‘“Tweedracht in hun huisselijk koningrijk”. Scheidende paren en huwelijkse deugden (1753-1810)’ Dini M. Helmers
bron Dini M. Helmers, ‘“Tweedracht in hun huisselijk koningrijk”. Scheidende paren en huwelijkse deugden (1753-1810).’ In: Jaarboek voor Vrouwengeschiedenis 13 (1993), p. 61-84.
Zie voor verantwoording: http://www.dbnl.org/tekst/helm011twee01_01/colofon.htm
© 2004 dbnl / Dini M. Helmers
61
‘Tweedragt in hun huisselijk koningrijk’ Scheidende paren en huwelijkse deugden (1753-1810) Dini Helmers Op 21 juni 1785 laat Jacomijntje van der Wal door de griffier van de Vierschaar optekenen dat zij: ‘Eiss.se met den Ged.e in den Jaare 1776 in den Huwelijken Staat getreden zijnde, nu zedert Zes Jaaren van den Ged.e diverse brutaliteiten en verregaande mishandelingen heeft moeten ondervinden, zodanig dat zij Eis.e na een allerdeerlijkste miskraam gehad te hebben, en zelfs door den Ged.e met de Venusziekte besmet te zijn, noch daar en boven tot haar uiterste leedweezen heeft moeten ontwaar worden, dat de Ged.e kort daar na met zeker vrouwspersoon, zich noemende Elisabeth Ellefrink, in schandelijk overspel zich vergrepen heeft’.1. Op 13 november 1787 staat Dirk Termeulen Jansz. voor de rechters van de Vierschaar. Hij dagvaardt zijn vrouw Catharina van Allen en laat optekenen dat hij: ‘tot zijn uyterste Smerte heeft moeten ontwaren dat de ged.e van zig heeft kunnen verkrijgen, om continueellijk wanneer des Eyss.re absentie aan haar door toe maar de minst gelegenheid geeft eene zodanige ongebondene en vooral voor eene gehuwde vrouwe onbetaamlyke levenswyze te leiden dat de Eysscher zig Schamen Soude daar van de details te deezen te narreeren, maar dat ook de ged. zich werkelijk in schandelyk overspel heeft vergreepen’.2 Zowel Jacomijntje van der Wal als Dirk Termeulen vragen een echtscheiding aan op grond van overspel. Er is echter een opmerkelijk verschil tussen het verhaal van de vrouw en dat van de man. Jacomijntje van der Wal heeft naast de klacht - het overspel van haar man - waarmee zij een echtscheiding kan verkrijgen, nog tal van andere klachten. Zij heeft geruime tijd mishandelingen en misdragingen van haar man moeten ondervinden, waardoor zij een miskraam heeft gekregen en is bovendien besmet met een geslachtsziekte. Dirk Termeulen heeft blijkens zijn verhaal geen andere klachten over zijn
Dini M. Helmers, ‘“Tweedracht in hun huisselijk koningrijk”. Scheidende paren en huwelijkse deugden (1753-1810)’
62
Eerste bladzijde van de Vierschaarakte waarin Jacomijntje van der Wal haar klachten uit. GAA, RA 5061, inv.nr. 1478 (21 juni 1785, procureur Nahuys). Foto: Historisch-topografische Atlas van het Gemeentearchief van Amsterdam.
Dini M. Helmers, ‘“Tweedracht in hun huisselijk koningrijk”. Scheidende paren en huwelijkse deugden (1753-1810)’
63 vrouw. Haar ongebonden en onbehoorlijke levenswijze was een directe voorbode van haar uiteindelijke overspel. Mannen zullen niet altijd zo bondig hun klacht blijven formuleren, zoals we in een van de twee volgende citaten kunnen lezen. Weer is er een duidelijk verschil tussen het verhaal van de vrouw en dat van de man. Het verhaal van de vrouw echter verschilt niet veel van dat van Jacomijntje van der Wal, terwijl het verhaal van de man in andere woorden wordt gegoten en uitvoeriger is in de opsomming van hem grievende zaken. Sara Meyer laat op 21 november 1809 optekenen dat: ‘zy Eiss. den Jaare 1801 met de ged. in den Egten Staat getreden zynde, buyten en behalven de verregaande mishandelingen welke de ged.e zig veroorloofde haar Eiss. van tyd tot tyd aan te doen, al ras heeft moeten ontwaaren dat de ged. zyne onbeschaamdheid tot die hoogte durfde brengen om in het Huys hunner gemeenschappelijke Zamenwooning met zekere Johanna de Man op onderscheiden tyden overspel te bedryven’.3 Hermanus Haasma en Swaantje van Meyerink zijn in 1800 gescheiden van tafel en bed. In 1809 dagvaardt Hermanus zijn vrouw in verband met haar overspel. Hij formuleert zijn klachten op 21 februari 1809 zo: ‘de Eyss. in de hoop en vooruitzigt rein geluk, genoegens en huiselyke tevredenheid, zig met de Ged. door banden van het huwelyk heeft verbonden - dan dat de Eyss. niet weinig in zyne verwagting is te leurgesteld daar hy Eyss. wel verre van die genoegens te Smaaken heeft moeten ondervinden dat de Ged: in plaats van aan de Eyss. de liefde en affectie te betoonen waarop hy Eyss. een regtmatige aanspraak had inteegendeel hem Eyss. met Koelheid en onverschilligheid heeft behandeld, (...) als dat de Ged: op een onbetaamlyke en strafbaare wyze ten opzigte van hem Eyss. zig heeft schuldig gemaakt door zig niet te ontzien om teegens alle principes van Eer, deugd en trouw te handelen, en in schandelyk overspel zig te buiten te gaan’.4 Bovenstaande citaten komen uit mijn onderzoek naar echtscheiden en scheiden van tafel en bed in Amsterdam in de tweede helft van de achttiende eeuw. Hoewel lang niet alle zaken scheidingen betreffen op grond van overspel, zijn de overeenkomsten en de verschillen in deze vier citaten kenmerkend voor de verhalen die de rechtbank optekende uit de mond van eisende partijen in scheidingsprocedures. Terwijl die van vrouwen de gehele periode nagenoeg hetzelfde bleven, veranderden rond 1790 die van mannen: zij werden uitvoeriger, er werden andere woorden gebruikt en andere opvattin-
Dini M. Helmers, ‘“Tweedracht in hun huisselijk koningrijk”. Scheidende paren en huwelijkse deugden (1753-1810)’
64 gen geventileerd. Deze verandering viel opmerkelijk samen met de uitgave van enkele verhandelingen over huwelijkse deugden en huwelijksproblemen die in 1792 werden ingestuurd op een prijsvraag, uitgeschreven door de Maatschappij tot Nut van 't Algemeen, een genootschap dat onder andere de vermeende zedenverwildering wilde aanpakken. Ideologieën worden veelal aan de hand van geschriften van moralisten onderzocht. De vraag naar het bestaan, de acceptatie en naleving van een ideologie onder brede lagen van de bevolking is vaak moeilijk te beantwoorden. De verslagen van civiele procedures die betrekking hebben op echtscheiden en scheiden van tafel en bed bieden echter de mogelijkheid dit vraagstuk nader te onderzoeken. Omdat in Amsterdam scheiden bij alle maatschappelijke groepen voorkwam, kan de functie van een ideologie ook in brede lagen van de bevolking worden getraceerd. De bovenstaande citaten zijn daar een mooi voorbeeld van. We kunnen via de datum waarop een paar in Amsterdam is getrouwd, achterhalen in welke belastinggroep het huwelijk plaatsvond. Daarmee hebben we enige indicatie tot welke maatschappelijke groep een scheidend paar behoorde. Er bestonden vijf huwelijksklassen.5 Jacomijntje van der Wal is pro deo getrouwd, Dirk Termeulen in klasse twee en Sara Meyer in de derde klasse.6 Van Hermanus Haasma is de klasse niet precies bekend, al weten we wel dat hij leges (griffierechten) moest betalen, zodat hij niet tot de allerarmsten behoord zal hebben.7 In dit artikel wil ik de ideeën van mensen ten aanzien van huwelijkse deugden onderzoeken. Welke verschuivingen traden op en waar bleven vaste patronen bestaan en hoe vielen deze samen met de ideeën over huwelijkse deugden van de Maatschappij tot Nut van 't Algemeen zoals die werden verwoord in de door het Nut bekroonde prijsverhandelingen? De prijsverhandelingen over ‘de verplichtingen van eene braaven Huisvader en zulk een Huismoeder in 't gemeen Burgerlijk leven’ staan daarbij centraal.8 De vraag naar sekse-specifieke verschillen zal steeds een belangrijke leidraad zijn.
