Uitbeelding van stedelijke identiteit in de Republiek:
Leiden 1574-1672
L.M. Bons Augustus 2010
Uitbeelding van stedelijke identiteit in de Republiek:
Leiden 1574-1672
L.M. Bons 6143644 Breestraat 17 23111 CG Leiden
[email protected] Master scriptie MA Geschiedenis van de Gouden Eeuw Universiteit van Amsterdam Dr. W.R.E. Velema Dr. M. v. Gelder Augustus 2010 2
Inhoudsopgave Inleiding DEEL I. IN WOORD 1. Stadsbeschrijvingen Ontstaansgeschiedenis van het genre Beschrijvingen van de Republiek Stadsbeschrijvingen Jan Jansz Orlers Pieter de la Court Simon van Leeuwen` 2. Stededichten 3. Toneelstukken DEEL 2: IN BEELD 4. Leiden in kaart: plattegronden en profielen Plattegronden en profielen De oudste kaarten van Leiden De kaarten na het Beleg De zeventiende eeuw De grote en kleine Hagen-kaart 5. Stadsgezichten
4 13
24 31 36
51
DEEL 3: IN STEEN 6. Stedelijke bouwwerken en decoraties
60
Conclusie Literatuurlijst
67 70
3
Inleiding Vele boeken die de Gouden Eeuw beschrijven, bestempelen de verstedelijking als één van de karakteristieken van de Republiek. Over de interpretatie van dit gegeven is echter meer debat. Wat betekende deze stedelijkheid nu voor de inwoners van de steden van de Republiek? Wat was het belang van steden binnen de Republiek? Aan deze vragen is veel aandacht besteed in de vele boeken die de afgelopen decennia over steden in de Republiek geschreven werden. Veel van deze boeken behandelen één specifieke stad; dit genre van stadsgeschiedenissen is de laatste twintig jaar zeer populair. Het in 2006 opgerichte Nederlandse tijdschrift Stadsgeschiedenis gaat enkel over dit onderwerp. Daarnaast zijn werken verschenen die niet over een stad in het bijzonder gaan, maar over stedelijkheid in het algemeen of de samenleving in zijn geheel. In het debat over steden en stedelijkheid binnen de Republiek zijn verschillende standpunten waar te nemen. In 1987 verscheen het veel besproken The embarrassment of riches: an interpretation of Dutch culture in the Golden Age van Simon Schama.1 Zoals de titel al duidelijk maakt, kijkt Schama vooral naar de culturele aspecten van de Republiek. Hij formuleert zijn speerpunt als volgt: ‘My subject is the community of the nation, an entity not supposed to have existed before the French Revolution.’2 Schama gaat uit van een gemeenschappelijke cultuur die in vele facetten terug te vinden is. Hij zoekt naar overeenkomsten om deze these te staven en laat daarbij verschillen weg. Zo ziet hij geen verschil tussen de cultuur, gewoonten en kleding op het platteland en de stad. Steden waren wel belangrijk, maar vormden duidelijk een onderdeel van deze eenheid. Een andere mening over de stedelijkheid van de Republiek formuleerde Marjolein ’t Hart in 1989.3 Zij richt zich in haar artikel vooral op politieke en bestuurlijke aspecten. De Republiek was volgens haar een federatie van de zeven gewesten die vooral bezig waren met hun eigen belangen. Het bestuur was vrijwel geheel gedecentraliseerd: elk gewest was soeverein en had de autonomie over de financiën, de rechtspraak en het muntstelsel. Steden, vooral in Holland, hadden een grote stem in de politieke beslissingen van hun gewest. Ook werden hen vrijwel geen beperkingen van bovenaf opgelegd, vanuit de Staten-Generaal. Elke stad had zijn eigen economische specialisatie: zo voerde Amsterdam handel en Delft brouwde bier. Er was veel concurrentie en rivaliteit tussen de steden, vooral om financiële inkomstenbronnen. Steden waren belangrijk, maar niet machtig genoeg om volledig autonoom te zijn. Er waren dan ook meerdere machtscentra binnen de Republiek. 1
S. Schama, The embarrassment of riches: an interpretation of Dutch culture in the Golden Age (London, 1987) Idem, 6 3 M. ‘t Hart, ‘Cities and statemaking in the Dutch Republic 1580-1680’, in: Theory and Society, Vol. 18, No. 5, Special Issue on Cities and States in Europe, 1000-1800 (1989) 663-687 2
4
Jonathan Israel heeft eenzelfde opvatting over dit onderwerp. In zijn boek over de Republiek zegt hij in zijn inleiding: ‘Tijdens het grootste deel van de geschiedenis van de Verenigde Provinciën waren verbondenheid en identiteit meer gebaseerd op provinciale, stedelijke en soms ook lokale gemeenschapsgevoelens dan op gehechtheid aan de Republiek als geheel.’4 Israel zet zich fel af tegen de eenheid en gemeenschapscultuur van Schama. Hij ziet de Republiek als een losse federale structuur waarin gewestelijk en stedelijk particularisme een grote rol speelde. De stadsbesturen waren zeer machtig en invloedrijk in de verstedelijkte samenleving. De focus van Israel ligt niet zozeer op culturele, als wel op politieke, economische en sociale aspecten van deze samenleving. Twee historici die zich hoofdzakelijk met economische aspecten en statistieken van de vroegmoderne samenleving bezighouden, zijn Jan de Vries en Ad van der Woude. In hun boek over de economische geschiedenis van Nederland beweren zij dat er een tegenstelling was tussen de Republiek en de steden.5 Het particularisme van de steden en daarmee ook van de gewesten zorgde ervoor dat er geen nationaal economisch beleid gevoerd kon worden. De Republiek was een paraplu voor deze losse stedelijke economieën. Ook zien de auteurs geen politieke eenheid: er werd enkel samengewerkt als er echt noodzaak toe was. Willem Frijhoff heeft in een interview gezegd dat hij voor het onderzoek van De Vries en Van der Woude ‘veel respect’ heeft.6 Maar ook dat deze resultaten pas het begin vormen van het echte onderzoek: volgens hem gaat het om de interpretatie van deze economische aspecten, om de gevolgen hiervan. Ook over Schama is hij weinig positief: Frijhoff zet zich af tegen de gedachte dat er een eenheid was in de Republiek en hij verwerpt het consensusmodel. In 1999 publiceerde hij samen met Marijke Spies 1650. Bevochten eendracht.7 In dit boek is uitgebreid ingegaan op de stad en de stedelijke samenleving in de Republiek rond 1650. Al eerder hield Frijhoff zich bezig met de stad als onderzoeksthema. In 1989 was hij redacteur van het boek Geschiedenis van Zutphen.8 In de inleiding gaat hij in op de zelfrepresentatie van steden. Elke stad gebruikt beelden, wapens, mythes, geschiedenis en rituelen om zichzelf te representeren, om de stad van een eigen karakter te voorzien. Deze symbolen zijn per stad uniek en werken als een publiekelijk visitekaartje. Door concentratie op karakteristieken en specifieke kenmerken van de stad, worden associaties met andere steden vermeden. Dit actief creëren van de stedelijke identiteit gebeurt heden ten dage, maar was ook al aan de orde in de zeventiende eeuw. Frijhoff 4
J.I. Israel, De Republiek 1477-1806 (Franeker, 1996) J. de Vries en A. van der Woude, Nederland 1500-1815. De eerste ronde van moderne economische groei (Amsterdam, 1995) 6 J.H. Furnée en E. Taverne, ‘De herinnering aan de stad is eindig. Interview met historicus Willem Frijhoff’, in: Stadsgeschiedenis 1 (2007) 66-80 7 W. Frijhoff en M. Spies, 1650. Bevochten eendracht (Den Haag, 1999) 8 W. Frijhoff red., Geschiedenis van Zutphen (Zutphen, 1989) 5
5
betoogde in 1650. Bevochten eendracht dat de steden van de Republiek met trots hun eigen identiteit uitdroegen. Het zelfbewustzijn van de steden nam in de 17e eeuw steeds meer toe: de stad kende een grote mate van autonomie en zelfbestuur en stedelingen kregen steeds meer aandacht voor de eigen geschiedenis en tradities.9 Dit bewustzijn van de stedelijke identiteit uitte zich in vele stadsbeschrijvingen, plattegronden en schilderijen. Maar ook gebouwen konden manifestaties zijn van deze stedetrots: in decoraties en architectuur van gebouwen, openbare instellingen en stadspoorten werd verwezen naar de grootsheid van de stad. Volgens Frijhoff was dit zelfbewustzijn in grote mate verweven met het lokaal particularisme. De inwoners van de Republiek voelden zich in de eerste plaats verbonden met hun lokale woonplaats, vervolgens met hun gewest en ten slotte pas met de Republiek.10 Frijhoff besteedde veel aandacht aan het begrip burgerschap en de hieruit volgende ideologie: stedelingen zouden het welzijn van hun stad zelf in handen hebben. Hij spreekt in dit verband over stedelijk republicanisme.11 De Republiek moet volgens hem gezien worden als een gedecentraliseerde statenbond. Wel waren er grote verschillen tussen het zeer verstedelijkte Holland en de oostelijke gewesten, waar de steden meer autonome stadsstaten waren. In het westen was er een dicht netwerk van steden, elk met eigen specialiteiten en functies. Elke stad had haar eigen dynamiek en identiteit. Ondanks alle tegenkrachten – het particularisme, de grote regionale verschillen, de soevereiniteit van elk gewest- vormde de Republiek rond 1650, volgens Frijhoff, een samenhangende eenheid.12 Vooral de gezamenlijke strijd tegen Spanje noopte de soevereine gewesten om met elkaar samen te werken; om onafhankelijk te blijven, verenigden de gewesten zich. Ook in de 21e eeuw is er onderzoek geweest naar de verhouding tussen de Republiek en de steden. In zijn beschrijving van de Republiek in de Gouden Eeuw zegt Maarten Prak dat steden en dorpen in de Republiek erg gehecht waren aan hun eigen identiteit.13 Dat het referentiekader van de inwoners dus in eerste instantie hun eigen woonplaats was, lag niet aan de mobiliteit in de vroegmoderne tijd: in tegenstelling tot wat nu vaak gedacht wordt, was er toen veel migratie en uitwisseling tussen de verschillende steden en dorpen. Ook Prak beweert dat de samenwerking van de steden en gewesten voortkwam uit noodzaak, want de belangen lagen in eerste instantie niet bij de Republiek, maar op lokaal of regionaal niveau.14 De auteurs van het essay ‘Van rebellen tot “koningen in eigen huis”. Opstand, regentenbewind en politieke cultuur’ zijn van mening dat men zich met meerdere entiteiten kon identificeren. Volgens hen hing de 9
Frijhoff, Spies, 1650, 172-173 Idem, 182 11 Idem, 141, 173, 182 12 Idem, 138 13 M. Prak, Gouden Eeuw. Het raadsel van de Republiek (Nijmegen, 2002) 171 14 Idem, 185 10
6
loyaliteit van bestuurders af van het referentiekader. Binnen de Republiek lagen de belangen van de regenten bij hun eigen gewest; daar weer binnen bepaalde hun eigen stad hun loyaliteit.15 Dit zorgde voor veel spanningen en belangenverstrengeling, waardoor snelle besluitvorming binnen de Republiek zeer lastig was. In 2006 verscheen een verzameling essays onder de titel Power and the City in the Netherlandic World.16 Hierin staat het onderzoek naar de ‘coercive power’ van de steden in de Middeleeuwse en vroegmoderne Nederlanden centraal. Hoe konden de rijke steden deze macht krijgen in een land waarin er geen machtige staat was? De auteurs vinden dat de politieke ontwikkelingen van de Nederlanden een unieke plaats inneemt binnen de Europese geschiedenis. Dit was een gevolg van de centrale rol van de steden. Binnen de gewesten waren steden de grootste machthebbers: ‘the city-based governance of the province of Holland’.17 Ook Joop de Jong onderschrijft deze gedachte in zijn essay: ‘Above all else, hoewever, the Republic was a state of cities’. 18 Drie jaar geleden heeft Aart Vos een boek geschreven over het maatschappelijk leven in Den Bosch in de 17e en 18e eeuw.19 Hierin geeft hij ook zijn mening over de plaats van steden binnen de Republiek. Hij sluit zich aan bij het concept van ‘stedelijk republicanisme’, ontwikkeld door Heins Schilling.20 Vos gaat echter nog wat verder dan Frijhoff. Steden vormden volgens hem echt de basis van de maatschappij in de Gouden Eeuw. Alle stedelijke verenigingen, corporaties en de stedelingen hadden hun eigen stad en eigen stedelijke autonomie te verdedigen. Veel steden vormden hierdoor stadsrepublieken met een hoge mate van autonomie.21 De eenheid binnen de Republiek die Schama omschreef, is na bijna twintig jaar bij Vos ver te zoeken. Ondanks de verschillende opvattingen onder de historici, lijkt het historiografische debat zich tegen Schama te keren. Ook ik ben van mening dat de Republiek vooral moet worden gezien als een samenwerking tussen de soevereine gewesten, waarbinnen de steden een zeer machtige positie hadden. De staatkundige eenheid waarmee men zich identificeerde, is mijns inziens niet vaststaand: dit was afhankelijk van de situatie en de belangen. Vereenzelviging kan 15
L. Kooijmans en C. Misset, ‘Van rebellen tot “koningen in eigen huis”. Opstand, regentenbewind en politieke cultuur’ in: Thimo de Nijs en Eelco Beukers red., Geschiedenis van Holland. Deel 2 1572 tot 1795 (Hilversum 2002) 25 16 W. te Brake en W. Klooster ed., Power and the City in the Netherlandic World (Leiden, 2006) 17 J. de Vries, ‘Keynote adress’, in: W. te Brake en W. Klooster ed., Power and the City in the Netherlandic World (Leiden, 2006) 18 J. de Jong, ‘Visible Power? Town Halls and Political Values’, in: W. te Brake en W. Klooster ed., Power and the City in the Netherlandic World (Leiden, 2006) 19 A. Vos, Burgers, broeders en bazen: het maatschappelijk middenveld van ’s-Hertogenbosch in de zeventiende en achttiende eeuw (Hilversum, 2007) 20 H. Schilling, ‘Gab es im späten Mittelalter und zu Beginn der Neuzeit in Deutschland einen städtischen Republikanismus?’, in: H.G. Koenigsberger, Republiken und Republikanismus im Europa der Frühen Neuzeit (München, 1988) 21 Vos, Burgers, broeders en bazen, 21
7
meerledig zijn: iemand kon zich zowel een Amsterdammer voelen, als een Hollander, als een inwoner van de Republiek. Dat steden veel rechten hadden en een hoge mate van zelfbestuur kenden, hoefde er dus niet toe te leidden dat er geen verbondenheid was met de Republiek. Ik zou de Republiek dan ook niet als een verzameling stadsrepublieken omschrijven. Hoe de Republiek nu werkelijk politiek en bestuurlijk in elkaar stak, is iets anders dan de beleving hiervan. De hierboven behandelde auteurs onderzochten vooral de politieke verhoudingen, waarbij vaak ook economische aspecten werden bestudeerd. Met name Frijhoff keek verder en hij besteedde veel aandacht aan het onderwerp stedelijke identiteit. Ik denk dat de weg die hij hiermee insloeg zeer nuttig is en dit onderwerp verder historisch onderzoek behoeft. De bestudering van de geschiedenis van een stad behoort niet alleen te gaan over de feiten, statistieken en gebeurtenissen, maar ook over de beleving van de stad. Hoe de stad beleefd werd en hoe de stad gezien wilde worden, komt samen in de stedelijke identiteit. Dit zelfbeeld van een stad uitte zich op vele manieren: in woorden, in schilderijen en kaarten, maar ook in gebouwen en architectuur. De stad werd dus verbeeld middels vele materialen en genres. Zoals Frijhoff in zijn stadsgeschiedenis van Zutphen schreef, gold dat de stad zelf in grote mate invloed wilde uitoefenen op haar stedelijke identiteit. De stad maakte haar eigen representatie, met de stadbestuurders vaak letterlijk als opdrachtgevers. De stedelijke identiteit laat ons zien, waar de stad mee geassocieerd wilde worden: bijvoorbeeld de ligging, geschiedenis en beroemde inwoners. Kan deze stedelijke identiteit ook inzicht geven in de verhouding tussen steden en de Republiek. Kan deze verbeelding ons meer informatie geven over referentiekaders en identiteit in de Republiek? Dit onderzoek tracht op deze vragen enkele antwoorden te geven. Dat gebeurt door het bestuderen van de stedelijke identiteit van Leiden. Door de verbeelding van één stad onder de loep te nemen, hoop ik mij uiteindelijk ook te kunnen uitlaten over het algemenere debat omtrent stedelijke identiteit in de Gouden Eeuw. Hoewel voor elke stad in de zeventiende eeuw de verbeelding, representatie en identiteit onderzocht zouden kunnen worden, is Leiden als onderzoeksstad om meerdere redenen erg interessant. Leiden was natuurlijk een stad in Holland, dat volgens vele historici op politiek en economisch vlak het meest dominante gewest van de Republiek was. Al vanaf de zestiende eeuw was Holland erg verstedelijkt. Rond 1650 telde Holland 23 steden met meer dan 2500 inwoners.22 Leiden groeide aan het begin van de zeventiende eeuw uit tot de één na grootste stad van Holland. In 1574 woonden er 11.000
22
Frijhoff, Spies, 1650, 156
8
mensen in de stad, maar in 1685 kende Leiden een inwonertal van 60.000.23 Deze stijging van het inwoneraantal was in grote mate te verklaren door het hoge migratiecijfer. Maar ook de toegenomen welvaart en rijkdom binnen de stad zorgden voor bevolkingsgroei. Leiden was een stad in beweging, vol groei en toenemende welvaart. Vanwege deze dynamiek is een onderzoek naar manifestaties van stedelijk bewustzijn erg interessant. Welke aspecten en oorzaken van deze groei als belangrijk en lovenswaardig werden gezien, kan uit het onderzoek naar de stedelijke identiteit van Leiden naar voren komen. Leiden is zeer vaak het onderwerp geweest van historisch onderzoek. Net als voor vele andere steden, is onlangs ook over Leiden een nieuwe stadsgeschiedenis uitgebracht: Leiden. De geschiedenis van een Hollandse stad.24 Deze reeks vormt een overzichtswerk en behandelt ruim acht eeuwen Leidse geschiedenis. Hoewel er veel thema’s aan bod komen, is er nauwelijks aandacht voor de representatie van de stad in de Gouden Eeuw. Een artikel van Leonore Stapel in het boek Beelden van Leiden. Zelfbeeld en representatie van een Hollandse stad in de Vroegmoderne tijd, 15001800 gaat wel over dit onderwerp.25 Dit artikel is absoluut erg nuttig en interessant, maar mijns inziens is het onderwerp stedelijke identiteit niet uitputtend behandeld. Voor het onderzoeken van de identiteit van een stad is gebruik van vele soorten bronnen nodig. Stapel komt per genre veelal maar met één voorbeeld. Over het genre zelf, de ontwikkelingen, tradities en conventies, vermeldt zij niets. Ik ben van mening dat er enkel iets zinnigs over dit onderwerp gezegd kan worden, als niet alleen naar de Leidse bronnen gekeken wordt. Een interpretatie van een stadsbeschrijving van Leiden uit 1611 kan alleen betekenis hebben, als ook gekeken is naar het ontstaan en de ontwikkelingen van het genre in de Republiek. Hoe kan anders in de bron het unieke en karakteristieke van Leiden onderscheiden worden van tradities en conventies horende bij het genre stadsbeschrijving? Dit onderzoek zal zodoende niet alleen een bijdrage leveren aan het debat over stedelijke identiteit, maar ook meer informatie geven over de verbeelding van Leiden tussen 1574 en 1672. Er wordt gekeken naar wat Leiden haar eigenheid gaf, haar uniek maakte; naar datgene waarmee de stad zich wilde onderscheiden van andere steden in de Republiek. Niet alleen de keuze voor de stad Leiden behoeft een verklaring, ook het gekozen tijdvak. De twee jaartallen vormen weliswaar symbolisch een mooie begrenzing: van het jaar van het Leids Ontzet tot aan het ‘rampjaar’ van de Republiek. Deze twee cesuren hebben echter ook 23 E. Taverne, In ’t land van belofte: in de nieue stadt. Ideaal en werkelijkheid van de stadsuitleg in de Republiek (1580-1680) (Maarsen, 1978) 183 24 R.C.J. van Maanen, Leiden. De geschiedenis van een Hollandse stad. Dl 1-4 (Leiden, 2002-2004) 25 L. Stapel, ‘ “Tuyn van heel Holland, Moeder der Wijsheyt en bequam tot de drapery” Reputatie en zelfbeeld van Leiden in beeld en tekst (circa 1590-1660)’, in J. Roding, A.A. Sneller, B. Thijs red., Beelden van Leiden. Zelfbeeld en representatie van een Hollandse stad in de Vroegmoderne tijd, 1500-1800 (Hilversum, 2006)
9
daadwerkelijk invloed gehad op de stedelijke identiteit in Leiden. De afbakening 1574-1672 volgt uit de Leidse geschiedenis.26 Leiden kende in de 14e en 15e eeuw een bloeiende textielnijverheid: de lakenhandel. Vanaf 1520 nam deze productiviteit af door internationale concurrentie; de stad verarmde en veel arbeiders zochten hun heil ergens anders. Ook de Opstand tegen Spanje had een negatief effect op de Leidse economie. In 1573, vlak voor het Beleg, was de productie van lakens nog maar 4,1% van de productie in 1520.27 De stad was in verval. Dit was geen uniek beeld, want vele steden in de Republiek maakten zware tijden door aan het einde van de zestiende eeuw. De manier waarop Leiden met groot succes uit dit dal kwam, was wel uitzonderlijk. Na het Leids Beleg, van 1573-1574, brak er een periode van bloei aan. De stad kreeg een nieuw stadsbestuur, waar vooral Jan van Hout een belangrijke rol in zou spelen: hij was stadssecretaris, beheerder van de stadsdrukkerij en schrijver. Als dank voor de doorstane ontberingen, kreeg de stad van Willem van Oranje de eerste universiteit van de Noordelijke Nederlanden. De universiteit, en daarmee de komst van vele studenten en professoren, was niet de voornaamste oorzaak van de bevolkingsgroei. Essentieel was de komst van zeer veel migranten uit de Zuidelijke Nederlanden. Deze Vlamingen waren gevlucht voor de Spanjaarden en vonden in Leiden een onderkomen. De stad voerde een voor hen zeer gunstig migratiebeleid: nieuwkomers betaalden geen poorterrecht en mochten hun eigen kerken stichten. Ook was Leiden aantrekkelijk vanwege de werkgelegenheid en de relatief hoge lonen. De migranten kwamen veelal uit textielsteden en brachten veel kennis van de nieuwste technieken mee. Door hen werd Leiden de stad van de zogeheten nieuwe draperie. Deze saaistoffen waren van zuiver wol, veel lichter dan de zware oude draperieën, goedkoper te produceren en erg populair. Maar ook andere stoffen die in Leiden werden gemaakt, kenden een grote afname. Hierdoor ontstond langzaam weer een florerende Leidse textielindustrie. Naast veel textielarbeiders, kwamen er ook veel uitgevers en boekdrukkers naar de stad. Rond 1600 was Leiden de belangrijkste stad voor het drukken van boeken, maar in de loop van de zeventiende eeuw werd Amsterdam het centrum van de uitgeverswereld. De handelaren en uitgevers in Leiden hadden vooral door de universiteit veel werk. Leiden deed er veel aan om alle arbeiders binnen de stad te houden: zij vormden immers de bron van de nieuwe welvaart. Door de grote bevolkingstoename ontstond er een huizentekort. In de eerste jaren na het beleg probeerde het stadsbestuur dit op te lossen door braakliggende percelen en leegstaande gebouwen te verkavelen en de stad beter in te delen. Na jaren van
26
De alinea’s over de geschiedenis van Leiden zijn grotendeels gebaseerd op: R.C.J. van Maanen red., Leiden: de geschiedenis van een Hollandse stad. Deel 2 1574-1795 (Leiden, 2003) 27 Taverne, In ’t land van belofte, 177-178
10
plannen maken en beraadslagen, werd in 1611 de stad voor het eerst sinds 1386 vergroot.28 Hierbij werd de stad enkel aan de noordelijke zijde uitgebreid. Ook andere problemen veroorzaakt door de groei van de stad werden aangepakt: grachten werden vanwege stankoverlast gedempt en de infrastructuur van de stad werd verbeterd. Vanaf de jaren twintig brak de bloeitijd aan van de saainijverheid en de textielindustrie. Door innovaties en betere afzetmogelijkheden nam de productie en omzet enorm toe en werd Leiden steeds meer een echte industriestad. In 1644 volgde een tweede uitleg. Het initiatief hiervoor kwam van de lakenindustrie.29 Dit was niet een verrassing: de lakenhandelaren hadden er financieel veel baat bij als de arbeiders in Leiden zouden blijven wonen en werken. Al in 1658 werd de stad weer uitgebreid: Leiden werd nu omringd door de singels en kreeg haar definitieve vorm. In de jaren zeventig van de zeventiende eeuw kwam er een einde aan de groei en voorspoed van Leiden. De textielproductie nam langzaam af door buitenlandse concurrentie. Ook de stoffen die op het platteland in de Republiek werden gemaakt, waren goedkoper dan de Leidse lakens vanwege de lage lonen daar. Door ziektes, pest en malaria, stierven veel Leidenaren. Vooral de malaria-uitbraak van 1699 kostte veel levens. De oorlogsdreiging in 1672 maakte dat er weinig geld meer was voor grote stedelijke bouwprogramma’s: de plannen voor een vierde uitleg werden uitgesteld en uiteindelijk afgesteld. Ook werden er in die laatste decennia van de zeventiende eeuw geen grote fraaie openbare werken gebouwd of gedecoreerd. Leiden kende in de zeventiende eeuw dus een zeer grote bevolkingsgroei, alleen Amsterdam was groter. Ook de stadsuitbreidingen waren bijzonder groot, wederom werd Leiden hierin alleen overtroffen door de stadsvergrotingen van Amsterdam. Leiden kende geen haven en was dus ook geen handelsstad zoals Amsterdam, Rotterdam of Dordrecht. De Leidse economie was vrijwel geheel afhankelijk van de textielindustrie. Dit maakte de stad heel erg gevoelig voor concurrentie. Vooral in tijden van vrede had de internationale concurrentie veel effect op de welvaart van Leiden. Dit was dan ook de reden dat Leiden tegen het beëindigen van de Tachtigjarige Oorlog was. De textiel bracht Leiden tot grote hoogtes, maar maakte haar ook afhankelijk en uiteindelijk zwak. De achteruitgang van Leiden was groot: de stilstand begon aan het einde van de zeventiende eeuw, maar de echte achteruitgang vond plaats in de achttiende eeuw. De gouden tijden van Leiden, de jaren van groei, vooruitgang en welvaart, liggen tussen 1574 en 1672. Zoals Frijhoff in 1650. Bevochten eendracht schreef: de grote welvaart en groei van de steden in de Gouden Eeuw ging gepaard met een sterk stedelijk bewustzijn en de steden droegen
28 29
D.E.H. de Boer red, Hutspot, haring en wittebrood. Tien eeuwen Leiden en Leienaars (Leiden en Zwolle, 1981-1982) 187 Taverne, In ’t land van belofte, 216
11
met trots hun identiteit uit. De aanname dat dit ook voor Leiden gold, heeft deze afbakening bepaald. In dit onderzoek wordt gekeken naar de uitbeelding van de stedelijke identiteit in de vroegmoderne Republiek, in casu Leiden, tussen 1574 en 1672. Dit gebeurt door verschillende bronnen te behandelen. Zoals gezegd waren er vele manieren om de stedelijke identiteit te tonen. De vele soorten bronnen vallen uiteen in drie categorieën: schriftelijke bronnen, afbeeldingen en bouwwerken. Dit onderzoek bestaat dan ook uit drie delen. In het eerste deel wordt gekeken naar teksten die over Leiden gaan: stadsbeschrijvingen, gedichten, toneelstukken en pamfletten. Voor de bronnen behandeld worden, zal eerst het type bron worden toegelicht. Zowel de geschiedenis en de tradities van het genre komen aan bod, als ook soortgelijke uitgaven in andere steden in de Gouden Eeuw. Het tweede deel bevat de bronnen waarop Leiden staat afgebeeld: het gaat om zowel cartografisch materiaal als stadsgezichten. Ook deze hoofdstukken beginnen met een korte geschiedenis van het genre. Tot slot wordt gekeken naar de fysieke stad: welke gebouwen of decoraties uit de periode 1574-1672 waren een uiting van de stedelijke identiteit? Op deze manier wil ik een veelomvattend beeld krijgen van de verbeelding van Leiden, van haar stedelijk zelfbewustzijn en de manieren waarop de identiteit getoond werd. Met deze uitkomst wordt vervolgens gekeken naar de bestaande vragen omtrent het debat over stedelijke identiteit in de Republiek.
