KATHOLIEKE UNIVERSITEIT LEUVEN GROEP BIOMEDISCHE WETENSCHAPPEN
FACULTEIT BEWEGINGS- EN REVALIDATIEWETENSCHAPPEN
Tussentijds rapport KU Leuven onderzoeksgroep Sport, ethiek en integriteit Opgesteld in het kader van de overheidsopdracht “Verstrekken van expertise op het vlak van ethisch verantwoord sporten, met inbegrip van de problematiek aangaande integriteit, seksueel misbruik en geweld” Toegekend aan het Internationaal Centrum voor Ethiek in de Sport (ICES vzw)
Mevr. An De Kock Prof. Dr. Jan Tolleneer i.s.m. de KU Leuven onderzoeksgroep (Prof. Em. Yves Vanden Auweele, Prof. Dr. Frank Hendrickx, Prof. Dr. Andreas De Block, Dhr. Jochem Martens, Mevr. Anouck Elen)
LEUVEN, juli 2013
Inhoud Inleiding ................................................................................................................................................... 4 1.
Methodologie .................................................................................................................................. 5
2.
Situering ........................................................................................................................................... 6 2.1.
Internationale ontwikkelingen................................................................................................. 6
2.2.
Europese ontwikkelingen ........................................................................................................ 8
2.3.
Vlaamse ontwikkelingen .......................................................................................................... 9
3.
Conceptueel-theoretisch kader ..................................................................................................... 10 3.1.
Wat is integriteit? .................................................................................................................. 10
3.2.
Geweld als overkoepelende term.......................................................................................... 14
3.3.
Seksueel grensoverschrijdend gedrag ................................................................................... 14
3.4.
Besluit .................................................................................................................................... 15
4.
Integriteitsmanagement in de sport .............................................................................................. 15 4.1.
Instrumenten ......................................................................................................................... 16
4.1.1.
Bepalen en definiëren van integriteit ............................................................................ 16
4.1.2.
Leiden naar integriteit ................................................................................................... 18
4.1.3.
Monitoren van integriteit .............................................................................................. 20
4.1.4.
Afdwingen van integriteit .............................................................................................. 23
4.2.
Processen ............................................................................................................................... 24
4.3.
Structuren .............................................................................................................................. 24
5.
Besluit ........................................................................................................................................ 25
Referenties............................................................................................................................................. 29
Bijlage 1 Overzicht kinderrechtenorganisaties en initiatieven in Vlaanderen Bijlage 2 Verslag expertenseminarie Sport, ethiek en integriteit (Ethische perspectieven, 2013) Bijlage 3 Naar een conceptueel kader Bijlage 4 Integratie conceptueel kader Ugent, KULeuven & ICES Bijlage 5 Internationaal comparatief onderzoek naar beleid ter preventie van geweld in de sport Bijlage 6 Monitor en evaluatiesystemen voor sportorganisaties Bijlage 7 Integriteitstrainingen Bijlage 8 Klachtensystemen, whistle-blowing, naspeuring en sanctionering Bijlage 9 Overkoepelend tuchtrecht en registratiesysteem Bijlage 10 Affiche publieke sessies Sport, ethiek en integriteit 2
