bodemvervuilende Activiteiten (ubi-code) geeft aan elke activiteit die mogelijk bodemverontreiniging kan veroorzaken een unieke code. De ubi-code is geënt op de
1995 (bik’95) en komt daar in grote lijnen ook mee overeen. Ten behoeve van de praktijk van de registratie van bodemverontreinigingsgevallen is op enkele punten van de bik’95 afgeweken, omdat activiteiten
U
Uniforme
B
Bron
I
Indeling potentieel bodemvervuilende activiteiten
Bedrijfsindeling Kamers van Koophandel
Uniforme Bron Indeling potentieel bodemvervuilende activiteiten
De Uniforme Bron Indeling Potentieel
vanwege het bodem-vervuilende karakter of het specifieke bedrijfsproces, van een eigen code moesten worden voorzien.
Deze publicatie is een gezamenlijke uitgave van het ministerie van VROM en het Interprovinciaal Overleg.
Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer
april 2001
april 2001
Uniforme Bron Indeling
Uniforme Bron Indeling potentieel bodemvervuilende activiteiten
Inhoud Tekst en concept ReGister Historisch Onderzoeksbureau bv, Groningen en Arcadis Heidemij Advies, Arnhem
1 1.1 1.2
Vormgeving Van Kelckhoven bno, Groningen
Foto omslag
1.3 1.4
Inleiding 7 Onderzoeksvraag 7 globis en de rol van een standaard activiteitencodering 7 Projectorganisatie 8 Leeswijzer 8
Peter Tahl, Groningen
2.5
Onderzoeksopzet 9 Inleiding 9 Studie bestaande situatie (fase 1) 9 De nieuwe activiteitencodering en conversie oud naar nieuw (fase 2) 10 Kennisdatabank: activiteiten en stoffen (fase 3) 10 De uitvoering van de conversie (fase 4) 11
3
Bestaande situatie: finabo en Activiteiten 13
3.1 3.2
3.4
Inleiding 13 De provincies en finabo 13 3.2.1 Het gebruik van finabo 13 3.2.2 globis 14 3.2.3 Het gebruik van de activiteitencodering 14 3.2.4 Wensen ten aanzien van de nieuwe codering 15 3.2.5 De Best-Practice-module 15 3.2.6 Informatie-uitwisseling in het algemeen 16 De in gebruik zijnde activiteitencoderingen 17 3.3.1 Standaard Bedrijfsindeling 1974 (sbi’74) en aanpassingen daarop 17 3.3.2 Bedrijfsindeling Kamers van Koophandel en Fabrieken 1995 (bik’95) 18 3.3.3 Het gebruik van activiteitencoderingen bij bodemsanering 18 Deelconclusies 19
4
De Uniforme Bron Indeling (ubi-code) 21
4.1 4.2 4.3 4.4
Inleiding 21 Uitgangspunten ubi 21 Werkwijze 22 Enkele opmerkingen en kanttekeningen bij de ubi-code 23 Resultaat 24 Uitvoering van de conversie 24
2
Re
2.1 2.2 2.3
Historisch onderzoeksbureau bv
2.4
3.3
4.5 4.6
April 2001 De ubi-code is door de combinatie ReGister Historisch Onderzoeksbureau bv en Arcadis Heidemij Advies bv samengesteld in opdracht van het Interprovinciaal Overleg. Deze publicatie is een gezamenlijke uitgave van het ministerie van vrom en het Interprovinciaal Overleg.
5
Stoffenbestand en prioritering 27
5.1 5.2 5.3
Inleiding 27 Een bron-model 27 Informatie per ubi-code 27 5.3.1 Tracers in de bodem 27 5.3.2 Kans (g) 28 5.4 Parameters van de stoffen 29 5.4.1 Toxiciteit van de stof 29 5.4.2 Mobiliteit 30 5.5 Indicatieve prioriteit per ubi-code 30 5.5.1 De formule 30 5.6 Aansluiting bij de monitoringsoperatie 31 5.7 Uitbijters 33 5.7.1 Uitbijters door hoge interventiewaarden metalen 33 5.7.2 Stortplaatsen, dempingen, ophogingen 34 5.7.3 Algemene uitbijters en overige activiteiten 35 5.8 Toetsing van het model en de uitkomsten 35 5.8.1 Vergelijking met Wbb-bestand Zuid-Holland 35 5.8.2 Toetsing door deskundigen 36 5.9 Vergelijking met andere modellen 36 5.9.1 Nieuwkoop 36 5.9.2 tauw/bsb-systematiek 37 5.9.3 De iwaco-sytematiek 38 5.9.4 sus-methode 39 5.10 Wat is het ubi-model en wat is het niet 40 5.11 De database 41
6 6.1 6.2 6.3 6.4
7
Gebruik en beheer 43 Gebruik van de ubi-code, de stoffendatabank en de prioriteit 43 Mutaties 43 Lerend evalueren 44 Beheer: aanvulling, bijstelling, uitwisseling en optimalisering 44 Conclusies en aanbevelingen 47
Bijlagen 49 Noten 96
1 Onderzoeksvraag 1.1
Inleiding
Door de provincie Zuid-Holland, directie Water en Milieu is, namens de Kerngroep globis, aan de combinatie van ReGister historisch onderzoeksbureau bv en Arcadis Heidemij Advies opdracht verleend voor het standaardiseren van de provinciale codering en prioritering bodembedreigende activiteiten. De Kerngroep globis is belast met het ontwerpen van een nieuw provinciaal bodeminformatiesysteem in Nederland, dat door alle provincies gaat worden gebruikt voor het opslaan en ontsluiten van informatie over gevallen van bodemverontreiniging op hun grondgebied. Binnen het project Standaardisatie codering en prioritering bodembedreigende activiteiten kunnen de volgende fasen worden onderscheiden:
6
1 Een studie van de situatie bij de twaalf provincies en de vier grote steden betreffende de gehanteerde activiteitencodering van bodembedreigende activiteiten; 2 Het opstellen van een nieuwe activiteitencodering van bodembedreigende activiteiten, die aansluit bij de Europese standaard op dit gebied en correspondeert met de overige in Nederland in gebruik zijnde coderingen. Tevens het mogelijk maken van een geautomatiseerde conversie van de bestaande naar de nieuwe activiteitencodering en het daartoe opstellen van een conversieprotocol; 3 Het leveren van een model op basis waarvan aan de potentieel bodemvervuilende activiteiten een indicatieve onderzoeksprioriteit kan worden verleend. Tevens het leveren van een database met per activiteit de voor de bodem relevante stoffen en de daaraan verbonden parameters. 4 Het uitvoeren van de daadwerkelijke conversie van de oude naar de nieuwe activiteitencodering in alle provincies en de vier grote steden. Vooralsnog is de vierde fase buiten beschouwing gebleven. De daadwerkelijke conversie zal later, eventueel individueel per provincie, worden uitgevoerd.
globis en de rol van 1.2 een standaard activiteitencodering
De standaardisatie van de activiteitencodering wordt uitgevoerd in het kader van de introductie van een nieuw provinciaal bodeminformatiesysteem, globis. Het nieuwe systeem geldt als de vervanger van het bestaande finabo-systeem. De indeling van bodemvervuilende activiteiten in standaardcategorieën vormt een belangrijk element in de opzet van globis. In de eerste plaats geeft de aard van de bedrijfsactiviteit een indicatie van de verontreiniging die op een locatie kan worden verwacht. Door aan de activiteit stoffen en gegevens over gemiddelde omvang te koppelen, kan een dergelijke indicatie nader worden ingevuld. Een standaardcodering voor bedrijfsactiviteiten is een noodzakelijke voorwaarde voor het vastleggen van ervaringsgegevens. Aan de hand van de codering kunnen locaties met een gelijke verontreinigingsbron, maar in verschillende stadia van onderzoek, met elkaar worden vergeleken en kunnen uitspraken worden gedaan met betrekking tot vervolgacties. Het is dan wel noodzakelijk dat geen misverstanden kunnen ontstaan over de aan een activiteit toegekende coderingen. Een standaardcodering kan daarin voorzien, al blijft een consequente toepassing natuurlijk wel noodzakelijk.
7
globis wordt per provincie ingezet. Het moet daarom technisch mogelijk zijn dat iedere provincie haar eigen activiteitencodering kan blijven hanteren. Het hanteren van een eenduidige codering door alle provincies is natuurlijk beter, omdat dan ook onderling tussen de provincies informatie kan worden uitgewisseld. Bij het opstellen van de nieuwe codering moet de mogelijkheid worden gecreëerd tot een latere conversie van de provinciaal gehanteerde coderingen naar de nieuwe codering. Omdat een belangrijke karakteristiek van globis is de mogelijkheid tot uitwisseling van gegevens met andere overheden en partijen, is bij het samenstellen van een nieuwe codering ook naar andere systemen en bestanden en daarin gebruikte tabellen gekeken. Voorbeelden zijn bio-inventarisaties voormalige bedrijfsterreinen en de door gemeenten gebruikte bodeminformatiesystemen. Tenslotte is het van belang dat met de nieuwe codering wordt aangesloten bij de nationale en internationale standaard, om zo de vergelijking en uitwisseling met andere beleidsvelden mogelijk te maken.
8
2 Inleiding 2.1
In dit hoofdstuk zal per fase de gevolgde onderzoeksopzet worden beschreven. De beschrijving is beknopt en op hoofdlijnen. Eventuele bijzonderheden zijn steeds in de bijlagen opgenomen. De resultaten van het onderzoek zijn per fase in de volgende hoofdstukken opgenomen.
Studie 2.2 bestaande situatie (fase 1)
Het onderzoek in deze fase valt in twee delen uiteen: • Het onderzoek naar het gebruik van de activiteitencodering bij de provincies en de grote steden en met name in finabo; • Een inventarisatie van de bestaande tabellen met activiteitencoderingen, zoals in gebruik bij diverse instellingen als de Kamers van Koophandel, het cbs en de Stichtingen bsb en tevens een inventarisatie van de activiteitentabellen die worden gebruikt bij de meest courante bodeminformatiesystemen (bis). Bij de provincies is gesproken met de beheerder van het finabo-systeem en in meerdere provincies tevens met een projectleider bodemsanering. Met de grote steden is telefonisch overlegd. Een overzicht van de contactpersonen is als bijlage 2 opgenomen.
De vereisten voor de nieuwe Standaardcodering kunnen worden samengevat in de volgende kernbegrippen: • Uniform: om informatie-uitwisseling met andere actoren binnen het beleidsterrein mogelijk te maken, moet de codering uniform zijn; • Algemeen: de codering moet aansluiten bij de algemeen geldende bedrijfsindelingen, zoals in Europa, in Nederland en met name in het Handelsverkeer gebruikelijk zijn; • Specifiek: de codering moet zijn toegesneden op bodemverontreiniging en er moet specifieke informatie over de te verwachten aard en omvang van de bodemverontreiniging aan kunnen worden gekoppeld; • Conversie: de bestaande en bij de provincies in gebruik zijnde coderingen moeten naar de nieuwe codering kunnen worden overgezet.
Projectorganisatie 1.3
Leeswijzer 1.4
Het onderzoek in het kader van het project werd uitgevoerd door de combinatie van ReGister historisch onderzoeksbureau bv en Arcadis Heidemij Advies. Het project werd begeleid door een begeleidingscommissie bestaande uit vertegenwoordigers van de uitvoerende bureaus en van de provincies en de grote steden. In bijlage 1 is een lijst met de leden van de begeleidingscommissie opgenomen. De begeleidingscommissie kwam tot aan de bespreking van de eerste conceptrapportage drie maal bijeen, om de vorderingen van het onderzoek te bespreken.
In hoofdstuk 2 wordt de tijdens het onderzoek gevolgde onderzoeksopzet in hoofdlijnen beschreven. De resultaten van de eerste fase van het onderzoek, de inventarisatie van de bestaande situatie en de in gebruik zijnde activiteitencoderingen, worden beschreven in hoofdstuk 3. Hoe op grond van de in fase 1 verzamelde informatie vervolgens de nieuwe codering is opgesteld, wordt beschreven in hoofdstuk 4. Hoofdstuk 5 beschrijft fase 3, de database met de stoffen per activiteit en de formule waarmee de indicatieve prioriteit van de activiteiten kan worden bepaald. Het gebruik, onderhoud en beheer van de nieuwe activiteitencodering en de daaraan gekoppelde stoffendatabase, zijn het onderwerp van hoofdstuk 6. Tenslotte worden enkele conclusies getrokken en aanbevelingen gedaan, met name met het oog op de uit te voeren conversie. Diverse schema’s tabellen, nadere uitwerkingen en toelichtingen zijn in de bijlagen opgenomen. In de tekst wordt steeds naar de betreffende bijlage verwezen. Aan het begin van de bijlagen is een inhoudsopgave van de bijlagen opgenomen.
Onderzoeksopzet
• • • •
Van de provincies is de volgende informatie gevraagd: De tabellen die worden gebruikt voor het benoemen van activiteiten als veroorzakers van bodemverontreiniging in finabo1 (finabo-veld: Veroorzaker); Een overzicht van de daadwerkelijk ingevoerde activiteitencodes in finabo en daarmee ook de vullingsgraad van het veld Veroorzakercode in finabo; Activiteitencoderingen in gebruik bij overige bestanden, zoals bestanden met potentieel vervuilde locaties; Enige aanvullende informatie over het aantal in finabo opgenomen gevallen, de wijze waarop het systeem wordt gevuld, het gebruik van de activiteitencodes in het algemeen, de overgang van finabo naar globis en de verwachtingen van een Best-Practice-Module en het uitwisselen van informatie in globis. Een voorbeeld van de vragenlijst is als bijlage 3 in het rapport opgenomen. De vragenlijst is mede opgesteld aan de hand van de ervaringen die in de gesprekken met de eerste provincies zijn opgedaan. Voor het uit finabo destilleren van de daadwerkelijk ingevoerde activiteitencodes, is een sql-bestand gemaakt. Met behulp van dit bestand kon de gewenste informatie snel aan finabo worden ontleend. Van de grote steden maakt alleen Rotterdam ook gebruik van finabo; de overige steden hebben diverse andere systemen in gebruik. Aan de gemeenten werd een overzicht gevraagd van de door hen gebruikte activiteitencodes en de mogelijke aanpassingen die door hen op de standaardcoderingen waren gemaakt. Door het Centraal Bureau voor de Statistiek (cbs) werden in geautomatiseerde vorm diverse activiteitentabellen met geautomatiseerde schakelschema’s geleverd, die momenteel in gebruik zijn in Nederland en Europa. Daarbij konden tevens linken worden gelegd met vroeger gebruikte tabellen, zoals de sbi’74. Informatie over gevallen van bodemverontreiniging wordt op gemeentelijk niveau met name vastgelegd in Bodeminformatiesystemen. Van de meest courante systemen is nagegaan of een tabel met activiteitencoderingen wordt gebruikt voor het benoemen van de bron van de bodemverontreiniging en zo ja, welke tabel dat is. Belangrijke verzamelaars en beheerders van informatie over bodemverontreiniging zijn de provinciale bsb-stichtingen. Voor informatie over de bij de Stichtingen gehanteerde activiteitencoderingen is contact gezocht met de Stichting bsb
9
Friesland. Deze wees op een project van het ministerie van vrom naar de omvang en samenstelling van de BSB-operatie als geheel. Mogelijk worden daarbij ook gegevens gekoppeld en geëxtrapoleerd aan de hand van de activiteitencoderingen. Met de projectleiders van dit project bij het ministerie van vrom is contact gezocht, om te bezien of er mogelijkheden zijn om informatie en kennis uit te wisselen over activiteitencoderingen, stoffen, urgentie en dergelijke (zie ook fase 3). Voor het beter in beeld krijgen van de mogelijkheden en problemen van informatieuitwisseling tussen overheden en met name provincies en gemeenten, is de gemeente Leeuwarden bezocht. Samen met de provincie Fryslân neemt de gemeente deel in een proefproject in het kader van de Minimale Dataset Bodem. Gekeken is naar hoe de uitwisseling verloopt, wat de mogelijkheden zijn in relatie tot de BestPractice-Module van globis en welke rol de activiteitencodering daarin speelt.
10
De nieuwe 2.3 activiteitencodering en conversie oud naar nieuw (fase 2)
Voor het kunnen samenstellen van een nieuwe activiteitencodering, zijn in de eerste plaats de bestaande algemene coderingen, zoals sbi’74, de bik’95 en de nace, verzameld. Tevens zijn de diverse door de provincies en de grote steden gebruikte coderingen bijeen gebracht (zie fase 1). Via een database in de vorm van een schakelbord zijn omschrijvingen van activiteiten aan elkaar gekoppeld. Vanuit deze database is de nieuwe code samengesteld. Door de verschillende activiteitencoderingen via het schakelbord aan de nieuwe code te koppelen, is een geautomatiseerde conversie van de oude naar de nieuwe code voor elke tabel in principe mogelijk gemaakt. De bijzonderheden omtrent de gekoppelde coderingen zijn per provincie in een logboek bijgehouden. Om de activiteitencodering goed te kunnen onderscheiden als een nieuwe en op bodemvervuiling gerichte lijst, is voor de code ook een nieuwe naam gevonden, namelijk de Uniforme Bron Indeling (ubi). Deze nieuwe naam zal vanaf hier in dit rapport ook worden gebruikt.
Kennisdatabank: 2.4 activiteiten en stoffen (fase 3)
Aan de hand van een uitgebreide literatuurstudie en de informatie uit honderden historische onderzoeken en bodemonderzoeken, is door ReGister/Arcadis een Kennisdatabank opgezet met gegevens over potentieel bodemvervuilende activiteiten. Van de verschillende activiteiten werden de volgende parameters verzameld: • De stoffen die als gevolg van de activiteiten mogelijk in de bodem terecht zijn gekomen; • De eigenschappen van de stoffen, zoals toxiciteit en mobiliteit; • De kans dat die stoffen in de bodem terecht zijn gekomen, volgens een indicatieve schaal. Door interpretatie van de verzamelde parameters werd aan elke activiteit een score toegekend (1-6), die de relatieve kans op en mogelijke ernst en omvang van bodemverontreiniging uitdrukte. De in de Kennisdatabank verzamelde informatie diende als basis voor het opstellen van een prioriteringsmodel, waarmee bestanden met potentieel vervuilde locaties van een relatieve, indicatieve prioriteit kunnen worden voorzien. De al bestaande database is nu, in het kader van dit project, geactualiseerd en verder aangevuld. Het aanvullende onderzoek is opnieuw uitgevoerd aan de hand van literatuurstudie en beschikbare praktijkgegevens van uitgevoerde historische en bodemonderzoeken. Op de exacte invulling van de database en de keuzes die bij het bepalen van de relevante parameters zijn gemaakt, zal in hoofdstuk 5 nader worden ingegaan.
De gegevens zijn per activiteit verzameld in een database. Voor het bepalen van de prioriteitsscore per activiteit is nu een formule ontwikkeld, zodat de prioriteitsscore niet langer door interpretatie maar door berekening wordt bepaald.
De uitvoering van 2.5 de conversie (fase 4)
Deze fase is vooralsnog buiten beschouwing gebleven, omdat nog niet duidelijk is of de geautomatiseerde conversie ook daadwerkelijk zal worden uitgevoerd en ook globis nog niet gereed is. De voor de conversie benodigde koppeling tussen de oude en de nieuwe tabellen is echter al gelegd en ook is duidelijk hoe de conversie per provincie moet worden uitgevoerd en welke randvoorwaarden daarbij gelden.
11
3
Bestaande situatie: finabo en Activiteiten
Inleiding 3.1
Door de bezoeken aan c.q. de gesprekken met de provincies en de grote steden, is informatie verzameld over het gebruik van de activiteitencoderingen, in het bijzonder in finabo. Tevens zijn in deze fase van het onderzoek de bestaande en in gebruik zijnde activiteitencoderingen verzameld en op hun gebruiksmogelijkheden getoetst. Verder is nog enige aanvullende informatie verzameld. In dit hoofdstuk zullen de resultaten van het onderzoek in deze eerste fase worden besproken. De vragenlijst aan de hand waarvan de gesprekken werden gevoerd, is opgenomen als bijlage 3. Als bijlage 4 is een overzicht opgenomen met de kerngegevens per provincie, die in dit hoofdstuk worden besproken.
De provincies 3.2 en finabo
De informatie over bekende gevallen van bodemverontreiniging worden bij de provincies opgeslagen in het registratiesysteem finabo. Alleen de provincie Gelderland heeft een ander systeem in gebruik. Om de conversie van de activiteitencoderingen in het veld Veroorzakercode van finabo mogelijk te maken, was het nodig enige informatie te verzamelen over het gebruik van finabo en de wijze van invoer van de gegevens. De informatie is verdeeld over de onderstaande subparagrafen.
12
13
3.2.1 Het gebruik van finabo
De provincies hebben in de periode 1992-1998 finabo als centraal registratiesysteem in gebruik genomen. Daarvoor waren of andere systemen in gebruik (Ibs-Rbase, mjp, tekstfiles, database) of werd de informatie alleen opgeslagen in het papieren archief. Meestal werd met de introductie van finabo, voor zover mogelijk, de inhoud van de oude bestanden in het nieuwe systeem ingelezen. In het algemeen werd daarbij, voor zover nog bekend, de informatie van alle bekende en in het oude systeem aanwezige gevallen overgenomen. In een enkele provincie werden echter alleen de toen nog lopende (dus niet-afgesloten) gevallen opgenomen. Het aantal in finabo voorkomende gevallen varieert sterk. Uiteraard in de eerste plaats vanwege de omvang van de provincie, maar daarnaast ook omdat de aard van de in het systeem opgenomen informatie verschilt. De meeste provincies nemen een locatie op in finabo wanneer de melding daarvan binnenkomt of wanneer een locatie voor de uitvoering van een oriënterend onderzoek wordt geselecteerd. In eerste instantie worden alleen de administratieve gegevens ingevoerd, zoals het adres, de coördinaten en de locatiecode. Overwegend wordt een locatie, ongeacht het resultaat van het bodemonderzoek in finabo gehandhaafd. Het gebeurt echter ook dat locaties die voor een oriënterend onderzoek zijn geselecteerd, weer worden afgevoerd wanneer bij het bodemonderzoek geen verontreiniging is aangetroffen of er geen aanleiding is tot uitvoering van een nader onderzoek. Na uitvoering van het bodemonderzoek worden de gegevens van de locatie in finabo verder aangevuld met de fysieke bodemparameters. De invoer van de gegevens in finabo verschilt per provincie. Er zijn meerdere provincies die de invoer geheel of ten dele hebben gecentraliseerd. Meestal worden de administratieve locatiegegevens centraal ingevoerd en zijn de projectleiders verantwoordelijk voor de invoer van de bodemtechnische informatie. In een aantal provincies zijn de projectleiders geheel verantwoordelijk voor de invoer. De centrale invoer is meestal ingesteld, omdat bleek dat informatie slecht en vaak ook onvolledig werd ingevuld. Naast finabo zijn er nog enkele systemen of bestanden waarin informatie over bodemverontreiniging wordt opgeslagen. Vrijwel alle provincies beschikken over een bestand met potentieel vervuilde locaties, gebaseerd op een inventarisatie van de archieven van de Kamers van Koophandel en vervallen Hinderwetvergunningen.
3.2.2 globis
14
In deze bestanden worden ook activiteitencoderingen gebruikt. Daarnaast zijn er bestanden met de in het kader van het navos-project onderzochte stortplaatsen. Alle provincies zijn van plan om van finabo over te gaan naar globis. De meeste provincies vrezen echter dat de overzetting van de inhoud van het oude naar het nieuwe systeem niet geautomatiseerd kan worden uitgevoerd. Als reden wordt hiervoor enerzijds de opbouw van finabo genoemd, maar anderzijds ook de gebrekkige vulling van het systeem, waardoor vele gegevens ontbreken die voor een goed functioneren van globis nodig zijn. De ervaringen die door provincies zijn opgedaan met de tussentijdse rapportage via rambo, hebben dat gevoel versterkt. Vandaar dat diverse provincies sterk overwegen of inmiddels al hebben besloten, de dossiers van alle in het archief aanwezige gevallen opnieuw handmatig in globis in te voeren. Op die manier wordt tevens beoogd een belangrijke kwaliteitsimpuls te geven aan het informatiebeheer over de bodemkwaliteit in de provincie. De provincie Zuid-Holland heeft al een dergelijke actie achter de rug. De informatie in finabo bleek dusdanig incompleet, dat besloten werd de dossiers opnieuw in te voeren. Dit resulteerde in een tussenbestand, boom, dat overigens weer te veel informatie bleek te bevatten, zodat het werd teruggebracht tot boom-. Inmiddels is van daaruit finabo+ tot stand gekomen. Wanneer opnieuw handmatig de dossiers in globis worden ingevoerd, is uiteraard ook een geautomatiseerde uitvoering van de conversie van de oude naar de nieuwe activiteitencodering, niet zinvol. Dan kunnen beter opnieuw vanuit de dossiers de bronnen van de bodemverontreiniging worden vastgesteld en direct aan de nieuwe code (ubi) worden gekoppeld. Daarmee wordt direct ook het probleem ondervangen van de vele gevallen waarbij de activiteitencodering niet of slechts in algemene termen is ingevuld (zie volgende subparagraaf).
3.2.3 Het gebruik van de activiteitencodering
3.2.4 Wensen ten aanzien van de nieuwe codering
Met betrekking tot de wensen inzake de eisen waaraan de nieuwe activiteitencodering moet voldoen, staan een logische opbouw en goede zoekmogelijkheden voorop. Vanuit de eerste algemene sectoren en bedrijfstakken, moet desgewenst een keuze voor een meer gedetailleerde code en omschrijving kunnen worden gemaakt. Iets dergelijks zou moeten worden gerealiseerd middels ‘doorklikschermpjes en -buttons’, zodat stapsgewijs tot een meer gedetailleerd niveau in de codering kan worden doorgedrongen. Tevens wordt veel waarde gehecht aan een zoekmachine, waarmee door het intikken van een kenmerkend deel van de omschrijving, door de zoekmachine een voorstel voor de in te voeren omschrijving en code wordt gedaan. Hieronder is een voorbeeld van een dergelijke zoekmachine opgenomen:
voorbeeld zoekmachine 15
gebruiker toetst ‘metaal’ in
zoekmachine toont volgende opties
met scores of klassenindeling
metaalwarenindustrie metaalconstructiebedrijf metaaloppervlaktebehandelingsbedrijf metaalpijpenfabriek metaalverlakkerij metaalharderij
score 314 / klasse 7 score 204 / klasse 6 score 320 / klasse 7 score 204 / klasse 6 score 320 / klasse 7 score 160 / klasse 5
Een ‘doorkiessysteem’ en een ‘zoekmachine’ zullen bij het inbouwen van de nieuwe ubi-codetabel in globis, waarschijnlijk betrekkelijk eenvoudig kunnen worden gerealiseerd.
Achter het veld Veroorzakercode hangt in finabo een referentietabel met de activiteitencodes van de verschillende activiteiten die de bodemverontreiniging kunnen hebben veroorzaakt. Het betreft een ingekorte versie van de Standaard Bedrijfsindeling 1974 (sbi’74) van de Kamers van Koophandel, het zogenaamde Groene Boekje. Vanuit deze tabel kan een code en een omschrijving worden gekozen. Enkele provincies hebben een aanpassing op de lijst gemaakt en enkele codes die voor hun grondgebied relevant zijn toegevoegd, zoals in Noord-Brabant enkele specifieke deelactiviteiten in de leerindustrie.
Over het gewenste detailniveau van de ubi-code lopen de meningen uiteen. Met behulp van een meer gedetailleerde code kan de bron van de verontreiniging zo precies mogelijk worden benoemd en kunnen daarmee ook de te verwachten stoffen en de onderzoeksstrategie zo goed mogelijk worden bepaald. Tevens kan daarmee een onderscheid worden gemaakt tussen bijvoorbeeld oude activiteiten, zoals een scheepswerf waar voor 1900 houten schepen werden gebouwd en een moderne jachtwerf waar slechts polyester wordt toegepast. Ook wordt door het toekennen van een gedetailleerde code met een dito omschrijving, direct in het systeem duidelijk om welk bedrijf het gaat, wat de herkenbaarheid van de locaties zal vergroten.
Het invullen van de activiteitencode bij het veld Veroorzakercode is in finabo niet verplicht. De vulling van het veld is in veel provincies dan ook matig of zelfs gering. Gemiddeld is in ongeveer de helft van de gevallen een activiteitencode ingevuld. Er zijn ook uitschieters naar beneden van 20% en zelfs 0%, maar ook naar boven van 81% en 90%. Omdat de sbi’74-tabel alleen maar bedrijfsactiviteiten kent en niet elk geval van bodemverontreiniging door een bedrijf is veroorzaakt, kan ook niet altijd een code worden toegekend. In dergelijke gevallen is geen enkele code, vier kruisjes, de code 9999 of een code voor particuliere huishoudens (bij hbo-tanks) ingevoerd.
Als argument voor een minder vergaande detaillering wordt gewezen op het feit dat bij het maken van selecties uit de bestanden mogelijk locaties worden gemist, omdat niet is gedacht aan enkele naastgelegen codes die vrijwel hetzelfde productieproces betreffen. Zo zouden bij een selectie van alle galvanobedrijven de eveneens zeer bodembedreigende vernikkelarijen en verchroominrichtingen, die net een paar codes ‘verder’ liggen, kunnen worden gemist. Gewezen werd ook op het feit, dat het vaak vrijwel onmogelijk is om aan het rapport van een bodemonderzoek, een gedetailleerde code en omschrijving van de activiteiten te ontlenen. Een te gedetailleerde code zou verder tot veel onnodig zoekwerk leiden, wat demotivatie bij de invoer van de codes tot gevolg zou kunnen hebben. Tenslotte werd gesteld, dat het bepalen van de juiste code, te veel historische en procestechnische kennis zou vergen, wanneer de code te gedetailleerd zou worden.
