N AN B R U TS I T I R S A AN TR
de ar n a a n ek en v nd o z d he rla der on gelijk Nede o in gsm Arts n i n el ikk Urba w t de on
Inhoudsopgave Inleiding Opzet onderzoek Algemene opmerking
Hoofdstuk 1 • De urban arts 1.1 1.2 1.3
De urban arts in Nederland Ondersteuning van de urban arts in Nederland Ondersteuning van de urban arts door het Fonds voor Cultuurparticipatie
Hoofdstuk 2 • De relatie tussen het Fonds en de urban arts sector
Met dank aan alle geïnterviewden en de aanwezigen van de urban arts bijeenkomsten in november 2010 en december 2011 Marie-Louise Smolenaars en Sarah Haaij Teksten: Jorn Konijn Eindredactie: Giovanni Campbell en Elif Uzun
2.1 Algemeen 2.2 Communicatie 2.2.2 Taal 2.2.3 Toegankelijkheid 2.4 Beoordeling 2.4.1 Makers als criterium 2.4.2 Publiek als criterium 2.4.3 Gangbare criteria 2.4.4 Commissieleden 2.5 Intermediairs: verkenners, tussenpersonen, scouts, intendanten 2.6 Talentontwikkeling 2.6.1 Niveaus in talentontwikkeling 2.6.2 Succesfactoren in talentontwikkeling 2.6.3 Best practice: intermediair–plus 2.7 Uitstraling en voorbeeldfunctie
Vormgeving: www.neeltje.nu Cover: Cem Ulucan, winnaar coverwedstrijd uitgezet via Boomerang Create
Hoofdstuk 3 • Interactie tussen de urban arts en gevestigde disciplines
Fotografie: Attilio Brancaccio (Summer Dance Forever), p.4 Laura Visser (Festival Metro 54), p.7
Hoofdstuk 4 • Urban arts en de regio
Dopie (HipHop BigBand Legends), p.9
4.1
Pim Geerts (Kunstbende), p.10 Ruben Wijnen Riems (HipHop BigBand Legends), p.17 Benjamin Winter (Kunstbende), p.23 Pascal Moors (The Notorious IBE), p.27 en p.33 Michel Honig (Poetry Circle Nowhere), p.36 Little Shao (The Notorious IBE), p.39 Tim Pen (Grote Prijs van Nederland), p.43 Attilio Brancaccio (Summer Dance Forever), p.47 Drukwerk: Snep drukkerij Eindhoven
Mogelijke rollen voor het Fonds
Hoofdstuk 5 • Ondernemerschap en zelfredzaamheid 5.1 Mentaliteit 5.2 Relatie tot subsidies 5.3 Kwaliteit van ondernemerschap 5.4 Internationalisering 5.5 Flankerend beleid 5.6 Leningen 5.7 Crowdfunding 5.8 Hoogte van de bijdrage
Uitgave: Fonds voor Cultuurparticipatie, Utrecht, 2012
Hoofdstuk 6 • Conclusies en aanbevelingen
Urban Arts in Transit 2012
03
Voorwoord Gaandeweg hebben de urban arts een ware opmars gemaakt en meer kleur gegeven aan het huidige culturele landschap in Nederland. De urban arts blinken uit in het voortbrengen van steeds weer nieuwe talenten, die zich op geheel eigen wijze via informele en formele kanalen ontwikkelen. De begeleidingsstructuren voor opkomende talenten zijn groeiend en gevarieerd. We vinden het van belang om een completer beeld te krijgen van het diverse ontwikkelingsaanbod binnen deze dynamische sector. Het Fonds voor Cultuurparticipatie heeft daarom Jorn Konijn, onderzoeker in de culturele sector en adviseur van het Fonds, gevraagd te onderzoeken wat de ontwikkelingsmogelijkheden zijn van de urban arts in Nederland. Konijn bekeek de urban arts sector vanuit vier verschillende invalshoeken: algemeen, de verhouding met andere disciplines, regionalisering en ondernemerschap. Hij sprak in de afgelopen periode met veel mensen binnen de sector en zette zijn bevindingen in dit rapport op een rij. We gebruiken als fonds dit onderzoek voor ons beleid, maar we verwachten ook dat anderen hiermee hun voordeel kunnen doen. De titel van het onderzoek, Urban Arts in Transit, grijpt terug op een recent Nederlands succes binnen de internationale reggaescene. 'In Transit' is de titel van het tweede album van de in Rotterdam geboren Ziggi Recado. Dit album is niet alleen uitgebracht in Nederland, maar is tevens wereldwijd gereleased via het grootste reggaeplatenlabel ter wereld VP/Greensleeves. Het is voor het eerst in de geschiedenis dat VP/Greensleeves een dergelijke samenwerking aanging met een Europese act. Internationale artiesten die momenteel aan dit label verbonden zijn, zijn onder andere Sean Paul, Tanya Stephens, Morgan Heritage en Gyptian. Vanuit dit perspectief staat Ziggi Recado symbool voor excelleren. Hij begon als informaticastudent met een voorliefde voor muziek om het vervolgens te schoppen tot een internationale speler binnen de urban arts sector. Juist zijn ontwikkeling maakt de titel van het album relevant voor dit rapport. Wij zijn verheugd de resultaten van het onderzoek met u te delen! Jan Jaap Knol, directeur Fonds voor Cultuurparticipatie
Urban Arts in Transit 2012
05
Inleiding
In het beleidsplan 2009-2012 stelt het Fonds voor Cultuurparticipatie (hierna steeds aangeduid met ‘het Fonds’) dat het aanbod van cultuuruitingen uit de grootstedelijke jongerencultuur steeds meer toeneemt. Het Fonds constateert echter ook dat talent op het gebied van de urban arts zich onvoldoende kan ontwikkelen binnen het traditionele onderwijsaanbod van het kunstvakonderwijs en andere culturele instellingen. Daarnaast zijn er beperkte presentatiemogelijkheden voor talent van de urban arts op grote podia en in musea, theaters, filmhuizen, galerieën, modeateliers, danscollectieven, etc. De urban arts kenmerken zich bij uitstek door een hoge mate van cultuurparticipatie, met name onder jongeren. De participatie over het geheel laat echter te wensen over. Er zijn voor de urban arts dan ook nog een hoop obstakels te beslechten in Nederland. Het Fonds wil met dit onderzoek een antwoord vinden op de volgende vragen: 1. Hoe kunnen de urban arts in Nederland optimaal tot ontwikkeling komen, zowel in artistieke zin als wat betreft de participatie? 2. Wat zijn de kansen, belemmeringen en oplossingen hiervoor? 3. Wat is de mogelijke rol van het Fonds en van andere partijen hierin?
1. • • •
De relatie tussen het Fonds en de urban arts sector. De achterliggende vragen in dit hoofdstuk zijn: Hoe kan het Fonds de urban arts als geheel, als artistieke keten, het beste benaderen en ondersteunen? Wat is een effectieve aanpak? Waar liggen de drempels en kansen?
2. • •
Interactie tussen de urban arts en gevestigde disciplines. De achterliggende vragen in dit hoofdstuk zijn: Hoe kan het Fonds de interactie tussen de urban arts en gevestigde disciplines stimuleren en het beste ondersteunen? Waar liggen de drempels en kansen?
3. • • •
Urban arts en de regio. De achterliggende vragen in dit hoofdstuk zijn: Hoe verhouden de urban arts zich ten opzichte van regionalisering? Hoe kan het Fonds de regionale urban arts infrastructuur versterken? Waar liggen de drempels en kansen?
4. • • •
Ondernemerschap en zelfredzaamheid De achterliggende vragen in dit hoofdstuk zijn: Hoe ‘ondernemend’ zijn de urban arts? Hoe kan het Fonds ondernemerschap en zelfredzaamheid in de urban arts stimuleren? Waar liggen de drempels en kansen?
In hoofdstuk zes worden vervolgens de conclusies en aanbevelingen gegeven die handvatten kunnen bieden voor het versterken van de positie van de urban arts in Nederland en de mogelijke rol en acties van het Fonds in de ondersteuning hiervan.
Algemene opmerking Een interessante opmerking vooraf betreft de aangename verrassing die sommige geïnterviewden toonden toen zij benaderd werden voor dit onderzoek. Voor de meeste ondervraagden liggen de urban arts in het verlengde van thema’s als diversiteit en de multiculturele samenleving. In het huidige politieke klimaat zijn deze thema’s volgens sommige geïnterviewden onterecht op de achtergrond geraakt en de geïnterviewden waardeerden het dan ook dat het Fonds dit onderzoek uit laat voeren. Tezamen met de onderzoeksopdracht van Kunstfactor naar onder andere het organisatievermogen van de urban arts in Nederland kan dit onderzoek een hernieuwde aandacht voor de urban arts bij (semi-) overheidsorganisaties genereren waar het de afgelopen tijd wellicht van de agenda was verdwenen.
Opzet onderzoek Dit onderzoek is uit verschillende onderdelen opgebouwd. Allereerst is er een literatuuronderzoek gedaan om de conclusies te inventariseren van de verschillende onderzoeken die op dit gebied al hebben plaats gevonden. Vervolgens zijn de door het Fonds ondersteunde initiatieven uit het verleden bekeken en geanalyseerd. Daarna zijn de bevindingen in interviews voorgelegd aan aanvragers, deskundigen en opinieleiders binnen de urban arts. Centrale vraag daarbij was hoe zij denken over de algemene ontwikkeling van de urban arts in Nederland en waar zij kansen zien of juist belemmeringen ondervinden voor verdere groei van de urban arts. Op basis van de uitkomsten van de interviews worden verschillende drempels en mogelijkheden voor verdere ontwikkeling geïdentificeerd en aanbevelingen gedaan voor verbetering. Het onderzoek richt zich vervolgens in hoofdstukken twee, drie, vier en vijf specifiek op vier thema’s:
Urban Arts in Transit 2012
07
De urban arts “Deze subcultuur overstijgt etnische achtergronden”
Hoofdstuk 01 Urban betekent letterlijk ‘stedelijk’. De urban arts refereren aan de cultuurstroming die eind jaren zeventig, begin jaren tachtig, opbloeide in de achterstandswijken van Amerikaanse steden, vooral in de vorm van rap, hip-hop en breakdance. Deze stroming was van origine een aanklacht tegen de samenleving in het algemeen, een manier om de maatschappij een spiegel voor te houden. Bijna drie decennia later heeft hiphop zich bewezen als krachtig communicatiemiddel waarmee de onderklasse van de maatschappij haar stem laat horen aan een mondiaal publiek. Hiphop is hiermee onderdeel van een emancipatiebeweging geworden. Deze oorsprong heeft een grote stempel gedrukt op de ontwikkeling van de urban culture in brede zin. De term urban bestaat minder lang dan de discipline zelf. Vooral na het jaar 2000 werd de term steeds vaker gebruikt. De urban arts “zijn een vorm van creativiteit die ontstaan zijn vanuit een sociaal-maatschappelijke achterstand, waarbij authenticiteit en echtheid centraal staan. Urban is een jongerencultuurstroming waaraan oorspronkelijk voornamelijk invulling werd gegeven door minderheidsgroeperingen” maar die inmiddels veel breder is geworden. “Urban is niet meer ‘slechts’ voor de zwarte straatjongeren; deze subcultuur overstijgt etnische achtergronden”. 1
1 • What’s the 411 in Rotterdam? - Advies over urban culture en de mogelijkheden voor een urban culture podium in Rotterdam door de Rotterdamse Raad voor Kunst en Cultuur, oktober 2008. 2 • Interview met Kevin de Randamie/Blaxtar voor het onderzoek Urban Arts In Transit. 3 • What’s the 411 in Rotterdam? - Advies over urban culture en de mogelijkheden voor een urban culture podium in Rotterdam door de Rotterdamse Raad voor Kunst en Cultuur, oktober 2008.
De urban arts omvatten een rijk scala aan culturele disciplines zoals zang, rap, dj-ing, dans (o.a. street- en breakdance), theater, film en videoclips, nieuwe media, literatuur, poëzie (o.a. spoken word), beeldende kunst (o.a. graffiti) en mode. De urban arts makers beoefenen vaak niet uitsluitend één discipline maar meerdere tegelijk of combinaties van disciplines. Daarnaast zijn de urban arts voortdurend in ontwikkeling. Stijlen veranderen, worden opnieuw uitgevonden en gecombineerd tot nieuwe stijlen. Niemand had in de begintijd van de hip hop kunnen bedenken dat er tegenwoordig zoveel verschillende hiphopgerelateerde muziekstijlen bestaan. Van G-Funk, Gangsta, Grime, Miami Bass, Old School, Dubstep, Nederhop, Neo-soul, Reggaetón, UK Garage tot Dirty South. En dat is alleen nog maar de discipline muziek. Andere urban arts disciplines kennen eenzelfde veelheid en diversiteit. Zo is street-art tegenwoordig veel meer dan alleen graffiti en is urban dans zoveel meer dan alleen breakdancing. De diversiteit is groot en de dynamiek evenzeer.
