Werkplek klinisch chemicus
Update Laboratoriumdiagnostiek KCHL Streekziekenhuis Koningin Beatrix KCHL Gelre Ziekenhuizen Drs. C.J.M. (Ineke) Mens, huisarts Zutphen Dr. E.H..M. (Erwin) Kemna Dr. H. (Hans) van der Vuurst Dr. H.J. (Henk) Adriaansen, arts klinische chemie Dr. J.J.J. Hulstein (Janine), klinisch chemicus Dr. L.J. (Laurens Jan) Jellema, klinisch chemicus i.o. Dr. J.S. (Stephan) Kamphuis, klinisch chemicus Dr. J.A. (Jasper) Remijn, klinisch chemicus Dr. J.D.E. (Jeroen) van Suijlen, klinisch chemicus
Inleiding en afsluiting Programma
centraal
08.30u – 08.50u
Inleiding centraal
08.50u – 09.25u 09.30u – 10.05u
Ronde 1 Lab Ronde 2 Lab
Labweetjes centraal
10.05u – 10.30u
Pauze
10.30u – 11.05u 11.10u – 11.45u
Ronde 3 Lab Ronde 4 Lab
11.50u – 12.10u
Afsluiting centraal
hiernaast
Trap op rechts, Ahau s
Trap op lin ks, Rh ede
Allergiediagnostiek anno 2012: sensibilisatie of allergie? Klinische chemie bij de oudere mens Toekomst trombosedienst, Impact nieuwe medicatie
Klinische Chemie toen en nu
De regel van Bayes (1702-1761)
Met ons onderzoek kunnen wij: ziekten vaststellen of uitsluiten het verloop van een ziekte volgen het succes van een behandeling vaststellen ziekten helpen voorkómen
De uiteindelijke grootte van de geschatte kans dat een patient een bepaalde ziekte heeft is de resultante van de grootte van de voorafkans - dat is de waarschijnlijk heid waarmee de arts de ziekte al aanwezig achtte op grond van anamnese en lichamelijk onderzoek - en de waarschijnlijk heid die die door de uitslagen van aanvullend onderzoek wordt weergegeven
Oftewel Kans achteraf = kans vooraf x LR waarbij: LR= sensitiviteit / 1-specificiteit = aannemelijkheidsverhouding kans achteraf – kans vooraf = diagnostische winst
Sensitiviteit en specificiteit markers diagnostische kwaliteit
Sensitiviteit en specificiteit markers diagnostische kwaliteit
Geven aan in hoeverre een diagnostische bepaling in staat is personen met en zonder een aandoening op de juiste wijze te groeperen:
Geven aan in hoeverre een diagnostische bepaling in staat is personen met en zonder een aandoening op de juiste wijze te groeperen:
Sensitiviteit:
Sensitiviteit 100%:
% afwijkende uitslagen bij patiënten die een ziekte hebben
Betekent geen vals negatieve resultaten
Specificiteit: % normale uitslagen bij patiënten die geen ziekte hebben
Specificiteit 100%: Betekent geen vals positieve resultaten
In de praktijk ?? Bevestigen van een aandoening (stellen diagnose):
In de praktijk ?? Bloedondezoek ter controle (monitoring):
•Hoge voorspellende waarde van pos testuitslag •Geen vals positieve uitslagen •Test met een hoge specificiteit
Uitsluiten van een aandoening (screenen): •Hoge voorspellende waarde van een neg testuitslag
•Gaat om kritische verschil, dit wordt bepaald door de biologische en de analytische variatie. •Kritische verschil is het minimale verschil waarbij de kans groter dan 95% is dat er een werkelijke verandering is in de activiteit van de ziekte m.a.w. het tweede getal significant verschilt van het eerste getal
•Geen vals negatieve uitslagen •Test met een hoge sensitiviteit
Kritische verschillen
Kosten eerstelijnsdiagnostiek 2010 KC en MMI
€330.000.000
Pathologie
€10.000.000
€1.408
15
Rontgen
€89.460.000
€12.600
Echo’s zwangeren
€47.520.000
€6.693
17
Echo’s HA
€46.150.000
€6.500
Longfunctie
€45.440.000
€6.400
triglyceriden
43
Fundusfoto’s
€19.880.000
€2.800
ECG
€17.750.000
€2.500
Bilirubine
49
Holter, Event, 24u BP
€14.200.000
€2.000
Inspannings ECG
€2.641.200
€372
Kreatinine
14
Audiometrie
€5.680.000
€800
Dexa
€7.810.000
€1.100
test
% kritisch verschil
glucose cholesterol
kalium
14
Fraser et al, Br med J 1989; 298: 1659
MRI
€9.230.000
€1.300
Trombosedienst
€53.250.000
€7.500
Zelmeting INR
€28.350.000
€3.993
Scopie
€21.300.000
Diversen overig Totaal
2 tarieven: order en analysetarief
• Ordertarief: €13,31 – Bloedafname ongeveer € 6,50 – Administratie – Beschikbaarheidsfunctie laboratorium Kortom, alle kosten behalve de analyse zelf
€46.479
€3.000
€12.000.000
€1.690
€760.661.200
€107.135
2 tarieven: order en analysetarief
• Analysetarieven: – Alle kosten die aan de bepaling zelf kunnen worden toegerekend, verdeeld over 19 klassen, een tarief voor de trombosedienst en een tarief voor huisbezoek
2 tarieven: order en analysetarief
2 tarieven: order en analysetarief
• 50% van de testen in klasse 2 d.w.z.€1,70 per test • 90% van de eerstelijnsdiagnostiek zit in de klassen 0 t/m 8, in prijs varierend van €0,67 (klasse 1) tot €10,05 (klasse 8)
• Ter indicatie: – Aantal orders – Aantal testen
1e lijn Gelre 285.000 per jaar 1.500.000 per jaar
1e lijn Beatrix 50.000 p/j 500.000 p/j
LESA
klasse
tarief
% totaal
Klasse 1
€0,67
2,0
testen
Klasse 2
€1,70
49,6
Klasse 3
€2,28
4,8
Klasse 4
€3,35
11,0
Klasse 5
€4,69
3,5
Klasse 6
€6,70
4,3
Transferrine, TSH
Klasse 7
€8,03
4,0
FT4, HbA1c, troponine
Klasse 8
€10,05
12,2
Klasse 9
€13,39
Stollingsfactoren, proteine C, proteine S
Klasse 10
€20,09
BNP
Klasse 11
€26,80
Klasse 12
€33,49
Klasse 13
€40,19
Klasse 14
€46,89
Na, K, kreat, eiwit, leuco, trombo, Hb, BSE, cholesterol, gluc IJzer, triglyceriden, vitamine C Bloedgroep Rh, handif CRP, PT, Li
HbsAg, vitamine D, HCG, Vit B12, PSA, CE A
CDT, bloedkweek
91,4 % HCY, Methylmalonzuur
Landelijke Eerstelijns Samenwerkingsafspraak rationeel aanvragen van Laboratoriumdiagnostiek Gebaseerd op NHGNHG-standaarden en landelijke richtlijnen, totaal 33 aandoeningen
NVKC, SAN, NHG, NVMM
Doelstelling LESA Het optimaal gebruik maken van laboratoriumdiagnostiek door de juiste diagnostiek bij de juiste indicatie te bevorderen en onnodige diagnostiek of het aanvragen van diagnostiek op onjuiste indicatie te voorkomen
LESA laboratorium • Actieve betrokkenheid bij richtlijnen: 27% reductie labonderzoek • Probleemgeorienteerd aanvragen: 41% reductie aanvragen • Vierde versie, eerdere versies in 1997 2000 en 2006
Aangepaste hoofdstukken mn op basis van herziene versie richtlijn • • • • • • • • • • • •
Artritis Atriumfibrilleren Coeliakie Diarree Diep veneuze trombose Hartfalen Hemochromatose Leveraandoeningen Nieraandoeningen Overgevoeligheid Schildklierfunctiestoornissen subfertiliteit
RA: IgM RF en antianti-CCP
Aangepaste hoofdstukken mn op basis van herziene versie richtlijn • • • • • • • • • • • •
Artritis Atriumfibrilleren Coeliakie Diarree Diep veneuze trombose Hartfalen Hemochromatose Leveraandoeningen Nieraandoeningen Overgevoeligheid Schildklierfunctiestoornissen subfertiliteit
Hartfalen: BNP of NTNT-proBNP
• Anti-CCP en IgM RF afzonderlijk ongeschikt voor stellen diagnose • Relatief lage sensitiviteit van beiden maakt testen ongeschikt voor screening • Specificiteit anti-CCP veel hoger dan die van IgM RF, zijnde rond de 98% , in combi met IgM RF zelfs 99% • Dus anti-CCP zinvol om RA van andere reumatische ziekten te onderscheiden • Bij klinische verdenking altijd samen aanvragen
• De toegevoegde waarde van deze tests is groot in situaties waarin de diagnose hartfalen twijfelachtig blijft na klinische diagnostiek dmv anamnese en lichamelijk onderzoek • De bepalingen zijn betrouwbare tests om hartfalen uit te sluiten, bij verhoogde waarden is hartfalen waarschijnlijk
Acuut coronair syndroom: bepaling troponine I
• Bij klinisch vermoeden op een AMI direct verwijzen naar SEH • Uitsluitparameter AMI indien resultaat < 0,05 µg/l (=neg) en indien klachten > 6 uur (anders bepaling herhalen!) • Bij patienten met nauwelijks suspecte klachten of patienten die meer dan 24 uur tot 5-7 dagen na het optreden van een symptomen huisarts bezoeken kan bepaling zinvol zijn
Presentatie patient! 1. Klassiek = symptomatisch: GI klachten met malabsorptie met frequente diarree
2. Asymptomatisch: groeiachterstand, bloedarmoede, chronische vermoeidheid, osteoporose, hormonale stoornissen
Huidige situatie
Aspecten coeliakie • Alle leeftijden • Man/vrouw 1:2 • Gluten: in tarwe, rogge en gerst
• Coeliakie: topje vd ijsberg • 1:7 gediagnosticeerd
• Voorkomen: potentiële coeliakie
• 6:7 gemist!!!
Onderdelen diagnostiek coeliakie 1.
Anamnese !!
2.
KCHL
Specifieke antistoffen
HLA-DQ 2/8
3.
Biopt dunne darm:
gouden standaard!!
Specifieke antistoffen HLA-DQ 2/8
4.