De bronnen Voor een onderzoek naar scheiden kunnen diverse soorten bronnen worden gebruikt. De hoofdbron is het civielrechtelijk archief. Een scheiding had pas rechtsgeldigheid na een uitspraak van de rechter. De procedure die daarvoor nodig was, moest door de eisende partij
Dini M. Helmers, ‘“Tweedracht in hun huisselijk koningrijk”. Scheidende paren en huwelijkse deugden (1753-1810)’
65 zelf in gang worden gezet. Deze daagde de tegenpartij voor het gerecht en vroeg de rechter een uitspraak in het geschil. Naast het civielrechtelijk archief kan ook het strafrecht-archief ons informatie geven. Overspel werd als een zedendelict beschouwd, een delict dat overigens pas in onze eeuw uit het Wetboek van Strafrecht geschrapt werd.9 Hoewel al in de achttiende eeuw het aantal strafrechtelijke vervolgingen terugloopt, kan het materiaal uit het strafrecht-archief ons waardevolle aanvullingen leveren over de gevolgen van echtscheiden op grond van overspel. Een derde belangrijke bron is het notarieel archief, waarin de minuten (akten) van notarissen verzameld zijn. Het notarieel archief is vooral van belang voor de aanloop tot een scheiding en de gevolgen ervan. De notaris legde getuigenverklaringen en insinuaties (ingebrekestellingen) vast, die later gebruikt werden in de civiele procedure.10 Hij regelde samen met de betrokkenen de scheiding van de boedel en maakte afspraken omtrent de alimentatie, verzorging van de kinderen en het bezoekrecht. Een vierde belangrijke bron zijn de kerkeraadsnotulen. Het kerkbestuur bemoeide zich onder meer met echtelijke twisten, zodat we in deze archieven informatie kunnen vinden over de aanloop tot een scheiding.11 Het bestuur riep ook mannen tot de orde die hun alimentatieplicht verzaakten. Mijn onderzoek heeft zich tot nu toe voornamelijk gericht op het civielrechtelijk archief. Vóór 1811 ontbreekt een burgerlijke stand en dus ook een register van scheidingen. De scheidingsprocedures moeten daarom tussen alle andere civiele procedures uit gevist worden. Dit onderzoek levert gegevens op over het aantal aangevraagde scheidingen en het aantal uiteindelijk uitgesproken scheidingen, over het verschil tussen echtscheiding en scheiding van tafel en bed, de verdeling naar sekse en (heel globaal) naar maatschappelijke status, over proceskosten en de duur van procedures. Naast deze kwantitatieve gegevens bieden de verslagen van de rechtbank informatie van kwalitatieve aard, zoals gronden waarop gescheiden wordt, huwelijksverwachtingen, ideeën over huwelijksgedrag, reacties van vrouwen en mannen op huwelijksproblemen, mogelijkheden om de tegenpartij tot uitvoering van afspraken te dwingen, afspraken die men over de kinderen en de alimentatie heeft gemaakt. Een aantal van deze kwalitatieve gegevens wordt voor dit artikel gebruikt. De meeste scheidingsprocedures begonnen in Amsterdam op de rol van de Vierschaar. Een rol kan de lijst of het register van dagvaardingen zijn en ook de ruimte waar de rechters notulen bijhielden van de zaken die voor hen bepleit werden. De Vierschaar was de bank in
Dini M. Helmers, ‘“Tweedracht in hun huisselijk koningrijk”. Scheidende paren en huwelijkse deugden (1753-1810)’
66 eerste aanleg, hetgeen betekent dat een civiele procedure bij deze rechtbank moest beginnen. Omdat de eerste klap een daalder waard is, zal de eisende partij hier díe informatie gegeven hebben waarmee hij of zij het maximale kon bereiken bij de rechter. Voor het onderzoek naar huwelijkse deugden gebruik ik daarom deze bron als hoofdbron.12 In dit kader moet er wel op gewezen worden dat de partijen in een civiele procedure vertegenwoordigd moesten worden door een procureur. Deze was goed op de hoogte van de taal waarin de woede, klachten en teleurstellingen verwoord moesten worden, waardoor een deel van de ‘couleur locale’ mogelijk verdwenen is en we rekening moeten houden met stereotypen.13 Ondanks dit bezwaar zal in dit artikel blijken dat we hier met een bron te maken hebben die veel informatie kan bieden over diverse aspecten van de ideeënwereld van mensen in de tweede helft van de achttiende eeuw.
Enkele (juridische) aspecten van trouwen en scheiden Na de Reformatie werden de wetgeving en de rechtspraak in huwelijkse zaken een zaak van de wereldlijke overheid. Voor Holland werden in de Politieke Ordonnantie van 1580 de voorwaarden voor het aangaan van een huwelijk vastgelegd: gereformeerden trouwden in de kerk en alle anderen voor de magistraat (daarna mochten zij hun huwelijk in hun eigen kerk laten inzegenen); de ouders moesten toestemming geven voor het huwelijk en men mocht niet trouwen met grootouders, ouders, broers en zusters, tantes en ooms, neven en nichten of leden van de schoonfamilie (deze opsomming betreft de zogenaamde verboden graden). Bij de bevestiging van het huwelijk kreeg het paar te horen wat het doel van het huwelijk was: wederzijdse hulp en bijstand in het tijdelijke en eeuwige leven, de opvoeding van de kinderen in de vreze Gods en het vermijden van onkuisheid en boze lusten.14 De rolverdeling kwam niet expliciet aan de orde, maar het behoorde tot het algemeen gedachtengoed dat de man binnen een huwelijk voor de kostwinning moest zorgen en de vrouw voor de huishouding.15 Dat laatste betekende niet dat zij niet haar steentje aan het gezinsinkomen moest bijdragen. Vóór het huwelijk kon men huwelijkse voorwaarden vastleggen. De vrouw kon bijvoorbeeld het recht over haar eigen goederen of kapitaal houden. Wanneer er niets geregeld werd, trouwde men in gemeenschap van goederen. Dat betekende, en dat is tegenwoordig nog zo, dat alle tegenwoordige en toekomstige baten alsmede alle schulden van de echtgenoten samen waren. In tegenstelling tot het
Dini M. Helmers, ‘“Tweedracht in hun huisselijk koningrijk”. Scheidende paren en huwelijkse deugden (1753-1810)’
67 buitenland werd en wordt er in Nederland veel in gemeenschap van goederen getrouwd.16 Na het sluiten van het huwelijk kwam de vrouw onder de maritale macht van de man. Daarmee was de vrouw handelingsonbekwaam geworden: zij kon niet meer zelfstandig rechtshandelingen aangaan. De uitzondering die voor ons onderwerp relevant is, is dat zij bij onoverkomelijke huwelijksproblemen buiten haar man om middels een procureur haar man voor de rechtbank kon dagen.17 Volgens de Politieke Ordonnantie mocht men niet ongehuwd samenwonen, maar men begreep wel dat dat moeilijk te controleren was. De achttiende-eeuwse rechtsgeleerde Eduard van Zurck schreef in zijn Codex Batavus dat deze wet ‘illusoir, en kragteloos’ is wanneer een paar samenwoont met als voorwendsel dat de vrouw de huishoudster is en er geen kinderen geboren worden.18 Zowel uit mijn eigen onderzoek als uit dat van anderen blijkt dat dit soort clandestiene relaties waarin ongehuwd werd samengewoond regelmatig voorkwam.19 Wanneer door onoverkomelijke huwelijksproblemen een scheiding nog de enige uitweg was, stond er voor echtparen een aantal mogelijkheden open. Het uitgangspunt van de wettelijk regeling was het schuldbeginsel: de eisende partij moest de schuld van de ander bewijzen. Een scheiding op basis van wederzijds goedvinden was in principe onmogelijk. Een huwelijk kon slechts ontbonden worden door echtscheiding, in de achttiende eeuw een divortie genaamd. Daarvoor had de Ordonnantie alleen overspel als wettige grond aangewezen. In de zeventiende eeuw werd hieraan ‘kwaadwillige verlating’ toegevoegd. Men noemde iemand kwaadwillig verlaten als de huwelijkspartner zonder bericht was vertrokken, niets meer van zich liet horen en bij eventueel verzoek tot terugkeer weigerachtig was om daaraan te voldoen. Een ontbinding bood de partijen de kans een nieuw huwelijk aan te gaan. Voor de schuldige bij een echtscheiding kon dat niet eerder dan wanneer de onschuldige weer was hertrouwd. De tweede mogelijkheid om niet meer met elkaar onder één dak te hoeven leven was de scheiding van tafel en bed. In de achttiende eeuw gebruikte men hiervoor de term separatie. De rechter was bevoegd een scheiding van tafel en bed uit te spreken wanneer er ‘gewichtige redenen’ werden aangevoerd.20 Uit onderzoek blijkt dat regelmatig deze vorm van scheiden op verzoek van beide echtgenoten uitgesproken werd. Een verzoening moest tot de mogelijkheden blijven behoren, zodat de uitspraak een tijdelijk karakter had. Maar de praktijk was anders dan de leer: in de meeste gevallen was de scheiding definitief. In de derde plaats kende de
Dini M. Helmers, ‘“Tweedracht in hun huisselijk koningrijk”. Scheidende paren en huwelijkse deugden (1753-1810)’
68 Politieke Ordonnantie van 1580 de nietigverklaring van het huwelijk. Wanneer met de voorwaarden - ouderlijke toestemming of verboden graden - voor het aangaan van een huwelijk enigszins de hand was gelicht of een van de partners aantoonbaar onmachtig was tot voortplanting dan kon de rechter het huwelijk ‘ipso jure nul’, dat wil zeggen nietig, verklaren.
