ArbeidsRecht 2014/6
Page 1 of 6
Knowledge Portal ArbeidsRecht 2014/6 Aflevering ArbeidsRecht 2014, afl. 1 Publicatiedatum 09-12-2013 Auteur J.W. Boelhouwer [1]
Titel Instemmingsrecht en pensioen: onduidelijkheid houdt aan
Samenvatting Tot voor kort was het instemmingsrecht van de ondernemingsraad (OR) ter zake pensioenen beperkt. Artikel 27 Wet op de ondernemingsraden (WOR) verplichtte de ondernemer slechts om instemming te vragen aan de OR over een voorgenomen besluit tot vaststelling, wijziging of intrekking van een pensioenregeling ondergebracht bij een verzekeringsmaatschappij of premiepensioeninstelling (PPI). Per 7 augustus 2013 is dit instemmingsrecht van de OR verruimd. Sindsdien behoeft een ondernemer op grond van het nieuwe lid 7 van artikel 27 WOR ook instemming van de OR ten aanzien van een voorgenomen besluit tot invoering of intrekking van een pensioenovereenkomst die is ondergebracht bij een ondernemings- en bedrijfstakpensioenfonds. In deze bijdrage bespreekt de auteur de verruiming van dit instemmingsrecht.
Tekst Commotie Aanleiding voor deze uitbreiding van het instemmingsrecht van de OR was een discussie tussen Shell, haar centrale ondernemingsraad (COR) en de betrokken vakbonden. Kort gezegd richtte Shell een nieuw pensioenfonds op, waardoor zij geen instemming aan de COR hoefde te vragen. Evenmin had het bestuur van het bestaande fonds inspraak en ook de vakbonden waren op dit punt geen overlegpartner bij Shell. Dit leidde enerzijds tot commotie bij diverse werknemersvertegenwoordigers en parlementsleden. Anderzijds wekte dit interesse van ondernemingen die daar een ontwijkingsmogelijkheid in zagen. De wetgever heeft deze route uiteindelijk geblokkeerd door het instemmingsrecht ex artikel 27 WOR te verruimen. Uit de parlementaire geschiedenis en de pensioenrechtliteratuur blijkt dat het instemmingsrecht van de ondernemingsraad na deze verruiming helaas nog steeds niet uitblinkt in helderheid. Hierna schenk ik eerst aandacht aan de geschiedenis van artikel 27 WOR voor de verruiming. Vervolgens bespreek ik de Shell-route, de verschillende amendementen die daartegen zijn ingediend en de uiteindelijke verruiming van het instemmingsrecht inzake de pensioenovereenkomst bij het pensioenfonds. Tot slot geef ik mijn commentaar op deze verruiming en beantwoord ik de vraag of het instemmingsrecht van de OR zich ook uitstrekt tot de premiepensioeninstelling en de uitvoeringsovereenkomst. De geschiedenis van artikel 27 WOR Artikel 27 WOR geeft de OR ten aanzien van bepaalde onderwerpen instemmingsrecht. Uitgangspunt van de wetgever is dat dit instemmingsrecht zich niet uitstrekt tot primaire arbeidsvoorwaarden, zoals de hoogte van een beloning en de arbeidsduur. [2] De gedachte hierachter is dat primaire arbeidsvoorwaarden tot het onderhandelingsterrein van de vakorganisaties moeten worden gerekend. Uit de parlementaire geschiedenis blijkt echter dat pensioen in het kader van de WOR geen primaire maar een secundaire arbeidsvoorwaarde is: “Naar ons oordeel behoeven pensioenen niet tot de primaire arbeidsvoorwaarden te worden gerekend, zodat zij een plaats in dit artikel kunnen behouden.” [3]
ArbeidsRecht 2014/6
Page 2 of 6