De term ‘urban’ is onder urban arts makers zelf veelal problematisch. Sommigen wijzen de term af omdat die geassocieerd wordt met wat enkele jaren geleden trendy was. Een enkeling heeft zijn bedrijf resoluut NOT URBAN genoemd, om maar aan te geven hoe problematisch de term voor sommigen is. Anderen associëren de term met een ‘hoekje’ binnen het Nederlandse culturele veld waaruit het lastig ontsnappen is. “Als je eenmaal in het hoekje zit, word je daar altijd mee geassocieerd en word je geacht ook niets anders meer te doen”. 2 Volgens sommigen is de term uitgehold en wordt in plaats van urban de term ‘stedelijk’ voorgesteld, of ‘stedelijk met roots’. Andere geïnterviewden maken weinig of geen bezwaar tegen de term, vooral ook om pragmatische redenen. Over de problematiek van het definiëren, wordt dan ook wel eens gezegd dat het eigenlijk niet zo belangrijk is: ‘I know it when I see it!’. 3 Voor dit onderzoek wordt om pragmatische reden de term urban arts gehanteerd. Urban arts beperkt zich niet tot één culturele discipline maar staat voor een bredere culturele stroming met een gemeenschappelijke basistaal, die is samengesteld uit verschillende culturele disciplines. Aangezien het Fonds zich ook niet richt op één specifieke culturele discipline, is dat voor dit onderzoek het meest relevant. Als gevolg hiervan is er
Urban Arts in Transit 2012
09
voor dit onderzoek gesproken met makers uit verschillende urban arts disciplines. De urban arts worden verder gekenmerkt door hun brede verspreiding, laagdrempeligheid, toegankelijkheid en sterke mogelijkheden voor ‘participatie’ onafhankelijk van sociale, religieuze of politieke achtergrond. Het leent zich bij uitstek voor actieve cultuurdeelname voor vele verschillende bevolkingsgroepen, van welke leeftijd dan ook, niet alleen regionaal maar ook (inter)nationaal. De urban arts beperken zich niet tot stads- of landsgrenzen. Het is een wereldwijde cultuurvorm, die wordt beoefend van de townships in Kaapstad tot de high-rises in New York, van de favela’s van Rio de Janeiro tot het stadsplein in Heerlen.
1.1 De urban arts in Nederland
Het leent zich bij uitstek voor actieve cultuurdeelname
In de jaren tachtig waaiden verschillende urban arts disciplines, hoewel toen nog niet zo genoemd, vanuit de Verenigde Staten over naar Nederland. Binnen korte tijd drongen disciplines zoals hiphop, breakdancing en graffiti door tot de populaire acts. De eerste Nederlandse urban arts makers, zoals hiphop acts Osdorpse Posse of King Bee, wisten mondjesmaat door te dringen tot de mainstream popcultuur; graffiti werd gemeengoed en zelfs in prestigieuze galerieën verkocht en streetwear leek een permanente plaats te krijgen in het dagelijkse modebeeld. Binnen de gevestigde culturele disciplines verliep de integratie minder soepel. Voor de urban arts was jarenlang nauwelijks aandacht of ze werden niet beschouwd als ‘kunst’. In de jaren negentig bleef de populariteit van de urban arts alleen maar groeien, ontwikkelde het eigen typisch Nederlandse stijlen en begon het ook internationaal een woordje mee te praten. Op het begin van deze eeuw deed de term urban zijn intrede en werden de urban arts de dominante culturele stroming onder jongeren met speciaal aan de urban arts gewijde radio en tv-stations. Desondanks lijkt de commerciële interesse voor Nederlandse urban producten de afgelopen tijd op enkele vlakken weer wat terug te lopen, hoewel het buitenlandse product altijd nog ongekend populair is. Vooral op het gebied van media exposure is er achteruitgang. Populaire radiozenders dreigen gedeeltelijk of geheel weg te vallen. Zo dreigt FunX – een belangrijke radiozender en podium voor de urban arts in Nederland – te verdwijnen. Kink FM stopt en Juice FM is geschrapt en bestaat nu alleen nog op het internet. Het urban radioprogramma Juize is nog wel op Radio 538 te horen, maar richt zich vooral op buitenlandse urban producten. Om toch een groot publiek te bereiken moeten de urban arts in Nederland dus weer op zoek naar nieuwe platforms en nieuwe mogelijkheden. Een actueel voorbeeld hiervan is 22Tracks.com, een muziekzender die via internet beluisterd kan worden en binnen een relatief korte tijd veel landelijke bekendheid heeft verworven. Het geeft aan dat de urban arts, ondanks dat deze inmiddels de dertig zijn gepasseerd, nog altijd vol in ontwikkeling zijn, veelal met vallen en opstaan. 4 4 • Voor een uitgebreide geschiedenis van de ontstaansgeschiedenis van Hiphop in Nederland is het boek Van Brooklyn naar Breukelen: 20 jaar hiphop in Nederland door Saul van Stapele aanbevelingswaardig.
Urban Arts in Transit 2012
11
1.2 Ondersteuning van de urban arts in Nederland De urban arts hebben hun financiering in de eerste jaren van hun bestaan hoofdzakelijk zelf geregeld. Er was nog geen bijzonder groot publiek, waardoor weinig commerciële partijen geïnteresseerd waren in het genre. Bij (landelijke) fondsen werden ook geen aanvragen ingediend. Toen de urban arts in de jaren negentig snel groeiden werd in eerste instantie de interesse vanuit de commerciële sector gewekt. Daarna kwam er meer interesse en ondersteuning op gang door lokale overheden die in de urban arts een uitstekend middel zagen om jongeren beter te kunnen benaderen, bereiken en deel te laten nemen aan de samenleving. Ook de regionale en landelijke cultuurfondsen als het Amsterdams Fonds voor de Kunsten, Stichting DOEN en het Fonds Podiumkunsten hebben de urban arts in de loop der jaren gesubsidieerd. Inmiddels ondersteunen de huidige cultuurfondsen, sectorinstituten en andere instellingen een groot aantal urban arts initiatieven. Het ontbreekt echter aan een compleet overzicht, ook vanwege het zeer diverse en wijdverspreide karakter van de urban arts.
regeling. In deze laatste regeling kwam het grootste deel van de gehonoreerde projecten uit de Randstad, met organisaties uit Amsterdam als de grootste aanvragers (14 gehonoreerde aanvragen), gevolgd door Utrecht (vijf gehonoreerde aanvragen), Rotterdam (vier gehonoreerde aanvragen), Den Haag (twee gehonoreerde aanvragen) en Almere (één gehonoreerde aanvraag). De hoeveelheid aanvragen uit steden relatief dichtbij de Randstad is vervolgens de twee-na grootste groep. Tilburg, Den Bosch, Nijmegen zijn goed voor vijf gehonoreerde aanvragen en tenslotte de verdere regio's Heerlen (drie gehonoreerde aanvragen), Groningen (twee gehonoreerde aanvragen), Leeuwarden (één gehonoreerde aanvraag) en Curaçao (één gehonoreerde aanvraag). De afgewezen aanvragen komen ook hoofdzakelijk uit de Randstad: Amsterdam (drie aanvragen), en verder uit Almere, Breda, Utrecht, Tilburg, Soest, Dordrecht en Middelburg. In de Basisinfrastructuur komen alle urban gerelateerde aanvragers uit de Randstad (Amsterdam, Utrecht en Rotterdam) en in de regeling Het Beste van Twee Werelden komen de vier urban gerelateerde aanvragen uit Amsterdam, Rotterdam, Arnhem en Groningen. Op het gebied van een sterkere regionale spreiding van de ondersteunde projecten in de urban arts valt er voor het Fonds dus nog zeker terrein te winnen, vooral in de regio’s buiten de Randstad. Dit wordt in hoofdstuk vier verder toegelicht.
Het Fonds voor Cultuurparticipatie zoekt naar de meest optimale manier voor invulling van de financiering van de urban arts. Belangrijk hierin is niet alleen het slagen van een individueel ondersteund project of organisatie, maar ook de groei van de urban arts sector in Nederland in zijn algemeenheid. Het zoekt hierin naar de meest optimale rol voor het Fonds, ook in relatie tot andere relevante partijen. Daarnaast wenst het Fonds een beter inzicht te krijgen in de kansen, belemmeringen en oplossingen voor de verdere ontwikkeling van de urban arts.
Het Fonds heeft middels zijn regelingen een groot aantal urban arts projecten uit verschillende disciplines gefinancierd. Wat direct opvalt is de enorme diversiteit aan gehonoreerde aanvragen: Theatergroep DOX, Don't Hit Mama, De Grote Prijs van Nederland, The Notorious IBE, Metro54, Gospel Arts Institute, New Attraction, Poetry Circle Nowhere, HipHop BigBand Legends, Epitome Entertainment, New Arts College, Solid Ground Movement en Classick. Daaruit blijkt dat het Fonds er in slaagt de breedte van de sector te vinden en te ondersteunen.
1.3 Ondersteuning van de urban arts door het Fonds voor Cultuurparticipatie De urban arts worden zoals eerder vermeld gekenmerkt door hun brede verspreiding, laagdrempeligheid, toegankelijkheid en sterke mogelijkheden voor ‘participatie’, welke sociale, religieuze of politieke achtergrond je ook hebt. Dat sluit uitstekend aan bij de doelstellingen van het Fonds: ‘het stimuleren van de actieve deelname aan het culturele leven van inwoners van Nederland, in al hun diversiteit, ongeacht leeftijd, herkomst, opleiding en woonplaats’. 5 Daarnaast is het een culturele discipline die nog bijzonder in ontwikkeling is en daarom niet alleen de hulp van het Fonds goed kan gebruiken, maar tevens kan het Fonds een positieve invloed uitoefenen op de verdere ontwikkeling van de urban arts in Nederland middels een proactief stimulerend beleid. Sinds zijn formele oprichting in 2009 heeft het Fonds bijna honderd urban (gerelateerde) aanvragen binnen gekregen. Deze werden hoofdzakelijk ingediend voor de ‘Plusregeling’, een kleiner aantal voor de ‘Basis Infrastructuur regeling’ en een enkele voor de regeling ‘Het Beste van Twee Werelden’. Ruim de helft van deze aanvragen werd gehonoreerd, waarvan het grootste deel in de Plus-
Het Fonds voor Cultuurparticipatie zoekt naar de meest optimale manier voor invulling van de financiering van de urban arts
De meeste ondersteuning ging naar podiumkunstenactiviteiten, twaalf gehonoreerde aanvragen, waarbij de gesubsidieerde multidisciplinaire activiteiten (negen gehonoreerde aanvragen) niet zijn mee geteld. Van de podiumkunstenaanvragen waren er vijf dans-, drie theater- (waarvan één poppentheater) en de rest muziek gerelateerd. Voorts werden er zes film, tv en media gerelateerde initiatieven gehonoreerd en zijn vier poëzie / spoken / literatuur aanvragen ondersteund. Daarnaast heeft het Fonds aan drie talentontwikkelingprojecten subsidie verleend en zijn twee graffiti aanvragen en één beeldende kunstproject gehonoreerd. De verdeling onder de verschillende disciplines is goed, met logischerwijs het grootste aantal aanvragen voor de podiumkunsten. Specifieke aanvragen waarin de urban arts worden gecombineerd met reguliere culturele disciplines blijven nog achter. In hoofdstuk drie wordt verder ingegaan op de vraag hoe het Fonds hier extra aandacht aan zou kunnen besteden.
5 • Missie en doelstelling van het Fonds voor Cultuurparticipatie, te vinden op: www.cultuurparticipatie.nl
Urban Arts in Transit 2012
13
De relatie tussen het Fonds en de urban arts sector
2.2 Communicatie Volgens de geïnterviewden is er nog een onderwerp van groot belang: de communicatie. In de praktijk blijken makers de weg naar het Fonds niet altijd even gemakkelijk te vinden en andersom worden ook niet altijd de juiste makers bereikt. Belangrijkste oorzaak is de manier van communiceren: de urban arts gebruiken andere communicatiekanalen dan de meer gevestigde culturele disciplines. De geïnterviewden wijten dit aan het vaak individuele karakter van de urban arts en aan de grote diversiteit binnen de disciplines. Makers werken vaak alleen of in kleine verbanden. Dat zorgt voor een grote diversiteit, maar betekent ook dat het lastig is om deze makers als een geheel aan te spreken. Daarnaast is de sector in de loop van de jaren dusdanig gegroeid en ontwikkeld dat iedere “discipline binnen de urban arts als het ware zijn eigen handleiding kent”. 8 Ook dat zorgt ervoor dat een generiek boodschap vaak als te algemeen wordt ervaren. Communicatie in het algemeen, taal en toegankelijkheid in het bijzonder, worden door alle geïnterviewden gezien als één van de grootste obstakels voor het ontwikkelen van een goede ondersteuningsrelatie tussen de fondsen en de urban arts. Dat moet vooral worden gezien als een algemene opmerking, gebaseerd op een globaal beeld van (overheids) fondsen. Wanneer er daadwerkelijk contact is geweest met het Fonds voor Cultuurparticipatie, geven geïnterviewden in meerderheid aan dat zij goede ervaringen met het Fonds hebben gehad. Ze zijn positief over de communicatie, het contact met medewerkers is goed en de aanvraagformulieren zijn helder.
