440
Ugur Üm it Ü n gör ˘
De graven van de slachtoffers van Srebrenica. Bron: WikiCommons
441
Inleiding: massaal geweld in de twintigste eeuw U g˘ u r Ü m i t Ü n g ö r
Genocide kan worden gedefinieerd als een complex proces van systematische vervolging en vernietiging van een groep mensen door een staatsoverheid. In de twintigste eeuw zijn wereldwijd waarschijnlijk 40 tot 60 miljoen weerloze mensen het slachtoffer geworden van doelbewust genocidaal beleid. De 21ste eeuw is niet veel beter begonnen, met genocidale praktijken onder andere in Darfur en Congo. Dit themanummer behandelt het probleem van massaal geweld in verschillende samenlevingen zoals Argentinië, Joegoslavië, Polen, Nederland, de Sovjet-Unie, en India.
Genocide: ontstaan en problematisering
Het begrip genocide is gemunt door de Poolsjoodse jurist Raphael Lemkin (1900-1959). Hij was als jonge rechtenstudent aan de Universiteit van L’viv (Lwów/Lemberg) geïnteresseerd geraakt in de vraag waarom het internationale recht nooit in staat was geweest om collectief geweld door staten in te dammen. Lemkin had zich verdiept in onder meer de Armeense genocide van 1915 en raakte overtuigd van het idee dat machthebbers niet lukraak ongewapende burgers zouden mogen vervolgen. De misdaden van de nazi’s brachten hem ertoe een nieuw begrip te introduceren: genocide, een samentrekking van genos (‘volk’) en caedere (‘doden’). Lemkin definieerde dit begrip in 1944 als ‘a coordinated plan of different actions aiming at the destruction of essential foundations of the life of national groups, with the aim of annihilating the groups themselves’.1 Genocide kan het best worden begreTij d s c hr i ft vo o r G e s c hi edeni s - 12 4 e j a a rga ng , num m er 4 , p. 440 -447
pen als een proces van vernietiging, een doelbewuste vervolging van een (denkbeeldige) categorie mensen met het voornemen hun levens te ruïneren door hun cultuur te verwoesten, hun sociale relaties te ontwrichten en ze uiteindelijk fysiek uit te roeien. Van een genocide kunnen we spreken als individuen niet op basis van hun individuele eigenschappen of deelname aan bepaalde daden worden vervolgd, maar louter op basis van hun veronderstelde of toegeschreven lidmaatschap van een (voornamelijk etnische) groep. Alhoewel het weinig zinvol is met ‘slachtofferminima’ te werken, kunnen we stellen dat een genocidaal proces altijd grootschalig is en de gehele samenleving aangaat, en dat in genocide een aanzienlijk, vaak kritiek deel van slachtoffergemeenschappen integraal de vernietiging in wordt gejaagd. Volgens Lemkin was genocide daarom een nieuw, modern fenomeen dat zich onderscheidde van andere vormen van massaal geweld. Na de oorlog bepleitte Lemkin bij de Verenigde Naties de strafbaarstelling van genocide als aparte internationale misdaad. Zijn activisme wierp zijn vruchten af toen op 9 december 1948 het Verdrag inzake de Voorkoming en de Bestraffing van Genocide werd getekend. Elf jaar later stierf Lemkin in bittere eenzaamheid en leek het begrip een dode letter te worden. In de jaren 1970 herontdekten historici en sociale wetenschappers het begrip en verschenen de eerste academische publicaties over genocide. Sindsdien is het aantal publicaties sterk gegroeid en tegenwoordig valt genocidestudies, met enkele vaktijdschriften en vele onderzoeksinstituten in Noord-Amerika en Europa, een respectabel specialisme te noemen. De centrale vraagstelling in genocidestudies is deze: hoe kunnen we verklaren dat ge1
Raphael Lemkin, Axis Rule in Occupied Europe: Laws of Occupation Analysis of Government - Proposals for Redress (Washington, DC 1944) 79-95.