12
1. Stadsbeschrijving In 1616 schreef de Utrechtse Arnoldus Buchelius dat stadsbeschrijvingen erg geliefd waren.30 Tijdens het Twaalfjarig Bestand, 1609-1621, werden er namelijk in de Noordelijke Nederlanden veel beschrijvingen van de Republiek, van regio’s of van steden gepubliceerd. Enkele hiervan waren vertalingen van edities uit de zestiende eeuw. Deze werken hebben zodanig veel invloed gehad op de ontwikkeling van Noord-Nederlandse stadsbeschrijvingen dat ik hier nader op in zal gaan. Stadsbeschrijvingen vormden een op zichzelf staand genre: dit soort werken kende een eigen traditie, met invloedrijke voorgangers en eigen literaire conventies. Hoewel stadsbeschrijvingen veel overeenkomsten hebben met stadsgeschiedenissen, is het belangrijk om het verschil helder te hebben. In dit hoofdstuk wordt alleen aandacht geschonken aan de Leidse stadsbeschrijvingen: in de Republiek werd dit genre namelijk erg populair in de zeventiende eeuw en ook werden er over de stad Leiden geen stadsgeschiedenissen geschreven. Ontstaansgeschiedenis van het genre Stadsgeschiedenissen waren veelal kronieken: hierin stond de dimensie van tijd centraal. Het ging dus om de historia, waarbij ontwikkelingen en gebeurtenissen chronologisch werden opgeschreven. Een chorografie was hier het pendant van: dit is een beschrijving van een land of streek waarbij vooral op de eigentijdse fysieke verschijningen werd gelet. Uitvinder van dit genre was de humanist Flavio Biondo met zijn werk Italiae Illustratae Libri uit 1474. Overal in Europa verschenen in de zestiende eeuw dit soort chorografische werken. De toenemende populariteit voor de Grand Tour had veel invloed op dit genre; reizigers hadden interesse in de geschiedenis, de ligging en het uiterlijk van de stad. Er werden regels opgesteld over hoe de bezochte plaatsen beschreven moesten worden. Deze regels zijn grotendeels gebaseerd op de stadsbeschrijvingen uit de klassieke oudheid. Dit genre was in de Renaissance herontdekt.31 De theoretische modellen voor de stadsbeschrijvingen zagen er in grote lijnen als volgt uit. Allereerst werd de ligging van de stad en de omgeving behandeld; daarna volgde een verklaring van de naam van de stad, en werd de stichting en de groei beschreven; vervolgens kwamen de religieuze gebouwen en de openbare instellingen aan bod; tot slot werden het stadsbestuur en de werking van de stedelijke instellingen behandeld, evenals de gewoonten, kleding, rechten en zeden van de stad.32 De retoriek van de 30 E. Verbaan, 'Aan de oevers van de Theems en Nieuwe Rijn. Nostalgie en burgerplicht in beschrijvingen van Londen (1598) en Leiden (1614)', in: De zeventiende eeuw, 24 (2008) 89 31 E.O.G. Haitsma-Mulier, ‘De eerste Hollandse stadsbeschrijvingen uit de zeventiende eeuw’, in: De zeventiende eeuw 9 (1993) 98 32 Verbaan, 'Aan de oevers van de Theems en Nieuwe Rijn’, 94
13
stedelof vond veel navolging in de chorografische beschrijvingen. De beschrijving van de stad gebeurde op een topische manier. De topoi leken erg op de verschillende onderdelen die de reiskunde voorschreef. In het volgende hoofdstuk over de stededichten zal nader op de topoi worden ingegaan. In de praktijk was het verschil tussen een kroniek of een chorografie niet altijd inzichtelijk. De benamingen, ‘kroniek’, ‘historia’, ‘descriptio’, werden door elkaar gebruikt, maar ook inhoudelijk gezien was het verschil soms moeilijk aan te duiden. In een kroniek was er natuurlijk eveneens aandacht voor topografische informatie en een chorografie behandelde vaak ook de geschiedenis van de beschreven stad of streek. Een stadsbeschrijving is veelal chorografisch, maar bevat dus ook kenmerken van een stadsgeschiedenis. Jean Bodin omschreef dit als ‘geographistoria’: zowel geschiedenis, als oorsprong, als beschrijving komen aan bod.33 Beschrijvingen van de Republiek Ook over de Republiek in zijn geheel werden dit soort boeken geschreven. Deze historischtopografische boeken waren erg populair aan het begin van de zeventiende eeuw.34 Lodovico Guicciardini (1521-1589) was van Italiaanse afkomst en woonde in Antwerpen. In 1567 schreef hij Descrittione di tutti i Paesi Bassi. Guicciardini was beïnvloed door humanistische tradities en retorische regels. De invloed van de stedelof en de reiskunde is duidelijk terug te zien in zijn thematisch gerangschikte werk. Net als Guicciardini, schreef Hadrianus Junius een boek over de steden van de Republiek: Batavia, 1588. Junius was een dokter en dichter uit Haarlem. In 1609 werd het boek van Junius vertaald en in 1612 verscheen een Nederlandse vertaling van de beschrijving van Guicciardini.35 In 1615 verscheen een beschrijving van de Republiek van Jean François le Petit.36 Dit werk was na de dood van Petit door zijn zoon uitgegeven: het was een bewerking van een eerdere Franstalige beschrijving van de Republiek.37 Deze drie schrijvers behandelden de steden van de Republiek allemaal op volgorde van anciënniteit. Deze beschrijvingen zijn bijna allemaal thematisch geordend en dus niet chronologisch. In de zeventiende eeuw verschenen er ook veel atlasboeken met kaarten van de Republiek. Bij
33
Verbaan, 'Aan de oevers van de Theems en Nieuwe Rijn’, 90 H. van Nierop, ‘How to honour one’s city: Samuel Ampzing’s vision of the history of Haarlem ’, in: Theoretische Geschiedenis 20 (1993) 35 H. Junius, Een seer cort doch clare beschrijvinge vande voornaemste ghemuyrde ende ongemuyrde steden ende vlecken van Holland ende VVest-Vriesland (Delft, 1609) en L. Guicciardini, Beschryvinghe van alle de Neder-landen, anderssins ghenoemt Neder-Dvytslandt (Amsterdam, 1612) 36 J.F. le Petit, Nederlantsche repvblycke, bestaende in de staten so generale, als particuliere van 't hertochdom Gelder, graefschap van holant, Westvrieslandt, ende van Zeelandt, provincien van Utrecht, Vrieslant, Overijssel ende van Groeningen (Arnhem, 1615) 37 E.O.G. Haitsma-Mulier en G.A.C. van der Lem, Repertorium van geschiedschrijvers in Nederland 1500-1800 (Den Haag, 1990) 329 34
14
sommigen zaten er ook beschrijvingen van steden bij. In 1632 publiceerde Marcus Zuerius van Boxhorn een Hollandse stedenatlas, zijn Theatrum sive Hollandiae, met bij elke stad een korte tekst.38 Ook in de stedenatlas van Blaeu uit 1649 werden korte stadsbeschrijvingen opgenomen.39 In het werk van Jean Nicolas de Parival uit 1660-1661 werden eveneens de steden in de Republiek beschreven.40 Ook dit werk verscheen oorspronkelijk niet in het Nederlands, maar in het Frans. Leiden werd door al deze schrijvers behandeld. Niet elke schrijver benadrukte dezelfde kenmerken en aspecten van de stad. Dat Guicciardini en Junius niets over de universiteit van Leiden schreven, kwam doordat zij hun werk publiceerden voor de oprichting in 1575. Zij gingen, net als Petit, vooral in op de ligging en de omgeving van de stad en de vruchtbare grond. Petit, die zijn werk na de eerste grote migratiestroom van Vlamingen schreef, sprak over de nieuwe landbouwtechnieken die de migranten invoerden, waardoor de opbrengsten stegen.41 Boxhorn heeft hier nauwelijks aandacht voor, hij richtte zich vooral op de universiteit: ‘Moeder der Wijsheyt en Geleertheyt’.42 Dit is niet verwonderlijk gezien zijn achtergrond. De auteur had in Leiden gestudeerd en werd daar in 1632 buitengewoon hoogleraar welsprekendheid. 43 Blaeu en Parival hadden wel weer oog voor de landbouw en de economische belangen hiervan. Vooral Parival had veel aandacht voor de export van landbouwproducten. Hij zag Leiden als de ‘Tuyn van heel Holland en de naebuyrighe Provintien’; dit bijna overdreven aanprijzen en loven van een kenmerk van een stad past geheel in het karakter van stadsbeschrijvingen.44 Bijna alle beschrijvingen besteedden aandacht aan de schoonheid en netheid van Leiden: dit was een kenmerk waarmee veel steden werden getooid. Ook de Engelse Sir William Temple roemt Leiden hierom in zijn Observations upon the united provinces of the Netherlands uit 1673.45 Opvallend is dat de lakenhandel en textielnijverheid, datgene wat Leiden zo groot maakte, nauwelijks aandacht kregen. Deze tak van handel was namelijk niet uniek voor Leiden, want ook andere steden hielden zich met deze nijverheid bezig. De universiteit van Leiden was tot lang de enige in de Republiek, en daarmee een veel unieker kenmerk van de stad. Wanneer er meerdere steden
38 M.Z. van Boxhorn, Theatrum sive Hollandiæ comitatus et vrbium nova descriptio.: Qua omnium civitatum, præcipuorumque locorum icones, origines, incrementa, res domi forisque gestæ, et viri illustres exhibentur (Amsterdam, 1632) 39 J. Blaeu, Toonneel der steden van de Vereenighde Nederlanden, met hare beschrijvingen (Amsterdam, 1649) 40 J.N. Parival, De vermaecklijckheden van Hollandt: een werck deses lands lof uytbasuynend : Met een Tractaet Van de Regeeringe : End' een Kort begrijp van 't gene aenmerckens waerdigst voorgevallen is, tot het jaer 1655 (Amsterdam, 1660-1661) 41 Stapel, ‘Tuyn van heel Holland’, 151 42 Boxhorn, Theatrum sive Hollandiæ, 200 43 Haitsma-Mulier en Van Lem, Repertorium van geschiedschrijvers, 65 44 Stapel, ‘Tuyn van heel Holland’, 151 45 W. Temple en G. Clark ed., Observations upon the united provinces of the Netherlands (Oxford, 1972) 80
15
beschreven werden, zal er zeker geprobeerd zijn om juist dit soort specifieke elementen van een stad eruit te lichten. Stadsbeschrijving Naast deze werken, die over de Republiek gingen, verschenen er in de zeventiende eeuw ook voor het eerst gedrukte stadsgeschiedenissen en kronieken. Zoals gezegd verscheen er geen kroniek over de stad Leiden. Er verschenen in de zeventiende eeuw meer dan vijftig beschrijvingen van steden in de Republiek, en dan nog vele herdrukken en bewerkingen.46 Een stadsbeschrijving had niet enkel als doel om de stad te beschrijven, maar ook om de stad te eren. Het ging niet alleen om het verschaffen van informatie, maar ook om het weergeven van de grootsheid van de stad.47 Dit genre was erg populair in de zeventiende eeuw. Aan het begin van deze eeuw ging het de meeste steden in de Republiek voor de wind. Vooral in Holland groeide het inwonertal sterk. Deze expansie leidde tot stadsuitbreidingen. Economisch gezien waren het gunstige tijden. Daarnaast was de macht van de stadsbestuurders ongekend. Al deze factoren droegen bij aan een verhoogd zelfvertrouwen. Er werd in veel steden opdracht gegeven om in een stadsbeschrijving dit stedelijk zelfbewustzijn te tonen. Daarnaast konden deze beschrijvingen dienen tot een saamhorigheidsgevoel: steden waren vaak niet homogeen en eenheid zou tot minder onrust kunnen leiden.48 De stadsbeschrijving was dus zowel een manifestatie van stedetrots als een verbloeming van onenigheden en verdeeldheid. Ook kan de uitgave van zoveel stadsbeschrijvingen verklaard worden als een gevolg van de rivaliteit tussen de verschillende steden. In de beschrijvingen was er veel aandacht voor het stadsbestuur: deze magistraten maakten de stad zo welvarend.49 Deze welvaart kwam weer naar voren uit de beschrijvingen van de economie en de bloeiende instellingen. Ook het unieke van de stad werd erg benadrukt: de eigen geschiedenis, eigen instellingen en gebouwen.50 De eerste schrijver die zich op één stad van de Republiek richtte, was Pontanus. Hij schreef in 1611 een stadsbeschrijving van Amsterdam.51 Dit werk werd drie jaar later in het Nederlands vertaald. Pontanus werk stond vol verwijzingen naar en citaten uit de Klassieke Oudheid.52 Ook zijn indeling in verschillende boeken en het gebruik van Latijn paste bij de humanistische traditie. Hoewel hij de chorografische tradities volgde, is Pontanus ook beïnvloed 46 W.
Nijhoff, Bibliographie van Noord-Nederlandsche plaatsbeschrijvingen tot het einde der 18e eeuw (Amsterdam, 1894) Nierop, ‘How to honour one’s city’, 268-270 48 K. Levy- van Halm et al, De trots van Haarlem. Promotie van en stad in kunst en historie (Haarlem, 1995) 8 49 Verbaan, E., 'Stadsgeschiedenis als stadspromotie', Literatuur, 21 (2004) 15 50 Idem, 15 51 J.I. Pontanus, Rerum et urbis Amstelodamensium historia (Amsterdam, 1611) 52 Verbaan, 'Aan de oevers van de Theems en Nieuwe Rijn’, 89 47 Van
16
door de ontwikkelingen in zijn eigen tijd. In tegenstelling tot de chorografie, waar streken of hele landen beschreven werden, richtte Pontanus zich enkel op de stad Amsterdam. De nadruk van Pontanus lag op de overzeese handel.53 Jan Jansz Orlers De volgende stadsbeschrijving die in de Republiek verscheen, was de beschrijving van Leiden. Dit boekwerk van Orlers was de eerste stadsbeschrijving die direct in het Nederlands verscheen en daarmee dus geen vertaling nodig had.54 Jan Janz Orlers was geboren in Leiden in 1570 en hij overleed in deze stad in 1646.55 Zijn moeder overleed al snel na zijn geboorte, en zijn oom Jan van Hout nam de opvoeding op zich. Orlers ging in dienst bij een boekhandel in Amsterdam. In 1596 begon hij zijn eigen boekhandel in Leiden. Orlers was lid van de Veertigraad en de vroedschap, en hij was gedurende zijn leven eerst schepen, daarna burgemeester, royeermeester en weesmeester. Niet alleen politiek was Orlers actief, hij was ook nog eens historicus. Voor zijn Beschrijvinge der Stad Leyden maakte Orlers gebruik van vele bronnen. Hij had vooral veel baat bij de werken van Jan van Hout, Janus Dousa en Scriverius. Jan van Hout was een invloedrijke magistraat en vooraanstaand Leidenaar. Hij schreef in 1602 Der Stadt Leyden Dienstbouc. Dit boek ging voornamelijk over de geschiedenis van de stad. Zeer waarschijnlijk wilde Van Hout een grote geschiedenis van Leiden schrijven en was het Dienstbouc een aanzet.56 Het is hier echter nooit van gekomen. Aangezien Orlers door Jan van Hout opgevoed was, had hij toegang tot de werken en aantekeningen van Jan van Hout. Daarnaast had Orlers contacten met Petrus Scriverius: oudheidkundige, historicus, letterkundige en schrijver. Scriverius publiceerde weinig, maar hij verzamelde veel historische gegevens en informatie die hij beschikbaar stelde voor anderen.57 Zo ook voor zijn stadsgenoot Orlers. Orlers Beschrijvinge was erg succesvol. Na zijn politieke loopbaan werkte Orlers aan een uitgebreidere versie van zijn stadsbeschrijving. In 1641 verscheen een tweede druk: het tweede deel was uitgebreid en er was een derde deel toegevoegd over het stadsbestuur.58 In hetzelfde jaar kwam al de derde druk uit. In de inleiding van het werk uit 1614 zet Orlers uiteen waarom hij het boek geschreven had. Door de tijd zouden zaken vergeten raken, en met deze beschrijving hoopte Orlers de faam van Leiden vast te leggen. ‘Dit also wetende/ so hebbe ick mijn selven verplicht gevonden/ 53
Verbaan, E., 'Jan Janszoon Orlers schetst Leiden. Illustraties in de vroege stadsbeschrijvingen', De zeventiende eeuw, 17 (2001) 156 54 J.J. Orlers, Beschryvinge der stad Leyden (Leiden, 1614) 55 E. Pelinck, ‘Een inventaris en een portret van Jan Janz Orlers’, in: Leidsch Jaarboekje (Leiden, 1941) 193-201 56 J.M. Koppenol, Leids heelal: het Loterijspel (1596) van Jan van Hout (Hilversum, 1998) 174 57 Haitsma-Mulier en Van Lem, Repertorium van geschiedschrijvers, 375 58 J.J. Orlers, Beschryvinge der stad Leyden (Leiden, 1641)
17
omme mijne Vaderlicke Stad Leyden/ naer het verstant en de wijsheyt die ic vanden gever aller goeder gaven ontvangen hebbe/ te beschrijven/ te loven en prijsen/ gelijck u.l. uyt deze tegenwoordige Beschrijvinge ende lesen kont’.59 Daarna verwijst Orlers naar de beschrijvingen van Hadrianus Junius en Guicciardini. Hij vond de informatie die zij gaven over Leiden te summier en heeft daarom met dit werk getracht een omvattender beeld te geven. Ook verwijst Orlers naar zijn contacten met Janus Dousa en Petrus Scriverius, wie hij veel informatie verschuldigd is. Het is van groot belang om de doelstelling van Orlers helder te hebben. Het weergeven en beschrijven van Leiden was een middel om het doel te bewerkstelligen: het eren en loven van de stad. Het beeld van Leiden dat uit het boek naar voren komt is dus een afspiegeling van de door Orlers gewenste stadsidentiteit. De eerste druk van de beschrijving bestaat uit twee delen. Het eerste deel is voornamelijk topografisch en geeft in dertien hoofdstukken een beschrijving van de eigentijdse stad. De ligging en de stedelijke groei komen aan bod, evenals de belangrijkste religieuze en wereldlijke gebouwen. Orlers gaat uitvoerig in op de nieuwe gevel van het stadhuis, die aan het begin van de zeventiende eeuw gebouwd werd. Dit nieuwe fraaie uiterlijk representeerde het goede stadsbestuur en was een uiting van stedelijk zelfbewustzijn: erg geschikt voor Orlers om in zijn boek op te nemen. Zoals het stadhuis symbool stond voor de nieuwe tijden in Leiden, zo symboliseerde de Burcht de oudheid van de stad: vanuit deze plaats zou de stad ontstaan zijn. Ook worden gebouwen behandeld met een minder opvallend uiterlijk, maar met een zeer belangrijke functie: de saaihal, als symbool voor de lakenhandel, en het toen nog sobere Academiegebouw, als symbool voor de geleerdheid van Leiden. In volgende hoofdstukken behandelt Orlers de universiteit als instelling en de economie en ‘alle de Doorluchtige, Geleerde ende Vermaerde Mannen, de welcke binnen der Stede Leyden geboren ende voortgekomen syn’.60 Orlers had dus, zoals het genre van stadsbeschrijving betaamt, aandacht voor beroemde en geleerde inwoners van de stad. De nadruk lag meer op befaamde schilders dan op geleerden. In zijn beschrijving somde hij enkel schilders op, geen andere kunstenaars. Voor de eerste druk maakt hij hiervoor veel gebruik van het boek van Karel van Mander. Hij schreef in 1604 Het Schilder-boeck, waarin ook veel Leidse kunstenaars werden behandeld. Vooral Lucas van Leyden kreeg veel aandacht. Voor de tweede druk, zevenentwintig jaar later, was de informatie van Van Mander niet meer accuraat en moest Orlers
59 60
Orlers, Beschryvinge der stad Leyden (Leiden, 1614) voorwerk Idem, voorwerk
18
dus zelf informatie verzamelen over contemporaine schilders.61 Orlers was een kunstkenner en een groot verzamelaar van schilderijen. In het tweede deel is de geschiedenis van Leiden chronologisch behandeld: bijna tweederde van dit deel ging over het Leids Beleg en Ontzet. Maar liefst acht van de zeventien illustraties gingen over deze gebeurtenis. Ook de geschiedenis voor 1574 werd kort behandeld. Hierbij is de geschiedenis ‘gebruikt’ om de roem van de stad te bezingen: zaken die Orlers problematisch of oninteressant vond, behandelde hij niet. Zo werd de strijd tussen remonstranten en contraremonstranten niet behandeld. In zijn tweede druk schreef Orlers enkel dat deze gebeurtenissen vergeten dienden te worden. Het Ontzet vormde het hoogtepunt van de geschiedenis van Leiden en krijgt daarom heel veel aandacht. Het derde deel, dat dus in 1641 uitkwam, ging over het stadbestuur en bevat lange lijsten met heel veel namen van functionarissen in het verleden en heden. Vooraan in de Beschrijvinge zat een kaart van Leiden: deze illustratie gaf de omvang en indeling van Leiden aan en vormde daarmee een goed begin voor de lezer. In de kaart van Orlers is goed te zien hoe Leiden zich ontwikkelde: het centrum is bijvoorbeeld aangeduid als Out Leyden. De kaart werd voor de eerste druk gemaakt door Jan Pietersz Dou, over wie in het hoofdstuk over de Leidse cartografie meer informatie volgt. Op de kaart staan de belangrijkste gebouwen, die in het boek uitvoerig besproken worden, in opstand. Het boek was hierdoor ook geschikt voor mensen die de stad niet kenden; Orlers gaf als het ware een literaire rondleiding door de stad.62 De kaart maakte de visualisatie hiervan makkelijker. In het boek staan zeventien afbeeldingen van kopergravures, die voornamelijk met het Ontzet en de universiteit te maken hebben. Zo prees Orlers met woord en beeld de meest eervolle facetten van de stad. Orlers stadsbeschrijving was dus een lofzang op Leiden; hij probeerde het beeld van de stad positief te beïnvloeden door de nadruk te leggen op enkele thema’s. En door het stadsbestuur, de stedelijke instellingen en beroemde Leidenaren, uit het heden en verleden, te beschrijven. Vooral het Leids Ontzet kreeg heel veel aandacht, evenals de universiteit en de lakennijverheid. De meeste illustraties in het boek horen ook bij deze drie onderwerpen. Het Ontzet leidde volgens hem tot de groei van de textielindustrie, en daarmee tot de groei van de economie, welvaart en ook de fysieke groei van de stad. En zonder het Ontzet zou de universiteit er ook nooit geweest zijn. Het Ontzet was een gevolg van de liefde van God voor Leiden en een succes voor de dappere en moedige Leidenaren, aldus Orlers.