2.2.2 Taal
Hoofdstuk 02 In dit hoofdstuk wordt gekeken naar de relatie van het Fonds tot de urban arts als geheel. Hoe kan het Fonds de urban arts het beste benaderen en ondersteunen? Wat is een effectieve aanpak? Waar zijn drempels en waar liggen kansen?
2.1 Algemeen In zijn algemeenheid kan worden gesteld dat de urban arts anders opereren dan reguliere cultuurvormen. Ze werken met eigen regels, een eigen dynamiek en eigen handleiding. Het is dan ook de vraag of het huidige traditionele instrumentarium van de fondsen goed aansluit bij de behoefte en leidt tot een optimale ondersteuning van de urban arts. Vrijwel iedere geïnterviewde stelt dat fondsen zich ten opzichte van de urban arts meer flexibel zouden moeten opstellen. “Er moet een brug gevonden worden tussen het formele van de fondsen en het informele van de urban arts. Probeer er als fonds met een frisse blik naar te kijken. Stel je flexibel op en probeer niet de traditionele regels er op los te laten. Dat werkt niet”. 6 Dat kan inhouden dat het Fonds er niet voor moet terug schrikken om proefondervindelijk activiteiten te ondersteunen. “Het loont vaak meer om een goed gesprek met een maker te hebben dan heel streng op de letter van het formulier te kijken”. 7 Daarbij moet rekening gehouden worden met het feit dat de urban arts nog volop in ontwikkeling zijn en op sommige vlakken nog een flinke professionaliseringsslag moeten doormaken. 6, 7 & 8 • Interview met Warner Werkhoven voor het onderzoek Urban Arts In Transit. 9 • Interview met Ingeborg Struyck voor het onderzoek Urban Arts In Transit.
In het verlengde hiervan wordt er door de geïnterviewden vaak verwezen naar het verschil in ‘taal’ die het Fonds en de urban arts spreken. Wanneer een organisatie als het Fonds de urban arts probeert te bereiken moet het zich hier van bewust zijn: het verschil in idioom kan door kleine, onschuldige zaken soms een groter effect hebben. Zo kan een initiatief falen omdat iets anders wordt genoemd. “Een cursus zal geen interesse wekken, noem het een workshop en het is meteen een ander verhaal”. 9 Hoewel het wellicht onbetekenend lijkt, vergroot het niet spreken van elkaars taal de afstand tussen sector en Fonds. Het Fonds kan hier rekening mee houden in de specifieke communicatie met de urban arts sector. Het Fonds toont hiermee dat het in de sector wil investeren en bereid is moeite voor deze makers te doen. Er zijn echter ook geïnterviewden die juist vinden dat het Fonds dit niet moet doen. "Het Fonds moet geen knieval doen en de urban arts met fluwelen handschoenen behandelen. Dit helpt de sector niet in haar verdere professionalisering. Makers worden teveel gepamperd. Ook urban makers moeten leren hoe je een goede aanvraag schrijft. Dit draagt bij aan hun professionalisering".10
2.2.3 Toegankelijkheid Een veelgehoorde opmerking is de ontoegankelijkheid van de cultuurfondsen, die nog vaak worden gezien als ‘ivoren torens’. Het is de vraag in hoeverre dit gevoel gebaseerd is op reële feiten. Het Fonds tracht op vele verschillende manieren de drempel zo laag mogelijk te houden en op vele wijzen naar buiten te treden. Het doet er alles aan om eventuele aarzelingen van makers om het Fonds te benaderen weg te nemen. Daar komt bij dat een aanvraagprocedure bij een fonds nu eenmaal een zekere mate van bureaucratie betekent: lezen van criteria en voorwaarden en het formuleren van een aanvraag
10 • Interview met Hildegard Draaijer voor het onderzoek Urban Arts In Transit.
Urban Arts in Transit 2012
15
die zoveel mogelijk voldoet aan alle gestelde criteria. In een nog relatief jonge en dus minder geïnstitutionaliseerde urban sector lijkt dat soms een onoverkomelijke hobbel: “De fondsen zijn te veel een hassle. Dan liever hosselen en het benodigde geld op een andere manier bij elkaar sprokkelen”.11 Een mogelijkheid om deze drempel te verlagen ligt volgens de betrokkenen vooral in het bieden van mogelijkheden voor persoonlijk contact. Dat kan in aanvraagprocedures, maar ook op andere manieren. Zo wordt het initiatief van het Fonds om landelijk een aantal bijeenkomsten te organiseren zeer gewaardeerd. Het Fonds nodigde de sector hierbij uit om in dialoog te gaan over hun behoeften en mogelijkheden. De geïnterviewden voelen zich daardoor niet alleen gehoord, maar door de persoonlijke kennismaking is ook de afstand tot het Fonds verkleind. Het vergroten van de wederzijdse bekendheid door kennismaking en persoonlijk contact is daarom een eerste belangrijke aanbeveling. Het draagt positief bij aan de beeldvorming over het Fonds, de opbouw van een relevant netwerk én vergroot de toegankelijkheid. De veronderstelde afstand kan hiermee bovendien worden overbrugd. Hieronder volgen verschillende handvatten voor het Fonds om dit ten opzichte van de urban arts nog beter te krijgen: • spreekuren Een manier om de toegankelijkheid te vergroten en de drempel te verlagen is het instellen van een spreekuur. Het Amsterdams Fonds voor de Kunsten (AFK) kent al enkele jaren een dergelijke mogelijkheid, waarbij potentiële aanvragers met medewerkers van het fonds kunnen spreken en een (kleinschalig) project kunnen voorleggen. Het spreekuur werkt met inschrijving en een summier projectplan moet maximaal twee weken van te voren worden opgestuurd. In 30 minuten kunnen aanvragers hun project toelichten. Binnen twee dagen krijgen de aanvragers te horen of het AFK bijdraagt aan het project of niet. Het AFK-spreekuur is uitsluitend bestemd voor aanvragers die nooit eerder een bijdrage hebben ontvangen van het fonds. Sommige geïnterviewden geven aan dat zelfs de toekenning van een bedrag niet eens het belangrijkste is, een gesprek alleen al waarin het Fonds kan helpen een plan aan te scherpen of contacten te verschaffen zou ook al zeer gewaardeerd worden. • regionale bijeenkomsten/expert meetings De expert meetings die het Fonds in Utrecht heeft georganiseerd in november 2010 en december 2011, worden door de geïnterviewden zeer gewaardeerd. Dat hoeft niet elke keer zeer uitgebreid aangepakt te worden, het kunnen ook simpele informatiemiddagen zijn. Hierbij is het belangrijk om met zoveel mogelijk (lokale) urban arts partijen samen te werken. Een voorbeeld zijn de Roadshows die de Mondriaan Stichting in 2010 in iedere Nederlandse provincie heeft georganiseerd. Daarbij werd samen met provincie, gemeente en lokale instellingen een informatiemiddag inclusief speeddate met medewerkers georganiseerd. Zo wordt behalve bekendheid en toegankelijkheid ook goodwill gecreëerd en krijgt het Fonds tegelijkertijd beter in kaart wat er in de verschillende regio’s leeft en welke partijen ertoe doen. Bovenal wordt zo de drempel voor de regionale urban scene om het Fonds te benaderen sterk verlaagd.
Stimuleer persoonlijk contact, zowel over aanvragen als over beleidsonderwerpen. Het bovengenoemde spreekuur is een voorbeeld, maar wijs in alle communicatie op de mogelijkheid om persoonlijk contact op te nemen met vragen of over (concept)aanvragen. Bezoek als fonds regelmatig openingen en optredens, ook als deze niet zijn aangevraagd of ondersteund worden. ‘Spreek elkaars taal, zonder daar als fonds teveel een knieval mee te doen – dat laatste helpt de professionalisering van de sector niet verder’ is een derde belangrijke aanbeveling op het gebied van communicatie. De medewerkers van het Fonds kennen de communicatiekanalen in de urban arts en zijn vertrouwd met het jargon. Dat is een duidelijke meerwaarde voor de gewenste intensivering van het Fonds met de urban arts. Wellicht kan het Fonds nog wel extra aandacht besteden aan het taalgebruik in informatiefolders, aanvraagformulieren, besluiten en andere communicatie.
2.4 Beoordeling Een belangrijk aspect in de relatie tussen een fonds en een discipline is de manier van beoordelen. Hoe wordt geoordeeld, door wie en op basis van welke criteria? Wie heeft die criteria bepaald, en is het veld daarbij betrokken?
Spreek elkaars 2.4.1 Makers als criterium Alle geïnterviewden zijn het over één ding eens: het is essentaal, zonder daar tieel om vooral de makers zelf te benaderen, eventueel via een als fonds teveel gewaardeerde tussenpersoon. Het is in het verleden regelmatig een knieval mee voorgekomen dat er urban arts initiatieven zijn ondersteund die te doen
11 • Interview met Marian Duff voor het onderzoek Urban Arts In Transit.
Urban Arts in Transit 2012
17
werden georganiseerd door buitenstaanders zonder affiniteit met de urban arts scene. Vaak was daar geen sprake van inbreng van de makers zelf. Daardoor is binnen de sector het gevoel ontstaan dat vaak ‘over’ hen gesproken en besloten wordt, zonder dat zij daarbij betrokken zijn. Dat wordt niet gewaardeerd. Betrokkenheid van de makers zelf is ook voor het Fonds één van de belangrijkste criteria in de ondersteuning. Het Fonds tracht in de beoordeling van de aanvragen verder te kijken dan opleiding en diploma. De geïnterviewden zijn er van overtuigd dat dit uitgangspunt er voor zorgt dat de best denkbare resultaten geboekt zullen worden. De focus moet in eerste instantie op de makers zijn; daarna volgt een ander belangrijk criterium: publieksbereik. Het Fonds zou dit volgens de geïnterviewden in de communicatie sterk kunnen aanzetten.
2.4.2 Publiek als criterium
De wisselwerking tussen makers en publiek is binnen de urban arts uitermate belangrijk
De wisselwerking tussen makers en publiek is binnen de urban arts uitermate belangrijk. De afstand tussen maker en publiek is over het algemeen minder groot dan in andere culturele disciplines. Het is een zeer toegankelijke en laagdrempelige cultuurvorm. Voor bijvoorbeeld rap in de meest basale vorm heb je niets meer nodig dan je stem en je talent. Echter, zonder publiek kunnen de urban arts niet ‘ademen’. Het publiek is essentieel in de beleving en ontwikkeling van de urban arts en kwaliteit ontwikkelt zich bij uitstek in de wisselwerking tussen makers en publiek. Dat blijkt bijvoorbeeld ook uit de vele battle-formats waar makers het tegen elkaar opnemen en het publiek uiteindelijk bepaalt wie de winnaar is. Het publiek heeft hier een integrale rol. De betrokkenheid van het publiek moet volgens de geïnterviewden daarom een relevant criterium zijn in de beoordeling. Een belangrijk verwant aspect is de reputatie van de programmeur of aanbieder. Door de geringe omvang van de urban arts scene is het publiek goed op de hoogte van wie er ‘aan de knoppen zit’. Het gezag van autoriteiten zoals bijvoorbeeld programmeurs Kees Heus (Paradiso), Henca Maduro (Epitome Entertainment/ New Skool Rules) of Mike de Wit (Definitie van Dopeheid) trekt volle zalen. Een urban arts concert op dezelfde locatie waarbij de selectie door een programmeur is gemaakt die geen netwerk en draagvlak in de scene heeft, trekt meestal aanzienlijk minder publiek. Voor een goede beoordeling van het potentiële publieksbereik van aanvragen, zou het Fonds daarom ook dit onderdeel moeten meewegen. Binnen het Fonds is voldoende expertise aanwezig, maar het is ook zaak om hier bij de selectie van adviseurs en de samenstelling van commissies aandacht aan te besteden. In zijn algemeenheid kan worden gesteld dat het aanbevelingswaardig is om te selecteren (en af te rekenen) op het criterium publieksbereik.
2.4.3 Gangbare criteria De ontwikkeling van de urban arts buiten de gevestigde kaders heeft ook gevolgen voor de beoordelingscriteria. Criteria die bij ondersteuning van andere disciplines gangbaar zijn, zoals bijvoorbeeld de certificering van docenten, spelen binnen de urban arts een minder grote rol. Omdat talent zich vaak autonoom ontwikkelt heeft een succesvolle maker niet altijd een diploma. Dat zegt echter niets over zijn kwaliteiten als docent. Wanneer een getalenteerd graffiti kunstenaar een kans krijgt zijn werk te laten zien in een gerenommeerd museum maar niet over een diploma van een kunstopleiding beschikt, zou dat geen reden moeten zijn om ondersteuning niet toe te kennen. Deze formele of meer gangbare criteria vormen soms een barrière voor aanvragers. Het is dan ook zaak bij de ondersteuning van de urban arts deze (bestaande) criteria kritisch te bezien.