Bijlage 11 Nota rekrutering, selectie en achtergrondonderzoek van trainers Bijlage 12, Luyten C, (2013), Eerstejaarsstudenten van KU Leuven bevraagd in 2012 over seksueel grensoverschrijdend gedrag, thesis. Bijlage 13, Eckhardt L, (2013), Eerstejaarsstudenten bewegings- en revalidatiewetenschappen over seksueel grensoverschrijdend gedrag - vergelijking van bevragingen uit 2004, 2005 en 2012, thesis. Bijlage 14, Cuylaert E, (2013), Operationalisering van het concept seksueel grensoverschrijdend gedrag - vergelijking van drie onderzoeksmethoden, thesis. Bijlage 15 Poster Eva Perfido & Bert Schreurs (2013)
3
Inleiding Sport en ethiek zijn twee belangrijke concepten die nauw met elkaar verbonden zijn. Het medisch en ethisch verantwoord sporten decreet (MEVS) van 2007 zet dit reeds in de kijker en ook in het toekomstige nieuwe decreet zal ethisch verantwoord sporten centraal staan. Deze decreten betekenen een positieve evolutie voor de sport. Vaak heeft men immers de neiging om te stellen dat sport inherent goed is en enkel positieve gevolgen heeft voor sportbeoefenaars. Dat sport een goede invloed op de ontwikkeling kan hebben, is inderdaad waar, maar dit hangt af van de manier waarop men de sport aanbiedt aan de sportbeoefenaars. Er zijn immers de laatste jaren heel wat getuigenissen geweest van (jonge) sporters die tijdens hun sportcarrière te maken kregen met geweld1 (Moget & Weber, 2006; Donnelly, 2007; Heitinga & Köhler, 2013). Hierbij ging het om getuigenissen van elitesporters die heel wat media-aandacht hebben gekregen. In enkele landen zorgden deze getuigenissen voor een kantelmoment waardoor overheden aandacht begonnen te besteden aan de problematiek geweld in de sport. Momenteel coördineert het Internationaal Centrum voor Ethiek in de Sport (ICES vzw), in opdracht van het Departement Cultuur, Jeugd, Sport en Media (CJSM), een tweejarig project (2012-2014) om rond ethisch verantwoord sporten, met inbegrip van de problematiek aangaande integriteit, seksueel misbruik en geweld, expertise te verstrekken aan het sportbeleid en -sector. Dit project bestaat uit wetenschappelijk onderzoek dat vertaald wordt naar de praktijk waarbij ICES ook een begeleidende en ondersteunde rol zal spelen voor de sportwereld. Hiervoor werkt ICES samen met vier universiteiten (Katholieke Universiteit Leuven, Universiteit Antwerpen, Universiteit Gent en Vrij Universiteit Brussel) en met andere partners gerelateerd aan het Vlaams sportlandschap (VSF, Panathlon Vlaanderen...). Deelproject 1 van de KU Leuven werkgroep onderzoekt via een comparatieve studie de verschillende beleidsinitiatieven in andere landen omtrent ethiek in de sport en dan vooral het voorkomen van seksueel grensoverschrijdend gedrag en geweld in de sport. Verscheidene aspecten van een goed integriteitsbeleid worden belicht via afzonderlijke nota’s en dit tussentijds rapport tracht deze verschillende nota’s in één coherente tekst samen te vatten. Vanuit de overkoepelende tekst wordt er steeds verwezen naar de respectievelijke nota’s. Deelproject 2 dat van start zal gaan eind september 2013 zal een specifieke focus leggen op integriteit en topsport bij de jeugd. Enerzijds zullen er structurele maatregelen van sportfederaties geïnventariseerd worden. Anderzijds zullen de risicofactoren voor schendingen van fysieke en psychische integriteit van jeugdtopsportatleten in kaart worden gebracht. Tijdens het eerste jaar van de overheidsopdracht (september – mei 2013) werd er via de masterthesis van Luyten (2013) al aandacht besteed aan deelproject 2, namelijk door na te gaan in welke mate er verschillen zijn tussen recreatieve en competitieve atleten wat betreft meningen en ervaringen met al dan niet grensoverschrijdende coachgedragingen.
1
Geweld wordt hier als een koepelbegrip bekeken en slaat zowel op schendingen van fysieke en psychische als seksuele integriteit.