Uit de gesprekken kwam naar voren dat het bepalen van de activiteitencodering bij het veld Veroorzakercode, bij de meeste projectleiders geen hoge prioriteit heeft. Zij concentreren zich met name op het invoeren van de bodemtechnische gegevens. Bovendien moeten de projectleiders in de meeste gevallen zelf een veroorzakende activiteit met bijbehorende code uit het rapport van het bodemonderzoek zien te destilleren. Uiteindelijk wordt dan vaak geen code of een vrij algemene code ingevoerd.
3.2.5 De Best-Practice-module
Een belangrijk onderdeel van globis en de met het bever-traject ingezette beleidsvernieuwing wordt gevormd door de te ontwikkelen ‘slimme methodieken’, waarmee de bodemproblematiek op een adequate wijze kan worden aangepakt.
De ‘Best-Practice-Module’ speelt daarin een centrale rol. Via deze module moeten ervaringsgegevens over gelijksoortige gevallen van bodemverontreiniging tussen de gebruikers van globis kunnen worden uitgewisseld. Het gaat dan om ervaringen op het vlak van te verwachten stoffen, gekozen onderzoeksstrategieën, saneringstechnieken en kostenramingen.
De gesignaleerde problemen maken duidelijk dat het uitwisselen van bodeminformatie tussen gemeenten en provincies geen eenvoudige zaak is en de nodige haken en ogen kent. Mede door de aanschaf van één en hetzelfde bodeminformatiesysteem door alle gemeenten in de provincie te bevorderen en zelf ook dat systeem in gebruik te nemen, hopen meerdere provincies de informatie-uitwisseling te bevorderen. Overigens spelen de verontreinigingsbron en de activiteitencodering daarbij geen rol. De meest courante bodeminformatiesystemen, uitgezonderd BIS4all van Centric, kennen ook geen vaste tabel waarmee de verontreinigingsbron moet worden benoemd. Met de introductie van een provinciewijd bodeminformatiesysteem wordt dat probleem dus niet verholpen.
Bij een dergelijke uitwisseling van gegevens is de activiteitencodering waarmee de bron van de verontreiniging wordt aangeduid essentieel. Wanneer gewerkt wordt met een algemene, uniforme codering van de verontreinigingsbronnen ( zoals de ubi-code), kunnen op grond van de bron gelijksoortige gevallen worden geselecteerd en met elkaar worden vergeleken. Ook andere factoren zijn bij het vergelijken van gevallen van belang, zoals grondsoort en ligging van de locatie, maar daarvoor bestaan al uniforme coderingen.
16
Momenteel vindt tussen de provincies onderling weinig informatie-uitwisseling plaats over de meer technische en financiële aspecten van bodemsanering. De provincies konden zich daarom desgevraagd ook nog geen concrete voorstelling maken van hoe een dergelijke uitwisselingsmodule er in de praktijk uit zou moeten zien. Waarschijnlijk zal de module, wanneer deze er eenmaal is en dus ook een meer concrete invulling heeft gekregen, vanzelf zijn eigen behoefte en vraag genereren.
3.2.6 Informatie-uitwisseling in het algemeen
Meer informatieverkeer vindt plaats tussen de provincies en de gemeenten, zoals de BIO-bestanden met potentieel vervuilde locaties, die in meerdere provincies ook aan de gemeenten ter beschikking worden gesteld. Zeker nu vanwege het Investeringsfonds Stedelijke Vernieuwing (ISV) de nodige taken en bevoegdheden aan de grotere gemeenten worden overgedragen, wordt ook informatie met hen uitgewisseld. Een structurele vorm is er echter niet. Gevallen van bodemverontreiniging komen vaak via de gemeente bij de provincie terecht. Er is echter geen vast format waarin informatie over gevallen van bodemverontreiniging, of door gemeenten of door onderzoeksbureaus, moet worden aangeleverd. Slechts in een enkel geval dienen de kerngegevens, naast in rapportvorm, ook apart op een standaardformulier te worden aangeleverd, zoals bijvoorbeeld het l-formulier in Fryslân.
•
•
• •
In het kader van het project Minimale Dataset Bodem wordt momenteel op drie plaatsen een pilotproject uitgevoerd met betrekking tot het uitwisselen van gegevens tussen provincies en gemeenten. Deelnemers zijn de provincie Fryslân en de gemeente Leeuwarden, de provincie Gelderland en de gemeente Duiven en de provincie Zeeland en de gemeente Goes. De gemeente Leeuwarden is als participant in het pilotproject bezocht en gevraagd wat de eerste ervaringen zijn met het uitwisselen van informatie tussen gemeente en provincie. Al in de eerste fase van de pilot werden de volgende knelpunten gesignaleerd: De provincie redeneert in financieel-administratieve gevallen van bodemverontreiniging, waarop ook het finabo-systeem is ingericht. De gemeente gebruikt echter een bodeminformatiesysteem dat locatiegericht is en dus redeneert vanuit de fysieke plek waar de verontreiniging is aangetroffen; finabo werkt met bepaalde fases tot waar het onderzoek is gevorderd, in het bis bestaat de fasering uit de verschillende onderzoeksvormen, zoals verkennend onderzoek, naderonderzoek, saneringsonderzoek en dergelijke; Er bestaat een groot kwaliteitsverschil tussen de bij de gemeente beschikbare informatie en de informatie die is opgenomen in finabo; De diverse codetabellen corresponderen niet met elkaar, waaronder de activiteitencodering waarmee de bron van de verontreiniging wordt benoemd; De wederzijds gehanteerde definities sluiten niet op elkaar aan.
17
De in gebruik 3.3 zijnde activiteitencoderingen
Voor het benoemen en categoriseren van economische activiteiten die bij het Handelsregister van de Kamers van Koophandel staan ingeschreven, werd in 1974 een codering in gebruik genomen, de Standaard Bedrijfsindeling 1974 (SBI’74). De code bestaat uit een viercijferige indeling, die als volgt verloopt:
voorbeeld sbi’74 2(000) 20(00) 209(0) 2091
Bedrijfstak Bedrijfsklasse Bedrijfsgroep Bedrijfssubgroep
3.3.1 Standaard Bedrijfsindeling 1974 (sbi’74) en aanpassingen daarop
Industrie Voedings- en genotmiddelenindustrie Cacao-, chocolade- en suikerwerkenindustrie Cacao- en chocoladefabrieken
Aan de hand van de codering kon worden gewerkt aan een uniformering van de inschrijving in het Handelsregister en konden ook kerngegevens over bepaalde activiteiten worden verzameld. Naast de Kamers van Koophandel maakte ook het Centraal Bureau voor de Statistiek (cbs) gebruik van sbi’74 bij het verzamelen van statische kerncijfers over de Nederlandse Economie. Daartoe waren op de codering enkele kleine aanpassingen gemaakt, die eigenlijk meer verbijzonderingen binnen bepaalde groepen waren. Een wezenlijk verschil was er niet. Door het ingenieursbureau dhv is ten behoeve van de vergunningverlening en controle in het kader van de Hinderwet en later de Wet Milieubeheer, in 1989 een uitbreiding van sbi’74 gemaakt, waarmee vergunningplichtige activiteiten konden worden benoemd. Aan de codering zijn per activiteit kerncijfers gekoppeld over de afstand voor geur-, stof-, trilling- en geluidbelasting en een index voor lucht, water, bodem en explosiegevaar. Om alle activiteiten te kunnen benoemen is de viercijferige codering voor enkele groepen uitgebreid met een vijfde getal en is voorafgaand aan de bedrijfsactiviteiten een algemene categorie met machines en installaties toegevoegd, die niet direct aan een bedrijfsproces verbonden zijn. Deze codering vormt de basis van de publicatie Bedrijven en Milieuzonering van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (vng)2, die gebruikt wordt bij het beoordelen en controleren van Milieuvergunningen. Door ReGister wordt voor inventarisaties van Kamer van Koophandel- en Hinderwetarchieven een veel uitgebreidere lijst gebruikt, die overigens wel geënt is op de sbi’74. De code is zescijferig en de eerste vier cijfers corresponderen met sbi’74 . Door de uitbreiding van de code kunnen historische en specifieke activiteiten ook worden benoemd, wat met het oog op de aard en omvang van de mogelijke bodemverontreiniging belangrijk kan zijn.
3.3.2 Bedrijfsindeling Kamers van Koophandel en Fabrieken 1995 (bik’95)
18
In 1993 werd door het cbs een nieuwe bedrijfsindeling in gebruik genomen, de sbi’93. Deze code was geënt op de wereldwijde codering van de Verenigde Naties, de isic, waarvan ook weer een Europese afgeleide was gemaakt, de nace. De nieuwe codering verschilde aanzienlijk van de oude. Nieuwe bedrijfstakken, zoals in de computerbranche en de dienstverlening, zijn in de nieuwe code opgenomen en de nieuwe code is ook veel gedetailleerder dan de oude. In 1995 namen ook de Kamers van Koophandel de nieuwe codering over, echter wel met enkele aanpassingen. Zo kent de bik’95 meer bedrijfsgroepen om de bedrijfsactiviteiten nog beter te kunnen typeren. In totaal worden 1900 verschillende activiteiten onderscheiden en is circa 50% van de codes in vergelijking met sbi’74 veranderd. De opbouw van de bik’95 is als volgt:
voorbeeld bik’95 D DA 15 158 1584 15842 158421
Sectie Subsectie Afdeling Groep Klasse Subklasse Branche
Deelconclusies 3.4 • • •
•
• Industrie Vervaardiging van voedings- en genotmiddelen Vervaardiging van voedingsmiddelen en dranken Vervaardiging van overige voedingsmiddelen Vervaardiging van cacaobonen en chocolade en suikerwerk Vervaardiging van chocolade en suikerwerk Vervaardiging van chocolade
3.3.3 Het gebruik van activiteitencoderingen bij bodemsanering
De nace maakt geen gebruik van de laatste twee categorieën, de Subklasse en de branche. De sbi’93 van het cbs maakt geen gebruik van de laatste categorie, de branche. Verder komen de indelingen wel met elkaar overeen.
De provincies maken bij het benoemen van de (potentiële) bronnen van bodemverontreiniging gebruik van de sbi’74-tabel, soms voorzien van enige aanpassingen. Een uittreksel van deze tabel hangt ook als referentietabel achter finabo. In de bestanden met potentieel vervuilde locaties, ontstaan door inventarisaties van archieven van de Kamer van Koophandel en Hinderwetvergunningen, wordt ook steeds sbi’74 gebruikt, eveneens soms met enkele aanpassingen om met name historische activiteiten te kunnen plaatsen. De Stichtingen bsb maken nog gebruik van sbi’74. Er is besloten de indeling te blijven gebruiken, omdat in de bestanden met potentieel vervuilde huidige bedrijfsterreinen, die destijds vanuit de Kamers van Koophandel zijn aangemaakt, ook de sbi’74 is gehanteerd en het overzetten daarvan naar de nieuwe codering te bewerkelijk zou zijn. De meest courante bodeminformatiesystemen, Nazca, Strabis en bis4all, hebben ook de mogelijkheid om de bron van de verontreiniging te benoemen. Alleen achter bis4all hangen referentietabellen met coderingen. Standaard kan uit drie verschillende tabellen worden gekozen, namelijk de cbs’93-tabel, de sbi’74-tabel en de dhv/vng-tabel. Het invullen van de activiteitencode is echter facultatief en desgewenst kunnen ook andere tabellen achter bis4all worden geplaatst. In Nazca en Strabis wordt geen gebruik gemaakt van activiteitencoderingen en dus zijn er ook geen standaardtabellen.
Op grond van de resultaten van fase 1 kunnen de volgende conclusies worden getrokken: Alle op het beleidsterrein bodemsanering gebruikte activiteitencoderingen zijn geënt op sbi’74; De activiteitencodering in het veld Veroorzakercode in finabo wordt lang niet altijd ingevuld en er worden vaak alleen algemene codes gebruikt; De meeste provincies overwegen of hebben inmiddels besloten om de dossiers van de in finabo opgenomen gevallen van bodemverontreiniging handmatig in te voeren in globis , omdat finabo onvoldoende gevuld is; De nieuwe ubi-code moet zodanig zijn samengesteld, dat zowel voor een algemene als voor een gedetailleerde code kan worden gekozen en dat de benodigde coderingen snel en eenvoudig kunnen worden opgezocht; Er vindt (nog) weinig uitwisseling van informatie plaats tussen de toekomstige gebruikers van globis.
19
4 De Uniforme Bron Indeling (ubi-code) Inleiding 4.1
Uitgangspunten ubi 4.2 20
Op grond van de informatie verkregen van de provincies en de grote gemeenten en de inventarisatie van de bestaande en in gebruik zijnde activiteitencoderingen, is vervolgens de Uniforme Bron Indeling (ubi) samengesteld. In dit hoofdstuk worden de uitgangspunten die daarbij zijn gehanteerd, de werkwijze, de opbouw en enkele specifieke aandachtspunten beschreven. Van de ubi-code zelf is een boekwerkje gemaakt, dat als losse bijlage bij het rapport is verschenen.
Bij het bepalen van de uitgangspunten voor de ubi, is in de eerste plaats gekeken naar de criteria waaraan volgens de Kerngroep globis de nieuwe codering zou moeten voldoen3: 1 Uniform: De code is uniform voor alle organisaties die globis gebruiken, dus voor alle huidige bevoegde gezagen. Bij het kiezen van zo’n uniforme indeling dient de omgeving van deze bevoegde gezagen te worden betrokken vanwege de informatieuitwisseling met hen. 2 Algemeen: De code sluit aan bij de algemene indeling van bedrijfsactiviteiten, zoals die van de Kamers van Koophandel of het cbs of bij een eventuele nen-norm. 3 Toegesneden: De code is in voldoende mate toegesneden op de problematiek van de bodemsanering. De indeling dient bijvoorbeeld rekening te houden met vervuilende activiteiten in het verleden, moet voldoende gedetailleerd zijn en dient ook activiteiten als stortplaatsen en dempingen te omvatten. 4 Conversie: De code dient een eenvoudige conversie te bieden van de categorieindelingen die momenteel door de toekomstige globis-gebruikers worden gehanteerd. Uit de gesprekken met de provincies en de grote steden kwamen enkele aanvullende wensen naar voren: 5 De code zou een logische opbouw moeten hebben, waarbij vanuit een eerste grovere indeling een keuze voor een meer gedetailleerd niveau zou kunnen worden gemaakt; 6 Het zoeken naar de gewenste code zou eenvoudig moeten verlopen en er zou voor het bepalen van de juiste code niet te veel procestechnische of historische kennis nodig moeten zijn. 7 Over de gewenste mate van verfijning bestaat geen directe overeenstemming bij de gebruikers van de code. De een vindt het belangrijk dat alle daadwerkelijke bronnen van bodemverontreiniging met een eigen karakter ook een eigen codering krijgen, de ander vindt een indeling op hoofdcategorieën voldoende. Op grond van het bovenstaande zijn enkele keuzes gemaakt, die als randvoorwaarden bij het samenstellen van de ubi zijn gehanteerd: • De nieuwe code, de ubi, is geënt op de bik’95-code van de Kamers van Koophandel. Deze code sluit aan bij de internationale normen en is het meest gedetailleerd. De code heeft ook een vrij algemeen verbruik en sluit ook aan bij de codering zoals die door het cbs wordt gebruikt. De sbi’74 wordt weliswaar nog vrij algemeen gebruikt maar is verouderd en sluit niet aan bij de internationaal gehanteerde indelingen (Criterium 2) • Aan de ubi zijn activiteiten toegevoegd die niet expliciet in de bik’95 voorkomen, maar vanwege het aspect van de bodemverontreiniging wel als een aparte code in de lijst moeten voorkomen. Het gaat dan om verdachte deelactiviteiten, historische activiteiten en potentieel vervuilende activiteiten als dempingen, ophogingen en stortplaatsen, die geen bedrijfsactiviteiten zijn en dus in de bik’95 niet voorkomen (Criterium 3) • De ubi is opgesteld na een inventarisatie van de bij de toekomstige gebruikers van globis en de meest betrokken overige instanties en bedrijven, in gebruik zijnde
21
activiteitencoderingen. Tevens is gebruik gemaakt van de inventarisaties van een groot scala aan historische activiteiten die mogelijk bodemverontreiniging kunnen hebben veroorzaakt. Alle verschillende coderingen zijn ondergebracht in een groot ‘schakelbord’, van waaruit de nieuwe ubi is bepaald. Vanuit het schakelbord kunnen de coderingen ook naar de ubi worden geconverteerd. (Criteria 1, 3 en 4). • Door gebruik te maken van de bik’95 en de nieuwe code daarop te enten, is ook de opbouw van grof- naar fijnmazig overgenomen en kan dus desgewenst bij het toekennen van de codes voor een hoog of een laag detailniveau worden gekozen. Daarbij is een logische indeling gevolgd en zijn soortgelijke processen en activiteiten zo goed mogelijk bij elkaar geplaatst. (Criteria 5 en 6)
22
Werkwijze 4.3
Zoals in het vorige hoofdstuk beschreven, zijn van alle provincies, de grote steden, de Kamers van Koophandel, het cbs, de Stichting bsb en producenten van bodeminformatiesystemen de door hen gebruikte activiteitencoderingen verzameld. Als eerste stap zijn deze tabellen in een grote database opgenomen, die als schakelbord tussen de verschillende coderingen fungeert. Vervolgens zijn de coderingen door middel van handmatig ‘plakken en knippen’ aan de uitgebreide ReGister-tabel gekoppeld. De ReGister-tabel is daarbij als uitgangspunt genomen, omdat deze het meest uitgebreid en compleet is (circa 3000 omschrijvingen en codes). De lijst is samengesteld aan de hand van de vele grootschalige inventarisaties van potentieel vervuilde bedrijfsterreinen, die door ReGister inmiddels zijn uitgevoerd en waarbij vele honderdduizenden Hinderwetvergunningen en dossiers uit het Handelsregister zijn doorgenomen. Van de vele aangetroffen bedrijfsomschrijvingen is een bestand aangelegd, dat aan de sbi’74-tabel is gekoppeld. Alle door de provincies en anderen gebruikte omschrijvingen en codes zijn in het schakelbord ondergebracht en aan de ReGister-lijst gekoppeld. De ReGister-lijst is tevens verbonden met de Kennisdatabank, waarin voor bijna alle potentieel bodemvervuilende activiteiten informatie over de relevante stoffen en de parameters van die stoffen is verzameld (zie Hoofdstuk 5). Door vergelijking van de omschrijvingen van de activiteiten en de bij die activiteiten horende stoffen, is de lijst systematisch gescreend. Bij het screenen van de lijst zijn de volgende criteria gehanteerd: 1 Wanneer het productieproces overeen kwam, de te verwachten tracers in de bodem gelijk waren en de herkenbaarheid van de activiteit niet om een aparte code vroeg, zijn de codes samengevoegd in één nieuwe ubi-code met omschrijving. 2 Wanneer de structuur van de bik’95 te ingrijpend zou moeten worden aangepast om alle activiteiten onder verschillende codes onder te kunnen brengen en de in de bodem te verwachten tracers overeen kwamen, zijn de activiteiten in een verzamelcategorie ondergebracht. Een voorbeeld hiervan is de branche van de ‘Bankwerkerijen, gereedschapslijperijen’, waarin verschillende activiteiten als de machinebankwerkerijen, graveerbedrijven, metaalstraalinrichtingen, gereedschapslijperijen, cylinderslijperijen en dergelijke zijn ondergebracht. De bik’95 bood in deze klasse onvoldoende mogelijkheden tot verdere uitbreiding van het aantal branches. 3 Duidelijk verschillende activiteiten, zowel in de tijd als qua proces, zijn apart gehouden en hebben een eigen code en omschrijving gekregen. Daartoe is op plaatsen de bik’95 aangepast. Een goed voorbeeld hiervan is de scheepsbouwsector, waarin onderscheid is gemaakt tussen de bouw van metalen schepen (na 1890), houten schepen (voor 1890) en polyester schepen (na 1950). De verschillende werftypen geven een totaal verschillende kans op bodemverontreiniging en moeten dus goed van elkaar worden onderscheiden. Vanuit de enerzijds ingedikte en anderzijds verder uitgewerkte ReGister-lijst, zijn aan de hand van bik’95 nieuwe activiteitencodes toegekend. Uiteindelijk resteerden aldus circa 1321 unieke ubi-codes met omschrijvingen.
Enkele opmerkingen 4.4 en kanttekeningen bij de ubi-code
De bik’95 is als uitgangspunt voor de ubi-code zoveel mogelijk in tact gehouden. De bestaande codes zijn aangehouden en niet gewijzigd, maar vanwege de duidelijkheid en de geautomatiseerde zoekmogelijkheden, zijn de omschrijvingen van de activiteiten wel aangepast. Het betrof vooral het inkorten van de omschrijvingen en het duidelijker naar voren brengen van de daadwerkelijke activiteit in de naam. Op sommige punten was het echter onvermijdelijk dat de code werd uitgebreid, omdat bepaalde specifieke takken van nijverheid anders niet goed konden worden geplaatst. De uitbreiding heeft echter alleen plaats gevonden vanaf de klasse, dat wil zeggen na de eerste drie cijfers. Het begin van de bik’95 is dus steeds onveranderd gelaten. Tot en met het groepsniveau, dus de eerste drie cijfers, komt de ubi volledig overeen met de bik’95. De nieuwe ubi-code is als Uniforme Bron Indeling bedoeld voor het benoemen van (potentiële) bronnen van bodemverontreiniging. Bij het onderzoek naar de door de provincies en anderen gebruikte activiteitencoderingen, is gebleken dat in de referentietabellen en bij de ingevoerde codes ook een groot aantal niet-bodembedreigende activiteiten worden genoemd. Omdat uitgangspunt is, dat de door de provincies gehanteerde tabellen en ingevoerde codes naar de nieuwe ubi-code moeten kunnen worden geconverteerd, zijn deze activiteiten wel gekoppeld, maar voorzien van een algemene code [000000, onverdachte activiteit]. Een overzicht van de als onverdacht beschouwde activiteiten is opgenomen als bijlage 5 in dit rapport. De gronden waarop een activiteit als niet-potentieel bodemvervuilend is beoordeeld, worden nader toegelicht in hoofdstuk 5, dat handelt over de aan activiteiten verbonden stoffen en prioriteitsscores. Niet-bedrijfsactiviteiten, zoals dempingen, stortplaatsen en ophogingen, zijn in de afdeling Milieudienstverlening (90) ondergebracht, omdat daarin nog voldoende ruimte voor uitbreiding van de code bestond. Een restcategorie van activiteiten die niet kon worden geplaatst en waarvan het productieproces onbekend is, is aangemaakt als groep 999, met een verdere onderverdeling naar de verschillende activiteiten. Een veel gebruikte code in finabo is ‘9900 Particuliere Huishoudens’. Een huishouden op zich kan moeilijk als een bron van bodemverontreiniging worden beschouwd. Deze code en omschrijving zijn meestal toegekend aan de particuliere bezitters van een hbo-tank die heeft gelekt en als gevolg waarvan bodemverontreiniging is ontstaan. In de referentietabel achter finabo is geen aparte code voor een onder- of bovengrondse tank aanwezig en dus is een andere oplossing gezocht. In de nieuwe ubi-code zijn codes opgenomen voor zowel ondergrondse als bovengrondse hbo-tanks. Wanneer wordt besloten de bodemdossiers handmatig in globis in te voeren, kan alsnog de juiste code voor de bron van de verontreiniging worden toegekend. Wanneer de codes geautomatiseerd worden geconverteerd is dat uiteraard niet mogelijk. De codes en omschrijvingen ‘particulier (bijv. hbo-tanks)’ en ‘particuliere huishoudens’ zijn eveneens gekoppeld aan de code ‘000000 onverdachte activiteit’. Bij het toekennen van de activiteitencodering is in finabo soms de bron van de verontreiniging verwisseld met het huidige object op de locatie. Zo zijn de codes van sportvelden, bankgebouwen en dergelijke gebruikt, terwijl die moeilijk als een bron van bodemverontreiniging kunnen worden beschouwd. Waarschijnlijk was de bron van de verontreiniging onbekend en is het huidige gebruik van de locatie ingevoerd. Ook deze codes en omschrijvingen zijn gekoppeld aan de code voor onverdachte activiteiten.
23
Gebleken is ook dat veel met algemene codes en omschrijvingen is gewerkt, zoals ‘2900 Chemische Industrie’, ‘3500 machine-industrie’ en ‘6100 Groothandel’. Onder deze codes vallen een breed scala aan verschillende activiteiten, vaak ook met zeer verschillende tracers en kansen op bodemverontreiniging. Ook hier geldt dat de algemene codes bij een geautomatiseerde conversie niet nader kunnen worden gespecificeerd. Bij een handmatige dossierinvoer zouden de verontreinigende activiteiten wellicht nader kunnen worden bepaald. In de ubi-code is zo goed mogelijk een onderscheid gemaakt tussen de verschillende activiteiten. Deelactiviteiten hebben zoveel mogelijk een eigen code gekregen, zoals ondergrondse en bovengrondse olietanks, kolenopslagplaatsen en dergelijke. Dit is gedaan omdat deze deelactiviteiten ook in combinatie met een onverdachte hoofdactiviteit kunnen voorkomen, zoals een bankgebouw. Voor enkele algemene industrieën, zoals meelfabrieken en suikerwerkenindustrie, die qua productieproces niet bodemvervuilend zijn, maar wel als gevolg van brandstofopslag en machineonderhoud mogelijk bodemverontreiniging hebben veroorzaakt, zijn enkele algemene, karakteristieke tracers bepaald. Reden hiervoor is dat stookolie, huisbrandolie en kolenopslag lange tijd niet onder de Hinderwet vielen en dus bij inventarisaties van potentieel vervuilde locaties vaak niet als deelactiviteit kunnen worden geconstateerd.
24
Resultaat 4.5
Via handmatig ‘plakken en knippen’ is de referentielijst aan de uitgebreide ReGister-tabel gekoppeld. De ReGister-tabel is als uitgangspunt genomen, omdat deze lijst het meest uitgebreid en compleet is in vergelijking tot andere lijsten (circa 3000 sbi-codes). Het schakelbord heeft de volgende structuur: voorbeeld schakelbord ubi
ubi-omschrijving
rg
omschrijving
ref
omschrijving
2051 205101
houtwarenindustrie lijstenmakerij en encadreerinrichting lijstenmakerij encadreerinrichting grafkistenfabriek
255700 255400
houtdraaierijen encadreerinrichting
2557
houtdraaierijen
255410
lijstenmakerij
2554
257200
grafkistenfabriek
2572
lijstenfabrieken en cadreerinrichtingen grafkistenfabrieken e.d.
25
205101 205102
Doordat alle aanvullingen in de referentielijst zijn opgenomen en de afwijkingen zijn geïnventariseerd, kunnen alle lijsten geconverteerd worden via de bijbehorende referentielijst. Het aantal afwijkingen met de referentielijst was overigens erg gering, namelijk ongeveer 0,25% van de codes per provincie. Een voorbeeld van een afwijking is in onderstaande tabel opgenomen.
De ubi-code bestaat uit 1321 verschillende codes en omschrijvingen van activiteiten die, uitgezonderd de verzamelcode voor onverdachte activiteiten, betrekking hebben op potentieel bodemvervuilende activiteiten. De ubi-code is, naast in digitale vorm, ook in boekvorm beschikbaar. Van de code is een boekwerkje gemaakt, waarin tevens een inleiding op de totstandkoming en een handleiding voor gebruik van de code zijn opgenomen. In de handleiding wordt uitgelegd hoe de ubi-code het beste kan worden gehanteerd en hoe moet worden omgegaan met de keuze voor een algemene of juist een gedetailleerde code.
Uitvoering van 4.6 de conversie
sbi-codes overeenkomen met de codes uit de referentielijst. Eventuele afwijkingen of aanvullingen werden geïnventariseerd en vervolgens gemuteerd in de bijbehorende referentielijst.4
Uit het onderzoek, zoals beschreven in hoofdstuk 3 van het rapport, is gebleken, dat de meeste provincies van plan zijn om de dossiers van de in finabo opgenomen gevallen, handmatig opnieuw in te voeren. Een geautomatiseerde conversie van de in finabo opgenomen activiteitencoderingen is dan niet meer nodig. De bestanden met potentieel vervuilde locaties, zoals Hinderwet- en Kamer van Koophandelbestanden, waarin de activiteitencoderingen ook een belangrijke plaats innemen, kunnen overwegend wel zonder problemen geautomatiseerd worden overgezet. Of een geautomatiseerde conversie nu wel of niet mogelijk is, het moet altijd duidelijk zijn wat de relatie is tussen een oude sbi-code en een nieuwe ubi-code. De verzamelde in gebruik zijnde activiteitencoderingen zijn daartoe gematched met de nieuwe ubi-code. Het 'matchen' vindt plaats binnen een schakelbord. Hierbij is sprake van éénrichtingsverkeer: met een sbi-code kan maar één ubi-code corresponderen Omgekeerd geldt echter dat een ubi-codering naar meerdere sbi-codes kan verwijzen. De provincies en de grote steden maken in hun bestanden voor het merendeel gebruik van dezelfde activiteitencodering. Het bleek daarom niet zinvol om voor elke provincie afzonderlijk telkens de complete lijst met activiteitencoderingen in het schakelbord in te voeren. Eerst is de meest uitgebreide coderingslijst in het schakelbord verwerkt, waarna deze dient als referentielijst voor de overige provincies en de grote steden. Vervolgens is per provincie gecontroleerd of de gehanteerde
voorbeeld afwijking codes referentie
omschrijving
code Zeeland
omschrijving
6293 6671
groothandel in slachtafvallen detailhandel in huisbrandstoffen
6293 6670
Groothandel oude materialen en afvalstoffen Detailhandel in huisbrandstoffen
Per provincie zijn afzonderlijke tabellen gemaakt, waarmee de conversie kan worden uitgevoerd. De daadwerkelijke conversie is uiteindelijk niets anders dan het automatisch omzetten van de referentielijst naar de nieuwe ubi-codering. Hoe dit –technisch– precies in elkaar steekt, is als bijlage 6 in het rapport opgenomen. De tabellen kunnen uiteraard ook worden gebruikt bij het handmatig overzetten van de coderingen naar de nieuwe ubi-code.