Daarmee viel en valt pensioen dus in beginsel onder het bereik van het instemmingsrecht. Dit is natuurlijk anders als pensioenafspraken in een cao zijn vastgelegd, aangezien de OR in dat geval door artikel 27 lid 3 WOR buitenspel wordt gezet. De aanwezigheid van pensioenafspraken in de cao is dus relevant voor de vraag of de ondernemer instemming behoeft. Het instemmingsrecht ten aanzien van pensioenen is verankerd bij de herziening van de WOR in 1971. Artikel 27 lid 1 WOR luidt, voor zover hier van belang, nog steeds: “De ondernemingsraad heeft een instemmingsrecht voor de vaststelling, wijziging of intrekking van een regeling met betrekking tot een pensioenverzekering, een winstdelingsregeling en een spaarregeling.” [4] In het oorspronkelijke wetsvoorstel stond echter ‘pensioenregeling’ in plaats van ‘pensioenverzekering’. [5] Bij het amendement-Keja/De Korte is eind jaren ’70 ‘pensioenregeling’ vervangen door ‘pensioenverzekering’. [6] Deze verandering maakt een wezenlijk verschil voor de reikwijdte van het instemmingsrecht. Een ‘pensioenverzekering’ ziet namelijk alleen op een pensioenovereenkomst die wordt uitgevoerd en verzekerd bij een verzekeringsmaatschappij, terwijl een ‘pensioenregeling’ zowel ziet op een pensioenovereenkomst die is ondergebracht bij een verzekeraar als op een pensioenovereenkomst bij een ondernemings- en bedrijfstakpensioenfonds. Door de oorspronkelijke tekst van het wetsvoorstel zou het instemmingsrecht van de OR dus worden uitgebreid. De Tweede Kamer koos daar dus niet voor door het instemmingsrecht te beperken tot de ‘pensioenverzekering’. Uit de toelichting op het amendement-Keja/De Korte blijkt dat het amendement beoogde ‘samenloop van democratiseringsmaatregelen tussen de Wet OR en de Pensioen- en Spaarfondsenwet te voorkomen’. De SER had destijds om die reden geadviseerd het instemmingsrecht van de OR te laten vervallen. [7] Van regeringszijde werd dit standpunt bekritiseerd. Besluiten van pensioenfondsen vallen immers buiten het instemmingsrecht van de WOR, nu deze wet betrekking heeft op voorgenomen besluiten van de ondernemer en niet op besluiten van pensioenfondsbesturen. [8] De Tweede Kamer nam desondanks het amendement-Keja/De Korte aan en gaat daarmee voorbij aan de kritiek van de regering. Deze lijn van de Tweede Kamer is later door de wetgever ook ten aanzien van het nabestaandenpensioen bevestigd. [9] Kortom, lang was uitgangspunt dat de materiële inhoud van pensioenregelingen die zijn ondergebracht bij pensioenfondsen door het fondsbestuur wordt bepaald en dat daarbij geen rol voor de OR was weggelegd. Na invoering van de Pensioenwet Met de invoering van de Pensioenwet in 2007 werd het uitgangspunt verlaten dat het primaat bij het fondsbestuur ligt. Meer dan voorheen werd toen onderkend dat de inhoud van de pensioenovereenkomst wordt bepaald door de werkgever en de (vertegenwoordigers van) werknemers. Deze gedachte komt voort uit de klassieke driehoeksverhouding die centraal staat in de Pensioenwet. Deze verhouding laat zich als volgt schetsen: 1. Werkgever en werknemer sluiten een pensioenovereenkomst (artikel 1 PW). 2. Deze overeenkomst wordt ondergebracht bij een pensioenuitvoerder (artikel 23 PW), waarvoor de werkgever een uitvoeringsovereenkomst sluit met de pensioenuitvoerder (fonds, PPI of verzekeraar). 3. Het pensioenreglement van de pensioenuitvoerder, dat geldt in de relatie tussen de pensioenuitvoerder en de werknemer, wordt in overeenstemming gebracht met de pensioenovereenkomst (artikel 35 PW). De werkgever gaat dus over de inhoud van pensioenovereenkomst, de pensioenuitvoerder (het pensioenfonds of de pensioenverzekeraar) uitsluitend over de uitvoering daarvan. Het pensioenfondsbestuur heeft (in beginsel) geen beslissingsbevoegdheid ten aanzien van de pensioenovereenkomst. Het feit dat er werknemersvertegenwoordigers in het pensioenfondsbestuur deelnemen heeft dus geen medezeggenschapsrechtelijke betekenis voor vaststelling, wijziging of intrekking van de pensioenovereenkomst. Zij zijn daar immers niet bij betrokken. Bovendien is het maar de vraag of de werknemersleden in een pensioenfondsbestuur evenveel invloed kunnen uitoefenen als de werkgeversleden. In de literatuur is dan ook in toenemende mate betoogd dat er een medezeggenschapstekort bestond als de pensioenovereenkomst was ondergebracht bij een ondernemingspensioenfonds. [10] De Shell-casus