4
1. Methodologie Dit eerste KU Leuven-deelproject hanteert een macro-benadering en gebruikt de methode van comparatieve analyse om de verschillende facetten van de problematiek in Vlaanderen te situeren in de ideeënkaders, en vooral de acties en beslissingen uit andere landen. Dit project benadert fysiek, psychisch en seksueel misbruik vanuit verschillende disciplines (juridisch, ethisch, psychologisch, pedagogisch en filosofisch). De fysieke en psychische integriteit van het sportindividu staat centraal, maar we beperken ons niet alleen tot de jonge atleten. De aandacht gaat naar iedereen die pedagogische verantwoordelijkheid draagt: trainers, ouders, federaties, media, artsen, ... Het doel van dit project is aanbevelingen geven voor beleid en sportveld op basis van voorbeelden uit het buitenland. Op vlak van de inhoud ligt de klemtoon op het bestuderen en evalueren van beleidsvoorstellen en -beslissingen (op structureel, educatief gebied) uit andere, systematisch selecteerde, (buur)landen en op het bestuderen van haalbaarheid (juridisch) en efficiëntie in de praktijk. De focus ligt op “fysieke en psychische integriteit, met misbruik als case”: hoe gaat men er elders (buitenland) juridisch, beleidsmatig (structureel) en opvoedkundig mee om? Het materiaal dat bestudeerd werd, bestond enerzijds uit primaire en secundaire (overheids-)geschriften, internationale rapporten en wetenschappelijke literatuur. Anderzijds werd er indien nodig ook contact opgenomen met belangrijke actoren in het buitenland om meer informatie over bepaalde beleidsbeslissingen te verkrijgen. We selecteerden vier landen die al een grote weg hebben afgelegd op vlak van beleid ter voorkoming van grensoverschrijdend gedrag in de sport. Er werd gekozen voor Nederland, het Verenigd Koninkrijk, Canada en Australië op basis van enkele internationale en Europese rapporten (Unicef, 2010; Brackenridge, 2012; Deutsche Sportjugend, 2012). Deze landen werden ook gekozen vanwege pragmatische redenen, aangezien heel wat beleidsgeschriften enkel beschikbaar zijn in de nationale taal van een land. Voor dit deelproject 1 werd er eveneens op 13 en 14 maart 2013 een expertenseminarie en een publieke lezing georganiseerd over Sport, ethiek en integriteit (Voor meer informatie zie bijlage 2 Verslag expertenseminarie). Het expertenseminarie had tot doel om experts met een verschillende disciplinaire achtergrond samen te brengen om over beleidsaanbevelingen te discussiëren. Daarnaast kwamen er tijdens een aansluitende publieke sessie drie buitenlandse sprekers aan bod die over goede praktijken in verband met het beschermen van de seksuele integriteit in de sport een lezing gaven (zie bijlage 10 Affiche publieke sessies). In functie van de Leuvense belangstelling en de overheidsopdracht werden aan de KU Leuven tevens een aantal specifieke onderzoeksprojecten op touw gezet. Claire Luyten, Laura Eckhardt en Eva Cuylaert voerden in december 2012 een replicatieonderzoek uit van de masterstudies uitgevoerd door Van Kelst (2004) en Indigne (2005) onder leiding van Prof. Em. Yves Vanden Auweele en die gepubliceerd werden als Unwanted sexual experiences in sport. Perceptions and reported prevalence among Flemish female student athletes (Vanden Auweele et al. 2008). De rapportering van dit replicatieonderzoek werd opgedeeld in drie subthema’s. Het eerste thema werd bestudeerd door Luyten (2013; abstract zie bijlage 12) en behandelt de volledige proefgroep, namelijk alle eerstefasestudenten van de KU Leuven. De opzet van dit onderzoek is nagaan of het niveau, geslacht en sporttak van de proefpersoon een effect heeft op de mening en de prevalentie van al dan niet grensoverschrijdende coachgedragingen. Het tweede thema 5