442
Ugur Üm it Ü n gör ˘
nocidaal geweld in cultureel, technologisch en politiek volslagen verschillende samenlevingen voorkomt? Deze vraag roept direct drie belangrijke vervolgvragen op. Allereerst: wat zijn de oorzaken van een genocidaal proces? Ofwel: hoe komt een proces van stelselmatige vernietiging van een categorie mensen op gang? Ten tweede: hoe ontwikkelt een genocidaal proces zich? Er zijn sterke aanwijzingen dat, als zo’n proces eenmaal in gang is gezet, het zijn eigen dynamiek ontwikkelt. Hoe gaat dat precies in zijn gang, van het meest collectieve tot het individuele niveau? Tot slot is het belangrijk om te onderzoeken wat de consequenties van genociden zijn. Hoe leven dader-, slachtofferen omstandergroepen verder na een genocide? Hoe trachten zij de traumatische gebeurtenissen te verwerken? In het groeiende interdisciplinaire veld van genocidestudies is inmiddels veel nuttig onderzoek verricht naar het verloop van afzonderlijke genociden zoals de vernietiging van de Osmaanse Armeniërs in 1915, de Shoah en de genociden in Cambodja (1975-1979), Rwanda in 1994, en Bosnië in 1992-’95. Ook over bepaalde aspecten van genocidale processen is inmiddels veel bekend. Er is zowel afzonderlijk als vergelijkend onderzoek verricht naar de omslag van een min of meer ‘normale’ burgermaatschappij in een vervolgingsmaatschappij, de beweegredenen van de daders, de macht en werking van charismatische leiders, het opereren van paramilitaire groepen, de genderspecifieke aspecten van het geweld, en andere thema’s.2 Genociden verlopen over het algemeen in drie fasen: pre-genocidaal, genocidaal, en postgenocidaal. In de pre-genocidale fase is sprake van (vijandige) coëxistentie tussen groepen, zijn er soms lokale pogroms voorgekomen en vaak is de staat ook in een oorlog verwikkeld. Oorlog is de belangrijkste voorwaarde voor genocide. Geweld wordt dan al op grote schaal uitgeoefend, eerst alleen tussen legers in juridisch legitieme militaire vijandelijkheden, maar later potentieel ook in illegale parami2
3 4
Voor drie recente bundels over de staat van het onderzoeksveld zie: Dan Stone ed., The Historiography of Genocide (Basingstoke 2008); Samuel Totten & Paul R. Bartrop eds., The Genocide Studies Reader (New York 2009); Donald Bloxham & A. Dirk Moses eds., The Oxford Handbook of Genocide Studies (Oxford 2010). Abram de Swaan, ‘Dyscivilization, Mass Extermination and the State’, Theory, Culture & Society 18/2-3 (2001) 265-276. Zie bijvoorbeeld: Janine di Giovanni, Totale waanzin: kroniek van de Balkanoorlog (Amsterdam 2005).
litaire operaties. De overgang naar de genocidale fase, waarover hieronder meer, is een point of no return waarin morele en politieke transgressie plaatsvindt. Eenmaal in werking gezet, ontwikkelt een genocidaal proces zijn eigen dynamiek en is het door interne krachten bijna niet meer te stoppen. Deze dynamiek bestaat voornamelijk uit routinisering van het moorden en een morele verschuiving in de samenleving door straffeloosheid. De overgang naar een post-genocidale fase overlapt vaak met het abrupte einde van het genocidale regime zelf. De dadergroep probeert zijn misdaden te ontkennen en te verbergen, terwijl de getraumatiseerde overlevenden en nabestaanden rouwen en gerechtigheid of wraak eisen. In deze fase strijden deze groepen vaak over de interpretatie van de gebeurtenissen in binnen- en buitenland.3 In de artikelen in dit themanummer komen deze drie fasen op verschillende manieren aan de orde. Genocide als complex proces