5 Inleiding 5.1
Een bron-model 5.2
26
Stoffenbestand en prioritering
Fase 3 van het project betreft de aanpassing en actualisering van de Kennisdatabank met informatie over potentieel vervuilende activiteiten en de daarmee verbonden formule waarmee indicatieve prioriteitsscores aan individuele activiteiten kunnen worden toegekend. In dit hoofdstuk worden de opbouw van het model en de keuzes die daarbij zijn gemaakt nader beschreven.
De in de Kennisdatabank verzamelde gegevens en de formule waarmee een indicatieve prioriteit kan worden berekend, hebben uitsluitend betrekking op de bron van de mogelijke bodemverontreiniging. De bron kan een chemische wasserij, een demping, een houtwarenfabriek of een andere activiteit zijn, die met een ubi-code is benoemd. Bij het bepalen van de uiteindelijke omvang, ernst en urgentie van een verontreinigde locatie, spelen naast de bron meer factoren een rol, zoals het pad en het object. Onder het pad wordt de locale bodemsituatie verstaan, bijvoorbeeld een kleiof een zandbodem, de situatie met betrekking tot het grondwater en dergelijke. Het object is het huidige gebruik van de verontreinigde locatie, bijvoorbeeld een bedrijfsterrein, een woning of een groenstrook. Pad en object hebben geen directe relatie met een bepaalde bron van bodemverontreiniging, maar zijn onafhankelijke geografische parameters die aan een bepaalde locatie zijn verbonden. Beide zijn hier buiten beschouwing gebleven. Het stoffenbestand en de formule hebben uitsluitend betrekking op de bron van de mogelijke verontreiniging. De indicatieve prioriteit wordt met de formule berekend voor een individuele activiteit. Elke ubi-code heeft een eigen indicatieve prioriteit. Een bedrijf kan tegelijkertijd verschillende activiteiten uitoefenen. Een bekend voorbeeld is de combinatie van een smederij met een verkooppunt voor vloeibare brandstoffen. Op een locatie, een fysieke geografische plek, kunnen in de loop der jaren ook meerdere bedrijven gevestigd zijn geweest met verschillende activiteiten. Er kunnen dus meerdere en verschillende bronnen van bodemverontreiniging op een locatie actief zijn geweest. Bij het bepalen van de onderzoeksurgentie voor een locatie, moet in theorie rekening worden gehouden met alle activiteiten die op een locatie hebben plaats gevonden en mogelijk een bijdrage aan de verontreiniging hebben geleverd. Om de onderzoeksprioriteit van een locatie te bepalen, kunnen de indicatieve prioriteiten van alle uitgevoerde activiteiten als een reeks worden geteld. In de praktijk zal echter meestal één activiteit als potentiële bron dominant zijn en kan de prioritering van de locaties het beste worden gedaan op grond van de hoogst scorende activiteit. Bij een locatie waar een chemische wasserij, een smederij en een autoreparatiebedrijf waren gevestigd, wordt de onderzoeksprioriteit bepaald door de wasserij. De verdachte deellocaties van de smederij en het autoreparatiebedrijf zullen bij het historisch onderzoek en het bodemonderzoek wel worden onderzocht, maar voor het bepalen van de onderzoeksprioriteit in eerste aanleg zijn zij niet van belang. Bij het prioriteren van locaties waarbij sprake kan zijn van meerdere activiteiten, moet het programma altijd zo zijn georganiseerd, dat de hoogst scorende activiteit ‘voorop’ komt te staan en als bepalend criterium bij de selectie kan worden gekozen.5
Informatie 5.3 per ubi-code 5.3.1 Tracers in de bodem
Per ubi-code is gekeken welke stoffen als gevolg van de activiteiten mogelijk in de bodem terecht zijn gekomen. Daartoe is een uitgebreide literatuurstudie naar bedrijfsprocessen uitgevoerd. Een overzicht van de geraadpleegde literatuur is opgenomen als bijlage 12. De verzamelde informatie is aangevuld en getoetst aan de hand van informatie uit de praktijk.
27
De tracers zijn de voor het productieproces kenmerkende stoffen, die als gevolg van de betreffende activiteit bij bodemonderzoek het meest waarschijnlijk in de bodem kunnen worden aangetroffen. Wanneer een tracer in de bodem wordt omgezet in een toxischer afbraakproduct, dan is deze toxischer metaboliet als vervanger van de tracer in de database opgenomen en in de formule meegewogen. In totaal zijn 166 verschillende stoffen als tracer in de Kennisdatabank opgenomen.
Bij de hoogste g-waarde 1000 is de kans op ernstige en omvangrijke bodemverontreiniging als gevolg van de activiteit met de genoemde tracers vrijwel maximaal, gezien de omvang van het gebruik en de rol die ze in het productieproces spelen. Bij activiteiten met de g-waarde 5 worden weliswaar tracers gebruikt, maar is de kans op bodemverontreiniging, gezien de kleine schaal waarop ze worden gebruikt en de rol binnen het productieproces, zeer klein. Van een geheel onverdachte activiteit kan echter niet worden gesproken. De overige g-waarden liggen tussen deze twee uitersten in. De g-waarde zegt dus niets over de toxiciteit van de tracers. De g-waarden zijn per activiteit bepaald aan de hand van bestudering van het productieproces en praktijkgegevens uit bodemonderzoeken.
Niet alle stoffen zijn als tracer van een bepaalde activiteit even belangrijk. Daarom zijn per activiteit, voor zover aanwezig, ook de dominante tracers bepaald. Deze hebben in de uiteindelijke formule ter bepaling van de indicatieve prioriteit ook meer gewicht gekregen. Niet voor alle ubicodes konden de tracers worden bepaald. Daarbij kunnen drie groepen worden onderscheiden: • De algemene ubi-codes, die met het oog op de conversie van in finabo gebruikte codes naar de ubi-code, in de lijst zijn opgenomen. De codes zijn te algemeen van aard om er stoffen aan te kunnen verbinden. Bij het toekennen van een ubi-code aan een activiteit moeten deze codes zoveel mogelijk worden gemeden. Het is beter dan verschillende deelactiviteiten te kiezen en deze met een ubi-code te benoemen. • De ubi-codes voor stortplaatsen, dempingen, zellingen en ophogingen. Het bleek niet mogelijk om hiervoor karakteristieke tracers te benoemen. Omdat bekend is dat deze ubi-codes vaak wel een ernstige verontreiniging kunnen hebben veroorzaakt, moeten ze los van de uitkomsten van het ubi-model toch als potentieel ernstige locatie worden geselecteerd. Wellicht kunnen door nadere studie toch nog tracers worden bepaald. • Een restcategorie van onbekende activiteiten (ubi-code: 9999..) en enkele activiteiten die nog niet zijn uitgezocht. Bij deze laatste ubi-codes gaat het overigens niet om activiteiten die op voorhand als potentieel ernstig vervuilend moeten worden beschouwd. Door middel van verdere studie kunnen deze ubi-codes mogelijk toch nader worden ingevuld.
28
Een overzicht van de ubi-codes zonder tracers is opgenomen als bijlage 7
5.3.2 Kans (g)
De kans dat verontreinigende stoffen in de bodem terecht komen, is niet voor elke activiteit even groot. Verschillende factoren spelen daarbij een rol: • De schaal (omvang) waarop de stoffen in het bedrijf worden gebruikt; • De rol van de stoffen in het productieproces, als kostbaar eindproduct, afvalproduct of hulpstof; • De kans op emissie van de stoffen naar de bodem. Deze factoren zijn samengenomen in de g-waarde of productieschaal. Het betreft een relatieve en geen absolute waarde, die als een extra factor in de formule voor het bepalen van de prioriteit wordt meegewogen. De g-waarde is in de formule voor het bepalen van de indicatieve prioriteit een belangrijke factor, omdat daarin de kans op het ontstaan van bodemverontreiniging per activiteit wordt uitgedrukt. De g-waarde is niet gebonden aan een bepaalde tracer, maar aan een activiteit als geheel. Per ubi-code is een g-waarde toegekend. De toegekende waarde varieert tussen 1000 en 5, zodat het maximale verschil dat een g-waarde in de formule kan uitdrukken een factor 200 bedraagt. Er worden zeven verschillende g-waarden gehanteerd, namelijk: 1000
750
500
300
150
50
5
Parameters van 5.4 de stoffen
5.4.1 Toxiciteit van de stof
Het bodemvervuilende karakter van een stof wordt in principe door twee aspecten bepaald, namelijk de toxiciteit en de mobiliteit. Voor beide parameters is gezocht naar een zo goed mogelijke waarde, die in de formule voor het bepalen van de indicatieve prioriteit per ubi-code kan worden gebruikt.
Er zijn verschillende manieren waarop de toxiciteit van een stof kan worden bepaald. Vaak wordt uitgegaan van arbo-normen of vergiftigingscijfers. Voorbeelden hiervan zijn de mac-waarden en de eg-klassegrenzen (r28=zeer giftig; r25=giftig; r22=schadelijk). In dit verband is gekozen voor de interventiewaarden uit de Leidraad Bodembescherming. De motivatie voor die keuze is drieledig: 1 De interventiewaarde is specifiek gericht op de bodem en sluit dus goed aan bij het doel waarvoor het model is gemaakt; 2 De interventiewaarde is kwantitatief en specifiek voor een bepaalde stof bepaald. Daarmee wordt het probleem van vervlakking, dat optreedt bij een indeling in klassen, voorkomen; 3 De interventiewaarden zijn algemeen aanvaard in het beleidsveld bodemsanering en worden regelmatig door het rivm geactualiseerd. Een probleem is wel dat de interventiewaarden alleen voor de leidraadstoffen, een beperkt aantal stoffen, zijn berekend. Een flink aantal van de 166 stoffen die in de database als tracers aan een bepaald productieproces zijn verbonden, komen in de Leidraad niet voor. Er kunnen zich derhalve de volgende situaties voordoen: 1 Een tracer komt voor als leidraadstof in de circulaire Leidraad Bodembescherming; 2 Een tracer komt niet voor als leidraadstof, maar komt wat betreft stofeigenschappen overeen met een specifieke leidraadstof; 3 Een tracer komt niet voor als leidraadstof en komt wat betreft stofeigenschappen ook niet overeen met een leidraadstof. Met betrekking tot de toepassing van de tracers in de formule, is per situatie als volgt gehandeld: Ad 1 De tracer komt voor als leidraadstof en dus kan de interventiewaarde direct worden gebruikt in de formule voor de prioriteitsberekening; Ad 2 De tracer komt niet voor als leidraadstof. Van de tracer is vervolgens de chemische textuur bepaald en vastgesteld of een leidraadstof, wat betreft stofeigenschappen, overeenkomt met de tracer. Wanneer een leidraadstof overeenkwam met de tracer, is in de formule de interventiewaarde van deze leidraadstof gebruikt. Wanneer meerdere leidraadstoffen met de chemische textuur van de tracer overeenkomen, is voor de meest kritische stof gekozen. Ad 3 Wanneer er geen leidraadstof werd gevonden die qua chemische textuur overeenkwam met de tracer, is de tracer niet meegewogen in de formule voor de
29
risicoberekening. Overigens was dit maar bij twee tracers het geval, namelijk voor aceton en glycerol.
Bovendien is per ubi-code ook aangegeven welke tracers dominant zijn. ‘Dominant’ betekent, dat deze tracers relatief een groot aandeel hebben binnen de desbetreffende bedrijfsactiviteit. Zo zijn bijvoorbeeld bij een meubelfabriek de tracers trichloorethaan en tolueen dominant en aniline niet. De dominante tracers tellen twee keer mee in de rekenkundige bewerking: <som> Ln ((1000/I-waarde)*(2 indien dominant)) Tot slot wordt het geheel vermenigvuldigd met de kans (g)/100. De productieschaal wordt door 100 gedeeld, omdat anders wederom erg grote getallen ontstaan. De volledige formule luidt dan:
Een overzicht van de tracers die in de Kennisdatabank voorkomen en de koppeling met de leidraadstoffen, is als bijlage 8 opgenomen in dit rapport.
5.4.2 Mobiliteit
30
Naast de toxiciteit van de stof, wordt ook de mobiliteit van de stof geacht een rol te spelen bij het beoordelen van het bodemvervuilende karakter van een stof. Over mobiliteit wordt echter verschillend gedacht. Met name in oudere studies wordt mobiliteit nog als een positief gegeven gewaardeerd. Immers door het verspreiden van vooral oudere verontreinigingen als gevolg van de mobiliteit van de stoffen, zou de verontreiniging mogelijk niet meer aanwezig zijn en in ieder geval in verdunde vorm en dus minder urgent. Een voorbeeld van deze benadering is de studie van Nieuwkoop (zie 5.7.1). Anderzijds wordt het verspreiden van de verontreiniging over een groter gebied momenteel toch meestal als een negatief gegeven beschouwt. Een groter gebied raakt met de stoffen verontreinigd en met name de verspreiding in het grondwater is ongewenst. Los van dit verschil in waardering, wordt mobiliteit algemeen als een factor van belang gezien bij het beoordelen van het bodemvervuilende karakter van stoffen. Aanvankelijk waren in het ubi-model voor het bepalen van de mobiliteit van een stof de constante van Henry en de log Koc genomen. Deze bleken echter voor een groot aantal tracers niet bekend en wanneer wel bekend niet eenduidig te bepalen. Vervolgens werd gekozen voor het oplosbaarheidcijfer S in mg stof/liter water, dat ook in het sus-model wordt gebruikt (zie hierna in 5.7.3). De oplosbaarheid van een stof is echter, zeker voor metalen, sterk afhankelijk van de Ph-waarde (zuurgraad) van de grond ter plaatse en daarmee dus eigenlijk een padafhankelijk gegeven. Tevens bleek bij de eerste test met de formule, dat het toevoegen van de oplosbaarheidcijfers aan de formule in combinatie met de interventiewaarde, nauwelijks verschillen te weeg bracht in de onderlinge rangorde naar prioriteit tussen de ubi-codes. Daarom is besloten de mobiliteit verder als aparte parameter in de formule buiten beschouwing te laten. Bovendien is bij de berekening van de interventiewaarden in de Leidraad bodembescherming ook al rekening gehouden met mobiliteitsaspecten. Impliciet weegt de mobiliteit dus toch nog mee in de formule.
Indicatieve prioriteit 5.5 per UBI-code 5.5.1 De formule
De formule drukt simpelweg het volgende uit: Risico = toxiciteit * trefkans. In de formule zijn de volgende parameters meegenomen: • Toxiciteit, uitgedrukt in de interventiewaarden van de Leidraad bodembescherming; • Kans, uitgedrukt in een g-waarde. Van de toxiciteit gepresenteerd door de interventiewaarden, zijn de reciprocewaarden genomen. Hierdoor krijgt een lage interventiewaarde een hoge score en andersom. Dit is ook de bedoeling, immers een stof met een interventiewaarde van 1 is giftiger dan een stof met een interventiewaarde van 40. De reciprocewaarden van de interventiewaarden variëren tussen 0,0013 en 1000. Aangezien de range zo groot is, is het beter om met logaritmes te werken. Uitkomsten kleiner dan 1 krijgen met een logaritme echter een negatieve waarde. Omdat dit het rekenwerk onnodig bemoeilijkt, wordt de reciproce van de interventiewaarden met duizend vermenigvuldigd, alvorens de natuurlijke logaritme (Ln) wordt toegepast. Rekenkundig gebeurt dus het volgende: Ln(1000/I-waarde) Omdat aan een ubi-code meestal meerdere tracers zijn verbonden, worden de afzonderlijke toxiciteitsgegevens gesommeerd: <som>Ln(1000/I-waarde).
nsx = g/100 * <som>Ln ((1000/i-waarde)*(2 indien dominant)) nsx: g: i-waarde:
Indicatieve prioriteit Kans Interventiewaarde Leidraad Bodembescherming
De uitkomsten van de formule kunnen in de Kennisdatabank per ubi-code worden afgelezen.
Aansluiting bij de 5.6 monitoringsoperatie
Het ubi-model heeft de nodige raakvlakken met twee projecten uit het uitvoeringsprogramma bever, de beleidsvernieuwing bodemsanering. Het betreft de projecten Landsdekkend Beeld 2005 (c-7) en Monitoring Bodemsanering (c-2). In beide projecten speelt het inventariseren, prioriteren en onderzoeken van potentieel vervuilde locaties een belangrijke rol. Met name in de rapportage over de monitoring worden enkele uitspraken gedaan, definities genoemd die te maken hebben met het prioriteren van te onderzoeken locaties. In deze subparagraaf zal kort een vergelijking worden gemaakt tussen de voor de ubi-methode gekozen opzet en de in de rapportage van het Monitorings-project gemaakte indeling. In de rapportage Implementatie Monitoring Bodemsanering: Van start met indicatoren en gegevens (30-12-1999), worden locaties die verdacht worden van de aanwezigheid van bodemverontreiniging omschreven als, locaties waarbij op grond van de beschikbare informatie het vermoeden bestaat dat er bodemverontreiniging aanwezig is, zonder dat dit door middel van bodemonderzoek daadwerkelijk is vastgesteld. In de praktijk zullen dit de bestanden met potentieel vervuilde locaties (de pvl’s) zijn, die in de meeste provincies door inventarisaties van hinderwetarchieven en archieven Kamers van Koophandel zijn verkregen. Daarnaast vallen hieronder ook de vele meldingen die door gemeenten en particulieren in de loop der jaren zijn gedaan inzake door hen geconstateerde mogelijke gevallen, maar waar nog geen bodemonderzoek is uitgevoerd. Vervolgens wordt binnen de verzameling verdachte locaties een onderscheid gemaakt in drie verschillende categorieën: 1 Potentieel verontreinigde locaties; 2 Potentieel ernstige locaties; 3 Potentieel urgente locaties. De verschillende categorieën sluiten elkaar uit. Het onderscheid tussen de categorieën wordt echter niet op eenduidige gronden gemaakt. De eerste groep met potentieel verontreinigde locaties wordt omschreven als een verzamelvijver met voormalige en huidige bedrijfsterreinen, dempingen etc, waarvan enkele kerngegevens bekend zijn, die nog niet gescreend zijn. De tweede groep van potentieel ernstige locaties is al wel gescreend. Locaties van voor 1987 zitten hier niet meer in, de adresgegevens zijn gecontroleerd en kleinschalige activiteiten met een geringe kans op bodemverontreiniging zijn er uit gehaald. De categorie van urgente locaties bevat de locaties waar activiteiten met een grote kans op
31
bodemverontreiniging hebben plaats gevonden en die gezien hun ligging (pad en object) in aanmerking komen voor een snelle aanpak. De grenzen tussen de verschillende categorieën worden bepaald door slimme methodes en lerende trajecten, waarbij ervaringsgegevens worden teruggekoppeld naar de theoretische indeling. Locaties kunnen ook van de ene categorie degraderen of promoveren naar een andere. De indeling tussen de verschillende categorieën roept nog wel de nodige vraagtekens op en zal door de verschillende provincies en gemeenten nog nader moeten worden ingevuld. Prioriteit gezien de kans op en de ernst en omvang van mogelijke bodemverontreiniging, zoals bijvoorbeeld bepaald in de ubi-methode, is een van de bepalende factoren bij de indeling van de verschillende categorieën bij de monitoring, maar niet de enige. De genoemde ‘kleinschalige activiteiten’ en ‘de bekende gevallen, zoals autospuiterijen’ duiden op een dergelijke weging. Bij de weging van activiteiten en locaties op dergelijke gronden, kan het ubi-model als slimme methode goed worden gebruikt. De methode geeft immers aan wat de indicatieve prioriteit is van een bepaalde activiteit met het oog op de kans en aard van een mogelijke bodemverontreiniging.
32
Hoe de uitkomsten van het ubi-model kunnen worden gelegd op de in de monitoringsoperatie voorgestelde indeling, is geen direct te beantwoorden vraag. Het ubi-model geeft als uitkomst een doorlopende cijferlijst, waarin de verschillende activiteiten onderling zijn gerangschikt. Om de activiteiten op de ranglijst vervolgens in de drie categorieën te verdelen (potentieel verontreinigd, potentieel ernstig, potentieel urgent) zullen op bepaalde punten in de lijst strepen moeten worden gezet. Waar de strepen precies worden gezet moet nader worden bepaald en valt buiten het kader van dit project. Bij het trekken van de strepen gaat het immers niet meer alleen om activiteiten, maar om locaties en dus ook om paden objectgegevens, ligging in statische en dynamische gegevens en de betrouwbaarheid van de bronnen waarop de vermelding als potentieel verdachte locatie is gebaseerd (Kamer van Koophandel of Hinderwet). Dat zijn parameters die hier buiten beschouwing zijn gebleven, maar wel als aanvulling op de uitkomsten van het ubi-model moeten worden toegepast. In het kader van het pilot-project Landsdekkend Beeld 2005 in de provincie Zuid-Holland (Bodem in Beeld), is een indeling gemaakt, die aansluit op de in de monitoringsoperatie voorgestelde indeling. Daarbij is een tweevoudig onderscheid voorgesteld, namelijk: • Een onderscheid tussen potentieel ernstig en potentieel verontreinigd. De streep tussen beide categorieën is getrokken bij de nsx-score 100; • Binnen de categorieën potentieel ernstig en potentieel verontreinigd een indeling in elk vier klassen.
Aan de indeling ligt geen berekening of formule ten grondslag. Er is met een open oog naar de volgorde in de rangschikking gekeken en daarbij is op enkele logische punten een streep getrokken. De meest kritische streep is die tussen de potentieel ernstige en de potentieel verontreinigde gevallen. De verdere klassenindeling is aangebracht om het absolute karakter van de scheiding tussen potentieel ernstig en potentieel verontreinigd te verzachten. De klassen 4 en 5 zouden als een soort van promotie-/degradatieklasse kunnen worden beschouwd. Ervaringscijfers moeten uitwijzen of de "streep" bij de nsx-100score een juiste keuze blijkt te zijn, of dat de lat lager of juist hoger moet worden gelegd. Door het aanbrengen van de klassenindeling is het ook mogelijk binnen de categorieën potentieel ernstig en potentieel verontreinigd nog een verdeling te maken. Onbekend is namelijk nog hoeveel, gerekend in aantallen te onderzoeken locaties, potentieel ernstige gevallen er zullen zijn. Mogelijk is het aantal veel te groot om binnen de gestelde termijn (2005) in eerste aanleg te onderzoeken. Aan de hand van de klassenindeling kan dan een verdere selectie worden gemaakt. Andersom is het ook mogelijk om bijvoorbeeld locaties uit klasse 4 alsnog ook voor 2005 te gaan onderzoeken. De gemaakte indeling en de grens tussen potentieel ernstig en potentieel verontreinigd moeten worden getoetst. Aan de hand van praktijkgegevens zal moeten worden getest of de indeling juist is, of dat de grens zal moeten worden verlegd. De in de monitoringsoperatie gevraagde indeling naar potentiële urgentie kan niet alleen aan de hand van brongegevens worden gemaakt. Daarvoor zijn meer parameters vereist, zoals de ligging van de locatie, het huidige gebruik, de grondsoort en ruimtelijke plannen. Die indeling valt buiten het bereik van dit project.
Uitbijters 5.7 5.7.1 Uitbijters door hoge interventiewaarden metalen
Enkele voorbeelden van uitbijters die worden veroorzaakt doordat eigenlijk alleen zware metalen als tracer worden genoemd, zijn de volgende:
De indeling ziet er als volgt uit: Indeling klassen
Wanneer de uitkomsten van de formule worden bekeken, zijn enkele uitbijters aan te wijzen. Uitbijters zijn potentieel bodemvervuilende activiteiten (ubi-codes) die, na uitvoering van de berekening volgens de beschreven formule, te laag in de rangschikking staan. Het betreft activiteiten waarbij de tracers alleen uit zware metalen bestaan. De metalen hebben in de Leidraad Bodembescherming relatief hoge interventiewaarden gekregen en scoren daardoor in het ubi-model laag. Van meerdere van deze activiteiten is echter bekend dat zij toch zeer ernstige gevallen van bodemverontreiniging kunnen veroorzaken. Bovendien wordt bij deze activiteiten op grote schaal gebruik gemaakt van zouten, die mogelijk (veel) toxischer zijn dan de oorspronkelijke metalen en ook een veel groter verspreidingsrisico impliceren.
Uitbijters zware metalen
klasse
nsx-score
omschrijving
ubi-code Omschrijving
nsx-score
klasse
klasse 8 klasse 7 klasse 6 klasse 5 klasse 4 klasse 3 klasse 2 klasse 1
999 < 500 499 < 300 299 < 200 199 < 100 99 < 50 49 < 10 9<1 0,99 < 0,00
Potentieel ernstig verontreinigd Potentieel ernstig verontreinigd Potentieel ernstig verontreinigd Potentieel ernstig verontreinigd Potentieel verontreinigd Potentieel verontreinigd Potentieel verontreinigd Potentieel verontreinigd
27433 241214 241211 241213
308 187 114 111
7 5 5 4
primaire zinkfabriek tinwitmolen loodwitmolen zinkwitmolen
Van de loodwitmolen is bekend, dat deze zeer ernstige gevallen van bodemverontreiniging kan hebben veroorzaakt. Doordat de tracer lood een hoge
33
interventiewaarde heeft, scoort de activiteit relatief te laag. Dit probleem wordt in de eerste plaats veroorzaakt door het typische productieproces waarbij mest werd gebruikt, die nadien weer over de naburige landerijen werd verspreid en tot plaatselijk enorme concentraties lood in de bodem kan hebben geleid. In de tweede plaats is loodwit eigenlijk niet lood, maar PbCo3 . Pb(OH)2 (vermoedelijk toxischer dan lood), waarvoor in de Leidraad geen equivalent aanwezig is. Bij de bereiding van loodwit werd veel loodacetaat uitgespoeld, hetgeen feitelijk mobiel lood is, omdat door het bufferend vermogen van de bodem het lood uiteindelijk neerslaat. In feite lijkt de activiteit dus op een galvaniseerinrichting, waar ook lood op een dergelijke manier wordt toegepast. Een galvaniseerbedrijf scoort hoger, niet zozeer op de metalen, maar op de gebruikte ontvetters. Een zelfde soort redenering gaat op voor de andere genoemde activiteiten, waarbij de primaire zinkfabriek uiteraard nog wel hoog scoort, maar eigenlijk in de allerhoogste regionen thuis zou moeten horen. Zeker gezien de verontreiniging die op en in de wijde omgeving van de primaire zinkfabriek in Budel is ontstaan.
34
De uitkomst van het ubi-model is door een aantal experts beoordeeld. Uit die beoordeling zijn nog enkele uitbijters naar voren gekomen (zie bijlage 11). In de beheersfase van het ubi-model (zie hoofdstuk 6) zal naar deze ubi’s nog nader studie worden verricht en zal worden geprobeerd aan de hand van ervaringsgegevens het model verder te ijken.
5.7.2 Stortplaatsen, dempingen, ophogingen
Een categorie waar moeilijk bepaalde tracers aan kunnen worden gekoppeld, vormen de stortplaatsen, dempingen en erfverhardingen met diverse materialen. Daardoor kunnen ze ook niet van een specifieke nsx-score worden voorzien. Anderzijds is bekend dat veel stortplaatsen wel degelijk een ernstig geval van bodemverontreiniging kunnen vormen. In het Wbb-bestand van de provincie Zuid-Holland heeft bijvoorbeeld 61% van de vermeldingen te maken met een stortplaats, demping of erfverharding als bron van de verontreiniging. Om deze belangrijke categorie bij de prioritering niet tussen de wal en het schip te laten verdwijnen, is een methode bedacht om ze toch via het model te prioriteren.
Om de stortplaatsen, erfverhardingen, dempingen e.d. toch gewoon in het ubimodel te laten meelopen, zijn aan de Kennisdatabank twee ‘stoffen’ toegevoegd, namelijk ‘stort’ en ‘stort niet ernstig’. Aan ‘stort’ is een interventiewaarde van 4E-15 toegekend en aan ‘stort-niet ernstig’ een interventiewaarde van 6,7. Aan de verschillende ubi-codes zijn vervolgens g-waarden toegekend, waarna een berekening met de formule het volgende beeld geeft: nsx-scores stortplaatsen c.a. omschrijving
stof
g-waarde nsx
klasse
Stortplaats pot. ernstig Demping pot. ernstig Ophooglaag pot. ernstig Zelling pot. ernstig Erfverharding pot. ernstig Stortplaats pot. verontreinigd Demping pot. verontreinigd Ophooglaag pot. verontreinigd Zelling pot. verontreinigd Erfverharding pot. verontreinigd
stort stort stort stort stort stort n.e. stort n.e. stort n.e. stort n.e. stort n.e.