werd onderzocht door Eckhardt (2013; abstract zie bijlage 13) en maakt een vergelijking tussen de resultaten van de studies uit 2004, 2005 en 2012 omtrent meningen en ervaringen met coachgedragingen bij eerstejaarsstudenten bewegings-en revalidatiewetenschappen. Het laatste thema werd behandeld door Cuylaert (2013: abstract zie bijlage 14). In deze masterthesis maakt men een vergelijking tussen drie methodes om gradaties in opinies omtrent seksueel grensoverschrijdend gedrag te operationaliseren. Hierbij wordt vooral de nadruk gelegd op de verschillen in incidentie van misbruik die deze drie verschillende methodes van operationaliseren opleveren. Naast masterstudenten werden er eveneens enkele bachelorstudenten betrokken bij het onderzoek naar seksueel grensoverschrijdend gedrag en geweld in de sport in de context van hun onderzoekstage (derde bachelor LO&BW). Eva Perfido en Bert Schreurs verwerkten enerzijds de antwoorden op de Panathlonbevraging die naar alle Panathlonleden in Vlaanderen werd gestuurd als aanzet van een bredere, internationale studie. Deze Panathlonbevraging bevatte drie open vragen. Ten eerste vroeg men om twee praktijken of attitudes in het huidige sportmanagement en/of de sportpraktijk op te noemen die men bedenkelijk vindt vanuit ethisch standpunt. Ten tweede vroeg men om twee praktijken of attitudes te bespreken die goede veranderingen op vlak van ethiek bemoeilijken. Tot slotte vroeg men om twee praktijken of attitudes te geven die zouden moeten kunnen aangebracht of versterkt worden in het huidig sportmanagement en/of de sportpraktijk. De twee onderzoekstagestudenten vatten de resultaten samen in een korte paper (Schreurs & Perfido, 2013). Daarnaast verwerkten ze eveneens in het kader van het replicatieonderzoek de kwalitatieve gegevens van de vragenlijst die handelden over waarom inbreuken op de seksuele integriteit niet worden gemeld. De resultaten van hun onderzoek werden via een poster voorgesteld (Schreurs e.a., 2013). Het resultaat van deze comparatieve studie bestaat uit een aantal nota’s die verscheidene aspecten van een goed integriteitsmanagement belichten door voorbeelden uit het buitenland te bespreken. Dit integriteitsmanagement werd in 2008 door Jeroen Maesschalck en Janos Bertok voor de overheidscontext ontwikkeld. Jeroen Maesschalck heeft dit integriteitsmanagement eveneens voorgesteld op het expertenseminarie (14 maart 2013). Voor een kort verslag van deze presentatie verwijzen we naar bijlage 2 (Verslag expertenseminarie p. 2-3). Als structuur van deze overkoepelende tekst zullen we dan ook gebruik maken van het integriteitsmanagement, bestaande uit 1) instrumenten, 2) processen en 3) structuren. De initiatieven uit de verschillende landen zullen binnen deze drie pilaren kort besproken worden en voor meer informatie zal u doorverwezen worden naar de respectievelijke nota’s.
2. Situering 2.1.
Internationale ontwikkelingen
Vooral kinderen en jongeren zijn kwetsbaar voor misbruik en men dient hier dan ook voldoende aandacht aan te besteden. Dit wordt benadrukt door het internationaal verdrag voor de rechten van het kind dat goedgekeurd werd door de Verenigde Naties in 1989 (United Nations, 1989). Dit verdrag dat ook door België werd ondertekend, stelt dat wanneer er maatregelen betreffende kinderen worden genomen de belangen van het kind op de eerste plaats komen (Art. 3). 6
Daarnaast moeten staten die dit verdrag onderschrijven, passende wettelijke en bestuurlijke maatregelen nemen om ervoor te zorgen dat de rechten van het kind niet in het gedrang komen (Art. 4). Verder staat er in Artikel 5 dat kinderen recht hebben op aangepaste begeleiding en leiding die een positieve invloed hebben op hun ontwikkeling. Artikel 12 en 13 benadrukken dat kinderen recht hebben om hun stem te laten horen. Daarnaast moet men ook informatie en materiaal voorzien die tot doel hebben het sociale, psychisch en moreel welzijn en de lichamelijke en geestelijke gezondheid van het kind te bevorderen (Art. 17). Alle staten zijn eveneens verplicht om de nodige wettelijke, bestuurlijke, opvoedkundige en sociale maatregelen te nemen die kinderen beschermen tegen alle vormen van lichamelijk of geestelijk geweld en uitbuiting (Art. 19 & 36). Artikel 34 benadrukt dat kinderen ook beschermd dienen te worden tegen alle vormen van seksuele uitbuiting en seksueel misbruik. Daarnaast heeft elk kind recht op de grootst mogelijke mate van gezondheid (Art. 24). Artikel 31 benadrukt dat kinderen recht hebben op rust en vrije tijd en deelneming aan spel en recreatieve bezigheden die passen bij de leeftijd van het kind. Zoals men merkt zijn er