3.4
Onderwijsgerelateerde streefcijfers
Veel respondenten benadrukken dat onderwijs een nationale (of regionale) bevoegdheid blijft, en wijzen op het subsidiariteitsbeginsel. Het streefcijfer zou duidelijker moeten worden gedefinieerd, en zou ook de kwaliteit van het onderwijs moeten betreffen om aanvaardbaar te zijn. Sommigen zeggen dat het verkeerd is om te focussen op het aantal jaren dat men naar school gaat, omdat dit niet altijd een garantie voor kwaliteit is. Sommigen vinden dat de kwaliteit van het onderwijs en de aangeboden banen niet goed op elkaar aansluiten. Het centrale streefcijfer zegt niets over het belang van levenslang leren. De streefcijfers zouden meer betrekking moeten hebben op de kwaliteit van de educatieve vaardigheden (lezen, schrijven en rekenen, en computervaardigheden), en moeten worden uitgesplitst naar geslacht. Ook zou de vooruitgang van de onderwijssystemen moeten worden gemeten aan de hand van streefcijfers op het gebied van excellence en bevordering van ondernemerschap (via een doeltreffende wisselwerking tussen universiteiten, beroepsopleidingen en het bedrijfsleven). 1.3.5
Het aantal mensen voor wie armoede dreigt moet met 20 miljoen dalen
Het streefcijfer op het gebied van armoedebestrijding moet worden uitgesplitst naar geslacht, leeftijd en etnische afstamming. Het begrip "voor wie armoede dreigt" moet beter worden gedefinieerd, rekening houdend met de verschillende socialezekerheidsstelsels en uiteenlopende percepties over de kwaliteit van het bestaan. De recente crisis heeft de noodzaak van armoedebestrijding alleen maar groter gemaakt, maar als gevolg van de aanhoudende begrotingsproblemen kunnen sociale investeringen in gevaar komen.
11
Verschillende respondenten wijzen erop dat de sociale streefcijfers meer betrekking moeten hebben op een eerlijke verdeling in het algemeen in plaats van het armoedepercentage alleen (bv. sociale cohesie). Ook de toegang tot de gezondheidszorg moet in een streefcijfer worden vervat. Sommigen vragen zich af hoe de sociale innovatie, d.w.z. nieuwe maatregelen op sociaal gebied, uitgevoerd door lokale actoren en gefinancierd met zowel publieke als private middelen – zodat ondanks de huidige begrotingsbeperkingen een sterker sociaal beleid kan worden gevoerd – kan worden bevorderd met adequate streefcijfers. Weer anderen onderstrepen de noodzaak van bijkomende streefcijfers op het stuk van actief ouder worden, gendergelijkheid en toegang tot de arbeidsmarkt voor jongeren met sociale problemen. 1.4
Suggesties voor nieuwe streefcijfers
Veel respondenten stellen voor streefcijfers toe te voegen op het gebied van economie, infrastructuur en duurzame groei, het percentage startende ondernemingen, toegang tot vervoersinfrastructuur, duurzaam toerisme, toename van de lokale voedselproductie en gelijke voorwaarden voor een duurzame ontwikkeling van plattelandsgebieden. Ook is voorgesteld een zesde centraal streefcijfer toe te voegen voor de doelstelling "verkleining van de verschillen tussen de regio's". Dit sluit aan op de opvatting van verschillende respondenten dat er een sterk verband moet zijn tussen het cohesiebeleid en de Europa 2020-strategie (zie hoofdstuk 4). Er worden echter geen praktische voorbeelden gegeven van hoe deze doelstelling op een andere manier kan worden verwezenlijkt dan met de huidige benadering van het cohesiebeleid, waarbij de uitgaven uit de structuurfondsen voornamelijk worden gericht op minder ontwikkelde regio's. Sommige respondenten wijzen erop dat de streefcijfers een grensoverschrijdende dimensie moeten hebben, en rekening moeten houden met de behoeften en doelstellingen van grensoverschrijdende regio's.
12
HOOFDSTUK 2 HET BELEID VORMGEVEN DOOR HET BBP AAN TE VULLEN MET NIEUWE INDICATOREN VAN DUURZAME GROEI EN KWALITEIT VAN HET BESTAAN 2.1
Noodzaak van nieuwe indicatoren naast het BBP om de Europa 2020-strategie vorm te geven en te monitoren
De besluiten over de Europa 2020-doelstellingen op Europees, nationaal en mogelijk regionaal/lokaal niveau vereisen een reeks adequate, beschikbare en vergelijkbare indicatoren ten einde: alle relevante belanghebbenden te betrekken bij de besluitvorming; de uitvoering te monitoren; de resultaten te beoordelen. Gevraagd naar het soort indicatoren dat zou moeten worden gebruikt om de voortgang ten aanzien van de Europese streefcijfers te meten, geven de meeste respondenten een tweeledig antwoord:
het BBP mag niet buiten beschouwing worden gelaten omdat het een wereldwijd gebruikte, vergelijkbare indicator is, maar deze zou moeten worden aangevuld met andere indicatoren die betrekking hebben op de kwaliteit van het bestaan, sociale en duurzaamheidsaspecten; de indicatoren moeten niet alleen worden gebruikt voor monitoringsdoeleinden maar ook als instrument voor beleidsvorming.
De meeste respondenten hebben hun antwoorden op basis hiervan verder uitgewerkt, en hebben gedetailleerd uiteengezet hoe de indicatoren eruit zouden moeten zien, met tal van voorbeelden en suggesties. 2.2
Belangrijkste kenmerken van de benodigde indicatoren
De meeste respondenten zijn van mening dat de Europa 2020-indicatoren een aantal gemeenschappelijke kenmerken moeten hebben. In de eerste plaats zouden zij moeten overeenstemmen met en aansluiten op de basisdoelstellingen groei, duurzaamheid en cohesie. Dit is van belang als we willen dat de strategie werkelijk op drie pijlers is gebaseerd – een economische, een sociale en een milieupijler – en aan alle EU-burgers wordt meegedeeld en uitgelegd. n de tweede plaats zouden zij, om tijdens de gehele duur van de nieuwe strategie te kunnen worden gebruikt als beleidsvormings- en monitoringsinstrument,
enerzijds op heldere wijze moeten worden gedefinieerd, zodat zij in de hele EU en naar verloop van tijd kunnen worden vergeleken. Zo zou op het gebied van onderwijs een differentiatie tussen landen moeten worden gemaakt bij de vaststelling van EUstreefcijfers; anderzijds zouden zij flexibel genoeg moeten zijn om te worden aangepast aan de verschillende sociaaleconomische situaties in regio's en gebieden.
13
In de derde plaats zouden de indicatoren, als gevolg van de sterke nadruk op territoriale samenhang (zie ook hoofdstuk 1 en 4), niet alleen duidelijk en eenvoudig moeten zijn, maar ook op (sub)regionaal niveau moeten worden uitgesplitst. Verder zouden zij op regionaal niveau, en soms ook op subregionaal (NUTS 3)-niveau, beschikbaar moeten zijn. De respondenten zijn zich ervan bewust dat de beschikbaarheid van gedetailleerde regionale gegevens financiële problemen kan opleveren, omdat zeer brede steekproeven moeten worden gehouden. Toch vinden zij dat deze problemen moeten worden overwonnen, omdat Europa 2020 anders een onmisbaar uitvoerings- en monitoringsinstrument ontbeert. 2.3
Het aanwijzen van nieuwe indicatoren
De indicatoren van Europa 2020, en hun streefwaarden, kunnen niet van bovenaf worden opgelegd. Integendeel: als deze indicatoren een beleidsvormende functie moeten krijgen – als zij moeten worden gebruikt om de nieuwe strategie uit te stippelen, ten uitvoer te leggen en te monitoren, en om de strategie over te brengen aan de burgers en ondernemingen in de EU – dan zouden zij door alle relevante belanghebbenden gezamenlijk moeten worden vastgesteld, via een raadplegings- en coördinatieproces. De lokale en regionale overheden die aan het onderzoek hebben meegewerkt zijn bereid hun verantwoordelijkheid op zich te nemen om de nieuwe strategie tot een succes te helpen maken. Maar zij denken dat zij hiertoe niet in staat zijn als zij niet worden betrokken bij het hele proces - inclusief de vaststelling van nieuwe indicatoren en bijbehorende streefcijfers. 2.4
Suggesties voor mogelijke Europa 2020-indicatoren
Gevraagd naar het soort indicatoren dat zou moeten worden gebruikt in het kader van Europa 2020, geven veel respondenten voorbeelden van indicatoren voor de uitvoering van de nieuwe strategie op nationaal en regionaal niveau. Sommige respondenten vragen zich af of de voorgestelde EU-streefcijfers op de specifieke omstandigheden van hun land van toepassing kunnen zijn. In het kader staat een overzicht van de ontvangen antwoorden. Voor ieder streefcijfer worden verschillende indicatoren voorgesteld die zouden kunnen worden gebruikt om de Europa 2020doelstellingen of andere nationale en regionale beleidsprioriteiten te verwezenlijken. Sommige indicatoren worden nu al door meerdere regio's gebruikt.