Glutenv rij dieet
specificaties Gliadine
Endomysium tTG
Type test
ELISA
Fluorescentie apeslokdarm
Immunoassay automaat
Type
IgA (/IgG)
IgA (/IgG)
IgA (/IgG)
Target
gliadine
tTG
tTG recombinant
Sens (%) Spec (%)
75 80
90-98* 99
92-99* 99
Oordeel
< 2 jr
bewerkelijke analyse
state of the art
*afh. van studie populatie (verschillende studies)
Laboratoriumdiagnose (LESA) • Anti-tTG IgA + IgA totaal • Echter bij IgA deficientie : – (<0,07 g/l; prev 1:800) anti-tTG IgG • Anti-tTG IgG: 1. Sens: 72% 2. Spec: 95%
Warffum-cursus huisartsen 2012
Casus
regio Zutphen en Winterswijk
Laboratoriumdiagnostiek anno 2012 dr. Laurens-Jan Jellema, klinisch chemicus (i.o.) & dr. Jasper Remijn, klinisch chemicus Gelre ziekenhuizen Apeldoorn / Zutphen
Vrouw 35 jaar blanco VG, voelt zich niet lekker, hoesten, mogelijk koorts, benauwd L.O.: • • • •
Temp: 38 ºC Licht dyspneoisch Auscultatie longen: linksonder crepiteren Geen demping in percussie
Pneumonie: amoxicilline 30 mg/kg, 3 dd 5 dagen Na 10 dagen: goed opgeknapt, niet meer benauwd
Acute hoest en CRP
Acute hoest en CRP
CRP:
Pneumonie
75 mg/L
Acute hoest: CRP analyse?
Acute hoest en CRP
Acute infectie gekenmerkt door ontsteking van longweefsel. Kliniek: • Koorts, rillingen • Hoesten • Sputumcollectie • Dyspnoe • Pleurale pijn • Afwijkingen vitale tekenen: – Tachypnoe, tachycardie, hypoxie
Acute hoest en CRP
Ontsteking: Fysiologie CRP
C-reactive protein (CRP) • Binnen 6-8 uur verhoogd • Halfwaardetijd: 4-7 uur
Gebruik van CRP: Tijd (dagen)
• Vaststellen/uitsluiten acute ontsteking • Inzicht krijgen in ontstekingsziekte • Vaststellen ernst van de ontsteking • Volgen effect van behandeling Rhodes, B. et al. (2011) C-reactive protein in rheumatology: biology and genetics Nat. Rev. Rheumatol. doi:10.1038/nrrheum.2011.37
Acute hoest en CRP
Acute hoest en CRP
C-reactive protein (CRP) CRP > 100 mg/L
CRP 100 – 40 mg/L
CRP < 40 mg/L
Geen CRP verhoging
Bacteriele infecties
Lichtere bacteriele infecties
Lichte virale of schimmelinfecties
Zwangerschap
Pancreatitis
Virale infecties
Appendicitis
Chronische reumatische aandoeningen
Trauma Tumoren
C-reactive protein (CRP) en pneumonie: CRP < 20 mg/L: uitsluitparameter pneumonie
SLE Sjogren Myositis
Tuberculose
Artiride aandoeningen
Geen antibiotica!
Sarcoidose
Ziekte van Crohn Diep veneuze trombose
Niet specifiek!
NHG richtlijn acute hoest
Cals et al, Ann Fam Med 2010; 8:124-33. Point-of-care CRP testing and antibiotic prescribing for respiratory tract infections: a randomized control trial.
Acute hoest en CRP
NHG richtlijn (2011) • Ongecompliceerde luchtweginfectie – Acute hoest zonder risicofactoren/gecompliceerde LWI
• Gecompliceerde luchtweginfectie – Waarschijnlijkheidsdiagnose: Pneumonie • acute hoest en: • kenmerken van ernstig ziek zijn, tachypnoe, tachycardie en hypotensie (90/60 mmHg) • Lab: CRP • Infiltraat op X-thorax • Beloop > 7 dagen met koorts en hoesten (zonder afwijkingen lichamelijk onderzoek).
CRP analyse
• Ernstig ziek (tachypnoe, tachycardie, hypotensie, verward)
• Geen risicofactoren (> 3 jr en < 75 jr) • Geen comorbiditeit • Niet ernstig ziek • Geen aanwijzingen voor GLWI • Koorts < 7dg
• Matig ziek + eenzijdige auscultatoire afw. of CRP >100 mg/L of infiltraat of > 7dg koorts
CRP-bepaling: onderscheid tussen pneumonie en milde onderste luchtweginfectie bij matig zieke volwassen
CRP analyse
CRP meting
Bloed vs plasma vs serum
• Routine analyse laboratorium – Immunoassay, CRP Vario (wide range) – Limit of Quantitation: 0.2 mg/L – Meetbereik: 0.2 – 480 mg/L • POCT – Axis-shield, Clindia; (5-160 mg/L) – QuikreadGo, Mediphos; (5-200 mg/L)
POCT vs analyser
CRP analyse: overzicht
CRP analyse: financiering
Abbott
Axis-Shield
QuikRead and Go
Sample volume
3 µL
1,5 µL
20 µL
Materiaal
LiHep, plasma
Volbloed, serum, plasma
Volbloed, serum, plasma
Koppelbaar aan LIS/HIS
ja
ja
ja
Meetbereik
0,2-480 mg/L
5-160 mg/L
5-200 mg/L
Kosten apparaat
€3068,14
€1229, -
Monster aantal
15 (losse cartidges)
50 (cuvetten)
€ 76,98
€ 152,50
€ 5,13
€ 3,05
Kosten analyse Per test
€ 4,84*
Vergoeding
Gelre
Ordertarief
€ 13,73
CRP
€ 4,84
Leerpunten: CRP bij acute hoest
• CRP als uitsluit parameter pneumonie: efficiënt gebruik
Achmea
Menzis € 7,35
€ 3,92
€ 4,00
Consult kort
€ 9,11
€ 8,78
consult lang
€ 18,22
€ 17,56
•
Achmea: De kostprijs berekening (en daarmee vergoeding van € 4) is alleen gebaseerd op de materiaalkosten voor één test. – De vergoeding: “materiaalkosten”. – De handeling: (lang)consult
•
Menzis: CRP-sneltest casette(s) Vooraf akkoord door Menzis is een vereiste. – Aan te vragen via aanvraagformulier CRP, – Vergoeding: max € 7,35 per patient per test. – Geldt alleen indien de huisarts zelf de kosten voor aanschaf CRP sneltestmateriaal heeft betaald
*Ordertarief: €13,73
CRP bij acute hoest
CZ
Casus
Man 85 jaar plotselinge coordinatiestoornissen, opname neurologie met mogelijk TIA
antibiotica.
Parameter
Analyse
Referentiewaarde
BSE
2
<15 mm/uur
• Bijdrage van CRP bij onderscheid tussen een pneumonie en een milde onderste luchtweg-infectie bij matig zieke volwassen patiënten met enkele algemene en/of lokale ziekteverschijnselen.
Hb
5,8
8.5-11.0 mmol/L
MCV
122
80-100 fL
RDW
11.5
10.5-14.5 %
Erytrocyten
2.28
4.40-5.80 /pL
LDH
1348
< 250 U/L
• Deze aanbeveling CRP bij acute hoest geldt niet voor kinderen.
Kreatinine
66
70-110 umool/L
CRP
< 0.3
0-7.5 mg/L
Vitamine B12
< 30
141 – 489 pmol/L
• Overweeg CRP meting in de praktijk.
Foliumzuur
35
8.6 – 36.0 nmol/L
Vitamine B12 + anemie-protocol
Vitamine B12 + anemie-protocol
Hb > man: 8,5 mmol/L vrouw: 7,5 mmol/L
MCV > 100 fL
Reticulocyten Trombocyten LDH Vit B12 Foliumzuur
Reticulocyten en LDH >> 3x N En Vit B12 en/of Foliumzuur
Vit B12 en/of foliumzuur deficientie
Vitamine B12 anno 2012
Oorzaken vitamine B12 tekort:
Probleemstelling vitamine B12 diagnostiek
Bloedbeeld:
• 5-10% van de Nederlanders heeft een vitamine B12 tekort 15%
• 50% van patiënten met een verlaagd serum vitamine B12 heeft geen deficiëntie op weefselniveau
80%
• Een normaal serum vitamine B12 sluit een functionele deficiëntie niet uit
Megaloblasten
Behoefte aan diagnostische tests die (sub)klinische vitamine B12-deficiëntie met meer zekerheid kunnen aantonen
Hypersegmentatie, macrocytair
Russcher et al, Ned Tijdschr Geneeskd 2011
Vitamine B12 in-vivo
Vitamine B12 metabolisme + analyses
Transporteiwitten:
Homocysteïne
MethylMalonZuur
Haptocorrine Vitamine B12 Transcobalamine II
Homocysteine of Methylmalonzuur (MMA)
Serum ‘totaal’ B12
Maat voor actief vitamine B12
Transcobalamine
Functioneel B12
Holo-TC of ‘actief’ B12 Transcobalamin e
Actief vitamine B12 Wiersinga et al, Ned Tijdschr Geneeskd 2005
Protocol vitamine B12 deficiëntie:
Protocol vitamine B12 deficiëntie anno 2012:
Totaal B12: 100 – 200 pmol/l
Functioneel vitamine B12
Actief vitamine B12 (ref. 21-117 pmol/l)
<21 pmol/l
Vit B12 deficientie
P
: 2012 AN NO WE NIEU R( S)? ET E ARAM
21-35 pmol/l
> 35 pmol/l
Grijs gebied
Geen deficientie
Analyse MethylMalonZuur (MMA)
Wiersinga et al, Ned Tijdschr Geneeskd 2005 Russcher et al, Ned Tijdschr Geneeskd 2011
Vitamine B12 diagnostiek anno 2012
Casus
Leerpunten:
Mevrouw, 30 jaar heeft last van haar been. Pijn bij het lopen. Haar been is gezwollen en rood. Waar denkt u aan en wat doet u?
Vitamine B12
Klinische gegevens: - Gebruik orale anticonceptie - Historie: aanwezigheid maligniteit - Operatie ondergaan de laatste maand - Trauma - Kuitomvang verschil
• Denk bij neurologische klachten aan mogelijk vitamine B12 tekort. • Voor vervolgonderzoek bij vitamine B12 tussen 100 en 200 pmol/l eerst actief-vitamine B12 meten i.p.v. homocysteine of MMA.