Verankerd in de structuur van een genocidaal proces liggen binnenstatelijke ontwikkelingen zoals de ideologische zelfhypnose van politieke elites, de noodzaak en de logica van ‘arbeidsdeling’, het gebruik van paramilitaire troepen en de eventuele massamobilisatie voor de segregatie en de vernietiging van de slachtoffergroep. De beginfase van een genocide is een centraal probleem dat bestaat uit twee fasen: het besluitvormingsproces voor de initiëring van een genocidaal beleid, en de ontwikkelingen die hierop volgen en de genocide tot een autonoom proces maken. Populaire mythes postuleren dat landen afdalen in ‘waanzin’: op een dag pikken mensen lukraak machetes en geweren op en moorden hun buren uit in een ‘chaos’ van geweld. Wanneer dadergroepen zoals paramilitaire eenheden en politieke partijen afdalen in geweld, wordt dit vaak toegeschreven aan de een of andere collectieve psychiatrische stoornis.4 In feite blijkt echter dat genocide altijd zorgvuldig wordt georganiseerd door calculerende politieke elites, zij het dat deze enorme processen een verrassend klein aantal praktische organisatoren hebben aan de top. In Aktion Reinhard, de systematisering van de jodenmoord in de vernietigingskampen Bełżec, Sobibór en Treblinka, werden binnen een jaar ongeveer twee miljoen joden ver-
443
Inleiding: massaal geweld in de twintigste eeuw
Speciale Organisatie: Jong-Turkse paramilitaire doodseskaders in 1915. Bron: Osmaanse archief, Istanbul
moord. De operatie werd geleid en bestuurd door Christian Wirth, Odilo Globocnik, Franz Stangl, en Irmfried Eberl. De massamoorden in de Sovjet-Unie werden georganiseerd door een kleine kring rond Stalin: Vjatsjeslav Molotov, Kliment Vorosjilov, Lazar Kaganovitsj, Andrej Zjdanov, en Nikolaj Jezjov. Op instigatie van een half dozijn mannen werden binnen een jaar in het enorme land honderdduizenden mensen vermoord. Zo ook in de Armeense genocide. Een kleine groep rond Talaat Pasja organiseerde de genocide: de doktoren Bahaeddin Sjakir en Mehmed Nazim, Şükrü Kaya, en enkele fanatieke gouverneurs roeiden binnen enkele maanden bijna de gehele Armeense gemeenschap van het Osmaanse Rijk uit. Hoe deze vertrouwelingen hun machtspositie verkrijgen en behouden, en het geweld binnen de staat legitimeren, organiseren en continueren is wellicht de belangrijkste vraag in het bestuderen van genocidale processen. Ten tweede ontwikkelt een genocidaal proces vaak zijn eigen momentum. Met betrekking tot het besluitvormingsproces moeten twee wijd verbreide vooronderstellingen worden vermeden. Ten eerste is de zoektocht naar het ene bevel dat de vernietiging autoriseert en de pre-gewelddadige periode scheidt van die van de massamoord vaak vruchteloos. Genocide ontwikkelt zich over het algemeen door middel van radicaliseringsfases die als schokken op bestaande vormen van gewelddadig beleid komen. In de geschiedschrijving van
de Shoah bestaat inmiddels een diepgaande en genuanceerde literatuur over dit onderwerp.5 Vervolgens kunnen politieke elites niet altijd de gevolgen van hun beslissingen voorzien. Vervolging kan zich ontwikkelen tot verdrijving, wat kan escaleren in massamoord. Elke verschuiving van beleid kan een onbedoeld gevolg van voorafgaande besluiten en handelingen zijn. Zo deporteerden de Sovjets tijdens de dekoelakisering in 1930-1931 1,8 miljoen ‘koelakken’ naar Siberië. Dit werd toentertijd gezien als een definitieve oplossing van het verzet van de landelijke middenklasse. Toen de spanning met Japan groeide in de jaren 1930, werd de aanwezigheid van de koelakken in het Sovjet-Japanse grensgebied echter gezien als een intern risico, en velen werden alsnog vermoord om een mogelijke opstand in de kiem te smoren. Met andere woorden, concludeert Timothy Snyder in zijn recente boek Bloodlands, ‘one repressive policy created the foundation for another’.6 Het genocidale proces is dus – tot op zekere hoogte – een complex proces met deels onbedoelde gevolgen die de daders dwingt tot meer radicale oplossingen. Een deterministische interpretatie die massamoord te ver terug traceert moet worden vermeden. Een ander relevant thema in de ontwik5 6
Zie bijvoorbeeld: Christopher R. Browning, The Origins of the Final Solution: the Evolution of Nazi Jewish Policy, September 1939 - March 1942 (Lincoln 2004). Timothy Snyder, Bloodlands: Europe between Hitler and Stalin (Londen 2010) 80.