2.4.4 Commissieleden Vanwege het eigen karakter, de incrowd-mentaliteit en de snelle ontwikkelingen is specifieke kennis bij het beoordelen van projecten onontbeerlijk. “Het is belangrijk dat de adviseurs van het Fonds over de nodige bagage beschikken. Commissieleden met kennis, ervaring en netwerk in de urban arts zijn essentieel voor een goede beoordeling”. 12 Het is daarom van belang dat deze kennis vertegenwoordigd is binnen de commissies. Deze expertise kan zo nodig ad hoc worden in geroepen, maar vanuit de behoefte aan herkenbaarheid en voor het opbouwen van eigen kennis binnen het Fonds heeft het aanstellen van vaste commissieleden met een groot netwerk in de urban arts de voorkeur. Een gewaardeerde maker uit de urban arts zelf kan op die manier veel bijdragen aan de verdere laagdrempeligheid en benadering van het Fonds.
2.5 Intermediairs: verkenners, tussenpersonen, scouts, intendanten Opvallend vaak wordt door de geïnterviewden de behoefte aan verkenners, tussenpersonen, scouts of intendanten genoemd: intermediairs die zowel ‘de taal van de fondsen’ als die van de urban arts (makers) spreken. Deze intermediairs worden gezien als een effectieve schakel tussen de twee werelden en kunnen tegelijkertijd opereren als ‘ambassadeurs in de urban arts scene’ voor het Fonds. Er wordt meerdere malen gerefereerd aan de ‘cultuurverkenners’ die het AFK heeft ingesteld. Deze verkenners zijn in bepaalde wijken actief en fungeren als vooruitgeschoven post van het fonds. Ze identificeren nieuwe makers en initiatieven en maken makers en organisaties wegwijs binnen de mogelijkheden van het fonds. De verkenners hebben aanzienlijk bijgedragen aan de bekendheid van het AFK binnen de urban arts. Als nadeel wordt genoemd dat deze verkenners geen concrete middelen kunnen toezeggen; ze kunnen louter ‘tips geven en doorverwijzen’. Dat zorgt soms voor teleurstelling bij makers bij wie de assistentie van de verkenner tot bepaalde (financiële) verwachtingen leidt die vervolgens niet wordt ingelost. Bij andere fondsen is op verschillende manieren met dit model geëxperimenteerd. Het Filmfonds en het Fonds BKVB werken beide met intendanten, die op hun terreinen talent en potentiële projecten identificeren, ondersteunen bij het opstellen van de aanvragen (Filmfonds) en soms rechtstreeks uit eigen budget kunnen financieren (Fonds BKVB). De gezamenlijke fondsen werken met enige regelmaat met intendanten of intermediairs, met name in internationale programma’s (zoals in Oost-Europa, Marokko, Turkije, China en Brazilië). Samengevat maken de fondsen daarin hun eigen keuzes. Het Fonds BKVB kiest voor intendanten (voor culturele diversiteit, strips en fotografie), het AFK voor de verkenner en het Filmfonds kiest een tussenvorm: intendanten zonder 12 • Interview met Clayde Menso voor het onderzoek Urban Arts In Transit.
Urban Arts in Transit 2012
19
budget (voor animatie, commercieel en artistieke film). Voor de ondersteuning van urban arts door het Fonds voor Cultuurparticipatie lijkt het instellen van regionale intermediairs potentieel nuttig. Het creëert een landelijk netwerk van (lokale) betrokkenen die zowel door het Fonds als door de sector makkelijk aanspreekbaar zijn, het vergroot de zichtbaarheid van het Fonds en creëert goodwill (het Fonds doet ‘moeite’ voor de scene). In die zin komt het instellen van intermediairs tegemoet aan verschillende aanbevelingen die de geïnterviewden in dit onderzoek hebben gedaan. Punt van overweging is de financiële bevoegdheid van de intermediair: is hij of zij uitsluitend ondersteunend en adviserend (de scout of verkenner) of beschikt hij ook over een ‘eigen’ budget (de intendant)? Beide varianten kennen hun eigen voor- en nadelen. Een intendant met een eigen budget kan snel en flexibel opereren, gericht stimuleren, heft bureaucratische en formele barrières op en creëert meer goodwill omdat hij aan verwachtingen kan voldoen en komt zo tegemoet aan een aantal behoeften die eerder in dit onderzoek aan bod zijn gekomen. Nadelen zijn de ‘verpersoonlijking’ van de intendant (‘het is zijn geld’) en eventuele bestuurlijke of juridische aspecten (bezwaarmogelijkheid, controleerbaarheid). Een verkenner (zonder eigen budget) heeft als voordeel dat daarvan meerdere tegelijk kunnen worden aangesteld, bijvoorbeeld in verschillende steden of regio’s; dat vergroot de zichtbaarheid van het Fonds en zorgt voor een fijnmazige kennis van de ontwikkelingen in de regio. De relatie met het Fonds is losser, zodat het Fonds alle ruimte houdt in de besluitvorming over het honoreren van aanvragen. Nadeel is dat potentiële aanvragers alsnog de formele gang van een aanvraag moeten doorlopen en dus ‘bureaucratische’ aanvragen moeten indienen. Hierbij moet er vooral rekening gehouden worden met het reeds eerder genoemde aandachtspunt van verwachtingenmanagement. De uiteindelijke keuze hangt af van veel factoren, niet in de laatste plaats de voorkeur en mogelijkheden van het Fonds zelf. In dit onderzoek wordt volstaan met de aanbeveling om intermediairs als instrument te onderzoeken. Zij kunnen voor de kennisontwikkeling, het opbouwen van netwerk en expertise en het vergroten van de bekendheid van het Fonds binnen de urban arts een grote rol spelen. Bij de keuze voor een vorm kunnen de ervaringen van collega-fondsen behulpzaam zijn. Belangrijk is wel om zeer zorgvuldig om te gaan met het verwachtingspatroon van de doelgroep. Vaak kan alleen al het aangaan van een gesprek hoge verwachtingen scheppen. Zeker wanneer het om een kleine, lokale activiteit gaat die door een groot landelijke fonds wordt benaderd.
2.6 Talentontwikkeling De afgelopen jaren is de aandacht voor en ondersteuning van talentontwikkeling in de urban arts gegroeid. De aandacht richt zich specifiek op vernieuwing, kruisbestuiving met andere culturele disciplines en verdere professionalisering, zowel op zakelijk als op artistiek-inhoudelijk niveau. Alle geïnterviewden geven aan dat talentontwikkeling in de urban arts zeer belangrijk is, alhoewel sommigen ook opmerkten dat er een zekere verzadiging in de talentontwikkeling is opgetreden. Dat gevoel van verzadiging wordt erkend door de Rotterdamse Raad voor Kunst
en Cultuur, die in 2008 al constateerde al dat er sprake is van een ‘talentontwikkelingsgolf waarbij het aantal activiteiten dat onder deze noemer valt eindeloos groot is’13. Opvallend is dat de meeste geïnterviewden – ondanks het gevoel van aversie tegen de grote golf van talentontwikkelingstrajecten – weinig programma’s kenden. Vrijwel niemand was op de hoogte van het volledige aanbod. Dat kan duiden op onwetendheid bij de geïnterviewden maar wellicht ook op een slechte zichtbaarheid van deze initiatieven in de urban arts scene. Het begrip talentontwikkeling in relatie tot de urban arts vraagt echter om verdere verdieping, niet in de laatste plaats omdat talentontwikkeling één van de speerpunten van het Rijksbeleid is. Juist op dit terrein wenst het Ministerie van OCW dat de cultuursector kwalitatief sterke en concrete resultaten boekt. Staatssecretaris Zijlstra heeft het Fonds voor Cultuurparticipatie de opdracht gegeven om voor de periode 2013-2016 een talentontwikkelingsprogramma op te zetten. Dat ligt voor de hand, aangezien het Fonds zich richt op amateurs die doorstromen, een eerste stap in talentontwikkeling.
Het begrip talentontwikkeling in relatie tot de urban arts vraagt echter om verdere verdieping
Om het bestaande aanbod, het niveau en de mogelijkheden op het terrein van talentontwikkeling in beeld te brengen heeft het Fonds in samenwerking met de provincie Drenthe en de gemeenten Den Haag, Enschede, Utrecht en Zaanstad, een evaluatieonderzoek uit laten voeren naar verschillende talentontwikkelingsprojecten. Dit rapport, getiteld Woekeren met talenten of woekeren met projecten? is uitgevoerd door Margreet Windhorst en Peter van der Zant. Het onderzoek richtte zich op de verschillende vormen van talentontwikkeling, de effecten en de verbeterpunten. Hieronder worden enkele relevante opmerkingen en conclusies uit het rapport beschouwd in het perspectief van de urban arts. Het onderzoek start met de conclusie dat talentontwikkeling in is. ‘Bijna dagelijks zijn er op de televisie programma’s te zien waar jongeren en ook ouderen een kritische jury proberen te overtuigen van hun muziek-, dans- of zangkwaliteiten. Van Idols, Holland’s Got Talent en Popstars tot X-factor, So You Think You Can Dance en The Voice of Holland. Daarnaast worden ‘buiten de tv om op een hele hoop andere terreinen veel verschillende talentenjachten georganiseerd’14. Deze constatering komt overeen met het gevoel van overvloed dat de geïnterviewden aangaven.
13 • What’s the 411 in Rotterdam? - Advies over urban culture en de mogelijkheden voor een urban culture podium in Rotterdam door de Rotterdamse Raad voor Kunst en Cultuur, oktober 2008. 14 • Woekeren met talenten door Peter van der Zant in het Jaarboek Actieve Cultuurparticipatie 2011, Fonds voor Cultuurparticipatie, 2011 en Regelingen voor talenten gescout: eindrapportage over een quick scan van regelingen talentontwikkeling en diversiteit door Peter van der Zant in opdracht van het Fonds voor Cultuurparticipatie, 2010.
Urban Arts in Transit 2012
21
2.6.1 Niveaus in talentontwikkeling Windhorst en Van der Zant onderscheiden verschillende fasen in talentontwikkeling. Het eerste niveau, ‘het ontkiemen van talenten’, vindt voornamelijk plaats in het primair en voortgezet onderwijs. Het aanbod op dit niveau is de afgelopen jaren sterk toegenomen. Deze activiteiten leggen de basis voor ontdekking en ontwikkeling van artistieke talenten. Sommige scholen profileren zich zelfs met extra aandacht voor kunst en cultuur, zoals de kunstmagneetscholen en de cultuurprofielscholen. Er zijn voorbeelden van scholen die expliciet aandacht besteden aan talentontwikkeling, onder andere door samenwerking met lokale culturele instellingen. Ook de culturele activiteiten in de brede school kunnen zorgen voor doorstroming naar actieve cultuurparticipatie. Urban arts maken vanzelfsprekend onderdeel uit van dit aanbod. Daarnaast geldt echter voor de urban arts, meer dan voor andere sectoren, dat ook andere kanalen van belang zijn, zoals bijvoorbeeld de buurthuizen en culturele centra en natuurlijk gewoon de straat.
Het tweede niveau dat de onderzoekers beschrijven is de actieve amateurkunstbeoefening, waar circa 7,5 miljoen mensen, waaronder veel jongeren, aan deelnemen. Dit is met name het gebied waar het Fonds een sterke rol vervult. Dit is tevens het niveau waar de reguliere kanalen voor talentontwikkeling en het aanbod in de urban arts elkaar het meest raken. Ook in de urban arts worden veel initiatieven genomen om talenten in de eigen discipline op te sporen, extra te begeleiden of te laten doorstromen. De belangrijkste kanalen hiervoor zijn kleine podia, festivals en grotere culturele centra in de middelgrote en grote steden.
Ook in de urban arts worden veel initiatieven genomen om talenten in de eigen discipline op te sporen, extra te begeleiden of te laten doorstromen.