D-Dimeer
D-dimeer
D-dimeren “Een normale D-dimeer test bij laag risico patiënten sluit DVT vrijwel uit.” Afhankelijk van: - Risico inschatting (score algorithme) Wells et al, NEJM 2003; 349;13:1227- 1235; Oudega et al, Sem. Thromb. Hemost. 2006; 32; 7; 673-677. - D-dimeer test en cut-off waarde
FDP D-Dim
NHG 2008 (Oudega): Klinische beslisregels
1e lijns beslisregel:
D-dimeer positief
D-dimeer analyse methoden (2)
Punten:
1. Mannelijk geslacht 2. Orale anticonceptie 3. Maligniteit 4. Operatie < 1 maand 5. Afwezigheid trauma 6. Uitgezette venen van het been 7. Verschil kuitomvang > 3 cm
1 1 1 1 1 1 2
D-dimeer analyse POCT?
• Lage klinische vooraf kans: • DVT veilig uitsluiten met een kwalitatieve (Simplify) of kwantitatieve Ddimeerbepaling.
D-Dimeer
Leerpunten: D-Dimeer diagnostiek
• Intermediaire vooraf kans: •DVT veilig uit te sluiten met een hoog sensitieve bepaling.
• Eerstelijnsbeslisregel belangrijk startpunt bij verdenking DVT. • D-Dimeer bepaling alleen gebruiken voor uitsluiten aanwezigheid DVT. • D-dimeer analyse op praktijk alleen bij lage klinische vooraf kans. Richtlijn Diagnostiek, preventie en behandeling van veneuze trombo-embolie en secundaire preventie van arteriële trombose © 2008 Kwaliteitsinstituut voor de Gezondheidszorg CBO
Onderwerpen Allergie of sensibilisatie?
• Allergie of sensibilisatie • Ontwikkelingen screening
22/29 maart 2012 Dr. H. (Hans) van der Vuurst Dr. J.S. (Stephan) Kamphuis
allergiediagnostiek • Kruisreactiviteit • Component analyse
Warffum 2012
Allergie
Ontwikkelingen screening allergiediagnostiek
Overgevoeligheidsreactie, geïnitieerd door immunologische mechanismen.
Lab. Pinda IgE: 25.6 kU/l Klasse IV
•antistof- dan wel •cel-gemedieerd
Sensibilisatie (≠ allergie) Allergie??
Gevoelig worden van het lichaam voor lichaamsvreemde eiwitten na contact met allergeen.
Atopie: een zekere (erfelijke) predispositie om IgE-antistoffen te produceren als reactie op lage doses allergenen en om de typische symptomen van astma, rhinoconjunctivitis of eczeem te krijgen.
Allergiemars
Sensibilisatie jonge leeftijd: - een risicofactor voor de ontwikkeling van astma. Allergenen waarvoor dit geldt zijn: - graspollen, huisstofmijt en kippenei-eiwit
Anamnese erg belangrijk!
Kwaliteit • De keten is zo sterk als de zwakste schakel.
• Anamnese-onderzoek-diagnose
In vivo diagnostiek Provocatietest • • •
inhalatie huidtest voedselallergenen DBPCFC = Double Blind Placebo Controlled Food Challenge (GOUDEN STANDAARD!!!!!!!!) 1. Duur, arbeidsintensief, niet zonder risico!! 2.
Andere middelen? In vitro, dieet, open provocatie, componenten?
In Vitro KCHL Mengsel:
ImmunoCAP bevat meerdere allergenen
• rapportage in pos/neg
Single:
ImmunoCAP bevat één allergeen (b.v. f13 = pinda)
• rapportage in kU/l
KCHL rapportage in klasse en absolute getallen Klasse 0 1 2 3 4 5 6
KU/l <0,35 0,35-0,70 0,70-3,50 3,50-17,5 17,5-50 50-100 >100
• Voordeel : o monitoren pt o Inschatten conc. / klachten
• 3x/week analyse • Materiaal: 1 week bewaren na afname.
Oude panels (Gelre): Phadiatop/ voedsel Pha diatop (inha latie)
Voedsel (FX5)
Huisstof mijt (d1)
Kippenei (f1)
Kat (e1)
Melk (f2)
Hond (e5)
Vis (f3)
Grassen (gx3)
Tarwe (f4)
Bomen (tx9)
Pinda (f13)
Kruiden(w x3)
Soja (f14)
Schimmels (mx1)
Nieuw voedselconcept Wat aten we vroeger?
Wat eten we nu? Tropische vruchten, zaden,…
Epidemiologie allergie • Voedselovergevoeligheid: 10% • Allergie: prevalentie: o 1-4% volgens diagnostische criteria o 15-20% volgens patienten
Sensibilisatie graad • • • •
Europrevall: O.a. in 19 Europese landen 2005-2009 onderzoek voedselallergie Pasgeborenen/ kinderen / volwassenen
– – – –
Hazelnoot Sesamzaad Kiw i Tomaat
België
Duitsland
6% 3% 5% 4%
15% 6% 7% 6%
Nieuwe panels per 1 december 2011 (Gelre zkh) ≤ 4 JAAR KINDERPANEL
> 4 JAAR INHALATIEPANEL
> 4 JAAR VOEDSELPANEL
Phadiatop® Infant Plus
Phadiatop®
Phadia Food Plus
test op de aanwezigheid van:
test op de aanwezigheid van:
test op de aanwezigheid van:
huiss tofmijt (d1 )
huiss tofmijt (d1 )
kippenei-eiwit (f1 )
kat (e1 )
kat (e1 )
melk (f2 )
hond (e5 )
hond (e5 )
vis (f3 )
gras pollen (gx3 )
gras pollen (gx3 )
tarwe (f4 )
berk (t3 )
boompollen (tx9 )
pinda (f13 )
kippenei-eiwit (f1 )
kruidpollen (wx3 )
s oja (f14 )
melk (f2 )
sc himmels (mx1 )
hazelnoot (f17 ) cas hewnoot (f202 )
pinda (f13 ) hazelnoot (f17 )
2 de s tap:
ses amzaad (f10 )
cas hewnoot (f202 )
huiss tofmijt (d2 )
kiwi (f84 )
ses amzaad (f10 )
paard (e3 )
tomaat (f25 )
kiwi (f84 )
olijfpollen (t9 )
tomaat (f25 )
groot glaskruidpollen (w19 )
Richtlijnen NHG Voedsel (2010) • Geen serologie screening (nuance) • Koemelk: open provocatietest • Andere allergenen: 2e lijn DBPCFC
Inhalatie allergische rhinitis (2006) • Geisoleerde gras/boompollen allergie: direct
diagnose stellen! • Langdurige recidiv. Rhinitis: serologie
inhalatiescreening • Vanaf 0 jr mogelijk!!!!
Rol serologie?!
Allergie casuïstiek Sjors
Neg. IgE allergie nagenoeg uitsluiten/ afwachtend Pos. IgE Kruis-reactiviteit? Sensibilisatie? • Inhalatie: in combi anamnese: diagnose stellen of uitsluiten x-reactiviteit • Voedsel: • Combi met anamnese vervolg? • Eliminatie dieet • Open provocatietest (bv koemelk), DBPCFC of • Componenten??
• Sjors 8 jaar, niet bekende met een voedselallergie krijgt een anafylactische reactie na het eten van pasta met tomaten saus. • Volgende testresultaten bekend: • • • • • • •
Phadiatop: neg. voedselscreen fx5: neg. tomaat f25: neg. komkommer f244: neg. vleesmix fx73: neg. caseïne f78: neg. notenmix fx: neg.
Q 02-03-2006 (v)
Allergie casuïstiek (1) • Arts wil aanvullend onderzoek: wat adviseer je?
• groentemix? …..?
Groentemix: neg •Productbestanddelen pastasaus navragen? •Antwoord:……………………
• • • • •
Kind: 6 jr. Vage klachten, groeiachterstand Ouders: India, Pakistan Probleem anamnese: taal barriere Wat vraag je aan?
Cashewnoot zou onderdeel uit maken van de saus IgE cashew: 19,1 kU/l
Casus Q
Casus 1
Oraal allergie syndroom
Casus Q
Appel (Mal d1), Kers (Pru av1), Berkenpol (Bet v1), Pinda (Ara h8), Hazelnoot (Cor a1) en Soja (Gly m4)
• Is hier sprake van een voedselallergie? • Waarvoor? • Klinische consequentie? 1. 2. 3.
Hazelnootuitslag klasse 6 Pinda klasse 3 Boompollen (berk) klasse 5
kruisreacties inhalatie en voedselallergenen
allergenen bevinden zich in
klinische relevantie
CCD's (crossreactive carbohydrates determinants)
pollen van grassen, bome n, onkruiden plantaardige voe dingsmiddelen
laag
mosse len, garnale n insecte ngif
Profilines
pollen van grassen, bome n, onkruiden
nog onbeke nd
plantaardige voe dingsmiddelen
PR10 eiwitten
Be rke npol (Bet v1) Appel (Mal d1)
Oral Alle rgy Syndrome
Ke rs (Pru av1) Hazelnoot (Cor a1) Soja (Gly m4)
Tropomyosine
Latexeiwitten
Huisstofmijte n, garnalen
mogelijk soms systemische
mogelijk inhalatie alle rgee n
reacties
natuurrubbe r inhalatie via
hoog
zweve nd poede r uit hanschoenen e n kruisreagere nd met voe dingsmiddelen zoals avocado e n banaan
Casus Jesse • Jesse viert 1e verjaardag met koemelkv rije taart! • Jesse heeft een IgE gemedieerde koemelkallergie • Anafylactische shock! • Welk allergeen is volgens jou verantwoordelijk?
Casus Jesse •
Welke allergeen? 1.chocolade 2.noten 3.suikergoed 4.kippenei
Casus Jesse • • • •
Phadiatop Infant positief kippenei 20.4 kU/l koemelk 8.4 kU/l Rest < 0,1
Casus Jesse follow up Na 3 jaar vind je de volgende uitslagen • • • • •
Jesse kan koemelk en kippeneiwit verdragen Phadiatop Infant: positief Kippeneiwit 1.5 kU/l Koemelk 0.4 kU/l Huisstofmijt 6.1 kU/l
Wat valt je op?