ArbeidsRecht 2014/6
Page 3 of 6
Niet alleen deze medezeggenschapslacune in de wet, maar ook de situatie bij Shell vormde aanleiding voor het Kamerlid Omtzigt om in het kader van de Wetsvoorstel ‘Wet versterking bestuur pensioenfondsen’ een amendement in te dienen. [11] Shell had altijd een eigen ondernemingspensioenfonds met een eindloonregeling. Dit is een pensioenregeling waarbij het uiteindelijke pensioenresultaat is afgeleid van het laatstverdiende salaris. Dit is een relatief kostbare pensioenregeling voor een werkgever. Shell wilde kennelijk naar een goedkopere regeling, maar zag geen kans dat voor het zittende personeel door te voeren. Om die reden besloot zij om voor werknemers die vanaf 1 juli 2013 in dienst zouden treden een nieuw ondernemingspensioenfonds op te richten. Hierin wordt een beschikbare premieregeling uitgevoerd. Hierbij lopen de werknemers gedurende de looptijd van de regeling het risico dat het rendement op de premie die beschikbaar wordt gesteld minder is dan verwacht. Shell besloot vervolgens de nieuwe pensioenregeling voor de nieuwe werknemers eenzijdig in te voeren. De vakorganisaties waren dus niet bij de totstandkoming van deze nieuwe pensioenregeling betrokken geweest. Aangezien er nog geen instemmingsrecht voor de OR bestond met betrekking tot het ondernemingspensioenfonds (die gold toen immers alleen nog ten aanzien van de pensioenverzekering), had ook de centrale ondernemingsraad van Shell geen instemmingsrecht. Dit leidde tot veel commotie bij diverse vakorganisaties en parlementsleden. Zo stuurde een aantal vakorganisaties de Tweede Kamer een brief met het verzoek de leemte in de wet te vullen, aangezien zij waarnamen dat multinationale ondernemingen met belangstelling naar de Shell-casus keken. [12] Staatssecretaris Klijnsma deed een beroep op Shell om het overleg met de COR te hervatten. Shell antwoordde daarop dat de COR reeds juridische stappen tegen de besluitvorming over de nieuwe pensioenregeling had genomen en zij de uitkomst daarvan wilde afwachten. [13] Artikel 27 lid 7 WOR Kamerlid Omtzigt heeft het amendement dat leidde tot de wetswijziging driemaal (moeten) herzien. [14] Met het uiteindelijk aangenomen amendement is een nieuw lid 7 aan artikel 27 WOR toegevoegd. [15] Lid 7, in werking getreden op 7 augustus 2013, luidt: “De ondernemer behoeft de instemming van de ondernemingsraad voor elk door hem voorgenomen besluit: a. tot vaststelling of intrekking van een pensioenovereenkomst die wordt ondergebracht bij een ondernemingspensioenfonds als bedoeld in artikel 1 van de Pensioenwet (een pensioenfonds verbonden aan een onderneming, toevoeging JB) b. tot vaststelling of intrekking van een pensioenovereenkomst die wordt ondergebracht bij een niet verplicht bedrijfstakpensioenfonds c. tot vaststelling of intrekking van een pensioenovereenkomst bij een verplicht gesteld bedrijfstakpensioenfonds als bedoeld in artikel 1 van de Pensioenwet (een pensioenfonds dat wordt verplicht gesteld in de zin van de Wet verplichte deelneming in een bedrijfstakpensioenfonds 2000, toevoeging JB), voor het deel van de pensioenovereenkomst dat niet verplicht door dat bedrijfstakpensioenfonds hoeft te worden uitgevoerd.” De wet verplicht een ondernemer dus voortaan ook instemming van de OR te vragen voor de