444
Ugur Üm it Ü n gör ˘
keling van een genocide is regionale variatie. Regionalisering en de-regionalisering zijn in recent genocide-onderzoek daarom uitgebreid aan de orde gekomen. In dit onderzoek staat met name de verhouding tussen de centrale besluitvorming en de uitvoering van de massamoord op lokaal niveau centraal. Grondig onderzoek over hoe het genocidale proces op het niveau van de provincie, stad of zelfs dorp evolueert heeft nuttige inzichten opgeleverd. De lokale verschuivingen in en dynamiek van machtsrelaties kan het verloop en de intensiteit van genocidale processen beïnvloeden. Lokale politieke of sociale elites kunnen van bovenaf gestuurde genocidale vernietiging anticiperen, versnellen, intensiveren, of (tijdelijk) vertragen en tegenwerken. Een regionale focus kan ook de verslechtering en uiteindelijke desintegratie van interetnische relaties als gevolg van externe druk op de voet volgen.7 Deze inzichten tonen hoe tijdens genociden de dynamiek en variatie binnen de dadergroep soms voor sterke verschillen kan zorgen. Ze demonstreren tevens dat zelfs als genociden zich langs kronkelende paden (‘twisted paths’) ontvouwen, het uiteindelijke resultaat alsnog vernietiging kan zijn. Het is een desideratum van toekomstig onderzoek om dieper door te dringen in de complexiteit van genocidale processen . Genocide als historisch fenomeen
Genocidestudies is een bij uitstek interdisciplinair onderzoeksveld. Onder de pioniers waren enkele sociologen en politicologen. Onlangs verschenen ook enkele antropologische bundels. Historische bestudering van genocidale processen in vergelijkend perspectief is van cruciaal belang vanwege de zich snel opstapelende ontwikkelingen en het begrijpen van het procesmatige karakter van genociden. Genocide is niet simpelweg het meervoud van moord, waarin één persoon een wapen grijpt en een ander persoon vermoordt. Integendeel, genociden zijn complexe processen van explosieve politieke krachten. Daarom vereisen ze naast nauwkeurig, gedetailleerd onderzoek 7
8
Voorbeelden van of innovatieve regiostudies van genocide zijn onder andere: Tomislav Dulić, Utopias of Nation: Local Mass Killing in Bosnia and Hercegovina, 1941-42 (Uppsala 2005); Wendy Lower, Nazi Empire-Building and the Holocaust in Ukraine (Chapel Hill 2005); Lee Ann Fujii, Killing Neighbors: Webs of Violence in Rwanda (Ithaca 2009). Norman Naimark, Fires of Hatred: Ethnic Cleansing in Twentieth-Century Europe (Cambridge, MA 2002); Eric Weitz, A Century of Genocide: Utopias of Race and Nation (Princeton, NJ 2005).