Casus 3 1. Nog steeds allergisch voor voedselallergenen en ook allergisch voor huisstofmijt 2. Sensibilisatie voor voedsel is uitdempend en Jesse is tolerant voor koemelk 3. Huisstofmijttest was 3 jaar eerder vals negatief 4. Sensibilisatie voor voedsel is vals-positief
Casus 3
IgE dynamiek bij kleine kinderen
1. Nog steeds allergisch voor voedselallergenen en ook allergisch voor huisstofmijt 2. Sensibilisatie voor voedsel is uitdempend en Jesse is tolerant voor koemelk 3. Huisstofmijttest was 3 jaar eerder vals negatief 4. Sensibilisatie voor voedsel is vals-positief
Allergeencomponenten
Allergeencomponenten
geen extract, maar recombinant
Component
Allergeen
Bet v 1
Ara h 1
Cor a 1
Gly m 3
10% UK sensibil.
Bet v 2
Ara h 2
Cor a 2
Gly m 4
2% allergisch!!
Bet v 4
Ara h 3
Cor a 8
Gly m 5
Ara h 5
Cor a 9
Gly m 6
Corylus
Glycine max
Ara h 8 Betula
Ara h 9 Arachis
Elke component verschillende klinische reactie!
Onderzoek echte allergie of sensibilisatie? • • • •
Vb Pinda Arachis hypogaea (f13)
48 pt (30 volw, 18 kinderen) 27 atopische pt zonder pinda allergie DBPCFC pinda Immunoassay epitopen Ara h1, h2, h3 en h8
Resultaten: •DBPCFC: 22 volw. + 15 kids pinda allergie •Klinische correlatie voor Ara h1-3. Niet voor Ara h8! •Ara h2: pvw 97% Conclusie: •Ara h2 belangrijkste onderscheidende factor
Bijzondere aanvragen Samenvatting componenten Pinda • Bij pos Ara h2 hoog risico op ernstige klinische reactie • Neg uitslag: pinda allergie NIET uitgesloten • Onderzoek naar rol andere componenten • Verwijzen naar kinderarts/ allergoloog
• Aanvraag Ara h2 in overleg met Klinisch Chemicus Anamnese erg belangrijk!
Vogels
Suiker • Geen test voor IgE tegen suiker beschikbaar • Nog nooit IgE tegen puur suiker aangetoond • Wellicht wel intolerantie mogelijk…..
Vogels: - Veel soorten - Gerichte aanvraag!
Honden
Metalen Nikkel, Chroom, Kobalt
• Kortharige honden of langharige rassen • Allergeen komt voor in speeksel en huidschilfers • Geen verschil voor allergie!
Take home message
Dank voor jullie aandacht! Vragen…..?
• Uitvoerige anamnese DE basis allergie onderzoek • Allergie of sensibilisatie • Positieve allergietest is nog geen allergie!! • Kruisreactiviteit (para berk) • Rol component analyse: alleen voor pinda • Contact allergenen: dermatologie
Pre vragen • Is het aantonen van specifiek IgE in bloed bew ijzend voor een allergie? • Kan overgevoeligheid voor metalen in bloed worden aangetoond? • Inhalatiescreening <4 jr zinvol? • Screening serologie in kader van voedselallergie heeft alleen zin als de uitslag negatief is? • Heeft het nut totaal IgE te bepalen naast specifiek IgE? • Serologische kruisreactiviteit komt vaker voor dan klinische kruisreactiviteit
Post vragen • Is de aanwezigheid van specifiek IgE in bloed bew ijzend voor een allergie? • Is contactallergie (bijvoorbeeld voor metalen) IgE gemedieerd? • Heeft het nut totaal IgE te bepalen naast specifiek IgE? • Hazelnoot klasse 6 is gekoppeld aan klinisch relevante allergie ? • Is het voorkomen van Ara h2 bij een vermeende pindaallergie belangrijk? • Wordt met een traditioneel voedselpanel voldoende allergenen getest?
Top 10+ bij 80+ Klinische chemie bij de oudere mens
Huisarts: Testcode MDRD Bloedbeeld BSE kalium cholesterol Natrium Glucose / HbA1c ALAT Ferritine Vitamine B12 BNP FT4 Vitamine B1 / B6 PSA urinescreen Vitamine D lithium
Janine Hulstein Hans van der Vuurst
Klinische chemie bij de oudere mens
Geriater aantal 10976 8484 8479 8233 5258 4930 4557 3707 3008 2238 1915 1645 1204 780 400 189 33
Testcode Bloedbeeld MDRD kalium Natrium ALAT BSE Glucose / HbA1c urinescreen Vitamine B12 Vitamine B1 / B6 Ferritine cholesterol FT4 Vitamine D BNP lithium PSA
aantal 445 436 436 435 374 309 290 212 204 182 55 49 46 44 36 8 7
Klinische chemie bij de oudere mens Klinische Diagnostiek, referentiewaarden ouderen
• Moeheid • wat vraag je aan en wat doe je ermee • TSH • Nierfunctie, eGFR (MDRD) • Electrolyten • anemieprotocol • Zin en onzin van het bepalen en suppleren van vitamines • Vitamine B12, foliumzuur, vitamine D
Bestanddeel
Bijzonderheid
Albumine, serum
> 70 jaar
Referentiewaarde en eenheid ca. 20% verlaging
β2-microglobuline, serum
> 60 jaar
< 3,0 mg/l
Bezinking
vrouwen > 50 jaar
< 30 mm/uur
mannen > 50 jaar
< 20 mm/uur
Complementfactor C4
> 50 jaar
10% hoger
Dehydro-epiandrosteronsulfaat (DHEAS)
mannen 61-83 jaar
0,3-7,7 µmol/l
Dehydro-epiandrosteronsulfaat (DHEAS)
vrouwen 61-83 jaar
< 3,1 µmol/l
Ferritine
vrouwen, postmenopauzaal
20-250 µg/l
Follikelstimulerend hormoon (FSH)
vrouwen, postmenopauzaal
30,0-150,0 U/l
Luteïniserend hormoon (LH)
vrouwen, postmenopauzaal
10-90 U/l
Estradiol
vrouwen postmenopauzaal
< 10-60 pmol/l
Progesteron
vrouwen, postmenopauzaal
< 0,5-2,0 nmol/l
Prostaatspecifiek antigeen (PSA)
70-80 jaar
< 6,5 µg/l
bron: www.klinischediagnostiek.nl voorheen Diagnostisch Kompas
Klinische chemie bij de oudere mens
Leeftijdsafhankelijkheid van cholesterolwaarden, verdeeld naar leeftijd en geslacht (in mmol/l)
leeftijd
vrouwen (percentiel)
mannen (percentiel)
50
90
97,5
50
90
97,5
4-19
4,6
5,5
6,0
4,4
5,3
5,8
20-29
4,9
6,1
6,7
4,9
6,1
6,7
40-69
5,7
7,0
7,7
5,8
7,1
7,8
Klinische chemie bij de oudere mens
• Moeheid • wat vraag je aan en wat doe je ermee • TSH (indien afwijkend bepaling vrij T4) • TSH FT4 en (F)T3 veranderen niet met leeftijd • TSH waarden tussen 4.5 - 10 mIU/L? • Kijk naar FT4 en eventueel (F)T3 • Niet te snel ingrijpen
Klinische chemie bij de oudere mens
Resultaten Op 85-jarige leeftijd was er geen relatie tussen serumwaarden van thyreoïdstimulerend hormoon (TSH) of vrij thyroxine (FT4) en beperkingen in het dagelijks leven, het optreden van depressieve symptomen en cognitieve achteruitgang. Ook gedurende de volgperiode werd deze relatie niet gevonden. Ned Tijdschr Geneeskd. 2006;150:90-6
• Moeheid • wat vraag je aan en wat doe je ermee • TSH • Nierfunctie, eGFR (MDRD) • Electrolyten • anemieprotocol • Zin en onzin van het bepalen en suppleren van vitamines • Vitamine B12, foliumzuur, vitamine D
Nierfunctie bij ouderen
Casus 1 Man, 83 jaar Voorgeschiedenis: hypertensie Anamnese: geen klachten, goed mobiel Bloeddruk: 125/80 mmHg; gewicht: 65 kg Afwijkende labuitslagen: Kreatinine 130 MDRD 46
(60-110 µmol/l) (> 60 ml/min/1,73 m2)
Wat nu?
Veroudering of ziekte?
Veroudering of ziekte? Veroudering: •Daling glomerulaire filtratie snelheid (GFR)
•Verlies van niermassa (met name Cortex) •Daling renale bloedflow •Sclerose van glomeruli en grotere niervaten •Geen verlies van selectiviteit (geen proteïnurie) •Interstitiële fibrose •Natrium reabsorptie en excretie trager •Concentratie en dilutie van urine minder goed
Veroudering of ziekte?
Veroudering of ziekte? eGFR als functie le eftijd
Referentie m > 19 jr. [70-110] µmol/l
70 60 eGFR bij kreat 90 mmol/l
Berekende eGFR volgens MDRD bij een kreatinine van 130 µmol/l
50 40 30 20 10 0 0
20
40
60
80
100
120
leeftijd
eGFR volwassenen > 18 jaar volgens MDRD eGFR = 175 X ( serumkreatinine (µmol/l) / 88,4)-1,154 X leeftijd (in jaren)–0,203 X 0,742 (indien vrouw) (x 1,21 als de patiënt negroïde is) Bron: Performance of the Cockroft & Gault MDRD and NEW CKD – EPI Formulas in relation to GF R, Age and Body size; Clin J Am SOc Nephrol 5; 1003 – 1009, 2010.
Veroudering of ziekte?