100 80 80 80 80 100 80 80 80 80
8 6 6 6 6 4 3 3 3 3
Op grond van deze rekenkundige exercitie komen de verschillende soorten stortplaatsen, dempingen, ophooglagen, erfverhardingen en zellingen toch op de plaats terecht waar ze, gezien de ervaringsgegevens, thuishoren en lopen ze mee in de prioritering van de potentieel verdachte locaties. Wellicht kan in de beheersfase van het ubi-model nog aan een verdere verbetering van de indeling worden gewerkt en kunnen dan alsnog echte tracers worden toegevoegd.
5.7.3 Algemene uitbijters en overige activiteiten
In de eerste plaats is op grond van literatuurstudie, beschikbare rapportages en gegevens uit de beschikbare finabo-bestanden, een globale indeling gemaakt tussen potentieel ernstig verontreinigde en potentieel verontreinigde stortplaatsen. De indeling is in onderstaande tabel opgenomen.
Potentieel verontreinigd
Baggerspecie Bouw- en of sloopafval Chemisch afval Industrieel- en/of bedrijfsafval Kolengruis en/of sintels Ongespecificeerd Rioolslib Shredder Slakken Zinkassen
Agrarisch afval en/of takkenbossen Faecaliën Grond Huishoudelijk afval Houtafval Lompen Veegvuil
Een laatste groep van uitbijters wordt gevormd door de activiteiten met een dusdanig algemeen karakter, dat daaraan geen tracers konden worden gekoppeld. Het betreft bijvoorbeeld de omschrijvingen als ‘metaalindustrie algemeen’, ‘groothandel’ en dergelijke. De specifieke aard van de activiteiten is onbekend en dus is het onmogelijk om deze activiteiten te prioriteren. Een overzicht van deze ubi-codes en activiteiten is opgenomen als bijlage 7. Tenslotte is er een aantal activiteiten waarvan de aard van de bezigheden en de gebruikte stoffen onbekend zijn. Ook deze konden daardoor niet van een score worden voorzien. In de beheersfase van het ubi-model zal verder onderzoek naar deze activiteiten worden gedaan, zodat ze dan alsnog van tracers en een g-waarde kunnen worden voorzien en in de prioritering kunnen worden meegenomen. Een overzicht van deze activiteiten is eveneens in bijlage 7 opgenomen.
Indeling stortplaatsen Potentieel ernstig
400 200 200 200 200 50 25 25 25 25
Toetsing van het 5.8 model en de uitkomsten
5.8.1 Vergelijking met Wbb-bestand Zuid-Holland
De werking van het model en de uitkomsten zijn op twee manieren getoetst. In de eerste plaats is een vergelijking gemaakt tussen de nsx-scores uit het ubi-model en de kwalificaties die in het Wbb-bestand van Zuid-Holland aan gevallen van bodemverontreiniging met vergelijkbare activiteiten zijn gegeven. In de tweede plaats zijn het model en de uitkomsten voorgelegd aan een aantal deskundigen, die over ruime ervaring op het gebied van bodemsanering beschikken.
In de provincie Zuid-Holland zijn de ubi-codes al gekoppeld aan de locaties die voorkomen in het Wbb-bestand van de provincie. Op basis van de ubi-codes kon een vergelijking worden gemaakt tussen de in het ubi-model aan bepaalde activiteiten toegekende nsx-scores en de in het Wbb-bestand opgenomen praktijkgegevens.
35
Uitgangspunt daarbij was vooral het toetsen van de streep bij nsx-score 100 tussen de potentieel ernstige activiteiten en de potentieel verontreinigende activiteiten. De kwalificatie uit het ubi-model potentieel ernstig verontreinigd (nsx(100) werd daarbij gelijkgesteld aan de kwalificaties urgent en ernstig in het Wbb-bestand. De kwalificatie potentieel verontreinigd uit het ubi-model werd gelijkgesteld aan de kwalificatie niet-ernstig uit het Wbb-bestand.
Voor het bepalen van de indicatieve prioriteit gebruikt Nieuwkoop de volgende parameters: 1 2 3 4 5 6
Uit de vergelijking bleek, dat de uitkomsten van het ubi-model op het punt van het onderscheid tussen potentieel verontreinigd en potentieel ernstig verontreinigd meer dan goed overeenstemmen met wat in de praktijk uit de bodemonderzoeksgegevens naar voren komt. Slechts bij 3% van de Wbb-locaties bleek dat er in de praktijk sprake was van een ernstig of urgent geval, terwijl op grond van het ubi-model slechts een niet-ernstig geval (potentieel verontreinigd) mocht worden verwacht. Andersom bleek in 12% van de gevallen in het Wbb-bestand sprake te zijn van een niet-ernstig geval, terwijl het ubi-model een potentieel ernstig geval had voorspeld. Dit laatste verschil is echter niet erg relevant, omdat het verschil met name wordt veroorzaakt door het grote aantal benzineservicestations in het Wbbbestand, die door het ubi-model terecht als potentieel ernstig worden beschouwd, maar waarbij in de praktijk voor ongeveer 10% geen sprake blijkt te zijn van een ernstig of urgent geval. Toekenning van een score op basis van 90% van de gevallen, is echter meer dan te rechtvaardigen. De uitkomsten van de toets zijn in meer uitgewerkte vorm opgenomen in bijlage 10.
36
5.8.2 Toetsing door deskundigen
Het was aanvankelijk de bedoeling om het ubi-model en de uitkomsten daarvan te laten toetsen door de Werkgroep Urgentie & Interventiewaarden (ui). In de praktijk bleek dit echter op korte termijn moeilijk te realiseren. Daarom zijn enkele leden van de ui gevraagd om de beoordeling op persoonlijke titel uit te voeren. De uitkomsten daarvan zijn opgenomen in bijlage 11. In algemene zin konden de geraadpleegde deskundigen zich vinden in de opzet van de formule en de parameters die voor het bepalen van het bodemvervuilende karakter van de activiteiten waren gekozen. Vragen werden vooral gesteld over de vertaling van de tracers naar leidraadstoffen, de mogelijkheden tot een verdere verfijning van het model en een mogelijke verdere koppeling met pad en objectgegevens. Daarnaast werden bij ongeveer dertig ubi-codes vraagtekens gezet met betrekking tot de genoemde tracers en de (te lage) plaats van de ubi-code op de ranglijst. De meeste opmerkingen waren gebaseerd op de praktijkervaringen van de deskundigen met het onderzoek naar en de sanering van bepaalde activiteiten. Veel van de opmerkingen zijn direct in de Kennisdatabank verwerkt. Naar aanleiding van de opmerkingen zal naar enkele ubi-codes nog nadere studie worden verricht. De uitkomsten van de toets door de deskundigen zijn verder uitgewerkt in bijlage 11.
Vergelijking met 5.9 andere modellen 5.9.1 Nieuwkoop
Door Jurgen Nieuwkoop is als promotieonderzoek aan de Technische Universiteit van Eindhoven, in 1993 een systematiek ontwikkeld voor het bepalen van de indicatieve prioriteit van potentieel vervuilde voormalige bedrijfsterreinen. In dat kader zijn door hem 96 afdelingen en groepen (twee- en driecijferig sbi’s) onderzocht op hun potentieel bodemvervuilende karakter. Voor het bepalen van de prioriteitsscore wordt door Nieuwkoop ongeveer dezelfde insteek gekozen als in de ubi-methode.
De toxiciteit van de gebruikte stoffen; De persistentie c.q. mobiliteit van de stoffen; Het stofaandeel van een stof in het productieproces; De kans op emissie naar de bodem; De gemiddelde bedrijfsgrootte; De gemiddelde levensduur van een bedrijf. De eerste twee factoren worden ook in het ubi-model meegenomen. De kans op emissie naar de bodem en de gemiddelde bedrijfsgrootte zijn meegewogen in de g-waarde en voor een groot deel ook opgenomen in de toekenning van de separate ubi-codes. Het individuele aandeel van een stof in de afzonderlijke productieprocessen is niet uitgezocht. Wel is het belang van een stof meegewogen in de keuze van de tracers, omdat alleen de belangrijkste stoffen als tracers zijn opgenomen. De gemiddelde levensduur is nogal een arbitrair gegeven, want betrouwbare gegevens voor het bepalen hiervan ontbreken, zeker wanneer de activiteiten meer op detailniveau moeten worden beschouwd. Het aantal door Nieuwkoop beschouwde categorieën is beperkt. Veel activiteiten blijven buiten beschouwing en de productieprocessen worden veelal naar algemene stofcategorieën vertaald. In algemeen termen komt de strekking van het model echter overeen met het ubi-model. Opvallend is trouwens dat mobiliteit in het model van Nieuwkoop anders wordt gewaardeerd, namelijk als een positieve waarde. Hoe mobieler de stoffen, des te lager de uiteindelijke prioriteit.
5.9.2 tauw/bsb-systematiek
In opdracht van de Commissie bodemsanering van in gebruik zijnde bedrijfsterreinen, heeft tauw in 1987 een methodiek ontwikkeld voor het bepalen van een onderzoeksprioriteit per bedrijf. Er heeft een uitgebreide vergelijking plaats gevonden tussen de ubi-methode en de tauw/bsb-systematiek, omdat deze methode een vrij uitgebreide toepassing heeft gekregen. Voor het uitvoeren van de vergelijking is gebruik gemaakt van de documentatie die aan het tauw/bsb-systeem ten grondslag ligt en de ervaringen die ReGister in de praktijk heeft opgedaan met het model in de provincie Gelderland. Een uitgebreid verslag van de vergelijking is als bijlage 9 in het rapport opgenomen. Hier wordt met een samenvatting volstaan. Bij de bepaling van de prioriteitsscore wordt in de tauw/bsb-systematiek gekeken naar twee elementen die samen de bronscore van de potentiële verontreiniging van de grond op het bedrijfsterrein bepalen, namelijk de toxiciteit en mobiliteit van de stofgroepen en de kans op het ontstaan van de verontreiniging. Per activiteit zijn maximaal twee stofgroepen bepaald die mogelijk de grond hebben verontreinigd en één stofgroep voor het grondwater. Deze stofgroepen zijn ingedeeld in risicoklassen op basis van toxiciteit en mobiliteit. De kans op bodemverontreiniging wordt bepaald op grond van de datum van vestiging van het bedrijf en de duur van de periode waarin het bedrijf op de locatie gevestigd was. Op grond van deze factoren wordt de bronscore bepaald. Door tauw zijn in een verdere uitbreiding van het model ook methodes voor het bepalen van een pad- en een objectscore aangebracht. Het bepalen van de tracers per activiteit is in de tauw/bsb-systematiek gebeurd op het niveau van de stofgroep. De toxiciteit is niet afzonderlijk per stof bepaald, maar door middel van een indeling in maximaal drie klassen. Ook de mobiliteit is via een indeling in drie klassen vastgesteld. Bovendien worden maximaal drie stofgroepen meegewogen. Het model gaat op dit punt belangrijk grover te werk dan de ubi-systematiek.
37
De datum en duur van vestiging van een bedrijf op de locatie, bepalen de kans dat bodemverontreiniging is ontstaan. Het tauw-model spreekt niet over het prioriteren van activiteiten, maar van bedrijven. Het model is namelijk specifiek gericht op het prioriteren van de zogenaamde Kamer van Koophandel-bestanden met gegevens over bedrijven met bepaalde hoofdactiviteiten. Aan deze dossiers worden gegevens ontleend over vestigingsdata en -duur. Los van de vraag over de waarde van dergelijke bestanden en de betrouwbaarheid van de gegevens daarin, vormt dit een wezenlijk verschil met de ubi-systematiek, die immers gericht is op activiteiten en niet op de datum van vestiging of de vestigingsduur van een specifiek bedrijf.
38
5.9.3 De iwaco-systematiek
Voor het berekenen van de factor ernst zijn per stof de volgende parameters gehanteerd: factoren voor ernst iwaco gevaar volksgezondheid
gevaar milieu
verspreiding in het milieu
acute risico’s van de stoffen
toxiciteit voor het biotische milieu
persistentie bio-accumulatie oplosbaarheid
Op hoofdlijnen komt de formule (kans x ernst) overeen met de formule van het ubi-model (toxiciteit x trefkans). De meeste van de parameters die door iwaco per stof en per activiteit in de berekening worden meegewogen, zijn opgenomen in de Interventiewaarden en de g-waarde die in het ubi-model worden gebruikt. Ook hier is het grote verschil echter, dat in het model op het niveau van bedrijfstakken wordt gewerkt en de toekenning van stoffen minder ver is uitgewerkt dan in het ubi-model. Net als het model van tauw is ook het model van iwaco specifiek gericht op het prioriteren van Kamer van Koophandelbestanden en de bedrijven die daaruit voortkomen en niet op activiteiten. Daarom worden ook gegevens over bedrijfsduur en bedrijfsgrootte meegewogen, omdat deze uit de dossiers van de Kamer van Koophandel kunnen worden afgeleid. De bedrijfsgrootte wordt bijvoorbeeld bepaald aan de hand van de vanaf circa 1975 in de dossiers aanwezige formulieren betreffende het aantal in het bedrijf werkzame personen. Gevolg van de gerichtheid op het prioriteren van KvK-bestanden is ook, dat specifieke historische bedrijfsprocessen met het model niet kunnen worden geprioriteerd.
Door iwaco zijn enkele prioriteringsmodellen ontwikkeld, waarmee ook potentieel verdacht locaties van een onderzoeksprioriteit kunnen worden voorzien. Er is sprake van een oudere systematiek en een recente, nieuwe systematiek, die hierna beide kort zullen worden besproken.
iwaco-model oud Ook het prioriteringsmodel dat door iwaco in opdracht van de provincie Groningen is ontwikkeld, is specifiek gericht op het prioriteren van Kamer van Koophandelbestanden. Het model gaat uit van het prioriteren van bedrijven en niet van locaties, net als in de tauw-systematiek. In het model worden twee stappen gehanteerd, namelijk eerst een indeling in vier risicoklassen en vervolgens binnen risicoklasse 1 nog een nadere indeling in vijf categorieën. De indeling is als volgt: iwaco risico-indeling Risicoklassen Omschrijving 1
Groot risico
2 3 4
Matig risico Klein risico Geen risico
Categorie I II III IV V
iwaco-model nieuw Recent is door iwaco in opdracht van de provincie Noord-Brabant een opzet gemaakt voor een prio-systeem, waarmee potentieel verdachte locaties en onderzoekslocaties van een prioriteit kunnen worden voorzien. Onderdeel daarvan is ook de bronprioritering van potentieel verdachte locaties. Voor de gegevens over gebruikte stoffen (de tracers) en de kans op bodemverontreiniging (de g-waarde) zal daarbij gebruik worden gemaakt van de informatie afkomstig uit de Kennisdatabank en het ubi-model. Op grond van de humane toxiciteit, de ecologische toxiciteit en de mobiliteit van de tracers, worden vervolgens het humane, ecologische en verspreidingsrisico bepaald. Voor het vaststellen van de benodigde parameters is literatuurstudie verricht. De parameters zijn voor een groot deel gestoeld op de gegevens die gebruikt zijn bij het bepalen van de interventiewaarden in de Leidraad Bodembescherming. De interventiewaarden op zich worden echter bij het uitvoeren van de berekeningen niet gebruikt. De pad- en objectgegevens spelen al vroeg in het model ook een belangrijke rol, waardoor het geheel een complexe indruk maakt. Op zich zijn de uitgangspunten bij het bepalen van de prioriteit van de bron echter min of meer dezelfde.
Van de bedrijfstakken die in risicoklasse 1 vallen is de potentiële risicoscore berekend aan de hand van de formule kans x ernst, waarna op grond van de uitkomsten dus een verdere onderverdeling is gemaakt in vijf categorieën. Als parameters voor het berekenen van de kans zijn de volgende ingrediënten gebruikt: indeling bepalende factoren iwaco procesgebonden factoren
verontreinigende activiteiten
bedrijfsvoering
aard gebruikte stoffen gebruik van de stoffen plaats van het proces
directe bodemverontreiniging indirecte bodemverontreiniging kans op calamiteiten
doel van de bedrijfsvoering startjaar bedrijfsduur bedrijfsgrootte
5.9.4 sus-methode
De Sanerings Urgentie Systematiek (sus) is een computermodel waarmee de actuele risico’s van een geval van bodemverontreiniging kunnen worden bepaald. Daarbij wordt gekeken naar de blootstellingsrisico’s voor de mens en het ecosysteem. Het model verloopt volgens drie stappen, namelijk een eerste eenvoudige toetsing, een tweede meer gedetailleerde toetsing en een derde stap bestaande uit nadere overwegingen. De systematiek is gericht op gevallen van bestaande bodemverontreiniging, waarvan vrijwel alle relevante gegevens reeds zijn verzameld. sus valt dus ook niet te vergelijken met de ubi-methode, die van toepassing is op potentiële gevallen van bodemverontreiniging.
39
Wat is het ubi-model 5.10 en wat is het niet
40
De ubi-methode kan in de ‘bodemsaneringsketen’ worden beschouwd als een voorloper van de sus-methode. Immers met de ubi-methode wordt bepaald welke potentieel vervuilde locaties in de eerste plaats in aanmerking komen voor een historisch onderzoek en een oriënterend bodemonderzoek. Wanneer de uitkomsten van het bodemonderzoek aangeven dat daadwerkelijk sprake is van een geval van bodemverontreiniging en dus niet meer alleen van een potentieel geval, wordt met de sus-methode de urgentie van de aanpak van het geval bepaald. Vanwege het ‘ketenverband’ tussen de ubi-methode en de sus-methode, is geprobeerd bij het opstellen van de ubi-methode zo goed mogelijk bij sus aan te sluiten. Beide methodes gebruiken dan ook de interventiewaarde als uitgangspunt voor het bepalen van de toxiciteit. Omdat de sus-methode werkt met concrete gevallen van bodemverontreiniging en dus ook gedetailleerde gegevens bekend zijn over het pad en het object ter plaatse, spelen in de sus-methode ook parameters als verspreidingsrisico en contactrisico een belangrijke rol. Op het moment waarop de ubi-methode wordt ingezet, zijn deze gegevens nog niet in detail bekend en kunnen zij dus ook niet worden meegewogen. Met behulp van de in het ubi-model verzamelde informatie, kunnen bestanden met locaties onderling worden gerangschikt naar onderzoeksprioriteit. De met het model aangebrachte rangschikking geeft een indicatie van de kans, dat op een locatie waar de betreffende activiteiten hebben plaats gevonden, mogelijk sprake is van bodemverontreiniging en de mogelijke aard en ernst van die verontreiniging. Uitsluitsel over de daadwerkelijke aanwezigheid van bodemverontreiniging en de aard en ernst daarvan, kan slechts worden verkregen door op de locatie een goed voorbereid bodemonderzoek uit te voeren, waarbij alle relevante deellocaties op de juiste wijze en op de juiste parameters worden onderzocht. De met het ubi-model berekende prioriteit is een relatieve waarde, wat betekent dat er uitsluitend sprake is van een prioriteitsscore in verhouding tot de andere activiteiten. De berekende score heeft geen absolute waarde, maar slechts waarde in relatie met betrekking tot de positie van een locatie in het geheel van potentieel verdachte locaties. De stoffen en g-waarden (kans op verontreiniging) die in de databank van het ubi-model per ubi-code worden genoemd, zijn gebaseerd op een uitgebreide studie van de verschillende productieprocessen. Er is daarbij gestreefd naar een expliciete benoeming van de verschillende activiteiten. Hoewel aan enkele meer algemene bedrijfscategorieën ook stoffen en kansen zijn toegekend, is zo weinig mogelijk impliciet beschouwd. Er is vanuit gegaan, dat bij inventarisaties en in bodeminformatiesystemen de verschillende bodemvervuilende activiteiten zo nauwkeurig mogelijk worden benoemd. Wanneer dit niet het geval is of bijvoorbeeld op een locatie bodemvervuilende activiteiten zijn ‘gemist’, kunnen natuurlijk afwijkingen ontstaan tussen de in het ubi-model genoemde stoffen, kansen en scores en de in de praktijk aangetoonde verontreinigingen en de aard en ernst daarvan. Het ubi-model en de daarin verzamelde gegevens worden gepresenteerd als een open, dynamisch systeem, waarin volgens de formule van het ‘lerend evalueren’ ervaringsgegevens en verbeteringen kunnen en zelfs moeten worden teruggekoppeld. De bij het daadwerkelijk onderzoek naar locaties met bepaalde activiteiten opgedane ervaringen, zullen bij de verdere optimalisering van het model worden gebruikt.
De database 5.11 • • • •
De database met de verzamelde gegevens is gemaakt in Acces 97, de algemene database van Microsoft. De database bestaat uit de volgende onderdelen: Een ubi-tabel met de productieschaal; Een ubi-tabel met de bijbehorende tracers; Een stoffentabel met de parameters per stof; Een rekenblad met de uitkomsten van de formule per ubi-code.
41
6 Gebruik en beheer Gebruik van de 6.1 ubi-code, de stoffendatabank en de prioriteit
De ubi-code is bedoeld voor het benoemen van bodemverontreinigende activiteiten. In de code zijn ook historische activiteiten opgenomen, zodat ook oude, niet meer bestaande activiteiten aan een code kunnen worden gekoppeld. Deel- en nevenactiviteiten zijn als afzonderlijke ubi-codes in de lijst opgenomen. Brandstoftanks en bijvoorbeeld opslagactiviteiten kunnen als afzonderlijke bronnen van bodemverontreiniging worden benoemd. Wanneer de bron niet specifiek bekend is, kan in de meeste gevallen voor een meer algemene code worden gekozen. Aan de ubi-code zijn in de stoffendatabank diverse gegevens gekoppeld, waarmee een indicatie van de te verwachten verontreiniging (stoffen en prioriteit) per activiteit kan worden verkregen.
42
43
Wanneer de ubi-code als activiteitencodering in globis wordt opgenomen, bestaat de mogelijkheid om aan de hand van de ubi-code gelijksoortige gevallen van bodemverontreiniging met elkaar te vergelijken. Uiteraard spelen bij een dergelijke vergelijking meer factoren een rol, zoals het pad en het object. De ubi-code biedt ook de mogelijkheid om door middel van selecties uit de verschillende bestanden en systemen, zoals globis, de Bio-bestanden, de bsbbestanden, inzicht te krijgen in de omvang en aard van de bodemverontreiniging voor bepaalde bedrijfstakken. Daarbij kan voor verschillende aggregatieniveaus worden gekozen. De stoffendatabank in het ubi-model kan ‘los’ worden gebruikt voor het opzoeken van stoffen en tracers die bij een bepaalde activiteit horen. Het is uiteraard een theoretisch geheel, omdat bij het aantreffen van bodemverontreiniging op een bepaald perceel meer factoren een rol spelen, zoals bijvoorbeeld verhoogde achtergrondgehalten, aangebrachte ophooglagen en dergelijke. Uiteraard kunnen op een bedrijfsterrein in de loop der jaren ook verschillende activiteiten zijn uitgevoerd, die allemaal op een verschillend moment tracers van uiteenlopende ouderdom in de bodem hebben achtergelaten. Bovendien kan de ene ondernemer schoon gewerkt hebben en kan de ander juist veel minder zorgvuldig zijn geweest. De werkelijkheid is complexer dan uit de stoffendatabase kan worden afgelezen, maar het is onmogelijk al deze complicerende factoren in een model te vangen. Uit de gesprekken met de verschillende provincies kwam naar voren, dat de ubicodes en de daarmee verbonden stoffendatabase en prioriteitsscores, vooral van belang worden gevonden voor het kunnen maken van selecties in het kader van het Landsdekkend Beeld 2005 en de daartoe met voorrang te onderzoeken locaties. Inderdaad is de geleverde informatie daarvoor het juiste middel. Er moet echter wel op worden gewezen, dat activiteiten als zodanig niet het onderwerp van een historisch onderzoek en bodemonderzoek zijn, maar fysieke locaties. Op een locatie kunnen meerdere activiteiten gevestigd zijn geweest, die allemaal een grotere of een kleinere bijdrage aan de mogelijke verontreiniging kunnen hebben geleverd. Bij het uitvoeren van de prioritering per locatie, kan het beste worden uitgegaan van de dominante ubicode, dat wil zeggen de activiteit met de hoogste nsx-score. Deze bepaalt dan de prioriteitsscore van de locatie als geheel.
Mutaties 6.2
De in de ubi-code en de stoffendatabase verzamelde informatie is onderhevig aan mutaties en moet dus worden beheerd. Met betrekking tot de ubi-code kan in de praktijk blijken, dat bepaalde activiteiten toch worden gemist of dat juist activiteiten alsnog beter kunnen worden samengevoegd tot één code. Op zich zouden dergelijke wijzigingen kunnen worden doorgevoerd, al moet wel worden bedacht dat hoe meer verspreiding de ubi-code gaat krijgen, des te belangrijker het wordt om de mutaties centraal goed bij te houden en centraal door te voeren, om zo het uniforme karakter van de ubi te bewaren.
De stoffendatabase in het ubi-model is meer gevoelig voor mutaties. In de eerste plaats moeten door voortschrijdende kennis alsnog bepaalde stoffen aan een code worden toegevoegd of door andere worden vervangen. Ook kan het gebeuren, dat codes waarvoor nu nog de stoffen van een bepaalde groep zijn bepaald, alsnog specifieke kenmerken en tracers blijken te hebben. De interventiewaarden kunnen veranderen of er kunnen stoffen aan de Leidraad Bodemsanering worden toegevoegd, waarvoor interventiewaarden zijn bepaald. De van een andere leidraadstof afgeleide interventiewaarde kan dan worden vervangen door de nieuw berekende waarde die echt bij de stof hoort. Op die manier worden de database en de formule steeds verder aangescherpt. Mogelijk blijkt dat op punten de formule moet worden aangepast. De open structuur van het ubi-model maakt het toepassen van voortschrijdend inzicht mogelijk, maar er zal dan wel actief moeten worden beheerd.
44
Lerend evalueren 6.3
De producten van het project, de ubi-code en het ubi-model met de Kennisdatabank, moeten in de toekomst worden beheerd. Beide spelen ze een rol als ‘slimme methode’ bij het invullen van het Landsdekkend Beeld in 2005 en de monitoring van de bodemsaneringsoperatie. Een belangrijke karakteristiek van een ‘slimme methode’ is, dat hij zich onderwerpt aan de eis van het ‘lerend evalueren’. Dit betekent dat onderzoeksresultaten van projecten waarin de ‘slimme methodes’ een rol hebben gespeeld, naar de methode worden teruggekoppeld en worden gebruikt om deze te verbeteren of aan te passen. Ook gebruikers en beoordelaars van de methodes, moeten de mogelijkheid hebben om met hun op- en aanmerkingen aanpassing van de methodes te bewerkstelligen. Vereiste is dat de ‘slimme methodes’ dusdanig van samenstelling zijn, dat accenten kunnen worden verlegd en ervaringsgegevens kunnen worden verwerkt. Zowel de ubi-code als het ubi-model voldoen aan die vereiste. De ubi-code is geënt op de Europese standaardbedrijfsindeling en is in feite een bewerking van die indeling om haar geschikt te maken voor gebruik bij bodemsanering. Zolang de band met de standaardbedrijfsindeling maar gehandhaafd blijft, kan er op detailniveau worden geschoven met de codes. Uiteraard moet dit wel centraal gebeuren en zullen dus suggesties voor veranderingen eerst moeten worden verzameld, voordat ze kunnen worden verwerkt. Anderzijds kunnen via het genoemde schakelbord nog andere in omloop zijnde coderingstabellen achter de ubi-code worden gezet en zodoende worden vertaald. De formule en de daaraan ten grondslag liggende Kennisdatabank van het ubi-model, hebben eveneens een open constructie. In de verschillende tabellen die in de database zijn opgenomen kunnen accentverschuivingen worden aangebracht en ook de formule kan worden veranderd. Dit zou bijvoorbeeld kunnen wanneer uit uitgevoerde bodemonderzoeken blijkt, dat een bepaalde activiteit in de rangorde toch hoger moet scoren, gezien de ernst en omvang van de aangetoonde verontreinigingen. In de basisgegevens, de ubi-codes met stoffen en kansen, kunnen eveneens ervaringsgegevens worden verwerkt, bijvoorbeeld wanneer uit bodemonderzoeken blijkt dat bij een bepaalde activiteit steeds een bepaalde stof wordt gevonden en deze nog niet in de database is opgenomen.
ing om te zorgen voor een structurele invulling van het beheer en onderhoud van zowel de lijst en het model, als de daaraan ten grondslag liggende informatie. In het kader van het beheer en het onderhoud kunnen de volgende aspecten worden onderscheiden: • Het centrale onderhoud, bestaande uit het versiebeheer en het verzorgen van updates. De lijst en het model zijn dynamisch van aard. Ervaringsgegevens moeten in het model worden verwerkt, zoals gegevens over nog niet als bodembedreigend bekend staande activiteiten en aanvullende informatie over stoffen en hun eigenschappen. Dergelijke informatie moet in de lijst en het model worden verwerkt. Van tijd tot tijd zullen daarom nieuwe versies moeten worden gemaakt en zullen deze moeten worden verspreid onder de gebruikers. • De centrale Kwaliteitsborging. De beschikbaarheid en betrouwbaarheid van de lijst en het model moeten voor de gebruikers ervan gewaarborgd zijn. • Verspreiding en openbaarheid. De lijst en het model moeten beschikbaar zijn voor alle partijen die betrokken zijn bij bodembeheer en bodemsanering en dus een wijde verspreiding krijgen. Bij de verschillende aspecten gaat het zowel om organisatorische als om inhoudelijke zaken. Voor het beheer moet zo snel mogelijk na de oplevering van de ubi-lijst en het ubi-model een vaste structuur worden geschapen. Ook in de overgangsperiode die daar tussen zit, moet het beheer worden geregeld. Het beheer zou moeten worden verzorgd door een vast team, dat door een beheersgroep wordt aangestuurd, waarin de gebruikers en de makers van de lijst en het model zijn vertegenwoordigd. Eenvoudige wijzigingen of aanpassingen kunnen door het beheersteam direct worden uitgevoerd. Meer ingrijpende aanpassingen of aanvullingen zullen aan de beheersgroep moeten worden voorgelegd, waarin dus ook de gebruikers vertegenwoordigd zijn. Uiteraard kunnen de gebruikers ook zelf met wensen en gedachten komen over aanpassing of aanvulling.