heel wat artikels uit het Internationaal verdrag voor de rechten van het kind ook toepasbaar in een sportcontext. In 1978 ontstond een samenwerking tussen Panathlon International en Unesco inzake sport en ethiek. Datzelfde jaar keurde Unesco ook het internationaal handvest voor lichamelijke opvoeding en sport goed. Dit handvest is gebaseerd op de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens dat stelt dat iedere mens dezelfde rechten en vrijheden heeft ongeacht het geslacht, ras, afkomst, religie, leeftijd, enz. Volgens het handvest moeten mensen de mogelijkheden krijgen om hun fysieke, intellectuele en morele capaciteiten ten volle te ontwikkelen om volwaardig van hun rechten te kunnen genieten. Sport kan hier een belangrijke factor in spelen en iedere mens moet kansen krijgen om sport te beoefenen. Daarnaast benadrukt men dat sport en fysieke activiteiten kunnen bijdragen tot een samenleving waarin solidariteit en wederzijds respect centraal staan (Inghelbrecht & Tolleneer, 2003). Panathlon International heeft in 2004 de kinderrechten vertaald naar de sportcontext via het Panathlon-charter. Deze organisatie zag in 1951 het levenslicht in Italië en wil vooral de ethische en culturele waarden van de sport promoten. Zo ijvert ze er wereldwijd voor om het begrip en de wederzijdse waardering binnen de sportwereld te bevorderen en de ergste uitspattingen zoals geweld, doping, kindermisbruik en commercialisering aan te pakken. Via de Panathlon declaratie wil Panathlon International ervoor zorgen dat ethiek in de jeugdsport niet enkel iets op papier is, maar effectief wordt omgezet in de praktijk door middel van een aantal gedragsregels. Daarom streeft men ernaar dat zoveel mogelijk overheden, sportfederaties, sportclubs, sportgoederenfabrikanten, media, sportwetenschappers, sportmanagers, trainers, ouders en kinderen deze verklaring onderschrijven (Panathlon International, 2004). Ook Unicef besteedt aandacht aan de sportcontext. Unicef is een organisatie die sterk ijvert voor de rechten van het kind in vrije tijd en spel. Deze organisatie erkent de intrinsieke waarde die sport heeft in het promoten van de gezondheid en het welzijn van kinderen, sociale inclusie en hun opvoeding en ontwikkeling. Het werk van Unicef wordt gedragen door verschillende agentschappen en nationale settings en Unicef kan dan ook beschouwd worden als ’s werelds grootste organisatie voor de bescherming van kinderen. Op vlak van sport heeft het onderzoekscentrum van Unicef in 2010 het onderzoeksrapport uitgebracht Protecting Children from violence in sport: a review with a focus on industrialised countries. Dit rapport dat tot stand 7
kwam door een samenwerking met verschillende experts concludeerde dat ook de sportsector niet ontsnapt aan geweld. Daarnaast werd hierin ook het preventiebeleid dat rond deze thematiek wordt gevoerd in een aantal landen samengevat. In 2012 lanceerde Unicef de International standards for safeguarding and protecting children in sport op de Beyond Sport Summit in Londen. Deze werden opgesteld door de Unicef’s Child Protection Through Sport werkgroep (Brackenridge e.a., 2012). Het Internationaal Olympisch Comité (IOC) stelde in 2007 haar consensusverklaring voor over seksueel grensoverschrijdend gedrag en misbruik in de sport. In dit document beschrijft men de problemen die zich in de sport voordoen, identificeert men een aantal risicofactoren en geeft men een aantal richtlijnen voor de preventie van en optreden tegen wangedrag in de sport. Met deze verklaring maakt het IOC een belangrijk statement, enerzijds maken ze duidelijk dat seksueel grensoverschrijdend gedrag en misbruik ook in de sportcontext kan gebeuren. Anderzijds wil deze invloedrijke organisatie ook iets doen aan deze problemen via een effectief beleid (IOC, 2007). Uit voorgaande bevindingen blijkt dat er op internationaal vlak organisaties zijn die ijveren voor de bescherming van de rechten van het kind. Deze organisaties hebben reeds interessante charters en documenten geschreven die inspirerend kunnen zijn voor sportorganisaties die een eigen beleid ter bescherming van de integriteit van kinderen en jongeren willen uitwerken.