MDRD bij oudere patiënt
• Afname GFR geassocieerd met comorbiditeit • Hypertensie snellere achteruitgang nierfunctie • Accumulatie van schade in de nier minder reservecapaciteit Verlies van nierfunctie, GFR gemeten door kreatinineklaring A. gezonde vrijwilligers B. Patiënte met arteriële hypertensie C. patiënten met proteïnurie Aucella et al. J Nefrol 2010; 23(S15): 546 - 54
Bron: Verhave et al Am J Kidney Dis. 2005: 233-41. GFR (TC 99m labeled diethylene triaminopentaacetic acid) vs Jaffe
MDRD bij oudere patiënt
Casus 1 Man, 83 jaar
MDRD < 60 komt voor bij > 25% van de patiënten > 75 jaar Comorbiditeit? klaring van medicatie / gevoeligheid voor bijwerkingen
Mortaliteit (% per jaar) Onderscheid naar leeftijd en eGFR (ml/min/1,73 m2)
Afwijkende labuitslagen: 130 µmol/l Kreatinine MDRD 46 ml/min
(60-110 µmol/l) (> 60 ml/min/1,73 m2)
Wat nu? Verminderde nierfunctie, advies: • cave comorbiditeit: diabetes, hypertensie, proteinurie • geef leefstijladviezen en consulteer nefroloog • activeer medicatiebewaking ism apotheker, • controleer nierfunctie: ureum, kreatinine, MDRD, eiwit in urine
Aucella et al. J Nefrol 2010; 23(S15): 546 - 54
(conform LTA-Chronische nierschade, 2009)
Casus 2
Klinische chemie bij de oudere mens Vrouw, 80 jaar
Voorgeschiedenis: hypertensie
• Moeheid • wat vraag je aan en wat doe je ermee • TSH • Nierfunctie, eGFR (MDRD) • Electrolyten • anemieprotocol • Zin en onzin van het bepalen en suppleren van vitamines • Vitamine B12, foliumzuur, vitamine D
Medicatie: hydrochloorthiazide, amiloride, captopril Anamnese: Eerder voor gewrichtspijnen naproxen gekregen. Nu asthenie en spierzwakte, droge slijmvliezen. Geen oedemen. Bloeddruk: 160/95 mmHg; gewicht: 70 kg Labuitslagen: Hb K Kreatinine
7,1 8,5 221
(7,5 –10,0 mmol/l) (3,5 – 5,0 mmol/l) (60-110 µmol/l)
Hoe kan dit?
Casus 3
Casus 2 Vrouw, 80 jaar Labuitslagen: Hb K Kreatinine
7,1 8,5 221
(7,5 –10,0 mmol/l) (3,5 – 5,0 mmol/l) (60-110 µmol/l)
Hoe kan dit? Antwoord: Eerder goed verdragen medicatie en normale bloeddruk NSAID verstoort evenwicht hyperkaliëmie Bij ouderen heeft de nier minder reservecapaciteit Sneller bijwerkingen van medicatie + cave medicatiecombinaties!
Vrouw, 78 jaar (huisartsenpost, melding familie) • Verward, sinds een dag antibiotica (blaasontsteking), vanmorgen overgeven, diarree, nu trillerig en doof gevoel in handen en voeten, geen koorts en geen pijn. Visite • verlaagd bewustzijn, af en toe contact, inadequate antwoorden • LO: temp 36,8 °C, bloeddruk 140/80, regulaire pols van 80 pm • aan hart en longen geen afwijkingen, enkeloedeem beiderzijds • geen parese, normale reflexen, verminderd gevoel in handen en voeten • spoortje bloed op urinestick • Medicatie (hypertensie) nifedipine, atenolol en hydrochloorthiazide in verband met hypertensie. Sinds twee dagen nitrofurantoïne vanwege urineweginfectie. Diagnose: delier (met in de DD een CVA) Ziekenhuisopname na contact met Neuroloog en Internist. • Labuitslagen: 111 (135 - 145 mmol/l) Na+ K+ 2,9 (3,6 - 5.1 mmol/l)
Casus 3
Klinische chemie bij de oudere mens
Vrouw, 78 jaar 2 dagen intraveneus vocht en natrium Patiënte is weer helemaal helder, mag twee dagen later naar huis.
•
verwardheid door hyponatriëmie, geluxeerd door braken bij antibiotica in combinatie met het gebruik van hydrochloorthiazide. De hypokaliëmie zou geen problemen veroorzaakt hebben.
• •
• •
Stoppen hydrochloorthiazide, relatieve contra-indicatie voor thiazidediuretica Achteraf blijkt mevrouw al jaren een streng zoutarm dieet te gebruiken in verband met haar hoge bloeddruk. Eerder gemeten Natrium van 129 mmol/l zonder actie van internist of huisarts
Hyponatriëmie (Na+ < 135 mmol/l) • Komt bij ouderen relatief veel voor Symptomen Ernst hyponatriëmie
• •
• Verminderde eetlust, vermoeidheid, misselijkheid en
malaise • Gewichtstoename, vaak plassen en hoofdpijn • Tremoren, verminderde reflexen, diarree • Verwardheid, convulsies, coma
Klinische chemie bij de oudere mens
Klinische chemie bij de oudere mens
Hyponatriëmie Risicofactoren • hogere leeftijd • Ondergewicht • eerdere episode van hyponatriëmie. Oorzaak • Hersenoedeem door (snelle) daling van Natrium Thiazidediuretica • Natriumgehalte van risicopatiënten die starten met diuretica goed monitoren • Voorzichtig met combinatie NSAID’s en SSRI’s • Monitoren Natrium, 2 weken na start diureticum (staat niet in NHG staandaard)
Vitamine B12
Klinische chemie bij de oudere mens
Wateroplosbare vitamine, Cobalamine • Komt alleen voor in voedingsmiddelen van dierlijke afkomst, zoals vlees, vis, melk en eieren. Lever en leverproducten bevatten zeer grote hoeveelheden vitamine B12.
• Moeheid • wat vraag je aan en wat doe je ermee • TSH • Nierfunctie, eGFR (MDRD) • Electrolyten • anemieprotocol • Zin en onzin van het bepalen en suppleren van vitamines • Vitamine B12, foliumzuur, vitamine D
•
•
Inname vitamine B12 onder ouderen is goed. Slechts 5.8% van gezonde ouderen had een inname onder de aanbevolen dagelijkse hoeveelheid van 2.5 µg/dag. Een lage B12 inname is in de regel geen oorzaak voor B12 deficiëntie bij ouderen.
van Asselt DZB, de Groot LCPGM, van Staveren WA, Blom HJ, Wevers RA, Biemond I et al. The role of cobalamin intake and atrophic gastritis in mild cobalamin deficiency in older Dutch subjects. Am J Clin Nutr 1998;68:328-334. van Asselt DZ, Blom HJ, Zuiderent R, Wevers RA, Jakobs C, van den Broek J et al. Clinical significance of low cobalamin levels in older hospital patients. Neth J Med 2000;57:41-49.
Vitamine B12 Malabsorptie • Ongeveer 80% van de B12 deficiënties (serum B12 <150 pmol/L) bij ouderen in het ziekenhuis wordt veroorzaakt door malabsorptie. Symptomen • Bijna alle ouderen met een B12 deficiëntie hebben milde symptomen. Een klassieke macrocytaire anemie is zeldzaam. • Een milde B12 deficiëntie is geassocieerd met milde omkeerbare cerebrale en cognitieve disfunctie. Behandeling • Orale suppletie is zeer goed mogelijk indien de dosis voldoende hoog is, (minimaal 1000 µg/dag) van Asselt DZB, de Groot LCPGM, van Staveren WA, Blom HJ, Wevers RA, Biemond I et al. The role of cobalamin intake and atrophic gastritis in mild cobalamin deficiency in older Dutch subjects. Am J Clin Nutr 1998;68:328-334. van Asselt DZ, Blom HJ, Zuiderent R, Wevers RA, Jakobs C, van den Broek J et al. Clinical significance of low cobalamin levels in older hospital patients. Neth J Med 2000;57:41-49.
Anemieprotocol 83-jarige dame Vitamine B12 toegevoegd
Vitamine B12 vs Foliumzuur
Foliumzuur •
Foliumzuur (onderdeel vitamine B complex), een wateroplosbare vitamine, komt voor in groene groenten, fruit, volkoren producten en in mindere mate in melk en melkproducten
Vitamine B12
Foliumzuur
• • • •
• • • •
Malabsorptie Langzaam verbruik Neurologische processen Bloedcelaanmaak
Dieet Snel verbruik Niet Bloedcelaanmaak
vitamine B12
• • • •
Aanbevolen dagelijkse hoeveelheid 300 microgram Opslag in lever Uitscheiding en heropname via entorohepatische cyclus Nauwelijks lichaamsvoorraden, foliumzuurdeficiëntie kan zich bij onvolwaardig dieet snel ontwikkelen (binnen vier maanden)
foliumzuur
Halfwaardetijd 1-3 jaar 1-5 mg voorraad in lever en spier
Halfwaardetijd 2 maanden Nauwelijks opslag
Referentiewaarde 145 – 640 pmol/l (actief B12 > 20 pmol/l)
Referentiewaarde 8,6 – 36 nmol/l
Vitamine D
Vitamine D
•
Vitamine D is essentieel voor de absorptie van calcium
Vitamine D tekort geassocieerd met
•
Tekort aan vitamine D zorgt voor een verhoogde afgifte van PTH en verhoogde botombouw
•
•
Osteoporose; een systemische aandoening van het skelet die wordt gekarakteriseerd door een lage botmassa en verlies van de microarchitectuur van het bot, met als gevolg een toegenomen risico op fracturen.
