Twee bomen De Schutse, gezinsdienst; zondagochtend, 24 maart 2013
1. Intro Vanochtend wil ik met u een wandeltocht door de Bijbel maken. We beginnen in het paradijs en het kan zomaar zijn dat we daar ook eindigen. We zullen zien. Gaat u met me mee naar Genesis? 2. Twee bomen in het paradijs ‘God, de HEER, legde in het oosten, in Eden, een tuin aan en daarin plaatste hij de mens die hij had gemaakt. Hij liet uit de aarde allerlei bomen opschieten die er aanlokkelijk uitzagen, met heerlijke vruchten. In het midden van de tuin stonden de levensboom en de boom van de kennis van goed en kwaad. (…) God, de HEER, bracht de mens dus in de tuin van Eden, om die te bewerken en erover te waken. Hij hield hem het volgende voor: ‘Van alle bomen in de tuin mag je eten, maar niet van de boom van de kennis van goed en kwaad; wanneer je daarvan eet, zul je onherroepelijk sterven.’’ (Gen. 2:8-9, 15-17) Genesis spreekt van een levensboom en een boom van kennis van goed EN kwaad. De mens was door God gemaakt om over de schepping te heersen (Gen. 1:26) en blijkbaar was het daarvoor niet nodig dat de mens goed van kwaad zou onderscheiden. Sterker nog, God wílde niet dat de mens van de boom van kennis van goed en kwaad zou eten. Daaruit kan je afleiden dat het niet Gods bedoeling was dat wij onderscheid zouden maken tussen goed en kwaad. Dat moet misschien even bezinken. God wilde niet dat de mens zelf een onderscheid zou maken tussen goed en kwaad. Dat is toch raar? God wil toch zeker dat we het goede doen en het kwade nalaten (bijv. 3 Joh. 1:11)? Laten we eens kijken wat er gebeurt als Adam en Eva van de boom van kennis van goed en kwaad eten. ‘En de vrouw zag, dat de boom goed was om van te eten, en dat hij een lust was voor de ogen, ja, dat de boom begeerlijk was om daardoor verstandig te worden, en zij nam van zijn vrucht en at, en zij gaf ook haar man, die bij haar was, en hij at. Toen werden hun beider ogen geopend, en zij bemerkten, dat zij naakt waren; zij hechtten vijgebladeren aaneen en maakten zich schorten.’ (Gen. 3:6-7; NBG) Dit is een hoogst merkwaardige Bijbeltekst. Adam en Eva eten van de boom van de kennis van goed en kwaad en ze bemerken dat ze naakt zijn. Hadden Adam en Eva eerder níet in de gaten dat ze naakt waren? Ik denk het wel. Ik denk dat ze dat alleen niet heel bijzonder vonden (Gen. 2:25). Het was normaal dat ze naakt waren. Na het eten van de boom kwam de gedachte op dat er iets mís was met naakt zijn. Ze voelden zich bloot niet goed genoeg. Vervolgens maakten ze provisorisch kleren van vijgenbladeren. Waarom? Omdat God, Die weleens door de Hof van Eden wandelde (Gen. 3:8), ook gekleed was? Wie weet. Dat doet eigenlijk ook niet ter zake. Wat ik vooral interessant vind aan dit Bijbelgedeelte is dat de mens het idee kreeg dat er iets mis was met hem. Plotseling was het verkeerd om naakt te zijn. Was naakt rondlopen ook verkeerd? Nee! God had de mens naakt gemaakt en… volgens Hem was het zo ‘zeer goed’ (Gen. 1:31)! Maakt u zich geen zorgen, ik ga u zo niet vragen uw kleren uit te doen. Ik wil u alleen op iets vreemds wijzen: God had de mens ‘zeer goed’ gemaakt, er was werkelijk níks mis met de mens, maar na het eten van de boom van kennis van goed en kwaad had de mens het idee dat hij níet goed was, dat er wél iets mis was met hem. Wat brengt het eten van de boom van kennis van goed en kwaad voort? Veroordeling! Je bent niet goed genoeg! Maar van wie kómt die veroordeling? Van God? Nee, van de mens zelf. Adam en Eva vonden zichzelf bloot ineens niet goed genoeg (Gen. 3:9-11). Toch had God ze zo gemaakt en was Híj er meer dan content mee. Wij denken wel dat het God is, Die mensen veroordeelt. Vanochtend wil ik laten zien dat wij het zijn die onszelf veroordelen. God wil heel graag dat we hiermee ophouden. Maar, zegt u, God zette Adam en Eva toch uit het paradijs? Zeker. En waarom deed Hij dat? Omdat 1