Het derde niveau is het niveau van het kunstvakonderwijs. In Nederland zijn er verschillende pop- of rockacademies, hogescholen en conservatoria die relevant zijn voor de urban arts. Echter, niet iedere educatieve instelling sluit goed aan op het informele karakter van de urban arts. Sommige onderwijsinstellingen erkennen dit en proberen op andere dan reguliere wijze de deuren open te zetten voor niet-reguliere groepen. Zo biedt de Herman Brood Academie een praktijkgerichte muziekopleiding op MBO-niveau waar ook ‘rap’ een onderdeel van is. Een ander voorbeeld betreft de Hogeschool voor de Kunsten Utrecht die de mogelijkheid biedt aan jonge talentvolle cultuurmakers die geen opleiding hebben gevolgd, om in het laatste jaar van de opleiding in te stromen. Hiermee zoekt het kunstvakonderwijs nieuwe verbindingen met de beroepspraktijk. In relatie tot de urban arts lijkt zich dat voornamelijk nog tot de discipline dans te beperken. Deze ‘nieuwe wegen’ zijn zeer belangrijk voor de talentontwikkeling in de urban arts; het is de moeite waard te onderzoeken of dergelijke initiatieven ook in andere disciplines op te zetten zijn. Het laatste niveau dat de onderzoekers onderscheiden, is het niveau dat leidt tot een professionele praktijk: de doorstroming van talenten naar het hoogste (inter) nationale niveau. In dit niveau is de erkenning en verdere ontwikkeling van het talent naar een excellent professioneel niveau het belangrijkste aspect. Voor de urban arts is deze vorm van talentontwikkeling nog relatief nieuw. De (landelijke) cultuurfondsen hebben steeds vaker aandacht voor dit niveau van urban arts toptalenten. Het gaat hierbij niet alleen om de ontwikkeling van artistieke vaardigheden, maar ook om het ontwikkelen van competenties op het gebied van ondernemerschap en het formuleren van een visie op de eigen artistieke ontwikkeling. Hier is een duidelijke rol weggelegd voor de landelijke fondsen, bijvoorbeeld door het verstrekken van beurzen, prijzen of het opzetten van speciale talentenprogramma’s voor toptalenten. In 2010 heeft het Fonds Podiumkunsten extra aandacht besteed aan deze vorm van talentontwikkeling middels de publicatie van het rapport ‘Eruit halen wat er in zit’. In dit rapport wordt ook ingegaan op de urban arts. In dit onderzoek is vooral gekeken naar wie en wat dat toptalent precies is, welke ondersteuning zij nodig hebben, of de huidige structuren daarvoor voldoende mogelijkheden bieden en waar nog zaken ontbreken. De conclusies uit dit onderzoek zijn ook voor het Fonds voor Cultuurparticipatie relevant. Verschillende succesvolle voorbeelden uit dit onderzoek worden ook door de geïnterviewden positief beoordeeld. Ze worden gezien als kwalitatief sterke programma’s. Zo heeft MC Theater een artist-in-residency ontwikkeld waarin een beginnend profes-
Urban Arts in Transit 2012
23
sional gedurende twee jaar de tijd krijgt een eigen stijl en taal te onderzoeken. Een ander voorbeeld is de samenwerking tussen informele talentontwikkeling en gevestigde organisaties, zoals STRAAT, een initiatief van Springdance, DOX en Het Lab om jonge dansers en dansmakers ontwikkelings- en presentatie mogelijkheden te bieden. Een laatste voorbeeld is de begeleiding van aanvragers die de Van Den Ende Foundation aanbiedt. Dit fonds kent een studie- en werkbeurzenprogramma, dat soms verder gaat dan enkel de financiële honorering. In sommige gevallen wordt er met de maker een opleidingstraject ontwikkeld waar de begeleiders samen met het talent vaststellen waar de opleidingsbehoefte ligt, en hier indien nodig specifieke oplossingen voor ontwikkelen. Het Fonds voor Cultuurparticipatie kan op dit niveau verbindingen aan gaan met andere landelijke culturele fondsen, zoals het bij sommige talentontwikkeling trajecten al doet. Samenvattend speelt de talentontwikkeling in de urban arts zich af op alle vier de niveaus. Ieder niveau verschilt echter wel zeer van kwaliteit, karakter, reikwijdte, doelstelling etc.
2.6.2 Succesfactoren in talentontwikkeling Het is raadzaam om bij een intensivering van het Fonds op het gebied van talentontwikkeling de voorlopige conclusies uit het rapport Woekeren met talenten of woekeren met projecten? aan te houden. De onderzoekers geven een aantal punten aan die belangrijk zijn bij een succesvol talentontwikkelingstraject. Het eerste element is de ‘ketenbenadering’. Het is cruciaal voor succesvolle talentontwikkeling dat in het traject wordt samengewerkt door diverse actoren (verenigingen, scholen, talentcoaches) die een complete en afgeronde keten vertegenwoordigen. Veel initiatieven beperken zich hooguit tot een volgende schakel in de keten, zonder visie op de ontwikkeling van een (mogelijk) talent door de totale keten heen. Dat geldt voor alle vormen van talentontwikkeling, dus ook die in de urban arts. Het Fonds kan hierin extra oplettend zijn. Een tweede element zijn de intra-persoonlijke factoren (motivatie, doorzettingsvermogen, zelfsturing e.d.) en omgevingsfactoren (rol van ouders, aanwezigheid van voorzieningen). Deze factoren zijn heel bepalend voor het resultaat, maar tegelijkertijd het moeilijkst te beïnvloeden. In de selectie van kandidaten moet dit aspect zwaar wegen. Ten derde constateren onderzoekers Windhorst en Van den Zant dat er nog weinig samenhang lijkt te zijn in de diverse initiatieven die de lokale, provinciale en landelijke opdrachtgevers op het terrein van talentontwikkeling hebben ontplooid. Met name talentontwikkeling in de breedte en talentontwikkeling naar de top staan over het algemeen los van elkaar. Het is daarom raadzaam dat het Fonds ook op dit terrein allianties aan gaat met andere lokale, provinciale en landelijke partijen. Uit de verschillende initiatieven en verbanden die het Fonds al heeft ontwikkeld in relatie tot de gemeenten, provinciën en andere (landelijke) fondsen blijkt dat het Fonds zich terdege bewust is van het belang van samenwerking; ze bieden ook voldoende handvatten voor succesvolle vervolgtrajecten. Tenslotte concluderen de onderzoekers dat er nog ‘erg weinig onderzoek’ gedaan is naar de effecten van investeringen in talentontwikkelingsprogramma’s in de kunsten. Er zijn geen duidelijke definities van wat artistiek talent is en het is onduidelijk hoe de kwaliteit van prestaties gedefinieerd kan worden. Op het gebied van ‘meting van effecten van de activiteiten en initiatieven’ zijn er weinig instrumenten beschikbaar. Dit geldt overigens voor veel culturele disciplines en het is een probleem waar beleidsmakers al langer mee worstelen. Het is dan ook vooral raadzaam dat het Fonds helder voor ogen heeft
wat het uit het traject wil halen; wat het einddoel zou moeten zijn om later ook duidelijke effecten van de ondersteuning aan te kunnen wijzen. Het Fonds heeft besloten zich vooral te richten op de ruimte tussen het tweede en derde niveau. Voor de periode 2013 – 2016 heeft de meerjarige activiteitenregeling Talentontwikkeling en Manifestaties geopend. Met deze regeling wil het Fonds de ontwikkeling van jong creatief talent bevorderen door ondersteuning te bieden aan presentatiemogelijkheden en wedstrijden inclusief begeleidingstrajecten. Daarnaast is het doel excellentie in amateurkunst te bevorderen door manifestaties mogelijk te maken waar sprake is van kennisuitwisseling. Volgens de geïnterviewden is er echter ook ruimte nodig voor ontwikkeling van relevante talentontwikkelingsprogramma’s tussen niveau drie en vier, waar de groei wordt gemaakt van amateur naar professional. Het Fonds heeft een speciale subsidieregeling voor deze categorie – Het Beste van Twee Werelden – en heeft daarmee vier urban arts initiatieven ondersteund (Solid Moves van Solid Ground Movement, Powered by New Arts van Stichting Beleven, Movement Research Project van Random Collision en Brass Muziekschool van de SKVR). Het gaat hierbij niet altijd specifiek om talentwikkeling, maar wel om instellingen die zeer geschikt zijn om de talentontwikkeling te begeleiden. Professionalisering van instellingen, zodat zij talenten beter en effectiever kunnen begeleiden, is dan ook een andere en wellicht effectieve methode voor de ontwikkeling van talent. De instellingen die hiervoor in aanmerking komen zijn met name de eerder genoemde intermediairs, zoals DOX, Solid Ground Movement of ISH. Hieronder is dat uitgewerkt in een best practice.
Het Fonds heeft besloten zich vooral te richten op de ruimte tussen het tweede en derde niveau
2.6.3 Best practice: intermediair-plus De urban arts zijn nog bijzonder in ontwikkeling en talentontwikkeling ook. Het Fonds is op zoek naar concrete handvatten om dit beter te kunnen ondersteunen. De geïnterviewden vinden dit lastig: de sector is nog sterk bezig met experimenteren, met het zoeken van nieuwe paden – dat is wat er ook zo spannend en vernieuwend aan is. Eén suggestie die door een geïnterviewde werd gedaan was een combinatie van het hierboven genoemde intermediairschap en talentontwikkeling, het idee van een zogenaamde intermediair plus. Er zijn in Nederland een aantal gevestigde urban organisaties die regulier ondersteund worden. Zij vormen nu al een duidelijke intermediair tussen de urban scene an sich en de ondersteuningsmogelijkheden: zij spreken beide talen. Deze intermediairs herkennen ook talent en kunnen dit talent aan zich binden. Theatergroep DOX heeft een dergelijk
Urban Arts in Transit 2012
25
traject ontwikkeld. In DOX Studio begeleidt het artistieke team van DOX enkele talentvolle makers bij het onderzoeken en produceren van nieuw werk. Het onderzoek kan samen worden uitgevoerd met jongeren van DOX en het eindresultaat wordt gepresenteerd in de studio’s van DOX, op scholen, in het theater of tijdens festivals. De talentvolle makers krijgen een eigen budget (‘het financiële rugzakje’) waaruit zij hun voorstellingen ontwikkelen en waar ze zelf verantwoordelijk voor zijn. De talentvolle makers hebben echter ook verplichtingen. Ze worden ingezet bij de lesprogramma’s en bij andere activiteiten en kunnen niet verzaken in het uitvoeren van het van te voren uitgewerkte talentplan. DOX heeft dit traject onder andere opgezet met de Bos Broers, jonge en getalenteerde groep urban dansers. De Bos Broers waren op eigen benen waarschijnlijk niet zo snel én zo ver gekomen als dat ze nu al zijn. Ze kunnen leren en ervaring opdoen onder de vleugels van gevestigde, ervaren makers maar krijgen daarnaast ook veel vrijheid en verantwoordelijkheid om hun (artistieke én zakelijke) talent verder te ontwikkelen. Dit werkt overigens ook de andere kant op: het jonge talent is ook nodig voor de creatieve voeding van DOX. Zij spreken dan ook veel liever over een creatief partnerschap dan over talentontwikkeling. DOX is echter niet de enige organisatie die dergelijke projecten ontwikkeld. Gelijksoortige trajecten en/of successen worden ook ontwikkeld door onder andere De Grote Prijs van Nederland, Don’t Hit Mama, HipHopLab 040, Het HipHopHuis en New Attraction.
De talentvolle makers hebben echter ook verplichtingen
2.7 Uitstraling en voorbeeldfunctie Het Fonds heeft als grote landelijke speler een belangrijke rol in het culturele veld waar het opereert. Het zet de toon met de projecten die worden ondersteund en het landelijke beleid heeft een groot effect op de regio’s. Die uitstraling kunnen de urban arts helpen om verbeterde toegang te krijgen tot (mainstream) faciliteiten – de steun van een landelijk fonds vergroot de zichtbaarheid en wekt vertrouwen. De geïnterviewden zien voor het Fonds een rol als ‘promotor’ van succesvolle projecten: bijvoorbeeld door een succesvol regionaal project landelijk onder de aandacht
te brengen en zo verspreiding te stimuleren. Daarnaast kan het Fonds een voortrekkerspositie innemen in het vergroten van de toegang van de urban arts tot andere (publieke en private) fondsen, door nieuwe ontwikkelingen binnen de urban arts als eerste te ondersteunen. De bijdrage van het Fonds kan voor andere financiers een ‘keurmerk’ voor kwaliteit zijn of een ‘garantie’ voor betrouwbaarheid. Het Fonds heeft in zijn korte bestaan al een goede reputatie opgebouwd met de urban projecten die het ondersteund heeft. Het ontbreekt het relatief jonge fonds nog wel aan bredere nationale bekendheid, specifiek in de urban arts sector. Door scherper te selecteren, wellicht experimentele niet-reguliere projecten te honoreren en te werken aan de zichtbaarheid van de ondersteuning van de urban arts projecten onder de doelgroep, kan de positie van het Fonds nog verder verstevigd worden.
Urban Arts in Transit 2012
27
Interactie tussen de urban arts en gevestigde disciplines
muziek samen komen -, Zwanenmeer Bijlmermeer - amateurdansers uit de Bijlmer die gedanste ontmoetingen aan gaan met topdansers van Het Nationale Ballet – of de debatavond Het land van Ab & Sal, Mohammed Benzakour, Salah Edin en Eelko Ferweda in het Museum Boijmans van Beuningen. De meeste geïnterviewden vinden wel dat er nog te weinig interactie plaats vindt en wanneer dat wel gebeurt, is dat vaak niet met de juiste intenties. Gevestigde instellingen waren zo’n vijf jaar geleden maar lastig te bewegen tot samenwerking. Eén van de geïnterviewden geeft aan dat het vijf jaar geleden “echt trekken was om überhaupt een ingang te vinden en vervolgens iets gezamenlijk te ontwikkelen. Nu is de situatie veranderd en staat de deur inmiddels open”. 15 De intenties van deze instellingen verschillen echter. Sommigen werpen zich uit marketing- of financiële redenen op de urban arts. Het is voor hen gemakkelijker financiering te vinden bij fondsen voor projecten met (urban) jongeren, wat de groeiende belangstelling van deze instellingen (deels) verklaart. Daarnaast bieden urban arts projecten de mogelijkheid om een nieuwe doelgroep te bereiken. Deze groeiende belangstelling om nieuwe doelstellingen te bereiken is op zich positief. Echter, bij deze projecten wordt de inbreng van de makers zelf nogal eens uit het oog verloren. Instellingen vinden het wiel vaak opnieuw uit omdat ze geen makers betrekken bij het creatieve ontwikkelingsproces, of gieten het project nog te vanzelfsprekend in de eigen kaders, waardoor het wezenlijk flexibele en dynamische van de urban arts verloren gaat. Opvallend is de ergernis onder geïnterviewden over gevestigde instellingen die denken ‘wel even een urban arts project op te zetten’ zonder de referentiekaders te kennen of deze zelfs te negeren. Daaruit spreekt weinig respect voor de eigen artistieke inhoud van de urban arts.