•
•
Spierfunctie •
Onbegrepen spierklachten of spierzwakte
•
Risicogroepen; ouderen, allochtonen, chronisch zieken, ‘binnenzitters’, gebruik van veel zonnebrandcrème, patiënten met ernstig overgewicht
Verhoogd risico op •
Auto-immuunziekten
•
Maligniteiten (prostaat, colon, borst) risico op
Referentiewaarde •
Normaal
> 50 nmol/l, streefwaarde > 75 nmol/l
Osteoporose
Vitamine D-bronnen
Aanbevolen Dagelijkse Hoeveelheden voor vitamine D in µg/dag Bron: rapport Voedingsnormen Gezondheidsraad
Voeding1 (room)boter voor 1 snee brood
0,06 µg
1 glas volle melk
0,15 µg
margarine/halvarine voor 1 snee brood
Vitamine D, ADH
0,4 µg
100 gram varkensfilet
0,4 µg
100 gram gerookte makreel
8,0 µg
100 gram zalm
8,7 µg
100 gram gerookte paling
22,8 µg
Leeftijd (Jaar) Man
Vrouw
1-3
5
5
4-8
2.5
2.5
9-13
2.5
2.5
14-18
2.5
2.5
19-50
2.5
2.5
51-60
61-70
70+
zwanger
borstvoedend
5
7.5* (10)
12.5* (15)
-
-
5
7.5* (10)
12.5* (15)
7.5
* bij een gebruikelijke zonlichtblootstelling, + 2,5 µg/dag bij geen blootstelling aan zonlicht De weergegeven hoeveelheden moeten dagelijks worden opgenomen via de voeding, dan wel via voedingssupplementen
Zonlicht2 dagelijks een kwartier buiten met handen en gezicht onbedekt 1. www. voedingscentrum.nl 2. Gezondheidsraad, 2008
2,5 – 5 µg
7.3
Gezondheidsraad - Voedingsnormen: calcium, vitamine D, thiamine, riboflavine, niacine, pantotheenzuur en biotine. Den Haag: Gezondheidsraad, 2000; publicatienr 2000/12. ISBN 90-5549-323-6
Vitamine D Productie
Redenen voor Vitamine D tekort
Vitamin D3
Lever
Dieet
Zon (april – september) 11-15 uur
25(OH)D
1,25(OH)2D
Gebruik zonnecrème Hoofddoekjes Slechte compliance met vitamine D supplementen
te meten stof •opslag in vetweefsel
Nier
• • •
•T1/2 circa 2 weken
actieve stof •T1/2 circa 15 uur
• • • •
Nieuwe inzichten & grenzen (referentie > 50 nmol/l, streefwaarde > 75 nmol/l) Tekort aan zonlicht (april-september 11-15 uur) Slechte voeding Hogere leeftijd • personen >65 jaar hebben 25-33% van het vermogen van een 25 jarige om Vitamine D op te nemen. • Minder efficiëntere aanmaak vitamine D in huid
Calcium absorptie uit darm
Klinische chemie bij de oudere mens leerdoelen • Nauwelijks specifieke referentiewaarden voor ouderen bekend • Schildklierfunctie ook niet anders benaderen; voor ouderen geen relatie tussen TSH of vrij T4 en beperkingen in het dagelijks leven, het optreden van depressieve symptomen en cognitieve achteruitgang • Nierfunctie; afname eGFR (MDRD) veroudering of ziekte? Let op comorbiditeit en invloed medicatie • Electrolyten. Kalium; let op interacties met medicatie. Natrium; goed monitoren. Met name volgen na starten diuretica • Vitamine B12; voedselinsufficiëntie is zeldzaam, maar malabsortie bij ouderen niet ongewoon. Leidt ook tot klachten voordat er een anemie is. Orale suppletie is mogelijk. • Foliumzuur; veel lagere opslagcapaciteit. Deficiëntie via dieet. • Vitamine D; niet alleen Calciumhomeostase maar ook spierfunctie en auto-immuun processen. Inname en aanmaak vaak onvoldoende.
De Trombosedienst anno 2012 De cumarines versus de nieuwe orale antistollingsmiddelen
Onderwerpen • De Trombosedienst – Inhoudelijke en logistieke aspecten – Kwaliteit van de antistolling in Nederland
• Acenocoumarol / Fenprocoumon
Warffum-cursus Huisartsen Achterhoek 22 en 29 maart 2012
– Hoe werken deze middelen? – De rol van vitamine K
• Interacties / interferende situaties • Nieuwe antitrombotica
dr. Henk J. A dria anse n, KCHL, Gel re Zieke nhui ze n en Trombosedienst
– Hoe werken deze – Waarom zijn de interacties anders dan bij cumarines?
A peldoorn e n Zut phen
U ontdekt atriumfibrilleren bij een patiënt
U ontdekt atriumfibrilleren bij een patiënt
• Geeft u acetylsalicylzuur of start u orale antistolling?
• Geeft u acetylsalicylzuur of start u orale antistolling? – Is afhankelijk van CHADS2-score
CHADS2 score en het risico op een herseninfarct (stroke) bij patiënten met atriumfibrilleren Bevinding
Punten
Congestive heart failure
1
Hypertension
1
Age ≥75 years
1
Diabetes mellitus
1
Stroke/TIA
2
CHADS 2
Tel s cores bi j elkaa r
Stroke rate
U verwijst de patiënt naar de cardioloog. Het advies is om alvast te starten met orale antistolling
(95 %CI)*
6
18.2 (10.5–27.4)
5
12.5 (8.2–17.5)
4
8.5 (6.3–11.1)
3
5.9 (4.6–7.3)
2
4.0 (3.1–5.1)
1
2.8 (2.0–3.8)
0
1.9 (1.2–3.0)
• Startdosis indien de patiënt 51 jaar is – Acenocoumarol (tab à 1 mg): – Fenprocoumon (tab à 3 mg):
• Startdosis indien de patiënt 71 jaar is – Acenocoumarol (tab à 1 mg): – Fenprocoumon (tab à 3 mg):
*Per 100 pat ië nt enjaren zonder a nt ist olling Gage BF et al, 2001.
1
U verwijst de patiënt naar de cardioloog. Het advies is om alvast te starten met orale antistolling
70-jarige man met atriumfibrilleren Datum
• Startdosis indien de patiënt 51 jaar is – Acenocoumarol (tab à 1 mg): 6-4-2 – Fenprocoumon (tab à 3 mg): 3-2-2
INR
Gem.dag dosis AC
13/01 15/01
6,1
18/01
3,3
Streefgebied: 2,5-3,5
# tabl. acenocoumarol 6
4
0
1
Bijz.
1
• Startdosis indien de patiënt 71 jaar is – Acenocoumarol (tab à 1 mg): 4-3-2 – Fenprocoumon (tab à 3 mg): 2-2-1 Oudere patiënten voorzichtiger opstarten!
Bij een patiënt wordt een diep veneuze trombose aangetoond. Gestart wordt met acenocoumarol • Moet deze patiënt tevens starten met laag moleculaire heparine (LMWH)?
Bij een patiënt wordt een diep veneuze trombose aangetoond. Gestart wordt met acenocoumarol • Moet deze patiënt tevens starten met laag moleculaire heparine (LMWH)? – Ja
• Indien ja; welke dosis en hoe lang?
• Indien ja; welke dosis en hoe lang? – Therapeutische dosis Nadroparine • Eenmaal daags Fraxodi of twee maa l daags Fraxipa rine conform lichaamsgewicht
– Minimaal vijf dagen én totdat de INR tweemaal >2,0 (waarvan eenmaal >2,5) is
36-jarige vrouw met veneuze armtrombose start op 16 januari
Antistollingsmiddelen Heparines (LMWH) -werken op aanwezige stollingsfactoren -onmiddellijke werking -acute behandeling -intraveneus/ subcutaan
Cumarines -werken op productie van stollingsfactoren -vertraagde werking -onderhoudsbehandeling -oraal
Heparine Cumarines
Acenocoumarol
Streefgebied: 2,5-3,5
Datum INR
Gem.dag dosis Voorloopdosis Controle
Bijz.
16/01
1,0
2,00
19/01
LMWH
19/01
2,0
2,50 (SH)
21/01
LMWH
21/01
1,9
3,36 (SH)
23/01
LMWH
23/01
3,3
3,00
26/01
LMWH
26/01
2,8
3,14 (SH)
30/01
Stop LMWH
30/01
3,6
3.00
09/02
26/03
2,6
3,36
6 4
4
Van belang bij start en herstart van orale antistolling. Patiënten met een essentiële indicatie dienen bij een ingreep te worden overbrugd met LMWH.
2
Het doseren
Een dagje Trombosedienst
• INR binne n het streefgebie d bre ngen cq houde n • Verhogen en/of verla gen dosis
handelingen t.b.v. de actuele patiënten
– de vorige dosis moet bekend zijn! – sprongen van 5 à 10%
• Bloedafname en navragen bijzonderheden • Meting INR • Opmerkingen en INR-resultaten in het dossier • Doseren • Kalenders versturen en eventueel bellen patiënt • Tarief 11,80 EURO
• Controletermijn aa npassen
20 tromboserisico
15
bloedingsrisico
10
– enkele dagen tot 6 weken
• Interfe rerende omsta ndigheden? • Complicaties? • Ingreep, va kantie, stoppen?
5 1 1.0 2.0 3.0 4.0 5.0 6.0 7.0 8.0
INR Bloedin gsr isico
patient X 68 67
3,5
66
3
65
2,5
64
2
63
INR
1,5
INR
dosi s (stapnummer)
69
4 INR
5 4,5
INR Streef gebied
INR
62
dosis
1
61 1
2
3
4
5
6
7
8
Tromboserisico
9
contr oles
dosis
0,8 0,75
3,2
4,5
3,1
0,7 0,65
INR
3,5
3,3
5
3 2,5
0,6
2
0,55
1,5 1
0,5 0,45 1
2
3
4 5 6 controles
7
8
9
Couperen antistolling
4
3
3,5
INR
4,5 4
5,5
dosis (tabl.)
INR
0,85
2,9
3
2,8
2,5 2
2,7
INR
1,5
2,6
dosis
1
2,5 1
2
3
4 5 6 controles
7
8
9
Couperen antistolling
• Tijdelijk stoppen of verminderen cumarine
• Tijdelijk stoppen of verminderen cumarine
• Vitamine K toediening
• Vitamine K toediening
– Hoeveel? – Welke vorm dient u toe?
• 4 factorenconcentraat of FFP
dosis (tabl.)