61
Sluijter, E.J., Lof der schilderkunst. Over schilderijen van Gerrit Dou (1613-1675) en een traktaat van Philips Angel uit 1642 (Hilversum, 1993) 12 62 Haitsma- Mulier, ‘De eerste Hollandse stadsbeschrijvingen uit de zeventiende eeuw’, 105
19
Pieter de la Court Een boek dat niet in het genre stadsbeschrijving past, maar wel Leiden in de zeventiende eeuw beschrijft, is ‘t Welvaren der stadt Leyden van Pieter de la Court. Deze Leidenaar, 1618-1685, was jurist, essayist en een overtuigde anti-orangist. Zijn voorouders waren Vlaamse immigranten die in de Leidse textielindustrie gingen werken. Hijzelf was ook een succesvol en rijk lakenfabrikant.63 Pieter de la Court had in 1659 al het werk geschreven over het Leidse welvaren. Dit is pas in 1911 voor het eerst uitgegeven. Het werk is niet echt een stadsbeschrijving, omdat het niet is opgebouwd volgens de retorische tradities van stedelof. De la Court ging enkel in op de economische redenen voor de welvaart van Leiden in zijn tijd. De geschiedenis van de stad, of andere niet-economische aspecten zijn dan wel bijzaak, dan wel in het geheel niet behandeld. De la Court beschreef allereerst door welke zaken een stad rijk zou kunnen worden en welke hiervan op Leiden van toepassing zijn. ‘Maer waerachtig sijnde, dat d’ingeseetenen te Leduen ’s levens middelen niet konnen verkrijgen door geweld van Regeeringh en wapenen, Noghte door Situatie aen Zee ende doorstroomende Rivieren, Ende dat men den Landbouw met de consumtien der omleggende Landluijden genoegsaem verwarsloods heeft, soo volghd klaerlijck, dat de ingeseetenen binnen de mueren der Stad geen middelen van subsistentie besitten, als die de kraghten der zielen ender menschelijke lichaemen verschaffen konnen, Namentlijck wetenschappen, konsten ende handwerken…’64 Hieruit komt naar voren dat De la Court de exportproducten, van de universiteit en de textielindustrie, als oorzaak zag van de Leidse welvaart. Hierdoor kwam er veel geld van buitenaf de stad in, wat weer andere economische activiteiten stimuleerde. De universiteit trok vele rijke geleerden en studenten. Maar het voornaamste waren de handwerken. Gezien het feit dat De la Court zelf lakenfabrikant was, is het niet verwonderlijk dat hij veel aandacht had voor de textielindustrie in zijn boek. ‘En sijn de Handwercken verre boven het Academie te schatten, niet alleen om dat sij hier veel meer menschen doen leven, maer omdat zij de selven deser Stede inlijven en vastmaecken.’65 Hij is vervolgens uitgebreid ingegaan in op de schadelijke en negatieve werking van de textielhallen. Dan volgen meerdere paragrafen waarin De la Court betoogde dat gildes afgeschaft moeten worden. Deze gedachten heeft hij uitgewerkt in het zeer bekende boek Interest van Holland
63
Van Maanen red., Leiden: de geschiedenis van een Hollandse stad. Deel 2, 193 F.H.A. Driessen, Het welvaren van Leiden. Handschrift uit het jaar 1659 (Den haag, 1911) 11 65 Idem, 12 64
20
ofte Gronden van Hollands-welvaren in 1662. Zijn economische theorieën waren zeer invloedrijk. Door afschaffing van de gildes en het bewerkstelligen van een vrije markt, zouden de arbeidskosten en uiteindelijk ook de productiekosten omlaag gaan. Mr. Simon Van Leeuwen In 1667 gaf het stadsbestuur van Leiden opdracht aan Johannes Dou om een nieuwe kaart van Leiden te vervaardigen. Ik zal uitgebreid op deze kaart ingaan in het hoofdstuk over plattegronden en profielen. Bij deze kaart wilde het stadsbestuur graag een korte beschrijving van de geschiedenis van Leiden en hiertoe werd opdracht gegeven aan Simon van Leeuwen. Hij schrijft hierover in zijn boek: ‘ten waar ik versogt was geweest (hoewel des onwaardig) een korte ondersgryvinge onder de niewe Grond-kaarte van de Stad […] by een te stellen.’66 Het is niet duidelijk of het ook in werkelijkheid zo gegaan is, want nergens anders wordt over deze opdracht gesproken. De opdracht zelf is niet een ongewone in de Republiek. In de zeventiende eeuw werden er veelvuldig zogenaamde samengestelde kaarten gemaakt: naast een plattegrond, een profiel, en enkele losse illustratie, was er vaak ook een tekststrook die meer informatie over de stad gaf. Simon van Leeuwen begon aan deze opdracht, maar al snel besloot hij dat de tekstruimte bij de kaart te klein was. In 1672 verscheen zijn omvangrijke publicatie: Korte besgrijving van het Lugdunum Batavorum nu Leyden: vervatende een verhaal van haar grond-stand, oudheid, opkomst, voortgang ende stads-bestier; sampt het graven van den Ouden en Niewen Rijn, met de oude ende niewe uytwateringen van de selve.67 Simon van Leeuwen, 1626-1682, studeerde rechten en werd daarna advocaat.68 Hij schreef veel juridische, maar ook historische werken. In 1670 werd hij lid van de Veertig en de vroedschap; Van Leeuwen is echter nooit schepen geweest.69 Zijn stadsbeschrijving telt 593 bladzijden en is voorzien van illustraties. Deze afbeeldingen zijn gebaseerd op voorstudies van Abraham Toorenvliet. Deze maakte de tekeningen voor de afbeeldingen van Leidse gebouwen die langs de rand van de kaart zouden komen.70 In de stadsbeschrijvingen die vanaf 1650 in de Republiek verschenen, zaten steeds meer illustraties. Dit heeft te maken met de groeiende populariteit en grote oplages van monumentale stadsprofielen en kaarten, die vaak voorzien waren van kleinere afbeeldingen. Deze afbeeldingen gaven de meest opvallende, fraaie, belangrijke en bezienswaardige gebouwen weer. Net als bij Orlers, hadden de illustraties ook bij
66
S. van Leeuwen, Korte besgrijving van het Lugdunum Batavorum nu Leyden (Leiden, 1672) voorwerk 1 Idem 68 Kampinga, H., De oude opvattingen over onze oudere vaderlandsche geschiedenis bij de Hollandse historici der XVIe en XVIIe eeuw (Utrecht, 1980) 216 69 Haitsma-Mulier en Van Lem, Repertorium van geschiedschrijvers, 237 70 Verbaan, 'Jan Janszoon Orlers schetst Leiden’, 135 67
21
Van Leeuwen een ondersteunende functie. Door de combinatie van woord en beeld zou de pracht en het aanzien van Leiden nog beter op de lezer overgebracht worden. Het boek bestaat uit drie delen. Na een opdracht en een woord tot de lezer, volgt de daadwerkelijke beschrijving van Leiden in 193 bladzijden: Korte besgrijving der stadt Leyden. Het deel daarna kan worden gezien als een uitgebreide notenlijst voor het voorwerk. Op bladzij 371 begint het laatste deel: Nader bewijs ende uytbreidingen op de korte besgrijving der stadt Leyden. Dit waren soms verbeteringen, meer veelal aanvullingen, waarbij Van Leeuwen vaak ver terug de tijd in gaat. In het eerste deel, de beschrijving zelf, komen de standaardthema’s van dit genre terug. Allereerst de ligging, ‘nog verre de beste ende vrugtbaarste Landen hier om streeks blijven’: welke rivieren er stromen en wat de belangrijkste landbouwproductie is.71 Vervolgens wordt uitgebreid ingegaan op de oorsprong van de naam Leiden en het stadswapen. Erg veel aandacht heeft Van Leeuwen voor de oudheid van de stad en dan in het bijzonder voor de oudheid van de Burcht. Ook in de notenlijsten komt hij hier veelvuldig op terug. Dan bespreekt hij beknopt de groei en uitbreidingen van de stad. Hij heeft kort aandacht voor de Academia. Over de oorzaken van de grote groei van Leiden en de drie stadsuitbreidingen in de zeventiende eeuw schrijft Van Leeuwen niets. Wel heeft hij aandacht voor de exportfunctie van Leiden: alle handelswaren en markten worden opgesomd. Vervolgens volgen veel bladzijden over de regeerders van de stad: welke functies er zijn en hoe deze magistraten gekozen worden. Deze aandacht voor het bestuur en voor de juridische aspecten valt te verklaren door zijn achtergrond als jurist en politiek actieve burger van Leiden. Opmerkelijk is dat hij achter in dit deel in twee bladzijden alle oorlogen bespreekt die Leiden geteisterd hebben: het beleg uit 1574 is in acht regels besproken.72 De beschrijving eindigt met het bespreken van de ‘doorlugtige en vermaarde mannen’: dit zijn voornamelijk geleerden en schilders. De stadsbeschrijvingen van Orlers en Van Leeuwen hadden niet enkel als doel om Leiden weer te geven zoals de stad op het moment van schrijven was. De auteurs wilden ook een beeld van de stad creëren, dat aansloot bij de stedelijke trots en bij de reputatie van de stad. De stadsbeschrijvingen ondersteunden dus de stedelijke identiteit. Aangezien Orlers politiek actief was en Van Leeuwen schreef in opdracht van het stadsbestuur, pasten hun boeken goed in het beeld dat het stadsbestuur wilde uitstralen. Toch zijn er duidelijk verschillen tussen de beide boeken. De nadruk lag bij Orlers op Leiden als stad van het Ontzet, en ook wel de universiteit en de lakenhandel. Deze thema’s komen tevens bij Van Leeuwen aan bod, maar in veel mindere 71 72
Leeuwen, Korte besgrijving van het Lugdunum Batavorum nu Leyden, 2-3 Idem, 177
22
mate. Hij heeft veel meer aandacht voor de geschiedenis en oudheid van Leiden, wat de stad veel rechten zou geven. Vooral de vergelijking met andere steden, betreffende de anciënniteit, krijgt veel aandacht. Pieter de la Court hield zich enkel bezig met de economische kanten van de stad: Leiden was voor hem een stad die rijk was geworden door de Academie en de nijverheid. De beschrijvingen van de Republiek, waarin meerdere steden centraal staan, zagen Leiden tevens als stad van de universiteit, maar ook van de export van landbouwproducten. Dat er weinig aandacht voor het Ontzet was, is niet heel verwonderlijk: vele steden in de Republiek hadden hun eigen successen in de Tachtigjarige Oorlog. Ook de textielnijverheid, voor Leiden heel belangrijk, was in meerdere steden een belangrijke bron van inkomsten. Het maakt dus verschil voor een beschrijving van Leiden, of de auteur enkel over Leiden schreef, of dat er ook nog andere steden werden behandeld. In het laatste geval zeggen de stadsbeschrijvingen meer wat over de reputatie van Leiden; de werken van Orlers en Van Leeuwen laten meer de verbeelding van de stad zelf zien, het zelfbeeld.
23
2. Stededichten Lofdichten op een stad waren al bekend in de oudheid, de zogeten laudes urbium. Quintillianus uit de eerste eeuw n. Chr., en vooral Menandros, vierde eeuw na Chr., stelden al literaire regels op voor deze stededichten.73 Dit genre werd herontdekt in de Renaissance. In Frankrijk vanaf begin veertiende eeuw, maar vooral in Italië in de vijftiende en zestiende eeuw. In Duitsland lag het hoogtepunt van deze dichtkunst aan het begin van de zestiende eeuw.
74
Eerst werd in het
Neolatijn geschreven, maar later werd steeds meer in de eigen talen gedicht. Net als bij de stadsbeschrijvingen ging het ook in deze gedichten niet enkel om het beschrijven van de stad, maar ook om het verheerlijken van de plaats. Stededichten hebben dan ook veel overeenkomsten met het genre lofdichten. Het loven van de stad gebeurde door het aanhalen van vaste onderwerpen en uitdrukkingen: de topoi. Erg invloedrijk was de Italiaanse arts en filoloog Julius Caesar Scaliger. Hij schreef over de topoi in zijn invloedrijke handboek Poetices libri septem, 1561: Scaliger geeft hierbij de ordening en regels aan van het gebruik van topoi in stededichten. Een belangrijke topos is de situs, de ligging. De ligging heeft gevolgen voor de verdediging van een stad, voor de handel en voor de landbouw.75 Naast de ligging is ook de geschiedenis van de stad belangrijk. Bij de topos van de stichting van de stad, conditus, hoort ook de etymologische behandeling van de stadsnaam. Het ontstaan en de geschiedenis van de stad worden vaak uitgebreid behandeld. De oudste gebouwen krijgen aandacht, maar ook fraaie nieuwe bouwwerken en alle uitbreidingen. Niet alleen de stad, maar ook haar inwoners krijgen aandacht in deze stededichten. De topos facta humana behandelt de gewoonten en daden van de inwoners.76 Het kan hierbij ook gaan om de houding van de stedelingen in tijden van ziekten en oorlogen. Het loven van een stad kan extra waarde krijgen als de stad vergeleken kan worden met Rome of een andere historische beroemde stad. Het gelijkwaardig zijn aan of overtreffen van een dergelijke stad was zeer nastrevenswaardig in de vroegmoderne tijd. Zo is Amsterdam vaak vergeleken met Venetië, vanwege de handel. Scaliger heeft naast deze theorie ook zelf stededichten geschreven: Poemata in duas partes divisa uit 1574 bevat veel van deze ‘urbes’, van vier tot twaalf regels lang. Hierin gaat het veelal over de naam van de stad, de daden van de burgers en beroemde inwoners77.
73
H. Meeus, ‘Dye vermaerde coopstat van Antwerpen’, in Colloquium Neerlandicam 12 (1994) 228 C.W. de Kruyter ed., Stede-stemmen en dorpen (Zupthen, 1981) 4 75 Idem, 8 76 Idem, 10 77 A.J. Gelderblom red., ´k Wil rijmen wat ik bouw. Twee eeuwen topografische poëzie (Amsterdam, 1994) 129 74
24
De stededichten bevatten naast deze topoi ook veel stijlfiguren. Deze maakten het gedicht fraaier, levendiger en overtuigender. Deze stilistische middelen versterkten dus de lof op de stad. Het is van groot belang om bij het lezen van de stededichten in de gaten te houden dat het genre veel van de vorm en inhoud bepaald. Toch moest de stad wel duidelijk herkenbaar zijn in het gedicht. Dus ondanks het genre, en het doel om de stad zo positief mogelijk weer te geven, moest de stad wel treffend beschreven worden.78 Al eerder is gesproken over Jan van Hout. Hij leefde van 1542 tot 1609. Hij speelde een belangrijke rol in het Beleg en Ontzet van Leiden als stadssecretaris. Ook schreef hij veel en pleitte hij voor het gebruik van de Nederlandse taal aan de universiteit.79 Hij schreef voor de rederijkerskamer het werk Loterijspel.80 Hij vertaalde gedichten, maar schreef deze ook zelf. Veel daarvan gingen over het Ontzet. In 1578 schreef hij een gedicht voor op een gevelsteen van het stadshuis: dit zal behandeld worden in het laatste hoofdstuk over stedelijke bouwwerken en decoraties. In zijn eigen drukkerij drukt Van Hout in 1594 in plano het gedicht: ‘Onrijmich vreuchdenliedt der stadt Leyden, opte noodinge van zijn F.G. comende van 't overwinnen van Groningen.’81 Dit gelegenheidsgedicht gaat over de komst van prins Maurits. Dit gedicht was vooral interessant vanwege de vorm en het metrum. Van Hout was erg vernieuwend en experimenteerde graag in zijn gedichten. Het gaat echter niet over Leiden, maar het is een lofzang op de daden van prins Maurits. Een gedicht dat meer over de stad zelf gaat, is ‘Opt ontset van Leyden’. Dit lofgedicht is gedrukt in Der stadt Leyden Dienst-Bouc.82 Het gedicht is geschreven na de dood van Willem van Oranje in 1584. In het gedicht komt het topos virtus bellica aan bod: de moed van de bewoners in oorlogstijd. Door de genade van God zijn de Spanjaarden verdreven. Dit gedicht spoort dus het nageslacht aan, met het Ontzet als voorbeeld, om ook te vertrouwen op de almacht van God.83 Over de fysieke stad zelf worden maar twee dingen gezegd. In het tweede couplet wordt vermeld dat de Burcht van verre te zien is. Hiermee wordt verwezen naar de oudheid van Leiden. Men geloofde immers dat de Burcht uit de oudheid zou stammen. In het één na laatste couplet worden de lezers opgeroepen om in de stad het feest van de bevrijding te vieren: hierbij wordt verwezen naar de twee grote kerken van Leiden, de Pieterskerk en Hooglandse kerk, die markante herkenningspunten van Leiden waren.