vaststelling of intrekking van een pensioenovereenkomst ondergebracht bij een ondernemingspensioenfonds, een nietverplicht gesteld bedrijfstakpensioenfonds en over het niet-verplicht gestelde deel van een regeling bij een bedrijfstakpensioenfonds. Het oprichten van een ondernemingspensioenfonds, zoals Shell deed, kan dus niet meer worden geëffectueerd zonder instemming van de OR. Dat uitsluitend de vrijwillige aansluiting bij een bedrijfstakpensioenfonds of het niet-verplicht gestelde deel van een regeling bij een bedrijfstakpensioenfonds aan instemming onderhevig is, heeft de volgende reden. De medezeggenschap ten aanzien van het verplicht gestelde bedrijfstakpensioenfonds is reeds gewaarborgd. De verplichtstelling van een bedrijfstakpensioenfonds gebeurt op verzoek van sociale partners, die een belangrijke meerderheid in de bedrijfstak werkzame personen moeten vertegenwoordigen. Daarmee hebben de werknemers via de bonden dus al inspraak. Commentaar In de eerste plaats moet worden opgemerkt dat het aantal ondernemingspensioenfondsen afneemt. Vijftien jaar geleden telde Nederland ruim 1000 ondernemingspensioenfondsen. Volgens de laatste cijfers van De Nederlandse Bank waren er in het derde kwartaal van 2013 nog maar zo'n 296 over. [16] De verwachting is dat dit aantal in de aankomende jaren verder zal afnemen en er niet veel nieuwe ondernemingspensioenfondsen zullen worden opgericht. Ondanks dat de Shell-constructie en daarmee de medezeggenschapsleemte bij ondernemingspensioenfondsen is aangepakt, zal de verruiming naar mijn
ArbeidsRecht 2014/6
Page 4 of 6
verwachting dus geringe betekenis hebben. In de tweede plaats valt op dat uitsluitend de vaststelling of intrekking van de pensioenovereenkomst tot het instemmingsrecht behoren; de wijziging van die overeenkomst niet. Niet duidelijk is waarom de wijziging wel in lid 1 van artikel 27 WOR, maar niet in lid 7 van datzelfde artikel is opgenomen. Strikt genomen valt een wijziging na de vaststelling van de pensioenovereenkomst bij een ondernemings- en bedrijfstakpensioenfonds dus niet onder het instemmingsrecht. Op die wijze kan een pensioenovereenkomst worden vastgesteld en al na korte tijd gewijzigd zonder dat de OR nog iets over de wijziging mag zeggen. Een voordeel hiervan is dat er geen botsing van rechten is als de pensioenovereenkomst van het fonds wordt gewijzigd, bijvoorbeeld omdat een fiscale wetswijziging daartoe min of meer dwingt. Ondanks dat het fonds met komst van de PW in 2007 in beginsel niet meer het primaat heeft, kan bijvoorbeeld tussen werkgever en werknemer zijn overeengekomen of statutair geregeld zijn dat het fonds wel de bevoegdheid heeft om de inhoud van de pensioenovereenkomst te wijzigen. Overigens hoeft het feit dat de wijziging niet in lid 7 is genoemd niet te betekenen dat de OR zonder dit wettelijk recht nooit bij een wijziging zal worden betrokken. Ondernemers betrekken de OR namelijk vaak bij de wijziging van de pensioenregeling, aangezien een besluit dat met instemming van de OR is genomen gewicht in de schaal kan leggen bij de beoordeling of een voldoende zwaarwichtig belang voor een wijziging ex artikel 19 PW/7:613 BW bestaat. In de derde plaats dient bedacht te worden dat het instemmingsrecht alleen ziet op de besluiten van de ondernemer. Als het fonds een nieuwe regeling invoert of beëindigt, valt dat niet onder de bepaling. Dat is echter een vrij theoretische situatie. Het instemmingsrecht bij de PPI en de uitvoeringsovereenkomst Voorts bestaat ook onduidelijkheid over het instemmingsrecht van de OR ten aanzien van de pensioenovereenkomst ondergebracht bij een premiepensioeninstelling (PPI) en de uitvoeringsovereenkomst tussen de werkgever en de pensioenuitvoerder. Beide onderwerpen hebben geleid tot hevig debat in de literatuur. [17] Om te beginnen met de PPI. De PPI is een onderneming die is opgericht met als doel om premieregelingen en andere regelingen, waarbij de PPI geen verzekeringstechnisch risico draagt, uit te voeren die op grond van de toepasselijke wetgeving zijn aangemerkt als arbeidsgerelateerde pensioenregelingen. [18] Heeft de OR een volwaardig instemmingsrecht inzake een pensioenovereenkomst uitgevoerd door een PPI? Hierover zijn de meningen verdeeld. Er is een stroming die vindt dat de medezeggenschap ten aanzien van pensioen bij een PPI goed is geregeld. [19] De tweede stroming meent dat de medezeggenschap bij een PPI ten aanzien van pensioen kan worden aangemerkt als een juridische gatenkaas. [20] Naar mijn mening lijkt het instemmingsrecht bij de PPI een uitgemaakte zaak door de tekst van artikel 23 lid 4 PW. Dit artikel verklaart artikel 27 WOR van overeenkomstige toepassing op het voornemen van de ondernemer een pensioenovereenkomst onder te brengen bij een PPI. Hierdoor is echter alleen de onderbrenging en niet de vaststelling, wijziging of intrekking van een pensioenovereenkomst bij een PPI gedekt. Het instemmingsrecht ten aanzien daarvan kan wel uit artikel 27 lid 1 WOR worden afgeleid. Een PPI sluit immers contracten met verzekeraars ter uitvoering van de pensioenregeling, waarmee de ondergebrachte pensioenovereenkomst bij een PPI het karakter van een verzekerde regeling heeft en onder de reikwijdte van artikel 27 lid 1 WOR valt. Ook staatssecretaris Klijnsma heeft gesteld dat artikel 27 WOR gewoon van toepassing is. [21] Het lijkt er dus eerder op dat artikel 23 lid 4 PW slordig is geredigeerd. Jarenlang was duidelijk dat het instemmingsrecht zich niet uitstrekte tot de uitvoeringsovereenkomst (de afspraken tussen werkgever en pensioenuitvoerder). Bij de Veegwet bij de Pensioenwet in 2007 merkte minister Donner echter plotseling op dat het instemmingsrecht ook betrekking heeft op de uitvoeringsovereenkomst. [22] Ook minister Kamp liet zich in die zin uit. [23] Staatssecretaris Klijnsma achtte dit daarentegen niet wenselijk, omdat de OR anders instemming krijgt over een verzekeringsovereenkomst tussen de werkgever en de verzekeraar, ‘waarbij de ondernemingsraad geen partij is’. [24] Dit argument van Klijnsma is niet sterk; er zijn wel vaker overeenkomsten onderwerp van medezeggenschap waarbij de OR zelf geen partij is. Klijnsma heeft wel een punt dat het voor de praktijk redelijk lastig is om iedere keer bij wijziging van de uitvoeringsovereenkomst instemming te vragen. Het gaat vaak om technische wijzigingen. Daartegenover staat echter dat er soms wel belangrijke afspraken worden gemaakt, die ook van veel invloed kunnen zijn op de inhoud van de pensioenregeling. Hoe dan ook, een instemmingsrecht met betrekking tot de uitvoeringsovereenkomst volgt thans niet uit de tekst van de wet. De Greef en Heemskerk vinden echter dat de OR wel een instemmingsrecht heeft bij rechtstreeks verzekerde regelingen over de uitvoeringsovereenkomst op grond van artikel 27 lid 1 sub a WOR. [25] Lutjens meent daarentegen dat niet klip-en-klaar is dat ook de uitvoering onder artikel 27 lid 1 sub a WOR valt. [26] Dit artikel kent immers uitsluitend een instemmingsrecht aan de OR toe ten aanzien van een regeling met betrekking tot een pensioenverzekering. Ik deel de mening van Lutjens. Zolang de tekst van de wet geen duidelijkheid biedt, is er wat mij betreft geen instemmingsrecht met betrekking tot de uitvoeringsovereenkomst.