2.2.
Europese ontwikkelingen
Op Europees niveau werd er eveneens aandacht besteed aan de rechten van de mens en het kind. In 1949 richtte men de Raad van Europa op waarvan 47 Europese landen lid zijn. Dit is een intergouvernementele organisatie die tot doel heeft om de mensenrechten te beschermen, de culturele verscheidenheid te bevorderen en rassendiscriminatie en onverdraagzaamheid te bestrijden. Deze organisatie was ook verantwoordelijk voor het opstellen van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (Vlaamse overheid, 2013). De Raad van Europa is actief op verschillende terreinen en besteedt ook aandacht aan cultuur en sport. In 1966 was zij een pionier op vlak van Sport-voor-Allen, daarnaast had de Raad ook aandacht voor ethiek in de sport. Dit leidde tot twee verdragen: ‘The European convention on Spectator Violence’ (1985) en ‘The Anti-doping Convention’ (1990) (Council of Europe, 2013). In 1992 ging men nog een stapje verder en werden zowel een Europees sporthandvest als een Code voor sportethiek goedgekeurd door het comité van ministers van de lidstaten. Het Europees Sporthandvest erkent het fundamenteel recht van iedereen om sport te beoefenen en de bijdrage van sportbeoefening aan de socioculturele ontwikkeling. Verder wordt er de nadruk gelegd op verantwoordelijkheden van overheden op vlak van het sportbeleid en dat deze maatregelen moeten nemen om sportbeoefenaars te beschermen tegen uitbuiting en misbruiken. Dit handvest pleit er dan ook voor dat overheden zorgen voor een veilige en gezonde sportomgeving met respect voor de morele en ethische waarden van de sport. De Code voor Sportethiek bouwt hierop verder. Het uitgangspunt van deze code is dat fair-play integraal deel moet uitmaken van een sportbeleid en alle sportactiviteiten en dit zowel op recreatief als competitief niveau. Fair-play wordt heel ruim gedefinieerd: enerzijds slaat het op concepten als vriendschap, respect voor anderen en met de juiste ingesteldheid spelen. Anderzijds houdt fair-play ook in dat men problemen zoals valsspelen, doping, fysiek en verbaal geweld, seksueel grensoverschrijdend gedrag en misbruik, 8
uitbuiting, oneerlijke kansen, overdreven commercialisatie en corruptie bestrijdt (Maes, 2007; Council of Europe, 2001). Hieruit blijkt dat men ook op Europees niveau ijvert voor een ethisch verantwoorde sport. Europese overheden moeten dan ook hun verantwoordelijkheid opnemen en via beleidsmaatregelen de verschillende sportorganisaties bewust maken van de belangrijke rol die ze spelen om sport op een ethisch verantwoorde manier te organiseren.
2.3.