14
Suggesties van respondenten voor Europa 2020-indicatoren Veel van de indicatoren op deze lijst zijn al goed bekend, net als hun bronnen, terwijl andere indicatoren nog nader zouden moeten worden onderzocht en uitgewerkt alvorens te kunnen worden gebruikt. Streefcijfer 1 - Werkgelegenheid
Werkgelegenheidsgraad op de lange termijn Aantal nieuwe, duurzame arbeidsplaatsen Participatiegraad van vrouwen/jongeren/geschoolde arbeidskrachten Werkgelegenheidsgraad in hightech-sectoren Werkgelegenheidsgraad van legale immigranten / impact op BBP Langdurig werklozen Aantal jongeren dat geen onderwijs of opleiding volgt en geen werk heeft
Streefcijfer 2 – O&O en innovatie
BBP bestemd voor O&O en innovatie Particuliere uitgaven voor O&O / Investeringen van het MKB in O&O (als % van de omzet) Toegang van burgers en economische actoren tot nieuwe technologieën / gebruik daarvan in de productieketen Product-/procesinnovatie (als percentage van totaal aantal verkochte industrieproducten en het aantal bedrijven dat aan innovatie doet) Aantal verleende octrooien (geregistreerd door het Europees Octrooibureau) per miljoen inwoners Hogesnelheidsinternet / percentage huishoudens en ondernemingen met toegang tot breedbandinternet
Streefcijfer 3 - Milieu
Ecologische voetafdruk Lucht- en waterkwaliteit/verontreiniging Afvalproductie: Terugwinning van grondstoffen / hoeveelheid gerecycleerde materialen per jaar Toxische materialen Energie: o Percentage hernieuwbare energie (van het totale verbruik van primaire energie) o Investeringen van ondernemingen in hernieuwbare energie o Percentage met hernieuwbare energie geproduceerde goederen o Totaal energieverbruik/besparing Totale broeikasgasemissies Groene oppervlakte per hoofd van de bevolking Milieukosten van de economische ontwikkeling Ecologische duurzaamheidsindex Het potentieel aan natuurlijke hulpbronnen Samenvattende indicatoren die rekening houden met de belangrijkste elementen van duurzame ontwikkeling en milieubescherming, zoals: o de reeks kernindicatoren van de EER; o de reeks EU-indicatoren voor duurzame ontwikkeling; o de index voor de individuele levensomstandigheden; o de indicator van echte vooruitgang (Genuine Progress Indicator); o de (regionale) index voor duurzame economische welvaart; o de index voor de duurzame samenleving (Sustainable Society Index) Streefcijfer 4 - Onderwijs
Onderwijs- en opleidingsniveaus en resultaten: o Jongeren met een diploma o Aantal scholieren/studenten in een bepaalde leeftijdsgroep o Percentage mensen dat het verplicht onderwijs afmaakt in een bepaalde leeftijdsgroep o Percentage leerlingen dat de middelbare school verlaat met een erkend diploma o Beroepskwalificaties Hoger onderwijs: o Aantal doctoraten (per 100.000 mensen) o Aantal afgestudeerden in exacte wetenschappen o Taalvaardigheden
15
Kostenefficiëntie van het onderwijs Vooruitgang als het gaat om het terugdringen van laaggeletterdheid Percentage vroegtijdige schoolverlaters
Streefcijfer 5 - De sociale sfeer
De menselijke ontwikkelingsindex (Human Development Index) Kwaliteit van het bestaan en welzijn: o huisvestingsnormen en toegang tot huisvesting o spreiding van en toegang tot gezondheidszorg o levensstandaard (zoals salarisniveau en koopkracht) o levensverwachting (en sterftecijfer) o waargenomen levenskwaliteit o veiligheid en criminaliteit Sociale integratie: o index van de sociale samenhang en integratie o index van de sociale integratie (toegang tot onderwijs, mobiliteit en openbare dienstverlening) o verschillen qua gezondheidszorg voor verschillende sociaaleconomische groepen o sociale betrekkingen o inkomensverdeling o de digitale kloof Armoede: o inkomen per capita o regionale armoede-index o percentage inwoners dat op basis van nationale statistieken onder de armoedegrens leeft o aantal mensen die door armoede worden bedreigd o de "Index Multiple Deprivation" (economische en sociale kerngegevens) o beroep op sociale bijstand (aantal begunstigden van sociale uitkeringen) Demografie (leeftijdsopbouw) Gendergelijkheidsindex Indicatoren voor niet-marktactiviteiten
Andere voorgestelde indicatoren
16
Indexen die de economische prestaties en de sociale vooruitgang meten (Stieglitz –rapport) Investeringsniveau Productiviteit (BBP/BRP) Startende ondernemingen Volume van het goederenvervoer (als % van het BBP) Investeringen en particuliere financiering (hefboomeffect van overheidsuitgaven) Aanwezigheid van infrastructuur Aantal lokale overheden dat wordt bereikt door voor hen bedoelde programma's Indicatoren die een vergelijking met landen als de VS en Japan mogelijk maken Insulariteitsindicator (om te meten in hoeverre insulariteit een nadelige factor is) Gegevens uit het ESPON-programma (SPAN-3-project toekomstscenario's voor het Europese grondgebied op Nuts 3-niveau) OESO-indexen m.b.t. de participatiedemocratie
HOOFDSTUK 3
HOE KUNNEN STEDEN EN REGIO'S EEN ACTIEVE ROL SPELEN IN DE EUROPA 2020STRATEGIE? 3.1
Partnerschappen tussen bestuursniveaus zijn van cruciaal belang voor Europa 2020
Een overweldigende meerderheid van de respondenten zegt dat Europa 2020 de samenwerking met lokale en regionale overheden nog steeds in concrete actie moet vertalen, en dat dit een cruciale tekortkoming van de blauwdruk van Europa 2020 is. Zij vinden dat er in de tekst explicieter moet worden verwezen naar de lokale en regionale overheden. Veel respondenten waarschuwen voor het gevaar dat de nieuwe strategie, indien de lokale en regionale overheden onvoldoende worden betrokken bij de vaststelling van nationale streefcijfers en de verdere uitwerking van de strategie:
geen rekening houdt met specifieke territoriale omstandigheden, slecht zal aansluiten op ander relevant beleid op nationaal, regionaal en lokaal niveau.
Om ervoor te zorgen dat de strategie rekening houdt met regionale en lokale verschillen en aan uiteenlopende omstandigheden kan worden aangepast, zouden de regionale en lokale overheden een actievere rol moeten spelen bij het uitstippelen, uitvoeren en beoordelen van de nieuwe strategie. Hierbij zou dan wel het subsidiariteitsbeginsel moeten worden gerespecteerd, met name op het gebied van onderwijs en sociaal beleid, zoals door sommige respondenten wordt benadrukt. Dit betekent met name dat de verschillende bestuursniveaus zorgvuldig moeten samenwerken om indicatoren en streefcijfers vast te stellen, en om de kerninitiatieven uit te werken. Het vaststellen van geloofwaardige streefcijfers en de integratie daarvan in de territoriale beleidsprogramma's kost tijd. Verscheidene respondenten benadrukken dat het tijdschema voor de goedkeuring van de Europa 20207 strategie onvoldoende ruimte biedt voor een constructieve bijdrage van subnationale partners . In landen waar er een gestructureerde vorm van samenwerking tussen de centrale en subnationale overheid is zijn respondenten sceptisch over de mogelijkheid deze samenwerkingsstructuren te gebruiken voor het uitstippelen van de strategie, omdat het tijdschema zeer krap is. Volgens verschillende respondenten kan van de Lissabonstrategie worden geleerd dat als steden en regio's niet als partners worden beschouwd, zij niet het gevoel zullen hebben dat zij baat hebben bij de strategie, zodat zij deze ook niet als "hun eigen" strategie gaan beschouwen. "Geen partnerschap" betekent "geen ownership", wat dan weer leidt tot een gebrek aan coördinatie tussen de verschillende bestuursniveaus, en minder toegevoegde waarde voor de burgers.
7
Het probleem van het extreem krappe tijdschema voor de goedkeuring van de strategie en de geïntegreerde richtsnoeren werd ook erkend door de conferentie van commissievoorzitters van het EP op 5 mei 2010. Tijdens de Europese Raad van 17 juni 2010 zijn echter nog geen nationale streefcijfers goedgekeurd – dit wordt verwacht voor het najaar van 2010.
17
3.2
Bijdrage van de lokale en regionale overheden aan Europa 2020
Veel respondenten zijn het erover eens dat Europa 2020 een brede strategie is die met tastbare acties op regionaal niveau ten uitvoer moet worden gelegd via een bottom-up benadering met een sterke lokale dimensie, zoals aanbevolen in het Barca-rapport. Dat is waarom de meeste respondenten zichzelf een actieve rol in Europa 2020 toebedelen. Naast hun betrokkenheid bij de vaststelling van streefcijfers en indicatoren en de praktische uitvoering ervan (zie hierboven), geven zij tientallen voorbeelden van manieren waarop zij aan Europa 2020 kunnen bijdragen: De respondenten wijzen op hun rol bij het beheer van de EU-structuurfondsen en de cofinanciering van het Europa 2020-beleid; zij kunnen de Europa 2020-doelstellingen ondersteunen via het cohesiebeleid. Indien nodig kunnen zij hun regionale programma's herzien om beter rekening te houden met Europa 2020. Zij benadrukken hun rol bij de verspreiding van informatie en de bevordering van een beter begrip van de EU-richtsnoeren en -voorstellen. Binnen de kerninitiatieven kunnen zij speciale projecten ontwikkelen, die samen met andere territoriale eenheden of andere belanghebbenden kunnen worden uitgevoerd. Respondenten uit grensregio's en -steden wijzen op hun rol bij grensoverschrijdende en transnationale projecten die bijdragen tot de Europa 2020-doelstellingen. Lokale en regionale overheden coördineren hun acties meestal met andere, niet-overheidsactoren (zoals universiteiten, ondernemers, kamers van koophandel, maatschappelijke organisaties, enz.) die aan Europa 2020 gerelateerde maatregelen nemen. Deze kunnen als intermediair fungeren om ook de lagere bestuursniveaus te betrekken en zo voor een efficiëntere en effectievere respons te zorgen. Verschillende respondenten wijzen op de mogelijkheid om bij overheidsaanbestedingen rekening te houden met de Europa 2020-doelstellingen. 3.3
Samenwerking bij de uitvoering van kerninitiatieven
Regio's en steden proberen deel te nemen en bij te dragen aan alle kerninitiatieven van Europa 2020, zij het in verschillende mate afhankelijk van het kerninitiatief. Dit geldt met name voor regio's met wetgevende bevoegdheden op uiteenlopende terreinen. De kerninitiatieven moeten goed aansluiten op de lokale en regionale prioriteiten en inspanningen (zoals verschillende projecten die zijn gericht op verbetering van de levensomstandigheden), waarbij wordt gewezen op de logische aaneenschakeling tussen de EU en de lokale en regionale niveaus, die nodig is om Europa 2020 tot een succes te maken. Verscheidene respondenten hameren erop dat alle zeven kerninitiatieven moeten worden meegenomen in de huidige programmeringsfase van het regionaal beleid – met name de maatregelen die door de structuurfondsen worden gecofinancierd – en dat de lopende programma's zo nodig moeten worden aangepast. Vervolgens zouden de initiatieven in de volgende programmeringsfase meer aandacht kunnen krijgen.