Scheiden in Amsterdam In Nederland is er nog weinig systematisch onderzoek gedaan naar scheiden in de vroeg-moderne tijd. Haks heeft als eerste in zijn proefschrift over het gezin in Holland in de zeventiende en achttiende eeuw een hoofdstuk aan dit onderwerp gewijd.21 Zijn onderzoek betreft in hoofdzaak Leiden. Verder heeft Joor een artikel gepubliceerd over scheiden in Alkmaar.22 In deze paragraaf staat de situatie in Amsterdam centraal. In de periode 1753-1810 werden er 3562 scheidingsprocedures in gang gezet. Daarvan eindigden 2827 zaken in een uitgesproken scheiding. Van de overige 735 begonnen procedures verklaarde de rechter 67 keer de eis niet ontvankelijk. De resterende 668 procedures werden uiteindelijk op de rol doorgestreept. De eisende partij was dan kennelijk wel bij de procureur geweest en deze had de zaak op de rol laten zetten, maar de eiser had zich teruggetrokken. In deze 735 procedures traden 531 maal vrouwen als eisende partij op en 198 maal mannen. Daarnaast is in zes gevallen de sekse onbekend. Van de 2827 uitspraken betrof het 1845 maal een separatie. Deze 1845 zaken zijn in twee groepen te onderscheiden. De eerste groep - met 1388 de grootste - betrof de zogenaamde hamerstukken: scheidingen waarbij de notaris van tevoren een ‘acte van separatie’ in overleg met het echtpaar had opgesteld. Een uitsplitsing naar mannen en vrouwen voor deze groep is enigszins arbitrair, omdat in feite de echtgenoten samen de scheiding voorstonden. Het procesrecht eiste nu eenmaal een eisende en gedaagde partij. Het feit dat veel meer mannen (1118 tegenover 270 vrouwen) eiser waren in een dergelijke procedure, bevestigt eerder het feit dat het voor hen toch vanzelfsprekender was iemand voor de rechtbank te dagen dan dat het iets zegt over wie de scheiding geëntameerd heeft. De tweede groep, 457 in getal, betrof separatiezaken waar de rechter beide partijen moest horen om tot een oordeel te kunnen komen. Vrouwen waren in deze processen in meerderheid - 75% - de eisende partij.
Dini M. Helmers, ‘“Tweedracht in hun huisselijk koningrijk”. Scheidende paren en huwelijkse deugden (1753-1810)’
69 Vrouwen vroegen ook veel vaker dan mannen een echtscheiding aan. Van de 969 uitspraken inzake echtscheiding vroegen 605 vrouwen de scheiding aan tegenover 364 mannen. Dit verschil is voornamelijk gebaseerd op het feit dat vrouwen veel vaker kwaadwillig werden verlaten door hun mannen dan omgekeerd: 342 vrouwen vroegen om deze reden een echtscheiding aan en slechts 89 mannen. Opmerkelijk is het kleine getalsmatige verschil tussen overspelige vrouwen en mannen in Amsterdam gedurende de periode 1753-1810: 237 en 226. Deze cijfers weerleggen zo te zien de uitspraak van een achttiende-eeuwer dat overspel een ‘vrouwelijke misdaad’ is.23 De cijfers over deze periode zijn intrigerend omdat cijfers uit het onderzoek van Heijdemann over de eerste eeuwhelft in Amsterdam en cijfers van Haks betreffende Leiden als ook cijfers van Rotterdam deze opvatting wel lijken te bevestigen.24 In deze studies overtreft het aantal overspelige vrouwen verreweg dat van mannen. Een verklaring voor dit verschil is niet onmiddellijk voorhanden.25 Uit dit overzicht blijkt dat als we de ‘hamerstukken’ buiten beschouwing laten, vooral vrouwen eisende partij waren. Bij de echtscheidingen was het aantal verlaten vrouwen opvallend groot. Een oorzaak hiervan kan gezocht worden in de economische malaise die tegen het einde van de periode ontstond. In Amsterdam daalden de werkgelegenheid en de koopkracht.26 Veel mannen probeerden elders aan de kost te komen en keerden niet meer terug. Juist in een periode waarin het economisch slecht ging, was het inkomen van mannen, dat overigens traditioneel hoger lag dan dat van vrouwen, van vitaal belang.27
Motieven en klachten van vrouwen en mannen In de bronnen blijken vrouwen en mannen verschillende redenen te hebben om bij huwelijksproblemen naar het gerecht te lopen. Van vrouwen weten we relatief meer omdat zij immers zowel bij moeilijke separaties als bij echtscheidingen in meerderheid de eisende partij zijn. Zij brengen veelal een complex van klachten naar voren. Mishandeling en dronkenschap gaan in vele gevallen gepaard met verwaarlozing van de kostwinning. Aan overspel en kwaadwillige verlating gaat mishandeling en verwaarlozing van de kostwinning vooraf. Anna de Vries heeft niet alleen de ‘onordentelijke levenswijze’ en het ‘onmatig gebruik van drank’ moeten ondervinden van haar man,
Dini M. Helmers, ‘“Tweedracht in hun huisselijk koningrijk”. Scheidende paren en huwelijkse deugden (1753-1810)’
70 Jurriaan Rudolph Rijneveld, maar ook zijn ‘brutale en onmenschelijke behandeling’. Hij slaat haar, stoot haar en scheldt haar uit op zodanige wijze dat zij de vlucht heeft moeten nemen om het vege lijf te redden.28 Anna de Vries voert haar proces pro deo, waaruit valt te concluderen dat zij tot een lage sociale groep behoort. Misdragingen van mannen komen (overigens) in alle milieus voor. Alida Vermeij bijvoorbeeld trouwt in de tweede huwelijksklasse, hetgeen betekent dat zij en haar man tot de op één na hoogste vermogens-groep behoren volgens de toenmalige belastingregels.29 Zij heeft ondervonden dat haar man Gerrit Bouma ‘kort na het voltrecken van het huwelyk, sich heeft overgegeeven aan een schandelyke en ongebonden Leevenswijse, verlaatende, bijna onophoudelyk de Samenwooninge met haar Eisseresse verwaarloosende, ten Eenemaale desselfs kostwinninge en selfs sig abandonneerde tot een onbetamelijke en schandelijke Conversatie met andere Slegte vrouwspersonen waardoor de Saamenleevinge met den gedaagde voor haar Eijsscherse ten Eenemaale ondraagelijk geworden is’.30 Een totaal verzuim van de kostwinningsplicht is de kwaadwillige verlating door mannen. Aan het einde van de achttiende en in het begin van de negentiende eeuw overkomt dat steeds meer vrouwen. Zij klagen mannen dan ook veelvuldig voor dit feit aan, maar niet nadat ze vaak lang geaarzeld hebben, zoals in de volgende paragraaf zal blijken. Mannen klagen zelden over verzuim van bijdrage in de kostwinning door hun vrouw. Zij klagen wel over verkwisting van geld. In 1783 beklaagt Willem Verdouw zich over het voortdurend beschonken zijn van zijn vrouw die ten gevolge van haar drankzucht alles verkoopt en naar de lommerd brengt.31 Na 1790 veranderen de klachten van mannen. In 1793 verwijt Jacobus Bank zijn vrouw Elisabeth Klegt niet alleen dat zij ‘een ongebonden zo een getrouwde vrouw geenszints passende levenswijze gehouden te hebben’, maar dat zij zelfs ‘haar kinderen en de eis: er geduurende hunne ziekte opeen schreeuwende wijze verwaarloost’.32 Pierre van Hemert heeft zijn vrouw Wilhelmina Alstorphius ‘ook te meermalen’ voor ogen gehouden ‘dat zij moeder was van vier kinderen, en hun geluk zoo wel als dat van hem Eys:r behoorde te bevorderen’.33 Zijn primaire klacht is de ‘ongepermitteerde Conversatien’ die zijn vrouw heeft met ‘deeze en geenen’. Volkert Sakes zegt tegen de rechter dat zijn vrouw Femmetje van der Laan niet alleen een oneerbaar gedrag vertoont, maar ook een slecht geaarde moeder is en haar huishouden en de kinderen verwaar-
Dini M. Helmers, ‘“Tweedracht in hun huisselijk koningrijk”. Scheidende paren en huwelijkse deugden (1753-1810)’
71 loost.34 Alleen van Jacobus Bank weten we dat hij in de vijfde huwelijksklasse is getrouwd.35 De andere heren moeten leges betalen voor het proces dat zij aanspannen. Zij zullen daarom niet tot de allerarmsten hebben behoord. Opvallend bij deze twee laatste voorbeelden is dat de mannen niet alleen meer dan één klacht hebben maar dat het verzuim van de zorg voor de kinderen en henzelf als extra klacht wordt aangevoerd. Dit is een niet onbelangrijke verandering waarop ik later terug zal komen.