ook vergelijking. Met enige regelmaat verschijnen ook publicaties waarin wordt geprobeerd de toenemende historische feitenkennis meer te integreren met vergelijkend-theoretiserende inzichten. In die studies worden overeenkomsten en verschillen uiteengezet, samenhangen belicht, patronen herkend en mechanismen blootgelegd. Comparistiek kan een lonende en zinvolle inspanning zijn, want onderzoek naar genociden zonder modellen of theorieën stuit vrij snel op zijn grenzen. Zonder theoretische optiek of een minimale conceptualisering loopt men het risico slechts oppervlakkige overeenkomsten te traceren in plaats van dieper te speuren naar parallelle biografieën, analoge structuren en soortgelijke ontwikkelingen. Empirische dichtheid kan geen substituut zijn voor heldere argumentatie. Het graven naar en het lokaliseren van relevant feitenmateriaal is belangrijk, maar de grondstoffen moeten voldoende geïntegreerd zijn in een studie als geheel. In het historische onderzoek naar genocidale processen hebben totnogtoe drie benaderingen voorop gestaan: juxtapositie, diachroniek en overdracht. Juxtapositie is het vergelijken van gebeurtenissen of processen door ze naast elkaar te plaatsen en te analyseren. Historici zoals Norman Naimark en Eric Weitz hebben verschillende genociden door juxtapositie met elkaar vergeleken.8 De verschillen en overeenkomsten tussen de casussen kunnen een scherper beeld van de eigenaardigheid van de afzonderlijke gevallen opleveren. Ook kunnen ze een intellectuele kruisbestuiving genereren door de onderzoeker bewust te maken van specifieke thema’s. Dit leidt in het beste geval tot een verscherpt inzicht in het fenomeen, maar draagt als nadeel vaak historische decontextualisatie met zich mee. Een goed voorbeeld van succesvolle vergelijking door juxtapositie zijn de bundels geweest die het stalinisme met het nazisme vergeleken. In beide gevallen kwamen jonge elites uit verongelijkte sociale groepen door revoluties aan de macht. Beide systemen leunden op een dictatoriaal systeem dat het persoonlijke leven doordrong. Beide werden geleid door dictators met charismatisch leiderschap. Beide richtten concentratiekampen op waarin eerst politieke tegenstanders, daarna complete etnische groepen verdwenen. Beide bedienden zich van radicale politieke ideologieën gebaseerd op utopieën van collectieve identiteit. Beide schroomden niet om geweld
445
Inleiding: massaal geweld in de twintigste eeuw te gebruiken tegen de eigen burgerbevolking.9 Naast deze overeenkomsten brachten de vergelijkingen natuurlijk ook wezenlijke verschillen aan het licht, zoals de richting, aard en schaal van het geweld. Een tweede benadering is die van de diachroniek: vanuit deze optiek willen historici begrijpen waarom massaal geweld herhaaldelijk is voorgekomen binnen één samenleving. De geschiedenis van Duitsland in de eerste helft van de twintigste eeuw spreekt het meest tot de verbeelding. Een langetermijnperspectief op de geschiedenis van Tsjetsjenië, Algerije en Servië suggereert ook dat geweld een fenomeen is geweest dat keer op keer terugkwam. Dit soort exercities loopt al snel het risico te vervallen in oriëntalistische stereotypen over exotische gebieden met inherent gewelddadige culturen zoals de Balkan of de Kaukasus.10 Culturalistische karikaturen zoals deze romantiseren niet alleen de daders, maar bagatelliseren ook de ervaringen van de slachtoffers – immers toch maar vervangbare massa’s van analfabete boeren of anonieme dorpelingen. Nuttiger is het om de vraag te stellen: Wat was de invloed van eerdere fasen op latere episoden van geweld op het vlak van politieke cultuur, tussenstatelijke machtsstructuren of wijdverspreide mentaliteiten? Onlangs verscheen een diepgaande studie van Mark Biondich over politiek geweld op de Balkan. De reeks is indrukwekkend: de twee Balkanoorlogen van 1912-1913, de