Hoofdstuk 03 Een meer recente ontwikkeling in de urban arts is de interactie tussen de urban arts en gevestigde culturele disciplines. Het is vaak in deze wisselwerking dat interessante combinaties, invalshoeken en nieuwe, hybride vormen ontstaan, die niet alleen de urban arts verder doen ontwikkelen maar ook een sterke impuls kunnen geven aan de gevestigde disciplines. Het Fonds vraagt zich af wat zijn rol zou kunnen zijn in deze ontwikkeling en hoe het dit het beste zou kunnen ondersteunen. Hieronder worden een aantal aspecten genoemd die relevant zijn voor de beoordeling en ondersteuning van projecten en hoe het Fonds deze interactie zou kunnen stimuleren. Ondanks dat de urban arts al geruime tijd op het culturele podium aanwezig zijn, staan de werelden van de urban arts en gevestigde disciplines nog vaak ver van elkaar af, hoewel daar wel verandering in lijkt te komen. In de begintijd opereerden de urban arts geheel los van het gevestigde circuit. De laatste jaren zijn er echter steeds meer initiatieven die de twee werelden verbinden, zoals projecten als Classick - een door het Fonds ondersteund muziekproject waarin de werelden van hiphop en de klassieke
Daarnaast bieden urban arts projecten de mogelijkheid om een nieuwe doelgroep te bereiken
Belangrijk aspect in de ondersteuning van dergelijke projecten is dan ook scherp te letten op gelijkwaardigheid, wederzijds respect en vertrouwen. Wanneer de gevestigde kunsten de urban arts niet beschouwen als een eigen discipline met een eigen artistieke inhoud, of wanneer een project louter uit marketing-overwegingen wordt opgezet, is het volgens de geïnterviewden gedoemd te mislukken. Alleen op basis van gelijkwaardigheid kan een project een duidelijke meerwaarde hebben. Die gelijkwaardigheid gaat niet alleen over de (artistieke) inhoud, maar ook over de organisatie van het project zoals de productionele en financiële besluitvorming. “Het gebeurt nog vaak dat risico’s bij de urban arts organisatie komen te liggen en niet evenredig over beide partners worden verdeeld". 16 Daarnaast is het belangrijk dat alle partners zich realiseren dat binnen de urban arts de grenzen van de culturele disciplines flexibel worden gehanteerd. Dat verlangt van de reguliere culturele instelling een open, flexibele houding – te rigide definities en kaders werken averechts. Ook hier geldt als een belangrijke succesfactor de betrokkenheid van de makers bij het gehele traject (van creatie, productie tot uitvoering). De geïnterviewden benadrukken dat, hoe klein en weinig georganiseerd urban arts organisaties soms ook kunnen zijn, zij een belangrijke (volgens sommigen geïnterviewden zelfs leidende) rol moeten hebben in het inhoudelijke deel van het project (concept, educatief traject en talentontwikkeling). Bovenal geldt dat er nog veel meer ruimte voor
15 • Interview met Marian Duff voor het onderzoek Urban Arts In Transit. 16 • Interview met Clayde Menso voor het onderzoek Urban Arts In Transit.
Urban Arts in Transit 2012
29
culturele interactie mogelijk is. “Artistiek valt er nog zo veel te winnen!”.17 Vooral in de wereld van dans zijn er bekende inspirerende voorbeelden. Danseres Alida Dors – groot geworden bij verschillende urban dans crews – is één van de bekendste exponenten hiervan. Twee jaar geleden werd zij artist-in-recidence bij MC Theater en ontving ze een meerjarige internationale beurs van de Van Den Ende Foundation om haar stijl verder te ontwikkelen. Zij omschrijft die ontwikkeling en interactie als volgt: “Ik zwem momenteel in een oceaan van mogelijkheden. Ik heb iets ontdekt, en vervolgens dienen zich oneindig veel keuzes aan die ik wil uitwerken. Op dit punt is de volgende uitdaging te zoeken naar de kracht van de betekenis van de beweging. (..) De dansers waarmee ik werk moeten kwaliteiten hebben in de hiphop, maar ook andere kwaliteiten meenemen. Ze hebben een basis vanuit een aspect van de hiphop, maar tevens aanleg of kennis van andere aspecten erbuiten, zoals moderne dans, taal, spel en zang”. 18 Ze is voortdurend op zoek naar ‘waar het elkaar aanvult en waar niet'. Een enkeling onder de geïnterviewden merkt op dat er niet alleen maar op artistiek vlak door de gevestigde kunsten ‘wat te halen valt’ maar ook op andere vlakken. Al eerder is genoemd dat door goed en gelijkwaardig samen te werken, gevestigde organisaties nieuwe doelgroepen kunnen bereiken. Daarnaast valt er ook nog veel te leren van de informele manier van werken die de urban arts zo typeert. Met een steeds kleiner wordende rol van de overheid, de toenemende concurrentie met de vrijetijdsindustrie, ‘medialisering’ en afnemende bezoekcijfers bieden de urban arts nieuwe en actuele wegen om (een ander) publiek te bereiken. Die nieuwe vormen zijn vaak bij uitstek geënt op de leefwereld van jongeren en passen bij de tijdgeest, van ‘pop-up stores tot battles’. Die positieve en spontane ‘let’s do it’-energie kan wellicht bij gevestigde organisaties iets extra’s toevoegen. Het Fonds kan naast de bovenstaande aandachtspunten in de beoordeling, de interactie op verschillende manieren verder ondersteunen. Het kan uiteraard voorrang geven aan deze aanvragen en ook als ze niet aan alle criteria voldoen of gebrekkig zijn geformuleerd, soepel optreden en ze toch ondersteunen. Ook zou er een rol weggelegd kunnen zijn voor de al eerder genoemde intermediairs die een speciale taak op zich kunnen nemen in het stimuleren en bij elkaar brengen van verschillende culturele organisaties die geïnteresseerd zijn in de interactie maar elkaar niet automatisch weten te vinden. Dit houdt wel een proactieve rol van het Fonds in. Ook hier is het belangrijk om het belang van verwachtingsmanagement te benadrukken. Een andere mogelijkheid voor het Fonds om dit verder te stimuleren is door het debat over de interactie te stimuleren met talkshows, debatten of expertmeetings, waarin de best-practices die het Fonds ondersteunt centraal staan. Een aanbeveling zou ook hier zijn om samen te werken met reeds bestaande initiatieven, zoals de ComMotie-debatten van het Fonds Podiumkunsten, bij de “Op de bank met…”- avonden die MC Theater organiseert of de “The Mix-avonden” die het Muziek Centrum Nederland organiseert. Ook hier wordt aanbevolen zoveel mogelijk samen te werken met de urban arts organisaties.
17 • Interview met Henca Maduro voor het onderzoek Urban Arts In Transit. 18 • Interview met Alida Dors voor de blog talentgevonden: http://talentgevonden.wordpress.com/alida-dors/
Urban arts en de regio
Hoofdstuk 04. Urban betekent letterlijk stedelijk en de urban arts worden in alle steden en gemeenten in Nederland beoefend. In verschillende regio’s zijn centra ontstaan van waaruit de urban arts zich verder ontwikkelen: van Zwolle tot Rotterdam, van Eindhoven tot Heerlen, van Almere tot Tilburg. Het Fonds is een landelijk fonds dat per provincie streeft naar voldoende activiteiten voor amateurs. Voor de grotere, kwalitatief hoogstaande activiteiten gaat het het Fonds vooral om het landelijk belang van projecten. Het Fonds ondersteunt hierbij voornamelijk projecten die een voorbeeldfunctie hebben voor andere culturele organisaties. Daarnaast wil het Fonds ook een rol spelen in de versterking van de regionale culturele infrastructuur. Hoe kan hij dat specifiek voor de urban arts doen? Welke ondersteuning past bij de verschillende ontwikkelingen en infrastructuur binnen regio’s?
In verschillende regio’s zijn centra ontstaan van waaruit de urban arts zich verder ontwikkelen
De laagdrempeligheid en toegankelijkheid van de urban arts hebben er voor gezorgd dat deze zich vanaf het ontstaan razendsnel konden verspreiden. Of het nu in Oosterhout of Zoetermeer was, in iedere gemeente van enige omvang ontstond een urban scene met een eigen identiteit. Gezamenlijk zorgden deze regio’s voor het ontstaan van een enorme diversiteit aan stijlen, accenten en expertise. Het ontbreken van een eenduidig centrum wordt veelal teruggevoerd op de ontstaanskern van de urban arts, die bij kansarmen in de Verenigde Staten ligt. Juist zij hebben oog voor kleinere groepen in de samenleving, niet alleen de meerderheid
Urban Arts in Transit 2012
31
heeft recht van spreken, maar ook minderheden kennen hun eigen kracht. Datzelfde geldt voor de geografie: niet alleen de stad heeft het monopolie, maar ook de regio koestert de eigen identiteit. Het grootste verschil tussen de Randstad en de regio wat betreft de urban arts is vooral het volume. In de Randstad is er een breed en rijk gevarieerd aanbod en een groter publiek. Daar kan het voorkomen dat in één weekend twee grote urban festivals plaats vinden die beide goed bezocht worden. 19 In een willekeurige provinciestad zal dit niet zo snel gebeuren. Daarnaast is volgens sommigen een verschil in beleving tussen de Randstad en de regio. “Ik ben weleens naar Randstadfeestjes geweest waar mensen met hun armen over elkaar tegen de muur staan. Hip Hop in Nederland is misschien wel begonnen in Rotterdam en Amsterdam maar het wordt in de regio uitbundiger gevierd! Misschien komt dat wel doordat het aanbod daar groter is en ze iets meer verwend zijn”. 20 De urban arts hebben in de regio bovendien nog een ander belang, aldus enkele geïnterviewden. “Mobiliteit onder jongeren tussen 14 en 20 jaar is regionaal niet altijd even gemakkelijk; de deelname aan culturele activiteiten is daardoor niet bijzonder groot. Aangezien urban arts laagdrempelig en goed toegankelijk voor deze leeftijdsgroep zijn, is de ontwikkeling van een gezonde urban arts scene voor hen een uitkomst”. 21 De regionale podia spelen hierin een belangrijke rol. Ze functioneren niet alleen als ontmoetingsplek maar ook als inspiratieplek, aangezien juist daar (inter)nationale professionele artiesten te zien zijn.
Ze functioneren niet alleen als ontmoetingsplek maar ook als inspiratieplek
Een punt van aandacht daarbij is de onderlinge samenwerking tussen de verschillende regionale podia en hun collega’s in de Randstad. Regionale podia weten elkaar goed te vinden, werken samen op het gebied van programmering en ontwikkelen gezamenlijk verschillende programma’s. Ze merken echter wel een verschil wanneer het om samenwerken met Randstedelijke podia gaat. “Wanneer een artiest uit de Randstad de regio aan doet, is er altijd wel een plek in de programmering te vinden. In het omgekeerde geval, wanneer een regionale artiest de Randstad aandoet voor optredens, is er minder vaak ruimte in de programmering” aldus één van de geïnterviewden. 22 Juist voor een regionale artiest kan het echter van groot belang zijn wanneer hij ook in de Randstad optreedt. Dat levert niet alleen ervaring op, maar ook waardering en erkenning bij een nieuw publiek.
19 • In juli 2011 vonden er in hetzelfde weekend in Amsterdam twee grootschalige hiphop festivals plaats: Het Appelsapfestival in het Oosterpark en het Amsterdam Hip Hop Festival op de NDSM werf. Beide festivals waren zo goed als uitverkocht. 20 • Interview met Mike de Wit op State Magazine over Hiphop in de regio: http://www.statemagazine.nl/ state.php/article?data[articleid]=6322. 21, 22 • Interview met Ingeborg Struyck voor het onderzoek Urban Arts In Transit. 23 • Interview met Kevin de Randamie/ Blaxtar voor het onderzoek Urban Arts In Transit.