Reacties van vrouwen en mannen op huwelijksproblemen Bij het proces zijn de inspanningen en de teleurstellingen van de eisende partij van groot gewicht. Als deze de rechter van haar of zijn goede bedoelingen weet te overtuigen, slaat als het ware de balans nog meer door in het nadeel van de tegenpartij. Vrouwen en mannen gaan anders om met het gedrag van hun wederhelft. Vrouwen vertellen de rechter dat zij lange tijd met veel geduld het wangedrag van hun echtgenoot hebben verdragen. Johanna van Wijk bijvoorbeeld is haar man Barthoud Ockers altijd met de ‘tederste liefde en affectie’ tegemoet getreden. Het echtpaar is in 1742 op huwelijkse voorwaarden getrouwd, waarbij de vrouw het recht op haar eigen kapitaal bleef houden. Jarenlang heeft zij het verkwistende en kwaadaardige optreden van haar man geduld. Toen Barthoud ook het kapitaal van Johanna nodig had voor zijn verteringen, was de maat vol. In 1773 verlaat Johanna het huis. De rechter die erbij geroepen wordt, haalt haar echter over tot een verzoening, waarbij Barthoud gemaand wordt zich ‘ordentelijk’ te gedragen.36 De verzoening hield niet langer dan een jaar stand. In 1774 zet Johanna de procedure tot separatie door en deze wordt op 8 november 1775 uitgesproken.37 Uit de rechtbankverslagen kunnen we ook opmaken dat vrouwen - soms tegen beter weten in - op een verzoening wachten. Jacoba Mol wordt in 1793 na tien jaar huwelijk (gesloten in de eerste klasse) door haar man, Conrad Lemker, verlaten. Hij laat haar wel zijn verblijfplaats, Hongarije, weten en stuurt op haar verzoek geld voor haar onderhoud. Pas in 1806 stapt Jacoba naar de rechter om een echtscheiding op grond van kwaadwillige verlating te verzoeken. Zij heeft vlak daarvoor een antwoord op haar insinuatie gekregen. Daarin vroeg zij haar man terug te komen. Op haar beurt zou zij ‘onaangezien al het gebeurde (...) bereid en geneegen’ zijn om ‘te Leeven en
Dini M. Helmers, ‘“Tweedracht in hun huisselijk koningrijk”. Scheidende paren en huwelijkse deugden (1753-1810)’
72 te handelen gelijk man en vrouw betaamd’. Conrad Lemker liet echter weten dat hij niet van plan was terug te keren.38 Een simpel rekensommetje toont aan dat Jacoba Mol dertien jaar geloofd heeft in de terugkeer van haar man. Vrouwen wijzen de rechter op hun niet aflatende pogingen het gedrag van hun echtgenoot te corrigeren. Met ‘ongewoone toegevendheid en oplettendheid’ had Marie Thoudu geprobeerd haar man op zijn plichten te wijzen. Om er een schepje bovenop te doen laat zij erbij aantekenen dat zij dat ‘zonder verwaandheid kan zeggen’.39 Mannen laten heel andere reacties zien op het afkeurenswaardige gedrag van hun vrouw. Zij probeerden net als vrouwen hun wederhelft weer op het rechte pad te krijgen. Hun maatregelen zijn echter drastischer. Niet met lieve woorden en wachten trachten zij hun doel te bereiken. Zij reizen hun vertrokken vrouw na om haar terug te halen of schakelen desnoods de rechter in. Willem Sijpel bijvoorbeeld dagvaardt op 4 juni 1771 zijn vrouw Elisabeth van Ham. Zij heeft op 9 december 1770 het huis verlaten om met meer terug te keren. Willem wordt door de rechter in het gelijk gesteld en Elisabeth moet zich ‘dadelijk stellen onder de maritale magt’.40 De eerder opgevoerde Jacobus Bank heeft volgens zijn zeggen verscheidene reizen ondernomen, maar zijn vrouw niet gevonden. Toen zij weer in de stad gesignaleerd werd, spande hij onmiddellijk een procedure tegen haar aan met als eis het huwelijk te ontbinden op grond van kwaadwillige verlating.41 Van een verzoeningspoging wordt geen melding gemaakt, hetgeen kenmerkend is voor de reacties van mannen. Wanneer de pogingen om het huwelijk te redden hebben gefaald, wordt er niet langer gedraald om de rechter een uitspraak te vragen in het geschil. Overspel van vrouwen wordt aanvankelijk zonder veel omhaal in de verslaglegging van de rechtbank vastgelegd. Na 1790 wordt het niet alleen een schandelijke daad genoemd, maar wordt de klacht extra onderstreept. Pieter Graafland vertelt de rechter dat zijn vrouw ‘alle beginsels van trouw en deugd misdadiglijk vergeetende zig in een overspeelig leevensgedrag Schandelijk verloopen heeft’.42.
Verwachtingen van het huwelijk Niet alleen de inspanningen om de ‘slechte’ wederhelft op het rechte spoor te brengen, dragen eisende partijen aan om de rechter van hun gelijk te overtuigen. Ook de verwachtingen die men heeft bij het
Dini M. Helmers, ‘“Tweedracht in hun huisselijk koningrijk”. Scheidende paren en huwelijkse deugden (1753-1810)’
73 aangaan van het huwelijk worden naar voren gebracht om de klacht te ondersteunen. Deze moeten zo geformuleerd worden dat de rechter ervan overtuigd wordt dat de aanklager met goede bedoelingen en gerechtvaardigd vertrouwen het huwelijk is aangegaan. Anna de Vries, genoemd in een eerdere paragraaf, is ‘in die allezints billijke verwagting dat zij met haaren man een ordentelijk en betamelijk leven zoude lijden’ getrouwd.43 Zij komt bedrogen uit. Tot ongeveer 1790 spreken in het algemeen beide echtgenoten de verwachting uit in eendracht en vreedzaam met elkaar te kunnen leven. Rust en orde waren kenmerken van een goed huwelijk. Daarnaast willen mannen dat de vrouw het geld voor de huishouding niet verspilt. Vrouwen eisen van hun man dat hij de kost verdient. Rond 1790 blijken de verwachtingen enigszins te veranderen. Woorden als harmonie en eensgezindheid, die nog wel als een equivalent van eendracht gezien kunnen worden, verschijnen, maar ook andere termen. Huiselijke genoegens en huiselijk geluk komen in de plaats van rust en orde. Niet alleen uit de uitvoerige beschrijvingen van eisende partijen kunnen we verschuivingen aflezen in de ideeën over hoe een huwelijk behoort te zijn. De paren die de separatie van tevoren bij de notaris regelen en daardoor veel minder afhankelijk zijn van de rechter, die hun akte alleen maar hoeft te bekrachtigen, ventileren door hun opgave van oorzaken ook hun mening.44 Door de hamerstukken over een groot aantal jaren te bekijken zien we langzame verschuivingen. In het begin van de periode geeft men vooral ‘onenigheid’ en ‘huiskrakelen’ op als reden. In de jaren zeventig wordt ‘verregaande onenigheden’ de meest voorkomende term. Hoewel deze redenen steeds genoemd blijven worden, komt na 1790 meer en meer de term ‘huiselijke onaangenaamheden’ in zwang. Opvallend bij deze wijziging is dat deze term vooral wordt gebruikt door mannen die pro deo zijn getrouwd en ook zo zijn gescheiden. Een verklaring hiervoor ontbreekt op dit moment nog. De terminologie wordt door diverse procureurs en notarissen gebruikt, zodat het niet een toevallig gebruik is van een van deze heren. Op het eerste oog lijkt ‘huiselijk’ slechts een synoniem voor ‘huis’ te zijn. Beide woorden duiden op ‘binnenshuis’ in tegenstelling tot ‘buitenshuis’. Aan het einde van de achttiende eeuw heeft het woord huiselijk echter een opvallende extra betekenis gekregen, zoals blijkt uit het Woordenboek der Nederlandsche Taal.45 Citaten uit de literatuur van deze periode illustreren hoe het woord huiselijk in zijn nieuwe betekenis wordt gebruikt: ‘ons huislyk leven is alleräangenaamst’ wordt er bijvoorbeeld in Willem Leevend, een van de romans van het
Dini M. Helmers, ‘“Tweedracht in hun huisselijk koningrijk”. Scheidende paren en huwelijkse deugden (1753-1810)’
74 schrijfstersduo Betje Wolff en Aagje Deken, gezegd.46 Huiselijk wordt geassocieerd met eendracht, geborgenheid, gezelligheid en eenvoud. Het gebruik van de term ‘huiselijke onaangenaamheden’ naast de term ‘huiskrakelen’ suggereert dat de eisende partijen dit woord bewust in zijn nieuwe betekenis hebben gebruikt. Het huiselijk leven is voor deze mensen nu niet meer ‘alleräangenaamst’ zoals men mocht verwachten, maar ‘onaangenaam’. Wat het onderscheid naar sekse betreft bieden de ‘hamerstuk’-scheidingen weinig aanknopingspunten.47 In de verslagen van de ingewikkelder scheidingsprocedures zijn er wel verschillen te ontdekken tussen mannen en vrouwen. Het zijn alleen mannen die na 1790 het woord ‘huiselijk’ naar voren brengen. Zij leggen meer dan daarvoor de nadruk op hun verwachting dat vrouwen voor het huishouden en de kinderen zorgen. Vrouwen benadrukken de hele periode door de kostwinningsplicht van mannen. Zij geven bij de rechter geen blijk van veranderingen in hun verwachtingspatroon. Deze concrete scheidingsprocedures laten zien wat mensen in de tweede helft van de achttiende eeuw van hun huwelijkspartner verwachtten en hoe zij reageerden op huwelijksproblemen. Het is interessant om deze opvattingen te vergelijken met de huwelijkse deugden die de auteurs van de eerdergenoemde prijsverhandelingen als ideaal voor ogen stonden.