18
De lokale en regionale overheden zouden telkens als dat nuttig is moeten worden geraadpleegd en/of worden betrokken bij kerninitiatieven (uitstippeling en tenuitvoerlegging, in samenwerking met de EU en de nationale regeringen)8. Zo kan hun specifieke rol en toegevoegde waarde worden gecoördineerd met die van andere bestuursniveaus. Andere relevante regionale actoren, zoals grensoverschrijdende allianties, macroregio's en Europese groeperingen voor territoriale samenwerking (EGTS) zouden eveneens als partners bij de kerninitiatieven moeten worden betrokken. Veel respondenten hebben hun huidige (en potentiële) bijdrage tot de maatregelen van de zeven kerninitiatieven gepresenteerd. Onderstaande lijst van voorbeelden is niet uitputtend. 3.3.1
Innovatie-Unie
Voor initiatieven op innovatiegebied hebben veel respondenten besloten hun eigen plannen voor innovatie en onderzoek te ontwikkelen. Zij benadrukken hun rol bij de samenwerking met de privésector en kennisinstellingen. De regionale groeiprogramma's omvatten zeer vaak een innovatiestrategie die is gebaseerd op drie pijlers: ondernemerschap, een innovatief MKB en onderzoekclusters. Zo kunnen nieuwe technologieën op het gebied van o.a. openbaar vervoer, IT en milieu worden getest. Deze vorm van samenwerking is van groot belang en zou moeten worden gestimuleerd. 3.3.2
Jeugd in beweging
Lokale overheden nemen concrete maatregelen voor uitwisselingen tussen jongeren, met name via nieuwe samenwerkingsverbanden (twinning) met Europese partners, en door studiebeurzen te verstrekken aan jonge studenten. Het initiatief "Europese Jongerenhoofdstad" stelt de betreffende gemeente in staat om, in de context van de Europese integratie, haar culturele, sociale, politieke en economische activiteiten die relevant zijn voor jongeren, onder de aandacht te brengen. 3.3.3
Een digitale agenda voor Europa
Op dit gebied is een belangrijke rol weggelegd voor de regionale en lokale overheden, die dan ook bereid zijn hun steentje bij te dragen tot de praktische uitvoering ervan. Zo steunen zij de ontwikkeling van breedbandinternet in plattelandsgebieden en achtergestelde gebieden, waar de uiterst geavanceerde breedbandnetwerken niet veel vooruitgang boeken wegens gebrek aan overheidssteun. Dankzij breedband kunnen deze gebieden profiteren van de informatietechnologie, zoals de oprichting van nieuwe, innoverende bedrijven in de IT-sector. Andere initiatieven zijn reeds opgestart en zijn gericht op efficiëntere overheidsdiensten, door de invoering van e-government-toepassingen. Om de lokale inspanningen op dit gebied beter te kunnen ondersteunen zou de EU de randvoorwaarden voor de elektronische handtekening moeten verbeteren, en de invoering daarvan moeten bevorderen met de medewerking van de lokale en regionale overheden, omdat zij sleutelpartners zijn in de betrekkingen
8
In zijn resolutie over Een grotere betrokkenheid van lokale en regionale overheden bij de Europa 2020-strategie stelt het Comité van de Regio's voor om "uitdrukkelijk steun te geven aan het voorstel van het Europees Parlement om een "Territoriaal Pact van lokale en regionale overheden met betrekking tot de Europa 2020-strategie" tot stand te brengen, zodat voor de toekomstige strategie, middels een daadwerkelijk partnerschap tussen overheden op Europees, nationaal, regionaal en lokaal niveau, ownership op meerdere bestuursniveaus kan worden gegarandeerd".
19
met burgers en ondernemingen. Andere toepassingen die de lokale en regionale overheden kunnen helpen ontwikkelen zijn bijvoorbeeld e-gezondheidszorg en e-leren. 3.3.4
Efficiënt gebruik van hulpbronnen
Op dit gebied zijn de lokale en regionale overheden nu al bezig om dwarsverbanden te leggen tussen ecoinnovatie, ondernemerschap, industriebeleid en consumenten. Sommige respondenten wijzen op hun lidmaatschap van het Burgemeestersconvenant. Lokale en regionale overheden kunnen geschikte locaties voor kleinschalige hernieuwbare energie-installaties aanwijzen, en kunnen gemeenten, huishoudens en lokale ondernemingen helpen om, afhankelijk van hun locatie en huisvesting, de meest geschikte hernieuwbare en energie-efficiënte technologieën te kiezen. In een poging om de ontwikkeling van een "energie-efficiëntie"-cultuur te bevorderen hebben veel lokale en regionale overheden een "groene agenda" goedgekeurd, waarin maatregelen staan zoals de modernisering en verbetering van drinkwater- en waterzuiveringsnetwerken, afvalbeheer en -recycling, duurzame mobiliteitsprojecten en initiatieven op het gebied van biodiversiteit, landbouw en bescherming van natuurlijke hulpbronnen. Sommige subnationale overheden maken een kritisch gebruik van overheidsaanbestedingen als een manier om productie- en consumptiepatronen milieuvriendelijker te maken. 3.3.5
Industriebeleid in een tijd van mondialisering
De regio's hebben geïnvesteerd in activiteiten voor startende ondernemingen, vaak gecofinancierd door Europese regionale steun. De lokale en regionale overheden onderhouden vaak goede betrekkingen met particuliere partners. Hun initiatieven zijn gericht op het verbeteren van de voorwaarden voor ondernemingen, met name het MKB, en het bevorderen van een sterke, robuuste en internationaal concurrerende industriële structuur. In sommige gevallen zijn specifieke overheidsdiensten verantwoordelijk voor de follow up van ondernemersactiviteiten en het aantrekken van investeringen, of het vereenvoudigen van administratieve procedures. Zoals verscheidene respondenten hebben benadrukt spelen lokale en regionale overheden een essentiële rol bij de modernisering van de automobielindustrie (bv. bij de ontwikkeling van "groene" auto's). 3.3.6
Een agenda voor nieuwe vaardigheden en banen
Sommige respondenten benadrukken hun rol bij werkgelegenheidsprojecten die met EU-middelen (bv. het Europees Sociaal Fonds) worden gefinancierd. Andere noemen initiatieven om nieuwe banen te scheppen en bepaalde vaardigheden te ontwikkelen, zoals: het aanmoedigen van investeringen in toerisme, bewustmakingsinitiatieven in het onderwijs om het ondernemerschap op alle onderwijsniveaus te bevorderen, maatregelen om jeugdwerkloosheid te bestrijden, integratiemaatregelen voor kwetsbare wijken in grote steden, enz. 3.3.7
Europees platform tegen armoede
Met betrekking tot de vaardigheden op nationaal niveau zijn sommige respondenten van mening dat de lidstaten het voortouw zouden moeten nemen bij de ontwikkeling van initiatieven om tegemoet te komen aan de behoeften van bepaalde groepen burgers die op de rand van armoede balanceren. Hun optreden is gericht op de ontwikkeling van een goed lokaal systeem voor sociale dienstverlening, dat voor iedereen toegankelijk is, en waarin "preventie" een fundamentele maatregel van armoedebestrijding is. De sociale
20
actoren, de tertiaire sector, de burgers en alle bestuursniveaus zouden een governancemodel moeten ontwikkelen dat erop is gericht om initiatieven ter ondersteuning van de sociale integratie en ter voorkoming van uitsluiting, maximaal te bevorderen. Sommige lokale overheden promoten hun eigen sociaal beleid (dat onder meer uit innovatieve oplossingen bestaat). 3.4
Een sceptische kijk op de kerninitiatieven
Desondanks blijven sommige respondenten sceptisch tegenover de kerninitiatieven die zijn voorgesteld in het Europa 2020-document. Dit is niet alleen omdat deze initiatieven nog niet goed zijn uitgewerkt. Sommige respondenten zijn bezorgd dat de kerninitiatieven alleen in sommige landen/regio's hun doel zullen bereiken, terwijl andere gebieden meer en meer gemarginaliseerd zullen raken. Eén respondent is van mening dat de voorgestelde kerninitiatieven eerder een sectorale aanpak dan een geïntegreerde aanpak weerspiegelen. 3.5
Nieuwe oplossingen voor de lokale en regionale governance van de strategie, of verbetering van bestaande governancesystemen 3.5.1
Een veelvoud aan governancesystemen
De mechanismen om de lokale en regionale overheden bij de strategie te betrekken verschillen van land tot land, en veel respondenten bespreken (en bekritiseren) het systeem dat in hun land van toepassing is. Lidstaten met een federaal systeem passen het subsidiariteitsbeginsel toe, waarbij de subnationale niveaus een actieve rol krijgen. De uitdaging zal er voor hun uit bestaan om bestaande structuren en lopende processen te gebruiken voor de implementatie van Europa 2020. Sommige respondenten benadrukken de rol van (meestal eenjarige) partnerschapsovereenkomsten tussen het regionale en het nationale niveau voor de uitvoering van langetermijnstrategieën. Sommige centrale overheden hebben contactcomités of werkgroepen opgericht, waarin lokale en regionale overheden hun stem kunnen laten horen. Deze fora zijn ofwel bedoeld om nationale aspecten van Europa 2020 (en de Lissabonstrategie) te bespreken, ofwel om zich te buigen over meer algemene aspecten van regionale en lokale ontwikkeling (bijvoorbeeld via een speciale task force voor de strategie). Helaas verlopen de contacten tussen nationale en territoriale overheden vaak sectorgewijs (via afzonderlijke ministeries), waardoor de horizontale visie die is vereist om van Europa 2020 een geïntegreerde strategie te maken, ontbreekt. De vergaderingen zijn soms te bureaucratisch en bieden onvoldoende mogelijkheden om naar de mening van het middenveld te luisteren. Ook op lokaal en regionaal niveau zijn werkgroepen opgericht (zonder de constante en gestructureerde betrokkenheid van het centrale overheidsniveau). In veel gevallen nemen lokale en regionale besturen deel aan openbare raadplegingen die door de centrale overheid van hun land worden georganiseerd. Toch klagen verscheidene respondenten dat hoewel zij door het centrale niveau worden geraadpleegd, er niet altijd rekening wordt gehouden met hun standpunt. Zelfs in sommige federale staten houden regionale regeringen weinig rekening met de specifieke behoeften van bepaalde gemeentebesturen, ondanks het bestaan van actieve verenigingen van steden en provincies.