ArbeidsRecht 2014/6
Page 5 of 6
Dit laat overigens onverlet dat werkgever en werknemer in de pensioenovereenkomst nadere afspraken kunnen maken over de keuze voor een pensioenuitvoerder en de invloed van de OR op de uitvoeringsovereenkomst, hetgeen ook door staatssecretaris Klijnsma wordt bevestigd. [27] Tot slot Ik stel vast dat de OR sluipenderwijs steeds meer medezeggenschap heeft gekregen ten aanzien van de pensioenregeling. Hoewel met de wetswijziging van augustus 2013 is geprobeerd de bestaande onduidelijkheden weg te nemen, heeft deze wijziging van de wet niet in alle opzichten helderheid geboden. Staatssecretaris Klijnsma kondigde onlangs in haar brief aan de Tweede Kamer aan met een heroverweging van de regeling van medezeggenschap bij pensioenregelingen te komen. Het instemmingsrecht is volgens Klijnsma ‘mogelijk nog niet afdoende geregeld’. Hopelijk brengt deze heroverweging daar verandering in en eindigt daarmee het eindeloos geblunder van de wetgever. Tot die tijd raad ik ondernemers bij twijfel of sprake is van een instemmingsrecht aan slechts een voorwaardelijk instemmingsrecht aan de OR toe te kennen, zodat in een eventuele procedure nog het standpunt ingenomen kan worden dat de OR geen instemmingsrecht had. Voetnoten [1] [2] [3] [4] [5] [6] [7] [8] [9] [10]
[11] [12]
[13]
[14] [15] [16] [17]
[18] [19]
[20]
[21] [22] [23] [24]
Mr. J.W. Boelhouwer is advocaat bij Stibbe te Amsterdam. Zie het pretverlof-arrest van HR 11 februari 2000, JAR 2000/5. Kamerstukken II 1976/77, 13 954, nr. 6, p. 38. Wet van 8 april 1979, Stb. 1979, 229. Kamerstukken II 1969/70, 10 335, nr. 3, p. 14. Kamerstukken II 1977/78, 13 954, nr. 169 (amendement Keja en De Korte). SER, ‘Advies over taak, samenstelling en bevoegdheden van de ondernemingsraden’, nr. 14, 1975 en zie ook SER-advies 94/06, p. 37. Kamerstukken II 1975/76, 13 954, nr. 6, p. 38. Kamerstukken II 1996/97, 26 415, nr. 9, p. 21. Zie onder andere E.J. Lutjens, ‘Instemmingsrecht ondernemingsraad,’ P&P 2008/5, p. 4-6, H. Lepoutre ‘Pension (fund) governance: invoering en enkele juridische problemen’, TPV 2008/4, p. 121, M. Heemskerk, ‘Instemmingsrecht OR uit Pensioenwet is gebrekkig’, P&P 2010/10 en H. Breuker ‘Instemmingsrecht OR’, P&P 2009/3. Zie voor een andere mening W. Wille, ‘Instemmingsrecht OR bij niet verzekerde pensioenregelingen’, P&P 2008/12. Kamerstukken II 2012/13, 33 182, nr. 49. De brief van FNV Bondgenoten, CNV