De Maatschappij tot Nut van 't Algemeen Aan het einde van de achttiende eeuw leefde er onvrede bij grote delen van de burgerij over de gang van zaken in de Nederlandse Republiek. De stadhouder koos niet de juiste partij, de regenten en de landadel hadden te veel macht. De burgerij streefde naar meer zeggenschap en derhalve naar een vernieuwing van het politiek bestel. Het was een aantal van hen echter niet alleen om macht te doen. Hun drang tot vernieuwing kwam ook voort uit een diepe bezorgdheid om de maatschappij die in zedelijk verval raakte.48 Er werd minder getrouwd, in toenemende mate werden kinderen te vondeling gelegd en het aantal scheidingen nam toe. Deze ontwikkelingen waren een doorn in het oog van hen die het gezin zagen als de basis voor een goed functionerende samenleving. Het verwonderde hen dan ook niet dat het slecht ging met de economie. Dat was als het ware een logisch gevolg van het zedelijk verval.49 Het zal de burgerij
Dini M. Helmers, ‘“Tweedracht in hun huisselijk koningrijk”. Scheidende paren en huwelijkse deugden (1753-1810)’
75 extra bezorgd hebben gemaakt dat echtscheiding in alle rangen en standen voorkwam. De eigen groep was zo in het verval betrokken. Op 16 november 1784 werd te Edam de Maatschappij tot Nut van 't Algemeen opgericht. Het was een van de genootschappen die zich tot taak stelden aan het zedelijk en economisch verval een halt toe te roepen. Hoofdpijler van haar beleid was het bevorderen van kennis en deugd bij de ‘gemeenen man’. Het stoorde de oprichter Jan Nieuwenhuyzen dat de bestaande genootschappen zich van deze groep afsloten, onder andere door de hoge prijs van hun publikaties.50 Zedeloosheid was volgens de oprichters van het Nut vooral het gevolg van onkunde en onvermogen en niet een eigenschap van een bepaalde groep uit de onderste lagen van de maatschappelijke orde. Door het uitgeven van eenvoudige boeken en door verbetering van het onderwijs wilden zij de helpende hand bieden bij het verstrekken van de nodige kennis, zodat de gewone man in staat gesteld zou worden zich op te werken tot een nuttig lid van de samenleving.51 Het lidmaatschap en de verhandelingen moesten daartoe goedkoop blijven en de organisatie moest toegankelijk zijn voor iedereen die de christelijke leer aanhing. Het lidmaatschapsgeld werd vastgesteld op één ducaat (ƒ5,25) per jaar. De uitgaven werden veelal gratis aan de leden verstrekt of werden tegen een lage prijs verkocht. Ondanks deze voorwaarden is het niet gelukt de ‘gemeenen man’ als lid te verwelkomen. We moeten de leden vooral zoeken bij de intellectuele vertegenwoordigers van de middengroepen zoals onderwijzers en predikanten. In de beginjaren waren leden uit de patriottische en dissenterse hoek in de meerderheid.52
Huiselijke deugden en 't Nut De Maatschappij tot Nut van 't Algemeen zag de samenleving als een gezin in het groot.53 Functioneerde het gezin goed dan kwam het vanzelf goed met de hele maatschappij. Het Nut probeerde door het uitdragen van ideeën over deugd en huiselijkheid het gezin weer tot een hechte eenheid te smeden. Een van de methoden die het daarbij volgde, was het uitschrijven van prijsvragen en het uitgeven van de bekroonde verhandelingen. Inzenders werd gevraagd antwoord te geven op een gesteld probleem en onder hen werd een erepenning uitgeloofd.54 De eerste prijsvraag, uitgegeven in 1789, ging over de zedelijke opvoeding van kinderen. Inzenders van antwoorden op de prijsvragen moeten we evenals de leden vooral zoeken onder predikanten en onderwijzers.
Dini M. Helmers, ‘“Tweedracht in hun huisselijk koningrijk”. Scheidende paren en huwelijkse deugden (1753-1810)’
76 In 1792 schreef 't Nut een prijsvraag uit met als thema: ‘Welke zijn de verplichtingen van eenen braaven Huisvader en zulk een Huismoeder in 't gemeen Burgerlijk Leven?’ Daarbij werd tevens verzocht om een korte schets te geven van de oorzaken van het zo weinig voorkomen van geluk in zo vele huishoudingen. Van de negen inzenders kregen door de eveneens negenkoppige commissie twee van hen een erepenning toegewezen: Martinus Bodisco kreeg de gouden en J. van Ouwerkerk de Vries de zilveren penning.55 Zij verwierven hun prijs omdat hun stijl bondig en onderhoudend was en zij hun aandacht richtten op een groot publiek. Over de andere inzenders werd gezegd dat hun woordgebruik te slordig was, hun verhandeling langdradig of eentonig. Van Ouwerkerk definieert het huiselijk geluk als volgt: ‘de overeenstemming van twee, door het huwelijk aan elkander verbondene harten, welks echtverbindtenis gegrond is op goede beginselen, hartelijken en oprechte liefde, zonder eenige ander oogmerken dan, om de handen in een te slaan, ten einde, onderling, recht gelukkig te leeven; - dat te doen door eenen vertrouwelijken, vreedenlievenden, deugdzaamen en godsdienstige wandel.’56 Om dit te kunnen nastreven hebben beide echtgenoten samen en ieder apart een aantal specifieke verplichtingen. Als eerste en voornaamste punt van de gezamenlijke plichten geldt de huwelijkstrouw. Iedere echtgenoot wordt apart gewezen op de liefde jegens elkaar, maar hier wordt nog eens extra de nadruk op de onvoorwaardelijke trouw gelegd. De huwelijksband kan door mensenhanden eigenlijk niet verbroken worden en onder alle omstandigheden moet een echtpaar elkaar wederzijdse vriendschap en ondersteuning bieden zelfs al moet men daarvoor bijvoorbeeld de eigen familie in de steek laten. Een tweede belangrijke gezamenlijke verplichting is de liefde en de zorg voor de kinderen. Wanneer we echter bij de onderscheiden plichten voor mannen en vrouwen kijken is het toch vooral de moeder die de zorg uitvoert. Zij moet over hun lichamelijk welzijn waken en hen een deugdzame opvoeding geven. De vrouw moet een huismoeder zijn, zegt Bodisco.57 De verplichtingen van de vrouw liggen volgens de beide heren vooral in het huis. Zij moet ijverig zijn en spaarzaam en de huiselijke belangen behartigen, kortom het huishouden goed bestieren. Daarnaast moet zij zo veel mogelijk haar man behagen. De man moet de vrouw met zachte hand leiden, maar niet de baas over haar spelen, zeker niet in aanwezigheid van anderen. De voornaamste plicht van
Dini M. Helmers, ‘“Tweedracht in hun huisselijk koningrijk”. Scheidende paren en huwelijkse deugden (1753-1810)’