Eerste Wereldoorlog, de Tweede Wereldoorlog en de Joegoslavische burgeroorlog van de jaren 1990. Volgens Biondich is deze aaneenschakeling van gewelddadige episoden enerzijds een product geweest van extern opgelegde crises zoals oorlogen en bezettingsregimes. Anderszijds zijn de conflicten ook veroorzaakt door interne continuïteiten in de politieke cultuur zoals het ontbreken van een overkoepelende Joegoslavische of Bosnische identiteit of de onverwerkte trauma’s van de voorafgaande geweldsepisode.11 Een ander goed voorbeeld is Oost-Turkije, dat in twee periodes (1915-1938 en 1984-1997) het toneel werd van grootschalig geweld tegen ongewapende burgers – eerst Armeniërs, daarna Koerden.12 In de derde benadering, overdracht, staat de vraag centraal wat politieke elites van elkaar hebben geleerd tijdens en na perioden van crisis en geweld. Dit type transnationale overdracht kan zich voordoen tussen buurlan-
den, zoals de meest bekende bipolaire internationale conflicten die escaleren tot oorlog en vaak het risico van genocide in zich dragen: Turkije-Griekenland, Duitsland-Sovjet-Unie, Cambodja-Vietnam, Servië-Kroatië, JapanChina, Rwanda-Burundi, India-Pakistan. Overdracht in tussenstatelijke polarisaties kan echter ook over tijd en ruimte heen optreden, zonder direct contact tussen antagonistische staten. Een bekend voorbeeld is Hitlers perceptie van de Armeense genocide. Op 22 augustus 1939 sprak hij tijdens een geheime vergadering over de inval op Polen: ‘Wer redet heute noch von der Vernichtung der Armenier?’13 Sommige historici hebben dit aangegrepen om te suggereren dat Hitler de straffeloosheid die volgde op de Armeense genocide als inspiratiebron en motief voor de jodenmoord zag.14 Dit is weinig geloofwaardig aangezien de vergadering over Polen ging. Wel is in recent onderzoek gesuggereerd dat de internationale omgang met de gewelddadige verdrijvingen in de post-Osmaanse en post-Romanov gebieden tussen 1912 en 1923 model heeft gestaan voor Oost-Europa tussen 1939 en 1946. Met name de bevolkingsuitruil tussen Griekenland en Turkije (1923) heeft als richtsnoer gefungeerd in de meervoudige volksverschuivingen tussen Duitsland, Polen, Oekraïne en Litouwen.15 Transnationale overdracht en beïnvloeding kan ook persoonsgebonden zijn. Van Saddam Hoessein is algemeen bekend dat hij Stalin idoliseerde. Saddam had in de jaren 1970 Stalins datsja in Abchazië bezocht, had boeken over Stalin speciaal laten vertalen naar het Arabisch voor zijn persoonlijke bibliotheek en had zelfs zijn werk- en slaapkamer naar die van Stalin gemodelleerd.16 Het is aannemelijk dat Saddam 9
Ian Kershaw & Moshe Lewin eds., Stalinism and Nazism: Dictatorships in Comparison (Cambridge 1997); Henry Rousso ed., Stalinisme et nazisme (Brussel 1999); Richard J. Overy, The Dictators: Hitler’s Germany and Stalin’s Russia (New York 2004); Michael Geyer & Sheila Fitzpatrick eds., Beyond Totalitarianism: Stalinism and Nazism Compared (Cambridge 2008). 10 Het klassieke voorbeeld is: Robert D. Kaplan, Balkan Ghosts: A Journey through History (New York 1993). 11 Mark Biondich, The Balkans: Revolution, War, and Political Violence since 1878 (Oxford 2011). 12 Ugur ˘ Ümit Üngör, The Making of Modern Turkey: Nation and State in Eastern Anatolia, 1913-1950 (Oxford 2011). 13 Akten zur Deutschen Auswartigen Politik 1918-1945 (Baden-Baden 1956), Serie D, Band VII, p.171. 14 Kevork B. Bardakjian, Hitler and the Armenian Genocide (Cambridge, MA 1985). 15 Donald Bloxham, Genocide, the World Wars and the Unweaving of Europe (London 2008); idem, The Final Solution: A Genocide (Oxford 2009). 16 Said K. Aburish, Saddam Hussein: The Politics of Revenge (New York 2000) 178; The Sunday Times, 4 juli 2004, ‘Stalin and Saddam: the twin tyrants’.
446
Ugur Üm it Ü n gör ˘
Foto’s van gevangenen in Tuol Sleng,
het Cambodjaanse
martel- en vernietigingscentrum.