Hij niet wilde dat Adam en Eva ook van de levensboom zouden eten (Gen. 3:22). Je kan niet én van de boom van kennis van goed en kwaad én van de levensboom eten. Houd dit in het achterhoofd, ik kom er later op terug. 3. Het verbond met het volk van Israël We gaan een flink aantal jaren na de gebeurtenissen in de levens van Adam en Eva verder op onze wandeling door de Bijbel. We vinden het volk van Israël in de Sinaïwoestijn, aan de voet van de berg Sinaï. ‘Mozes ging de berg op, naar God. De HEER riep hem vanaf de berg toe: ‘Zeg tegen het volk van Jakob, laat de kinderen van Israël weten: “Jullie hebben gezien hoe ik ben opgetreden tegen Egypte, en hoe ik je op adelaarsvleugels gedragen heb en je hier bij mij heb gebracht. Als je mijn woorden ter harte neemt en je aan het verbond met mij houdt, zul je een kostbaar bezit voor mij zijn, kostbaarder dan alle andere volken – want de hele aarde behoort mij toe. Een koninkrijk van priesters zul je zijn, een heilig volk.” Breng deze woorden aan de Israëlieten over.’’ (Ex. 19:3-6) God zegt hier tegen Mozes dat hij het volk van Israël eraan moet herinneren hoe goed God voor Zijn volk zorgt. ‘Ik heb je op adelaarsvleugels gedragen’, zegt de Heer. Wat had de Heer gedaan voor Zijn volk? Hij had het uit Egypte geleid (Ex. 12:41-42), Hij had de Rode Zee doen opengaan (Ex. 14:21-22) en daarin de vijanden van Israël laten verdrinken (Ex. 14:26-30), Hij had het water bij Mara – dat bitter was – zoet gemaakt (Ex. 15:22-25a), Hij had kwakkels en manna te eten gegeven (Ex. 16:11 e.v.), Hij had water uit een rots laten komen (Ex. 17:1-7) en Hij had de Israëlieten het volk van Amalek laten overwinnen (Ex. 17:8-15). God zorgde ervoor dat Zijn volk veilig was en voldoende te eten en te drinken had. De God van Israël is JHWH, Jahweh: ‘Ik ben er voor je, Ik zal er voor je zijn’. Verder laat God Mozes weten dat hij tegen het volk moet zeggen dat het volk zich aan ‘het verbond’ moet houden. En als het volk dat doet, zo belooft God, zal het een koninkrijk van priesters zijn, een heilig volk. Over welk verbond heeft God het hier? U denkt misschien: ‘heel eenvoudig, het verbond dat God met het volk van Israël heeft gesloten’. Maar dat verbond, met de tien geboden en die honderden andere regeltjes, moest nog gesloten worden. Daar komen we zo op. Dat verbond kan God hier dus niet bedoeld hebben. Wel had God het volk al gezegd dat de eerstgeborenen aan Hem moeten worden opgedragen (Ex. 13:1-2) en dat het volk ieder jaar het Pesachfeest moest vieren (Ex. 13:3 e.v.) en Hij had de sabbat al ingesteld (Ex. 16:23). Dat waren voorschriften, die onderdeel uitmaakten/uitmaken van een verbond, maar deze voorschriften zelf zijn niet een verbond. Over welk verbond heeft God het hier, in Exodus 19:5? Over het verbond dat Hij met Abram sloot! Het verbond dat God met Abram sloot, toen Abram sliep (Gen. 15). Over dat verbond heb ik vorige keer gesproken (zie de spreekbeurt God geeft het Zijn vrienden als ze slapen). God beloofde Abram veel nakomelingen én een land waarin zij zouden kunnen wonen. En wat stond daar tegenover? Ik ben geneigd te zeggen ‘niks’, maar dat is misschien niet helemaal waar. God wilde heel graag een relatie met Abram. Abram wordt in de Bijbel een vriend van God genoemd (bijv. Jes. 41:8). God wilde heel graag een vriendschappelijke omgang met Abram. Dáár was het Hem om te doen. Later heeft God Abraham wel gevraagd zichzelf en zijn nakomelingen laten besnijden, als teken van het gesloten verbond (Gen. 17:10-14). Als het volk van Israël zich aan het verbond zou houden, dat God met Abram had gesloten, zou het volk een koninkrijk van priesters zijn, een heilig volk. Dat vertelde Mozes vervolgens aan het volk. ‘Mozes ging terug, riep de oudsten van het volk bijeen en deelde hun alles mee wat de HEER hem had opgedragen. Eenstemmig gaf het volk dit antwoord: ‘Alles wat de HEER zegt zullen wij volbrengen.’’ (Ex. 19:7-8a; Willibrordvertaling) 2