040737
160638
5
– 2 mg per os is meestal voldoende – na 6 uur eerste effect; na 24-36 uur maximaal
• 4 factorenconcentraat of FFP
3
Algemeen 2010
Zwangerschap en orale antistolling
• 63 Leden Trombosediensten
• Bij 58 Trombosediensten – Ruim 398.000 patiënten (+3,2%) – Ruim 6,0 miljoen controles / bepalingen – 40,3% van bloedafnames thuis – 81,1% acenocoumarol (8-97)
• Geen cumarine in eerste 16 weken – Teratogeen, schadelijk voor het kind • Geen cumarine in laatste weken – bloedingsrisico kind en moeder
(60 in Nederland, 2 in
Spanje, 1 op Curacao)
Aantal patiënte n
(va naf week 36)
(+2,9%)
Aantal patiënte n e n verrichtinge n Be pa lingen
• In de praktijk gedurende de gehele zwangerschap geen orale antistolling, maar heparine-spuitjes (LMWH)
Pa tiënte n
40 0.00 0
6 .00 0 .0 0 0
38 0.00 0
5 .75 0 .0 0 0
39 0 .00 0
36 0.00 0
5 .50 0 .0 0 0
37 0 .00 0
34 0.00 0
5 .25 0 .0 0 0
32 0.00 0
5 .00 0 .0 0 0
30 0.00 0 28 0.00 0
4 .75 0 .0 0 0
26 0.00 0
4 .25 0 .0 0 0
24 0.00 0
4 .00 0 .0 0 0
35 0 .00 0 33 0 .00 0
4 .50 0 .0 0 0 31 0 .00 0 29 0 .00 0
22 0.00 0
20 0 6
20 0 7
2008
2 00 9
2 01 0
20 0.00 0 200 1
De indicaties voor orale antistolling
2002
200 3
20 04
200 5
20 06
20 07
2 008
2009
Bepalingen
2 010
Prevalentie van atriumfibrilleren per leeftijd
Atriumfibrilleren in 2010 58% van de patiënten
5.7 05,00; 1% 57 .761,00; 15%
Prevalentie %
12
2 5.460,00 ; 6%
225 .568,00; 5 8%
Vrouwe n
Prevalentie:
0,4-1 %
> 60 yrs:
2-4 %
> 70 yrs:
4-11 %
9.1
Mannen 8
7.3
6
5.0
4
0.1 0.2 < 55
kunstklep
65-69
70-74
1e intensiteit sgroep
100
85
85
80
80
80
75
75
75
75
70
70
70
70
65
65
65
Dosee rprogramma e n het % longte rmpatiënte n binne n de the rape utische range
≥ 85
2
3 4 Programma
5
60 6
7
0
1
2
3 4 Pro gramma
5
6
GLIM S
1
Portavita
65 0
G een
7
TRO MIS
6
GLIM S
5
Portavita
3 4 Pro gramma
G een
2
TRO MIS
1
TRO DIS
0
TDAS
7
60
GLIM S
6
G een
5
TDAS
3 4 Programma
GLIM S
2
G een
1
TDAS
0
Portavita
85
80
TRO MIS
85
TRO DIS
90
Portavita
95
90
TRO MIS
95
90
TRO DIS
95
90
60
80-84
2e intensiteit sgroep
100
95
60
75-79
Hoe goed doen de Trombosedie nsten het? % van de patiënte n dat juist is ingesteld: 1e intensiteitsgroep: 70-87% 2e intensiteitsgroep: 66-84%
2e intensiteit sgroep
100
60-64
Go AS. et al. J AM A 2001; 285: 2370-2375
Hoe goed doen de Trombosedie nsten het? % van de patiënte n dat juist is ingesteld: 1e intensiteitsgroep: 70-87% 2e intensiteitsgroep: 66-84% 1e intensiteit sgroep
55-59
1.0
Leeftijd (jaren)
• Ruim 225.000 patiënten met atriumf ibrilleren gebruiken antistolling (1,4% van de Ne derlande rs)
100
0.9
TRO DIS
p rof yla xe en overige
0.4
TDAS
o verig arterieel
3.4
3.0
0
7.2
5.0
1.7
1.7
2
veneu ze trombo-embolie
11.1 10.3
10
7 7.511,00 ; 20%
atriumf ibrilleren
Totaal aantal behandelde pat iënten
7
Dosee rprogramma e n het % longte rmpatiënte n binne n de the rape utische range TD Deve nt er ( incl. Wi nt erswijk) TD A pel doorn e n Zut phe n
4
Coaguchek
Aantal zelfmanagementpatiënten 2003-2010
meten INR uit vingerprik
zelfmanagement orale antistolling 35000
totaal
aantal patiënten
30000
ZM +ZD ZM
25000 20000 15000 10000 5000 0 2003
2004
2005
2006
2007
2008
2009
2010
jaar
Zelfmanagement patiënten die gebruik maken van het digitaal logboek via het internet
Leeftijdsopbouw patiënten Trombosedienst Apeldoorn-Zutphen
1400
regulier
1200
zelfmeten
Trombosedienst Apeldoorn en Zutphen 900 patiënten
800 600
Wel internet
90,1%
400
Geen internet
9,9%
100+
95-99
90-94
85-89
80-84
75-79
70-74
65-69
60-64
55-59
50-54
45-49
40-44
35-39
30-34
25-29
20-24
15-19
0
5-9
200 10-14
Aantal
1000
Lee ftijd
Gemiddelde en mediane leeftijd Gemiddeld Mediaan Regulier 74 76 Zelfmeten 58 61 Alle 72 75
Belangrijke interferenties van orale antistolling
Marius van Dokkum: Meegaan met de Tijd….2006
Hemostase
• Intercurrente ziekten • Medicijngebruik • Voeding – Wisselinge n – Vermage ringsprodukten – Acuut fors alcoholgebruik
• Leeftijd • Onbegrepen invloeden • Optreden van complicaties
5
De Bloedstolling De vitamine K-afhankelijke stollingseiwitten
Aanmaak van vitamine K afhankelijke stollingsfactoren COO—
IXa + VIII
CH2
XIa I nac tief protrombine (fac torII )
TF-VIIa
Xa + V
IIa
CH2
Fibrine
Protrombine
Aanmaak van vitamine K afhankelijke stollingsfactoren COO—
—OOC
CH2 I nac tief protrombine (fac torII )
Aanmaak van vitamine K afhankelijke stollingsfactoren COO—
COO— CH2
CH2
—OOC
CH2
CH2
Actief protrombine (fac torII )
CO2
I nac tief protrombine (fac torII )
COO— CH2
CH2
CH2
Actief protrombine (fac torII )
CO2
Carboxylase
Carboxylase
O2 O2 Actief V itamine K
Aanmaak van vitamine K afhankelijke stollingsfactoren COO—
I nac tief protrombine (fac torII )
—OOC
Aanmaak van vitamine K afhankelijke stollingsfactoren COO—
COO—
CH2
CH2
CH2
CH2 CO2
I nac tief V itamine K
Actief protrombine (fac torII )
I nac tief protrombine (fac torII )
—OOC
CH2
CH2
CH2
Carboxylase
CO2 O2
O2
O2 I nac tief V itamine K
Vitamine K reduc tas es
Actief protrombine (fac torII )
Carboxylase
O2
Actief V itamine K
COO—
CH2
Actief V itamine K
I nac tief V itamine K
Vitamine K reduc tas es Cumarine (acenocoumarol of fenproc oumon)
6
Aanmaak van vitamine K afhankelijke stollingsfactoren COO—
I nac tief protrombine (fac torII )
—OOC
Aanmaak van vitamine K afhankelijke stollingsfactoren COO—
COO—
CH2
CH2
CH2
CH2 CO2
Actief protrombine (fac torII )
I nac tief protrombine (fac torII )
—OOC
CH2
CH2
CH2
Carboxylase
O2
O2
INR
O2
O2 I nac tief V itamine K
Vitamine K reduc tas es
Actief V itamine K
I nac tief V itamine K
Vitamine K reduc tas es
Kunstmatig vitamine K-tekort
Cumarine (acenocoumarol of fenproc oumon)
De werking van cumarines effect op de v itamine K-afhanke lijke stollingseiwitten
IXa + VIII
Actief protrombine (fac torII )
CO2
Carboxylase
Actief V itamine K
COO—
CH2
XIa
Cumarine (acenocoumarol of fenproc oumon)
De werking van cumarines: drie hoofdspelers 1. Cumarines • •
acenocoumarol fenprocoumon
• • • •
factor factor factor factor
Iedere speler heeft haar eigen kinetiek (aanmaak, afbraak, storende factoren etc.).
Complex systeem 2. Vitamine K 3. Vitamine K-afhankelijke stollingseiwitten TF-VIIa
Xa + V
IIa
Fibrine
Stollingsfactor Halfwaardetijd in vivo (uren) Factor II
42 – 72
Factor VII
4–6
Factor IX
21 – 30
Factor X
27 – 48
Farmacokinetiek Verschillen acenocoumarol en fenprocoumon
II (protrombine) VII IX X
Acenocoumarol of Fenprocoumon (Marcoumar) 19,8% (3-92) van de patiënten gebruikt fenprocoumon
% goed ingestelde patiënten in 2010 % patiënten binnen therapeutische range
• Acenocoumarol – T½ (halfwaardetijd) 12 uur – Na 24 uur nog ~25% van de activiteit
100 90 80
77,1
81,5
77,5 71,5
70 60
• Fenprocoumon – T½ (halfwaardetijd) 160 uur – Na 12 dagen nog ~25% van de activiteit
Acenocoumarol
50
Fenproc oumon
40 30 20 10 0 1e intensiteitsgroep
2e intensiteitsgroep
7
60-jarige vrouw; diep veneuze trombose
Streefgebied: 2,5-3,5
Datum INR
Gem.dag dosis Voorloopdosis Controle
Bijz.
10/03
1,0
2,00 (SH)
6
13/03
LMWH
13/03
2,8
2,50 (SH)
3
16/03
LMWH
16/03
3,2
2,50 (SH)
20/03
Stop LMWH
4
Patiënte heeft heel veel last van jeukende bulten hele lichaam Over op Marcoumar tabl. a 3 mg per 20/3! 20/03
3,9
0,75 (SH)
23/03
2,9
0,75 (SH)
74-jarige vrouw met atriumfibrilleren
Acenocoumarol Marcoumar
1,5 1,0
23/03
LMWH
27/03
LMWH Stop LMWH
De jeukende bulten zijn volledig verdwenen 27/03
2,4
0,79 (SH)
03/04
03/04
2,5
0,79 (SH)
17/04
• Voorgeschiedenis – Ruim 2 jaar acenocoumarol – Stabiel met gemiddeld 2,5 mg / dag
• Sinds ruim 1 maand INR ongeveer 1,0 – – – – –
Dosisverhogingen hebben geen effect Geeft aan nauwkeurig in te nemen Geen wijzigingen in andere geneesmiddelen Geen andere bijzonderheden Patiënt is zeer boos door ons herhaalde navragen
74-jarige vrouw met atriumfibrilleren • Bij derde gesprek, na 5 weken (met arts) geeft zij aan: – Is sinds 6 weken op dieet – Gebruikt alleen modifast, 3 zakjes per dag – ~100 µg vitamine K per dag
Medicijnwijzigingen • Zowel starten als stoppen kan van invloed zijn • Invloed is sterk verschillend • Conditie van de patiënt is eveneens belangrijk – koorts – ziek – leeftijd
Medicijngebruik enkele voorbeelden • Versterking van de antistolling – o.a. Miconazol, antibiotica (cotrimoxazol), Amiodaron, Allopurinol, Fibraten, SSRI’s, Fenylbutazon, Fluconazol, Metronidazol, Piroxicam, Thyreomimetica, Aspirine > 300 mg/dag
• Vermindering van de antistolling – o.a. anti-epileptica (Tegretol), Colestyramine, Rifampicine, Thyreostatica, Hypericum (St. Janskruid)
81-jarige vrouw met atriumfibrilleren en decompensatio cordis 17 december amoxicilline, geen koorts Controle wordt vervroegd naar 20 december; dosis aanhouden
Acenocoumarol Datum INR
Gem.dag dosis Voorloopdosis Controle
01/11
3,5
1,93
29/11
29/11
2,8
1,93
03/01
17/12
Start Amoxicilline
Bijz.