78
Gelderblom red., ´k Wil rijmen wat ik bouw, 130 Haitsma-Mulier en Van Lem, Repertorium van geschiedschrijvers, 202 80 G.J. van Bork en P.J. Verkruijsse red., De Nederlandse en Vlaamse auteurs van middeleeuwen tot heden met inbegrip van de Friese auteurs (Weesp 1985) 285 81 G.S. Overdiep, Geschiedenis van de letterkunde der Nederlanden dl. 3: De letterkunde van de Renaissance tot Roemer Visscher en zijn dochters (Antwerpen, 1944) 323 82 J. van Hout, Der stadt Leyden Dienst-boux (Leiden, 1602) 83 Overdiep, Geschiedenis van de letterkunde der Nederlanden dl. 3, 309 79
25
‘Wel aen gy volcken, comt en weest Mit ons verheucht in deze feest, Ons straten, marcten ziet ten besten, Betreet ons chingelen en vesten, Schout de hooge Kercken aen, Daer dit wonder is gedaen’ Veel gedichten, lofdichten en gedenkliederen werden geschreven naar aanleiding van het Leids Ontzet. Ook Janus Dousa, 1545-1604, dichtte veel over dit onderwerp. Hij was Heer van Noordwijk, een bondgenoot van Willem van Oranje en van groot belang bij de oprichting van de Leidse universiteit.84 In zijn tweede Latijnse dichtbundel Nova Poemata uit 1576 stonden naast veel lofdichten op het Leids Ontzet, dan ook gedichten over de Leidse universiteit.85 Het waren veelal gelegenheidsgedichten, gemaakt naar aanleiding van een bepaalde gebeurtenis. Een voorbeeld van een gelegenheidsgedicht over de universiteit is een gedicht van Dousa uit 1603: ‘Academiae Lugdunensis ex discessu Lipssi interius’. Dit verscheen in de dichtbundel Echo.86 Het gaat over het vertrek van hoogleraar Justus Lipsius. Hij was volgens Dousa als een fakkel: toen hij wegging, nam hij het licht mee en brak de nacht aan voor de Leidse universiteit. In dit gedicht is een stijlfiguur te zien dat veel in dit soort lofdichten gebruikt werd: prosopopoeia. Dit houdt in dat de stad als een sprekende persoon een verhaal vertelt aan de lezer. Het gedicht van Dousa begint dan ook met de zin: ‘Urbs ipsa loquitur:’, oftewel, ‘de stad spreekt’. De gedichten van Dousa vertellen weinig over de identiteit van Leiden of het zelfbeeld van de stad. Dat er veel gedichten over de universiteit bestaan, laat natuurlijk wel zien dat deze instelling een bijzondere plaats innam in de stad. Deze gedichten zijn niet echt lofdichten op de stad zelf, maar op een gebeurtenis, zaak of persoon in die stad. Lofdichten werden soms los uitgegeven, bijvoorbeeld in plano, of in een verzamelwerk, maar konden ook dienen als voorwerk. Zo ook het gedicht ‘Aen Leyden Uytgegeven met zijn beschrijvinge door Ian Orlers, Borger der selver Stadt’ van Daniel Heinsius. Dit werd voor het eerst gedrukt in het voorwerk van de eerste druk van Orlers’ stadsbeschrijving. Het is in 1616 ook opgenomen in de dichtbundel Nederduytsche poemata.87 Heinsius, 1580-1655, woonde in Leiden en was daar hoogleraar in de poetica.88 Dit gedicht van 156 regels gaat voornamelijk over het Leids Ontzet. Er is veel aandacht voor de daden van de inwoners en hun gedrag in tijden van 84
Haitsma-Mulier en Van Lem, Repertorium van geschiedschrijvers, 121 J. Dousa, Iani Duzae Nordovicis Novorum poematum secunda Lugdunensis editio (Leiden, 1576) 86 J. Dousa, Echo sive lusus imaginis iocosæ quibus titulus Halcedonia : alia quædam, quorum indicem sequens pagina repræsentabit : omnia recens nunc primum publicata (Den Haag, 1603) 87 D. Heinsius, Nederduytsche poemata (Amsterdam, 1616) 88 Haitsma-Mulier en Van Lem, Repertorium van geschiedschrijvers, 178 85
26
tegenspoed: de dappere inwoners worden vergeleken met een leeuw en met een wilde zee. Na het Beleg, de tijd van Mars, brak de tijd van voorspoed aan: Leiden werd de stad van Apollo met de negen muzen en de universiteit. ‘Soo haest het landt van Mars bevrijt was en ontslaegen, Quam Phoebus in zijn plaets. Die hadd’ in haer behaegen. Minerva quam met hem. Die hebben in de stadt Gestaedich van dien tijdt haer woninge gehadt. Door haer is uyt het landt ontwetenheyt verdwenen, en wetenschap geteelt.’89 Leiden was nu ‘geseten in overvloed en vreucht, in paeys en soete rust.’90 Tot slot wordt Orlers geprezen als man die als beste de geschiedenis van Leiden kan vastleggen voor de eeuwigheid. In dit gedicht wordt niets gezegd over de groei van Leiden, de handel, de landbouw of de textielindustrie. Het voorwerk van de eerste druk van de stadsbeschrijving van Orlers bevat nog twee gedichten. De dichter P.S., Petrus Scriverius, schreef: 'Aenspraeck aan de Vermaerde Stad Leyden’. Hierin gaat de meeste aandacht naar het Beleg en Ontzet, maar ook andere thema’s worden aangehaald in het gedicht van 232 regels. Aan bod komen de oudheid van de stad en de vier stadsuitbreidingen tot dan toe, inclusief de uitleg van 1611. En er wordt aandacht geschonken aan beroemde inwoners van de stad. Scriverius schreef over de Middeleeuwse graaf en Rooms-koning Willem II die in 1229 in Leiden werd geboren. De verzen over de oudheid en de stichter van de stad zijn eveneens typerend voor een stededicht: ‘U oudtheyt streckt seer verr’.91 In tegenstelling tot Heinsius, gaf Scriverius wel aandacht aan de textielnijverheid: ‘O nering-rijcke Stad’.92 Dat de Vlaamse textielarbeiders van groot belang zijn voor de stad maakt Scriverius ook duidelijk: ‘Daer nae u geven naem en soeten winst daer by / Arachnes Vlaemsch ghetou en wolledrapery’.93 Ook het topos situs, ligging, krijgt aandacht: ‘Maar dat ghy aen den Rijn en ‘twaeter zyt ghelegen’.94 Het laatste gedicht in Orlers, waarschijnlijk van Janus Dousa, is veel korter dan de vorige twee. Hierin wordt met veel verwijzingen naar de Griekse mythologie nogmaals de lof bezongen op het Ontzet. De stijlfiguur prosopopoeia bepaalt de vorm van het gedicht: de stad zelf vertelt, ‘Leyda spreeckt’. Ook hier weer de verwijzing naar het vluchten van Mars en de komst van 89
Orlers, Beschryvinge der stad Leyden (Leiden, 1614) Voorwerk, r. 133-138 Idem, Voorwerk, r.22-23 91 Idem, Voorwerk, r.33 92 Idem, Voorwerk, r.11-12 93 Idem, Voorwerk, r.31-32 94 Idem, Voorwerk, r.137 90
27
Apollo met de negen muzen. Behalve de mythologische allegorieën en de lof op het Ontzet, vertelt dit gedicht verder niets over de verbeelding van Leiden. Een gedicht dat meer zegt over de verbeelding van Leiden, is te vinden in het werk van Constantijn Huygens. Hij schreef in 1624 een reeks stededichten over steden en dorpen van de Republiek: Stede-stemmen en dorpen. Deze reeks werd een jaar later gedrukt in zijn verzamelwerk de Otia. Deze lofdichten bestaan uit tien regels, de lof op de stad is dus kort en vaak raadselachtig verwoord.95 Huygens gebruikte in zijn gedichten veel van de klassieke en humanistische topoi en sloot daarmee aan bij het genre van de lofdichten. Huygens zou hiervoor de volgende informatiebronnen gebruikt kunnen hebben: de beschrijving van de Republiek van Guicciardini, evenals de beschrijving van Petit en Batavia van Junius.96 Er gaan stemmen op dat Huygens de eerste geweest zou zijn die dit soort gedichten in het Nederlands uitbracht.97 De steden uit de gedichtenreeks van Huygens zijn geordend op volgorde van stemrecht in de vergaderingen van de gewestelijke staten. Zo was Dordrecht in Holland de oudste stad, mocht zij daarom als eerste stad haar stem uitbrengen bij de Staten van Holland en gaat het eerste gedicht ook over haar. Dan volgen Delft en Haarlem en vervolgens is Leiden aan de beurt: “ 't En ware 't nijdigh Duyn, of 't Rhijnsch verdwaelde sogh Ick waer, spijt andere, de grootste Rhijnstadt noch; Om nevens Katwijck uyt mijn' wraecke te gaen haelen Van 't Arragonsch geweld. Hoe souden sy ’t betaelen Die, op mijn aller weeckst, voor 't stuyvende gerucht Van een' verrotten muer verstoven in de vlucht! Nu doen ick 's meer van verr, nu doen ick oock te Roomen Mijn' ware wetenschap, mijn' wijse Waerheit schroomen; Krabt, kloeckste Phariseên, van alle die ick ken, 't Zijn scherpe nagelen die 't meer zijn dan mijn' Pen.” Ook hier spreekt weer de stad tot de lezer. In de eerste zinnen wordt de ligging behandeld: hierdoor was Leiden de grootste stad in het Rijnland. Dan wordt het beleg van de Spanjaarden behandeld. Tot slot spreekt de stad tot de Phariseên, de katholieke theologen: zij worden bestreden door de reformatorische theologie van de Leidse Universiteit.98 In dit gedicht wordt Leiden dus gezien als stad van de theologische wetenschap die daarmee Rome de loef afsteekt, en als de stad die geleden heeft onder het Spaanse juk. 95
De Kruyter ed., Stede-stemmen en dorpen, 6 Idem, 23-24 97 F.L. Zwaan, Voet-meat, rijm en reden: bloemlezing uit Huygens’ gedichten (Zwolle, 1963) 96 98 De Kruyter ed., Stede-stemmen en dorpen, 38 96
28
Enkele jaren na de stededichten van Huygens, waagde ook Casper Barlaeus zich aan dit genre. Zijn dichtbundel uit 1628 bevatte een reeks van twaalf stededichten onder de naam Urbium Praecipuarum Hollandiae Encomia.99 Er waren in het Latijn lofdichten op Dordrecht, Haarlem, Delft, Leiden, Amsterdam, Gouda, Rotterdam, Gorinchem, Briel, Alkmaar, Hoorn en Enkhuizen. In de tweede druk uit 1631 werden twee gedichten over Geertruidenberg en Den Haag bijgevoegd. De volgorde van de steden was net als bij Huygens gebaseerd op hun volgorde in de vergadering van de Staten van Holland. De gedichten variëren in lengte: van acht tot zesentwintig regels. In de meeste gedichten spreekt de stad tot de lezer: prosopopoeia. Als de stad aan een zee of rivier lag, dan is in het gedicht altijd aandacht voor de ligging.100 Ook is er aandacht voor de naam van de stad en heldendaden uit het verleden van de stadsbewoners. Barlaeus gedichten voldoen dus aan de eisen die Scaliger stelde aan het genre stededicht. In het gedicht over Leiden wordt niets over de betekenis en oorsprong van de stadsnaam gezegd. Het gedicht, twintig versregels, behandelt vanzelfsprekend wel het Ontzet. Door deze overwinning wordt de nederlaag die Leiden vroeger tegen Rome leed goedgemaakt, aldus Barlaeus. Hij zag met komst van de universiteit ook de terugkeer van de Latijnse poëzie in de stad. Ook beschrijft hij de grote groep immigranten die in Leiden woonden: ‘hospitium cum dem profugis’. In het vorige hoofdstuk is ingegaan op beschrijvingen van steden in atlasboeken die in de Republiek verschenen. Soms werden de steden in atlassen beschreven door middel van een stededicht. In de fraaie stede-atlas van Blaeu uit 1652 staat bij de kaart van Leiden een gedicht van Jacob van Lescaille.101 Hij schreef in dezelfde atlas ook een lofdicht op Dordrecht. Lescaille was uitgever in Amsterdam, maar heeft ook enkele gedichten geschreven. Zijn ‘Lof van Leiden’, dat zestien regelt telt, begint met roemen van de moedige en standvastige stad die het Spaanse Beleg van zich afsloeg. Leiden is een ‘Herberg der vreemdelingen’, wat weer verwijst naar de vele Vlaamse inwoners; de stad is ook ‘moeder van vorst en held’ graaf Willem II. Leiden als ‘voedster van de deugd en wetenschap’ en ‘hof van Pallas’ verwijst naar de universiteit. De stad wordt zelfs vergeleken met Athene: ‘Bataafs Athene’. Dit gedicht voldoet aan alle kenmerken van een stededicht. Er zijn verschillende topoi gebruikt, de genoemde kenmerken zijn karakteristiek voor Leiden en bovenal, het gedicht is zeer positief en lovend over de stad: een echte lofzang dus. Tussen al deze stededichten zijn veel inhoudelijke overeenkomsten. Dit heeft mijns inziens twee oorzaken. Allereerst is het vanzelfsprekend dat bij een beschrijving van een stad vaak dezelfde
99
C. Barlaeus, Poemata (Leiden, 1628) F.P.T Slits, Het Latijnse stededicht. Oorsprong en ontwikkeling tot in de zeventiende eeuw (Amsterdam, 1990) 280 101 Blaeu, Toonneel der steden 100
29
karakteristieken van een stad worden opgenoemd: deze maken de stad herkenbaar en de beschrijving realistisch. Het Beleg van 1574 is bijvoorbeeld onlosmakelijk verbonden met de stad Leiden en daarom in elk gedicht genoemd. Daarnaast schrijft het genre regels voor die de auteurs volgen: in een stededicht wordt de stad beschreven met verschillende topoi. Veel van deze topoi komen dan ook in elk gedicht voor. Wat waren blijkens de gedichten de karakteristieken van Leiden en hoe vulden de schrijvers de topoi in? Het belangrijkste thema, in elk gedicht behandeld, was het Leids Beleg en Ontzet: de daden van de moedige inwoners, de genade van God en de lafheid van de Spanjaarden. Dit was het hoogtepunt uit de Leidse geschiedenis. Dat dit in elk gedicht voorkomt, is dus niet verwonderlijk. Voor Leidenaren zelf was het een wapenfeit om zeer trots op te zijn; voor nietLeidenaren was deze overwinning één van de belangrijkste karakteristieken van Leiden. Bij het beschrijven en loven van de stad, kan dus het Beleg niet ontbreken. Daarnaast is er ook in bijna elk gedicht aandacht voor de universiteit. Deze werd gesticht als gevolg van het Beleg. Maar bovenal was deze zeer lange tijd de enige universiteit in de Republiek. Dit onderscheidde Leiden van andere steden. Leiden als woning van Pallas dus. Ook de oudheid van de stad, met als symbool hiervoor de Burcht, kwam vaak aan bod. Verwijzingen naar graaf Willem II, uit de Middeleeuwen, laten zien dat Leiden ook befaamde mannen heeft voortgebracht. Toen het inwonertal in de loop van de zeventiende eeuw sterk groeide en de stad steeds groter werd, kwam er in de gedichten meer aandacht voor immigranten en vreemdelingen in de stad. Opvallend is dat er weinig aandacht is voor de nijverheid, terwijl die toch een zeer grote rol speelde bij de groei en bloei van de stad. Enkel Scriverius wijst er op dat er veel neringen waren in de stad en dat de Vlamingen de nieuwe draperij-technieken met zich meebrachten. Blijkbaar was dit voor de auteurs toch niet een belangrijk lovenswaardig kenmerk van Leiden. Nergens wordt aandacht besteed aan handel, aan Leiden als regionaal marktcentrum en aan de landbouwproductie rondom de stad. Ook worden er, behalve de Burcht, geen bijzonder of markante gebouwen opgenoemd. Deze onderwerpen zouden kunnen ontbreken, omdat dit niet typisch iets Leids was. Elke stad diende als verzorgingscentrum voor omliggende plattelandsdorpen, en elke stad kende bijzondere kerken en gebouwen. Dat er niet over de handel geschreven wordt, komt simpelweg omdat Leiden geen handelsstad was. Ook de lengte van de gedichten speelde mijns inziens een grote rol: aangezien de stededichten vaak kort en kernachtig waren, konden de schrijvers niet op elk onderwerp ingaan en kozen ze de voornaamste en belangrijkste thema’s uit.
30
3. Toneelstukken In dit onderzoek zouden pamfletten een mooie bron kunnen zijn, ware het niet dat er geen pamfletten geschreven zijn in de zeventiende eeuw die ons iets vertellen over de identiteit van Leiden. Pamfletten gingen over kleinschalige en veelal zeer actuele gebeurtenissen, die zich binnen een dorp of stad afspeelden. De focus ligt op het voorval of de situatie: zo zijn er veel pamfletten geschreven over de strijd tussen Arminius en Gomarus in Leiden. Er wordt echter niets gezegd over Leiden als stad en over identiteit en zodoende zijn deze bronnen niet bruikbaar voor dit onderzoek. Bronnen die wellicht meer zeggen over de stad Leiden, zijn toneelstukken die gaan over Leiden. Jan van Hout schreef in 1596 het toneelstuk Loterijspel. Dit is de langste en belangrijkste tekst uit het literaire werk van Van Hout.102 Hij schreef het toneelstuk om een loterij onder de aandacht te brengen, waarvan de opbrengsten bedoeld waren voor de bouw van een nieuw pesten dolhuis.103 Loterijspel heeft veel overeenkomsten met de zinnespelen, een traditie bij de rederijkers. Het stuk gaat over vier mensen die hun geluk zoeken in Leiden: een boer, een zeeman, een jurist en een alchemist, ieder in de problemen. Zij worden in de stad rondgeleid door een Vlaams spinster, Calleken. Calleken stond symbool voor de duizenden immigranten uit het Zuiden die in Leiden hun heil zochten.104 Ook wordt er veel gerefereerd aan de universiteit: ‘Apollus woont daer by de clerken.’ Jan van Hout was zelf betrokken bij de universiteit. Dit stuk was geschreven door een Leidenaar en speciaal voor een eenmalige opvoering in de stad. Het werk moest dus herkenbaar zijn voor de Leidse toeschouwers. Het is dan ook niet verwonderlijk dat er veel aandacht was voor de arbeiders en de textielnijverheid. Ook werd er veel verwezen naar bekende straten en gebouwen in Leiden, wat het stuk nog populairder maakte bij de toeschouwers.105 Het stuk had als doel om mensen naar de loterij te lokken, zodat zij geld zouden geven voor de nieuwe sociale instellingen. Om deze reden is er veel aandacht voor armoede en de problemen van de arbeiders in Leiden. Bij het gebruik van deze bron voor dit onderzoek, is het dus van groot belang om rekening te houden met de intenties van het toneelstuk en het beoogde publiek. De geschiedenis van het Leids Beleg en Ontzet leende zich uitstekend als onderwerp voor een toneelstuk. De tragedie ‘Benoude belegheringe der stad Leyden’ verscheen in 1606 in
102
Koppenol, Leids heelal: het Loterijspel, 14 Idem, 61 104 Idem, 218 105 Idem, 378 103
31
Gedhenk-boeck van Jacob Duym.106 In dit verzamelwerk stonden zes toneelspelen die elk over de Opstand gingen: onder andere over de moord op Willem van Oranje, de inname van Breda en Antwerpen.107 In de inleiding van het verzamelwerk schrijft Duym dat zijn toneelstuk over Leids Beleg en Ontzet al eerder was opgevoerd, maar dat hij deze opvoering niet bevredigend vond. Het stuk is opgevoerd in 1592, 1600, 1631 en 1634.108 Het is het oudste toneelstuk over het Leids Beleg. In 1626 verscheen nog een toneelstuk over Leiden in 1573-1574: het treurspel Belegh van Leyden, van Jacob van Zevecote.109 Deze schrijver kwam uit de Zuidelijke Nederlanden en kwam in 1624 voor drie jaar in Leiden wonen. Al snel verhuisde hij naar Harderwijk waar hij hoogleraar werd.110 Het stuk gaat geheel over het Beleg: aan het woord komen Spaanse soldaten, de burgemeesters, de vrouwen en de arbeiders. Het eindigt met een visionaire tekst van de ‘goddelicke rechtveerdigheyt’ waarin het Ontzet uiteen gezet wordt. Het stuk laat zich typeren als één grote uiting van haat en afkeer jegens de Spanjaarden. Van Zevecote schreef ook een toneelstuk over het Ontzet: ‘Ontset van Leyden. Blijeindich-spel.’111 Dit is pas in 1840 in druk verschenen, maar volgens het voorwerk zou het vier jaar na het treurspel Belegh van Leyden verschenen moeten zijn: ‘'t Is vier jaer nu geleên dat ick u Borgers qualen, En jammerlick beleg quam treurende verhalen’. Hoewel het stuk over 1574 gaat, wordt in het laatste deel door alweer de ‘goddelicke rechtveerdigheyt’ gezegd hoe het verder zal gaan: ‘Als uwe silvervloot in Hollant aen sal comen! Als ghy verliesen sult Grol, Wesel, en den Bos’. Het gaat hier om de inname van de Spaanse zilvervloot en de succesvolle overwinningen van het staatse leger tot aan 1629. Ook wordt geschreven hoe groot de roem van de moedige stad Leiden zal zijn: ‘Jae, menich mensche sal uyt al des werrelts hoecken, Alleen om u te sien, het Nederlant besoecken; U wysen met de hant, en seggen, dat 's de stat Daer door het heele lant de vryheyt heeft gehat. Die stat is 't die beleyt nu meer dan achtien weken, Voor vyant, honger, pest, niet 't minsten is geweken’112
106
J.M. Duym, Een Ghedenck-boeck, het welck, ons leert aen al het quat en den grooten moetwil van de Spaingnaerden (Leiden, 1606) 107 J.M. Koppenol, ‘Jacob Duym en de Leidse rederijkers’, in: neerlandistiek.nl (2001) 108 Idem 109 J. van Zevecote, Belegh van Leyden. Treur-spel (Leiden, 1626) 110 Van Bork en Verkruijsse red., De Nederlandse en Vlaamse auteurs van middeleeuwen tot heden, 667 111 P. Blommaert ed., Gedichten van Jacob van Zevecote. Voor de eerste maal verzameld uitgegeven (Gent, 1840) 279-337 112 Idem, 333
32
Erg belangrijk is in deze tekst de verwijzing naar de universiteit die ook in het laatste deel staat: ‘Jae, als uw' hooge school de werrelt sal trotseren, Sal menich hooch gemoet hier konsten comen leeren.’113 In beide toneelstukken van Van Zevecote is dit de enige keer dat een ander onderwerp wordt aangesneden dan het Beleg en Ontzet. Het is dus typerend dat hij niet naar de groei van de stad, de vreemdelingen of de textielnijverheid verwijst, maar enkel naar de universiteit. Wellicht heeft het feit dat hij geen Leidenaar was hier invloed opgehad. Reynerius Bontius, over wie weinig meer bekend is dan dat hij rond 1625 in Leiden geboren moet zijn, schreef een zeer populair toneelstuk. Belegering ende ontset der stadt Leyden verscheen in 1645 en is maar liefst 46 keer herdrukt, tot in 1825.114 Het stuk werd bewerkt, uitgebreid en voorzien van afbeeldingen. Uitvoerig en met vele personages en verhaallijnen worden de historische gebeurtenissen met fictieve feiten aangevuld tot een meeslepend stuk. In het stuk wordt niet vooruit gekeken naar de toekomst. Het gaat enkel over het Beleg en Ontzet. Wanneer de stad is bevrijd, en Willem van Oranje in Leiden aankomt, wordt ingegaan op zijn geschenk aan de stad: ‘Aen u gewonne lof, dus sult ghy zijn vereert Met d’Universiteyt, en worden steets vermeert Met wijsen in u Stadt, (…) Den Persiaen! Polack! en wijt beruchte griecken! Moscou! met zijne veer bepaelde taeye wiecken, Hongarien! en Room, ja noyt soo veeren Lant, Of sullen in u School, noch toetsen haer verstant, Dus sult ghy zijn geacht de toetsteen vande werelt!’ Deze laatste versregels zeggen weinig over de identiteit van Leiden. Het is een literaire lofzang in een toneelstuk dat hier en daar niet waarheidsgetrouw is. Deze in onze ogen haast overdreven lofzang op de universiteit past hierdoor geheel binnen dit literaire genre. In 1660 werden vijf vertoningen, tableaux-vivants, van Jan Vos toegevoegd.115 Vooral door deze vertoningen was het stuk erg populair; het werd zelfs in Amsterdam opgevoerd.116 Jan Vos heeft deze vertoningen beschreven, Beschryving der Vertooningen, Die voor, in, en na 't Spel van de Beleegering en 't Ontzet van Leiden, t'Amsterdam, in 't jaar 1660, in de Schouwburg, vertoont zijn.117 Op het 113
Blommaert ed., Gedichten van Jacob van Zevecote, 333 De Boer red., Hutspot, haring en wittebrood, 17 115 G.A.J.M. Terwen, ‘Het beleg en ontzet van Leiden geïllustreerd’, in: Leidsch Jaarboekje (Leiden, 1996) 101 116 Van Maanen red., Leiden: de geschiedenis van een Hollandse stad. Deel 2, 173 117 J. Vos, Alle de gedichten van den poëet Jan Vos (Amsterdam, 1662) 627-636 114
33
einde wordt vooruitgeblikt naar de gouden tijden die Leiden na het Beleg te wachten staan. Bij de vijfde en laatste vertoning werd uitgebeeld dat Leiden de universiteit aangeboden kreeg: ‘Hier wordt Leiden, voor haar geleede ellenden, het recht van de Hoogeschool opgedraagen. Achter de Prins, ziet men de Rijn, Neering en Rijkdoom’. Jan Vos schreef hierbij dit gedicht, waarmee zijn vertoningen eindigen: ‘'t Stantvastigh Leiden raakt, na groot' ellend', aan 't stygen. De Plaagen zijn geboeit. De Rijn bevindt zich vry. Door wakkerheidt en moedt is alles te verkrygen. Men draagt haar 't Schoolrecht op, tot heil der burgery, Voor waaken, hongren, bloedt, deurmengt met zweet en traanen. Waar dat Geleertheidt is zijn bloeiend' onderdaanen. (…) De weetenschappen zijn tot steunsel van het Landt. De Wijsheidt daalt om hooft van 't Raadthuis te verstrekken. Waar rechte Wijsheidt komt moet zieledwang vertrekken.’118 De universiteit krijgt veel aandacht; dit is ook voor de hand liggend bij een stuk over dit onderwerp. Het Beleg en Ontzet van Leiden zijn onlosmakelijk verbonden met de Universiteit van Leiden. Opmerkelijk is dat in deze laatste vertoning aandacht is voor de ‘Rijn, Neering en Rijkdoom’.
Bij het interpreteren van deze toneelstukken is het belangrijk om te beseffen dat Leiden als stad geen overkoepelend thema was, maar dat Leiden het decor vormde waartegen deze toneelstukken zich afspeelden. Het doel van de toneelstukken was amuseren. De thema’s die gebruikt werden, waren vertrouwd bij het publiek. Er is goed te zien dat er onderwerpen gekozen zijn die zich goed leenden voor een opvoering; thema’s die populair waren bij het publiek. Met name het Leids Beleg en Ontzet was een grote inspiratiebron. Na het wrede Beleg volgde het glorieuze ontzet en de overwinning: een ideaal thema voor een spectaculair toneelstuk. Ook de verwijzingen naar de universiteit, een gevolg van 1574, pasten bij dit thema. In het toneelstuk van Jan van Hout was er een grote rol weggelegd voor de immigranten en textielarbeiders. Dit was gezien het beoogde publiek en het doel van het toneelspel een voor de hand liggend onderwerp. Dit zegt wat over Leiden. Van Hout wilde een onderwerp kiezen waarmee de toeschouwers zich konden identificeren: blijkbaar was het beeld van Leiden als textielstad voor iedere Leidenaar 118
Vos, Alle de gedichten van den poëet Jan Vos, 635-636
34
herkenbaar. Interessant zijn de vooruitblikken aan het einde van de toneelstukken; deze kunnen informatie geven over het beeld dat de auteur van Leiden had. In een toneelstuk van Van Zevecote, 1630, wordt Leiden geroemd om zijn moed tijdens het Beleg en om de universiteit. In de vertoningen van Jan Vos zijn dezelfde thema’s aangehaald, maar is er ook aandacht voor de Neering en Rijkdom: de personificaties van de florerende textielnijverheid. Jan Vos schreef deze teksten op het hoogtepunt van de Leidse bloeitijd.