Als je naar de grondtekst kijkt, zie je dat het volk van Israël hier zegt: ‘Alles wat JHWH ons opdraagt zullen wij volbrengen’. Ik weet niet wat er hier over de Israëlieten is gekomen, maar ik begrijp he-lemaal niks van deze reactie. Als je Exodus 13-19 leest, zie je dat het volk steeds aan het kreunen en steunen was. Als de Egyptenaren achter het volk aankomen, zeggen ze tegen Mozes: ‘Waren er soms in Egypte geen graven, dat u ons hebt meegenomen om in de woestijn te sterven?’ (Ex. 14:11). Nadat God ze op een wonderbaarlijke manier door de Rode Zee heeft geleid en hun vijanden heeft laten verdrinken, komen ze bij Mara. ‘Het volk begon zich bij Mozes te beklagen. ‘Wat moeten we drinken?’ zeiden ze.’ (Ex. 15:24) God moppert niet, Hij maakt het bittere water zoet. Maar niet veel later is het weer raak: ‘Daar in de woestijn begon het volk zich opnieuw te beklagen. ‘Had de HEER ons maar laten sterven in Egypte,’ zeiden ze tegen Mozes en Aäron. ‘Daar waren de vleespotten tenminste gevuld en hadden we volop brood te eten. U hebt ons alleen maar naar de woestijn gebracht om ons hier allemaal van honger te laten omkomen.’ (Ex. 16:2-3) Wat doet God? Wordt God boos? Vraagt Hij het volk op te houden met zeuren? Nee, Hij voorziet in kwakkels en manna. God is een liefhebbende Vader. Hij zorgt voor wie bij Hem horen. De Israëlieten zien dat niet. Kijk maar, in Exodus 17 beginnen ze weer: ‘‘Waarom hebt u ons uit Egypte weggevoerd?’ zeiden ze tegen Mozes. ‘Om ons van dorst te laten sterven, met onze kinderen en ons vee?’’ (Ex. 17:3) Ze vragen Mozes zelfs: ‘Is de HEER nu in ons midden of niet?’ (Ex. 17:7). Al die twijfels aan Gods karakter, aan Gods zorg en wat doet God? Bewijzen dat Hij goed is. Hij geeft Zijn volk water. Het volk laat steeds weer zien dat het een gebrek aan vertrouwen heeft. En wat zegt het tegen Mozes: ‘wij doen álles wat de Heer ons opdraagt!’ De crux van het verbond dat God met Abram had gesloten was nu juist dat God van de mens helemaal niks verlangde. Ja, God verlangt naar een relátie! Het antwoord van het volk van Israël is het begin van het einde. God wil het volk laten zien dat het op eigen kracht niks kan, dat het volk niet op eigen kracht kan voldoen aan Gods maatstaven. God geeft Mozes een waslijst regels (Ex. 20-23, 25-31). U moet die thuis maar eens op het gemakje doorlezen. En wat gebeurt er nadat deze waslijst bij het volk bekend is gemaakt (Ex. 24:3)? Het volk maakt een gouden stier en aanbidt dat. Het vervelende voor het volk van Israël is, dat er nu een wet is die ze hebben overtreden. ‘Wie aan andere goden offers brengt, en niet uitsluitend aan de HEER, moet onder de ban worden geplaatst en gedood worden.’ (Ex. 22:19) En zo geschiedde: ‘[Mozes] zei tegen [de Levieten]: ‘Dit zegt de HEER, de God van Israël: Gord je zwaard om, jullie allemaal, doorkruis het kamp in de volle lengte en breedte en dood iedereen die je tegenkomt, al is het je broer, vriend of verwant.’ De Levieten deden wat Mozes hun had opgedragen, en zo kwamen er die dag ongeveer drieduizend Israëlieten om.’ (Ex. 32:27-28) Een treurig begin van een nieuw verbond. Drieduizend mensen dood. En weet u, ik geloof dat niemand had hóeven sterven. Dat geloof ik niet zomaar, dat geloof ik, omdat Paulus dat schrijft: ‘De wet maakt namelijk alleen dat God straft, want zonder wet is er ook geen overtreding.’ (Rom. 4:15) En: ‘(…) reeds vóór de wet was er zonde in de wereld. Maar zonde wordt niet toegerekend, als er geen wet is.’ (Rom. 5:13; NBG) Dit spreekt eigenlijk vanzelf. Als op de Nederlandse autosnelwegen geen snelheidslimiet geldt, kan de politie u geen boete opleggen voor te hard rijden. Heel eenvoudig. Als er niet een nieuw verbond 3