77 de man is evenwel het opbouwen van een eerlijk bestaan. Hij moet tevens zijn gezag in het gezin bewaren. Volgens Van Ouwerkerk moet de man zich zowel voor de maatschappij als voor zijn gezin nuttig maken.58 Martinus Bodisco is zich er echter van bewust dat lang niet alle mannen in staat zijn genoeg te verdienen voor het hele gezin. In zulke situaties is het voor de vrouw geen schande dat zij haar steentje bijdraagt. Het ‘wel of kwalijk vaaren van 't Huisgezin’ is er vaak van afhankelijk, aldus Bodisco.59 Ook als de man de kostwinning verwaarloost, moet de vrouw proberen de eindjes aan elkaar te knopen door haar ijver en vlijt en zo geeft zij misschien tegelijkertijd het goede voorbeeld waardoor de man weer op het rechte pad gaat. De beide inzenders zijn zich ervan bewust dat het huiselijk geluk voortdurend bedreigd wordt en dat een huwelijk zelfs al vanaf het begin tot mislukken gedoemd kan zijn. Zoals hen gevraagd is, wijden zij een uitvoerig betoog aan de oorzaken die tot de schipbreuk van een huwelijk kunnen leiden. Huwelijken mislukken volgens beide auteurs wanneer de echtgenoten een verschillend temperament hebben en hun verplichtingen verzuimen. Echtgenoten moeten zo veel mogelijk gelijk van leeftijd, sociale status en godsdienst zijn. Een huwelijk dat uit onedele motieven als geldelijk gewin of natuurlijke driften gesloten wordt, vraagt om moeilijkheden. Maar ook een huwelijk dat goed begint, staat bloot aan allerlei gevaren. Misbruik van drank en spel, verwaarlozing van de kostwinning en verkwisting zijn tijdbommen onder het huwelijk. Wantrouwen, jaloezie en ontrouw liggen altijd op de loer. Daartegen kan je je alleen wapenen met deugden als eerlijkheid, verdraagzaamheid, vergevingsgezindheid, vriendelijkheid en redelijkheid. Met instemming haalt Bodisco een eerdere prijswinnaar aan: ‘tusschen de deugd toch en het waarachtig geluk is een onwrikbaar verband’.60 Voor de buitenwereld moet je je hoeden en het contact met anderen moet zo veel mogelijk gemeden worden.61 De huwelijksproblemen van anderen zijn bij uitstek een gevaar voor het eigen huiselijk genoegen. Voordat men het weet is men betrokken bij de verschillende partijen, waardoor onderling ruzie kan ontstaan. De wetten die in zo'n ‘huisselijk koningrijk’ heersen, worden maar al te makkelijk overgenomen.62 Bodisco, die alle mogelijke oorzaken ordelijk opsomt, noemt als laatste maar voor hem zeker niet onbelangrijkste punt de ongodsdienstigheid. Als de liefde tot God ontbreekt is de liefdevolle zorg voor het huiselijk geluk ten enenmale onmogelijk. Maar hij waarschuwt voor godsdienstige haarkloverij. Verschil in opvatting moet ondergeschikt worden gemaakt aan het genoegen van het
Dini M. Helmers, ‘“Tweedracht in hun huisselijk koningrijk”. Scheidende paren en huwelijkse deugden (1753-1810)’
78 huiselijk leven. Verdraagzaamheid is kenmerkend voor een goed christen en een deugdzame echtgenoot.
Scheidende paren en huwelijkse deugden Huwelijksontrouw, verkwisting van geld zodat de huishouding niet goed bestierd wordt en verwaarlozing van de kostwinning door dronkenschap en kwaadwillige verlating zijn voor mannen en vrouwen redenen om bij de rechter hun wederhelft aan te klagen en een scheiding te vragen. Wanneer we de klachten, motieven en reacties op huwelijksproblemen en de huwelijksverwachtingen in de periode 1753-1810 analyseren en daarbij het onderscheid naar sekse als leidraad nemen, blijken er veranderingen op te treden maar ook verrassend vaste patronen te bestaan. Overspel van de partner is voor beide seksen reden om een echtscheiding aan te vragen. Zij hebben ieder hun eigen manier om hun hoofdklacht voor de rechter aannemelijk te maken. De vier citaten aan het begin van dit artikel geven hiervan een treffend voorbeeld. Bij vrouwen komt het ongeluk nooit alleen: mishandeling en verwaarlozing van de kostwinning zijn veel gehoorde nevenklachten. Mannen brengen hun klacht aanvankelijk kort geformuleerd voor het voetlicht. Na 1790 komt daar verandering in. De mannen gaan benadrukken dat huwelijksontrouw niet zomaar een misstap is, maar een die tegen alle eer, trouw en deugd in handelt.63 Huwelijkstrouw is voor de auteurs van de prijsverhandelingen een allereerste verplichting van beide echtgenoten. Zij verwachten van vrouwen niet meer trouw dan van mannen. De prijsverhandelingen leggen vrouwen wel een andere verplichting op: de zorg voor de kinderen. Tot ver in de achttiende eeuw is volgens de officiële lezing deze taak een gemeenschappelijke verantwoordelijkheid van beide ouders.64 Verwaarlozing van de kinderen door de vrouw komen we bij de klachten van scheidende mannen dan ook niet of nauwelijks tegen. Aan het einde van de achttiende eeuw treedt er echter een verandering op. Niet alleen noemen de prijsverhandelingen de zorg voor en de opvoeding van kinderen een specifieke plicht van vrouwen, ook in de verslagen van de rechtbank zien we een wijziging dienaangaande in de klachten van mannen: in de procedures wordt de verwaarlozing met klem genoemd. Aan deze wijziging in de taakverdeling ontlenen mannen een extra argument om het wangedrag van hun vrouw aan de kaak te stellen.
Dini M. Helmers, ‘“Tweedracht in hun huisselijk koningrijk”. Scheidende paren en huwelijkse deugden (1753-1810)’
79 De processtukken laten nog een derde verandering zien. In de periode tot 1790 verschillen mannen en vrouwen niet heel veel in hun verwachting van het huwelijk. Zij verwachten rust en orde en daarnaast dat hun wederhelft zich naar behoren kwijt van zijn/haar specifieke taak: mannen moeten de kost verdienen en vrouwen moeten niet verkwisten en het huishouden op orde houden. Na 1790 wordt - vooral door mannen - meer en meer de term ‘huiselijk’ gebruikt om hun verwachtingen van een harmonieus, gezellig en geborgen gezinsleven te benadrukken. Daarin bestaat een duidelijke parallel met de prijsverhandelingen van Bodisco en Van Ouwerkerk de Vries. Naast de veranderingen zijn er ook vaste patronen te ontdekken in de verhalen van de eisende partijen. Deze vinden we vooral terug in de verhalen van vrouwen. Zij blijken in de loop van de tijd niet over extra argumenten te beschikken om het oordeel over hun huwelijk in hun voordeel te laten uitvallen. Gezien het feit dat zij in meerderheid de scheidingen entameren en verkrijgen, lijken zij die ook niet nodig gehad te hebben. Zij hebben door de veelheid en de aard van hun klachten altijd redenen genoeg om een scheiding te verkrijgen. Hun veel gehoorde klacht over de verwaarlozing van de kostwinning is een stabiel fenomeen, waarmee vrouwen in scheidingsprocedures het gelijk aan hun kant krijgen. De auteurs van de prijsverhandelingen herhalen en bevestigen deze hoofdtaak van de man slechts en leggen hem geen extra verplichting op. Opvallend is het blijvende geduld, de vergevings- en verzoeningsgezindheid waarmee vrouwen hun huwelijksproblemen naar eigen zeggen proberen te verdragen. Ook in economisch zeer slechte tijden blijven zij wachten op de terugkeer van hun man. Deze deugden worden ook door Martinus Bodisco en J. van Ouwerkerk de Vries van de vrouw verwacht. Terwijl mannen in de nieuwe taak van de vrouw wel een nieuwe grond tot klagen zien, beroepen vrouwen zich daar niet op bij hun verdediging. Hoewel zij met verve vertellen hoe geduldig en vergevingsgezind zij zich tegenover hun kwaadaardige man hebben opgesteld, noemen zij nooit hun goede moederschap om de rechter van hun eigen goed gedrag te overtuigen. Zoals reeds is geconstateerd, hadden zij waarschijnlijk geen extra argumenten nodig. Misschien hebben zij ook niet het nut van een extra en nieuwe mogelijkheid om zich te verdedigen ingezien. Naar andere redenen kunnen we slechts gissen.