35
4. Leiden in kaart: plattegronden en profielen In dit tweede deel staat de visualisatie van de identiteit van Leiden centraal. Het deel ‘In beeld’ bestaat uit twee hoofdstukken: één over de cartografie van Leiden en één over stadsgezichten. Onder de cartografische bronnen vallen naast stadsplattegronden ook profielen, die vaak bij deze kaarten hoorden. Sommige stadsgezichten zouden echter ook als profiel bestempeld kunnen worden. De grens tussen de hoofdstukken is niet eenduidig. Daarom ga ik eerst in op de definitie van cartografische bronnen, alvorens ik de Leidse kaarten behandel. Plattegronden en profielen Bij cartografie gaat het om kaarten van zeeën, landen, streken en steden. De meest bekende vorm hiervan is de plattegrond: hierbij wordt het gebied van bovenaf tweedimensionaal weergegeven. Deze kaarten zijn altijd op schaal gemaakt: het afgebeelde wordt in de juiste verhoudingen verkleind weergegeven. Plattegronden van steden geven nauwkeurige informatie en zijn daarom vaak erg informatief. Er zijn ook kaarten die veel weg hebben van een plattegrond, maar waarbij met perspectief is gewerkt. Bij het vogelvluchtperspectief is het standpunt ook hoog boven het gebied, maar zijn gebouwen en dergelijke in opstand weergegeven. Dit verhoogde standpunt is veel voor steden gebruikt. Een andere topografische manier van weergeven is te zien op de stadsprofielen. Dit zijn langgerekte afbeeldingen van één kant van de stad, vaak vanuit een laag gezichtspunt gezien.119 De kunstenaar staat als het ware op ooghoogte tegenover de stad. Ook zijn er veel profielen met een verhoogd standpunt: het voordeel hiervan is dat de herkenbare gebouwen van de stad duidelijk zichtbaar zijn. Een probleem bij het vervaardigen van een profiel is het weergeven van de stad in volle breedte.120 Dit is vaak alleen mogelijk, wanneer de stad van een grote afstand wordt weergeven. De contouren van de stad zijn dan wel zichtbaar, maar de bebouwing is niet nauwkeurig afgebeeld. Daarom nemen kunstenaars vaak meerdere standpunten in. Zij maken verschillende tekeningen, die later aan elkaar gevoegd worden. Zo zijn op een profiel zowel de uitgestrektheid van de stad, als de belangrijkste gebouwen goed te zien. De grens tussen profielen, kaarten met perspectief en plattegronden is niet altijd duidelijk. Er kan bijvoorbeeld ook sprake zijn van een perspectivistische stadsplattegrond: de stad is dan van bovenaf tweedimensionaal weergegeven, met vaak de belangrijkste gebouwen in opstand. Ook zijn er veel stadsprofielen gemaakt, waarbij de nauwkeurigheid niet voorop stond. Toch zijn dit wel topografische voorstellingen, er wordt immers een stad weergegeven. Deze groep C. van Lakerveld, Opkomst en bloei van het Noordnederlandse stadsgezicht in de 17e eeuw (Amsterdam 1977) 70-71 B. Bakker, ‘De stad in beeld. Het stadsportret als genre in de beeldende kunst.’, in: B. Bakker ed., Het aanzien van Amsterdam: panorama's, plattegronden en profielen uit de Gouden Eeuw (Amsterdam 2007) 15
119 120
36
afbeeldingen zal behandeld worden in het hoofdstuk 5. De stadsgezichten vertellen ons weliswaar minder over hoe Leiden exact eruit zag, maar ze kunnen natuurlijk wel informatie geven over de verbeelding van de stad. Ook de afbeeldingen waarop niet de stad als geheel, maar een deel ervan is afgebeeld, zullen daarbij aan de orde komen. Het gaat dan vaak om afbeeldingen waarbij Leiden als stad niet het hoofdthema is, maar het decor vormt. De cartografische afbeeldingen van Leiden, plattegronden en profielen, zullen in dit hoofdstuk behandeld worden. Zoals gezegd ging het bij deze kaarten om een nauwkeurige weergave van de stad. De kijker kon als het ware informatie over Leiden hieruit aflezen. Naast deze informatieve functie hebben de kaarten ook een decoratieve waarde. De tweeledige functie zorgt voor spanning: de afbeeldingen moeten zowel wetenschappelijke betrouwbaarheid uitstralen als visuele overtuigingskracht hebben.121 Vandaar dat afbeeldingen van een stad ook wel als stadsportretten zijn benoemd. Een portret moet herkenbaar zijn, maar het toont het afgebeelde vaak ook op een gunstige manier.122 Een weergave van een stad is niet alleen een afbeelding, maar ook een verbeelding. Een afbeelding stelt zichtbaar het afgebeelde voor; een verbeelding voegt aan de werkelijkheid nog wat toe. In de verbeelding kan de stedelijke identiteit goed zichtbaar zijn. Daarom worden de plattegronden en profielen van Leiden onderzocht; om ons informatie te geven over de identiteit van de stad. In dit hoofdstuk zullen niet alle kaarten en profielen van Leiden worden behandeld uit de periode 1574-1672. Dit zou niet alleen een zeer omvangrijke onderneming zijn, maar ook niet altijd even zinvol. Veel plattegronden en profielen zijn gebaseerd op eerdere kaarten: het zijn vaak kopieën of variaties, die niet vernieuwend zijn. Daarom worden alleen de kaarten behandeld die een hoogtepunt vormen uit de Leidse cartografie of erg invloedrijk en vernieuwend waren. De oudste kaarten van Leiden In de Middeleeuwen was de representatieve functie van een afbeelding erg belangrijk; de stad zelf hoefde slechts enigszins herkenbaar te zijn en was vaak enkel afgebeeld als achtergrond. Toen steden steeds belangrijker werden, kwam de stad meer centraal te staan. Vanaf de vijftiende eeuw werden visuele nauwkeurigheid en herkenbaarheid van de stad steeds belangrijker.123 Kaarten deden dienst als informatiebron, zoals de oudste bekende kaart van Leiden uit 1550. Deze kaart werd gemaakt door Pieter Willemsz Sluijter en is bewaard in manuscriptvorm. Deze kaart was
121
Bakker, ‘De stad in beeld. Het stadsportret als genre in de beeldende kunst.’, 11 A. van Suchtelen en A.K. Wheelock, Hollandse stadsgezichten uit de Gouden Eeuw (Den Haag 2008) 36 123 Bakker, ‘De stad in beeld. Het stadsportret als genre in de beeldende kunst.’, 13 122
37
niet bedoeld om gedrukt te worden.124 De plattegrond was onderdeel van het archief van de Grote Raad in Mechelen en had een juridische functie. Landmeter Sluijter, in dienst van hoogheemraadschap Rijnland, land, kreeg de opdracht om voor een proces een kaart van de omgeving van Leiden te maken. Er was namelijk een geschil over steensteen en kalkovens buiten de stad: deze werden op de kaart in beeld gebracht. Leiden zelf is zeer simplistisch weergegeven: alleen de d contouren en geen gebouwen of straten. Een accurate afbeelding van de stad was niet nodig vanwege de juridische functie. Kaarten konden ook een militaire, pre-kadastrale, pre kadastrale, civielciviel en cultuurtechnische functie hebben, of dienen voor een algemeen overzicht.125
Kaart met plattegrond van Leiden, Pieter Sluijter, 1550, kopietekening, 48,5x116,5cm
Enkele jaren later werd wel een gedetailleerde plattegrond van Leiden gemaakt. Jacob van Deventer kreeg opdracht van de Spaanse koning Filips II om van 250 steden een plattegrond te maken. De kaarten waren bestemd voor militaire doeleinden en daarom mochten zij dan ook niet gedrukt of verspreid worden.126 De steden moesten zo goed mogelijk zichtbaar zijn, evenals de directe omgeving. Straten werden iets breder weergegeven weergegeven dan in werkelijkheid, om de straatnamen leesbaarder te maken.
124
S. Groenveld ed, Historische plattegronden van de Nederlandse steden. Deel 7 Leiden Leide (Alphen aan de Rijn, 1997) 33 A.H. Huussen jr., ‘De stadsplattegrond als historische bron; enkele methodologische opmerkingen’, in: F. Bakker ed., Stad in kaart: voordrachten gehouden op het congres "De historische stadsplattegrond, spiegel van wens en werkelijkheid" Groningen, 18-19 november 1983 (Alphen aan den Rijn, 1984) 10 126 J. Visser¸ ‘De stadsplattegronden van Jacob van Deventer’, in: F. Bakker ed., Stad in kaart : voordrachten gehouden op het congres "De historische stadsplattegrond, spiegel van wens en werkelijkheid" Groningen, 18-19 19 november 1983 (Alphen aan den Rijn, 1984) 30 125
38
Van Deventer maakte deze kaarten tussen 1555 en 1572: de kaart van Leiden werd in 1560 getekend.127 Op de kaart is duidelijk te zien dat Leiden in de zestiende eeuw nog een middeleeuwse stad was. Veel grond binnen de stad is nog niet bebouwd. Er is, vanwege de militaire functie van de plattegrond, veel aandacht voor de bolwerken, de land- en waterwegen en de belangrijkste gebouwen. In juli 1574 verscheen nog een kaart van Leiden Kaart van Leiden en omgeving, Jacob van Deventer, 1560, lithografie in kleur, 47x57cm
met militaire functie. De hertog van Alfa gaf opdracht om het noorden van het gewest Holland in kaart te
brengen, tot en met Leiden. Joost Janszoon Bilhamer maakte deze kaart, waarbij de nadruk lag op de infrastructuur. Aangezien Leiden vanwege het Beleg was afgesloten, konden er geen metingen in de stad gedaan worden. Zodoende is vooral de omgeving met alle schansen nauwkeurig afgebeeld. Deze kaart verscheen wel in druk.128 De kaarten na het Beleg De kaarten van Sluijter, Van Deventer en Bilhamer waren niet in opdracht van Leiden gemaakt en ook niet in het bezit van de stad. Na het Ontzet wilde het stadsbestuur een plattegrond van Leiden laten vervaardigen en gaf hiertoe Hans Liefrinck de opdracht. Deze kaarttekenaar had al tijdens het Beleg een kaart gemaakt van de belegering, waarbij de nadruk lag op de schansen rondom de stad. Deze gegevens gebruikte hij voor de stadsplattegrond en in 1576 was de kaart af. Deze plattegrond kwam in de rekenkamer van de vroedschap te hangen en bleef tot in de negentiende eeuw in het Leidse stadhuis.129 De kaart van Leiden in het tweede deel van de stedenatlas van Braun en Hogenberg, 1575, is gebaseerd op het werk van Liefrinck.130 Deze kaart laat veel van de omgeving zien, in tegenstelling tot de andere stadskaarten in deze atlas, waar de stad centraal stond. Rechtsonder is te zien hoe er gevochten werd tussen de geuzen en Spaanse soldaten. In het cartouche linksboven staat in het Latijn dat Leiden een schitterende prachtige stad was vanwege haar elegante huizen en grote bevolking, belegerd en omsingeld door de Spanjaarden, maar bevrijd doordat de Oranje-partij voorzieningen en voedsel leverde in het verlossingsjaar 1575. Bij andere steden, zoals bij Haarlem, wordt in het cartouche ingegaan op de 127
Groenveld, Historische plattegronden van de Nederlandse steden, 36 Idem, 36 129 Groenveld, Historische plattegronden van de Nederlandse steden, 42 130 G. Braun en F. Hogenberg, Civitates orbis terrarium II: De praecipuis totius universi urbibus (Antwerpen, 1575) 25 128
39
schoonheid van de omgeving van de stad.131 Het kenmerk van Leiden, volgens Braun en Hogenberg, was het Leids Ontzet.132
Leijda, Batavorum Lugdunum, Hans Liefrinck, 1575, 34 x 47,5 cm
Liefrinck maakte vervolgens in 1580 eenzelfde soort kaart voor de tweede druk van Descrittione di tvtti i Paesi Bassi van Guicciardini.133 Hij maakte tevens een ontwerp voor een tapijt van Zuid-Holland tijdens het Ontzet. Dit monumentale wandtapijt is geweven door Joost Lanckaert in 1588.134 De oudste profiel-afbeeldingen van Leiden staan op penningen die ter ere van het Ontzet in 1575 zijn gemaakt.135 Deze stadsportretten zijn vanwege hun grootte niet een belangrijke topografische bron. De waarschijnlijk oudste kaart met het profiel van Leiden is gemaakt door Barthelomeus Dolendo in 1590. Deze bekende Leidse graveur maakte een prent van een krijgsman met op de achtergrond een profiel van Leiden tijdens het Beleg.136 Het Latijnse gedicht, auteur onbekend, dat onder het profiel staat, betekent: ‘De soldaat leert, als hij bezield wordt door een moedige aanvoerder, of heldendaden te verrichten of tegenslagen te trotseren’. Dit profiel is duidelijk beïnvloed door de kaarten van Liefrinck: de schans en geuzenvloot zijn op de prent goed te zien. 131 S. Füssel, Cities of the world: 363 engravings revolutionize the view of the world: complete edition of the colour plates of 1572-1617 (Hong Kong, 2008) 156 132 Van Maanen red., Leiden: de geschiedenis van een Hollandse stad. Deel 2, 17 133 Dozy, C. M., Hoe Leiden er vroeger uitzag : schets van het uiterlijk der stad in verschillende tijdvakken en beschrijving van hare voornaamste kaarten (Leiden, 1899) 134 R.E.O Ekkart, Leidse schilders, tekenaars en graveurs uit de tweede helft van de 16e eeuw en het begin van de 17e eeuw (Leiden, 1972) 176 135 E. Pelinck, ‘Nogmaals het profiel van Leiden (Barthelomeus Dolendo)’, in: Leidsch Jaarboekje (Leiden, 1963) 61-62 136 E. Pelinck, ‘Een prent met het ontzet en profiel van Leiden door Barthelomeus Dolendo’, in: Leidsch Jaarboekje (Leiden, 1957) 99
40
Leiden is vanuit het zuiden weergegeven, van die kant kwamen namelijk de geuzen Leiden binnenvaren. Te zien zijn verschillende bolwerken, stadspoorten, en ook de Pieterskerk, de toren van het stadshuis en de Hooglandse kerk. De kaarten van Liefrinck en Dolendo beelden Leiden af als de stad die het Spaans beleg heeft doorstaan: dit is te zien aan de schansen, de oorlogstaferelen en de naderende geuzenvloot. De zeventiende eeuw De zeventiende eeuw was voor de meeste steden van de Republiek een gouden eeuw: de welvaart steeg, de bevolking groeide en ook de omvang van de stad werd steeds groter. Hiermee veranderde het stadbeeld. Deze ontwikkelingen leidden tot nieuwe weergaves van de stad. Er was behoefte aan actuele en accurate kaarten van Leiden; het stadsbestuur gaf dan ook vaak opdracht tot het maken van nieuwe kaarten.137 De ontwikkelingen binnen de cartografie sloten hier goed op aan en zodoende werden er in de Republiek steeds meer stadskaarten gedrukt.138 Men ontdekte namelijk betere meetmethodes, maar ook de vormgeving ontwikkelde zich. Kaarten waren niet alleen functioneel, maar hadden ook een decoratieve waarde. De cartografie werd als een kunst beschouwd.139 Kaarten waren, net als schilderijen en tapijten, hoogwaardige kunstobjecten. Ondanks de eis dat kaarten betrouwbaar moesten zijn, bleef er veel ruimte over voor creativiteit. De kaarten werden in de loop van de zeventiende eeuw steeds meer gedecoreerd met cartouches, titellijsten, putti’s, wapens en andere ornamenten. Ook was er steeds meer oog voor het stedelijk schoon.140 Stedelingen waren trots op hun stad, de geschiedenis ervan en het stadsbeeld. Deze trots en zelfbewustzijn uitte zich ook in toenemende belangstelling voor stadsportretten.141 Een stadsportret dat veel invloed heeft gehad op latere kaarten van Leiden is gemaakt door Pieter Bast in 1600. Bast, 1570-1602, was graveur en cartograaf. Hij kreeg vele opdrachten om profielen en kaarten van steden in de Republiek te maken. Zijn werk is gedetailleerd en erg waarheidsgetrouw.142 Bast was een zeer invloedrijke en vernieuwende cartograaf; hij stimuleerde de productie van kaarten aan het begin van de zeventiende eeuw, na een periode van zo’n vijftig
137
C.J.A.C. Peeters, ‘Stadsplattegrond en stadsbeschrijving in de zestiende en zeventiende eeuw’, in: Bakker, F. ed., Stad in kaart : voordrachten gehouden op het congres "De historische stadsplattegrond, spiegel van wens en werkelijkheid" Groningen, 18-19 november 1983 (Alphen aan den Rijn, 1984) 48 138 Lakerveld ed., Opkomst en bloei van het Noord-Nederlandse stadsgezicht, 73 139 H.A.M. Heijden, ‘Kaart als kunst’, in: Caert-thresoor. Tijdschrift voor de geschiedenis van de kartografie in Nederland 14, nr 4 (1995) 78-80 140 Peeters, ‘Stadsplattegrond en stadsbeschrijving in de zestiende en zeventiende eeuw’, 49 141 Van Suchtelen en Wheelock, Hollandse stadsgezichten, 14 142 Lakerveld, Opkomst en bloei van het Noord-Nederlandse stadsgezich , 247
41
jaar waarin dat nauwelijks gebeurde.143 In 1600 maakte Bast een kaart van Leiden. Zeer waarschijnlijk deed hij dit uit eigen initiatief en niet in opdracht van het stadsbestuur. Hij droeg de kaart op aan het Leidse dse stadsbestuur, blijkens de tekst; dit deden kunstenaars vaak om achteraf een beloning voor hun werk te krijgen. Hij kreeg dan ook in 1601 van de stad 25 gulden voor deze kaart.144 Deze kaart was niet gebaseerd op eerdere werken, maar op nieuwe metingen. Bast B koos ervoor om de kaart onder schuine hoek te tekenen, in vogelvlucht, en dus niet een zuiver geometrische plattegrond. Leiden is vanuit het zuidwesten afgebeeld. De huizen en verdedigingswerken zijn in opstand en erg nauwkeurig weergegeven. Ook de nieuwste nie plannen zijn in de kaart opgenomen: zoals de gedempte Pieterskerkgracht, terwijl dat pas in 1604 gebeurde. In de drie cartouches staan het stadswapen, de schaal en de opdracht aan het stadsbestuur. De kaart heeft geen legenda.
Lugdun Batavor. Leyden in Holland, Pieter Bast, 1600, 37,5x44,5cm
Pieter Bast maakte een jaar na zijn kaart ook een profiel van Leiden. In het cartouche, midden boven, staat enkel de titel met daarnaast de wapens van Holland en Leiden. Wat betreft decoratie is dit profiel ergg eenvoudig. De stad was vanuit het zuiden afgebeeld en ligt erg in de verte.
143
C. Koeman, Geschiedenis van de kartografie van Nederland. Zes eeuwen landland en zeekaarten en stadsplattegronden (Alphen aan de Rijn, 1985) 128 144 Groenveld, Historische plattegronden nden van de Nederlandse steden, 42
42
Lugdunum Batavorum. Leyden in Hollandt, Pieter Bast, 1601, 10x25 cm
De meeste aandacht gaat uit naar de voorgrond: hierop zijn de landerijen te zien met veel vee en mensen. Er staan naast koeien ook schapen op: dit zou kunnen wijzen op de textielnijverheid in Leiden. De schapen zijn hier als symbool bedoeld, want de wol voor de nijverheid kwam niet uit Holland.145 De taferelen die op de voorgrond stonden, waren vaak symbolen voor karakteristieke en belangrijke kenmerken van de stad.146 Een belangrijke en veelgebruikte kaart is de stadsplattegrond die landmeter Jan Pietersz Dou maakte in 1614. Hij was geboren in Leiden in 1573 en deed zelfstudie naar geometrie.147 Hij schreef invloedrijke boeken, zoals Pracktijck des Lantmetens en Van het ghebruyck der Geometrische Instrumenten. Hij was als landmeter en ingenieur erg belangrijk voor het Hoogheemraadschap Rijnland en voor het stadsbestuur van Leiden. Dou was de ontwerper van de eerste grote stadsuitleg van 1611, waarvoor hij de stad nauwkeurig had opgemeten. Dit materiaal gebruikt hij om een ‘grond-caerte’ te maken, die in de stadsbeschrijving Jan Jansz Orlers is opgenomen. De stad is op schaal weergegeven, met een noordoostelijke oriëntatie. Alleen de belangrijkste gebouwen zijn driedimensionaal. Opvallend is dat op de kaart is aangeven welke delen van de stad nieuw zijn. De kaart was zeer populair en is vaak herdrukt en bewerkt. Er werden dan platen toegevoegd met de nieuwste stadsuitbreidingen.148
145
Stapel, ‘Tuyn van heel Holland’, 157 L. Stapel, Perspectieven van de stad. Over bronnen, populariteit en functie van het zeventiende-eeuwse stadsgezicht (Hilversum, 2000) 11 147 F. Westra, ‘Jan Pietersz. Dou (1573-1635) invloedrijk landmeter van Rijnland’, in: Caert-Thresoor. Tijdschrijft voor de geschiedenis van de kartografie in Nederland 13, nr 1 (1994) 37 148 Groenveld, Historische plattegronden van de Nederlandse steden, 45 146
43
Geometrische Grondt-Caerte, der Stad Leyden, Jan Pietersz Dou, 1614, ingekleurde kaart, 28,5x36cm
Niet alleen in Leiden zelf werden kaarten van de stad uitgebracht. In stadsbeschrijvingen van Guicciardini en Petit staan in de Nederlandse vertalingen ook stadsgezichten: hierin is telkens hetzelfde prentje van Leiden gebruikt. Net als bij het profiel van Bast, is Leiden vanuit het zuiden afgebeeld. Op de voorgrond zijn mensen te zien, reizigers, wandelaars, misschien studenten of kinderen die zich vermaken met een spel. Leiden
Leiden vanuit het Zuiden, Anoniem, in boeken van Guicciardini en Petit
was dus, voor deze stadsbeschrijvers, een stad in een mooie landelijke omgeving. Ook in atlassen van de gehele Republiek, zaten Leidse kaarten. In 1632 verscheen het boek Theatrum sive Hollandiæ comitatus et vrbium nova descriptio van Marcus Zuerius van Boxhorn, uitgegeven door Hendrik Hondius. In dit boek zaten veertig plattegronden, waaronder één van Leiden. De makers hiervan zijn Balthasar Florisz van Berckenrode en graveur Abraham Goos.149 Op de kaart staan het stadswapen, een schaalstok en een kleine legenda van tien gebouwen. De stad is ronder getekend dan in werkelijkheid, waardoor de ideale stad meer benaderd werd, en met een noordelijke oriëntatie. In tegenstelling tot de kaart van Dou, zijn alle gebouwen in opstand weergeven, wat het veel levendiger maakt. De kaart is niet zo nauwkeurig als de 149
Groenveld, Historische plattegronden van de Nederlandse steden, 45-46
44
plattegrond van Bast uit 1600. Van Berckenrode was net als Bast een vernieuwer. Hij maakte veel grote stadsplattegronden, een genre dat steeds populairder werd in de zeventiende eeuw.150 Zijn kaart van Leiden was erg bekend, niet in de laatste plaats vanwege het succes van de atlas van Boxhorn. Een inmiddels zeer zeldzaam exemplaar is het profiel van Leiden van Claude Rivet. In 1640 tekende Rivet een profiel van Leiden, vanuit het zuiden gezien. Zeven jaar later werd dit profiel gedrukt.151 Dit profiel bestond uit vier bladen, elk 40,2x43,7 cm: dit model was in die jaren standaard geworden voor stadsprofielen.152 Bovenaan het profiel staan de wapens van Holland en Leiden, een opdracht aan de schout, burgemeesters, schepenen en curatoren van de universiteit. De belangrijkste gebouwen zijn aangeduid. In het linkercartouche bevindt zich een putto met Pallas, dit zou een verwijzing kunnen zijn naar de universiteit. Rivet kreeg voor zijn kaart 150 gulden van de stad.153 Zowel Jacobus Savry als Claes Jansz Visscher, twee bekende Amsterdamse drukkers, gaven het profiel uit. Het profiel is veel gekopieerd en bewerkt in de loop van de zeventiende eeuw. Ook Joan Blaeu hoort in dit hoofdstuk thuis. In 1649 publiceerde hij Toonneel der steden van de Vereenighde Nederlanden, met hare beschrijvingen. De plattegronden hadden niet allemaal dezelfde schaal en formaat, en de meeste waren gekopieerd en geactualiseerd. Ook de kaart van Leiden heeft veel weg van zijn voorgangers.154 De oriëntatie is op het noorden, de gebouwen zijn in opstand en er is een uitgebreide legenda. De kaart was actueel, want de uitleg van 1644 staat er ook op. Maar niet alle vernieuwingen staan op de kaart: de achthoekige Marekerk, die in 1649 afgebouwd werd, staat er niet op. In plaats daarvan is er een kruisvormige kerk afgebeeld, zoals oorspronkelijk ook het plan was.
.