• • • • • • • • • • • • •
Beheer: aanvulling, 6.4 bijstelling, uitwisseling en optimalisering
De ubi-code en het ubi-model bieden de mogelijkheid om gelijksoortige gevallen van bodemverontreiniging met elkaar te vergelijken en potentieel bodemvervuilende activiteiten ten opzichte van elkaar van een indicatieve prioriteit te voorzien. Aan de hand van de uitkomsten van het ubi-model kan ook een indeling worden gemaakt tussen potentieel ernstig verontreinigde en potentieel verontreinigde locaties, waarmee wordt aangesloten bij de indicatoren uit de monitoringsoperatie. Daarnaast kan aan de met het ubi-model verbonden Kennisdatabank informatie worden ontleend over de bodemvervuilende aard van specifieke activiteiten. De vele mogelijkheden van de ubi-code en het ubi-model geven voldoende aanleid-
• • •
Vertaald naar concrete taken, betekent het beheer van de ubi-lijst en het ubi-model het volgende: Het uitzetten van de eerste en volgende versies bij de gebruikers; Het opstellen van conversieprotocollen en -tabellen voor startende gebruikers; Operationele gebruikersondersteuning in de vorm van een helpdesk; Het schrijven en ter beschikking stellen van documentatie en handleidingen; Het opstellen en bewaken van gegevensdefinities; Ondersteuning bij de implementatie van de informatie in bodeminformatiesystemen als globis, Nazca, bis4all en Strabis; Het actief beheren van de ubi-lijst en de Kennisdatabank door het verwerken van opmerkingen en aanvullingen van gebruikers; Het opsporen van fouten en het corrigeren daarvan; Het actief verzamelen van reacties op de inhoud van de lijst en het model; Het doen van wijzigingsvoorstellen; Een verdere optimalisering en eventuele aanpassing van de inhoud, werking en presentatie van de formule, de databases en de ubi-lijst; Het opzetten en beheren van een internetsite, die als een belangrijk medium voor het vervullen van de genoemde taken zou kunnen gaan fungeren; Het verzorgen van de externe communicatie en het bevorderen van het gebruik van de ubi-lijst en het ubi-model; Het verzorgen van contacten met verwante projecten, zoals het Landsdekkend Beeld 2005, de Minimale Dataset bodem, globis en de bsb-operatie; Het organiseren van een gebruikerspanel om de voorgestelde aanpassingen te toetsen; Het bieden van een medium om de conclusies uit het project Landsdekkend Beeld 2005 voor alle gemeenten en provincies te vertalen en operationeel ter beschikking te stellen, met name ook de ervaringsgegevens die in het land zijn verzameld bij het onderzoek van bepaalde ubi-codes of branches.
45
De mogelijkheden die de ubi-code en het ubi-model bieden, rechtvaardigen het feit dat serieus werk wordt gemaakt van het beheer van de informatie. Het is zaak dat daarmee ook zo snel mogelijk na oplevering van het geheel mee wordt begonnen.
7
Conclusies en aanbevelingen
Het project heeft geresulteerd in een nieuwe Uniforme Bron Indeling (ubi-code) waarmee potentieel bodemvervuilende activiteiten kunnen worden benoemd. De nieuwe ubi-code sluit aan bij de Europese standaardbedrijfsindeling, die ook in andere beleidsvelden wordt gehanteerd voor het benoemen van activiteiten en het verzamelen van kerngegevens. Binnen de code kan bij het benoemen van de verontreinigingsbron voor verschillende detailniveaus worden gekozen, al naar gelang het specifieke karakter van een bepaalde activiteit. Voor elke provincie is een conversiebestand gemaakt, waarmee de bij de provincies in gebruik zijnde activiteitencoderingen kunnen worden geconverteerd naar de ubi-code. De conversie kan eventueel ook handmatig worden uitgevoerd.
46
47
Uit het onderzoek is gebleken dat het veld ‘Veroorzakercode’ voor het benoemen van de verontreinigingsbron in finabo, vaak niet is ingevuld en vaak alleen algemene codes zijn gebruikt. Het resultaat van een geautomatiseerde conversie van de activiteitencoderingen in finabo naar de nieuwe ubi-code is dan weinig zinvol. Omdat meer velden in finabo onvolledig of niet zijn ingevuld, zijn de meeste provincies van plan om de dossiers van alle gevallen handmatig in globis in te voeren en af te zien van een volledig geautomatiseerde overzetting. Door het opnieuw invoeren van de data kan een belangrijke kwaliteitsverbetering worden bereikt, die de reikwijdte en de kans op welslagen van de beoogde Best-Practice Module belangrijk zal vergroten. Met behulp van de ubi-code zal gemakkelijker informatie over gelijksoortige gevallen van bodemverontreiniging kunnen worden uitgewisseld met andere partijen. Momenteel is van uitwisseling van informatie over gevallen van bodemverontreiniging tussen provincies onderling en tussen provincies en gemeenten nauwelijks sprake. Door de opbouw van de Best-Practice Module en het gebruik van de ubi-code daarin, kan de uitwisseling mede worden bevorderd. Het betrekken van de ubi-code en de bij het samenstellen daarvan gebruikte hulpmiddelen in het project Minimale Dataset Bodem, is daarbij ook een belangrijk punt. Het project heeft tevens geresulteerd in het ubi-model en de daaraan ten grondslag liggende Kennisdatabank, waarmee aan de hand van een indicatieve prioriteit potentieel bodemvervuilende activiteiten onderling kunnen worden gerangschikt. Het model is gebaseerd op een grondige studie van vele productieprocessen en activiteiten, waarin ook vele historische bedrijfstakken zijn onderzocht. Het ubi-model heeft een dynamisch en open karakter: de in de databank opgeslagen informatie kan worden aangevuld en verbeterd, terwijl in de formule de nodige parameters kunnen worden aangepast en accenten kunnen worden verlegd. Het ubi-model kan als ‘slimme methode’ worden ingezet voor het bepalen van Landsdekkend Beeld 2005 en de Monitoringsoperatie. Aan de hand van de uitkomsten van het model kan een onderscheid worden gemaakt tussen de potentieel verdachte locaties met een hoge onderzoeksprioriteit en een mindere of lage onderzoeksprioriteit. Daarmee kan de vaak grote hoeveelheid nog te onderzoeken locaties worden ingedeeld naar urgentie, zodat eerst met het onderzoeken van de meest urgente locaties kan worden begonnen. Het is van groot belang dat de ubi-code en het ubi-model en de daaraan ten grondslag liggende informatie actief worden beheerd. De onderzoeksresultaten van verschillende projecten waarin activiteitencoderingen en prioriteiten worden gebruikt, zullen naar de code en het model moeten worden teruggekoppeld. Voorgesteld wordt een beheersstructuur te formeren, met als taak het beheren, optimaliseren en verspreiden van de ubi-code en het ubi-model en het terugkoppelen van ervaringsgegevens naar de zowel de code als het model.
Bijlagen Bijlage Samenstelling Begeleidingscommissie
48
1
Naam C. van den Berg P. Bruin L.J.J. Dijkhuis S. Harmsma M. van der Hoff B. Houtkamp M. Lucassen A. Roeloffzen
Organisatie ReGister bv Provincie Noord-Holland Arcadis Heidemij Advies ReGister bv Provincie Noord-Brabant Provincie Zuid-Holland Provincie Zuid-Holland Gemeente Rotterdam
Projectleider
Voorzitter
49
Bijlage Overzicht contactpersonen provincies en grote steden
2
Provincie Provincie Groningen Provincie Fryslân
Provincie Drenthe Provincie Overijssel Provincie Flevoland Provincie Gelderland 50
Provincie Utrecht Provincie Noord-Holland Provincie Zuid-Holland Provincie Zeeland Provincie Noord-Brabant Provincie Limburg
Contactpersoon D. Marinus B. Talsma T. Antoinne J. Eijssen I. Drümmer A. Weijts C. Biesheuvel-Diemont I. Oosterkamp P. Richters E. Spijker E. Hagelen H. van der Hoef K. Bouhlel P. Bruin H. Dijkstra B. Houtkamp G. Hordijk D.v. Meeteren M.v.d.Hoff M. Daniëls M. Lemmens
Grote gemeenten Gemeente Amsterdam Gemeente Rotterdam Gemeente Den Haag Gemeente Utrecht
Contactpersoon K. Ronday A.Roeloffzen Dhr. Wupperman H. Wiegers
Overige instellingen adogis Stichting bsb Friesland Ministerie van vrom Gemeente Leeuwarden Centric/k+v cso De Straat
Contactpersoon A. Heuer W.v.d. Wijk M. van Teeseling N. Talsma F.v. .Rhijn T. Houtwerf W.J. de Boer
51
Bijlage Vragenlijst gesprekken provincies
52
3
finabo-gebruik 1.1 Finabo wordt gebruikt sinds? 1.2 Werd daarvoor een ander systeem gebruikt? 1.3 Hoeveel gevallen zijn opgenomen in finabo? 1.4 Zijn bij de overgang naar finabo alle gevallen ingevoerd? 1.5 Ook de toen al afgesloten gevallen? 1.6 Wanneer worden de gegevens van een geval of locatie ingevoerd? 1.7 Worden altijd alle gegevens ingevoerd? 1.8 Wie is verantwoordelijk voor de invoer van de gegevens? 1.9 Blijven ook afgesloten locaties gehandhaafd? 1.10 Zijn er naast finabo nog andere systemen of bestanden in gebruik? globis 2.1 Gaat de provincie over naar globis? 2.2 Kan de inhoud, naar de mening van de provincie, geautomatiseerd worden overgezet? 2.3 Is ervaring opgedaan met rambo, in het kader van de monitoring van de bodemsaneringsoperatie? 2.4 Wordt een hernieuwde, handmatige invoer van de dossiers overwogen? 2.5 Is derhalve het opstellen van een conversieprotocol voor een geautomatiseerde conversie zinvol? De activiteitencodering 3.1 Wordt de activiteitencodering in het veld Veroozakercode altijd, vaak of weinig ingevuld? 3.2 Welke tabel hangt achter FINABO voor het bepalen van de code? 3.3 Wordt voor de invoer nog een andere lijst gebruikt? 3.4 Zijn eigen aanpassingen op de referentietabel gemaakt? 3.5 Wordt veel waarde gehecht aan een systematische bepaling van de bron van de verontreinging? 3.6 Welke gedetailleerdheid wordt bij het bepalen van de activiteitencode aangebracht? 3.6 Hoe gedetailleerd moet de nieuwe activiteitencodering zijn? 3.7 Zijn er speciale wensen qua codes en de opbouw en inrichting van de nieuwe activiteitencode-tabel? 3.8 Wat zijn de wensen qua leesbaarheid en hanteerbaarheid, gezien de ervaringen? Uitwisseling met anderen 4.1 Wordt de Best-Practice-module zinvol gevonden en wat zijn de verwachtingen met betrekking tot de uitwisseling van dergelijke gegevens met anderen? 4.2 Met welke instanties wordt momenteel informatie uitgewisseld? 4.3 Vindt de uitwisseling in geautomatiseerde vorm plaats? 4.4 Bestaat er een bepaald format voor de uitwisseling en aanlevering van informatie? 4.5 Verloopt de aanlevering door bijv. onderzoeksbureaus voor bepaalde typen onderzoeken ook volgens een vast format? 4.6 Maakt de activiteitencodering ook deel uit van de uitwisseling en de formats? 4.7 Speelt de provincie een rol bij de centrale aanschaf van bis-systemen door de gemeenten?
53
Overige en tabellen 5.1 Lopen er binnen de provincie bepaalde acties in het kader van het landsdekkend beeld 2005 en bestaan er plannen voor het in dat kader opstellen van nieuwe bestanden met activiteitencoderingen? 5.2 Is een afschrift van de referentietabel van finabo voorhanden? 5.3 Kan een tabel daadwerkelijk ingevoerde codes worden geproduceerd? 5.4 Kunnen de overige tabellen worden geleverd?
Bijlage Samenvattend overzicht gesprekken provincies en gemeenten
4
5 Provincie
Aantal Lijst
Gevuld Invoer -
Overig
Groningen
2 000
sbi’74+
Centraal/projectleiders finabo maar deels
Fryslân
6 581
sbi’74
25%
Centraal/projectleiders Nieuwe dossierinvoer
Drenthe
1 400
sbi’74+
55%
Centraal
gevuld Mogelijk nieuwe dossierinvoer Overijssel
2 945
Flevoland
563
Gelderland
12 000
sbi’74+ Referentielijst
61% 0%
Centraal/projectleiders Projectleiders
Nieuwe dossierinvoer
Geen
50%
Centraal
Nieuwe dossierinvoer Mogelijk nieuwe
Utrecht
2 690
Referentielijst
20%
Projectleiders
N-Holland
6 911
sbi’74+
53%
Centraal/projectleiders
Z-Holland
6 000
ReGister
90%
Centraal/projectleiders Dossiers nieuw
dossierinvoer 54
ingevoerd Zeeland
1 378
Referentielijst
90%
Centraal/projectleiders Mogelijk nieuwe
N-Brabant
7 500
sbi’74+
81%
Projectleiders
dossierinvoer Mogelijk nieuwe dossierinvoer Limburg
5 924
Referentielijst
18%
Amsterdam
1 396
sbi’74
40%
Rotterdam
4 251
sbi’74+
-
Den Haag
6 000
sbi’74
-
sbi’74+
-
Utrecht-stad
bsb Leeuwarden
Projectleiders
sbi’74 2.700
cbs’74
Proefgemeente minimale dataset
Centric
cbs’93/vng/mbi
cso
Geen
De Straat
Geen
55
Bijlage Onverdachte activiteiten
5
ad
56
ba
ca
ubi-code 000000 000000 000000 000000 000000 000000 000000 000000 000000 000000 000000 000000 000000 000000 000000 000000 000000 000000 000000
ubi-omschrijving onverdachte activiteit onverdachte activiteit onverdachte activiteit onverdachte activiteit onverdachte activiteit onverdachte activiteit onverdachte activiteit onverdachte activiteit onverdachte activiteit onverdachte activiteit onverdachte activiteit onverdachte activiteit onverdachte activiteit onverdachte activiteit onverdachte activiteit onverdachte activiteit onverdachte activiteit onverdachte activiteit onverdachte activiteit
000000 000000 000000 000000 000000 000000 000000 000000 000000 000000 000000 000000 000000 000000 000000 000000 000000
onverdachte activiteit onverdachte activiteit onverdachte activiteit onverdachte activiteit onverdachte activiteit onverdachte activiteit onverdachte activiteit onverdachte activiteit onverdachte activiteit onverdachte activiteit onverdachte activiteit onverdachte activiteit onverdachte activiteit onverdachte activiteit onverdachte activiteit onverdachte activiteit onverdachte activiteit
000000 000000 000000 000000 000000 000000 000000 000000 000000 000000 000000 000000 000000 000000 000000 000000 000000 000000
onverdachte activiteit onverdachte activiteit onverdachte activiteit onverdachte activiteit onverdachte activiteit onverdachte activiteit onverdachte activiteit onverdachte activiteit onverdachte activiteit onverdachte activiteit onverdachte activiteit onverdachte activiteit onverdachte activiteit onverdachte activiteit onverdachte activiteit onverdachte activiteit onverdachte activiteit onverdachte activiteit
kdb-omschrijving accountantkantoor acetyleengasinstallatie administratiekantoor advokatenkantoor akkerbouw en veehouderij akkerbouwbedrijf amusementsbedrijf apotheek archiefinstelling architectenbureau artsenpraktijk auto- en auto-onderdelengroothandel auto-accesoiresdetailhandel bakkerij bankgebouw bankwezen bedrijfs- en werknemersorganisatie bedrijfs- en werknemersorganisaties, researchinstellingen, overige sociale organisaties bedrijfsgebouw begraafplaats begrafenisondernemeing behangersbedrijf bejaardencentrum benzinemotor betonijzervlechtersbedrijf bevrachtingsbedrijf bibliotheek bijen- en isektenteelt binnenvaart verwante bedrijven binnenvisserijbedrijf bioscoop bladmuziekuitgeverijen bloemen- en plantendetailhandel bloemen- en plantengroothandel boeken-, tijdschriften-, e.a. drukwerkgroothandel boekhandel bosbouw bosexploitatie- en -beheersbedrijf bouwmaterialendetailhandel bouwmaterialengroothandel bouwplaats bowlingcentrum buitensportvereniging butagas-depot cafe cafetaria/snackbar camping carbidgasinstallatie centrale keuken chinees-indisch restaurant commandopost computercentrum computerservicebedrijf
57
co
000000 000000 000000 000000 000000 000000 000000 000000
onverdachte activiteit onverdachte activiteit onverdachte activiteit onverdachte activiteit onverdachte activiteit onverdachte activiteit onverdachte activiteit onverdachte activiteit
000000 000000 000000 000000 000000 000000 000000 000000 000000 000000 000000
onverdachte activiteit onverdachte activiteit onverdachte activiteit onverdachte activiteit onverdachte activiteit onverdachte activiteit onverdachte activiteit onverdachte activiteit onverdachte activiteit onverdachte activiteit onverdachte activiteit
fi
000000 000000 000000 000000
onverdachte activiteit onverdachte activiteit onverdachte activiteit onverdachte activiteit
ga
000000 000000 000000 000000 000000 000000 000000 000000 000000 000000 000000 000000 000000 000000 000000 000000 000000 000000 000000 000000 000000 000000 000000 000000 000000 000000 000000 000000 000000 000000 000000
onverdachte activiteit onverdachte activiteit onverdachte activiteit onverdachte activiteit onverdachte activiteit onverdachte activiteit onverdachte activiteit onverdachte activiteit onverdachte activiteit onverdachte activiteit onverdachte activiteit onverdachte activiteit onverdachte activiteit onverdachte activiteit onverdachte activiteit onverdachte activiteit onverdachte activiteit onverdachte activiteit onverdachte activiteit onverdachte activiteit onverdachte activiteit onverdachte activiteit onverdachte activiteit onverdachte activiteit onverdachte activiteit onverdachte activiteit onverdachte activiteit onverdachte activiteit onverdachte activiteit onverdachte activiteit onverdachte activiteit
da
58
ec
ho
cosmeticagroothandel crematorium dagverblijven en inrichtingen dierenartsenpraktijk dierenpension dierenspeciaalzaak dierenverblijf dierlijke voedingsmiddelen-, margarinegroothandel dieselmotor discotheek drankgroothandel (alcohol en alcoholvrij) drinkwatervoorzieningsinstallatie drogisterij drukverhoginginstallatie economisch adviesbureau eierenopslag elektrisch onderstation elektromotor exploitatie van en handel in onroerende goederen, e.d. financieel dienstverlenend bedrijf forellenkwekerij fotografische artikelendetailhandel fotografische artikelengroothandel (vloeistoffen) gasdistributiebedrijf gasdrukregel- en meetstation gasflessenopslag gasinstallatie gaskrachtmachine gasmotor gasnetaansluiting gasreduceerstation gasregelkast gebouwenafwerkingsbedrijf gevangenis gevogeltefokkerij gezondheids- en veterinaire dienst gezondheidscentrum glansstrijkerij glanzerij en kalanderij glasgroothandel glazenwasserij golfterrein graantransportinrichting greinkalanderij griend- en rietbouwbedrijf groentenboer groentensnijbedrijf groothandel homeopatische geneesmiddelenfabriek hondenpension hooi-, stro- en ruwvoergroothandel horeca-inrichting horecabenodigdhedengroothandel hotel
ho
ijz
ja
ka
la
ma
000000 000000 000000 000000 000000 000000 000000 000000 000000 000000 000000 000000 000000 000000 000000 000000 000000 000000 000000 000000 000000 000000 000000 000000 000000 000000 000000 000000 000000 000000 000000 000000 000000 000000 000000 000000 000000 000000 000000 000000 000000
onverdachte activiteit onverdachte activiteit onverdachte activiteit onverdachte activiteit onverdachte activiteit onverdachte activiteit onverdachte activiteit onverdachte activiteit onverdachte activiteit onverdachte activiteit onverdachte activiteit onverdachte activiteit onverdachte activiteit onverdachte activiteit onverdachte activiteit onverdachte activiteit onverdachte activiteit onverdachte activiteit onverdachte activiteit onverdachte activiteit onverdachte activiteit onverdachte activiteit onverdachte activiteit onverdachte activiteit onverdachte activiteit onverdachte activiteit onverdachte activiteit onverdachte activiteit onverdachte activiteit onverdachte activiteit onverdachte activiteit onverdachte activiteit onverdachte activiteit onverdachte activiteit onverdachte activiteit onverdachte activiteit onverdachte activiteit onverdachte activiteit onverdachte activiteit onverdachte activiteit onverdachte activiteit
000000 000000 000000 000000 000000 000000 000000 000000 000000 000000 000000 000000 000000 000000
onverdachte activiteit onverdachte activiteit onverdachte activiteit onverdachte activiteit onverdachte activiteit onverdachte activiteit onverdachte activiteit onverdachte activiteit onverdachte activiteit onverdachte activiteit onverdachte activiteit onverdachte activiteit onverdachte activiteit onverdachte activiteit
hotels, restaurants, cafe’s, e.d. houdstermaatschappij of holding houtopslag huisdierfokkerij huishoudelijke artikelendetailhandel huishoudelijke artikelengroothandel huishoudelijke metaal- of verfartikelen hulpbedrijven van het vervoer ijzer- en metaalwarengroothandel ijzerwaren- en gereedschappendetailhandel ingenieursbureau interieurafwerkingsbedrijf jacht jeugdherberg jongerencentrum kaasboerderij kantine kantoorbenodigdhedendetailhandel kantoorbenodigdhedengroothandel kantoorgebouw kapperszaak kerkgebouw kermisexploitant ketelhuis c.v. keuringsdienst (technisch) kinderboederij kinderdagverblijf kledingverhuurbedrijf kledingwinkel klei-, leem-, en lösswinningsbedrijf klokkenmakerij (ambachtelijk) koffie-, thee-, tabak- en specerijengroothandel kruidendrogerij kunstmeststoffenhandel kweekstoffenbewerking land- en tuinbouw ledergroothandel lederwarendetailhandel lederwarengroothandel leifabriek levensmiddelendetailhandel (excl. bakkers en slagers) levensmiddelengroothandel licht- en kracht installatie loods- en seinwezen luchthavenbedrijf luchtvaartbedrijf maatschappelijke dienstverlening maatschappelijke organisatie magazijn (groot) makelaarsbedrijf manege marechausseekazerne medische artikelengroothandel medische dienstverlening medische en tandtechnische instrumentengroothandel
59
me
60
na
oe
pa
ra
000000 000000 000000 000000 000000 000000 000000 000000
onverdachte activiteit onverdachte activiteit onverdachte activiteit onverdachte activiteit onverdachte activiteit onverdachte activiteit onverdachte activiteit onverdachte activiteit
000000 000000 000000 000000 000000 000000 000000 000000 000000 000000 000000 000000 000000 000000 000000 000000 000000 000000 000000 000000 000000 000000 000000 000000 000000
onverdachte activiteit onverdachte activiteit onverdachte activiteit onverdachte activiteit onverdachte activiteit onverdachte activiteit onverdachte activiteit onverdachte activiteit onverdachte activiteit onverdachte activiteit onverdachte activiteit onverdachte activiteit onverdachte activiteit onverdachte activiteit onverdachte activiteit onverdachte activiteit onverdachte activiteit onverdachte activiteit onverdachte activiteit onverdachte activiteit onverdachte activiteit onverdachte activiteit onverdachte activiteit onverdachte activiteit onverdachte activiteit
000000 000000 000000 000000 000000 000000 000000 000000 000000 000000
onverdachte activiteit onverdachte activiteit onverdachte activiteit onverdachte activiteit onverdachte activiteit onverdachte activiteit onverdachte activiteit onverdachte activiteit onverdachte activiteit onverdachte activiteit
000000
onverdachte activiteit
000000
onverdachte activiteit
000000 000000 000000 000000 000000 000000 000000
onverdachte activiteit onverdachte activiteit onverdachte activiteit onverdachte activiteit onverdachte activiteit onverdachte activiteit onverdachte activiteit
medische specialistenpraktijk meekrapstokerij meng- en krachtvoergroothandel mergelwinningsbedrijf mestbassin metselwerkenbedrijf meubeldetailhandel meubelen-, prenten-, antiquiteiten, e.d. groothandel meubelgroothandel meubelstoffeerderij museum muziekinstrumentengroothandel natuursteenbewerkingsinrichting nerts- en pelsdierfokkerij noodaggregaat notariskantoor oester- en mosselteeltbedrijf opticiën optische artikelendetailhandel optische artikelengroothandel optische- en fotografische artikelengroothandel overheidsinstelling overige dienstverlenende bedrijven overige zakelijke dienstverlening paardenfokkerij papier- en kartongroothandel particulier (bijv. hbo-tanks) particuliere huishoudens patatkraam pension persbureau petroleummotor plantaardige voedingsmiddelen-, genotsmiddelengroothandel pluimveehouderij poldergemaal politiebureau porcelein- en aardewerkdetailhandel postdienst projectontwikkelaar propaangasinstallatie psychiatrische inrichting radio- en televisiereparatiebedrijf radio- en televisietoestellen, geluidsapparatuur, e.d. radio- en televisietoestellen, geluidsapparatuurgroothandel, e.d. radio- en televisietoestellen-, geluidsapparatuurgroothandel, e.d. radioactieve bronopslag radiostation rechtskundige dienstverlening reclamebureau recreatiebedrijf recreatiecentrum reddings- en bergingdienst
re
sa
ra
ta
000000 000000 000000 000000 000000 000000 000000 000000 000000 000000 000000 000000 000000 000000 000000 000000 000000 000000 000000 000000 000000 000000 000000 000000 000000 000000 000000 000000 000000 000000 000000 000000 000000 000000 000000 000000 000000 000000 000000 000000 000000 000000 000000 000000 000000 000000 000000 000000 000000 000000 000000 000000 000000 000000 000000 000000 000000
onverdachte activiteit onverdachte activiteit onverdachte activiteit onverdachte activiteit onverdachte activiteit onverdachte activiteit onverdachte activiteit onverdachte activiteit onverdachte activiteit onverdachte activiteit onverdachte activiteit onverdachte activiteit onverdachte activiteit onverdachte activiteit onverdachte activiteit onverdachte activiteit onverdachte activiteit onverdachte activiteit onverdachte activiteit onverdachte activiteit onverdachte activiteit onverdachte activiteit onverdachte activiteit onverdachte activiteit onverdachte activiteit onverdachte activiteit onverdachte activiteit onverdachte activiteit onverdachte activiteit onverdachte activiteit onverdachte activiteit onverdachte activiteit onverdachte activiteit onverdachte activiteit onverdachte activiteit onverdachte activiteit onverdachte activiteit onverdachte activiteit onverdachte activiteit onverdachte activiteit onverdachte activiteit onverdachte activiteit onverdachte activiteit onverdachte activiteit onverdachte activiteit onverdachte activiteit onverdachte activiteit onverdachte activiteit onverdachte activiteit onverdachte activiteit onverdachte activiteit onverdachte activiteit onverdachte activiteit onverdachte activiteit onverdachte activiteit onverdachte activiteit onverdachte activiteit
reisbureau religieuze organisaties, e.d. restaurant rijwielendetailhandel (geen reparatie) rioolgemaal rubbergroothandel rundvee- en kleinveefokkerij sanitair artikelengroothandel sauna schakelstation (electriciteit) scheepsbenodigdhedengroothandel scheepsvaartverwantbedrijf schelpen- en wiervisserij schoenendetailhandel (geen reparatie) schoenengroothandel schoenmakerij schoolgebouw schoonheidsinstituut schuilinrichting sierraden - en bijouteriëndetailhandel sierraden- en bijouteriëngroothandel siervissenkwekerij siervogelkwekerij slagerij sluis- en havenwezen sociaal verzekeringsorgaan sociaal-culturele en culturele instellingen sociaal-culturele instelling speelgoederengroothandel speelgoedwinkel splijt- en kweekstoffenbewerkingsbedrijf splijtstoffenbewerking spoorwegen sport en recreatie sport- en recreatie-artikelendetailhandel sport- en recreatie-artikelengroothandel sportcomplex (binnen) sportcomplex (buiten) sprinklerinstallatie tbv brandbeveiliging standbouw stempelmakerij (kantoorartikel) stoomketel stoppage- en oppersinrichting strosnij- en maalinrichting stucadoorsbedrijf tapijt- en vloerbedekkingdetailhandel tapijtklopperij tapijtreinigingsbedrijf technische installatie tegelzettersbedrijf telecommunicatiebedrijf telefooncentrale telefoonwinkel terazzobedrijf textielgoederendetailhandel textielgrondstoffengroothandel textielwaren-, schoeisel-, lederwarengroothandel
61
te
ui
va
62
wa
za
000000 000000 000000 000000 000000 000000 000000 000000 000000 000000 000000 000000 000000 000000 000000 000000 000000 000000 000000 000000 000000 000000 000000 000000 000000 000000 000000 000000 000000 000000 000000 000000 000000 000000 000000 000000 000000 000000 000000 000000 000000 000000 000000 000000 000000 000000 000000 000000 000000 000000 000000 000000 000000 000000 000000
onverdachte activiteit onverdachte activiteit onverdachte activiteit onverdachte activiteit onverdachte activiteit onverdachte activiteit onverdachte activiteit onverdachte activiteit onverdachte activiteit onverdachte activiteit onverdachte activiteit onverdachte activiteit onverdachte activiteit onverdachte activiteit onverdachte activiteit onverdachte activiteit onverdachte activiteit onverdachte activiteit onverdachte activiteit onverdachte activiteit onverdachte activiteit onverdachte activiteit onverdachte activiteit onverdachte activiteit onverdachte activiteit onverdachte activiteit onverdachte activiteit onverdachte activiteit onverdachte activiteit onverdachte activiteit onverdachte activiteit onverdachte activiteit onverdachte activiteit onverdachte activiteit onverdachte activiteit onverdachte activiteit onverdachte activiteit onverdachte activiteit onverdachte activiteit onverdachte activiteit onverdachte activiteit onverdachte activiteit onverdachte activiteit onverdachte activiteit onverdachte activiteit onverdachte activiteit onverdachte activiteit onverdachte activiteit onverdachte activiteit onverdachte activiteit onverdachte activiteit onverdachte activiteit onverdachte activiteit onverdachte activiteit onverdachte activiteit
textielwarengroothandel theater/schouwburg tuinbenodigdhedendetailhandel tuincentrum tussenhandel uitgeverijen uitzendbureau uurwerkenreparatiebedrijf uurwerkreparatiebedrijven varkenshouderij veehandel veehouderijbedrijf veenderijbedrijf veiling vereniging diverse activiteiten verhuurbedrijf van roerende goederen (overige) verlichtingsartikelengroothandel verloskundigenpraktijk verpakkingsmaterialengroothandel verpleeghuis verzekeringsmaatschappij verzekeringswezen videotheek visbakkerij vishandel viskraam visserij visteeltbedrijf vlasbewerkingsinrichting (natuurlijk) vloeronderdelenhandel voegersbedrijf vuurwerkopslagplaats warenhuis warmtekrachtkoppelinginstallatie warmtevoorzieningsbedrijven wasmachineverhuurbedrijf wassalon wasverzendinrichting waterpompinstallatie wijkcentrum winkel woningbouwvereniging woninginrichtingwinkel woningstoffeerderij zakelijke dienstverlening zakkenklopperij zalenverhuurbedrijf zand- en grindgroothandel zand- en grindwinningsbedrijf zee- en kustvisserijbedrijf zeevaart verwant bedrijf ziekenfonds zonweringdetailhandel zuurstofopslagplaats zwembad
Bijlage Technische informatie inzake het conversieprotocol sbi naar ubi
6
De conversietabel
Om in een informatiesysteem, waarin gegevens opgenomen zijn over bedrijfsactiviteiten uitgedrukt in een sbi code, de sbi-codes te converteren naar ubi-codes wordt een conversieprotocol geleverd bestaande uit een conversietabel en een beschrijving (met een voorbeeld) van de manier waarop de sbi-codes omgezet kunnen worden naar ubi-codes.