21
In antwoord op de vraag of er in hun land institutionele mechanismen bestaan waarmee de regio's en steden doeltreffend worden betrokken bij de uitwerking van de strategie, hebben veel respondenten specifieke informatie gegeven over de situatie in hun land. Onderstaande citaten zijn afkomstig uit de ontvangen bijdragen en dienen als voorbeeld. Hoewel zij een tipje van de sluier oplichten, volstaan zij uiteraard niet om de situatie in een bepaald land volledig weer te geven. "Deense regio's zijn onder meer verantwoordelijk voor het uitstippelen van regionale ondernemingsstrategieën (via de regionale groeiforums). Ook adviseren zij de regering over het gebruik van de EU-structuurfondsen. De regionale groeiforums sluiten jaarlijks een partnerschapsovereenkomst met de regering voor de uitvoering van de globaliseringsstrategie. Om de streefcijfers van Europa 2020 te verwezenlijken zouden vergelijkbare overeenkomsten met regionale en lokale overheden kunnen worden gesloten." "In de Bondsrepubliek Duitsland is de Bondsraad (eerste kamer of senaat) het federale grondwetgevende orgaan. De afzonderlijke districten kunnen via hun districtsverenigingen invloed uitoefenen op de Bondsraad. De grondwettelijke taak van de districtsverenigingen is het parlement en de regering van de deelstaat voorstellen te doen voor de voorbereiding en tenuitvoerlegging van wetten, regelgeving en decreten, wanneer deze de belangen van de districten betreffen. De Duitse districtsraad wordt door de Bondsdag (tweede kamer of parlement) en de federale ministeries betrokken bij de opstelling van wetten aangaande lokale belangen en neemt tevens met besluitvormende of adviserende bevoegdheid deel aan een groot aantal commissies en instellingen op federaal en deelstaatsniveau." "Italië beschikt zowel over een mechanisme voor de coördinatie tussen regio's, als voor de coördinatie tussen de regio's en de centrale regering: de conferentie van regio's en autonome provincies en het overlegcomité staat-regio's, een instelling die in 1981 is opgericht ten behoeve van een betere technische en politieke coördinatie. Deze instelling zorgt voor een betere dialoog, coördinatie en samenwerking met de centrale regering, en geeft de regio's de mogelijkheid om belangrijke kwesties evenals hun standpunten, initiatieven en documenten onder de aandacht van de regering te brengen. Binnen de conferentie van regio's is een task force opgericht die zich bezighoudt met strategieën voor duurzame groei en werkgelegenheid, met als doel gemeenschappelijke interregionale standpunten vast te stellen, regionale beste praktijkvoorbeelden aan te wijzen, sterke en zwakke punten te benadrukken en deel te nemen aan de voorbereiding van het jaarlijkse NHP en de voortgangsverslagen." "In Slowakije is begin 2004 een interdepartementale werkgroep Lissabonstrategie/Europa 2020 opgericht. De belangrijkste leden van die groep zijn – naast de nationale coördinatoren van de Slowaakse regering en het ministerie van financiën – vertegenwoordigers van het ministerie van arbeid, sociale zaken en gezin, het ministerie van onderwijs, het ministerie van economische zaken, het ministerie van vervoer, post en telecommunicatie, het ministerie van wederopbouw en regionale ontwikkeling, het ministerie van milieu en andere ministeries, en het bureau voor overheidsopdrachten. De Slowaakse nationale raad, sociale partners en academische kringen zijn eveneens vertegenwoordigd in de werkgroep. Andere leden van de werkgroep zijn afzonderlijke regio's en de Slowaakse vereniging van steden en gemeenten, die het lokale en regionale bestuur vertegenwoordigen." "Momenteel worden in het Verenigd Koninkrijk lokale economische evaluaties (Local Economic Assessments) uitgevoerd. Hierbij wordt de economische gezondheid van de regio's gemeten en worden gebieden aangewezen waarop verbetering nodig is. Deze kunnen als strategische infrastructuur dienen voor het ontwikkelen en beoordelen van strategieën en om resultaten op te leveren. In het hele VK zijn 22
territoriale en multiterritoriale overeenkomsten (Local Area Agreements en Multi-Area Agreements) gesloten die in overeenstemming met de centrale regering lokale prioriteiten vaststellen, en die de districtsraden en unitaire overheidslichamen ("unitary authorities") een centrale plaats geven binnen de openbare dienstverlening op regionaal niveau. Zij bekijken de situatie vanuit het oogpunt van de burgers en zouden over het algemeen in staat moeten zijn de strategie te beïnvloeden." 3.5.2
Invoering van nieuwe governancesystemen…
Aangezien het subsidiariteitsbeginsel het hoofdbeginsel voor de implementatie van Europa 2020 blijft, stellen sommige respondenten nieuwe (of verbeterde) mechanismen voor de governance van de strategie voor, die op het partnerschapsbeginsel zijn gebaseerd. Om de betrokkenheid en het "ownership" te stimuleren zouden bijvoorbeeld politieke contractuele overeenkomsten tussen de verschillende 9 bestuursniveaus kunnen worden gesloten over de vaststelling van streefcijfers, kerninitiatieven en nationale hervormingsprogramma's. Verscheidene respondenten stellen voor om hiervoor de mechanismen van de regionale operationele programma's te gebruiken. In lidstaten waar er geen systematische betrokkenheid van de lokale en regionale overheden is, stellen sommige respondenten voor om nationale werkgroepen op te richten ten einde vertegenwoordigers van de lokale en regionale overheden te betrekken bij de vaststelling van nationale streefcijfers en om mee te discussiëren over de beleidsmaatregelen die nodig zijn. Sommige regio's en steden wijzen op het belang van hun lidmaatschap van netwerken en verenigingen, waarin zij ideeën uitwisselen en van elkaar leren. 3.5.3
… en verbetering van de bestaande kanalen voor de participatie van regio's en steden
Voor sommige respondenten is het niet erg duidelijk hoe het regionale en lokale bestuursniveau kunnen bijdragen tot de vaststelling van nationale streefcijfers en NHP’s. Veel respondenten benadrukken dat zij een grotere rol wensen te spelen bij de opstelling van nationale hervormingsprogramma's. Sommigen zeggen dat de Europese Commissie de nationale regeringen zou moeten vragen om een hoofdstuk van hun NHP te wijden aan de multilevel governance en de rol van de lokale en regionale overheden. Multilevel governance is een voorwaarde voor succes, hoewel niet altijd duidelijk is hoe dit in de context van Europa 2020 moet worden ingevuld. Volgens sommige respondenten is er nog steeds ruimte voor verbetering als het gaat om de uitwisseling van goede praktijken. Zij wijzen erop dat zij van elkaars beleid kunnen leren. Veel respondenten onderstrepen dat de lokale en regionale overheden bereid zijn om nieuwe verantwoordelijkheden op zich te nemen in verband met de uitvoering van Europa 2020, mits hiervoor adequate Europese en nationale middelen worden vrijgemaakt en administratieve belemmeringen worden opgeheven. Volgens sommige respondenten zouden er meer financieringsmogelijkheden moeten komen voor lokale overheden die bijdragen tot de implementatie van de Europa 2020-strategie.
9
Na afloop van de raadpleging heeft het CvdR een Territoriaal Pact voor lokale en regionale overheden over de Europa 2020strategie voorgesteld, zodat voor de toekomstige strategie een eigen inbreng op verschillende niveaus kan worden gegarandeerd middels een daadwerkelijk partnerschap tussen de Europese, nationale, regionale en lokale overheden. Dit pact zou gepaard moeten gaan met nationale territoriale pacten, in het kader waarvan de lidstaten met de regio's en steden zouden moeten samenwerken door actief gebruik te maken van de bestaande institutionele instrumenten.