tot stand was gekomen, als God het volk van Israël geen wet had gegeven die zei dat de doodstraf staat op het vereren van afgoden, was niemand ter dood gebracht. Waarom heeft God Israël dan toch de wet gegeven? Je zou kunnen zeggen: omdat Israël erom vroeg. Israël wilde blijkbaar een eigen bijdrage leveren aan het verbond met God. En God dacht: ‘jullie hebben er niks van begrepen, maar prima, Ik leg jullie Mijn standaard op. Dan zal je vanzelf zien dat jullie die standaard niet kunnen halen en zullen jullie Mij om genade smeken’ (vgl. Rom. 7:7-23). Helaas kwam het volk van Israël niet tot dat punt. Het volk heeft zijn hele geschiedenis geprobeerd zijn eigen gerechtigheid te bewerken. Paulus zegt over het volk van Israël het volgende: ‘(…) Israël, dat ernaar streefde door de wet rechtvaardig te worden, heeft dat niet bereikt. Wat is daarvan de oorzaak? Ze handelden alsof het van hun daden afhing, en niet van geloof. (…) Ik kan van hen getuigen dat ze God vol toewijding dienen, maar het ontbreekt hun aan inzicht. Omdat ze Gods gerechtigheid niet kennen, proberen ze hun eigen gerechtigheid te laten gelden en verlaten ze zich niet op Gods vrijspraak. De wet vindt zijn doel in Christus, zodat iedereen die gelooft rechtvaardig zal worden verklaard.’ (Rom. 9:31-32, 10:2-4) Het doel van de wet is steeds geweest, dat het mensen tot het einde van zichzelf, het einde van hun eigen kunnen zou brengen. En waar kom je dan uit? Bij Christus. Christus is het einde van de wet (Rom. 10:4; NBG). 4. De boom van de genade en de boom van de wet Er stonden twee bomen in het paradijs. De boom van het leven en de boom van kennis van goed en kwaad. God zei dat de mens niet mocht eten van de boom van kennis van goed en kwaad, omdat hij anders zou sterven. Dick Pieterman zegt hier het volgende over: ‘God wist dat het eten van deze boom de mens zou vergiftigen. Wat was de essentie van dit gif? Het richt de mens op zichzelf in plaats van op God. Het zet de mens centraal! Wat ik doe is belangrijk en dat bepaalt mijn levenslot. Als we eten van deze boom, trekt het ons weg bij de boom des levens, die staat voor een relatie met de levende God, in afhankelijkheid en vertrouwen. De boom van kennis van goed en kwaad staat voor het op jezelf willen vertrouwen, het zelf willen weten, het zelf willen beslissen, het zelf je normen en waarden willen bepalen. Het is eigengerechtigheid, wat ons trots en onafhankelijk maakt. U staat centraal, uw mening, uw standpunt, uw oordeel. U bepaalt onafhankelijk van God wat goed of kwaad is.’ (Dick Pieterman, Genade. Gods mooiste woord, Zwijndrecht: Nehemia Ministries 2012, p. 62-63) Dit is wat met het volk van Israël gebeurde, nadat zij de wet hadden gekregen: het raakte volledig op zichzelf gericht en het verloor God uit het oog. In het Oude Testament kom je meerdere plaatsen tegen waar God het uitroept naar het volk van Israël: ‘Joehoe! Ik ben hier! Ik ben niet geïnteresseerd in de offerdienst! Ik ben niet geïnteresseerd in regeltjes! Ik ben geïnteresseerd in júllie! Kom nou naar Míj!’ (het bekendst zijn waarschijnlijk Jes. 1:11-20 en Am. 5:20 e.v.) De boom van kennis van goed en kwaad is de boom van de wet, de boom van het leven is de boom van de genade. Wie eet van de boom van kennis van goed en kwaad, komt onder veroordeling te leven. En veroordeling leidt tot de dood. Wie eet van de boom van het leven, komt vrij van de veroordeling. En wie vrij is, kan in volheid leven (vgl. Joh. 10:10). Jezus zegt: ‘u zult de waarheid verstaan, u zult de waarheid begrijpen, en die waarheid zal u bevrijden, vrijmaken’ (Joh. 8:32). Wat is die waarheid? Die waarheid is, dat God u (in Christus) als ‘zeer goed’ ziet, dat u (in Christus) ‘zeer goed’ bent in Zijn ogen.