20/12
Streefgebied: 2,5-3,5
8
Patiënt heeft op 14/12 1 eetlepel miconazol (Daktarin orale gel®) ingenomen; daarna direct gestopt
Controle wordt vervroegd naar 20 december; dosis aanhouden
vrouw 74 jaar
8
Acenocoumarol
Gem.dag dosis Voorloopdosis Controle
01/11
3,5
1,93
29/11
6
29/11
2,8
1,93
03/01
5
17/12
Start Amoxicilline
20/12
8,8
1,79
27/12
2,3
1,86
0
1
1
Bijz.
INR
Datum INR
3
03/01
2
• Verminderde aanmaak van stollingsfactoren – Leverzie kten – hartfale n (decompensatio cordis) – terminale fase van zie kte
• • • • • •
Enteritis en chronische diarree Algehele malaise infectieziekten (met name bij koorts) Veranderd metabolisme Schildklierziekten Stress
2,1 2 1,9 1,8 1,7 1,6
1
1,5 1
Intercurrente ziekten
2,2
dosis
4
27/12
Streefgebied: 2,5-3,5
2,3
INR
7
dosis (tabl.)
81-jarige vrouw met atriumfibrilleren en decompensatio cordis 17 december amoxicilline, geen koorts
2
3
4 5 6 controles
7
8 9/12
9 16/12
78-jarige man met atriumfibrilleren en decompensatio cordis; ongeveer 1 jaar lang stabiel op gemiddeld 1,14 tablet acenocoumarol
Datum INR
Gem.dag dosis Voorloopdosis Controle
18/09
2,4
1,79 (SH)
28/09
1,3
1,86 (SH)
4
05/10
1,5
2,14 (SH)
4
12/10
1,3
2,21 (SH)
4
4
17/10
2,6
2,21 (SH)
20/10
4,8
2,07 (SH)
2
2
2
23/10
23/10
7,6
1,86 (SH)
0
1
1
26/10
26/10
>12,0
1,50
0
1
1
30/10
30/10
1,5
1,57
Bijz.
28/09 05/10 09/10 16/10
Nauwkeurig? 2x vergeten!
20/10
Gaat dgls na inname strepen
2 mg vit. K
3/11
Streefgebied: 3,0-4,0
Voeding en vitamine K Vitamine K is aanwezig in de voeding, voornamelijk in groene groenten en koolsoorten • • • • • • •
spruiten sla broccoli bloemkool zuurkool boerenkool koolraap
Vitamine K gehalte in diverse voedingsmiddelen 0,1 milligram vitamine K in: 6,5 gram zuurkool 14 gram kippe nlever 18 gram spruitjes 30 gram spinazie 50 gram rundvlees 500 gram wortelen 550 gram varkensvlees 1250 gram tomaten
9
Cumarines
De werking van heparine, via antitrombine (AT)
waarom zo lastig te doseren
AT
AT
-
• Cumarines (Acenocoumarol en Fenprocoumon) beïnv loeden de aanmaak van stollingseiwitten door de beschikbare hoeveelheid vitamine K te verminderen
De werking van cumarines IXa + VIII
– Werken niet direct – Bij meer of minder inname / opname van vitamine K moet je de dosis cumarine hierop aanpassen
TF-VIIa
Xa + V
-
IXa + VIII
e ffect op de vitamine K-afhankelijke stol lingseiwitten
XIa
XIa
IIa
Fibrine I NR hog er of lager
TF-VIIa
• Een directe remmer van een of meerdere stollingseiwitten zal waarschijnlijk een veel stabielere antistolling geven
Xa + V
IIa
-
Fibrine
-
AT
Nadeel: toediening per injectie
AT
Heparine maakt het AT veel actiever de stolling wordt sterker geremd
De werking van de nieuwe antitrombotica
Competitieve inhibitie
Dabigratan, Rivaroxaban en Apixaban IXa + VIII
TF-VIIa
• Fundamenteel mechanisme in de biologie
XIa
Xa + V
IIa
-
Fibrine
-
• Rivaroxaban = Xarelto® • Apixaban = Eliquis®
• Dabigatran = Pradaxa®
Evenwichtsreactie Stabiel effect
De Bloedstolling remmen
ROCKET AF studie optrede n van a rteriële embolie, met name een herseninfa rct 6
TF-VIIa
Xa + V
Stroke or systemic embolism
XIa
IIa
Warfarin
Fibrine
Cumulative event rate (%)
IXa + VIII
5
HR=0.88 (0.75, 1.03) p<0.001
4
(non-inferiority) p=0.12 (superiority)
Rivaroxaban
3 2 1 0 0
Number of subjects at r isk Rivaroxaban 7,081 Warfarin 7,090
Cumarine
Factor X of -II remmer
120
240 360 480 600 Days since random ization
720
6,879 6,871
6,683 6,656
2,951 2,944
6,470 6,440
5,264 5,225
4,105 4,087
840
1,785 1,783
Patel MR et al. N Engl J Med 2011;365: 883–891
10
Nieuwe antitrombotica
Nieuwe antitrombotica
Voordelen / Mogelijkheden
Nadelen
• Grote therapeutische breedte – Minder recidief trombose / embolie – Minder onverwachte bloedingen – Minder cerebrale bloedingen
• Vaste dagelijkse dosis • Geen rol voor vitamine K – Geen invloed van het dieet – Typische interacties van de cumarines treden niet op
• • • •
Geen antidotum Geen controle op therapietrouw Bijwerkingen zijn mogelijk Verschillende indicaties moeten nog worden onderzocht • Hoge prijs – Indien 3 euro per dag
• Kosten 360 miljoen euro per jaar versus 90 miljoen thans
• Laboratorium controle is niet nodig
De Trombosedienst anno 2012 Leerpunten
EINDE Dank voor uw aandacht!
• Ora le antistolling – Startdosis cumarine leeftijdsafhankelijk; ouderen niet te fors! • Acenocoumarol <70 jaar: 6-4-2; ≥70 jaar: 4-3-2 – Bij start, herstart en rond ingrepen • Overbruggen met LMWH – Couperen orale antistolling: 2 mg vitamine K per os – Gedurende gehele zwangerschap LMWH i.p.v. orale antistolling
• Interfe renties van ora le a ntistolling – Met name andere medicatie, intercurrente ziekten en dieet • Vaak gerelateerd aan vitamine K
• Nieuwe orale a nticoagulantia – Positief: Grote therapeutische breedte, veel minder interferenties, veilige behandeling, vaste dosis, geen laboratoriumcontrole – Negatief: Geen antidotum, geen controle op therapietrouw, nog onvoldoende zicht op bijwerkingen, nog hoge kosten
11
Leerdoelen labweetjes CRP bij acute hoest
Leerdoelen labweetjes CRP bij acute hoest
Leerdoelen labweetjes Vitamine B12
• CRP als uitsluit parameter pneumonie: efficiënt gebruik antibiotica. • Bijdrage van CRP bij onderscheid tussen een pneumonie en een milde onderste luchtweg-infectie bij matig zieke volwassen patiënten met enkele algemene en/of lokale ziekteverschijnselen. • Deze aanbeveling geldt niet voor kinderen. • Overweeg CRP meting in de praktijk.
Leerdoelen labweetjes Vitamine B12 •Denk bij neurologische klachten aan mogelijk vitamine B12 tekort.
• Voor vervolgonderzoek bij vitamine B12 tussen 100 en 200 pmol/l eerst actief-vitamine B12 meten i.p.v. homocysteine of MMA.
Leerdoelen labweetjes Dimeer diagnostiek
Leerdoelen labweetjes
Leerdoelen Allergie of sensibilisatie?
Dimeer diagnostiek •Eerstelijnsbeslisregel belangrijk startpunt bij verdenking DVT.
• D-Dimeer bepaling alleen gebruiken voor uitsluiten aanwezigheid DVT.
• D-dimeer analyse op praktijk alleen bij lage klinische vooraf kans.
Leerdoelen Allergie of sensibilisatie?
Leerdoe len Klinische c hemie bij de oude re mens
• Een uitvoerige anamnese en specifieke aanvraag zijn DE basis voor allergie onderzoek • Een positieve allergietest maakt nog geen allergie • Kruisreactiviteit berkenpollen – voedsel: – oraal allergie syndroom • Rol component analyse: voorlopig alleen voor pinda (Ara h2 en 8) i.o.m. klinisch chemicus • Contact allergenen: geen serologie maar huidtest
Leerdoe len Klinische c hemie bij de oude re mens
• •
• • •
• •
Nauwelijks specifieke referentiewaarden voor ouderen bekend Schildklierfunctie ook niet anders benaderen; voor ouderen geen relatie tussen TSH of vrij T4 en beperkingen in het dagelijks leven, het optreden van depressieve symptomen en cognitieve achteruitgang Nierfunctie ; afname eGFR (MDRD) veroudering of ziekte? Let op comorbiditeit en invloed medicatie Electrolyten. Kalium; let op interacties met medicatie. Natrium; goed monitoren. Met name volgen na starten diuretica Vitamine B12; voedselinsufficiëntie is zeldzaam, maar malabsortie bij ouderen niet ongewoon. Leidt ook tot klachten voordat er een anemie is. Orale suppletie is mogelijk. Foliumzuur ; veel lagere opslagcapaciteit. Deficiëntie via dieet. Vitamine D; niet alleen Calciumhomeostase maar ook spierfunctie en auto-immuun processen. Inname en aanmaak vaak onvoldoende.
Leerdoelen De Trombosedienst anno 2012
Leerdoelen De Trombosedienst anno 2012
• Orale antistolling – Startdosis cumarine leeftijdsafhankelijk; ouderen niet te fors! • Acenocoumarol <70 jaar: 6-4-2; ≥ 70 jaar: 4-3-2 – Bij start, herstart en rond ingrepen • Overbruggen met LMWH – Couperen orale antistolling: 2 mg vitamine K per os – Gedurende gehele zwangerschap LMWH i.p.v. orale antistolling
• Interferenties van orale antistolling – Met name andere medicatie, intercurrente ziekten en dieet • Vaak gerelateerd aan vitamine K
• Nieuwe orale anticoagulantia – Positief: Grote therapeutische breedte, veel minder interferenties, veilige behandeling, vaste dosis, geen laboratoriumcontrole – Negatief: Geen antidotum, geen controle op therapietrouw, nog onvoldoende zicht op bijwerkingen, nog hoge kosten