23
Sommige onderstrepen dat een actieve betrokkenheid van lokale en regionale overheden bij de toewijzing van financiële middelen (bv. via de regionale operationele programma's) de beste manier is om een multilevel governance-aanpak te garanderen (zie hoofdstuk 4). Aangezien de meeste lidstaten, regio's en steden lopende strategieën hebben (zoals regionale ontwikkelingsstrategieën, regionale ruimtelijke ordeningsplannen enz.) wijzen sommige respondenten erop dat de nieuwe Europese strategie moet worden geïntegreerd in de nationale, regionale en lokale strategieën, in plaats van dat er een nieuwe, aparte strategie wordt goedgekeurd. Het Comité van de Regio's zou meer moeten worden betrokken bij de vaststelling en monitoring van Europa 2020 en de relevante beleidsmaatregelen (via zijn monitoringsplatform). Zoals sommige respondenten hebben opgemerkt wordt er in de strategie op gewezen dat het Comité van de Regio's nauw moet worden betrokken bij de strategie, maar wordt er niet uitgelegd hoe het CvdR moet worden betrokken bij de uitstippeling, tenuitvoerlegging en monitoring van de nieuwe strategie. Verschillende respondenten wijzen expliciet op hun bijdrage tot het monitoringplatform Europa 2020 van het CvdR (het vroegere Lissabon Monitoring Platform). Ook zouden de lokale en regionale verenigingen en netwerken (zowel op EU- als op nationaal niveau) moeten worden geraadpleegd. Ten slotte waarschuwen verschillende respondenten voor inbreuken op het subsidiariteits- en evenredigheidsbeginsel indien de Europa 2020-strategie niet wordt aangepast aan de nationale en regionale omstandigheden.
24
HOOFDSTUK 4 EUROPA 2020 EN HET COHESIEBELEID: AANVULLEND EN ELKAAR VERSTERKEND BELEID 4.1
Wederzijds versterkend verband tussen Europa 2020 en het cohesiebeleid
Volgens een overgrote meerderheid is het verband tussen Europa 2020 en het cohesiebeleid geen nulsomspel. Integendeel, het gaat hier om elkaar versterkende instrumenten, die ook als dusdanig moeten worden beschouwd. De meeste respondenten hebben hierover de volgende mening: 4.1.1
Cohesiedoelstellingen hebben Europa 2020 nodig
Enerzijds hebben de cohesiedoelstellingen Europa 2020 nodig. De solidariteitsgedachte achter het cohesiebeleid, die is vastgelegd in het EU-Verdrag en tot doel heeft de ongelijkheden tussen Europese regio's weg te nemen, mag niet uit het oog worden verloren. Gezien de onderlinge afhankelijkheid tussen Europese regio's geeft het verwezenlijken van de Europa 2020-strategie voor slimme, duurzame en inclusieve groei achtergestelde regio's de kans om welvaart te scheppen en de levenskwaliteit van hun burgers te verbeteren, hetgeen de cohesie ten goede komt. 4.1.2
Europa 2020-doelstellingen hebben cohesie nodig
Anderzijds hebben de Europa 2020-doelstellingen cohesie nodig. Het cohesiebeleid is méér dan alleen een mechanisme voor de herverdeling van welvaart; het is ook een instrument voor de ontwikkeling van regionaal welvaartsscheppend vermogen. Indien de kloof blijft voortbestaan, dan zou dat betekenen dat waardevolle hulpbronnen – in termen van arbeidskrachten en andere territoriale activa – onbenut blijven, hetgeen de Europa 2020-doelstellingen van slimme, duurzame en inclusieve groei ondermijnt. In een potentieel virtueuze cirkel zou de verwezenlijking van de Europa 2020-doelstellingen aan de hand van flexibele groeistrategieën die zijn aangepast aan verschillende situaties tot meer cohesie leiden. 4.1.3
Roep om cohesie in tijden van crisis
Deelnemers aan het onderzoek wijzen erop dat geen enkele van de sociale, economische en territoriale aspecten van cohesie vergeten mag worden nu de bakens in het sociaaleconomisch landschap van Europa onder invloed van de crisis worden verzet. De economische crisis heeft de situatie in de meeste regio's ingrijpend veranderd en "achtergestelde regio's" zijn niet meer noodzakelijkerwijs dezelfde regio's als vroeger. De cruciale problemen waarmee de EU heeft te kampen, werken op verschillende manieren door in deze regio's en hiermee moet rekening worden gehouden in het toekomstig cohesiebeleid. Feit is dat:
door veel respondenten wordt beklemtoond dat achtergestelde regio's nog steeds prioriteit moeten krijgen omdat zij nog steeds niet over elementaire infrastructuur beschikken; door sommigen wordt benadrukt dat ook rijke regio's en grote steden bijzondere aandacht moeten krijgen omdat zij vaak grote sociale problemen hebben, die moeten worden opgelost willen deze regio's groeimotoren blijven;
25
4.2
door velen wordt opgemerkt dat inclusie niet alleen betrekking heeft op marginale bevolkingsgroepen maar ook op het terugdringen van werkloosheid, beter onderwijs voor alle burgers en betere toegankelijkheid van allerlei diensten van algemeen belang.
De link tussen Europa 2020 en het cohesiebeleid
In het licht van het bovenstaande is een reeks relevante conclusies getrokken over de belangrijkste aspecten van het cohesiebeleid en zijn operationele band met Europa 2020. Ten eerste zegt een grote meerderheid van de respondenten dat het cohesiebeleid – in de zin van een beleid dat solidariteit, structurele ondersteuning en ontwikkeling beoogt - niet alleen op de meest achtergestelde regio's moet zijn gericht maar op het hele EU-grondgebied, dus óók op de meer ontwikkelde regio's, waar de sociale verschillen soms nog groter kunnen zijn. Aangezien elk gebied zijn eigen behoeften en prioriteiten heeft, moet het cohesiebeleid niet proberen om voor de hele EU dezelfde, onrealistische, streefdoelen vast te stellen. Wél moet worden getracht om voor ieder gebied specifieke (nationale en regionale) doelen aan te duiden. Ten tweede moeten alle regio's met hun eigen specifieke middelen bijdragen tot het verwezenlijken van de Europa 2020-doelstellingen. Met het oog hierop sluiten de doelstellingen van het cohesiebeleid – convergentie, regionaal concurrentievermogen en werkgelegenheid en Europese territoriale samenwerking – en de maatregelen tot verwezenlijking hiervan perfect aan bij de prioriteiten van Europa 2020. Respondenten zijn het dan ook roerend eens met de stelling dat het cohesiebeleid Europa 2020 ten goede komt en de territoriale dimensie ervan volledig tot zijn recht laat komen. Ten derde is, vanuit operationeel oogpunt, een zorgvuldige coördinatie en integratie van Europa 2020 en het cohesiebeleid geboden. Met een flexibel Europa 2020 kan beter worden ingespeeld op territoriale verscheidenheid en kunnen voor elk gebied realistische doelstellingen en streefdoelen worden vastgesteld om de levenskwaliteit van de burgers te verbeteren zonder daarbij alleen maar te kijken naar de cijfermatige toename van het BBP. De bestuursmechanismen van het cohesiebeleid kunnen rechtstreeks worden toegepast op Europa 2020 of als inspiratiebron dienen voor mechanismen die speciaal voor Europa 2020 in het leven worden geroepen. In ieder geval moeten de instrumenten van beide beter worden gecoördineerd zodat van synergie kan worden geprofiteerd. Dat zou ook de respectieve doelstellingen ten goede komen. Sommigen stellen het gebruik van benchmarking voor om goede praktijken te verspreiden. Tot slot wijzen diverse respondenten erop dat in beide beleidsstrategieën het subsidiariteitsbeginsel in acht moet worden genomen, hetgeen betekent dat meer bevoegdheden en middelen moeten worden overgedragen.
26
4.3
Rekening houden met het cohesiebeleid en Europa 2020 bij het opstellen van de EU-begroting
Respondenten zijn het er grotendeels over eens dat de EU-begroting: op de doelstellingen van Europa 2020 afgestemd moet zijn, en gebruik moet maken van de onderlinge versterking van de doelstellingen van Europa 2020 en die van het cohesiebeleid om de welvaartskloof binnen en tussen regio's te verkleinen. Op lange termijn moet de begroting na 2013 vooral de prioriteiten van Europa 2020 ondersteunen. Velen zijn van mening dat: Europa 2020 het cohesiebeleid nodig heeft als een belangrijke (maar niet de enige) financiële aanjager om de doelstellingen tegen 2020 te bereiken. Het EFRO, het ESF en de programma's voor plattelandsontwikkeling moeten investeren in de gemeenschappelijke prioriteiten van Europa 2020. Het cohesiebeleid moet prioriteit geven aan de Europa 2020-doelstellingen teneinde de bestaande lokale middelen voor groeidoeleinden te gelde te maken. Sommige respondenten merken op dat het succes van de Lissabonstrategie duidelijk is in de sectoren die zijn gefinancierd met door het cohesiebeleid gewaarborgde instrumenten. Het cohesiebeleid zou streefdoelen kunnen omvatten die aansluiten bij de vijf centrale streefdoelen van Europa 2020. Vervolgens moet worden gecheckt of in heel Europa evenveel vooruitgang wordt geboekt. Vastgesteld moet worden hoeveel financiële middelen worden toegewezen aan Europa 2020 en hoeveel aan specifieke territoriale doelstellingen, maar de verhouding tussen beide moet variëren naar gelang van de uitgangspositie van elke regio. Verschillende respondenten vinden dat er voldoende geld moet worden uitgetrokken voor onderzoek en innovatie (O&I) en dat de bevordering daarvan als onderdeel van het cohesiebeleid moet worden gezien. Op dit punt lopen de meningen uiteen: sommigen willen dat O&I op Europees niveau wordt geregeld, anderen pleiten voor een regionale aanpak. In ieder geval is meer synergie tussen de verschillende communautaire instrumenten noodzakelijk om onderzoek en innovatie te bevorderen. Met het oog hierop zijn sommigen voorstander van een cohesiebeleid dat innovatie en excellence in Europa beoogt te stimuleren. Het landbouwbeleid moet volgens sommige respondenten meer op ontwikkelingsdoelstellingen worden gericht (bijv. door prioriteit toe te kennen aan projecten voor plattelandsontwikkeling). Het moet ernaar streven de middelen dusdanig te verdelen en toe te wijzen dat het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling (ELFPO) een fonds voor plattelandsontwikkeling en milieu-investeringen wordt. Sommigen stellen een apart budget voor Europa 2020 voor om flexibele doelstellingen vergezeld te doen gaan van een flexibeler financieel beheer. Verschillende lokale en regionale overheden vragen zich af of er extra middelen beschikbaar zullen zijn om de strategie te helpen uitvoeren of monitoren. Enkelen zijn een andere mening toegedaan en vinden dat de EU geen Europa 2020 nodig heeft om groei te verwezenlijken maar dat het cohesiebeleid het enige groeibeleid van de EU voor alle regio's moet zijn.