4
Veel christenen eten nog steeds van de boom van kennis van goed en kwaad. Dat brengt dit denken voort: ‘als ik het goede doe, zal ik het goede ontvangen en als ik het kwade doe, zal ik het kwade ontvangen’. Het zorgt ervoor dat je volkomen op jezelf gericht raakt. Dat je gaat navelstaren. En als je op jezelf gericht bent, vind je altijd wel iets slechts. We zagen dat het eten van de boom van kennis van goed en kwaad er zelfs voor zorgde dat Adam en Eva hun naaktheid als ‘slecht’ aanmerkten, terwijl God Adam en Eva juist zo gemaakt had en het ‘zeer goed’ vond. God wil dat we ophouden met naar onszelf kijken. God wil dat we naar Hem kijken. God wil graag met ons optrekken. Als we steeds op onszelf gefocust blijven, voelen we ons onwaardig, veroordeeld. Als we naar Jezus kijken, mogen we weten dat we goed en geliefd zijn. Aan de Galaten schrijft Paulus: ‘Want allen, die het van werken der wet verwachten, liggen onder de vloek; want er staat geschreven: Vervloekt is een ieder, die zich niet houdt aan alles, wat geschreven is in het boek der wet, om dat te doen. En dat door de wet niemand voor God gerechtvaardigd wordt, is duidelijk; immers, de rechtvaardige zal uit geloof leven. Doch bij de wet gaat het niet om geloof, maar: wie dat doet, zal daardoor leven. Christus heeft ons vrijgekocht van de vloek der wet door voor ons een vloek te worden; want er staat geschreven: Vervloekt is een ieder, die aan het hout hangt.’ (Gal. 3:10-13; NBG) Lieve mensen, we hebben vanochtend gelezen dat als je gelooft, je rechtvaardig wordt verklaard (Rom. 10:4). En we hebben gelezen dat de rechtvaardige zal leven (Gal. 3:11). Wie op eigen gerechtigheid vertrouwt, is onder de vloek. Wie op zichzelf gericht is zal sterven. Christus heeft ons vrijgekocht van de vloek van de wet! Laten wij dan ook stoppen te eten van de boom van de wet. Laten wij eten van de boom van de genade, de boom van het leven (vgl. Gal. 4:22-31). 5. Terug naar het paradijs? Adam en Eva werden uit het paradijs gezet, omdat zij aten van de boom van kennis van goed en kwaad. Als gezegd: je kan niet én van de boom van het leven én van de boom van kennis van goed en kwaad eten. Het is het een of het ander, maar mooi niet allebei (naar Daniël Lohues & The Louisiana Bluesclub - 't Ien of ’t ander). Aan het begin van onze wandeltocht zei ik dat we zomaar in het paradijs zouden kunnen eindigen. Of we daar eindigen is aan u. Zegt u: ‘Ja Heer, alles wat U mij opdraagt zal ik doen, alle geboden die U mij oplegt zal ik volbrengen’ of zegt u: ‘Heer, ik kan het niet alleen, doet U het met Uw Geest door mij heen!’? Om dat laatste te kunnen zeggen, is het nodig je verlies te erkennen, is het nodig aan jezelf toe te geven dat je het niet op eigen kracht kan. Als u op dat punt komt en uzelf volledig overgeeft aan onze Vader, is er de belofte, die ook aan het volk van Israël is gedaan (Ex. 19:5), dat wij een koninkrijk van priesters mogen zijn, een heilig volk (1 Petr. 2:9; Op. 1:6, 5:9-10). Door ons zal God de wereld laten zien dat Hij een zorgzame Vader is, een God Die voor Zijn kinderen zorgt. Ik wil net als Paulus kunnen zeggen: ‘hoe u of een menselijke instelling over mij oordeelt interesseert me niet, en hoe ik over mezelf oordeel telt evenmin’ (1 Kor. 4:3). Ik wil mezelf niet beoordelen. Ik wil niet op mezelf gericht zijn. Ik wil gericht zijn op Hem, Die mij geroepen heeft. En u? Van welke boom eet u?
De aangehaalde Bijbelteksten zijn, tenzij anders vermeld, overgenomen uit de Nieuwe Bijbelvertaling, © Nederlands Bijbelgenootschap 2004/2007. Voor de teksten overgenomen uit de NBG-vertaling 1951, © Nederlands Bijbelgenootschap 1951. En voor de teksten overgenomen uit de Willibrordvertaling (herziene editie), © Katholieke Bijbelstichting 1995.
5