De conversietabel is een tabel met vier kolommen. Deze vier kolommen bevatten de volgende gegevens:
veld naam
data type
lengte
omschrijving
sbiCode sbiOmschrijving ubiCode ubiOmschrijving
Tekst Tekst Tekst Tekst
6 60 6 60
De sbi code die geconverteerd moet worden De omschrijving van de sbi code De ubi code De omschrijving van de ubi code
In deze tabel wordt voor elke sbi-code met bijbehorende omschrijving een ubi-code met bijbehorende omschrijving gegeven. De omschrijving van de sbi code is eigenlijk overbodig in deze tabel maar wordt ter controle en verduidelijking meegeleverd. De conversie bestaat hieruit dat elke sbi-code -eventueel met omschrijving- vervangen wordt door de bijbehorende ubi-code met omschrijving. Deze vervanging wordt uitgevoerd door, afhankelijk van de omgeving waar de conversie moet plaatsvinden, één of ander programma dat gebruik maakt van de conversietabel. In de meeste gevallen zal dit programma een eenvoudig sql statement zijn die de sbi-code (en eventueel de sbi-omschrijving) in velden uit de te converteren tabel, update naar de bijbehorende ubi-code. Als voorbeeld worden hieronder de sql statements in zowel Access sql als oracle sql gegeven. Overige conversieprogramma’s moeten per omgeving hiervan afgeleid worden.
Access conversie
Gegeven de volgende tabel (met tabelnaam bedrijf) met bedrijfsactiviteiten:
veld naam
data type
lengte
omschrijving
ID Vindplaats Dossiernr Bedrijfsnaam sbi_1 sbi 1Oms
Autonumber Tekst Tekst Tekst Tekst Tekst
6 30 30 30 6 60
Unieke sleutel die het record identificeert Beschrijving van de vindplaats Het dossiernummer Naam van het bedrijf sbi code De omschrijving van de sbi code
Om in deze tabel de sbi code en de bijbehorende omschrijving te converteren naar de ubi code en omschrijving kan het volgende sql statement gebruikt worden. UPDATE BEDRIJF INNER JOIN ConvTab ON BEDRIJF.SBI_1 = ConvTab.SBIcode SET BEDRIJF.SBI_1 = ConvTab.UBIcode, BEDRIJF.SBI1oms = ConvTab.UBIomschrijving; ConvTabel is de conversietabel zoals die hierboven is beschreven.
63
oracle conversie
Uitgaande van dezelfde tabellen als hierboven beschreven zal het volgende sql statement in een oracle omgeving de zelfde uitwerking hebben: update bedrijf set SBI_1 = UBIcode, SBI1oms = UBIomschrijving where SBI_1 = SBIcode; Op vergelijkbare manier kunnen andere programma’s gemaakt worden om sbi codes te converteren naar ubi codes.
64
Bijlage Overzicht ubi-codes zonder tracers
7
UBI-code 0112 011211 1450 14503 15 153 158 17306 20 202006 22 222 23 24 241 2411 241222 2413 241301 241302 241313 241318 24141 24142 241421 241451 241608 241621 241624 241631 241632 2430 243016 243022 2463 2466 24661 24664 246663 246665 2467 24691 25 26 2614 26662 26665 27 274 275 28 3310 3350 35 354
UBI-omschrijving volkstuinen groentenkwekerij overige delfstoffenwinning metaalertsenwinningbedrijf voedings- en genotmiddelenindustrie groente- en fruitverwerkende industrie overige voedingsmiddelenindustrie textielsterkerij en -ontsterkerij houtbe- en -verwerkende industrie xylolithfabriek grafische industrie, uitgeverijen drukkerijen en aanverwante activiteiten aardolie- en steenkolenproductenindustrie chemische industrie chemische grondstoffenindustrie industriële gassenfabriek boter- en kaaskleurselfabriek anorganische chemische grondstoffenfabriek natrosolfabriek blauwzuurvervaardiging (vloeibaar) etherfabriek carbonzuurfabriek (synthetisch) petrochemischeproductenfabriek organische chemische grondstoffen-fabriek organische oplosmiddelenfabriek magnesietmalerij glas-harslaminaatfabriek polyamidefabriek (pa) polyethyleenfabriek (pe) teflonfabriek (polytetrafluoretheen) triacelfabriek (transparant folie) verf-, lak-, vernis-, drukinkt- en mastiekindustrie thinnerfabricage zegellakfabriek aetherische oliënfabriek overige chemische productenindustrie n.e.g. biochemische productenfabriek ontvettingsmiddelenfabriek gloedstokerij foto-emaillefabriek chemische kantoorbenodigdheden-fabrieken beagidfabriek rubber- en kunststofverwerkende industrie bouwmaterialen-, aardewerk- en glasindustrie glasvezelfabriek granietproduktenfabriek kunstgranietfabriek basismetaalindustrie non-ferrometaalindustrie metaalgieterij metaalwarenindustrie medische apparaten en instrumenten en orthopedische en protese-artikelen industrie uurwerken- en klokkenindustrie transportmiddelenindustrie rijwiel- en motorrijwielindustrie
65
66
3544 362201 366325 366326 4000 45 453 4545 502043 502054 512172 515 51551 527402 6312 631249 631275 631276 631277 631279 631280 631286 631287 631288 631289 631291 631295 631296 631297 631299 631309 631311 73110 747027 900012 900013 900015 900022 900024 900030 900032 900033 900034 900035 900036 900038 900039 900040 900041 900042 900043 900044 900045 900046 900048 900049 900050
rijwiel- en motorrijwielonderdelenfabriek diamantslijperij overige be- en verwerkende industrie industriemolen (papier, verf, etc) nutsbedrijf bouwnijverheid bouwinstallatiebedrijven overige gebouwenafwerkingsbedrijven autobeklederijen overige auto-onderhoudsbedrijven veevoeder- en meststoffengroothandel metalen-, olieproducten, chemicaliën- en rubbergroothandel chemische grondstoffen en chemicaliëngroothandel overige reparatiebedrijven tbv particulieren goederenopslagplaats terpentijn(olie)tank (ondergronds) acetonopslagplaats etheropslagplaats trichloorethaanopslagplaats glycoletheropslagplaats chemicaliënopslagplaats natronloogopslagplaats calciumoxyde-opslagplaats fosforzuuropslagplaats vetzuuropslagplaats zwavelnatriumopslagplaats polytheenopslagplaats ethyleenopslagplaats anti-vriesopslagplaats sludgetank (ondergronds) terpentijn(olie)-tank (bovengronds) koolwaterstofopslagplaats limnologisch laboratorium flessenspoelinrichting rioolslibdepot stortplaats rioolslib op land baggerspeciedepot (op land) afvaloverslagbedrijf stortplaats veegvuil op land stortplaats op land (niet gespecificeerd) stortplaats huishoudelijk afval op land afvalverwerkingsbedrijf chemische afvalstoffenopslag/kca-depot faecaliënstortplaats stortplaats agrarisch afval en/of takkenbossen op land stortplaats industrieel- en bedrijfsafval op land stortplaats grond op land stortplaats in water binnendijks of slootdemping (niet gespecificeerd) stortplaats shredder in water stortplaats huishoudelijk afval in water stortplaats baggerspecie in water stortplaats houtafval in water stortplaats lompen in water stortplaats agrarisch afval en/of takkenbossen in water stortplaats industrieel- en bedrijfsafval in water stortplaats grond in water stortplaats (zelling) in water buitendijks (niet gespec)
900051 900052 900053 900054 900055 900056 900058 900059 900060 900061 900062 900063 900064 900065 900066 900068 900069 900070 900071 900072 900073 900074 900075 900078 900079 900080 900081 900083 900084 900085 900089 900091 900092 900093 900094 999901 999902 999903 999904 999905 999906 999907 999908 999909 999910 999911 999912 999913 999914 999916 999918 999919 999920 999921 999925 999926 999929
zelling met shredder zelling met huishoudelijk afval zelling met baggerspecie zelling met houtafval zelling met lompen zelling met agrarisch afval en/of takkenbossen zelling met industrieel- en bedrijfsafval zelling met grond demping (niet gespecificeerd) demping met shredder demping met huishoudelijk afval demping met baggerspecie demping met houtafval demping met lompen demping met agrarisch afval en/of takkenbossen demping met industrieel- en bedrijfsafval demping met grond ophooglaag (niet gespecificeerd) ophooglaag met slakken ophooglaag met huishoudelijk afval ophooglaag met kolengruis en/of sintels ophooglaag met houtafval ophooglaag met baggerspecie ophooglaag met industrieel- en bedrijfsafval ophooglaag met grond erfverharding (niet gespecificeerd) erfverharding met slakken erfverharding met kolengruis en/of sintels erfverharding met houtafval erfverharding met baggerspecie erfverharding met grond industriële restostoffenverwerkend bedrijf grondepot (vervuilde grond) koelkastenverwerkingsbedrijf pcb-stoffen-recyclingsbedrijf brunnerzuur-fabriek tertiairbutylhydroperoxide-fabriek gerafineerd mdi-fabriek f-310 tank (ondergronds) zuiveringsbedrijf hydrofoortank tetreentank mdi-fabriek roostfabriek vergiften/bijtende middelenverwerking methyltertiairbutyletherfabriek (mtbe) molybdeenoxidefabriek crinofil fabriek micrografie boswolfabriek koolstofproductie rontgenapparaten polymerisatiefabriek watersteenoplossingsmiddelenfabriek zwaardvegerij resopal-platenbewerkingsinrichting uitvinder pruikmakerij
67
999930 999931 999999
68
duplicatorenfabriek baby-garniturenfabriek onbekend
Bijlage Overzicht tracers en leidraadstoffen ubi-model
8
Stof Kennisdatabank 1,2-dichloorpropeen 1,3-butadieen 1,3-dichloorpropeen 1-butanol 2,3,7,8-tcdd 2,4,5-t 2,4,6-trinitrofenol 2,4,6-trinitrotolueen 2-naftol 3,4,5-trihydroxybenzoëzuur 3,4-dichlooralinine aceton acrylamide acrylnitril aldicarb alifatische en naftenische kws alkylkwik amino-azijnzuur amphibole aniline anthraceen anthrachinon-sulfonzuur antimoon aromaten arseen atrazin azokleurstoffen azopigmenten barium bendiocarb benzeen benzeensulfonzuur benzidine benzo(a)pyreen benzoëzuur bitumen, Fluaten borium cadmium calciumfluoride captan carbendazim carbondisulfide carbonsulfide chloorkalk chloorkws chloorpyrifos chloroform chroom chroomtetraethylrhodamine
Leidraadstof Eox Geen 1,3-dichloorpropeen Butanol Dioxine Drins Fenol Fenol Pak Benzeen Dichlooranilinen Geen Styreen cyanide complex Organofosfor bestrijdingsmiddel Eox Kwik Butylacetaat Organofosfor bestrijdingsmiddel Benzeen Pak Benzeen Antimoon Benzeen Arseen Atrazin Benzeen Benzeen Barium Benzeen Benzeen Benzeen Pcb Pak Benzeen Pak Barium Cadmium Fluoride Eox Carbaryl Thiocyanaat Thiocyanaat Eox Eox Eox Trichloormethaan Chroom Chroom
Groep overige gechloreerde koolwaterstoffen overige gechloreerde koolwaterstoffen chloorkoolwaterstoffen
i-waarde 3 30 5 30 0.001 4 40 40 40 1 50
gechloreerde koolwaterstoffen overig organochloorbestrijdingsmiddelen aromatische verbindingen aromatische verbindingen pak’s aromatische verbindingen overige gechloreerde koolwaterstoffen
100 50 2
overige gechloreerde koolwaterstoffen anorganische verbindingen organofosfor bestrijdingsmiddelen
3 10 100 2
overige verontreiniging metalen overige verontreiniging organofosfor bestrijdingsmiddelen
1 40 1 15 1 55 6 1 1 625 1 1 1 1 40 1 40 625 12 200 3 5 20 20 3 3 3 10 380 380
aromatische verbindingen pak’s aromatische verbindingen metalen aromatische verbindingen metalen overige bestrijdingsmiddelen aromatische verbindingen aromatische verbindingen metalen aromatische verbindingen aromatische verbindingen aromatische verbindingen pcb’s pak’s aromatische verbindingen pak metalen metalen anorganische verbindingen overige gechloreerde koolwaterstoffen overige verontreinigingen anorganische verbindingen anorganische verbindingen overige gechloreerde koolwaterstoffen overige gechloreerde koolwaterstoffen overige gechloreerde koolwaterstoffen cloorkoolwaterstoffen metalen metalen
69
Stof Kennisdatabank cobalt creosol cresol cyanide cyanide-complex cyclohexanon ddt diazinon
70
Leidraadstof Cobalt Cresol Cresol Cyanide cyanide complex Cyclohexanon Ddt Organofosfor bestrijdingsmiddel di-azokleurstoffen Benzeen dichloorbenzeen Dichloorbenzeen dichloormethaan Dichloormethaan dichloorvos Organofosfor bestrijdingsmiddel di-ethanolamine Ethyleenglycol diethyleenglycol Diethyleenglycol di-ethylether Methylethylketon diethylglycol (2,4,6,-trinitrofenol) Fenol dihydroxybiphenylpropaan Fenol dimethoaat Organofosfor bestrijdingsmiddel di-octylphtalaat Ftalaat dioxine Dioxine diphenylolpropaan Butanol diuron Eox endosulfan Endosulfan epichloorhydrine Eox ethanol Methanol ethylacetaat Methanol ethyleendiamine Methanol ethyleenglycol Ethyleenglycol fenol Fenol fentinacetaat Organofosfor bestrijdingsmiddel fention Organofosfor bestrijdingsmiddel fluorantheen Fluorantheen formaldehyde Formaldehyde ftalocyanaten cyanide complex furanen Tetrahydrofuraan glycerol glycol Ethyleenglycol glyfosfaat Organofosfaat heptabroombiphenyl poly halogeen biphenyl hexachloorethaan Hexachloorethaan hexamethyleen-di-iso-cyanaat cyanide complex hexamine Hydrochinon hydrazine Hydrochinon hydrochinon Hydrochinon indigosolen Benzeen kookpuntbenzines Benzeen koper Koper koperoxychinolaat Koper kwik Kwik lakken en verven xylenen (som) lindaan Hch
i-waarde 240 5 5 20 50 45 4 2
Groep metalen aromatische verbindingen aromatische verbindingen anorganische verbindingen anorganische verbindingen overige verontreinigingen organochloorbestrijdingsmiddelen organofosfor bestrijdingsmiddelen
1 1 10 3
aromatische verbindingen chloorbenzenen chloorkoolwaterstoffen organofosforbestrijdingsmiddelen
100 100 35 40 40 2
overige verontreinigingen overige verontreinigingen overige verontreinigingen aromatische verbindingen aromatische verbindingen organofosforbestrijdingsmiddelen
60 0.001 30 3 4 3 30 30 30 270 40 2
overige verontreinigingen overige gechloreerde koolwaterstoffen overige verontreinigingen overige gechloreerde koolwaterstoffen organofosfor bestrijdingsmiddelen overige gechloreerde koolwaterstoffen overige gechloreerde koolwaterstoffen overige gechloreerde koolwaterstoffen overige gechloreerde koolwaterstoffen overige verontreinigingen aromatische verbindingen organofosfor bestrijdingsmiddel
2
organofosforbestrijdingsmiddelen
40 0.1 50 2
pak’s overige verontreinigingen anorganische verbindingen overige verontreinigingen
100 20 10 10 50 10 10 10 1 1 190 190 10 25 2
overige verontreinigingen organofosforbestrijdingsmiddelen overige verontreinigingen chloorkoolwaterstoffen anorganische verbindingen overige verbindingen overige verbindingen overige verbindingen aromatische verbindingen aromatische verbindingen metalen metalen metalen aromatische verbindingen organochloorbestrijdingsmiddelen
Stof Kennisdatabank lood malathion mcpa MDM melamine metam-natrium methanol methoxychloor methylacrylaat methylbromide methylchloride methylisothiocyanaat methylkwik mevinphos molybdeen naftakleurstoffen naftaleen natrium-pcp n-decaan n-hexaan nikkel nitroglycerine n-octaan o-cresol o-di-ethylphatalaat o-dinitrocresol oliezuur o-xyleen pak parathion PCB pcb-28 pcb’s pentachloorfenol picrinezuur p-phenyleendiamine p-phtaalzuur propyleenglycol pyridine selenium simazin stearine stearinezuur strontium styreen terpentine tetrachloorkoolstof tetrachloormethaan tetrahydrofuraan tin tolueen toluidine tributyltin trichloorethaan trichlooretheen
Leidraadstof Lood Malathion Mcpa dde (som) cyanide complex Thiocyanaat Methanol Eox Eox Eox Eox cyanide complex Kwik Organofosfor bestrijdingsmiddel Molybdeen pak pak chloorfenolen butanol butanol nikkel fenol butanol cresol ftalaat cresol butanol fenol pak organofosfaat dioxine pcb pcb chloorfenolen fenol fenol ftalaten diethylglycol fenol barium diethylglycol diethylglycol beryllium styreen diethylglycol tetrachloormethaan tetrachloormethaan tetrahydrofuran nikkel tolueen tolueen organotinverbinding trichloorethanen (som) trichlooretheen
i-waarde 530 2 4 4 20 20 30 3 3 3 3 20 10 2
Groep metalen organofosfor bestrijdingsmiddel chloorphenoxy-carbonzuur herbiciden organochloor bestrijdingsmiddelen anorganische verbindingen anorganische verbindingen overige verontreinigingen overige gechloreerde kws overige gechloreerde kws overige gechloreerde kws overige gechloreerde kws anorganische verbindingen metalen organofosforbestrijdingsmiddelen
200 40 40 5.0 30 30 210 40 30 5.0 60 5.0 30 40 40 2 0.001 1 1 5.0 40 40 60 270 0.5 625 0.3 270 270 31 100 270 1 1 2 210 130 130 2.5 15 60
metalen pak’s pak’s chloorfenolen overige verontreinigingen overige verontreinigingen metalen aromatische verbindingen overige verontreinigingen aromatische verbindingen overige verontreinigingen aromatische verbindingen overige verontreinigingen aromatische verbindingen pak’s organofosforbestrijdingsmiddelen overige gechloreerde koolwaterstoffen polychloorbifenylen polychloorbifenylen chloorfenolen aromatische verbindingen aromatische verbindingen overige verontreinigingen overige verontreinigingen overige verontreinigingen metalen overige gechloreerde koolwaterstoffen overige verontreinigingen overige verontreinigingen overige verontreinigingen overige verontreinigingen chloorkoolwaterstoffen chloorkoolwaterstoffen overige verontreinigingen metalen aromatische verbindingen aromatische verbindingen organotinbestrijdingsmiddelen chloorkoolwaterstoffen chloorkoolwaterstoffen
71
Stof Kennisdatabank trichloormethaan tri-joodmethaan vanadium vinylacetaat vinylchloride wolfraam xyleen zilver zineb zink zware metalen 72
Leidraadstof trichloormethaan trichloorethaan nikkel monochloorbenzeen monochlooretheen nikkel xyleen zilver zink zink molybdeen
i-waarde 10 15 210 0.1 0.1 210 25 15 720 720 200
Groep chloorkoolwaterstoffen vluchtige chloor kws metalen chloorbenzenen chloorkoolwaterstoffen metalen aromatische verbindingen metalen metalen metalen metalen
Bijlage 9 Vergelijking tussen het ubi-model en de tauw/bsbsystematiek Algemeen
Het ubi-model
Het nieuwe ubi-model is getoetst aan de reeds bestaande tauw/bsb-systematiek. De toetsing is vooral gericht op de chemische stoffen die enerzijds door ubi en anderzijds door tauw aan een sbi-code worden toegeschreven. In het onderstaande betoog wordt de toetsing uitgewerkt. Hierbij worden de volgende zaken behandeld: • Omschrijving van het ubi -model; • Omschrijving van de tauw/bsb-systematiek; • Een vergelijking tussen de twee modellen gebaseerd op een steekproef.
Ten behoeve van een historisch onderzoek naar potentieel vervuilde bedrijfsterreinen in de provincie Gelderland (project Ede) en de gemeente Rotterdam (bio-Bedrijven), werd door de combinatie van ReGister en Arcadis Heidemij Advies een begin gemaakt met het opstellen van een model voor het bepalen van een indicatieve onderzoeksprioriteit van potentieel vervuilde locaties. Uitgangspunt hierbij was de zogenaamde ReGister-lijst, een activiteitencoderingslijst, samengesteld aan de hand van vele grootschalige inventarisaties van potentieel vervuilde bedrijfsterreinen. Tijdens deze inventarisaties werden hinderwetvergunningen en dossiers uit het Handelsregister doorgenomen. Van de aangetroffen bedrijfsomschrijvingen werd vervolgens een bestand aangelegd, dat aan de sbi’74-codering is gekoppeld. Over de verschillende activiteiten werd informatie verzameld, vooral met betrekking tot de onderstaande aspecten: • de stoffen die als gevolg van de activiteiten mogelijk in de bodem terecht zijn gekomen; • de eigenschappen van die stoffen, zoals toxiciteit en mobiliteit; • de kans dat die stoffen in de bodem terecht zijn gekomen, volgens een indicatieve schaal. De aldus verzamelde uitkomsten werden daarna vertaald naar een indicatieve prioritering per bedrijfsactiviteit, die in een database werd opgenomen. Deze database is nu, in het kader van het globis-project, geactualiseerd en verder verfijnd. De belangrijkste verandering die daarbij optreedt, is het kwantificeren van de reeds bestaande indicatieve prioritering. Daartoe is een formule opgesteld waarmee de ip-waarden kunnen worden berekend. De aanpassingen zijn ondermeer gebaseerd op grond van ervaringen die, met het prioriteren van bestanden, in Zeeland, Overijssel en enkele Brabantse gemeenten zijn opgedaan. De in de database verzamelde gegevens en de formule waarmee een indicatieve prioriteit kan worden berekend, hebben uitsluitend betrekking op de bron van de mogelijke bodemverontreiniging. De bron kan een chemische wasserij, een demping, een houtwarenfabriek, een lichtpetroleumpompinstallatie, of een andere ‘activiteit’ zijn die wordt uitgedrukt door een (bedrijfs)activiteitencodering. Per activiteitencode is gekeken welke stoffen als gevolg van de activiteiten mogelijk in de bodem terecht zijn gekomen. Daartoe is een uitgebreide literatuurstudie naar bedrijfsprocessen uitgevoerd De verzamelde informatie is aangevuld en getoetst aan de hand van informatie uit de praktijk. De tracers zijn de voor het productieproces kenmerkende stoffen, die als gevolg van de betreffende activiteit bij bodemonderzoek het meest waarschijnlijk in de bodem kunnen worden aangetroffen. Wanneer een tracer in de bodem wordt omgezet in een toxischer afbraakproduct, dan is deze toxischer metaboliet als vervanger van de
73
tracer in de database opgenomen en in de formule meegewogen. In totaal zijn er 166 tracers opgenomen in de database. Een overzicht van deze stoffen is te vinden in bijlage. Voor de uiteindelijke bronprioritering is aan de tracers een toxiciteitparameter toegekend. De toxiciteit wordt uitgedrukt via de interventiewaarden uit de Leidraad bodembescherming. Per ubi-code geldt er bovendien één kansinschatting (g-waarde), die het aandeel van de tracers in het productieproces en de kans op emissie naar de bodem in een wegingsfactor uitdrukt. Tenslotte zijn bij elke activiteit de dominante stoffen bepaald.
De toxiciteit is gerelateerd aan sbi-codes. In totaal worden drie klassen onderscheiden: • klasse 1: bestrijdingsmiddelen, eox, pak’s en aromaten • klasse 2: gechloreerd vluchtig • klasse 3: zware metalen, anorganische stoffen, minerale olie De kans op het ontstaan van de verontreiniging is gerelateerd aan de aard van de bedrijfsactiviteiten en de ouderdom van de vestiging. De kans als gevolg van de bedrijfsactiviteit (sbi-code) is in die klassen verdeeld:
Uitgedrukt in een formule ziet dit er als volgt uit:
kansklasse stofgroepgrond 1: groter of gelijk aan 90%; kansklasse stofgroepgrond 2: tussen 60% en 90%; kansklasse stofgroepgrond 3: kleiner dan 60%.
74
Risico = G * ∑ (toxiciteit)
Voor de prioritering is gekozen voor een systeem dat aansluit bij de bsb-systematiek. In de door de Commissie bsb in haar eindrapport omschreven methode, wordt de kans op bodemverontreiniging uitgedrukt in een bronscore per bedrijf. Uit de adressenbestanden van de N.V. Databank van de Kamers van Koophandel zijn gegevens gegenereerd die resulteren in 385 potentieel bodemverontreinigde bedrijfsactiviteiten. Achtennegentig van deze potentieel bodemverontreinigde bedrijfsactiviteiten zijn niet geselecteerd op grond van het productieproces an sich, maar vanwege de vermoedelijke olieopslag op het terrein.
tauw/bsb-systematiek
Vervolgens zijn door middel van literatuuronderzoek en op basis van ervaringen met uitgevoerde bodemonderzoeken en saneringen, per bedrijfssoort verontreinigende stoffen en kansen op verontreiniging toegekend.6 Per activiteit zijn (volgens sbi-code) maximaal twee stofgroepen aangegeven die mogelijk de grond kunnen verontreinigingen (de kans op verontreiniging) en maximaal één stofgroep die het grondwater kan verontreinigingen. Deze laatste stofgroep verschilt echter nergens met de stofgroepen die de grond kunnen verontreinigen. De stofgroepen zijn ingedeeld in risico-klassen op basis van toxiciteit en mobiliteit (conform de methode bsb). De tauw/bsb-systematiek gaat uit van de onderstaande stofgroepen: • • • • • • • •
zware metalen anorganische stoffen aromaten pak’s gechloreerd vluchtig eocl bestrijdingsmiddelen minerale olie Deze indeling komt grotendeels overeen met de categorie-indeling van de leidraadstoffen. Minerale olie is echter als afzonderlijke stofgroep toegevoegd, de catergorie ‘gechloreerde koolwaterstoffen’ is uitgesplitst in gechloreerd vluchtig en eocl en de categorie ‘overige verontreinigingen’ is niet opgenomen Bij het prioriteren is gekeken naar twee elementen die samen de bronscore van de potentiële verontreiniging van de grond op het bedrijfsterrein bepalen. Het gaat daarbij om de toxiciteit van de potentieel verontreinigende stofgroepen en de kans op het ontstaan van de verontreiniging.