4.1 Mogelijke rollen voor het Fonds De meeste geïnterviewden raden af om apart regionaal beleid te ontwikkelen voor de urban arts, voor zover dat al de intentie van het Fonds zou zijn. Dat is dusdanig specifiek dat dat in hun optiek vooral door provincies en gemeenten uitgevoerd moet worden. Wel zou het Fonds een functie kunnen vervullen in het verspreiden van ‘best practices’ en samenwerking kunnen faciliteren. Als landelijke speler kan het Fonds een voorbeeldfunctie vervullen in de ondersteuning van en de omgang met de urban arts, zie ook het hoofdstuk 2.7 over de voorbeeldfunctie van het Fonds. Daarnaast zien de geïnterviewden een rol voor het Fonds als het gaat om het stimuleren of ondersteunen van de samenwerking tussen (regionale en Randstedelijke) podia, specifiek de onderlinge mobiliteit van urban arts artiesten. Zoals eerder genoemd valt daar nog wel iets te verbeteren. De sterkste aanbeveling van de geïnterviewden is toch vooral dat het Fonds de verschillende regionale “hot spots goed in kaart moet krijgen” 23 en met hen samenwerkt in de regionale ondersteuning. Zij kennen de scene en de spelers en hebben waardevolle expertise over wat in een specifieke regio wel of niet gewenst of haalbaar is.
Urban Arts in Transit 2012
33
Ondernemerschap en zelfredzaamheid
weinig toegang was tot financiering vanuit het establishment. Lang voordat het establishment “zich voor hen begon te interesseren, improviseerden makers hun werkruimten en outillage bij elkaar. Voor de graffiti-spuiters was de openbare ruimte atelier en expositieruimte tegelijk. De performers vonden hun studio’s en podia en de arena’s voor hun battles op straat, in garages, leegstaande fabrieksruimten en kraakpanden. Je kon met helemaal niets gewoon beginnen. Jongens met een beetje geld huurden ergens een kale ruimte waar gevorderden les gaven aan beginners; soms verdienden ze daar nog wat mee. Hiphopscholen, opnamestudio’s, allerlei bedrijfjes zijn voortgekomen uit initiatieven uit de urban scene zelf” 25. Maar in hoeverre zijn de zelfredzaamheid en het ondernemerschap ook groot gemeengoed in de Nederlandse urban arts? Zijn er, gezien het eigen karakter, specifieke instrumenten nodig om het ondernemerschap (verder) te ontwikkelen of te stimuleren? Of zijn er andere mogelijkheden om het ondernemerschap te ondersteunen, bijvoorbeeld door het stellen van verschillende voorwaarden? En zijn bestaande instrumenten, zoals het regulier verstrekken van subsidies, wel aantrekkelijk voor de doelgroep?
5.2. Relatie tot subsidies
Hoofdstuk 05 In zijn beleidsbrief ‘Meer dan kwaliteit: een nieuwe visie op cultuurbeleid’ richt staatssecretaris Halbe Zijlstra zich expliciet op de ‘marktwaarde’ van de cultuursector en benadrukt dat cultuur ook een economische kracht is. Culturele instellingen moeten meer ondernemerschap aan de dag leggen en moeten minder afhankelijk worden van overheidssubsidies. Subsidieaanvragen zullen in de toekomst veel sterker op publieksbereik en ondernemerschap beoordeeld worden. Zo wordt de cultuursector gestimuleerd om meer op eigen benen te staan dan nu het geval is. 24
Hiphopscholen, opnamestudio’s, allerlei bedrijfjes zijn voortgekomen uit initiatieven uit de urban scene zelf
5.1 Mentaliteit Dit beleid lijkt goed aan te sluiten bij de urban arts, die getypeerd worden door een groot ondernemerschap en waar belang wordt gehecht aan zelfredzaamheid. Het ondernemerschap is daardoor relatief goed ontwikkeld. Subsidies lijken in de urban arts een minder prominente rol te spelen dan in andere genres. Dit valt te herleiden op de oorsprong van de urban arts in milieus waar 24 • Kamerbrief Meer dan Kwaliteit: een nieuwe visie op cultuurbeleid. Zie: http://www.rijksoverheid.nl/documenten-enpublicaties/kamerstukken/2011/06/10/meer-dan-kwaliteit-een-nieuwe-visie-op-cultuurbeleid.html .
De geïnterviewden verschillen nogal van mening als het over dit onderwerp gaat. Onder hiphop artiesten lijkt het idee van zelfredzaamheid bijna een noodzaak te zijn, maar bij andere disciplines speelt dat minder sterk. Geïnterviewde makers geven aan dat subsidie aanvragen in hun zoektocht naar financiering (nog) geen gangbare optie is, al komt dat eerder uit onbekendheid met het Fonds dan door de behoefte om volledig financieel onafhankelijk te zijn. “Het komt simpelweg niet in mij op om bij het Fonds aan te vragen”. 26 Een grotere bekendheid en een verlaging van de drempel kan daarin verandering brengen, zoals eerder beschreven in hoofdstuk twee. Sommige geïnterviewden wijzen er terecht op dat de hiphop artiesten wellicht niet direct subsidie krijgen, maar veel van de podia en festivals waar zij optreden wel. Indirect worden zij dus toch ondersteund. Het merendeel van de geïnterviewden geeft echter aan dat urban arts makers, net als vele andere cultuurmakers, ook ondersteuning zoeken en zich gewaardeerd voelen wanneer ze daadwerkelijk subsidie krijgen. De kern hiervan zit volgens deze geïnterviewden niet zozeer in principes, maar veel meer in het vinden van geschikte fondsen en voldoen aan de criteria.
5.3 Kwaliteit van ondernemerschap Sommige geïnterviewden zijn kritisch over het ondernemerschap in de urban arts. Dit is zeker niet zo sterk ontwikkeld als vaak wordt aangenomen en ook niet op een heel hoog niveau georganiseerd. “Veel zelfstandige ondernemers maakt nog niet dat de urban arts als bedrijfstak sterk bedrijfsmatig is ingericht en gemakkelijk op zijn eigen benen 25 • Rapport: Urban artists en Groningen, rapport in opdracht van de gemeente Groningen door Janny Donker, Stichting Los, Juli 2008. 26 • Interview met Kevin de Randamie/Blaxtar voor het onderzoek Urban Arts In Transit.
Urban Arts in Transit 2012
35
kan staan”. 27 De kosten kunnen zoals eerder vermeld relatief laag blijven en dat maakt het ondernemerschap op het eerste gezicht gemakkelijk. Tegelijkertijd staan daar ook lage(re) inkomsten tegenover: het publiek is veelal niet bijzonder draagkrachtig. Gevolg is dat het ondernemerschap in de urban arts op kleine schaal goed genoeg ontwikkeld is, maar dat de professionaliteit vaak onvoldoende is om de stap naar een grotere schaal, bijvoorbeeld naar mainstream-podia, te maken. Dat vergt onder meer continuïteit in de organisatie, middelen voor de voorfinanciering en een zekere mate van specialisatie in de organisatie (financiën, marketing, regie); kenmerken die de kleine, informele urban arts organisaties meestal (nog) niet kennen. Een enkele uitzondering die dit wel heeft, komt vaak snel in de belangstelling te staan van grotere conglomeraten die de urban arts organisatie overnemen, zoals gebeurde bij het hiphop platenlabel
Nederlandse amateurs uit de urban scene hebben daarnaast ook de internationale weg gevonden
Topnotch dat in 2008 werd overgenomen door Universal Music. Hier ligt een mogelijke rol voor het Fonds, wellicht in samenwerking met een organisatie als Cultuur en Ondernemen, om beleid te ontwikkelen om de professionalisering van ondernemerschap te vergroten. Dat kan door het aanbieden van expertise of het organiseren van workshops. “Managers workshops voor hiphop artiesten” zou volgens één van de geïnterviewden zeer wenselijk zijn. 28 Het kan echter ook door bijvoorbeeld verschillende vormen van cofinanciering bij het opstarten of professionaliseren van een urban arts organisatie. “Het is dan wel duidelijk dat je in de urban arts met niks kan beginnen, maar als je een volgende stap naar professional wilt maken, heb je toch echt voldoende financiële middelen nodig”. 29
5.4 Internationalisering Het beperkte ondernemerschap heeft uiteraard ook te maken met de omvang van de groep professionele beoefenaars, de omvang van de doelgroep (afzetmarkt) en beperkingen in bijvoorbeeld taal. Eén van de mogelijkheden om meer inkomsten te genereren – en bij te dragen aan de artistieke ontwikkeling – is optreden of produceren in het buitenland. Daarin scoort de urban scene overigens niet slecht. Net als bijvoorbeeld de Nederlandse dance-scene met wereldsterren als Tiësto en Armin van Buuren zijn Nederlandse urban artiesten veelvuldig in het buitenland te zien of te horen. Zo stond reggae artiest Ziggi wekenlang op de eerste plek van de officiële en toonaangevende Duitse reggae-charts en verwierf hij hiermee internationale naam en faam. Inmiddels wordt zijn muziek uitgebracht via het grootste reggaeplatenlabel ter wereld. Ook Nederlandse urban muziekproducers als Giorgio Tuinfort, INF en Nicolay gooien internationaal hoge ogen hoewel ze bij het grote publiek minder bekend zijn. Nederlandse amateurs uit de urban scene hebben daarnaast ook de internationale weg gevonden. Talenten als Timor, Gianinni en Waylon wisten middels deelname aan commerciële programma’s als So You Think You Can Dance en Hollands Got Talent door te dringen tot spelers van wereldniveau. Om de sector te stimuleren meer op eigen benen te staan, is het informeren over de internationale mogelijkheden dan ook zinvol. Het Fonds kan hierin een voorlichtende rol spelen, bijvoorbeeld door aanvragers te wijzen op de mogelijkheden van internationalisering die er bij het Fonds Podiumkunsten zijn. Ook kan het Fonds wellicht een grotere rol spelen in de internationale promotie en het genereren van een grotere zichtbaarheid, bijvoorbeeld door (onderdelen van) internationale conferenties over de urban arts in Nederland te ondersteunen, om zo het ondernemerschap in de sector te stimuleren.
27 • Interview met Ingeborg Struyck voor het onderzoek Urban Arts In Transit. 28 • Interview met Kevin de Randamie/Blaxtar voor het onderzoek Urban Arts In Transit. 29 • Interview met Aruna Vermeulen voor het onderzoek Urban Arts In Transit.
Urban Arts in Transit 2012
37
De geïnterviewden benadrukken dat het beter is om in het licht van het ondernemerschap eerder projecten met kleine bedragen te ondersteunen dan met grote
5.5 Flankerend beleid Ondernemerschap kan ook gestimuleerd worden door meer mainstream projecten te ontwikkelen en het bedrijfsleven erbij te betrekken, bijvoorbeeld door presentaties en producties voor een breed publiek te ontwikkelen. Zo kan er eigen geld worden gegenereerd dat ook weer besteed kan worden aan meer experimentele projecten die de urban arts juist zo dynamisch houden. De wens hiervoor moet vanzelfsprekend vanuit de urban arts zelf komen. Voor het Fonds ligt hier misschien een rol op flankerend terrein: het aanbieden van instrumenten om expertise te ontwikkelen, zoals hierboven is beschreven.
5.8 Hoogte van de bijdrage De geïnterviewden benadrukken dat het beter is om in het licht van het ondernemerschap eerder projecten met kleine bedragen te ondersteunen dan met grote. Een klein bedrag betekent dat artiesten ook kunnen falen en leren van de fouten die ze hebben gemaakt. “Beter 10 keer een project van 2 1000,- ondersteunen waar de helft goed en de helft mislukt is, dan 1 keer 2 10.000,- uitgeven aan een project dat mislukt”. 30 Het bevordert de diversiteit binnen de scene, biedt ook kleinere projecten de kans op ondersteuning en is een laagdrempelige introductie: het is makkelijker om (de eerste keer) 2 1.000,- aan te vragen dan 2 25.000,-.
5.6 Leningen Een ander idee is dat van cofinanciering of culturele leningen voor makers of organisaties die de stap van amateur of semi-professional naar professional proberen te maken. Daarbij geldt dat een goede afstemming met andere instrumenten essentieel is: wanneer een maker voor een activiteit de keuze heeft tussen een subsidie of een lening is de keuze snel gemaakt, ondanks het idee van zelfredzaamheid in de scene. Bijkomend nadeel is dat de controle op terugbetaling van (kleine) leningen veel tijd en mankracht kost voor het Fonds, zeker gelet op de lage en moeilijk controleerbare inkomsten.
5.7 Crowdfunding Een nieuwe en voor de urban arts potentieel interessante manier om het ondernemerschap verder te ondersteunen is ‘crowdfunding’. Crowdfunding betekent ‘funding door de crowd’, ofwel vele kleine investeerders en belanghebbenden die bereid zijn om kleine bedragen te investeren voor bepaalde doelen waarbij zij zich betrokken voelen. Aangezien in de urban arts de band met de achterban (fans, collega’s, vrienden) vaak sterk is, is deze vorm van financiering voor de sector potentieel kansrijk. Op dit moment bestaan verschillende initiatieven om crowdfunding voor de cultuursector op poten te zetten, zowel van het AFK als van de landelijke fondsen. Het is de moeite waard om hierin specifiek met urban arts projecten te experimenteren. Het Fonds zou daarin een rol als aanjager of co-financier kunnen kiezen: door projecten op websites expliciet aan te bevelen, door succesvolle projecten te belonen door een bijdrage in het vooruitzicht te stellen voor deelname aan crowdfunding of bij het behalen van een bepaald percentage aan crowdfunding.