150
Koeman, Geschiedenis van de kartografie van Nederland, 129 E. Pelinck, ‘De kaart van Hagen’, in: Leidsch Jaarboekje (Leiden, 1954) 125 152 B. Bakker ed., Het aanzien van Amsterdam: panorama's, plattegronden en profielen uit de Gouden Eeuw (Amsterdam 2007) 121-122 153 Leiden in prent en tekening. Tentoonstellingscatalogus (Leiden, 1962) 154 Groenveld, Historische plattegronden van de Nederlandse steden, 42 151
45
Lugdunum Batavorum Vernaculo Leyden, Joan Blaeu, 1649, 43x55,5cm
De grote en kleine Hagen-kaart In de zeventiende eeuw waren kaarten, zoals al eerder gezegd, erg populair. Veel stadsbestuurders gaven de opdracht om hun stad in kaart te brengen: dit gebeurde door profielen, afbeeldingen en plattegronden. Vaak werden deze kaarten samengevoegd tot een grote wandkaart: een samengestelde, figuratieve kaart. Op meerdere manieren werd dan geprobeerd om de lovenswaardige eigenschappen van een stad te visualiseren.155 Ook in Leiden wilde de vroedschap een dergelijke kaart. In 1658 was de derde stadsuitleg begonnen, waarna de singels de hele stad omringden. De bestaande stadskaarten waren niet meer accuraat, hierdoor was er behoefte aan een nieuwe kaart. Een plattegrond kon namelijk dienen als uiting van de ruimtelijke ontwikkelingen van de stad.156 Hiertoe gaf de vroedschap in 1667 de opdracht aan Johannes Dou, de kleinzoon van landmeter Jan Pietersz Dou. Deze kreeg hiervoor van het stadsbestuur twee jaar later 740 gulden en 1 stuiver.157 De kaart is vernoemd naar de graveur Christiaan Hagen. Het stadsbestuur wilde een aantal zaken terugzien op de kaart.158 Alle percelen en kavels moesten goed zichtbaar zijn, want ondanks de uitbreidingen moest de ruimte in de stad nog steeds efficiënt ingericht worden. Daarnaast dienden de uitbreidingen en de nieuwe fraaie gebouwen 155
Heijden, ‘Kaart als kunst’, 78-81 E. Taverne ‘Het getekende kaartbeeld als teken van stedelijke propaganda’, in: F. Bakker ed., Stad in kaart : voordrachten gehouden op het congres "De historische stadsplattegrond, spiegel van wens en werkelijkheid" Groningen, 18-19 november 1983 (Alphen aan den Rijn, 1984) 157 Groenveld, Historische plattegronden van de Nederlandse steden, 48 158 Idem, 49 156
46
afgebeeld te worden in een sierrand. Zo kon het vernieuwde stadsbeeld, als gevolg van de welvaart van Leiden, vol trots in kaart worden gebracht. Volgens de stadsbeschrijver Simon van Leeuwen gaf het stadsbestuur ook opdracht om aan de kaart een korte stadsgeschiedenis te voegen. Dit was niet ongebruikelijk, veel samengestelde kaarten waren voorzien van tekstkolommen, zoals de kaart van Amsterdam uit 1664 (Daniel Stalpaert en Nicolaes Visscher).159 De kaart van Hagen was de eerste Leidse kaart in dit genre.160 Deze monumentale wandkaart was 162,5 bij 175 cm, de schaal was 1:1.500. De oriëntatie is noordoost, net zoals de kaart van Dou uit 1614. Linksonder staat een legenda, in het cartouche rechtsonder worden de namen van de schout en de Veertigraad vermeld. De woningen en gebouwen zijn in opstand getekend, behalve in de nieuwste stukken van de stad. De Nederduitsgereformeerde kerken zijn duidelijk zichtbaar afgebeeld. Boven aan de kaart staan de wapens van de zittende burgemeesters: deze afbeeldingen werden in 1669 gemaakt door Abraham Toorenvliet. Hij maakte al jarenlang in Leiden wapens voor burgemeesters en decoraties voor beeldhouwers.161 Toorenvliet maakte ook de acht illustraties die naast de plattegrond kwamen: dit waren afbeeldingen van de belangrijkste en fraaiste gebouwen van Leiden. Er zijn afbeeldingen van het stadhuis, de Lakenhal, de Burcht en een gecombineerde illustratie van de hortus botanicus en het academiegebouw. Ook hier zijn bestaande bouwplannen weergegeven om de kaart zo lang mogelijk actueel te houden: de Nieuwgefundeerde kerk die zowel in de rand als ook op de plattegrond staat, is nooit gebouwd. Het profiel is gebaseerd op die van Rivet uit 1647.162 De torens, die groter zijn afgebeeld dan in werkelijkheid, trekken alle aandacht. Het standpunt is wat verhoogd, waardoor niet alleen de voorste rij bebouwing te zien is. De hele stad is zichtbaar, zodat de omvang goed in beeld komt.
Profiel ‘Grote Hagen’, Christiaan Hagen, 1670, 37x177cm
Het maken van de kaart duurde erg lang, pas in 1674 was deze monumentale kaart gereed om verkocht te worden. De eerste exemplaren gingen naar de opdrachtgevers en kwamen op het
159
Bakker ed., Het aanzien van Amsterdam, 150-153 Groenveld, Historische plattegronden van de Nederlandse steden, 49 161 Pelinck, ‘De kaart van Hagen’, 115 162 Groenveld, Historische plattegronden van de Nederlandse steden, 50 160
47
stadhuis te hangen. Enkele kaarten werden geschonken aan het hoogheemraadschap Rijnland, aan de dijkgraaf en schutterskapiteinen.163 De kaart had niet alleen een representatieve functie, als visitekaartje van het stadsbestuur, maar was vooral bedoeld voor de verkoop. De verschillende onderdelen van de kaart, profiel, plattegrond en afbeeldingen, konden los gekocht worden. Hagen maakte een kleinere versie van de kaart, de zogenaamde ‘kleine Hagen’. Het stadsbestuur verbood het drukken van deze kleine Hagen, omdat zij toezicht wilde houden op het verspreiden van de kaart. Uiteindelijk nam de stad het drukken van beide kaarten in eigen beheer: de grote kostte drie gulden, voor de kleine betaalde men een gulden.164 De kleine kaart was 51,5 bij 61 cm, schaal 1:3.200. Op de kleine kaart staan ook nog acht afbeeldingen van de stadspoorten, waardoor er in totaal zestien illustraties op de kaart staan. De meeste van deze stadspoorten werden in de zeventiende eeuw vernieuwd en waren dus erg modern. De kleine Hagen werd door het stadsbestuur geschonken aan de Leidse predikanten van de Neder- en Hoogduitse, Waalse en Engelse kerk.
Lugdunum Batavorum – Anno 1675, Christiaan Hagen, 1675, 83,5x91cm 163 164
Pelinck, ‘De kaart van Hagen’, 117 Groenveld, Historische plattegronden van de Nederlandse steden, 51
48
Na de uitleg van 1658 werd Leiden tot 1896 niet meer vergroot.165 Hierdoor bleven de Hagen-kaarten accuraat en waren ze tot in de achttiende eeuw in gebruik.166 Vooral het kleine formaat was erg populair; een variatie hiervan werd in 1698 door Frederik de Wit te Amsterdam uitgeven.167 De Hagen-kaarten waren niet enkel een kunstobject of een uiting van stedetrots. De kaarten werden ook functioneel gebruikt. Er zijn namelijk exemplaren bekend waarin de verschillende wijken zijn ingekleurd, of waarbij op de plattegrond de verschillende schutterijen zijn aangegeven. Bij het gebruiken van deze kaarten in dit onderzoek, moet er met een aantal aspecten rekening gehouden worden. Plattegronden en profielen waren afbeeldingen van de werkelijkheid, maar ze vormden geen feitelijke spiegels. De kaarten klopten soms niet vanwege geometrische of technische problemen. Ook werden steden doelbewust anders weergegeven: omwille van wensen van de opdrachtgevers of om esthetische redenen. Soms werden geplande uitbreidingen en gebouwen weergegeven om de kaart in de toekomst accuraat te laten zijn. Van groot belang is het om te kijken naar de doeleinden van de kaart. Een juridische kaart zegt ons niet zo veel over de identiek van Leiden: daarom is bijvoorbeeld de kaart van Johannes Dou uit 1649 niet behandeld. Deze kaart van Leiden en haar heerlijkheden maakte hij in opdracht van het Leids Gerecht vanwege een conflict over de ligging van een kasteel: de nadruk moest dus liggen op het kasteel en de heerlijkheden.168 Ook zijn er op enkele Leidse kaarten gebouwen weergegeven, waar wel bouwplannen voor waren, maar die uiteindelijk niet of anders gebouwd zijn. Tot slot kende ook de cartografie een esthetische en decoratieve kant.169 Hoewel kaarten in de zeventiende eeuw steeds nauwkeuriger en realistischer werden, werden steden nog vaak geïdealiseerd.170 Zo maakte Van Berckenrode op zijn kaart uit 1632 de vorm van Leiden tot een ideale cirkel. Ook werden zaken letterlijk uitvergroot: herkenbare gebouwen werden proportioneel veel groter weergeven op de kaart dan in werkelijkheid. Dit maakte Leiden als stad herkenbaar, maar legde ook de nadruk op de belangrijke instellingen van de stad. In de kaarten van Leiden zijn de belangrijkste ontwikkelingen in de zeventiende-eeuwse cartografie terug te zien: er was behoefte aan nieuwe accurate kaarten, de kaarten werden steeds meer gedecoreerd, en de representatieve functie werd steeds belangrijker. Voor dit onderzoek is juist de uitvergroting en idealisering interessant, omdat daar het zelfbeeld en de reputatie van 165
H.L. de Jonge, Benarde veste. Leidse stadsuitbreidingen door de eeuwen heen (Leiden, 1997) 169 Idem, 167 Groenveld, Historische plattegronden van de Nederlandse steden, 51 168 Groenveld, Historische plattegronden van de Nederlandse steden, 48 169 P. Ratsma, Prospecten van Rotterdam. Gezichten op de stad 1500-2000 (Alphen aan den Rijn, 1997) 6 170 Peeters, ‘Stadsplattegrond en stadsbeschrijving in de zestiende en zeventiende eeuw’, 39 166
49
Leiden zichtbaar worden. Zoals voor elke stad toen gold, waren kerktorens belangrijke markeringspunten op de Leidse kaarten: deze maakten vooral op profielen van de stad van een afstand herkenbaar. In de zeventiende eeuw werden nieuwe gebouwen vervaardigd die het aangezicht van Leiden veranderden, zoals de torens van de saaihal en het stadhuis en de Marekerk. De stadhuistoren is vaak buitenproportioneel vergroot. Aangezien het stadsbestuur vaak de opdrachtgever was, of de beoogde betaler van de kaart, is het logisch dat het stadhuis aandacht kreeg op de kaarten. Het stadhuis stond vaak symbool voor het goede bestuur, dat een oorzaak was van de groei van de stad. De kaarten uit het begin van deze onderzoeksperiode verwijzen naar het Beleg. De omgeving van Leiden krijgt op deze profielen en plattegronden veel aandacht. In de loop van de zeventiende eeuw werd dit veel minder en ligt de nadruk echt op de stad zelf. De nieuwe stadsdelen worden op de profielen goed zichtbaar; ook staan op plattegronden de stadsuitbreidingen soms aangegeven. Op de kaarten van Hagen is goed zichtbaar welke aspecten het zelfbeeld van de stad bepaalden. Deze figuratieve kaart werd namelijk in opdracht van het stadsbestuur gemaakt en moest een lovende representatie van Leiden zijn. Door de combinatie van profiel en plattegrond wordt mijns inziens een geslaagde indruk gegeven van de grootsheid van de Leiden. De illustraties rond de sierrand verwijzen naar de nieuwste bouwwerken, de stadspoorten en naar de kerken, zoals gewoon was in die tijd. De afbeelding van de Burcht verwijst natuurlijk naar de oudheid van de stad. Interessant zijn de prentjes van de universiteit en de Lakenhal: dat zij in de sierrand van deze monumentale kaart staan, zegt wat over het belang van de universiteit en de lakenindustrie voor de verbeelding van Leiden. Op de Hagenkaart, die een goed beeld geeft van de identiteit van Leiden, staat geen verwijzing naar het Beleg. Dit zou kunnen zijn, omdat het stadsbestuur een actuele verbeelding wilde van de stad rond 1670, met de nadruk op de nieuwste gebouwen en stadsuitbreidingen.
50
5. Stadsgezichten Er zijn in de Republiek ontzettend veel stadsgezichten gemaakt in de zeventiende eeuw. Een stadsgezicht geeft een inkijk in een stad; vaak is maar een deel van de stad weergegeven. Het is dan ook geen profiel of panorama. Vaak waren het schilderijen, prenten of tekeningen van nieuwe of zeer mooie stadsdelen.171 Het genre stadsgezichten ontwikkelde zich in de zeventiende eeuw vanuit de landschapsschilderkunst en de cartografie tot een zelfstandig genre. Zoals al eerder besproken, zijn kunst en cartografische afbeeldingen nauw met elkaar verbonden. Svetlana Alpers betoogt dat kunstenaars net als cartografen de wereld beschrijven.172 Landen en steden werden door hen op papier vastgelegd, niet met woorden, maar met beelden; de zichtbare wereld werd geregistreerd. Het ging bij dit soort afbeeldingen volgens haar niet om symbolische verbeeldingen, maar om realistische weergaves. Ik denk ook dat niet alles op stadsgezichten symbolisch moet worden geïnterpreteerd; sommige weergaves waren enkel bedoeld om te pronken of om een mooi stadsgezicht te laten zien. In de zeventiende eeuw legden kunstenaars steeds meer het leven en vooral de omgeving van alledag vast: gebruiksvoorwerpen, zeegezichten, afbeeldingen van interieurs en landschappen.173 De landschapsschilderkunst kwam in deze eeuw tot volle bloei. Ook steden werden onderwerp van deze afbeeldingen. Het afbeelden van de stad bood de kunstenaar vele mogelijkheden en was daardoor uitdagend en interessant. Kunstenaars kregen oog voor de stad als kunstobject; de stad kreeg een esthetische waarde. Leiden, een moderne stad met veel nieuwbouw, was als architectonische eenheid een ideale stad voor stadsgezichten. Steden waren van groot belang in de Republiek: ze hadden veel macht in de gewestelijke politiek, het waren centra van de economie en in de oorlog waren het strategische posities. Door toenemende macht van de steden, werden ze des te meer een interessant onderwerp voor kunstenaars.174 Bovenal was deze kunst erg gewild. Stadsgezichten waren representaties van de stad en uitingen van zelfbewustzijn en trots van de stedelingen.175 Aan het einde van de zeventiende eeuw vormde het stadsgezicht een op zichzelf staand en erg populaire genre.176 Kunstenaars stonden zich steeds meer vrijheden toe, waardoor stadsgezichten soms minder nauwkeurig en waarheidsgetrouw werden.177 Deze kunst geeft niet altijd de stad weer 171
Lakerveld, Opkomst en bloei van het Noordnederlandse stadsgezicht, 6-10 S. Alpers, The art of describing. Dutch Art in the Seventeenth Century (Chicago 1983) 119-168 173 Lakerveld, Opkomst en bloei van het Noordnederlandse stadsgezicht, 9 174 Idem, 17 175 Bakker, ‘De stad in beeld. Het stadsportret als genre in de beeldende kunst.’, 23 176 Idem, 25 177 De Boer red., Hutspot, haring en wittebrood, 310 172
51
zoals deze er in werkelijkheid uitzag. De kunstenaars kozen ervoor om bepaalde stadsdelen af te beelden of nadruk te leggen op bepaalde onderwerpen. Juist hierom kunnen stadsgezichten informatie geven over de identiteit van Leiden: deze afbeeldingen zijn immers verbeeldingen van de stad. Niet alle stadsgezichten van Leiden komen aan bod; vaak zijn dezelfde onderwerpen behandeld of variaties van eerdere stadsgezichten. Alleen de stadsgezichten die informatie geven over de verbeelding van Leiden worden onderzocht. Er zijn in vergelijking met andere steden niet heel veel stadsgezichten van Leiden gemaakt. Dit heeft veel te maken met het aantal schilders en het kunstenaarsklimaat in de stad. Leiden werd in de zeventiende eeuw wat betreft grootte de tweede stad van de Republiek, maar op artistiek gebied gingen steden als Haarlem, Utrecht en Amsterdam voor.178 Het St. Lucasgilde van Leiden werd pas in 1648 opgericht. 179 Eerdere verzoeken van de kunstenaars om zich te verenigen, werden niet door het stadsbestuur ingewilligd. Wel werden er vanaf 1610 maatregelen genomen om de kunstenaars te beschermen.180 In de jaren twintig kwamen meer schilders en jong talent van buitenaf naar de stad. Tot de Leidse schilders behoorden toen: Rembrandt, Jan Lievens, Jan van Goyen en Gerrit Dou. Ook was er meer kapitaal om de kunst te kopen. Rond 1630 trokken veel bekende schilders, onder meer Rembrandt, Lievens en Van Goyen, plotseling weg uit de stad, waarmee de artistieke bloeitijd van Leiden over was.181 Daarnaast moesten schilders vooral hun brood verdienen met particuliere opdrachten; het stadsbestuur zorgde niet voor een grote impuls. Zij gaf maar weinig opdrachten aan schilders om met hun werken de openbare gebouwen en stedelijke instellingen te decoreren.182 Begin zeventiende eeuw maakte een voor ons onbekende schilder een schilderij van het Leids Beleg. Te zien is een uitval van de Leidenaren in juli 1574 bij de Boshuizerschans. Dit is een van de weinige momenten tijdens het Beleg waarop de Leidenaren zelf vochten. De vechtende Leidenaren en Spaanse soldaten trekken de aandacht op het stadsgezicht. Op de achtergrond is duidelijk herkenbaar de stad Leiden weergegeven. Er zijn vele molens te zien, de Pieterskerk en ook de nieuwe toren van het Stadhuis.
178 179
C. Vogelaar, Jan van Goyen (Zwolle, 1996) 13 E.J. Sluijter en M. Enklaar, Leidse Fijnschilders. Van Gerrit Dou tot Frans van Mieris de Jonge 1630-1760 (Zwolle, 1988)
29 180
Van Maanen red., Leiden: de geschiedenis van een Hollandse stad. Deel 2, 156 Idem, 159 182 Idem, 166 181
52
Anoniem, begin 17e eeuw
In die zelfde tijd, rond 1600, is er ook een schilderij gemaakt van het stadhuis en de vismarkt. Op dit anonieme stadsgezicht zijn de nieuwe toren en gevel van het stadhuis te zien, waaraan in het volgende hoofdstuk meer aandacht zal worden besteed. De bedrijvigheid, de markt en de schepen zijn kenmerken van een stadsgezicht: een afbeelding van het dagelijkse leven in de stad. De wapens in de bovenhoeken zijn van de stad en van het gebuurte Maersmanstege.183
Stadsgezicht, Anoniem, ca. 1600, 48x102cm
In hoofdstuk 1 is de stadsbeschrijving van Orlers uitgebreid behandeld. Een van de afbeeldingen die al in de eerste druk van 1614 stond, was een stadsgezicht van Leiden tijdens het Ontzet. Te zien zijn de geuzen die via de Vliet de stad in komen varen; ze worden ontvangen door juichende Leidenaren. Deze tekening is gebaseerd op een gravure van Willem de Haen uit 1612. Het is duidelijk dat het hier gaat om een historische afbeelding en niet om de schoonheid van de stad Leiden.
183
De Boer red., Hutspot, haring en wittebrood, 158
53
Intocht van de watergeuzen door de Vliet te Leiden op 3 oktober 1574, Willem de Haen, gravure, 1614
Een grote Leidse schilder was Isaac Claesz van Swanenburgh. Hij was politiek actief als lid van de Veertigraad, maar bovenal was Van Swanenburgh de belangrijkste Leidse kunstenaar uit de tweede helft van de zestiende eeuw.184 Hij schilderde niet alleen voor particulieren, maar vervaardigde ook kunstwerken in opdracht van het stadsbestuur.185 Van Swanenburgh maakte tussen 1594 en 1612 zeven schilderijen voor de stad.186 Deze panelen waren bedoeld als decoratie van de secreet-kamer van de gouverneurs van de Saaihal. In dit gebouw werden de saai-stoffen gekeurd. De schilderijen hebben betrekking op de lakennijverheid. Vijf gaan over de productie van textiel en twee panelen zijn allegorieën. Orlers heeft deze schilderijen ook besproken. Het grootste allegorische paneel gaat over de oude en nieuwe textielindustrie: De stedemaagd tussen de oude en de nieuwe Nering, 1612. De oude nering was na anderhalve eeuw van bloei in de zestiende eeuw in verval geraakt. Dit is gesymboliseerd door de oude bejaarde vrouw, met stugge kleding en een zandloper die haar eindigheid aangeeft. De soldaten erachter zijn een symbool van de Tachtigjarige oorlog: één van de
De Stedenmaagd tussen de oude en de nieuwe Nering, Isaac Claesz van Swanenburgh, 1612
oorzaken voor de economische achteruitgang van Leiden in de zestiende eeuw. De stedemaagd, het symbool voor de stad Leiden, kijkt naar de jongere vrouw. Zij is de personificatie van de nieuwe nering en gaat dan ook gekleed in soepele kleurrijke kleding. De nieuwe nering was de succesvolle productie van de nieuwe en lichtere draperieën, die door de Vlaamse arbeiders in 184
Ekkart, Leidse schilders, tekenaars en graveurs, 172 Van Maanen red., Leiden: de geschiedenis van een Hollandse stad. Deel 2, 152 186 Stapel, ‘Tuyn van heel Holland’, 158 185
54
Leiden was geïntroduceerd. Boven de putti rechts is de hand van God te zien, die de textiel en daarmee de stad Leiden zegent. Tevens interessant is het schilderij Het verlenen van de keuren aan de Neringhe. Op deze allegorische voorstelling is wederom de stedenmaagd te zien, met het Leidse stadswapen. Zij overhandigt de nieuwe wetten omtrent de nijverheid aan de nieuwe nering. Het succes van de nieuwe draperij wordt op het schilderij gesymboliseerd door de hoorn des overvloeds, gedragen door de putti rechtsvoor. Op de achtergrond staat een aantal mannen op het bordes van een fictief stadshuis. De middelste man is stadssecretaris Jan van Hout, die de nieuwe keuren voorleest aan de bevolking.187 Het stadsbestuur was dus nauw betrokken bij de stedelijke economie. Dit was in werkelijkheid ook zo: het stadsbestuur heeft in de eerste jaren na het Beleg veel maatregelen genomen om de economie te stimuleren. Deze schilderijenreeks was een lofzang op de Leidse textielindustrie en daarmee de perfecte decoratie voor in de Saaihal. Isaac van Swanenburgh heeft de wensen van de opdrachtgevers gehoorzaamd: de reeks was een eerbetoon aan het stadbestuur en de schilderijen toonden hun goede invloed op de nijverheid.
Het verlenen van de keuren aan de Nering, Isaac Claesz van Swanenburgh, c1600, 173,5x173cm
187
Ekkart, Leidse schilders, tekenaars en graveurs, 173
55
In 1640 werd de Lakenhal gebouwd door Arent van ’s Gravesande. Hier werden de lakens gekeurd. In 1648 kreeg de Leidse kunstenaar Abraham Lambertsz Tempel de opdracht om ter decoratie van dit gebouw drie schilderijen te maken.188 Op het eerste doek, uit 1650, staat Minerva, onder meer de godin van de nijverheid. Zij kroont de Stedenmaagd. Dit schilderij is een verwijzing naar Leiden als textielstad. De Stedenmaagd door Minerva gekroond, Abraham Tempel, 1650, 176x221cm
Op het tweede doek staat Mars, god van de oorlog en hier symbool voor de Tachtigjarige oorlog, die de Vrijheid en de Nering verjaagt. Een verwijzing naar de oorlog met de Spanjaarden die de Republiek teisterde. Mars verjaagt de Nering, Abraham Tempel, 1651, 207x266cm
De Stedenmaagd ontvangt de Nering, Abraham Tempel, 1651, 207x266,5cm
Op het laatste schilderij, De Stedenmaagd ontvangt de Nering, knielt de Vrede voor de Stedenmaagd, die omringd is door Minerva en Mercurius. Hiermee is verwezen naar de Vrede van Munster, 1648.