Vakmensen en De Unie aan staatssecretaris Klijnsma en de Kamerleden Vermij, Omtzigt en Ulenbelt stond ten tijde van het schrijven van dit artikel gepubliceerd op www.cnvvakmensen.nl/bestanden/caos/chemie-energie/doc/Brief_Tweede_Kamer_01.docx. De brief van staatssecretaris Klijnsma aan de Tweede Kamer van 4 november 2013 stond ten tijde van het schrijven van dit artikel op www.rijksoverheid.nl/onderwerpen/pensioen/documenten-enpublicaties/kamerstukken/2013/11/04/kamerbrief-over-nieuwe-pensioenregeling-shell.html. Kamerstukken II 2012/13, 33 182, nr. 22, 38, 48 en 49. Wet van 10 juli 2013, Stb. 2013, 302. Zie de website van DNB www.statistics.dnb.nl. Zie E. Lutjens, ‘Instemmingsrecht OR bij PPI’, P&P 2012/9 en ’Instemmingsrecht OR bij PPI behoeft geen wetswijziging’, P&P 2012/12, H. van Meerten en H.W.P. van den Hout, ‘Instemmingsrecht OR bij PPI: gatenkaas of zonneklaar?’ P&P 2013/1, H.P. Breuker, ‘OR en pensioen’, P&P 2013/4. Zie M. Heemskerk en R. de Greef, ‘Medezeggenschap bij PPI is gatenkaas’, P&P 2012/9 en hun nadere reacties 'Instemmingsrecht OR bij PPI: rustig slapen of opletten?’, P&P 2012/12 en ‘Instemmingsrecht OR bij PPI: goed geregeld of niet?’, P&P 2013/1. Zie voor een uitvoerige uiteenzetting de bijdrage van E. Lutjens, 'Instemmingsrecht OR', P&P 2012/15. Zie de definitie van de PPI in art. 1 PW jo. art. 1 Wft. Zie E. Lutjens, ‘Instemmingsrecht OR bij PPI’, P&P 2012/9 en ’Instemmingsrecht OR bij PPI behoeft geen wetswijziging’, P&P 2012/12, H. van Meerten en H.W.P. van den Hout, ‘Instemmingsrecht OR bij PPI: gatenkaas of zonneklaar?’ P&P 2013/1, H.P. Breuker, ‘OR en pensioen’, P&P 2013/4. Zie M. Heemskerk en R. de Greef, ‘Medezeggenschap bij PPI is gatenkaas’, P&P 2012/9 en hun nadere reacties 'Instemmingsrecht OR bij PPI: rustig slapen of opletten?’, P&P 2012/12 en ‘Instemmingsrecht OR bij PPI: goed geregeld of niet?’, P&P 2013/1. Zie onder andere Kamerstukken I 2012/13, 33 182, D, p. 22. Zie Kamerstukken II 2007/08, 31 226, 14, p. 22 en Kamerstukken I 2007/08, 31 226, G, p. 5. Aanhangsel Handelingen II 2011/12, nr. 2259. Kamerstukken II 2012/13, 33 182, nr. 51, p. 3.
ArbeidsRecht 2014/6
Page 6 of 6
[25] Zie de hiervoor aangehaalde artikelen van De Greef en Heemskerk. [26] Zie voor een uitvoerige uiteenzetting de bijdrage van E. Lutjens, 'Instemmingsrecht OR', P&P 2012/15. [27] Kamerstukken I 2012/13, 33 182, D, p. 21 en 22.
copyright Kluwer last update: 2013-12-31