30 • Interview met Warner Werkhoven voor het onderzoek Urban Arts In Transit.
Urban Arts in Transit 2012
39
Conclusies en aanbevelingen
Hoofdstuk 06 Dit onderzoek geeft een aantal concrete aanbevelingen voor de omgang van het Fonds met de urban arts en de ondersteuning daarvan. In de voorgaande hoofdstukken zijn deze steeds in de tekst aan de orde gekomen. Hieronder worden ze per thema nogmaals op een rijtje gezet en samengevat.
Algemeen Misschien wel de belangrijkste conclusie van dit onderzoek is dat de urban arts intrinsiek anders opereren dan de gevestigde culturele disciplines. Dat vraagt dan ook om een andere opstelling en ander instrumentarium van het Fonds bij de ondersteuning van de urban arts. De sleutelwoorden hierbij zijn hoofdzakelijk flexibiliteit, een informele benadering en het wekken van vertrouwen. Aangezien de urban arts nog volop in ontwikkeling zijn en per definitie als snel en dynamisch worden betiteld is er niet één ‘beste’ manier van ondersteunen. Verschillende instrumenten zullen verschillend effect hebben, afhankelijk van onder meer de doelstelling van het project en de mate van professionalisering van de aanvrager. Het Fonds zou daarop in kunnen spelen door met verschillende vormen te experimenteren en deze samen met makers te evalueren.
De a. b.
belangrijkste conclusies zijn: De urban arts opereren anders dan reguliere cultuurvormen. Voor optimale ondersteuning van de urban arts dient het Fonds zich flexibel op te stellen en soepel om te gaan met het informele karakter van de sector. Experimenteer met verschillende instrumenten om recht te doen aan het dynamische karakter van de urban arts.
Communicatie Een tweede algemene conclusie is dat de zichtbaarheid van en de bekendheid met het Fonds en zijn mogelijkheden in de sector nog onvoldoende zijn. Belangrijke aanbeveling daarbij is: stimuleer persoonlijk contact. Dit draagt positief bij aan de beeldvorming over het Fonds, de opbouw van een relevant netwerk én vergroot de toegankelijkheid van de urban arts tot het Fonds. Investeer bovendien in de ontwikkeling van expertise en de opbouw van netwerken; met andere woorden: weet wie wie is en wat er gebeurt. Dat kan op verschillende manieren: a. Stel een regelmatig spreekuur in, om de drempel te verlagen en het persoonlijk contact met het Fonds te vergroten. b. Organiseer speciale bijeenkomsten, bij voorkeur in iedere regio één, en werk daarin samen met regionale urban arts partners. Het levert naast bekendheid en toegankelijkheid ook een hoop goodwill op. c. Spreek elkaars taal. Zorg dat het Fonds zichtbaar is in de communicatiekanalen die in de urban arts worden gebruikt. Maak echter geen kwalitatieve knieval, van de aanvragers mag ook een bepaald niveau verwacht worden. d. Bezoek regelmatig openingen en optredens, ook als deze niet zijn aangevraagd of ondersteund worden.
Beoordeling Het eigen karakter van de sector en de afstand tot het Fonds stellen ook speciale eisen aan de beoordelingsmethoden. Criteria en voorwaarden die binnen andere disciplines inmiddels gemeengoed zijn, vormen voor de urban arts soms nog een belemmering. Daarentegen moet ook opgemerkt worden dat een aantal geïnterviewden niet “gepamperd” wenst te worden in de beoordeling en gelijk behandeld wil worden als andere aanvragers. Het advies aan het Fonds is om hierin vooral een goede balans te vinden en bij de beoordeling van de urban arts projecten de volgende inhoudelijke accenten te leggen: a. Betrokkenheid van de makers is essentieel in het slagen van een project. In de beoordeling van urban arts aanvragen moet dit een zeer belangrijk criterium zijn. b. Publiek (publieksbereik en –participatie) is een tweede essentiële factor voor het slagen van een project. In de beoordeling van urban arts aanvragen dient dit dan ook een criterium te zijn. c. Gezien het belang van de programmeur of aanbieder in het bereiken van publiek en het opbouwen van een professionele reputatie zou ook dit aspect in de beoordeling meegewogen moeten worden. d. Maak gebruik van commissieleden en adviseurs met kennis, ervaring en een netwerk in de urban arts; zij hebben essentiële kennis die nodig is voor een goede beoordeling. De kennis zelf is vertegenwoordigd in het Fonds maar zorg ook dat deze voldoende aanwezig is bij commissieleden en adviseurs.
Urban Arts in Transit 2012
41
Intermediairs In het onderzoek wordt geconcludeerd dat intermediairs een belangrijke brugfunctie kunnen vervullen tussen het Fonds en het veld. Zij spreken zowel ‘de taal van de fondsen’ als die van de urban arts (makers) en zijn een effectieve schakel tussen de twee werelden. Daarnaast vergroten ze de expertise en het netwerk van het Fonds en kunnen ze als ambassadeurs ‘goodwill’ creëren voor het Fonds. Er zijn verschillende vormen van intermediairs: van scouts of verkenners tot intendanten. Allemaal identificeren ze talent en potentiële projecten, werken ze aan de bekendheid van bestaande (financierings)mogelijkheden en ondersteunen ze makers bij het opstellen van aanvragen. Het verschil is de beschikbaarheid van een eigen budget: intendanten beschikken over een eigen, geoormerkt budget binnen de fondsmiddelen, scouts en verkenners opereren meer als voorportaal voor de reguliere commissies. Verschillende fondsen maken hierin eigen keuzes. Gezien het flexibele en dynamische karakter van de urban arts en de behoefte aan relatief kleine bedragen, lijkt een (tijdelijke) intendant hier effectief. Ze kunnen snel en flexibel opereren en gericht stimuleren, maar vragen ook aandacht om ‘verpersoonlijking’ tegen te gaan en voor eventuele bestuurlijke of juridische aspecten (bezwaarmogelijkheid, controleerbaarheid). Een afgeleide hiervan is het instellen van regionale intermediairs die het Fonds kunnen helpen een sterker netwerk te creëren. Zij kunnen tevens de toegankelijkheid van het Fonds in de regio’s vergroten. a. Stel (regionale) intermediairs aan die de wisselwerking tussen het Fonds en de sector bevorderen. Onderzoek daarbij de voor- en nadelen van de verschillende vormen van intermediairs die nu bestaan, door de ervaringen van collegafondsen te vergelijken. b. Let ongeacht de vorm op een zorgvuldig management van verwachtingen om teleurstellingen bij makers te voorkomen.
Er zijn verschillende vormen van intermediairs: van scouts of verkenners tot intendanten Urban Arts in Transit 2012
43
Talentontwikkeling in de urban arts Talentontwikkeling in de urban arts vindt op vele manieren en in vele gebieden plaats. Ondanks dat er door deze hoeveelheid een ‘gevoel van verzadiging’ kan ontstaan, is talentontwikkeling van essentieel belang voor de verdere ontwikkeling en professionalisering van de urban arts. a. De niveaus waarop talentontwikkeling zich afspeelt – van het lokale welzijnsniveau tot de ontwikkeling tot professional – zijn allen relevant voor het Fonds, maar de ruimte tussen het tweede en derde niveau in talentontwikkeling lijkt de meeste potentie te bieden voor het Fonds. De regeling Talentontwikkeling en Manifestaties 2013 - 2016 voor meerjarige activiteitensubsidies speelt hier al op in. b. Talentontwikkeling in de urban arts is nog relatief nieuw en weinig onderzocht. Het is raadzaam dat het Fonds helder voor ogen heeft wat het uit een traject wil halen en wat het eindresultaat moet zijn wanneer het een traject ondersteunt. c. Zoek naar een combinatie van verschillende ondersteuningsvormen; zo kan talentontwikkeling in relatie met een intermediair interessante resultaten opleveren.
De bijdrage van het Fonds kan voor andere financiers een ‘keurmerk’ voor De voorbeeldfunctie kwaliteit zijn van het Fonds Het is van belang te realiseren dat het Fonds als grote landelijke speler een belangrijke toon kan zetten met de ondersteuning van projecten. Het Fonds heeft een voorbeeldfunctie naar andere ondersteuningsorganisaties toe waarmee het de toegang van de urban arts tot andere (publieke en private) fondsen kan vergroten. De bijdrage van het Fonds kan voor andere financiers een ‘keurmerk’ voor kwaliteit zijn of een ‘garantie’ voor betrouwbaarheid. a. Gebruik de eigen positie om de bekendheid van urban arts bij collegafondsen te vergroten. b. Besteed meer aandacht aan de specifieke communicatie over ondersteunde en succesvolle urban arts projecten naar medefinanciers.
Interactie tussen de urban arts en gevestigde disciplines Interactie tussen de urban arts en reguliere culturele activiteiten gebeurt nog te weinig, terwijl er artistiek veel valt te winnen. Het Fonds kan hier een sturende rol in spelen. De volgende aspecten zijn daarbij van belang.
Een relevant element in het succes van een project zijn de intenties van de organiserende instelling(en). Bij samenwerkingsprojecten zou het Fonds zich in de beoordeling de volgende vragen moeten stellen: werken zij inhoudelijk, productioneel en financieel gelijkwaardig samen? Wordt de inhoudelijke kennis van de urban arts partner op waarde geschat? Wanneer de aanvraag van een instelling uit een andere discipline komt, is de motivatie belangrijk: waarom willen zij het project doen? Zijn er makers uit de urban arts bij het project betrokken of wordt het wiel opnieuw uitgevonden? a. Geef voorrang aan aanvragen die aan boven gestelde vragen voldoen. b. Stimuleer het debat over de wisselwerking tussen urban arts en andere disciplines. Dat kan door het organiseren van talkshows, debatten of expertmeetings. Sluit daarbij, waar mogelijk, aan bij bestaande initiatieven.
Urban arts en de regio Een ander belangrijk thema voor de ondersteuning van de urban arts door het Fonds is de regionalisering. Gezamenlijk zorgen de regio’s voor een enorme diversiteit aan stijlen, accenten en expertise. Het wordt afgeraden apart regionaal beleid te ontwikkelen voor de urban arts; daarvoor zijn gemeenten en provincies beter geschikt. Het Fonds kan wel een functie vervullen in het verspreiden van regionale activiteiten en het stimuleren van samenwerking. a. Verspreid ‘best practices’ tussen regio’s. b. Faciliteer regionale samenwerking, met name voor de mobiliteit van de makers en de samenwerking tussen regionale en Randstedelijke podia. c. Ook hier geldt: ‘know your bussiness’. Breng de verschillende regionale “hot spots goed in kaart” en werk daarin samen met regionale experts.
Ondernemerschap en zelfredzaamheid In het nieuwe cultuurbeleid is ondernemerschap van groot belang. Dat sluit goed aan bij de urban arts, die getypeerd worden door ondernemerschap en zelfredzaamheid. Het blijft doorgaans echter nog wel kleinschalig. Het Fonds kan ondernemerschap en de professionalisering ervan aanjagen door samenwerking aan te gaan met een organisatie als Cultuur en Ondernemen om beleid te ontwikkelen op dit terrein. Dat kan door het aanbieden van expertise of het organiseren van workshops, maar ook door verschillende vormen van cofinanciering bij het opstarten van een project of door het professionaliseren van een urban arts organisatie. Financiële instrumenten zijn daarin onder meer het aanbieden van (culturele) leningen (let er daarbij op dat leningen en subsidies elkaar niet in de weg zitten) en crowdfunding, aangezien in de urban arts de band met de achterban vaak sterk is. a. Werk aan de bekendheid en zichtbaarheid van financieringsinstrumenten. b. Stimuleer professionalisering en ondernemerschap door samen te werken met relevante organisaties. c. Ontwikkel financiële instrumenten die het ondernemerschap stimuleren, zoals leningen en crowdfunding.
Urban Arts in Transit 2012
45
Geïnterviewden voor het onderzoek Urban Arts in Transit Alida Dors, Solid Ground Movement Angelo Martinus, Madskills Aruna Vermeulen, HipHopHuis Bart Temme, Cuttin’ Class Bryan Druiventak, Solid Ground Movement Clayde Menso, Amsterdams Fonds voor de Kunsten Ellen Alvares, Dutch Gospel Arts Institute Giovanni Campbell, Fonds voor Cultuurparticipatie Henca Maduro, New Skool Rules / Epitome Entertainment Henriette Post, Fonds Podiumkunsten Hildegard Draaijer, Theatergroep DOX Ingeborg Struyck, Urban House Groningen / New Attraction Janny Donker, Los Theater / onderzoeker urban arts Kees Heus, Paradiso Kevin de Randamie / Blaxtar, RAEN Music Luc Deleau, Bureau Deleau / Summer Dance Forever Marjorie Boston, MC Theater Marian Duff, MAFF Fashion Battle Ricardo Burgzorg, Fonds Podiumkunsten Simone Zeefuik, RE:Definition Warner Werkhoven, Kunstbalie Yukio Cheung, Flexfactor
De urban arts
www.cultuurparticipatie.nl