Bron: WikiCommons
mede hierdoor het belang begreep van propaganda en ideologie om staatsgeweld te legitimeren. In elk geval leken zijn partijzuiveringen door showprocessen en standrechtelijke executies, zijn onbeteugelde persoonscultus en zijn uitgebreide netwerk van geheime veiligheids- als inlichtingendiensten sprekend op die van Stalin. Om nog maar te zwijgen van het geweld. In dit themanummer
Dit themanummer van het Tijdschrift voor Geschiedenis draagt bij aan de studie van massaal geweld. De artikelen in dit nummer lopen uiteen wat betreft benadering en interpretatie en bestrijken verschillende samenlevingen en perioden. Toch delen zij belangrijke assumpties en leveren zij nieuwe inzichten die de specificiteit van de afzonderlijke gevallen overstijgt.17 De bijdragen van John Paul Newman en Ward Berenschot behandelen de pre-genocidale fase. John Paul Newmans artikel toont 17
Dit themanummer nodigt ons ook uit om vergelijkend te denken. Een dialoog tussen de bijdragen van Van Cant en Newman ligt bijvoorbeeld voor de hand. Zowel Oekraïne-Polen als Kroatië-Servië hadden uit de twee wereldoorlogen rekeningen te vereffenen van wederzijds geweld. Waarom werd na de val van het communisme het eerste conflict vredig afgesloten en het laatstgenoemde met een destructieve oorlog beslecht? 18 John Paul Newman, Embattled Kingdom: the South Slav Wartime Generation and the Breaking of Yugoslavia 1918-1945 (te verschijnen, 2012). 19 Ward Berenschot, Riot Politics: India’s Communal Violence and the Everyday Mediation of the State (Londen 2011).
hoe tussenstatelijke polarisering binnenstatelijke polarisering en geweld kan voortbrengen. De Servische politieke en militaire elite zag haar oorlogen niet alleen als een strijd tegen externe vijanden, maar ook als gericht tegen interne vijanden zoals Bosnische moslims, Kroaten, en Albaniërs. Een belangrijk thema in zijn artikel is het collectieve biografische belang van de zogenaamde Frankisten. Dit geradicaliseerd en rancuneus cluster van officieren en paramilitairen kon het verlies van de Eerste Wereldoorlog niet verkroppen en kreeg in 1941 de mogelijkheid de macht te grijpen.18 Ward Berenschot bediscussiëert hoe in de West-Indiase provincie Gujarat een radicale hindoe-nationalistische partij met succes macht verwierf. Het artikel betoogt dat de integratie van lokale gemeenschappen in een bredere publieke sfeer in India die gemeenschap geleidelijk politiseerde. Inwoners werden afhankelijk van politieke patronagekanalen om toegang te krijgen tot felbegeerde overheidsdiensten. De massamoord in Ahmedabad van 2002 ligt besloten in deze ontwikkelende machtsstructuren, verduidelijkt Berenschot.19 Beide auteurs leggen de oorzaken van massaal geweld bloot, en concentreren zich op de spanning tussen lokaal geweld in de provincie en nationale politiek op het centrale niveau. Beide artikelen belichten gelijksoortige conflicten in gemythologiseerde regio’s die als stokpaardjes van nationalismen fungeren en daarom als frontlinie worden gezien. Zowel in Kosovo als in Gujarat worden
447
Inleiding: massaal geweld in de twintigste eeuw moslims door het dominante nationalisme, Servisch respectievelijk hindoe, gezien als een vijfde colonne die schijnbaar samenzweert met een vijandig buurland, Albanië respectievelijk Pakistan. De bijdragen van Nicolas Werth en Bob Moore behandelen de genocidale fase. Nicolas Werth neemt de taak op zich het extensieve en intensieve staatsgeweld van het stalinisme te synthetiseren. In de afgelopen twee decennia zijn talloze studies verschenen die vanuit verschillende perspectieven Stalins geweld hebben belicht. Werth diagnostiseert drie verschuivingen in het geweldssyteem van de Sovjet-Unie in de periode 1930-1950: van repressie tegen klassen tot repressie tegen etnische groepen, van geweld tegen daadwerkelijke tegenstanders tot geweld tegen vrijwel arbitraire doelwitten en, ten slotte, van geweld door massamobilisatie van activisten tot geweld door gespecialiseerde professionele organisaties.20 Bob Moore laat in een vergelijkende studie van Nederland, België en