27
4.4
De juiste hoeveelheid financiële middelen waarborgen…
Het totaalbedrag aan financiële middelen mag niet worden verlaagd en moet, indien mogelijk, worden verhoogd. De goedkeuring van de Europa 2020-strategie mag onder geen beding als voorwendsel worden gebruikt om minder geld uit te trekken voor het cohesiebeleid. Door te snijden in het EU-budget voor cohesie wordt het hefboomeffect ervan (dat een aanzienlijke hoeveelheid andere publieke en private middelen oplevert) te niet gedaan; de financiering van de Europa 2020-strategie mag dus niet tot bezuinigingen op het cohesiebudget leiden temeer gezien de bijdrage van het cohesiebeleid tot de Europa 2020-doelstellingen en de waargenomen efficiency van zijn uitgavenmechanisme. Een cohesiebudget moet ook beleidsmaatregelen ten behoeve van onderzoek en ontwikkeling, innovatieinfrastructuren en plattelandsontwikkeling ondersteunen. Ook het programma voor concurrentievermogen en innovatie (PCI) en de "kennisregio's" in het zevende kaderprogramma moeten worden uitgebreid. De belangrijkste uitdaging ligt in het combineren van het groeipotentieel van de toonaangevende regio's (die doorgaans profiteren van bepaalde programma's, zoals het PCI) met de ontwikkeling van de meest achtergestelde regio's. Gezien de beperkingen die door de crisis worden opgelegd aan de overheidsfinanciën moet volgens sommige respondenten worden nagegaan of de streefdoelen die voor steden en regio's zijn vastgesteld, wel kostenneutraal te verwezenlijken zijn of dat hieraan extra kosten zijn verbonden. Zo brengt een grotere vraag naar een beter onderwijsbeleid (algemeen en beroepsonderwijs), bijvoorbeeld, extra kosten met zich mee voor de instanties die verantwoordelijk zijn voor de onderwijsvoorzieningen (meestal regionale en lokale overheden). Hetzelfde geldt voor de financiering van onderzoek en innovatie. Zelfs de mogelijkheid van projectontwikkeling via de structuurfondsen is bijna altijd een uitdaging voor de lokale overheden die voor bijpassende financiering moeten zorgen. Dit zou moeten worden aangevuld via nationale ontwikkelingsprogramma's/nationale financiële betrokkenheid en/of een flexibeler EU-aandeel in de financiering. 4.5
… en de uitgaven doelgerichter, eenvoudiger en resultaatgerichter maken
De meeste respondenten zeggen dat rationalisatie van de uitgaven belangrijker is dan de omvang van die uitgaven; het is immers zaak de doeltreffendheid te verbeteren door de huidige fragmentatie van de financieringskanalen tegen te gaan en de aandacht op een beperkt aantal doelstellingen te richten. Aangezien de gevolgen van de economische crisis nog steeds voelbaar zijn, is een stijging van de middelen wellicht geen haalbare kaart. Daarom is het nóg belangrijker om synergie tussen alle fondsen tot stand te brengen, zodat de acties op elkaar aansluiten. De volgende opmerkingen zijn regelmatig gemaakt: Goede planning en follow-up zijn essentieel. Er moet worden gezorgd voor coherentie tussen ontwikkelingsprogramma's en afstemming van de middelen op de prioriteiten. Goede coördinatie van de strategie met andere instrumenten, zoals het stabiliteits- en groeipact, de sociale agenda, de strategie voor duurzame ontwikkeling, het cohesiebeleid enz., is van essentieel belang om ervoor te zorgen dat de verschillende beleidsterreinen van de EU elkaar onderling versterken, coördineren en aanvullen bij het nastreven van hetzelfde doel.
28
Volgens één respondent zouden de programma's voor financiële steun niet mogen voortvloeien uit de interne organisatie van de Europese Commissie, maar zou eens kritisch moeten worden gekeken naar het aantal programma's en hun onderlinge verband. Diverse respondenten geven de voorkeur aan één enkel strategisch kader voor harmonisatie en coördinatie van de verschillende Europese beleidsonderdelen en financieringsprogramma's. Volgens sommige respondenten zou er een betere coördinatie moeten zijn tussen grensgebieden, zodat hefboomeffecten worden verkregen en verspilling van middelen wegens doublures wordt voorkomen. Om voor een goede follow-up van uitgavebeslissingen te zorgen is een effectief monitoring- en een evaluatiemechanisme een must. Doel moet zijn de Europese instellingen, nationale regeringen en regio's samen verantwoordelijk te maken voor een goed gebruik van de middelen. De Europese Commissie zou een grotere rol kunnen spelen bij het nationale beheer van de structuurfondsen. Volgens sommigen is het weinig doorzichtig welk deel van de middelen voor welk doel wordt uitgetrokken en is het volstrekt onduidelijk of de verdeling aan de behoeften beantwoordt. Volgens sommige respondenten zouden de uitgaven van betere kwaliteit, en dus doeltreffender, zijn indien bij de financiering gebruik zou worden gemaakt van monitoring & evaluatie, goede projecten zouden worden beloond en slecht gedrag zou worden bestraft. Velen stellen voor de toegang tot EU-programma's en structuurfondsen te koppelen aan concrete resultaten. Met het oog hierop wordt door sommigen gepleit voor het aanscherpen van de voorwaarden en het koppelen van terugbetalingen aan specifieke doeleinden. De resultaten die met de geïnvesteerde middelen worden behaald zouden selectiecriteria voor toekomstige projecten moeten worden. Volgens sommige respondenten moet het cohesiebeleid positieve concurrentie tussen regio's bevorderen zodat projecten beter worden voorbereid (in de nabije toekomst zouden de middelen bijv. moeten worden toegewezen aan de beste projecten/programma's). Er moet worden gezocht naar een betere stimulans voor regeringen om maatregelen te nemen tot uitvoering van de prioriteiten van de strategie. Voorrang moet worden gegeven aan alle projecten met toegevoegde waarde voor de EU en aan projecten die rechtstreeks op hoofdstreefdoelen en nationale doelen mikken. Er kunnen extra middelen ter beschikking worden gesteld voor regio's die moeite hebben met het verwezenlijken van deze doelen. De bureaucratische rompslomp moet worden verminderd en de uitvoering van de strategie (programma's en initiatieven) moet transparanter worden voor wat betreft het beheer en de criteria voor het beoordelen van de geboekte vooruitgang. Een overgrote meerderheid van respondenten zegt dat administratieve vereenvoudiging cruciaal is. Volgens hen biedt Europa 2020 de kans om dit te doen en zij verzoeken om in de huidige planningsfase een begin te maken met vereenvoudiging. Het programmabeheer is momenteel lastig en ingewikkeld. De regelgeving en administratie rond de EU-middelen moeten worden vereenvoudigd (maar de middelen zelf mogen niet worden verlaagd). Technische hulp bij planning zou door veel lokale en regionale overheden enorm op prijs worden gesteld. De informatiestroom moet worden verbeterd omdat sommige stakeholders moeite hebben met het verzamelen van alle relevante informatie. "Leren door benchmarking" heeft nog steeds veel potentieel. Er zouden meer programma's moeten zijn voor het uitwisselen van ervaringen met beleid dat rechtstreeks verband houdt 29
met de Europa 2020-doelstellingen. Zo kan men immers leren van andere regio's en kunnen goede praktijken in de hele EU worden verspreid. Systematisch gebruik van territoriale effectbeoordeling van alle beleidsmaatregelen, met name stadsbeleid, is essentieel. Zo kan de territoriale dimensie van cohesie centraal blijven staan in de langetermijnplanning en kan deze planning op de prioriteiten van de Europa 2020-strategie worden afgestemd. Bovendien zorgt dit ervoor dat de financiële steun die gepaard gaat met concrete oplossingen, de territoriale cohesie stimuleert. 4.6
Geld uitgeven via partnerschapsovereenkomsten Het uittrekken van middelen voor een beperkt aantal doelstellingen moet gepaard gaan met meer flexibiliteit, zodat bij de uitvoering van de strategie rekening kan worden gehouden met regionale verschillen en alle regio's kunnen meedoen. Dit moet ook tot uiting komen in het wet- en regelgevingskader voor decentrale uitgaven op nationaal niveau. Om dit te bereiken moet elk bestuursniveau over de middelen beschikken die in overeenstemming zijn met de taken die het geacht wordt te vervullen en moeten alle instanties hun activiteiten binnen een kader van "multilevel financing" ontplooien, op basis van partnerschapsovereenkomsten die op de Europa 2020-doelstellingen zijn gericht.