188
Van Maanen red., Leiden: de geschiedenis van een Hollandse stad. Deel 2, 164
56
De historische schilderijen van Tempel, over vrede, voorspoed en de textielhandel, pasten goed bij het uiterlijk van de Lakenhal. Dit komt aan bod in het volgende hoofdstuk. Opvallend is dat er in Leiden weinig van dit soort kunst is gemaakt naar aanleiding van de Vrede van Munster; in tegenstelling tot in andere steden, zoals Amsterdam. Leiden was dan ook niet voor het beëindigen van de oorlog geweest, wegens toenemende concurrentie bij vrede.189 Dat Tempel toch dit thema gekozen heeft, zal alles te maken hebben met de eisen van de opdrachtgevers: zij wilden ‘schilderijen ende andere fraeyegheden tot cieraedt vande laeckenhalle’.190 Tempel moest, net als Van Swanenburgh een halve eeuw eerder, een eerbetoon schilderen aan het Leidse laken. Een schilder die veel stadsgezichten van Leiden maakte, niet in opdracht van het stadsbestuur, is Jan van Goyen. Hij werd in Leiden geboren in 1596 en verhuisde in 1632 naar Den Haag.191 Orlers bestempelde hem in zijn stadsbeschrijving van 1641 als de toonaangevende schilder van Leiden. Hoewel Jan van Goyen in de stadsbeschrijving van Orlers veel aandacht krijgt, was het niet een zeer geliefde en rijke schilder.192 Hij stierf heel arm en kreeg pas een paar eeuwen na zijn dood veel erkenning voor zijn werk. Een goed voorbeeld van de vrijheden die schilders zich bij stadsgezichten veroorloofden is te zien op Rivierlandschap met de Hooglandse Kerk. De compositie is in 1643 door Van Goyen verzonnen en had dus niets meer met de werkelijkheid van doen. Hij plaatste de Leidse kerk in een fictief moerassig Rivierlandschap met de Hooglandse Kerk, Jan van Goyen, 1643, 39,8x59,9
landschap. Dit schilderij valt nauwelijks nog als een stadsgezicht
cm
te bestempelen. Schilderijen die wel duidelijk in dit genre
horen, zijn de acht stadsgezichten die Van Goyen schilderde tussen 1648 en 1653. Deze schilderijen lijken erg veel op elkaar. De vele variaties en herhalingen van composities en thema’s pasten binnen de traditie van de landschapsschilderijen.193 Ook was het geoorloofd om de werkelijkheid te verdraaien
om
esthetische
redenen:
een
Gezicht op Leiden, Jan van Goyen, 1650, 65x97,5cm.
189
Van Maanen red., Leiden: de geschiedenis van een Hollandse stad. Deel 2, 218 Idem, 164 191 Vogelaar, Jan van Goyen, 8 192 Wurfbain, M.L., Jan van Goyen 1596-1656. Conquest of space. Paintings froms museums and private collections (Amsterdam, 1981) 11 193 Vogelaar, Jan van Goyen, 12 190
57
topografische manipulatie. Van Goyen deed dit soms heel letterlijk. Zo draaide hij sommige gebouwen in zijn composities om hun mooiste kant weer te kunnen geven. Op het schilderij, Gezicht op Leiden, 1550, wisselde hij de Hooglandse kerk en de Marekerk om. De stad is vanuit het Noordoosten weergegeven; de kerken zijn vanuit een noordelijk standpunt afgebeeld. Ook de Burcht is herkenbaar op het schilderij. Op de stadsgezichten van Van Goyen is de stad ver op de achtergrond te zien, waardoor de omgeving van Leiden veel aandacht krijgt. Doordat de horizon telkens laag is afgebeeld, is er veel ruimte voor mooie wolkenpartijen. Aan deze indeling en compositie is goed de invloed van de landschapsschilderkunst te zien. Van de stad Leiden worden de belangrijkste gebouwen met torens afgebeeld: de Hooglandse kerk, de Pieterskerk, het fraaie stadhuis, en de nieuwe Marekerk. Soms is ook de Burcht afgebeeld. Een mooi stadsgezicht dat een inkijkje geeft in het leven van de Leidenaar, is een schilderij van Hendrik van der Burgh uit 1660. Het uitzicht is op de Stille Rijn: hier zijn veel schepen en wordt de markt gehouden. Het opvallende witte moderne gebouw links is de Waag, die in 1567 een nieuwe gevel kreeg. Kortom, dit stadsgezicht laat een bedrijvig en alledaags Leids tafereel zien.
De Groenmarkt met gezicht op de Stille Rijn, Hendrik van der Burgh, 1660, 51x67cm
Na opdrachten aan onder meer Van Swanenburgh en Tempel, wilde het stadsbestuur in 1669 opnieuw prestigieuze en representatieve schilderijen laten maken.194 Hiertoe werd opdracht gegeven aan Gerrit Dou en Frans van Mieris. Zij waren op dat moment de best betaalde schilders. Dou was een leerling van Rembrandt en erg geliefd bij de stedelijke elite en klanten van
194
Van Maanen red., Leiden: de geschiedenis van een Hollandse stad. Deel 2, 165
58
buiten de Republiek. Beiden maakten een ontwerp, maar hebben dit nooit uit mogen voeren.195 Waarschijnlijk vond het stadsbestuur bij nader inzien de kosten toch te hoog. Vanaf het rampjaar was er voor de stad niet genoeg geld meer om dergelijke opdrachten te betalen.196 Bij het onderzoeken van de stadsgezichten is het essentieel gebleken om helder te hebben met welke intentie de kunstenaar te werk ging: of het in opdracht was of voor de verkoop. Bij deze laatste groep prenten en schilderijen is er veel aandacht voor het stedelijk landschap: Leiden is als profiel op de achtergrond weergegeven tussen grote wolkenpartijen en een landelijke omgeving. Vooral Jan van Goyen had veel aandacht voor de omgeving van Leiden. Vaak is op zijn stadsgezichten het profiel van Leiden niet het belangrijkste element. Ook zijn er veel taferelen gemaakt van binnen in de stad: een gracht, met wat mooie huizen, bedrijvigheid, markt en ijspret. Veel aandacht dus voor het alledaagse. Veelal zijn hier textielarbeiders of –handelaars te zien: het Leiden van alledag was een textielstad. Op de stadsgezichten die in opdracht zijn gemaakt, is veel meer gebruik gemaakt van allegorische voorstellingen. Deze kunstwerken waren niet enkel decoratief, maar ook een representatie van de rijke stad Leiden en haar goede bestuurders. De schilderijenreeksen van Van Swanenburgh en Tempel kwamen in nijverheidsinstellingen te hangen. De textielnijverheid was dan ook logischerwijs het onderwerp van hun schilderijen. Ook zijn er veel stadsgezichten gemaakt naar aanleiding van het Leids Beleg of Ontzet; vaak komen deze afbeeldingen uit het einde van de zestiende of begin van de zeventiende eeuw. Er is weinig aandacht voor de universiteit. Dit heeft te maken met de huisvesting van de academie. Behalve het academiegebouw, waren er weinig fraaie of grote universiteitsgebouwen. Deze zijn dan ook niet interessant genoeg voor op stadsgezichten. De universiteit is voornamelijk afgebeeld op losse illustraties, in stadsbeschrijvingen of in de sierrand van figuratieve kaarten.
195 196
Sluijter en Enklaar, Leidse Fijnschilders, 40 Van Maanen red., Leiden: de geschiedenis van een Hollandse stad. Deel 2, 169
59
6. Stedelijke bouwwerken en decoraties Het aanzicht van Leiden veranderde sterk in de zeventiende eeuw. Van een middeleeuwse stad, werd Leiden een stad met een modern stadsbeeld.197 De stad werd niet alleen drie keer uitgebreid, maar ook de bestaande stadsdelen veranderden van uiterlijk. Houten huizen en rieten daken werden vervangen door steen en ook de walkanten van de grachten werden in steen opgetrokken. De straten werden geplaveid met kinderhoofdjes, het vee mocht niet meer los rondlopen en de eerste straatlantaarns werden aangebracht. Stankoverlast en vervuiling werden tegengegaan door het overkluizen en dempen van vele grachten. Daarnaast werd er veel gebouwd en vernieuwd: fraaie gevels, moderne gebouwen en opvallende torens. De meest in het oog springende gebouwen waren de bouwwerken op initiatief van de stad, publieke instellingen en kerken. Bij het ontwerpen van de gebouwen is niet alleen gekeken naar functionaliteit. De gebouwen moesten modern zijn, een aanwinst voor het stadsbeeld. Vaak waren stedelijke bouwwerken, helemaal wanneer gebouwd in financieel voorspoedige tijden, representaties van de welvaart in de stad. Ook decoratieprogramma’s hadden vaak een boodschap. Het past in dit onderzoek naar de verbeelding van Leiden om te kijken naar deze gebouwen en decoraties. Om welke gebouwen en decoraties ging het en wat waren dit voor uitingen van de identiteit van Leiden? Vanaf de dertiende eeuw was er in Leiden een stadhuis. De stad had toen 4000 inwoners. Na het Ontzet besloot het stadsbestuur om het stadhuis te verbouwen.198 Het gebouw was tijdens de Spaanse belegeringen beschadigd. Doordat de bevolking groeide en de economie aantrok, wilde men een imposanter uiterlijk. Het stadhuis vormde in de Republiek, met name in Holland en Zeeland, een representatiemiddel van de stad en haar bestuurders.199 Lieve de Key kreeg in 1594 de opdracht om een nieuwe gevel te maken. 200 Hij maakte het plan om de eenvoudige gotische gevel te laten vervangen door een imposante façade. Hij bouwde de gevel in de renaissancestijl: veel symmetrie en aandacht voor decoratie en ornamenten. De indeling van de nieuwe gevel, gebouwd tussen 1596 en 1598, bleef gelijk aan de oude indeling. Wel nieuw was de grote monumentale trap in het midden, met bordes en een grote open balustrade met leeuwen erop. De topgevels waren erg modieus in de laat zestiende-eeuwse architectuur.201 Op de gevel kwamen opvallende gevelstenen met twee gedichten. Eén daarvan is gemaakt door Jan van Hout. Het middendeel hoofdletter bestaat uit 127 kapitale letters en tweemaal een 197
De Boer red., Hutspot, haring en wittebrood, 184 J.C. Overvoorde, Uit de geschiedenis van het raadhuis te Leiden (Leiden, 1916) 9 199 De Jong, ‘Visible Power? Town Halls and Political Values’, 171 200 De Jonge, Benarde veste, 171 201 J. Dröge, Het stadhuis van Leiden (Leiden, 2001) 9 198
60
koppelteken. Samen staat dit voor de 129 dagen, de tijd dat Leiden belegerd was. Ook is het een chronogram. De gouden letters kunnen als Romeinse cijfers bij elkaar worden opgeteld: 1574, het jaar waarin Leiden bevrijd werd (de w en de u zijn een V). Het gedicht wijst op de honger die de Leidenaren hebben geleden tijdens het Beleg en op de bevrijding door God, aldus Van Hout. De gedichten en teksten op de gevel zijn getekend en verguld door Pieter Bailly.202 Op de geveltop stond de bedetekst ‘Bewaert Heer Hollandt en salicht Leyden’, eveneens van Van Hout.203 ‘'tRijck van Spaengnien, hem verbliden, In tbeleggen, als si sagen, Met gedult, mi dragen 'tlijden Zo veel letters so veel dagen. Na sVVarte hVnger-noot GebraCht hadde ter doot BI naest ses-dVIsent MensChen: ALst God den Heer Verdroot Gaff hI Vns VVeder broot Soo VeeL VVy CVnsten VVensChen Zoect en vindt 'tIaer, van lijden zvvaer,, Dat niet en was te herden: De Heere, maer,, vrijd ons daer naer,, Der thiender Maend den derden.’ De nieuwe gevel van het stadhuis was een eerbetoon aan het Leids ontzet. Het liet de voorspoed zien, die de stad vanaf het Ontzet kende. Niet alleen de buitenkant van het stadhuis werd vernieuwd, ook aan het interieur werd aandacht geschonken. In de schepenkamer kwamen in 1636 gebrandschilderde ramen, ontworpen door Pieter Couwenhoven.204 Hierop was het Salomonsoordeel te zien, een verwijzing naar het goede bestuur van Leiden. Ook waren de wapens van de stadhouder, van Leiden en van de magistraten te zien. De ramen werden gemaakt in opdracht van het stadsbestuur en waren daardoor uitingen van hun zelfvertrouwen. In deze ruimte hing ook een allegorisch schilderij boven de schouw van Ferdinand Bol, wederom een eerbetoon aan het stadsbestuur.205 De raadzaal werd gedecoreerd met wandtapijten: hierop
202
Ekkart, Leidse schilders, tekenaars en graveurs, 181 Koppenol, Leids heelal: het Loterijspel, 43 204 Overvoorde, Uit de geschiedenis van het raadhuis te Leiden, 48-50 205 Dröge, Het stadhuis van Leiden, 15 203
61
stonden landelijke – en bostaferelen. Ook hingen in het stadhuis veel schilderijen met klassieke allegorieën, thema’s uit de oudheid en standaarddecoratie.206 Vele vertrekken waren versierd met wapens van de zittende burgemeesters. Het stadhuis is nagenoeg het enige Leidse stedelijke bouwwerk waar een decoratieprogramma voor het interieur voor was. Er was over het algemeen weinig aandacht voor de inrichting van openbare gebouwen.207 Uitzondering vormden de schilderijenreeksen van Van Swanenburg en Tempel in de Saaien
Lakenhal,
die
zij
maakten
in
opdracht
van
de
stadsbestuurders. In 1604 en 1635 werd het stadhuis opnieuw vergroot. De nieuwe bouw sloot aan bij de Renaissancistische gevel van De Key.208 Orlers had ook veel aandacht voor de nieuwe gevel en voegde een illustratie hiervan toe aan zijn Beschrijvinge der stad Leyden. Ook op de kaarten van Hagen, uit 1670-1675, stond langs de rand een afbeelding van het stadhuis.
Het raadhuys, C. Hagen en A. Toorenvliet, 1675, kaartillustratie
Op de Breestraat verscheen in diezelfde tijd nog een imposante gevel. Het hoogheemraadschap Rijnland wilde begin zeventiende eeuw ook een nieuw voorkomen, dat paste bij de toenemende welvaart van de stad. Alweer werd aan Lieve de Key, in 1596, de opdracht gegeven om een gevel te ontwerpen.209 Zijn plan was echter te duur, maar had wel veel invloed op de uiteindelijke gevel. Deze werd, net als bij het stadhuis, in renaissancistische stijl opgetrokken. In de zeventiende eeuw verschenen in Leiden veel gebouwen in de renaissancestijl. Zoals de Latijnse school die, in opdracht van de stad, in 1599 werd gebouwd en de twee stadspoorten die rond 1603 zijn verbouwd.210 De komst van de vele Vlaamse arbeiders was de belangrijkste oorzaak voor de grote bevolkingsgroei aan het begin van de zeventiende eeuw. Dit leidde tot een stadsuitbreiding in 1611. Vandaag de dag is nog steeds een gevelsteen uit 1611 in de stad te zien, die naar deze uitleg verwijst. De gevelsteen geeft een scene weer uit de het Bijbelboek Numeri: twee verspieders halen uit het beloofde land een overvolle druivenstok.211
206
Overvoorde, Uit de geschiedenis van het raadhuis te Leiden, 64 Van Maanen red., Leiden: de geschiedenis van een Hollandse stad. Deel 2, 164 208 Overvoorde, Uit de geschiedenis van het raadhuis te Leiden, 42 209 Van Maanen red., Leiden: de geschiedenis van een Hollandse stad. Deel 2, 34 210 Idem, 35 211 H.A. Oerle, Leiden binnen en buiten de stadsvesten. De geschiedenis van de stedebouwkundige ontwikkeling binnen het Leidse rechtsgebied tot aan het einde van de gouden eeuw: I Beschrijving (Leiden, 1975) 358 207
62
Int lat vanbeloften. Inde nieuestadt, Gevelsteen op hoek Beestenmarkt, 1611
Met de eerste uitleg ontstond er niet alleen ruimte voor nieuwe huizen, maar ook voor gebouwen van publieke instellingen, zoals de stadstimmerwerf stad uit 1612.212 Hiernaast werd een woonhuis gebouwd voor de stadstimmerman. Dee trapgevel was eveneens in renaissancistische stijl. sti Ook de Lakenhal werd in het nieuwe stadsdeel gebouwd. Arent van ’s Gravesande sande was in 1638 gekozen tot ´stadsfabryck’, stadsbouwmeester. stadsbouwmeester Dit was een gedurfde keuze, want hij was erg jong en kwam niet uit Leiden.213 Hij was aanhanger van een nieuwe bouwstijl: jl: het Hollands classicisme.214 Door zijn toedoen zijn in de periode dat hij werkzaam was, 1638-1655, 1655, veel gebouwen met een classicistisch uiterlijk in het Leidse stadsbeeld verschenen. Het waren gouden tijden voor de stad Leiden en dit vertaalde zich ook in i veel opdrachten voor Van ’s Gravesande. Grave . Ook voor particulieren bouwde hij veel: meerdere classicistische tische woonhuizen werden gebouwd op het Rapenburg, de Breestraat en het Noordeinde. Al deze gevels hadden grote deftige zuilen, pilasters en een fronton.215 Zijn grootste verdiensten voor Leiden liggen in het ontwerp van de Lakenhal en de Marekerk. Van ’s Gravesande kreeg bij zijn aanstelling opdracht om een nieuw gebouw te ontwerpen voor de keuringen van het Leidse laken. Deze keurorganisatie was in 1638 opgericht. In 1640 was de Lakenhal gereed. Ook dit gebouw lag in het nieuwe deel van Leiden, dat door de uitleg van 1611 bij de stad was gekomen. Op de gevel, met De Laken Hal, C. Hagen en A. Toorenvliet, 1675, kaartillustratie
Ionische pilasters, staan decoraties die verwijzen naar de lakenindustrie: de vijf reliëfs stellen len de verschillende
212
Van Maanen red., Leiden: de geschiedenis van een Hollandse stad. Deel 2, 2 30 Idem, 36 214 De Jonge, Benarde veste, 171 215 Idem, 173 213
63
productiefases voor. Opvallend was het grote voorplein. Het was de eerste keer in Leiden dat in deze stijl werd gebouwd. Zeer kort na het ontwerp van de Lakenhal, kreeg de stadsarchitect opdracht om een nieuwe kerk te ontwerpen. Dit bouwproject werd de grootste onderneming sinds de Middeleeuwen.216 Van ’s Gravesande ontwierp de eerste koepelkerk van de Republiek en had hiermee veel invloed op de classicistische kerkbouw in de zeventiende eeuw. Het stadsbestuur heeft mede de vorm bepaald: achthoekig. Boven op de koepel staat een opvallend achthoekig torentje met daarop de Leidse sleutels. De kerk was vrijstaand, symmetrisch en geplaatst op een soort podium van steen. Dit maakte het gebouw erg dominant in het stadsbeeld; hierdoor kreeg het veel aandacht op de kaarten en profielen die na 1649 zijn gemaakt. Het hele project duurde erg lang. Pas na tien jaar bouwen kon de kerk voor het eerst gebruikt worden.
De Maren Kerk. C. Hagen en A. Toorenvliet, 1675, kaartillustratie
In 1651 werd de Burcht verkocht aan de stad, daarvoor was het gebouw in particuliere handen.217 Van ’s Gravesande verbouwde de Burcht en Pieter Post maakte de toegangspoort. Voor deze poort werden huizen gesloopt, zodat een grote doorgang ontstond. Hierdoor werd extra nadruk gelegd op de Burcht: het oude vestingwerk waar Leiden zo trots op was. Boven op de poort stond het wapen van Leiden, met een leeuw en de tekst ‘Pugno pro Patria’, oftewel, ‘ik vecht voor het vaderland’. Deze tekst was een verwijzing naar het Beleg. De spreuk stond op de noodmunten die werden geslagen tijdens het Beleg.218 Tot de stedelijke bouwwerken die erg veel invloed op het stadsbeeld hebben gehad, behoort ook de Waag. Dit gebouw is in 1658 opgetrokken in steen, naar een ontwerp van Pieter Post.219 Het gebouw is op de gevel gedecoreerd met beeldhouwwerk. Op het fronton staan afbeeldingen van het dichten van fusten, gemaakt door Rombout Verhulst. De Waag stond voor het Boterhuis, dat ook door Post werd ontworpen, maar in een veel minder opvallende stijl. Bij de laatste stadsuitleg, 1658, was ruimte overgelaten voor een nieuwe kerk. Willem van der Helm maakte ontwerpen voor deze Nieuw-gefundeerde kerk. Er is met de bouw begonnen, maar de kerk is wegens geldgebrek nooit gereed gekomen.220 Toch is op plattegronden, zoals de Hagenkaarten, wel de kerk afgebeeld. Van der Helm was stadstimmerman in de periode 1662216
Van Maanen red., Leiden: de geschiedenis van een Hollandse stad. Deel 2, 36 Idem, 37 218 W.F.K Zwierzina, ‘De penningen betrekking hebbende op Leiden geslagen voor 1813’, in Leidsch jaarboekje (1912) 103 219 De Jonge, Benarde veste, 171 220 Idem, 217
64
1675. Hij volgde, net als Van ’s Gravesande, de classicistische stijl.221 Van der Helm bouwde de nieuwe klokkentoren op het academiegebouw.222 De studenten en professoren wilden al vanaf 1636 een klok, aangezien zij de klokken van het stadhuis en de saaihal niet konden horen. In 1670 werd hun verzoek ingewilligd. De toren werd onder meer versierd met Minerva en een uil; een overduidelijke verwijzing naar de functie van het gebouw. De klokkentoren is het enige dat voor de universiteit gebouwd is in de zeventiende eeuw. Er was geen noodzaak voor nieuwe behuizing.223 Na het Ontzet waren er genoeg leegstaande kapellen en kloosters waar de universiteit in gehuisvest zou kunnen worden. In 1585 werd het Witte nonnenklooster als Academiegebouw in gebruik genomen. Deze functie heeft het gebouw tegenwoordig nog. Van de acht stadspoorten in de zeventiende eeuw waren de meesten ontworpen door Van der Helm; vijf classicistische ontwerpen van zijn hand werden uitgevoerd.224 Dit waren allemaal fraaie bouwwerken, zonder symbolische decoraties of uitingen van het stedelijk zelfbeeld. De Zijlpoort, uit 1667, vormt een uitzondering. Hierop staat, onder het stadswapen, een tekst die alleen op een Leidse stadspoort kan staan: ‘Haec libertatis ergo’. Deze spreuk, ‘dit omwille van de vrijheid’ stond ook op de noodmunten die werden geslagen tijdens het Beleg. Het was in de Republiek gebruikelijk om stadspoorten en publieke instellingen te sieren met het stadswapen als uiting van stedelijke trots.225 Sindsdien is dit het devies geworden van de stad Leiden. Van der Helm heeft vanaf 1671 geen projecten meer in opdracht van de stad uitgevoerd.226 Ook bij het onderzoek naar de stedelijke bouwwerken blijkt dat vanaf 1672 een cesuur te zien is. Er was weinig geld meer, door de pest, de oorlog en de neergang van de economie, om monumentale bouwwerken te laten vervaardigen. In de decennia voor 1672 is dit wel grootschalig gebeurd. In opdracht van de stad werden uiteenlopende soorten gebouw gemaakt: een kerk, de stadhuisgevel, stadspoorten, een timmerwerf en een industriehal. Aan het begin van de zeventiende eeuw is er veel in de renaissancistische stijl gebouwd: grote gevels werden opgetrokken. Het monumentale en representatieve stadhuis is met zijn verwijzingen een eerbetoon aan het Leids Ontzet. En het is een uiting van het zelfvertrouwen van de stad: na decennia van neergang en verval is rond 1600 de stad in groei en bloei. Ook bij particulieren is er genoeg kapitaal om hun huizen in deze bouwstijl te laten verfraaien. Het aanstellen van een nieuwe stadsarchitect zorgde voor een grote invloed op het stadsbeeld. Door ’s Gravesande, en 221
Van Maanen red., Leiden: de geschiedenis van een Hollandse stad. Deel 2, 37 W. Otterspeer, Groepsportret met Dame. Het bolwerk van de vrijheid. De Leidse universiteit 1575-1672 (Amsterdam, 2000) 434 223 Van Maanen red., Leiden: de geschiedenis van een Hollandse stad. Deel 2, 21 224 De Jonge, Benarde veste, 173 225 Frijhoff, Spies, 1650, 173 226 Van Maanen red., Leiden: de geschiedenis van een Hollandse stad. Deel 2, 217 222
65
na hem Van der Helm, werd in Leiden veel gebouwd in de moderne Hollands classicistische stijl. Een architectonisch hoogtepunt vormde de Marekerk, waarmee Leiden voorop liep in de Republiek. Tekenend voor de economisch gunstige gevolgen van de textielindustrie is de Lakenhal. Er werd niet alleen een functioneel gebouw ontworpen, maar ook een opvallend representatief gebouw met veel uiterlijke decoraties. De functie van het gebouw had grote invloed op de gebruikte bouwstijl en decoratievormen. Op de toren van het Academiegebouw stond Minerva,
op
de
Lakenhal
afbeeldingen
van
de
textielnijverheid.