Hiervoor wordt uitgegaan van de kans op verontreiniging van de grond per stofgroep van de bijbehorende sbi-code. De kans als gevolg van de ouderdom van de activiteiten wordt ook in drie klassen onderverdeeld: klasse 1: aanvangsdatum voor 1970; klasse 2: aanvangsdatum tussen 1970 en 1985; klasse 3: aanvangsdatum na 1985. De verschillende klassen-scores worden vervolgens, met behulp van kruistabellen, verwerkt tot de uiteindelijke bronscore. Schematisch ziet de prioriteringssystematiek er als volgt uit: voormalig bedrijf
datum en duur
sbi-code
kans op verontreiniging
stoffen verontreiniging grond en grondwater
toxiciteit mobiliteit bronscore= urgentie-score terrein
75
Overeenkomsten en verschillen ubi-methode en tauw/bsb-systematiek
76
De overeenkomstenen verschillen tussen het ubi-model en de tauw-systematiek worden in onderstaande tabel samengevat:
ubi
tauw
• Bedrijfsproces kenmerkende stoffen (1-15 tracers • Oude bedrijfsactiviteiten hebben eigen sbi-codering • Productieschaal= kans op emissie naar de bodem (7 klassen) • Toxicologische karakter van de stoffen (i-waarden) • Toxischer metaboliet • Mobiliteit van de stoffen (indirect via de i-waarde)
• Bedrijfsproces kenmerkende stoffen (2 stofgroepen) • Ouderdom van de bedrijfsactiviteit (3 klassen) • Kans op bodemverontreiniging van de bedrijfsactiviteit (3 klassen) • Duur van de bedrijfsactiviteit • Toxicologisch karakter van de stoffen (3 klassen) • Mobiliteit van de stoffen (3 klassen)
Steekproef ter vergelijking chemische stoffen
De vergelijking tussen het ubi-model en de tauw-systematiek is – zoals eerder gezegd – gericht op de stoffen/stofgroepen die aan een activiteitencode worden toegeschreven. De tauw/bsb-systematiek heeft aan 385 sbi’s stofgroepen verbonden. Bij het ubi-model zijn voor 1145 ubi’s de tracers beschikbaar.
Aantal ubi’s met stoffen Percentage
ubi 1145 100%
De resultaten van de steekproef
• Bij hoeveel ubi’s een door tauw gekoppelde stofgroep niet in het ubi-model genoemd werd. In de bijlagen 1 en 2 zijn deze vetgedrukt; • Bij hoeveel ubi’s een door ubi genoemde tracer niet door tauw is vertaald naar een stofgroep. In de bijlagen 1 en 2 zijn deze cursief en onderstreept weergegeven; • Bij hoeveel ubi’s er geen verschil was tussen de stofgroepen van tauw en de tracers van ubi. Omschrijving
Aantal
%
Stofgroep wel bij tauw genoemd, niet bij ubi-model Stofgroep niet bij tauw genoemd, wel in ubi-model Geen verschil qua stofgroepen beide modellen
34 122 23
22 78 15
Aantal beschouwde activiteiten
156
100
77
Het gaat hier dus om het aantal activiteiten waarbij verschillen zijn gevonden. Omdat het kan voorkomen dat bij een ubi-code zowel door tauw als in het ubimodel een stofgroep niet wordt genoemd, is de optelling van de percentages niet noodzakelijk 100%.
tauw 385 33.6%
Uit de bovenstaande gegevens blijkt dat de tauw/bsb-systematiek 34% van de bedrijfsactiviteiten van de ubi-lijst prioriteert. Vooral oude – niet meer uitgevoerde – bedrijfsactiviteiten ontbreken in de tauw-systematiek. Ook is het ubi-model fijnmaziger dan de tauw-indeling. Bij de laatste wordt meer gebruik gemaakt van algemene omschrijvingen en/of verzamelcategorieën. Bovendien zijn 98 (25.5%) van de 385 bedrijfsactiviteiten door tauw alleen geselecteerd op de mogelijke aanwezigheid van minerale olie, via opslagtanks. De ubi-lijst hanteert aparte codes voor de opslag van brandstoffen (bovengronds, ondergronds, ingemetseld, soort brandstof, etc.), die ongeveer 7% van het totale aantal ubi’s beslaan. Ten behoeve van de vergelijking is een steekproef samengesteld. Daarbij zijn 156 (41%) sbi’s uit de tauw/bsb-systematiek geselecteerd. De selectie is tot stand gekomen door de activiteitenlijst van tauw van voor naar achter door te werken.7 Hierbij is zoveel mogelijk rekening gehouden met een evenredige spreiding over de verschillende soorten branches. Alle categorieën bedrijfsindelingen zijn daardoor in de steekproef vertegenwoordigd, maar niet in hun geheel opgenomen. Bij het ubi-model zijn maximaal vijftien individuele stoffen aan een ubi-code gekoppeld. Bij de voor deze steekproef geselecteerde ubi’s is sprake van een maximum van 13 stoffen. Het ‘scoreverloop’ van de steekproef is als volgt. Wanneer een individuele stof uit het ubi-model onderdeel is van een stofgroep die tauw hanteert, dan wordt dit als een overeenkomst beschouwd. Hierdoor kan het voorkomen dat de ene keer veel individuele stoffen met een stofgroep gelijk worden gesteld, terwijl het ook één tracer kan betreffen. Aan de stofgroep ‘minerale olie’ zijn individuele stoffen in het ubi-model gelijkgesteld die behoren tot de aromaten of pak’s. Het kan dus voorkomen dat bij de ene activiteit er meerdere stoffen uit het ubimodel overeenkomen met één stofgroep bij tauw , terwijl bij de volgende activiteit er slechts één tracer is die overeenkomt met een stofgroep bij tauw. In beide gevallen wordt van een overeenkomst gesproken.
De resultaten van de vergelijking zijn in de achter bijgevoegde lijsten vermeld. De resultaten van de steekproef staan in onderstaande tabel samengevat. Daarbij wordt onderscheiden:
Vervolgens is vastgesteld het aantal stofgroepen dat bij vergelijking van de activiteiten in de steekproef verschilde: Omschrijving
Aantal
Aantal stofgroepen niet genoemd in de ubi-methode Aantal stofgroepen niet genoemd door tauw
37 205
Conclusies
Via het bovenstaande betoog is in kaart gebracht welke chemische stoffen (stofgroepen) door enerzijds ubi en anderzijds door tauw/bsb aan een sbi-code worden toegeschreven. Via een korte omschrijving van beide prioriteringsmodellen is aangegeven waar de verschillen in benadering zich voordoen. Voor de uitkomsten van de steekproef zijn de onderstaande verschillen het meest van belang: • De ubi-codering is gebaseerd op een uitvoerige inventarisatie van allerlie verschillende productieprocessen en activiteiten. tauw heeft bij haar indeling van de activiteiten gebruik gemaakt van de veel beperktere indeling uit sbi’74, die door de Kamers van koophandel werd gebruikt. De steekproef beoordeelt daarom slechts 14% van het ubi-bestand en 41% van de tauw/bsb-gegevens; • Nevenactiviteiten worden bij ubi expliciet genoemd door middel van een eigen code. Bij de tauw/bsb-systematiek is een relatief groot gedeelte -98 van de in totaal 385 bedrijfsactiviteiten- geselecteerd op minerale olie. Deze sbi’s zouden eigenlijk moeten worden vergeleken met de sbi-codes die de ubi-code hanteert voor de opslag van brandstoffen. Al met al bestaan er vrij grote verschillen tussen het ubi-model en de tauw/bsbsystematiek. De belangrijkste verklaring daarvoor is het verschil in uitgangspunten tussen beide modellen. Daardoor zijn beide modellen moeilijk vergelijkbaar. Bij het ubi-model is meer in detail gewerkt, waardoor aan de activiteiten vaak meer verschillende stoffen zijn toegekend dan in de tauw-systematiek, waar meer op hoofdlijnen en in stofgroepen is gewerkt.
De tauw/bsb-systematiek is ontwikkeld voor het prioriteren van Kamer van Koophandel-bestanden, gericht op bedrijven en niet op fysieke locaties. De dossiers uit de Kamer van Koophandel bevatten slechts summiere informatie over de activiteiten van de bedrijven en eventuele deel- of nevenactiviteiten kunnen moeilijk worden onderscheiden. De uit de Kamer van Koophandel verzamelde informatie is derhalve ook veel minder gedetailleerd, wat de opzet van de tauw/bsb-systematiek zou kunnen verklaren.
78
Bijlage 10 Toetsing ubi-model aan Wbb-bestand Zuid-Holland Inleiding op de toetsing
In het project Bodem in Beeld 2005 van de provincie Zuid-Holland, is een toetsing uitgevoerd van het ubi-model. De theoretische uitkomsten van het model zijn daarbij vergeleken met de uitkomsten van de bodemonderzoeken op Wbb-locaties, zoals die zijn opgenomen in het boom-bestand van de provincie. Doel van de vergelijking was de toetsing van de streep tussen potentieel ernstig verontreinigde en potentieel verontreinigde locaties, die bij de nsx-score 100 is getrokken. Op grond van de ubi-code werden in het boom-bestand gelijksoortige gevallen geselecteerd en werd de kwalificatie die aan de locaties was toegekend vergeleken met de nsx-score en of de locaties in het ubi-model boven of onder de streep tussen potentieel ernstig en potentieel verontreinigd vielen. De toetsing had betrekking op 2 304 Wbb-gevallen, waarbij sprake was van 326 verschillende ubi-codes. Op een Wbb-locatie kunnen ook meerdere potentieel bodemvervuilende activiteiten hebben plaats gevonden. Bij de vergelijking is uitgegaan van de dominante ubi, dat wil zeggen de ubi-code met de hoogste nsx-score uit het ubi-model. De andere activiteiten die op de locatie hebben plaats gevonden zijn buiten beschouwing gelaten.
Het ubi-model is ontstaan uit de ervaringen opgedaan met Hinderwetinventarisaties. In Hinderwetvergunningen is veel gedetailleerdere informatie over de activiteiten te vinden en de duiding van de activiteiten, maar ook de bedrijfslocaties, kan daardoor veel nauwkeuriger gebeuren. Dat rechtvaardigt ook de gekozen expliciete opzet van het ubi-model, waarin ook deel- en nevenactiviteiten apart worden meegewogen en veel minder impliciet wordt verondersteld. Overigens kunnen ook de Kamer van Koophandelbestanden met het ubi-model worden geprioriteerd, al zullen de resultaten mogelijk minder nauwkeurig zijn dan bij het prioriteren van Hinderwetbestanden. Het samenvoegen van beide bestanden is dan mogelijk de beste oplossing. Een voorbeeld: Wbb-geval 050001 ubi-code
ubi-omschrijving
nsx
Klasse
285202 371001 287504
Lasinrichting Kabelbranderij Smederij
5 281 55
2 6 4
De dominante ubi in het bovenstaande geval is dus de kabelbranderij. Deze is verantwoordelijk voor de score van de locatie als geheel en maakt dat de locatie als een potentieel ernstig verontreinigde locatie moet worden beschouwd, want de nsxscore is hoger dan 100. De Wbb-locaties zijn in het boom-bestand voorzien van ubi-codes waarmee de bron van de verontreiniging wordt aangeduid en aan de locaties zijn op grond van de uitkomsten van de bodemonderzoeken kwalificaties toegekend, waaruit de ernst van de geconstateerde verontreiniging kan worden afgeleid. Het betreft de volgende kwalificaties: • • • • • • • •
Urgent Ernstig Gesaneerd Niet urgent Niet ernstig Onderzocht Onvoldoende gegevens Verdacht De kwalificaties zijn gebruikt om een vergelijking te maken tussen de aangetoonde ernst van een verontreiniging en de uitkomst van het ubi-model, voor zover het de indeling in potentieel ernstige en potentieel verontreinigde locaties betreft.
79
De vergelijking
Bij de vergelijking is gekeken naar de volgende gegevens:
Aldus zijn bij de toetsing van de Wbb-locaties vier scenario’s mogelijk, die hieronder staan weergegeven:
• Welke dominante ubi-code is actief geweest op de Wbb-locatie; • Welke kwalificatie is aan de Wbb-locatie toegekend; • Wat is de score die door het ubi-model in theorie aan de dominante ubi-code is gekoppeld; • Hoe verhouden beide uitkomsten zich tot elkaar. De uitkomsten van de vergelijking zijn weergegeven in onderstaande tabel. Wbb-kwalificatie
Prioritering d.m.v. het ubi-model Potentieel Ernstig % Potentieel Verontreinigd
%
Ubi-model
Wbb-bestand
Interpretatie
Potentieel Verontreinigd Potentieel Verontreinigd Potentieel Ernstig Potentieel Ernstig
Niet ernstig Ernstig Niet ernstig Ernstig
o.k. ‘Conflictlocaties’, nader bekijken ‘Conflictlocaties’, nader bekijken o.k.
Totaal Wbb
Beschouwing van de uitkomsten levert twee soorten conflictlocaties op, die hierna verder worden besproken.
80
Urgent Ernstig Gesaneerd Niet urgent Niet ernstig Onderzocht Onvoldoende gegevens Verdacht Totaal
354 353 646 18 269 154 164 86
95 89 91 72 83 88 86 77
19 43 61 7 55 22 27 26
2 044
89
260
5 11 9 28 17 12 14 23 11
373 396 707 25 324 176 191 112
De volgende stap was bekijken of de indeling in potentieel ernstige en potentieel verontreinigde locaties volgens de theorie van het ubi-model, overeenstemde met de kwalificatie die in het Wbb-bestand aan de locaties was toegekend. De kwalificaties uit het Wbb-bestand zijn op de volgende manier gekoppeld aan de termen potentieel ernstig en potentieel verontreinigd: Kwalificatie ubi-model
Urgent Ernstig Gesaneerd Niet urgent Niet ernstig Onderzocht Onvoldoende gegevens Verdacht
Potentieel ernstig Potentieel ernstig Potentieel ernstig Potentieel verontreinigd -
De kwalificatie ‘Niet-urgent’ kan zowel op potentieel ernstige als op potentieel verontreinigde locaties slaan en kon dus in de beoordeling niet worden meegenomen. Hetzelfde geldt voor de kwalificaties Onderzocht, Onvoldoende gegevens en Verdacht, die eveneens geen uitsluitsel geven over de ernst van de aangetroffen verontreiniging. De overige kwalificaties zijn wel bruikbaar, omdat zij aangeven of op een locatie sprake blijkt te zijn van een ernstig geval van bodemverontreiniging of niet. Uiteindelijk blijken derhalve de gegevens van 1 800 locaties bruikbaar om in de toetsing te gebruiken.
Van het eerste type conflictlocatie is sprake waneer het ubi-model aangeeft dat sprake zal zijn van een potentieel verontreinigde locatie met een nsx-score lager dan 100, terwijl in de praktijk uit onderzoeken is gebleken dat sprake is van een urgent, ernstig of gesaneerd geval en deze kwalificatie ook in het Wbb-bestand is opgenomen. Het gaat om 123 Wbb-locaties, 5% van het totaal. Wanneer we de locaties en bijbehorende ubi-codes nader bekijken, dan kan een onderscheid in twee categorieën worden gemaakt, namelijk categorie a en b:
2 304
In totaal zijn dus 2 304 Wbb-locaties bekeken, waarbij volgens het ubi-model in 2 044 gevallen sprake zou moeten zijn van een potentieel ernstig verontreinigde locatie en in 260 gevallen van een potentieel verontreinigde locatie. Het zeer grote aantal potentieel ernstige locaties is natuurlijk verklaarbaar door het feit dat in het Wbb-bestand vrijwel alleen locaties voorkomen waar ook daadwerkelijk sprake is van ernstige bodemverontreiniging.
Wbb-kwalificatie boom
Conflictlocatie type 1
Categorie a
Locaties met een ubicode die verwijst naar een stortplaats, een demping, een ophooglaag of een erfverharding, waarvoor ten tijde van de toets nog geen nsx-score was vastgesteld en die dus automatisch lager scoorden dan de nsx-score 100 die het onderscheid tussen potentieel ernstig en potentieel verontreinigd aangeeft. Het betreft 71 locaties (4% van het totaal) en 31 verschillende ubi-codes.
Categorie b
Locaties met overige ubi-codes, die in het model wel van een nsx-score zijn voorzien. Dit betreft 52 locaties (3% van het totaal aantal Wbb-locaties) en 41 verschillende ubi-codes. Het verder bestuderen van de locaties en ubi-codes in categorie a is niet zinvol, omdat de reden voor de afwijking tussen theorie en praktijk bekend is. Inmiddels zijn aan de genoemde ubi-codes wel scores toegekend. Bij categorie b gaat het wel om conflictlocaties. Een afwijking van 3% op een zo groot aantal locaties is op zich natuurlijk al een goede score, maar de afwijkende ubi-codes zijn toch aan een nadere beschouwing onderworpen. Er kunnen op dit punt 3 groepen van ubi-codes worden onderscheiden, namelijk: 1 De ubi’s waarvan al bekend was dat ze mogelijk te laag zouden scoren en dit ook door de experts was aangegeven; 2 De ubi’s waar door verder onderzoek nadere gegevens over moeten worden verzameld; 3 De ubi’s die op de betreffende locaties een afwijking van de theorie te zien geven, maar toch algemeen niet als potentieel ernstig verontreinigd moeten worden beschouwd.
81
ad 1
Het betreft hier de volgende ubi-codes:
ubi-code
omschrijving
nsx-score
926239 287705 252 2462
kleiduivenschietbaan loodwerkerij en –branderij kunststofproductenindustrie lijm- en plakmiddelenindustrie
84 74 52 45
Het blijkt om 269 locaties te gaan, 15% van het totaal. Bij een nadere beschouwing van de ubi-codes die het betreft, blijkt dat eigenlijk geen sprake is van een te hoge beoordeling van de ubi’s door het model. De ubi-codes betreffen namelijk in hoofdzaak de opslag van vloeibare brandstoffen, die een zeer groot percentage van het totale Wbb-bestand uitmaken. Een goed voorbeeld zijn de benzineservicestations, waarvan de gegevens in de onderstaande tabel zijn opgenomen. Wbb-kwalificatie
Gesaneerd 313 Urgent 164 Ernstig 101 Niet ernstig 89 Onderzoek 48 Onvoldoende gegevens 40 Verdacht 24 Niet urgent 8
Van deze ubi-codes was dus de nsx-score te laag, zo bleek uit de vergelijking met de praktijk uit het Wbb-bestand. Dat kan zijn veroorzaakt omdat een bepaalde tracer niet was toegekend of omdat de g-waarde te laag was ingeschaald. Naar deze activiteiten zal verder onderzoek naar het productieproces worden gedaan en zal worden achterhaald welke stoffen nu daadwerkelijk in de bodem zijn aangetroffen.
82
ad 2
ubi-code 51312 264002 410010 752204 51572 900011 930125 2621 452315
De volgende ubi-codes waren eveneens te laag ingeschaald en zullen dus verder op stoffen en productieproces nog moeten worden nagezocht:
omschrijving aardappelgroothandel dakpannenfabriek waterwinnings- en distributiebedrijf militair schietterrein oude metalengroothandel (schroot) rioolwaterzuiveringinrichting wasblekerij (kleding) aardewerkindustrie gemeentelijke, provinciale en rijkswerkplaatsen (weg- en waterbouw)
Aantal
Totaal
787
% 40 21 13 11 6 5 3 1 100
nsx-score In 73% van de locaties waar een benzineservicestation heeft gezeten, is sprake van een urgent, ernstig of gesaneerd geval. Slechts in 11% van de gevallen is de aangetoonde verontreiniging niet ernstig. Kortom, de toekenning van de hoge nsx-score is meer dan terecht en de 11% uitval is een zeer aanvaardbare score. de benzineservicestations maken vormen 33% van de locaties uit de conflictcategorie 2, terwijl ook op de rest van de locaties overwegend sprake is van opslag van vloeibare brandstoffen.
60 58 51 39 37 35 22 21
Conclusie 6
In het kader van het project Bodem in Beeld 2005 in Zuid-Holland, zullen locaties met deze activiteiten voor een historisch onderzoek worden geselecteerd en zullen de locaties nader in beeld worden gebracht, zodat ook kan worden beoordeeld of ze inderdaad te laag zijn ingeschaald en waarom dat is.
ad 3
Bij de overige locaties en ubi-codes is het de vraag waarom er een afwijking bestaat tussen theorie en praktijk. Daarvoor zou eigenlijk een meer diepgaande analyse van de gegevens nodig zijn, maar gezien de marge van een kleine 3% is dat verder onderzoek nauwelijks relevant. Geanalyseerd zou nog kunnen worden in hoeverre inderdaad sprake is van een verfgroothandel op een locatie en of bij het bodemonderzoek wel in ogenschouw is genomen dat de locatie in werkelijkheid vroeger een verffabriek was, een activiteit die wel beduidend boven de streep van 100 staat. Hetzelfde geldt bijvoorbeeld voor een smederij, waarvan algemeen bekend is dat de activiteit vaak werd gecombineerd met een benzinepompinstallatie, die als dominante ubi-code zou moeten worden gezien en dus boven de lijn van 100 scoort. Mogelijk kan door een vergelijking met meer ervaringsgegevens de werking van het ubi-model in de toekomst nog verder op de praktijk worden getoetst.
Conflictlocatie type 2
De tweede conflictsituatie is, dat een Wbb-locatie een kwalificatie niet-ernstig heeft meegekregen en door het ubi-model als potentieel ernstig wordt gezien. In principe is dit conflict minder erg dan het type 1, omdat in theorie een worst case-scenario is gevolgd en het in de praktijk blijkt mee te vallen.
Uit de toets waarbij de uitkomsten van het ubi-model zijn vergeleken met de kwalificaties die in het Wbb-bestand aan de locaties zijn toegekend, blijkt dat slechts in 3% van de gevallen sprake is van een echte afwijking. In die getallen bestempeld het ubi-model de locatie als potentieel verontreinigd, maar blijkt in de praktijk sprake te zijn van ernstige bodemverontreiniging. De afwijking van 3% is zeer aanvaardbaar. Desondanks zullen de ubi-codes die het betreft aan een nader onderzoek worden onderworpen.
83
Bijlage 11 Beoordeling ubi-model door leden van de werkgroep ui Beoordelaars
Aan enkele stoffendeskundigen, waaronder leden van de werkgroep Urgentie- en Interventiewaarden, is gevraagd om de toekenning van stoffen aan de verschillende ubi’s te controleren op consistentie. De volgende personen hebben het model beoordeeld: Martin Biet Provincie Noord Brabant Dirk van der Eijk Provincie Zuid Holland; Theo Dijkstra Provincie Friesland Rick van der Meer Gemeente Eindhoven Alisas Schreur Gemeente Den Haag Er is geprobeerd de reacties van de beoordelaars direct te beantwoorden. De beoordeling en de antwoorden zijn hierna per persoon opgenomen, waarna de reactie in cursief is vermeld.
84
Algemeen
De beoordeling van het model was in de eerste plaats gericht op de uitkomsten van het model. Met name de streep die bij de nsx-score 100 tussen de potentieel ernstige activiteiten en de potentieel verontreinigende activiteiten was getrokken, kreeg volop aandacht. Er werd daarbij vooral gekeken naar de activiteiten die onder de streep terecht waren gekomen. Een tweede belangrijk punt waren de grondslagen waarop de formule was gebaseerd en de parameters waarmee werd gerekend. Is het verantwoord om te rekenen met de interventiewaarden en de daaraan gekoppelde G-waarden? Vindt men dit juist of zijn er bezwaren aan te voeren tegen de gevolgde methode? Tenslotte werd de nodige aandacht besteed aan de uitbijters en werden de nodige suggesties gedaan met betrekking tot stoffen die al tracer nog aan een ubi zouden moeten worden toegevoegd. Voor de (te lage) positie van de uitbijters kunnen in het algemeen twee oorzaken worden genoemd: 1 De stoffen die aan de ubi-code zijn toegekend scoren in het model onvoldoende, omdat ze een hoge interventiewaarde hebben (zware metalen en mogelijk minerale olie); 2 De kans op emissie van de stoffen naar de bodem (ergo, de g-waarde) is groter dan in het model is aangegeven. De eerste oorzaak kan worden verholpen of worden gecorrigeerd door de dominantie van de stoffen te verhogen. Dit kan door de stof meerdere keren op te nemen en ook nog eens dominant te maken. Dat is bijvoorbeeld ook gedaan met de loodwitmolen, die wel boven de streep staat. Een goed voorbeeld van een dergelijke ubi-code is ook de kleiduivenschietbaan, waar lood eventueel meerdere keren kan worden opgenomen. De tweede oorzaak kan worden gecorrigeerd door, indien nog mogelijk, de G-waarde te verhogen. Tenslotte moet nog worden gewezen op het feit dat voor bepaalde stoffen, hoe ernstig ze misschien ook zijn, geen interventiewaarden beschikbaar zijn, zoals voor serpentine (asbest) of voor loodacetaat en loodoxide die we bijvoorbeeld bij de loodwitmolens tegenkomen.
Grens potentieel ernstig/niet-ernstig
Het leggen van de grens bij een nsx0 van rond de 100 lijkt zo op het eerste gezicht geen verkeerde keuze. Aan andere kant zitten hier wel bedrijven tussen die toch een ernstige verontreiniging kunnen opleveren zoals een stortplaats puin en/of bouwen sloopafval. Dus een keiharde grens zal het nooit worden omdat dit nogal afhangt van de specifieke en locale omstandigheden.
85
Nauwkeurigheid van het model
Urgentie wordt bepaald door locatie specifieke gegevens. Het ubi-model is gericht op de bron van verontreiniging. Het ubi-model gekoppeld aan een digitale kaart, waarop locatiegegevens zijn aangegeven, zou wel inzicht kunnen geven in urgentie.
De parameters binnen het rekenkundig lijken goed gekozen en de rekenkundige methode is ook wel duidelijk. Het model is robuust maar daardoor juist ook begrijpelijk. De G-waarde zou op stofniveau in plaats van op activiteitenniveau kunnen worden bepaald. Indien gerekend zou worden met de stofaandelen binnen de verschillende productieprocessen, dan wint het model aan kracht.
Leidraadstoffen Met het bepalen van het stofaandeel per productieproces zullen de uitkomsten van het model ongetwijfeld geperfectioneerd worden. Het is echter een (bijna) ondoenlijke taak om dit ook daadwerkelijk te gaan uitvoeren. Het achterhalen van de juiste tracers bij een productieproces was al een omvangrijk karwei. Het vaststellen van het aandeel van deze tracers binnen een productieproces is mogelijkerwijs een nog omvangrijker project.
De vertaling naar leidraadstoffen is zo volledig en nauwkeurig mogelijk gedaan. Alleen als een stof werkelijk niet vertaald kon worden naar een leidraadstof is dit ook daadwerkelijk niet gedaan. In alle andere gevallen is voor de beste optie gekozen, waarbij de desbetreffende stof is vertaald naar de meest kritische leidraadstof. Indien een tracer vertaald is naar de aromaten, dan is automatisch voor benzeen (i-waarde is 1) gekozen.
86
De toepassing en de toestand van de tracers
Behalve de hoogte van de interventiewaarde lijkt het, dat de wijze waarop de verontreinigende stof wordt toegepast net zo relevant is voor de kans op overschrijding van de i-waarde. Vergelijk bijvoorbeeld een stof met een lage i-waarde, waarbij de stof over het algemeen alleen in mengsels wordt toegepast waar de verontreinigende stof in lage concentraties inzit, versus een stof met een hoge i-waarde waarbij de stof over het algemeen als puur product wordt toegepast. Ook lijkt mij van belang of de stof vast of vloeibaar is, oplosbaar of niet oplosbaar etc, etc. Het lijkt dan ook niet dat het model goed een grens kan aangeven tussen potentieel ernstige en potentieel niet ernstige verontreinigingen. Uit de toetsing van het ubi-model met het Wbb-bestand, (zie bijlage 10 in dit rapport) blijkt dat een indeling tussen potentieel ernstige en potentieel niet ernstige verontreinigingen heel goed mogelijk is. De wijze waarop een verontreinigende stof wordt toegepast komt in de productieschaal/g-waarde tot uitdrukking Wat betreft de rekenkundig exercitie: deze lijkt misschien wat abstract, maar eigenlijk is er slechts sprake van 2 parameters die rekenkundig bewerkt worden tot ‘behapbare’ uitkomsten.
Gesuggereerde nauwkeurigheid versus expert-judgement
De uitkomst van het model suggereert een nauwkeurigheid die in de praktijk natuurlijk onzin is. Volgens mij levert een expert waardering van de diverse bedrijven categorieën in drie of vier klassen (bv risico: laag, midden, hoog) een net zo goed resultaat op, dat bovendien veel begrijpelijker is. Dat het model een duizelingwekkende nauwkeurigheid suggereert, is een misvatting. De nsxscore is weliswaar een exact getal met veel cijfers achter de komma, maar dit getal wordt alleen gebruikt om de ubi’s te sorteren zodat een rangorde ontstaat. De nsx heeft als getal dan ook geen absolute waarde. Niet voor niets zijn er klassen gevormd. KIasse 8 wordt bijvoorbeeld gevormd door ubi’s met een nsx van 979, aflopend tot en met een nsx-score van 400.