Dini M. Helmers, ‘“Tweedracht in hun huisselijk koningrijk”. Scheidende paren en huwelijkse deugden (1753-1810)’
80
Ter afsluiting Resumerend kan worden vastgesteld dat de veranderingen in de taakverdeling tussen mannen en vrouwen, zoals die door Bodisco en Van Ouwerkerk de Vries werden voorgestaan, weerspiegeld worden in de verslagen van de rechtbank. We kunnen niet zeggen dat de prijsverhandelingen deze verandering in gang hebben gezet. Zij lijken eerder een bevestiging te zijn van veranderingen die gaande waren. Niet alleen vertonen de rechtbankverslagen al eerder wijzigingen in opvattingen, deze worden ook regelmatig naar voren gebracht door mannen uit bevolkingsgroepen, waarvan we niet mogen verwachten dat ze de prijsverhandelingen hebben gelezen. Uit de verslagen van de rechtbank komt niet naar voren dat de ene maatschappelijke groep gevoeliger was dan de andere voor de veranderende opvattingen ten aanzien van de taakverdeling tussen mannen en vrouwen. Zoals we aan de ten tonele gevoerde echtparen hebben kunnen zien, is er geen onderscheid tussen de verschillende vermogensgroepen waar het veranderingen of stabiliteit in de motieven, klachten en reacties op huwelijksproblemen betreft. Met instemming wil ik Kruithof aanhalen die om terughoudendheid vraagt bij de veronderstelling dat ‘gewone’ mensen alleen een speelbal van de ‘gevestigde’ orde zouden zijn geweest.65 Hoewel mensen zich in een civiele procedure moesten laten bijstaan door een procureur, geeft het feit dat elk verhaal weer zijn eigen nuance kent enige zekerheid over de authenticiteit en de eigen inbreng van de eisende partij. Daarmee geven civiele rechtszaken ons inzicht in het gedrag van scheidende vrouwen en mannen uit alle lagen van de bevolking. Van deze gelegenheid wil ik gebruikmaken om de leden van de werkgroep gezinsgeschiedenis van het Nutsseminarium te Amsterdam te bedanken voor hun aandeel in de eerste fase van het onderzoek; speciaal wil ik hier noemen Tineke Vooys, Marijke Verhoef en Henk Laloli. Jan Hanou wil ik bedanken voor zijn waardevolle stilistische opmerkingen bij eerdere versies van dit artikel.
Eindnoten: 1 Gemeentearchief Amsterdam (GAA), Rechterlijke archieven 5061 (RA), inventarisnummer (inv.nr.) 1478 (21 juni 1785). Eiss.se = eiseres; Ged.e = gedaagde; Eis.e = eiseres. 2 GAA, RA, inv.nr. 1488 (13 november 1787). Ged.e = gedaagde; Eyss.r = eiser. 3 GAA, RA, inv.nr. 1576 (21 november 1809). Eiss. = eiseres; ged. = gedaagde. 4 GAA, RA, inv.nr. 1573 (21 februari 1809). 5 Er waren vijf trouwklassen: men betaalde ƒ30,-, ƒ15,-, ƒ6,-, ƒ3,-of niets. De aanslag werd gebaseerd op het vermogen en werd betaald in de oorspronkelijke woonplaats. Elke partner werd apart aangeslagen. Wanneer we van een echtpaar geen trouwdatum kunnen vinden in het archief van Amsterdam, dan is het achterhalen van een trouwklasse onmogelijk. Het wel of niet pro deo voeren van een proces geeft dan enige indicatie van de sociale achtergrond. De leges bedroegen ƒ7,-. 6 GAA, Doop, trouw en begraafregister (DTB) inv.nr. 5048, respectievelijk nr. 320, nr. 336, nr. 372. 7 GAA, RA, inv.nr. 1573 (21 februari 1809). 8 GAA, Particulier Archief (PA) 211, 1371.
Dini M. Helmers, ‘“Tweedracht in hun huisselijk koningrijk”. Scheidende paren en huwelijkse deugden (1753-1810)’
9 In 1971 verdween artikel 241 betreffende de strafbaarheid van overspel uit het Wetboek van Strafrecht. Zie Staatsblad 291. 10 Een insinuatie is een aanzegging die de notaris opstelt. Tegenwoordig noemt men dat een ingebrekestelling. Zie A.F. Gehlen, Notariële akten uit de 17e en 18e eeuw (Zutphen, 1986). 11 Herman Roodenburg heeft een uitgebreid oriënterend onderzoek gedaan naar de kerkeraadsnotulen in Amsterdam. Hij wijdt onder meer een paragraaf aan de rol van de kerkeraad in echtelijke twisten en echtscheiding. Zie Herman Roodenburg, Onder censuur. De kerkelijke tucht in de gereformeerde gemeente van Amsterdam, 1578-1700 (Hilversum, 1990). Zie meer voor de achttiende eeuw: Veronique Verhaar en Frits van de Brink, ‘De bemoeienissen van stad en kerk met overspel in het achttiende eeuwse Amsterdam’, in: S. Faber (red.), Nieuw licht op oude justitie. Misdaad en straf ten tijde van de Republiek (Muiderberg, 1989) 64-91. De auteurs gebruiken alle vier de door mij genoemde bronnen. De cijfers betreffende de tweede helft van de achttiende eeuw verdienen echter rectificatie. Het onderzoek waarop zij zich baseerden, betrof alleen de afkondigingen van scheidingen (de Citaties, GAA, RA, inv.nrs. 1786-1812). Mijn onderzoek in de rechtbankverslagen heeft aangetoond dat de Citaties niet volledig zijn in het opsommen van de uitspraken en van de scheidingsreden. De cijfers zijn daardoor drastisch gewijzigd en er zijn verschuivingen opgetreden in de aantallen diverse scheidingsredenen. 12 Mijn onderzoek begint in 1753, omdat de Vierschaarboeken van de periode daarvóór bijna allemaal ontbreken. 13 Hierop wijst ook Alain Lottin in: A. Lottin, La désunion du couple sous l'ancien régime. L'exemple du Nord (Parijs, 1975) 116. 14 D. Haks, Huwelijk en gezin in Holland in de 17de en 18de eeuw (Assen, 1982) 105. 15 Het zou te ver voeren hier nader op in te gaan. Zie bijvoorbeeld: Lène Dresen-Coenders, ‘De machtsbalans tussen man en vrouw in het vroegmoderne gezin’, in: Harry Peeters, Lène Dresen-Coenders en Ton Brandenbarg (red.), Vijf eeuwen gezinsleven. Liefde, huwelijk en opvoeding in Nederland (Nijmegen, 1988) 57-98. Zie ook Haks, Huwelijk en gezin, 150-152. 16 J.Th. de Smidt en Heleen C. Gall, ‘Recht en gezin’, in: G.A. Kooy (red.), Gezinsgeschiedenis. Vier eeuwen gezin in Nederland (Assen, 1985) 31-68, aldaar 34. 17 J. van der Linden, Regtsgeleerd, practicaal, en koopmans handboek (Amsterdam, 1806) 295. Het betreft hier de officiële regels. Mijn onderzoeksgegevens doen vermoeden dat in de praktijk vrouwen zonder al te veel problemen zaken voor het gerecht konden brengen. 18 E. van Zurck, Codex Batavus, waar in het algemeen Kerk-, Publyk en Burgerlyk Recht van Holland, Zeeland en het Ressort der Generaliteit kortelyk is begrepen. Met een vervolg van P. van der Schelling (Rotterdam, 1757-1764) 233. 19 Zie voor een opsomming van diverse clandestiene relaties: D.J. Noordam, ‘Lust, last en plezier: vier eeuwen seksualiteit in Nederland’, in: H.M. Dupuis e.a. (red.), Een kind onder het hart. Verloskunde, volksgeloof, gezin, seksualiteit en moraal vroeger en nu (Amsterdam, 1987) 127-169. 20 L.J. van Apeldoorn, Geschiedenis van het Nederlandsche huwelijksrecht (Amsterdam, 1925) 195. 21 Haks, Huwelijk en gezin. 22 J. Joor, ‘Echtscheiding en scheiding van tafel en bed in Alkmaar van 1700-1810’, Tijdschrift voor Sociale Geschiedenis (TvSG) 11 (1985) 197-229. 23 Haks, Huwelijk en gezin, 213. 24 Zie Y. Heijdemann, ‘Huwelijksbeëindigingen in Amsterdam in de eerste helft van de 18e eeuw’ (scriptie Vrije Universiteit Amsterdam, Amsterdam, 1985) en Haks, Huwelijk en gezin, 213. Haks gebruikt een scriptie van J.P. de Wit, ‘Het oud-vaderlands echtscheidingsrecht tussen 1572-1808, in het byzonder in Holland. Een archiefonderzoek in het schepenarchief te Rotterdam’ (scriptie Erasmus Universiteit, Rotterdam, 1976). 25 Overspel blijft hiermee een intrigerend en boeiend onderwerp. Volgens de Politieke Ordonnantie van 1580 werd een gehuwde vrouw bijvoorbeeld minder gestraft voor het begane overspel dan een gehuwde man, wanneer de partner ook gehuwd was. Hij liep de kans verbannen en beboet te worden, tevens werd hij dan eerloos en meinedig verklaard, terwijl de vrouw alleen kans liep verbannen te worden. Wanneer echter een gehuwde vrouw met een ongehuwde man overspel bedreef, werd zij wel zwaarder gestraft dan een man in dezelfde omstandigheid. Bij de eerste keer kon zij meteen verbannen worden, terwijl de man er met een boete vanaf kon komen. Zie over dit onderwerp ook latere opmerkingen in dit artikel.