In de praktijk moet dit, volgens sommigen, worden gezien als een kans om diverse Europese financieringsinstrumenten samen te voegen. EU-programma's (bijv. CIP, 7FP) moeten worden afgestemd op ontwikkelingsprogramma's op nationaal, regionaal en lokaal niveau. Het is van essentieel belang dat het gebruik van alle financieringsinstrumenten (zoals JESSICA en JEREMIE) die tijdens de huidige programmeringsperiode zijn ingesteld wordt ondersteund door alle nationale wetgeving met betrekking tot het lokale en regionale niveau. Volgens diverse respondenten kunnen financieringsovereenkomsten in de vorm van contractuele 10 regelingen worden gegoten . Eén respondent stelt een "single funding package" voor: een regio ontvangt een bepaald bedrag van de EU op basis van een reeks prioriteiten die in een contract tussen een regio, een lidstaat en de EU zijn overeengekomen. Bij het uitstippelen van de toekomst van het cohesiebeleid en het vaststellen van het toekomstige operationele programma voor de regio's is een structurele dialoog tussen het Europese, het nationale en het regionale niveau noodzakelijk. Verscheidene respondenten dichten vooral steden een sleutelrol toe: vaak hebben zij met ernstige economische en sociale problemen te kampen die, als zij niet worden opgelost, ertoe kunnen leiden dat zij niet meer als groeimotor fungeren. De groei in Europese steden is van vitaal belang voor de ontwikkeling in de hele regio. Als steden moeten blijven fungeren als motor van het concurrentievermogen, is het belangrijk dat zij de verschillen binnen stedelijke gebieden kunnen helpen uitvlakken en tegelijkertijd gebruik kunnen maken van het beschikbare groeipotentieel. Daarom moet stedelijk beleid in de nieuwe programmeringsperiode van de structuurfondsen in alle beleidslijnen een plaats krijgen.
10
30
Zoals eerder gezegd (zie de belangrijkste bevindingen en voetnoot 8) heeft het Comité van de Regio's voorgesteld om Europa 2020 uit te voeren aan de hand van een territoriaal pact tussen alle Europese en nationale bestuursniveaus.
Macro-regio's, Europese groeperingen voor territoriale samenwerking (EGTS) en andere mogelijke vormen van "beleidsvormend grensoverschrijdend partnerschap van lokale en regionale overheden", die steeds vaker betrokken zijn bij groei- en werkgelegenheidsbeleid, moeten ook de steun krijgen die zij nodig hebben. Volgens sommigen moeten deze structuren meer bevoegdheden krijgen om zich te kunnen ontfermen over programma's en middelen voor de uitvoering van prominente initiatieven. Een besluit over de toewijzing van financiële middelen moet gepaard gaan met een debat op Europees niveau over hoe Europese groeperingen voor territoriale samenwerking en andere organisaties kunnen worden betrokken bij de institutionele procedures voor uitvoering van de strategie. Voor sommigen kan de financiering gebaseerd worden op "lokale Europa 2020-projecten" waarbij lokale programma's en microprojecten worden gesteund en gestimuleerd (lokale ontwikkelingsagentschappen, lokale reïntegratie-initiatieven, opleidingen voor werklozen, hulp aan organisaties die sociale cohesie bevorderen enz.).
31
HOOFDSTUK 5 EUROPA 2020 OP EEN DOELGERICHTE EN AANTREKKELIJKE MANIER VOOR HET VOETLICHT BRENGEN 5.1
Europa 2020 meer en beter voor het voetlicht brengen
In 2009 bleek uit de reacties op een CvdR-raadpleging over de toekomst van de Lissabonstrategie dat deze strategie niet als relevant voor het leven van de gewone man werd beschouwd en dat een eventuele nieuwe strategie "op burgervriendelijker wijze" aan de man zou moeten worden gebracht. Bij de huidige raadpleging van het CvdR blijkt dat verreweg de meeste respondenten vinden dat de nieuwe strategie beter voor het voetlicht kan én moet worden gebracht dan de Lissabonstrategie. Dit is mogelijk indien duidelijk wordt gemaakt dat de nieuwe strategie zowel doeltreffender en realistischer is als beter afgestemd op de behoeften van de verschillende doelgroepen. Bij de communicatie moeten ook innovatieve instrumenten worden gebruikt, moet burgervriendelijke taal worden gebezigd en moeten de lokale en regionale overheden actief worden betrokken. Volgens sommige stakeholders is de presentatie van Europa 2020 een uitdagende, maar geen onmogelijke, opdracht. Dit is het gevolg van het feit dat de uitvoering van Europa 2020 pijnlijke structurele hervormingen zal vergen, die vaak moeilijk te "verkopen" zijn aan het grote publiek. Sommigen beschouwen het huidige "Europa 2020-document" als een onbruikbaar instrument om de EU 2020-strategie dichter bij de burger te brengen en de publieke opinie over de EU een impuls te geven. Volgens hen is het document zelf zuiver technocratisch van aard en leunt het zwaar op cijfers, terwijl bij de presentatie van Europa 2020 veel meer het gevoel moet worden aangesproken en concrete projecten en tastbare resultaten in het vooruitzicht moeten worden gesteld. 5.2
Boodschappen afstemmen op doelgroepen
Enerzijds moet met deskundigen en het publiek worden gediscussieerd (bijv. tijdens conferenties gewijd aan de presentatie van de nieuwe strategie) over de specifieke gevolgen die de beoogde doelstellingen zullen hebben voor de burgers, de maatschappij als geheel en, ten slotte, de positie van hun land in de Europese Unie. Anderzijds kan een grootschalige mediacampagne worden opgezet om het algemene publiek rechtstreeks aan te spreken en de huidige en toekomstige sociale en economische voordelen van de strategie onder de aandacht te brengen. De algemene opinie luidt dat de communicatiestrategie voor Europa 2020 in eerste instantie duidelijk moet maken welke toegevoegde waarde deze nieuwe strategie heeft voor lokale en regionale acties. Sommige respondenten zijn ervan overtuigd dat communicatie meer moet gaan over de beoogde resultaten van Europa 2020 en niet te veel in detail moet treden, terwijl anderen van mening zijn dat de aandacht vooral op concrete projecten moet zijn gericht. In het eerste geval zou de boodschap informatie moeten
32
bevatten over vijf centrale streefdoelen die op Europees niveau zijn vastgesteld en over de bijdrage van hun land door middel van nationale en regionale streefdoelen. Het verschaffen van informatie over projecten (vaak met steun van EU-fondsen) die van nut zijn geweest – of kunnen zijn – voor de verwezenlijking van de streefdoelen wordt door velen als een goed idee bestempeld. Met het oog hierop kunnen reeds bestaande websites met gegevens over case studies worden verbeterd of indien nodig moeten nieuwe websites worden opgezet en toegankelijker worden gemaakt voor buitenstaanders. Veel respondenten vinden dat zowel wereldwijd als lokaal bekendheid moet worden gegeven aan de strategie. Enerzijds moet Europa 2020 worden gepresenteerd als de motor achter de toekomst van Europa als wereldspeler. Anderzijds moet de strategie worden neergezet als drijfkracht achter positieve sociaaleconomische veranderingen in lokale gemeenschappen, zelfs kleine gemeenschappen. Velen dringen aan op het vermijden van eenheidsworst (bijv. het verspreiden van uniforme, in Brussel opgestelde boodschappen). Om die reden moet de communicatie volgens sommigen op individuele landen, regio's en steden zijn afgestemd en moet worden beklemtoond welk belang zij hebben bij de nieuwe strategie of welke rol zij hierin spelen. In de berichtgeving moet vervolgens de link worden gelegd tussen de individuele nationale strategieën en de EU-strategie en moet worden aangedrongen op concrete uitvoeringsmaatregelen. Om de kloof naar de burger te overbruggen moet ook duidelijk worden gemaakt dat de nieuwe strategie wordt uitgevoerd op een manier die rekening houdt met economische, sociale, territoriale en culturele verschillen. De ervaring met het communiceren van de resultaten van het cohesiebeleid kan feitelijk van pas komen bij Europa 2020. Bovendien, als het verband tussen deze twee beleidslijnen goed wordt vastgesteld, kan een publieksboodschap over het cohesiebeleid – dat de meest zichtbare praktische resultaten laat zien - bijdragen tot de waardering van de burger voor de inspanningen van de EU om inclusieve, slimme en duurzame groei tot stand te brengen. 5.3
Een strategie die zichtbaar is voor het algemene publiek en voor specifieke groepen van belanghebbenden