Toetsing van het model aan de praktijk
Het model moet worden getoetst aan bestaande door de provincie genomen beschikkingen. Deze toets is inmiddels al gedaan. Van de onderzochte gevallen kwam 97% overeen met de uitkomsten van het model. Zie hiervoor bijlage 10 van dit rapport.
Onderscheid urgent en niet-urgent belangrijker
De grens tussen urgente en niet urgente locaties veel interessanter dan de grens tussen ernstig verontreinigde en niet ernstig verontreinigde locaties. Ernstig, maar niet urgente, verontreinigde locaties komen vanzelf wel een keer aan bod bij functiewijzigingen, bouwactiviteiten e.d. Bovendien zou het systeem eigenlijk in allereerste instantie de locaties eruit moeten filteren waar mogelijk humane risico’s aanwezig zijn.
Onder de stoffen die worden gerangschikt onder benzeen komen een groot scala van stoffen voor die in chemische en zeker in toxisch opzicht nogal verschillen (genoemd worden: indigosolen, 3,4,5-trihydroxybenzoëzuur, aniline, anthrachinonsulfonzuur, bendiocarb, azopigmenten, diazokleurstoffen etc). Dit lijkt mij niet juist. Ook bij andere stoffen komt dit voor: bijvoorbeeld metalen en organometalen worden onder 1 noemer geschreven, of cyanide en organo-cyanide verbindingen etc
UBI-codes
011212 champignon-paddestoelenkwekerij Champignon-/paddestoelenkwekerij: hier wordt alleen endosulfan en Natrium-pentachloorfenol vermeld, terwijl ook stoffen als dioxine en andere bestrijdingsmiddelen als prochloraz een rol spelen. Deze stoffen zijn eerder dominant dan malathion. Wordt nader bekeken. Momenteel kan de opmerking bevestigd noch ontkend worden. 93012* chemische wasserij, -ververij en –reinigingsbedrijf Chemische wasserij/ chemische ververij/ chemische reinigingsbedrijf: bij alle drie categorieën worden dezelfde stoffen genoemd. Ik kan me niet voorstellen dat bij een chemische wasserij fenol wordt gebruikt. Uit de praktijk blijkt dat deze benamingen vaak synoniemen zijn, of direct in relatie staan tot elkaar. Aan een chemische wasserij was vaak een ververij verbonden, hoewel dit lang niet altijd expliciet in de hinderwetvergunning werd benoemd. Zodoende zijn ook de stoffen fenol en benzidine (verfstoffen) toegevoegd, tezamen met de diverse oplosmiddelen die dienden voor het reinigen. Fenol wordt dus niet opgevoerd als reinigingsmiddel, maar als verfstof. 27433 zinkfabriek Bij zinkfabriek wordt fluorantheen genoemd, wat ik niet kan plaatsen, terwijl Hg niet wordt genoemd, wat wel in het erts voorkomt. Bij zinkfabricage is zwavelzuur een belangrijk bijproduct. Het productieproces in een zinkfabriek bestaat uit: het roosten, sinteren en distilleren van de basisgrondstof: zinkerts. Het roosten gebeurt in enorme ovens. Het fluorantheen heeft dan ook betrekking op dit deelproces, waarin steenkool en cokes een hoofdrol vervullen. 284008 tinpletterij Bij tinpletterij zal zeker tin worden gevonden. Het lijkt inderdaad wel logisch dat er tin gevonden zal worden bij een tinpletterij. Is waarschijnlijk een omissie bij de invoer van de gegevens. Zal worden gecorrigeerd. 352011 spoorwegwerkplaats Bij spoorwegwerkplaats zullen zeker ontvettingsmiddelen zoals tri worden gevonden.
87
Inderdaad ja. Bij een spoorwegwerkplaats is dan ook de stof vinylchloride opgenomen, wat een toxischer metaboliet van tri is. 332003 barometerfabriek Barometerfabriek: in de ouderwetse barometers zit kwik. Het is aannemelijk dat in oude barometers kwik voorkomt. De vraag is of dit een relevante tracer in het totale productieproces is. Dit zullen we nog moeten uitzoeken. 01122 boomkwekerijen Bij boomkwekerijen is de kans dat bestrijdingsmiddelen in de bodem worden aangetroffen redelijk groot 88
Bestrijdingsmiddelen worden ook als tracers opgevoerd. De g-waarde bedraagt echter 150, hetgeen de -relatief- geringe nsx-score verklaard. Eigenlijk zijn ervaringscijfers vereist om te kunnen bepalen of de g-waarde opgewaardeerd zou moeten worden. 1120 aardgas- en aardolietoeleveringsbedrijf Bij aardgas- en aardolietoeleveringsbedrijf is de kans op bodemverontreiniging groot, zie bodemsaneringsprogramma van de NAM. Zou hoger op de lijst moeten komen. Deze ubi is inderdaad misschien aan de lage kant geprioriteerd. De g-waarde is ook slechts 150. Deze zal dus verhoogd kunnen worden. 19101 leerlooierijen (voor 1900) Leerlooierijen geven altijd wel aanleiding tot bodemverontreiniging, ook bij gebruik van alleen plantaardige looistoffen en zouden volgens mij hoger moeten scoren. Onze ervaring is dat leerlooierijen uit de 19e eeuw, waarbij gebruik werd gemaakt van plantaardige looistoffen, weinig kans geven op ernstige bodemverontreiniging. Mochten er ervaringscijfers beschikbaar zijn die dit weerleggen, dan kan aan de hand daarvan de score worden aangepast. lijstenmakerij Ervaringen met een lijstenmakerij hebben geleerd dat deze hoger scoren, zeker als het om aluminium of andere metalen lijsten gaat (ontvettingsmiddelen). De tracers die genoemd worden kloppen (ontvettingsmiddelen), maar de g-waarde is minimaal. Deze kan dus eventueel verhoogd worden. De vraag is willen we dat? Eén ernstig geval wil nog niet betekenen dat de gehele categorie ondergewaardeerd wordt. Vaak zijn lijstenmakerijen hele kleine bedrijven. Er zullen natuurlijk ook grotere zijn. Interessant is het aandeel van deze grote bedrijven t.o.v. de kleintjes, waarnaar studie zal worden verricht. 2526 polyester spuitgietbedrijf Polyester spuitgietbedrijf zou vanwege de gebruikte grondstoffen hoger moeten scoren. Van deze ubi was reeds bekend dat deze te laag scoorde. 175204 taanderijen In Maassluis is een taanderij gesaneerd. In Maassluis is een taanderij gesaneerd. Welke stoffen en wat was de ernst ervan? Kloppen de stoffen zoals vermeld in het model?
222271 vlakdrukkerijen Mijn beeld is dat de meeste drukkerijen ernstige verontreinigingen hebben veroorzaakt. Beeld bestaat dat alle drukkerijen verontreiniging hebben veroorzaakt. Ons beeld is anders. In Zeeland vielen de drukkerijen bijvoorbeeld in de hoogste groep, maar leverden de bodemonderzoeken nauwelijks wat op. Veel drukkerijen zijn namelijk erg kleinschalig en hebben een afwijkend proces, waaronder de vlakdrukkerijen. Erg vervuilend zijn inderdaad de grote drukkerijen, zoals krantendrukkerijen. Het zou mij overigens verbazen wanneer ooit in een bodemonderzoek was aangegeven dat men met een vlakdrukkerij als bron te maken had (zie aanvulling in ubi-model met procesbeschrijving). 515321 verfgroothandel We hebben diverse saneringslokaties. Deze zou op zich hoger kunnen, gezien de ervaringen. Onze ervaring is echter dat handel en productie vaak worden en werden gecombineerd en dat in een dergelijk geval vooral gesproken moet worden van een verffabriek en dus de ubi -code en de score van een verffabriek telt. Vaak wordt alleen de actuele of meest recente activiteit als bron benoemd en dat is de handel, omdat de productie vaak al eerder is gestaakt. Bij dit soort bedrijven is goed historisch onderzoek dus een vereiste. Maar hij zou eventueel hoger kunnen, met name door vergroting van de g-waarde, althans wanneer de ervaring is dat door de op- en overslag van bussen verf de ernstige verontreiniging is ontstaan. 2222 overige drukkerijen Zie vlakdrukkerij. Zie de vlakdrukkerij. Eigenlijk is dit een soort veegcategorie. Een categorie ook die zo weinig mogelijk moet worden gebruikt. Beter is aan te sluiten bij algemene drukkerijen. Misschien moeten we deze categorie opheffen. 2665 asbestcementwarenfabriek Asbest in de bodem is bijna altijd een ernstige verontreiniging. Dit is een voorbarige uitspraak. In het blad Bodem, oktober 2000, wordt nog eens uitgebreid ingegaan op de asbestproblematiek. Kort samengevat: er valt geen betrouwbare interventiewaarde voor asbest af te leiden. In 1993 zijn er twee ad-hoc-interventiewaarden bepaald, maar deze zijn inmiddels vervallen:. Voor amfibool asbest gold een i-waarde van 10 en voor chrysotiel asbest een i-waarde van 100. Chrysofiel asbest komt in Nederland het meeste voor. Er is pas werkelijk sprake van een actueel risico, indien inhalatie van asbestvezels reëel is. De asbestconcentratie in de lucht is dan ook richtinggevend bij het bepalen van een saneringsurgentie. De mogelijke aanwezigheid van asbest op de locatie is uiteraard wel een relevant gegeven.Bij de uitvoering van locatiegericht historisch onderzoek zal de mogelijke aanwezigheid van asbest op de locatie een belangrijke vraag moeten zijn die in het onderzoek moet worden beantwoord. Het gaat dan om rioolbuizen, dakplaten, brandwerende voorzieningen en dergelijke. Dergelijke elementen zijn echter niet aan een specifieke ubi-code verbonden, behalve de asbestcementwarenfabriek. 241213 zinkwitfabriek Zinkwitfabrieken lijken me net als loodwitfabrieken doorgaans ernstig verontreinigd te zijn. Lage positie wordt met name veroorzaakt door de hoge interventiewaarde van zink. Trouwens het proces van zinkwit-verkrijging moet niet worden verward met dat van loodwit. Volgens Van Oss is Zinkwit Zinkoxide (ZnO), dat door verbranden van gesmolten zink in de lucht
89
ontstaat. Het is een fijn wit poeder dat goed dekt als verfstof, hoewel minder goed dan loodwit. Een voordeel is echter dat het minder giftig is dan loodwit. 222294 rotatiediepdrukkerij Zie vlakdrukkerij.
24121 kleur- en verfstoffenindustrie Diverse zware metalen en cyanide werden toen ook al als kleur en verfstof gebruikt. In die tijd was er nog weinig milieubesef.
Zie de andere opmerkingen over drukkerijen. Kijk bij de opmerkingen in het schakelbord over de rotatie-diepdruk.
Deze uitbijter was al bekend. Er is inmiddels een uitgebreide studie verricht naar de kleur- en verfstoffenindustrie in de 19e eeuw. De stoffen zijn opnieuw beoordeeld en de ubi-score heeft op grond van die studie een veel hogere plaats op de lijst gekregen. Overigens niet te verwarren met de verffabrieken, want dat is wat anders.
287701 lood- en zinkwerkerij Zonder de processen te kennen, lijken dit toch wel ernstige verontreinigingen te kunnenopleveren.
17304 textielblekerij Komen bij het bleken niet veel kleur en verfstoffen vrij die bij lekkage naar de bodem tot ernstige verontreiniging leiden?
Bij deze ubi-code waren eerder ook al vraagtekens gezet. Bij de beoordeling in het ubi-model is uitgegaan van een zelfde soort activiteit als een koper- en blikslagerij, namelijk het bewerken van lood en zink tot bepaalde voorwerpen op kleine ambachtelijke schaal. Maar misschien is dat niet juist en is wel degelijk sprake van meer primaire processen en moeten deze activiteiten hoger worden gewaardeerd. Dit is ook een van de ubi’s die in het kader van het bodem in Beeld-project in Zuid-Holland historisch zullen worden onderzocht..
Het betreft hier iets heel anders dan het bleken van gekleurde stoffen. Het bleken kan worden uitgevoerd met verschillende bleekmiddelen, zoals: natriumhypochloriet, chloor, chlooramine, natriumperoxyde, perzouten en waterstofperoxyde. Deze zogenaamde chemische bleek werd in Nederland na 1830 geleidelijk geïntroduceerd. Daarvoor was sprake van de natuurbleek: het katoen werd op bleekvelden gelegd, waar het onder invloed van de zon ontkleurde. Hierbij werd geen gebruik gemaakt van chemicaliën.
454401 schildersbedrijven Lijken wel ernstig. Vele stoffen en ‘morsingen’ tezamen bij lang bestaande bedrijven.
241461 bleekaardebedrijf Deze bedrijven hebben een slechte reputatie op milieugebied.
90
91
Vaak toch wel erg kleinschalig. Wanneer in combinatie met productie van verf en het uitvoeren van spuitwerkzaamheden in een werkplaats, komt het bedrijf met specifieke activiteiten uit de hinderwetvergunning in een andere ubi-code. Als ‘gewoon’ schildersbedrijf vielen de activiteiten niet onder de Hinderwet. Ook nu vinden we nooit milieuvergunningen voor schildersbedrijven, alleen wanneer sprake is van een spuitcabine of verfproductie. Eventueel zou het bedrijf aan de hand van de g-waarde wel hoger gewaardeerd kunnen worden, maar een plaats boven de streep lijkt niet terecht. Daarvoor is de overgrote meerderheid van de schildersbedrijven, zonder aanverwante activiteiten te klein. Eventueel kan deze sector in het Zuid-Hollandse bib-project ook een proefsector worden, al zal dan wel onderzoek in de bouwvergunningen moeten worden gedaan; de bedrijven vallen namelijk niet onder de Hinderwet. 171204 wolwasserij Het ontvetten van wol en eventueel verven van wol en de grote schaal waarop dit kan zijn gebeurd kan tot ernstige bodemverontreiniging hebben geleid. Inderdaad, deze was er al eerder uitgepikt. Cruciaal is het eventuele gebruik van benzine of andere oplosmiddelen. Een wolververij is een andere activiteit en hoort hier niet thuis. 2627 glazuurderij Ik herinner me een zeer ernstige loodverontreiniging bij een plateelfabriek met een glazuurderij. De loodverontreiniging wijst op de rol van lood in dit geheel. Een hoge interventiewaarde. Wellicht moet deze door meerdere malen vermelding van lood en dominantie en aanpassing van de g-waarde worden opgewaardeerd. Zie ook de aardewerkfabrieken. 631278 tolueenopslagplaats Bij morsingen en lekkages is al snel een ernstige bodemverontreiniging ontstaan. Deze staat relatief laag, omdat alleen tolueen als tracer wordt genoemd. Mogelijk tolueen meerdere keren opnemen en dominant maken. De g-waarde is namelijk al 1000.
Wat betekent een slechte reputatie op milieugebied? Bleekaarde is een grondstof die gebruikt wordt door de olieverwerkende industrie als filtermateriaal. Bleekaarden zijn soorten klei waarvan het hoofdbestanddeel het zogenaamde montmorilloniet (Al(Si2O5)OH) is. Er zijn ook variaties mogelijk waarbij naast aluminium ook magnesium, natrium, ijzer of zink in het molecuul voorkomen. Er bestaan twee soorten bleekaarde: 1 bleekaarde dat van nature een adsorberend vermogen heeft 2 bleekaarde dat eerst behandeld dient te worden met zoutzuur of zwavelzuur voor het adsorberend vermogen. Wanneer bleekaarde is toegepast, is het vervuild met olieresten of ander ‘residu’. Dit is zondermeer bodembedreigend materiaal, maar de toepassing vindt – zoals gezegd – plaats in de olieverwerkende industrie. Is het niet eerder zo dat bleekaarde een slechte reputatie heeft en niet zozeer een bleekaardebedrijf? 747012 schoonmaakbedrijf Morsingen lekkages van schoonmaakmiddelen en schoonmaakresten kunnen ernstige verontreinigingen veroorzaakt hebben. Op zich is het wel juist dat de morsen en lekkage van schoonmaakmiddelen ernstige verontreiniging kunnen hebben veroorzaakt, maar zijn daar ook concrete locaties van bekend? Schoonmaakbedrijven werken op locatie en verrichten op de bedrijfslocatie geen schoonmaakwerkzaamheden. Het betreft overwegend zeer kleine bedrijven, die ook niet onder de Hinderwet vielen. Deze bedrijven staan wat ons betreft terecht laag. Wanneer er sprake is van grotere bedrijven en dus ook meer grootschalige opslag van schoonmaakmiddelen, moeten die als deelactiviteiten separaat worden benoemd en zal de score dus ook hoger zijn. 926239 kleiduivenschietbaan Bij de kleiduivenschietbaan komen naast antimoon, arseen en lood ook pak (afkomstig van ‘oude’ kleiduiven) in sterk verhoogde gehalten voor. Er zijn reeds meerdere opmerkingen over de kleiduivenschietbaan gemaakt. Mogelijk is deze inderdaad te laag geprioriteerd, maar misschien toch ook niet. Dit ligt onder andere aan het al dan niet intensieve gebruik en de grootte van het terrein. De kleiduivenschietbaan wordt waarschijnlijk opgenomen in het onderzoekstraject van het landsdekkend beeld project Zuid-Holland. Van de 9 kleiduivenschietbanen in het Wbb-bestand van Zuid-Holland, waren er overigens 5 niet ernstig.
900067 demping 900077 ophooglaag 900087 erfverharding T.a.v. dempingen, ophooglaag en erfverharding met puin en/of bouw- en sloopafval leert de ervaring dat het hierbij vaak gaat om ernstige gevallen van bodemverontreiniging. De stoffen kunnen divers van aard zijn, de meest voorkomende zijn pak, lood en zink. De opmerking betreffende is terecht. aan deze ubi zal, net als de overige stortplaatsen, ophogingen, e.d., nog gesleuteld dienen te worden.
92
285107 verzilverinrichting Bij verzilverinrichtingen wordt vaak gebruikt gemaakt van ontvettingsmiddelen vergelijkbaar met de galvanische industrie. Kans op een sterke verontreiniging van het grondwater met deze ontvettingsmiddelen is redelijk groot. De opmerking snijdt hout. De ontvettingsmiddelen zullen dus nog toegevoegd worden. 24143 smaak- en geurstoffenindustrie Bij de smaak- en geurstoffenindustrie werd in het verleden veel gebruik gemaakt van aromatische oplosmiddelen zoals tolueen, sterke grondwaterverontreinigingen met deze stoffen zijn aannemelijk. In de geur- en smaakstoffenindustrie wordt/werd veel gebruik gemaakt van esters. Het proces van veresteren bestaat uit een reactie tussen een organisch zuur en een alcohol. Of tolueen gebruikt wordt, was – vooralsnog – niet bekend. Wordt nog nader onderzocht.
Bijlage Literatuuroverzicht stoffendatabase en formule
12
Basics of pump- and treatgroundwater remidiationtechnology. epa-rapport nr. 600/8-90/003. Appendix A. Herndon Virgina, 1990. Berg, R. van den et.al. Proposals for interaction values for soil clean up. Second series of chemicals. Reportnr. 715810004. rivm. Bilthoven, 1994. Berg, R. van den. Blootstelling van de mens aan bodemverontreiniging. Een kwantitatieve analyse leidend tot voorstellen voorhumaan toxicologische C-waarden. rivm-rapportnr. 725201006. Bilthoven, 1991. Berg, K. (ed.) Encyclopedie van de materialenkennis. Drie delen. Amsterdam/Brussel, 1962. Berg, R. van den en Roels, J.M. Beoordeling van risico’s van de mens en het milieu bij blootstelling aan bodemverontreiniging. Integratie deelaspecten. rivm-rapportnr. 725201007. Bilthoven, 1991. ‘Betekenis van het sorptie-evenwicht voor de verdeling van organische (micro-) verontreinigingen in de bodem’. In: Ministerie van vrom, Reeks Bodembescherming. Publ.nr. bo-54. Den Haag, 1986 (zie hierin opgenomen uitgebreide literatuurverwijzing). Bockting, G.J.M. et. al. Soil-water partition coefficients for some trace metals. Report nr. 679101003. rivm. Bilthoven, 1992. Brauer, L. (ed), Auer Technikuns. Berlin, 1988. Buchter, B. et. al. ‘Correlations of Freundlich Kd and n retendation parameters with soils and elements’. In: Soil Science cilviii-5. 1989. Chemiekaarten, 1997. Daelemans, A. Het gedrag van methylbromide in de bodem en de opname van bromide uit ontsmette gronden. Leuven, 1978. Drecht, G. van e.a., ‘Physical and mathemetical modeling of transport and retention of atrazine in a soil column.’ In: Assink, V.W. e.a. (eds), Contaminated soil. Dordrecht, 1986. Edwards, C.E., ‘Persistence of pesticides in riverwater’. In: Khan, M.A.Q. (ed.), Dynamics of pesticides in aquatic environment. New York, 1977. Europese Commissie, Europese douanelijst van chemische stoffen: een handleiding bij de indeling van chemische producten in de gecombineerde nomenclatuur. Luxemburg, 1997. ‘Gedrag in de bodem van chlooranilines’. In: Ministerie van vrom, Reeks Bodembescherming, vii. S.L., 1982. Gewasbeschermingsgids 1987. Wageningen, 1987. Gewasbeschermingsgids 1991. Wageningen, 1991. Gids voor ziekten- en onkruidbestrijding in de land- en tuinbouw. Wageningen, 1973. Grant, D.J.W. and T. Huguchi, ‘Solubility behavior of organic compounds’. In: Technics of Chemistry, xxi. New York, 1990. Hague, R. and V.H. Freed (eds.), Environmental dynamics of pesticides . New York, 1975. Hamaker, J.W. and J.W. Thomson. ‘Adsorption’. In: Goring, C.A.J. and J.W. Hemaker (eds.), Organic chemicals in the soil environment, i, pg. 49-143. New York, 1972. http://www.chemfinder.com http://esc.syrres.com Jones, K.H., D.M. Sanderson and D.N. Noakes, ‘Acute toxicitydata for pesticides’. In: World Review of Pest Control, vii-3 (1968). Jury, W.A., W.F. Spencer and W.J. Farmer, ‘Behavior assessment model for trace organics in soils’. In: Journal of Environmental Quarterly, xii-4, pg. 558-586. S.L., 1983. Karickhoff, S.W., ‘Semi-empirical estimation of sorption of hydrofobic pollutants on natural sediments and soils’. In: Chemosphere, x-8, pg. 833-846. S.L., 1981. Kaufmann, D.D. (eds.), ‘Bounds and congugated pesticide residues’. Bijdrage aan: acs Symposium series nr. 29. Washington, 1976. Kearney, P.C. et al. Decontamination of pesticides in soils. In Res Rev, xxix, pg 137. S.L., 1969.
93
94
Kenaga, E.E., ‘Predicted bioconcentration factors and soil sorption coefficients of pesticides and other chemicals.’ In: Ecotoxicology and Environmental Safety iv, pg 26-38. S.L., 1980. Khan, M.A.Q. (ed.). Pesticides in aquatic environment. New York, 1977. Klian, S.U. Pesticides in the soil environment. Amsterdam, 1980. Leistra, M. Diffusion and adsorption of the nematicide 1,3-dichlorpropene in soil. Wageningen, 1972. Lichtenstein, E.P. and K.P. Schulz. ‘The effects of mosture and micro-organisms on the persistence and metabolism of some organophosphorous insecticides in soils’. In: I. of Economic Entomology, lii-5, pg. 618-627. S.L., 1964. Linden, A.M.A. van der en J.P.G. Loch, Beoordeling van risico’s van bestrijdingsmiddelen voor de drinkwatervoorziening. Prioriteitsstudie naar risico’s van stoffen. rivm-rapportnr. 728620001. September, 1986. Lintsen, H.W. (ed.) Geschiedenis van de techniek in Nederland. De wording van een moderne samenleving. Zes delen. Zutphen, 1995. Loch, J.P.G., L.F.L. Gast en H.L.J. van Maareb, Residuen van geselecteerde bestrijdingsmiddelen in het ondiepe grondwater van enige kwetsbare Nederlandse grondsoorten. Resultaten van de eerste onderzoeksfase. rivm-rapportnr 840256001. December, 1986. Lokke, H. ‘Sorption of selected organic pollutants in Danish soils’. In: Ecotoxicology and Envronmental Safety viii, pg. 395-409. S.L., 1984. Mallon, B.J., Transport and environmental chemistry of selected c1 and c2 chlorinated compounds and petroleum hydrocarbons in soils and groundwater. Livermore, 1989. Master, E. en F. Hendriks, Gezondheidsrisico’s bij bodemverontreiniging. Amsterdam, 1987. Milieucriteria ten aanzien van stoffen ter bescherming van bodem en grondwater. Brief van Minister van vrom en l&v aan de Tweede Kamer der Staten Generaal, nr. 21012, 26 januari 1989. Mobiliteit van verontreinigende stoffen. Rapport Heidemij Advies bosa, nr. 651/na93/f122/0684. December 1993. Nakken, Th. C., ‘Bodem- en waterverontreiniging bij gebruik van pesticiden’. In: Waterschapsbelangen xx, pg 376-381. 1973. Nieuwkoop, J.A.W. Bodemverontreiniging op voormalige bedrijfsterreinen. De erfenis van anderhalve eeuw industriële ontwikkeling in Noord-Brabant. Eindhoven, 1993. Nirmalakhandan, N.N. and R.E. Speece. ‘Prediction of aqueius solubility of organic chemicals based on molecular structure’. In: Environmental Science Technology, xxii-33, pg. 328-338. 1988. Onderzoek toetsingskader zwarte en grijze lijststoffen bodem. Rapportnr. 632-31372-1. Heidemij Advies bureua i.o. Ministerie van vrom. September, 1985. Oss, J.F. van. Warenkennis en technologie. Drie delen. Amsterdam, 1948. Pabst, F. (ed.), Kunststoff-Taschenbuch. Munchen, 1975. Projectbureau Industrieel Erfgoed, Branchestudies van dertig bedrijfstakken in Nederland. Zeist, diverse jaren. ReGister historisch onderzoeksbureau bv, Verzameling bedrijfsstudies en productieprocessen. Groningen, 1992-2000. Sanchez-Martin, M.J. and Sanchez-Camazano, ‘Relationship between teh structure of organophophorus pesticides and adsorption by soil components’. In: Soil Science, clii-4. Pg. 283-288. S.L., 1991. Sax, N.J. Dangerous properties of industral materials. New York, 1968. Swarzzentach, R.P. and J. Westall, ‘Transport of nonpolar organic compounds from surface water to groundwater, laboratory sorption studies’. In: Environmental Science & Technology, xv-11, pg. 1360-1367. S.L., 1981. Verschueren, K. Handbook of environmental data on organic chemicals. New York, 1983. Verschueren, K. Het gedrag van milieugevaarlijke stoffen in de bodem. Rapport Heidemij Advies micon. Juni, 1994
Waraprath, S. et al. ‘Aquerous solubility of permethylsiloxames (silicones)’. In: Environmental Toxicology and Chemistry, xv-8, pg. 1263-1265. S.L., 1996. Weed Science Society of America, Herbicide Handbook. Champign (Illinois), 1974. Wegler, R. (ed.), Chemicides Pflanzenschutz- und Schadlingsbekampfungsmittel. Band 1 und 2. Berling, 1970. Werken met verontreinigde grond. Publicatie P 174. Arbeidsinspectie, 1993. Winkler Prins, Technische Encyclopedie, deel 1-6. Amsterdam, 1975. Worthing, Ch. R. (ed.), The pesticide manual. Ravenham, 1983. Yurteri, C. et. al. ‘The effect of chemical composition of water on Henry’s law constant’. In: Journal wpcf, lix-11, pg. 950-956. 1987.
95
Noten 1
De Provincie Gelderland maakt als enige provincie geen gebruik van finabo, maar heeft een eigen registratiesysteem, bos, niet te verwarren met het vroegere boss van Centric.
2
De titel is: Kuijpers, C. J. (ed.) Bedrijven en milieuzonering. vng, Den haag, 1992.
3
Ontleend aan bijlage bij het offerteverzoek sbi-standaardisatie van 22-2-1999.
4
De sbi-coderingen van Rotterdam en Zuid-Holland zijn al eens eerder opgenomen in het schakelbord met de ReGisterlijst. Rotterdam en Zuid-Holland beschikken daarom over een eigen (6-cijferige) referentielijst.
5
ReGister / Arcadis beschikt over een computermodel waarmee een dergelijke stapeling kan worden uitgevoerd. De bestanden met potentieel vervuilde locaties moeten daarvoor echter aan specifieke voorwaarden voldoen, met name op het punt van adressering. Dit computermodel blijft hier verder buiten beschouwing.
6
Naast eigen onderzoekservaringen van tauw Infra Consult bv is er ook gebruik gemaakt van de volgende literatuur: Grontmij nv afdeling geotechniek, Bedrijfsactiviteiten en bodemverontreiniging. (Zeist 1985); tauw Infra Consult, Chemische afvalstoffengids (Deventer 1987).
7
Deze activiteitenlijst bevindt zich in de tauw-rapportage: Bodemsanering op in gebruik zijnde bedrijfsterreinen. Rapportnummer 60277.01 / Deel 3.
96