In
de
weinige
decoratieprogramma’s die er waren, werd het stadsbestuur, de opdrachtgever, geloofd. Kortom, in honderd jaar tijd kreeg Leiden een totaal ander stadsbeeld. Niet alleen werd de stad veel groter; de vele nieuwe en modernste bouwwerken gaven de rijkdom, de voorspoed en het zelfvertrouwen weer van de stad en haar stadsbestuurders.
66
Conclusie Voor dit onderzoek zijn vele soorten bronnen gebruikt. De aandacht ging uit naar de verbeelding van de stad Leiden. Door de verbeelding van Leiden te onderzoeken, wordt duidelijk hoe de stad zich representeerde. Zodoende blijkt welke onderwerpen zijn belicht om de Leidse identiteit tentoon te stellen. Bij de interpretatie van de bronnen is het essentieel om te weten wie de auteur of maker was, wat het doel ervan was en wie het beoogde publiek was. Het moge duidelijk zijn dat een plattegrond van Leiden met juridische functie anders geïnterpreteerd moet worden dan een toneelstuk over Leiden. Ook maakt het verschil of de auteurs in opdracht van de stad werkten, Leidenaren waren of geen enkele binding met de stad hadden. Alle bronnen die door buitenstaanders zijn gemaakt, waarbij naast Leiden vaak ook andere steden werden beschreven, zeggen meer over de reputatie van Leiden dan over het zelfbeeld. Het gaat hier om de stadsbeschrijvingen van de Republiek en de reeksen van stededichten. Hierin werden de eigenschappen van Leiden opgenoemd, die kenmerkend waren voor de stad en uniek binnen de Republiek. De aandacht ging voornamelijk uit naar de universiteit, de eerste academie in de Republiek. Een enkele auteur had aandacht voor de vele immigranten. Ook was er aandacht voor het Leids Ontzet, een zeer belangrijke overwinning in de Tachtigjarige oorlog. In het zelfbeeld van de stad is het Leids Ontzet onontbeerlijk. Deze gebeurtenis, die het begin van de onderzochte periode vormt, heeft grote invloed gehad op de identiteit van Leiden. Het Ontzet vormde het hoogtepunt uit de Leidse geschiedenis en liet de moed van de Leidenaren zien. Het Ontzet is niet verbeeld als belangrijke overwinning in de Tachtigjarige oorlog, maar er werd enkel gekeken naar de invloed en gevolgen ervan voor Leiden. Een ander deel van de Leidse identiteit werd gevormd door de aanwezigheid van de universiteit. De universiteit maakte van Leiden lange tijd de enige ‘wijse’ stad van de Republiek, een feit waar de stad mee pronkte. Ook wilden de auteurs, makers en kunstenaars aantonen dat Leiden een zeer oude, zo niet de oudste, stad was. In gedichten en de stadsbeschrijvingen wordt hier veel naar verwezen. Op de plattegronden en stadsgezichten staat altijd de Burcht afgebeeld, als symbool van de vermeende oudheid. Aan de handel van landbouwproducten is veel minder aandacht geschonken, evenals aan Leiden als kunstenaarsstad. Dit was wel op Leiden van toepassing, maar andere steden muntten hier meer in uit. Wanneer de geschiedenis van Leiden in de zeventiende eeuw bestudeerd wordt, valt te verwachten dat er veel aandacht was voor de textielnijverheid. Dit was immers de belangrijkste oorzaak van de welvaart en de groei. Toch is er niet in elke soort bron veel aandacht voor de nijverheid. In stededichten en stadsbeschrijvingen, vooral wanneer er ook andere steden zijn 67
beschreven, is dit niet een karakteristiek kenmerk van Leiden. Mijn verklaring hiervoor is dat er in meerdere steden textiel werd geproduceerd en verhandeld. Bij bronnen die het leven van alledag behandelen komt juist wel de textielindustrie aan bod. Op stadsgezichten en profielen zijn de textielhallen te zien, de markten en de verschillende productiefases. Ook in het toneelstuk van Jan van Hout, Loterijspel, is veel aandacht voor de nijverheid en de textielarbeiders. Voor de meeste Leidenaren was de textielindustrie hun bron van inkomsten en dat maakte dit onderwerp voor hen herkenbaar. Dat de Lakenhal in het stadsbeeld zo opvallend was, heeft veel te maken met de opdrachtgevers. Het gebouw moest vooral de macht van de lakenhandelaren en de stadsbestuurders representeren. Bij de stedelijke bouwwerken is goed te zien dat de stad voorspoedige tijden kende. De tijden van neergang en verval waren voorbij: in de zeventiende eeuw was de stad rijk en vol zelfvertrouwen. De bouwprojecten waren allemaal modern en met een opvallend uiterlijk, want de gebouwen moesten uitstralen hoe het met de stad ging. Het waren uitingen van trots en zelfvertrouwen. Deze trots is in alle bronnen terug te zien. De bronnen laten zien waarmee de stad Leiden geassocieerd werd. De aangehaalde onderwerpen vormden symbolen van de stedelijke identiteit; het waren identiteitsscheppende boeken, gedichten, toneelstukken, kaarten, stadsgezichten en gebouwen. De stadsbestuurders hadden een groot aandeel in het creëren van de stedelijke identiteit. Zij gaven vele opdrachten die hun eigen macht manifesteerden. Met deze bouwwerken, kunstwerken en afbeeldingen konden ze pronken en concurreren met bestuurders van andere steden. Tevens hadden de stadsbestuurders de intentie dat deze stedelijke identiteit zou zorgen voor een collectieve identiteit, voor eenheid en gemeenschapszin. Zij legden de nadruk op kenmerken die Leiden onderscheidden van de andere steden: het Leids Ontzet en de universiteit. Voor de bevolking was de nijverheid, en ook het Ontzet, hetgeen waarmee zij zich identificeerden. Ik sluit mij aan bij de opvattingen van Willem Frijhoff over stedelijke identiteit. De zelfrepresentatie van de stad richtte zich op de unieke kenmerken; op datgene wat andere steden niet hadden. Ik zet mij daarom af tegen Schama, die meende dat de Republiek een culturele eenheid vormden, waarbij er geen verschil was tussen de steden. In de behandelde bronnen is maar twee keer gerefereerd naar een andere entiteit dan Leiden. Beide keren was deze verwijzing verbonden met het Leids Ontzet. De tekst op de poort naar de Burcht, ‘pugno pro patria’, stond immers op het noodgeld gedrukt in 1573-1574. De tekst op het stadhuis, ‘Bewaert Heer Hollandt en salicht Leyden’, is een bede die eveneens verwijst naar het Beleg. Er kan gezegd worden dat de uitingen van het zelfbewustzijn zich strikt op de stad Leiden richtten. Dit sterke stedelijke 68
bewustzijn hoefde echter niet een identificatie met het gewest Holland of met de Republiek uit te sluiten. Dat er in Leiden nauwelijks tot geen verbeeldingen en uitingen waren van verbondenheid met het gewest Holland of de Republiek, hoefde niet te betekenen dat er geen enkele Leidenaar was die zich identificeerde met deze twee staatkundige eenheden. Het is echter onmogelijk om te achterhalen waarmee elke zeventiende-eeuwse Leidenaar zich identificeerde. Een willekeurige arbeider zal zijn stad misschien anders afbeelden dan Christiaan Hagen in opdracht van het stadsbestuur heeft gedaan. Toch denk ik dat de bewoners in die tijd zich bovenal Leidenaar voelde, gezien de populariteit van de vele beschrijvingen, gedichten, toneelstukken, kaarten, prenten en schilderijen van hun stad. Het stedelijk zelfbewustzijn en de collectieve identiteit en verbondenheid zullen hierdoor gestimuleerd zijn. Zoals de bronnen in dit onderzoek behandeld zijn, geven ze ons weinig informatie over de politieke en economische structuur van de Republiek. Het is moeilijk om hieruit af te leiden hoe de verhoudingen lagen. De bronnen zijn geen afbeeldingen van de werkelijkheid, maar verbeeldingen hiervan. Ze laten zien hoe de stedelingen hun stad beleefden, hoe zij zich uitten over hun eigen woonplaats. Wanneer in een stadsbeschrijving Leiden als de belangrijkste stad van de wereld wordt gezien, zegt dat niets over de werkelijke macht van de stad. Het is een lofzang op de stad, waarbij grootspraak niet word geschuwd om de boodschap duidelijk te krijgen: Leiden is een stad waar men trots op kan zijn. Deze verbeeldingen waren veelal uitingen van trots. Het waren manifestaties van het stedelijk zelfbewustzijn. Hiervoor werden bestaande middelen gebruikt. De stadsbeschrijvingen, stededichten, toneelstukken, plattegronden en profielen, stadgezichten en de gebouwen: elk genre was onderworpen aan de stijlregels, tradities en conventies die in die tijd golden. Elke stad die zijn identiteit wilde tonen, maakte gebruik van deze populaire genres. De invulling en concrete uitwerking ervan verschilde echter per stad. Het unieke werd benadrukt, en datgene waar de stad het meest trots op was, is op zoveel mogelijk manieren tot uiting gebracht.
69
Literatuurlijst Alpers, S., The art of describing. Dutch Art in the Seventeenth Century (Chicago 1983) Bakker, B. ed., Het aanzien van Amsterdam: panorama's, plattegronden en profielen uit de Gouden Eeuw (Amsterdam 2007) 121-122 Bakker, B, ‘De stad in beeld. Het stadsportret als genre in de beeldende kunst.’, in: B. Bakker ed., Het aanzien van Amsterdam: panorama's, plattegronden en profielen uit de Gouden Eeuw (Amsterdam 2007) Barlaeus, C., Poemata (Leiden, 1628) Blaeu, J., Toonneel der steden van de Vereenighde Nederlanden, met hare beschrijvingen (Amsterdam, 1652) Blommaert, P. ed., Gedichten van Jacob van Zevecote. Voor de eerste maal verzameld uitgegeven (Gent, 1840) Boer, D.E.H de, red, Hutspot, haring en wittebrood. Tien eeuwen Leiden en Leienaars (Leiden en Zwolle, 1981-1982) Bork, G.J. van, en Verkruijsse, P.J., red., De Nederlandse en Vlaamse auteurs van middeleeuwen tot heden met inbegrip van de Friese auteurs (Weesp 1985) Boxhorn, M.Z. van, Theatrum sive Hollandiæ comitatus et vrbium nova descriptio.: Qua omnium civitatum, præcipuorumque locorum icones, origines, incrementa, res domi forisque gestæ, et viri illustres exhibentur (Amsterdam, 1632) Brake, W. te, en Klooster, W. ed., Power and the City in the Netherlandic World, (Leiden, 2006) Braun, G. en Hogenberg, F., Civitates orbis terrarium II: De praecipuis totius universi urbibus (Antwerpen, 1575) Driessen, F.H.A., Het welvaren van Leiden. Handschrift uit het jaar 1659 (Den haag, 1911) Dröge, J., Het stadhuis van Leiden (Leiden, 2001) Dousa, J., Iani Duzae Nordovicis Novorum poematum secunda Lugdunensis editio (Leiden, 1576) Dousa, J., Echo sive lusus imaginis iocosæ quibus titulus Halcedonia : alia quædam, quorum indicem sequens pagina repræsentabit : omnia recens nunc primum publicata (Den Haag, 1603) Dozy, C. M., Hoe Leiden er vroeger uitzag : schets van het uiterlijk der stad in verschillende tijdvakken en beschrijving van hare voornaamste kaarten (Leiden, 1899) Duym, J.M., Een Ghedenck-boeck, het welck, ons leert aen al het quat en den grooten moetwil van de Spaingnaerden (Leiden, 1606) Ekkart, R.E.O., ‘Leidse schilders, tekenaars en graveurs uit de tweede helft van de 16e eeuw en het begin van de 17e eeuw, in: Leidsch Jaarboekje (Leiden, 1972) 171-196 Frijhoff, W. red., Geschiedenis van Zutphen (Zutphen, 1989) 70
Frijhoff ,W. en Spies, M., 1650. Bevochten eendracht (Den Haag, 1999) Furnée, J.H. en Taverne, E., ‘De herinnering aan de stad is eindig. Interview met historicus Willem Frijhoff’, in: Stadsgeschiedenis 1 (2007) 66-80 Füssel, S., Cities of the world: 363 engravings revolutionize the view of the world: complete edition of the colour plates of 1572-1617 (Hong Kong, 2008) 156 Gelderblom, A.J., red., ´k Wil rijmen wat ik bouw. Twee eeuwen topografische poëzie (Amsterdam, 1994) Groenveld, S. ed, Historische plattegronden van de Nederlandse steden. Deel 7 Leiden (Alphen aan de Rijn, 1997) Guicciardini, L., Beschryvinghe van alle de Neder-landen, anderssins ghenoemt Neder-Dvytslandt (Amsterdam, 1612) Haitsma-Mulier, E.O.G., en Lem, G.A.C. van der, Repertorium van geschiedschrijvers in Nederland 1500-1800 (Den Haag, 1990) Haitsma- Mulier, E.O.G., ‘De eerste Hollandse stadsbeschrijvingen uit de zeventiende eeuw’, in: De zeventiende eeuw 9 (1993) 97- 116 Hart, M. ‘t, ‘Cities and statemaking in the Dutch Republic 1580-1680’, in: Theory and Society, Vol. 18, No. 5, Special Issue on Cities and States in Europe, 1000-1800 (1989) Heijden, H.A.M., ‘Kaart als kunst’, in: Caert-thresoor. Tijdschrift voor de geschiedenis van de kartografie in Nederland 14, nr 4 (1995) 77-84 Heinsius, D., Nederduytsche poemata (Amsterdam, 1616) Hout, J. van, Der stadt Leyden Dienst-boux (Leiden, 1602) Huussen, A.H. jr., ‘De stadsplattegrond als historische bron; enkele methodologische opmerkingen’, in: F. Bakker ed., Stad in kaart: voordrachten gehouden op het congres "De historische stadsplattegrond, spiegel van wens en werkelijkheid" Groningen, 18-19 november 1983 (Alphen aan den Rijn, 1984) Israel, J.I., De Republiek 1477-1806 (Franeker, 1996) Jong, J. de, ‘Visible Power? Town Halls and Political Values’, in: W. te Brake en W. Klooster ed., Power and the City in the Netherlandic World (Leiden, 2006) Jonge, H.L. de, Benarde veste. Leidse stadsuitbreidingen door de eeuwen heen (Leiden, 1997) Junius, H., Een seer cort doch clare beschrijvinge vande voornaemste ghemuyrde ende ongemuyrde steden ende vlecken van Holland ende VVest-Vriesland (Delft, 1609) Kampinga, H., De oude opvattingen over onze oudere vaderlandsche geschiedenis bij de Hollandse historici der XVIe en XVIIe eeuw (Utrecht, 1980) Koeman, C., Geschiedenis van de kartografie van Nederland. Zes eeuwen land- en zeekaarten en stadsplattegronden (Alphen aan de Rijn, 1985) 71
Kooijmans L. en Misset, C. , ‘Van rebellen tot “koningen in eigen huis”. Opstand, regentenbewind en politieke cultuur’ in: Thimo de Nijs en Eelco Beukers red., Geschiedenis van Holland. Deel 2 1572 tot 1795 (Hilversum 2002) Koppenol, J.M., Leids heelal: het Loterijspel (1596) van Jan van Hout (Hilversum, 1998) Koppenol, J.M., ‘Jacob Duym en de Leidse rederijkers’, in: neerlandistiek.nl (2001) Kruyter, C.W.de ed., Stede-stemmen en dorpen (Zupthen, 1981) Lakerveld, C. ed., Opkomst en bloei van het Noordnederlandse stadsgezicht in de 17e eeuw (Amsterdam, 1977) Leeuwen, S. van, Korte besgrijving van het Lugdunum Batavorum nu Leyden (Leiden, 1672) Leiden in prent en tekening. Tentoonstellingscatalogus (Leiden, 1962) Levy- van Halm, K. et al, De trots van Haarlem. Promotie van en stad in kunst en historie (Haarlem, 1995) Maanen, R.C.J. van, red., Leiden: de geschiedenis van een Hollandse stad. Deel 1-4 (Leiden, 2002-2004) Maanen, R.C.J. van, red., Leiden: de geschiedenis van een Hollandse stad. Deel 2 1574-1795 (Leiden, 2003) Meeus, H. ‘Dye vermaerde coopstat van Antwerpen’, in Colloquium Neerlandicam 12 (1994) 220242 Nierop, H. van, ‘How to honour one’s city: Samuel Ampzing’s vision of the history of Haarlem ’, in: Theoretische Geschiedenis 20 (1993) 268-282 Nijhoff, W., Bibliographie van Noord-Nederlandsche plaatsbeschrijvingen tot het einde der 18e eeuw (Amsterdam, 1894) Oerle, H.A., Leiden binnen en buiten de stadsvesten. De geschiedenis van de stedebouwkundige ontwikkeling binnen het Leidse rechtsgebied tot aan het einde van de gouden eeuw: I Beschrijving (Leiden, 1975) Orlers, J.J., Beschrijvinge der stad Leyden (Leiden, 1614) Orlers, J.J., Beschrijvinge der stad Leyden (Leiden, 1641) Otterspeer, W., Groepsportret met Dame. Het bolwerk van de vrijheid. De Leidse universiteit 1575-1672 (Amsterdam, 2000) Overdiep, G.S., Geschiedenis van de letterkunde der Nederlanden dl. 3: De letterkunde van de Renaissance tot Roemer Visscher en zijn dochters (Antwerpen, 1944 Overvoorde, J.C., Uit de geschiedenis van het raadhuis te Leiden (Leiden, 1916) Parival, J.N., De vermaecklijckheden van Hollandt: een werck deses lands lof uytbasuynend : Met een Tractaet Van de Regeeringe : End' een Kort begrijp van 't gene aenmerckens waerdigst voorgevallen is, tot het jaer 1655 (Amsterdam, 1660-1661) 72
Peeters, C.J.A.C., ‘Stadsplattegrond en stadsbeschrijving in de zestiende en zeventiende eeuw’, in: Bakker, F. ed., Stad in kaart : voordrachten gehouden op het congres "De historische stadsplattegrond, spiegel van wens en werkelijkheid" Groningen, 18-19 november 1983 (Alphen aan den Rijn, 1984) 39-54 Pelinck, E., ‘Nogmaals het profiel van Leiden (Barthelomeus Dolendo)’, in: Leidsch Jaarboekje (Leiden, 1963) 61-62 Pelinck, E., ‘Een inventaris en een portret van Jan Janz Orlers’, in: Leidsch Jaarboekje (Leiden, 1941) 193-201 Pelinck, E., ‘De kaart van Hagen’, in: Leidsch Jaarboekje (Leiden, 1954) 113-127 Pelinck, E., ‘Een prent met het ontzet en profiel van Leiden door Barthelomeus Dolendo’, in: Leidsch Jaarboekje (Leiden, 1957) 99-101 Petit, J.F. le, Nederlantsche repvblycke, bestaende in de staten so generale, als particuliere van 't hertochdom Gelder, graefschap van holant, Westvrieslandt, ende van Zeelandt, provincien van Utrecht, Vrieslant, Overijssel ende van Groeningen (Arnhem, 1615) Pontanus, J.I., Rerum et urbis Amstelodamensium historia (Amsterdam, 1611) Prak, M., Gouden Eeuw. Het raadsel van de Republiek (Nijmegen, 2002) Ratsma, P., Prospecten van Rotterdam. Gezichten op de stad 1500-2000 (Alphen aan den Rijn, 1997) Schama, S., The embarrassment of riches: an interpretation of Dutch culture in the Golden Age (London, 1987) Schilling, H., ‘Gab es im späten Mittelalter und zu Beginn der Neuzeit in Deutschland einen städtischen Republikanismus?’, in: H.G. Koenigsberger, Republiken und Republikanismus im Europa der Frühen Neuzeit (München, 1988) Slits, F.P.T., Het Latijnse stededicht. Oorsprong en ontwikkeling tot in de zeventiende eeuw (Amsterdam, 1990) Sluijter, E.J., Lof der schilderkunst. Over schilderijen van Gerrit Dou (1613-1675) en een traktaat van Philips Angel uit 1642 (Hilversum, 1993) Sluijter, E.J. en Enklaar, M., Leidse Fijnschilders. Van Gerrit Dou tot Frans van Mieris de Jonge 16301760 (Zwolle, 1988) Stapel, L., Perspectieven van de stad. Over bronnen, populariteit en functie van het zeventiende-eeuwse stadsgezicht (Hilversum, 2000) Stapel, L., ‘ “Tuyn van heel Holland, Moeder der Wijsheyt en bequam tot de drapery” Reputatie en zelfbeeld van Leiden in beeld en tekst (circa 1590-1660)’, in J. Roding, A.A. Sneller, B. Thijs red., Beelden van Leiden. Zelfbeeld en representatie van een Hollandse stad in de Vroegmoderne tijd, 1500-1800 (Hilversum, 2006) Suchtelen, A. van, en Wheelock, A.K., Hollandse stadsgezichten uit de Gouden Eeuw (Den Haag 2008) 73
Taverne, E, ‘Het getekende kaartbeeld als teken van stedelijke propaganda’, in: F. Bakker ed., Stad in kaart : voordrachten gehouden op het congres "De historische stadsplattegrond, spiegel van wens en werkelijkheid" Groningen, 18-19 november 1983 (Alphen aan den Rijn, 1984) Taverne, E, In ’t land van belofte: in de nieue stadt. Ideaal en werkelijkheid van de stadsuitleg in de Republiek (1580-1680) (Maarsen, 1978) Temple, W. en Clark, G. ed, Observations upon the united provinces of the Netherlands (Oxford, 1972) Terwen, G.A.J.M., ‘Het beleg en ontzet van Leiden geïllustreerd’, in: Leidsch Jaarboekje (Leiden, 1996) 100-121 Verbaan, E., 'Aan de oevers van de Theems en Nieuwe Rijn. Nostalgie en burgerplicht in beschrijvingen van Londen (1598) en Leiden (1614)', De zeventiende eeuw, 24 (2008) 89-107 Verbaan, E., 'Jan Janszoon Orlers schetst Leiden. Illustraties in de vroege stadsbeschrijvingen', in: De zeventiende eeuw, 17 (2001) 132-168 Verbaan, E., 'Stadsgeschiedenis als stadspromotie', in: Literatuur, 21 (2004) 12-16 Visser¸ J. ‘De stadsplattegronden van Jacob van Deventer’, in: F. Bakker ed., Stad in kaart : voordrachten gehouden op het congres "De historische stadsplattegrond, spiegel van wens en werkelijkheid" Groningen, 18-19 november 1983 (Alphen aan den Rijn, 1984) Vogelaar, C., Jan van Goyen (Zwolle, 1996) Vos, A., Burgers, broeders en bazen: het maatschappelijk middenveld van ’s-Hertogenbosch in de zeventiende en achttiende eeuw (Hilversum, 2007) Vos, J., Alle de gedichten van den poëet Jan Vos (Amsterdam, 1662) Vries, J. de, en Woude, A. van der, Nederland 1500-1815. De eerste ronde van moderne economische groei (Amsterdam, 1995) Vries ,J. de, ‘Keynote adress’, in: W. te Brake en W. Klooster ed., Power and the City in the Netherlandic World (Leiden, 2006) Westra, F., ‘Jan Pietersz. Dou (1573-1635) invloedrijk landmeter van Rijnland’, in: Caert-Thresoor. Tijdschrijft voor de geschiedenis van de kartografie in Nederland 13, nr 1 (1994) 37-48 Wurfbain, M.L., Jan van Goyen 1596-1656. Conquest of space. Paintings froms museums and private collections (Amsterdam, 1981) Zevecote, J. van, Belegh van Leyden. Treur-spel (Leiden, 1626) Zwaan, F.L., Voet-meat, rijm en reden: bloemlezing uit Huygens’ gedichten (Zwolle, 1963) Zwierzina, W.F.K., ‘De penningen betrekking hebbende op Leiden geslagen voor 1813’, in Leidsch jaarboekje (1912) 94-121
74