Behalve communicatie die op het algemene publiek is gericht wordt ook communicatie die op specifieke doelgroepen is gericht door velen noodzakelijk gevonden. Verscheidene respondenten vinden dat de vertegenwoordigers van lokale en regionale overheden zowel de doelgroep van de communicatie over Europa 2020 als de uitvoerders daarvan moeten zijn (zie onder). Hetzelfde geldt voor journalisten en leerkrachten. Veel respondenten suggereren dat de groepen die het meest kunnen bijdragen aan de verwezenlijking van de Europa 2020-doelstellingen (bijv. ondernemers, universiteiten, kamers van koophandel, potentiële projectcoördinatoren), goed moeten worden geïnformeerd over het belang en de implicaties van de strategie. Een grote meerderheid van respondenten is van mening dat jongeren als groep moeten worden aangesproken en dat zij eventueel ook moeten worden gewezen op de extra kansen die een en ander oplevert op het vlak van culturele uitwisselingen en uitwisselingen tussen onderwijsinstellingen. Andere mogelijke doelgroepen zijn: studenten in het hoger onderwijs, academici en mensen uit de cultuursector
33
vanwege de rol zij kunnen spelen in het bewustwordingsproces, ouderen en werknemers en bedrijven, die immers grote invloed uitoefenen op zowel economisch als sociaal en milieugebied. Velen beklemtonen dat de informatie in gelijke mate over heel Europa moet worden verspreid en dat mensen in afgelegen gebieden niet mogen worden vergeten, evenmin als marginale groepen en inwoners van regio's waar de streefdoelen van de strategie allesbehalve gehaald worden of waar de steun voor de EU het kleinst is. 5.4
Samenwerken op alle niveaus om Europa 2020 voor het voetlicht te brengen
Hoewel actie op Europees niveau noodzakelijk is, evenals de betrokkenheid van nationale regeringen, zijn velen van mening dat lokale en regionale overheden een heel belangrijke rol kunnen spelen in de communicatie. Zij staan immers dicht bij de burgers en de lokale en regionale belanghebbenden en spelen een cruciale rol in de uitvoering van de nieuwe strategie. Een groter bewustzijn van belanghebbenden kan immers leiden tot een groter draagvlak en een betere uitvoering. Hierbij moeten zowel politici als ambtenaren worden betrokken. Indien nodig moeten de nationale regeringen van EU-landen hun lokale en regionale overheden helpen met het beter begrijpen en overbrengen van Europa 2020. Ook het Convenant van burgemeesters kan het bewustzijn onder zijn leden helpen verhogen, aangezien de doelstellingen van Europa 2020 met betrekking tot klimaatverandering (de 20-20-20-doelstellingen) die van het convenant overlappen. Sommige respondenten beweren dat Eurosceptische burgers niet openstaan voor argumenten die rechtstreeks uit Brussel komen; in dat geval moeten lokale/regionale communicatiekanalen worden gebruikt. Met het oog hierop kunnen ook steden een rol spelen: zij kunnen de streefdoelen in voor de burgers begrijpelijke taal omzetten en rechtstreeks met het publiek communiceren. Ook veel andere lokale en regionale belanghebbenden kunnen een directe rol spelen in de communicatie: vooral lokale en regionale media, maar ook universiteiten, ngo's, sociale partners, leerkrachten, kamers van koophandel, lokale leiders (bijv. ondernemers, politici), regionale EU-informatiecentra (bijv. "Europe Direct"-centra). 5.5
Instrumenten die kunnen worden gebruikt om Europa 2020 voor het voetlicht te brengen
Sommige respondenten suggereren dat de EU een "informatiepakket" moet verstrekken dat in principe voor alle EU-regio's en steden kan worden gebruikt maar dat de overheden kunnen aanpassen aan de lokale en regionale situatie. Een partnerschap of netwerk, waaronder het Comité van de Regio's samen met steden en regio's, kan helpen zowel algemene als op de plaatselijke omstandigheden afgestemde informatie over Europa 2020 samen te stellen. Bij communicatie kan gebruik worden gemaakt van traditionele technologie (TV, radio, drukwerk) én van moderne technologie en sociale netwerkinstrumenten die veelal voor rechtstreekse communicatie met gebruikers zorgen (internet, mobiele telefoons, YouTube, blogs). Ook het gebruik van drukwerk (brochures, folders, informatieborden) kan worden overwogen. Via debatten op middelbare scholen en/of universiteiten kunnen de territoriale aspecten van de strategie met jonge mensen worden besproken. In het kader hiervan worden softwaretoepassingen en educatieve dvd's genoemd als goed publiciteitsmateriaal.
34
Alle projecten die met EU-geld worden gefinancierd en die verband houden met de doelstellingen van de strategie moeten worden voorzien van een duidelijk zichtbaar, aantrekkelijk, uniform en herkenbaar Europa 2020-logo. Zo krijgen alle activiteiten in verband met Europa 2020 een eigen handelsmerk en een positieve connotatie. Sommige regio's en steden, vooral de regio's en steden die al bij dergelijke campagnes zijn betrokken, verwijzen naar de initiatieven in het kader van een Europees Jaar (armoedebestrijding in 2010, vrijwilligers in 2011) als moment waarop rechtstreeks contact wordt gelegd met de burger. Van deze gelegenheid kan gebruik worden gemaakt om een link te leggen tussen Europa 2020 en het jaarlijkse thema. Alle informatiemiddelen moeten lezersvriendelijk zijn en meertalige communicatie is essentieel. Er moet in eenvoudige taal worden gecommuniceerd, zelfs al gaat dat ten koste van de details van de boodschap, en er mag geen jargon worden gebruikt. Alle prioriteiten, doelstellingen, initiatieven en concrete maatregelen moeten in de praktijk worden "vertaald" in een taal die alle burgers begrijpen. Een ander, zeer belangrijk aspect van communicatie is het dichten van de kloof met de burger door een actievere deelname van de Europese instellingen en hun vertegenwoordigers aan plaatselijke evenementen. LIJST VAN RESPONDENTEN
Instelling
Land
Aberdeenshire Council
UK
Achim
DE
Alsóörs (gemeente)
HU
Alytus (districtsraad)
LT
Antwerpen
BE
Aragón (regering van de autonome regio)
ES
Arco Latino en PARTENALIA Associazione Europea delle Vie Francigene
IT
Bacău (gemeenteraad)
RO
Balearen (regering van de autonome regio)
ES
Barcelona (provincieraad)
ES
Baskische regering
ES
Blackburn with Darwen (gemeenteraad)
UK
Boedapest
HU
Bratislava (regio)
SK
Brussels Hoofdstedelijk Gewest
BE
Campanië (regio)
IT
35
Instelling
Land
Castilla y León (regering van de autonome regio)
ES
Catalonië (Generalitat)
ES
Confederation of European Local Intermediate Authorities (CEPLI) Corigliano Calabro (gemeente)
IT
Cosenza (provincie)
IT
Deense lokale overheden
DK
Deense regio's
DK
Duinkerke (stedelijke gemeenschap)
FR
Duitse delegatie van het Comité van de Regio's
DE
Duitse districtsraad
DE
EGTS (Europese groepering voor territoriale samenwerking) DueroDouro Eixo Atlântico do Noroeste Peninsular
ES
Emilia-Romagna (regio)
IT
Esch-sur-Alzette
LU
Eurocities European New Towns Platform (ENTP) Euroregio Alpes-Méditerranée
36
Extremadura (autonome regio)
ES
Ferreira do Alentejo (gemeenteraad)
PT
Gent
BE
Göteborg (stadsbestuur)
SE
Hampshire (graafschapsraad)
UK
Hateg (stad), district Hunedoara
RO
Interprovinciaal Overleg (IPO)
NL
Kauhava
FI
Lamezia Terme (gemeente)
IT
Lesenceistvánd (lokale overheid)
HU
Liberec (regio)
CZ
Lissabon (stadsbestuur)
PT
Łódź (stadsbestuur)
PL
Łódź (woiwodschap)
PL
Lombardije (regio)
IT
Instelling
Land
Madeira (autonome regio)
PT
Maison européenne des pouvoirs locaux français
FR
Malmö
SE
Marche (regio)
IT
Midi-Pyrénées (regio)
FR
Mission opérationnelle transfrontalière (MOT)
FR
Motta San Giovanni (gemeente)
IT
Murcia (autonome regio)
ES
Mykonos (gemeente)
EL
Neder-Oostenrijk
AT
Noord-West England
UK
Östsam (raad voor regionale ontwikkeling in Oost-Zweden)
SE
Paola (gemeente)
IT
Pilisjászfalu (gemeenteraad)
HU
Pomerania (woiwodschap)
PL
Poolse delegatie van het Comité van de Regio's
PL
Prešov (regionaal zelfbestuur)
SK
Preston (stadsbestuur)
UK
Regionetwerk EU2020 Rethymnon (prefectuur)
EL
Rhône-Alpes (regio)
FR
Rome (provincie)
IT
Saarbrücken (burgemeester)
DE
San Pietro a Maida (gemeente)
IT
San Sadurniño, Galicië (stadsbestuur)
ES
Seine-Saint-Denis (conseil général)
FR
South Transdanubian Regional Development Agency
HU
Świętokrzyskie (woiwodschap)
PL
Tartu (lokale overheid)
EE
Tirol (deelstaat)
AT
Trenčín (regio)
SK
Umbrië (regio)
IT
37
Instelling
Land
Västra Götaland (regio)
SE
Vereniging van Finse lokale en regionale overheden (AFLRA)
FI
Vereniging van gekozen vertegenwoordigers van berggebieden (AEM) Vereniging van lokale overheden in Litouwen
LT
Vereniging van Schotse lokale overheden (COSLA)
UK
Vereniging van Vlaamse steden en gemeenten
BE
Vilnius (afdeling begroting en boekhouding van het stadsbestuur)
LT
Vlaamse regering
BE
Waals gewest en Franse Gemeenschap van België
BE
Warmian-Masurian (woiwodschap)
PL
Wenen
AT
Werkgemeenschap van de Pyreneeën (CTP) Werkgemeenschap van Europese Grensgebieden (WVEG)
38
West Midlands
UK
Zuid-West Finland (regioraad)
FI
Zweedse vereniging van lokale overheden en regio's (SALAR)
SE
Andere lokale bestuursorganen
60
Vereniging van regio's
50
20 40
30
Vereniging van steden
5
6
Regio's
36
20
26
Steden
Vereniging van steden en regio's
10
4 0 Lokaal niveau Totaal 52
Regionaal niveau Totaal: 41
Vereniging van steden en regio's Totaal: 4
Totaal: 97
Grafiek 1: Respondenten per categorie
39