Dini M. Helmers, ‘“Tweedracht in hun huisselijk koningrijk”. Scheidende paren en huwelijkse deugden (1753-1810)’
26 H. Nusteling, Welvaart en werkgelegenheid in Amsterdam 1540-1860 (Amsterdam, 1985) 169-170. 27 Zie voor het belang van en verschil in beide inkomens voor grote groepen van de Amsterdamse samenleving M.H.D. van Leeuwen, Bijstand in Amsterdam ca. 1800-1850 (Utrecht, 1990) 35. Deze auteur gaat ook in op de periode vóór zijn eigenlijke onderzoeksperiode. Zie voor de oorzaken van het toenemende aantal verlaten vrouwen ook C. Lis, ‘Gezinsvorming en vrouwenarbeid tijdens een versnellingsfase in de ontwikkeling van het kapitalisme, 1750-1850’, TvSG 10 (1984) 380-405. 28 GAA, RA, inv.nr. 1383 (25 augustus 1761). 29 GAA, DTB, inv.nr. 5048, nr. 294. 30 GAA, RA, inv.nr. 1394 (28 augustus 1764). 31 GAA, RA, inv.nr. 1469 (11 februari 1783). 32 GAA, RA, inv.nr. 1511 (8 september 1793). 33 GAA, RA, inv.nr. 1534 (18 juni 1799). 34 GAA, RA, inv.nr. 1577 (6 februari 1810). 35 GAA, DTB, inv.nr. 5048, nr. 359. 36 GAA, RA, inv.nr. 1433 (8 maart 1774). 37 GAA, RA, inv.nr. 1976 (20 mei 1774). 38 GAA, RA, inv.nr. 1562 (6 mei 1806). Voor huwelijksklasse: GAA, DTB, inv.nr. 5048, nr. 336. 39 GAA, RA, inv.nr. 1553 (6 maart 1804); dit citaat staat tussen haken, waardoor het een letterlijk citaat lijkt, iets dat zelden voorkomt in het civielrechterlijk archief. Het echtpaar is in de vijfde klasse getrouwd. GAA, DTB, inv.nr. 5048, nr. 366. 40 GAA, RA, inv.nr. 1422 (4 juni 1771). Willem Sijpel voert het proces op eigen kosten. 41 GAA, RA, inv.nr. 1511. 42 GAA, RA, inv.nr. 1566 (9 juni 1807). 43 GAA, RA, inv.nr. 1383. 44 Voor een beter inzicht zouden deze notarisakten onderzocht moeten worden. Soms blijkt achter vrij neutrale opmerkingen over de oorzaak van de scheiding een wereld van problemen schuil te gaan, die door familie en vrienden zodanig gesust zijn dat het echtpaar toch tot een overeenstemming bij de notaris kon komen. Mijn onderzoek is nog niet in een zodanig stadium dat ik veel meer over deze zaken kan zeggen, zodat ik mij beperk tot de redenen zoals die in de rechtbankverslagen te lezen zijn en die voor dit artikel veelzeggend zijn. 45 Woordenboek der Nederlandsche Taal (WNT), ('s-Gravenhage/Leiden, 1912) 1263-1266. Zie ook P.J. Buijnsters, ‘“De kleine Republiek”: Het gezin in de Nederlandse literatuur van de achttiende eeuw’, Documentatieblad werkgroep achttiende eeuw 24 (1992) 87-103, aldaar 96-97. 46 Zoals geciteerd in WNT, ‘Willem Leevend, I, 81’. 47 Zie de eerdere opmerkingen over het onderscheid naar sekse bij deze scheidingsvorm. 48 Gemakshalve wordt hier ongenuanceerd de term ‘burgerij’ gebruikt. Zie voor kritiek hierop en voor de rol van vernieuwers: W.W. Mijnhardt, Tot heil van 't menschdom. Culturele genootschappen in Nederland, 1750-1815 (Amsterdam, 1988) 293-294. 49 Anke Pouw, ‘De “waare” verlichting van de vrouw. Vrouwen en gezin binnen het burgerlijk beschavingsideaal van de Maatschappij tot Nut van 't Algemeen, 1784-ca. 1840’, Comenius 23 (1986) 292-319, aldaar 295-296. 50 P.N. Helsloot, ‘Een geschiedenis van 200 jaar volksontwikkeling. Met bijdragen van A.J. Wichers en P. Krom jr.’, in: W.W. Mijnhardt en A.J. Wichers (red.), Om het algemeen volksgeluk. Twee eeuwen particulier initiatief, 1784-1984 (Edam, 1984) 3-186. 51 Helsloot, ‘Een geschiedenis van 200 jaar’, 11. 52 B. Kruithof, ‘De deugdzame natie. Het burgerlijk beschavingsoffensief van de Maatschappij tot Nut van 't Algemeen tussen 1784-1860’, in: B. Kruithof, J. Noordman en P. de Rooy (red.), Geschiedenis van opvoeding en onderwijs. Inleiding, bronnen en onderzoek (Nijmegen, 1982) 371-385. Zie ook W.W. Mijnhardt, ‘De Nederlandse Verlichting’, in: F. Grijzenhout, W.W. Mijnhardt en N.C.F. van Sas (red.), Voor Vaderland en Vrijheid. De revolutie van de patriotten (Amsterdam, 1987) 53-80. 53 B. Kruithof, ‘De deugdzame natie’, 376. 54 Ibidem, 372-373. Zie ook Helsloot, ‘Een geschiedenis van 200 jaar’. 55 GAA, PA 211, inv.nr. 1271. De verhandelingen werden in 1794 bekroond en uitgegeven. 56 GAA, PA 211, inv.nr. 1321, Van Ouwerkerk, 150. 57 GAA, PA 211, inv.nr. 1321, Bodisco, 26.
Dini M. Helmers, ‘“Tweedracht in hun huisselijk koningrijk”. Scheidende paren en huwelijkse deugden (1753-1810)’
58 59 60 61
62 63
64
65
Ibidem, Van Ouwerkerk, 98. Ibidem, Bodisco, 38. Ibidem, Bodisco, 67. Hiermee staan de prijsverhandelaars niet alleen. De Zutphense predikant J.F. Martinet benadrukt dit ook in zijn ‘Huisboek voor vaderlandsche huisgezinnen’; zie Buijnsters, ‘De kleine Republiek’, 101. GAA, PA 211, inv.nr. 1321, Van Ouwerkerk, 177. De titel van dit artikel is ontleend aan deze opmerking. Zie mijn opmerkingen in de paragraaf ‘Scheiden in Amsterdam’. De eer van de man wordt wel als afhankelijk gezien van de seksuele kuisheid van de vrouw. Of dit ook voor Nederland geldt, is nog niet geheel duidelijk. Zie de opmerkingen in: Lotte C. van de Pol, ‘Prostitutie en de Amsterdamse burgerij: eerbegrippen in een vroegmoderne samenleving’, in: Peter te Boekhorst, Peter Burke & Willem Frijhoff (red.), Cultuur en maatschappij in Nederland 1500-1850 (Heerlen, 1992) 179-218, aldaar 190. Zij is de term ‘hoorndrager’ in het Amsterdamse strafrechtarchief vrijwel nooit tegengekomen. Ik heb daar ook nooit een verwijzing naar gezien in het civielrechterlijk archief. Zie Haks, Huwelijk en gezin, 105 en Hans de Mol, ‘Het huwelijk is goddelyck van aart, wanneer men tsaam uyt reine liefde paart. Kerkelijke opvattingen over vrijen en trouwen’, in: Petra van Boheemen, Lène Dresen-Coenders en Hans de Mol (red.), ‘Kent en versint, Eer dat je mint’. Vrijen en trouwen 1500-1800 (Zwolle, 1989) 85-120, aldaar 109-110. Uit mijn eigen onderzoek komt ook een bevestiging van deze oude opvatting. Bij een scheiding worden de kinderen nog al eens verdeeld over de beide ouders. Volgens de zeventiende-eeuwse notaris S. van Leeuwen moeten de kinderen naar draagkracht van de boedel verdeeld worden. Zie S. van Leeuwen, Notorius publicus, dat is, de practycke ende oeffeninghe der notarissen (Leiden, 1656) 366-367. Kruithof, ‘De deugdzame natie’, 372. Zie voor gebruikmaking van opvattingen van elites door ‘gewone’ mensen ook C. Lis, H. Soly en D. van Damme, Op vrije voeten? Sociale politiek in West-Europa (1450-1914) (Leuven, 1985) 34-35.
Dini M. Helmers, ‘“Tweedracht in hun huisselijk koningrijk”. Scheidende paren en huwelijkse deugden (1753-1810)’