Frankrijk zien hoe de overlevingskansen van joodse slachtoffers tijdens de Shoah verschilden. Zijn bijdrage toont met name hoe kwetsbaar en afhankelijk van derden slachtoffergroepen zijn onder het verzwelgende offensief van de vervolgingsstaat. In België en Frankrijk beschikten joodse gemeenschapsorganisaties over meer middelen om joden te redden, en bood de hiërarchie van de katholieke kerk meer mogelijkheden om joden te helpen dan in Nederland.21 Beide artikelen sluiten goed op elkaar aan, alhoewel ze verschillende genociden behandelen. Werth belicht het perspectief van de dadergroep en Moore analyseert de relatie tussen de slachtoffer- en omstandergroep. De artikelen overlappen in hun nadruk op organisatie, omdat ze aantonen dat georganiseerd politiek geweld alleen met georganiseerde middelen enigszins is te bezweren. Tot slot bespreken de artikelen van Ton Robben en het duo Katrin van Cant en Idesbald Goddeeris de post-genocidale fase. Ton Robben bespreekt hoe in Argentinië zowel slachtoffer- als dadergroepen proberen invloed uit te oefenen op de beeldvorming over de periode van de dictatuur (1976-1983). Deze discussies draaien deels om de bepaling en toepassing van het begrip genocide, dat in Argentinië wordt opgerekt. Nabestaanden van de slachtoffers van gedwongen verdwijningen (desaparecidos) proberen het staatsgeweld
van de militaire dictatuur te verabsoluteren als ‘genocidale praktijken’. Militaire families verwerpen dit als propaganda en claimen dat de officieren een legitieme oorlog voerden tegen de communistische guerrilla’s.22 Katrin van Cant en Idesbald Goddeeris wijden zich aan de complexe geweldstrauma’s in het postcommunistische Polen. In de periode 1939-1945 was Polen het theater van een reeks verstrengelde geweldsimpulsen door nazi-Duitsland, de Sovjet-Unie, Oekraïense nationalisten, en de Polen zelf. Na 1989 werden sommige gebeurtenissen tot symbool en nationale mythe verheven (zoals het algemene oorlogsleed, de opstand van Warschau en de massamoord in Katyń), en andere geweldsepisoden gebagatelliseerd of ontkend (zoals de verdrijving van Oekraïeners, de collaboratie in de Shoah en de Duitse Vertreibung). Van Cant en Goddeeris tonen, in tegenstelling tot de heersende beeldvorming in West-Europa, dat in Polen meer en meer kritische, genuanceerde en postnationalistische discussies worden gevoerd.23 Deze beide artikelen draaien om de collectieve trauma’s en de conflictueuze herinneringspolitiek die altijd volgen op massaal geweld. Collectieve identiteiten putten immers uit collectieve herinneringen, waarvoor het verleden van het hoogste belang is. Mede hierom is voor Argentinië, Polen, Rusland, Armenië, Turkije, Servië en vele andere landen de opmerking van William Faulkner hoogst actueel: ‘The past is never dead. It’s not even past.’24 Uğur Ümit Üngör (1980) promoveerde in 2009 cum laude aan de Universiteit van Amsterdam. Hij was verbonden aan het Centrum voor Holocaust- en Genocidestudies (2005-08), en de universiteiten van Sheffield (2008-09) en Dublin (2009-10). Thans is hij universitair docent geschiedenis aan de Universiteit Utrecht. Zijn voornaamste aandachtsgebied is de historische sociologie van massaal geweld. Zijn meest recente publicaties zijn The Making of Modern Turkey: Nation and State in Eastern Anatolia, 1913-1950 (Oxford University Press, 2011), en Confiscation and Destruction: The Young Turk Seizure of Armenian Property (Continuum, 2011). 20 Nicolas Werth, L’ivrogne et la marchande de fleurs: autopsie d’un meurtre de masse, 1937-1938 (Paris 2009); id., Cannibal Island: Death in a Siberian Gulag (Princeton, NJ 2007). 21 Bob Moore, Survivors: Jewish Self-help and Rescue in Nazi-occupied Western Europe (Oxford 2010). 22 Ton Robben, Political Violence and Trauma in Argentina (Philadelphia 2005). 23 Katrin van Cant, “Dealing with the Past in a Political Transformation Period: The Past Relationship in Ukraine, Poland, Slovakia and the Czech Republic: 1989/91-2004” (te verschijnen proefschrift, Katholieke Universiteit Leuven). 24 William Faulkner, Requiem for a Nun (New York 1951).