Vlaamse ontwikkelingen
In 1991 keurde het Vlaamse parlement het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind (IVRK) goed. Dit wordt gebruikt als een juridisch instrument en leidraad voor de verhoudingen tussen volwassenen en minderjarigen. Als gevolg van deze goedkeuring moet het Vlaams parlement om de vijf jaar een rapport uitbrengen over hoe zij de implementatie van het verdrag hebben bewerkstelligd. Daarnaast wordt er o.l.v. de Kinderrechtencoalitie een alternatief rapport opgesteld over de bescherming van de rechten van het kind in Vlaanderen. In Vlaanderen is de minister van Jeugd bevoegd voor de coördinatie van het kinderrechtenbeleid. Dit beleid wordt ondersteund door de aanspreekpunten kinderrechten die gecoördineerd worden door de administratie gezin & maatschappelijk welzijn. Verder is er ook een coördinator Kinderrechten aangesteld bij het agentschap cultureel & sociaal werk en werkt men samen met de kinderrechtencoalitie (Agentschap, 2013; De Bodt, 2008). Op dit moment loopt er tijdens de periode 2011-2014 een Vlaams actieplan Kinderrechten. Met dit actieplan wil de Vlaamse overheid haar gecoördineerde aanpak van kinderrechten versterken. De aanpak van geweld tegen kinderen en jongeren en aandacht voor gezondheid en welzijn zijn voorbeelden van prioritaire aandachtspunten (Agentschap, 2013). Een belangrijk Vlaams orgaan is het Kinderrechtencommissariaat, een officiële en onafhankelijke instantie van het Vlaams parlement die instaat voor de verdediging van rechten en belangen van minderjarigen. Haar hoofdopdracht bestaat uit het bekendmaken van het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind en toezien op de naleving ervan. Ze waakt erover dat de nodige instrumenten, kanalen en voorzieningen worden uitgebouwd en dat er kwalitatief werk geleverd wordt. Enerzijds adviseren zij via adviezen, standpunten, knelpuntnota’s en memoranda het Vlaams parlement en andere beleidsactoren. Anderzijds detecteren zij signalen van kinderen, jongeren en professionals via een klachtenlijn. Ze bemiddelen, onderzoeken de klachten en adviseren het beleid. De klachtenlijn is er voor jongeren onder de 18 jaar en hun belangenbehartigers. Zij kunnen klachten indienen over de schending van de kinderrechten en dit op verschillende terreinen zoals gezondheidszorg, sport, milieu, onderwijs, tewerkstelling, justitie, mobiliteit, gezin, ruimtelijke ordening, wonen, voorzieningen, seks en drugs. Het Kinderrechtencommissariaat fungeert als een tweedelijnsdienst voor minderjarigen en heeft geen dwingende functie. Wanneer men te maken krijgt met slachtoffers van geweld worden deze doorverwezen naar de hiervoor bevoegde instanties zoals de Vertrouwenscentra Kindermishandeling (Kinderrechtencommissariaat, 2013; Klachtenlijn, 2013). In Vlaanderen zijn er ook heel wat vrijwilligersorganisaties die zich actief inzetten voor de rechten van kinderen. Voor een kort overzicht verwijzen we naar bijlage 1 (p.24).
9
Specifiek voor de sport zijn er eveneens een aantal organisaties die aandacht vragen voor de rechten van het kind. Panathlon Vlaanderen vzw werd opgericht in 1987 en is een club die het doel heeft om normen en waarden en fairplay in de sport te verdedigen, te beschermen en te promoten. Momenteel zijn er vijf clubs actief: Limburg, Brussel, Leuven, Antwerpen en Gent waarvan de activiteiten door Panathlon International Vlaanderen vzw worden gecoördineerd. Samen met de Vlaamse sportfederatie heeft Panathlon ook een samenwerking tot stand gebracht, genaamd ‘Sport op Jongerenmaat’. Via een website geeft men informatie over de Panathlonverklaring en is er ook de mogelijkheid om deze elektronisch te ondertekenen. Panathlon organiseert ook jaarlijks samen met de Nationale loterij een Stipendium. Verder wordt er elk jaar een nationale fair-play trofee uitgereikt. Een andere organisatie die ijvert voor een ethisch verantwoorde sportomgeving is ICES. Het Internationaal Centrum voor Ethiek in de Sport (ICES) zet zich sinds 2009 in voor een ethische bewustwording in de sportsector. ICES is een onafhankelijke vereniging die experts in de wereld van ethiek in de sport en lichamelijke opvoeding samenbrengt, hun kennis en ervaring verzamelt en ter beschikking stelt. ICES wil de sportwereld stimuleren tot ethische bewustwording. Het wil een kenniscentrum zijn waar informatie vergaard en verspreid wordt ( gebaseerd op wetenschappelijk onderzoek en good practices) en dat begeleiding en opleiding aanbiedt aan alle actoren in de sport. ICES was in 2012 samen met Sensoa verantwoordelijk voor de ontwikkeling van het Raamwerk Lichamelijke en seksuele integriteit en beleid in de sport, een Handleiding voor sportclubs en het Vlaggensysteem “Sport, een spel met grenzen” (Vandevivre, 2012; ICES, 2013).
3. Conceptueel-theoretisch kader Adviezen verlenen voor verbeteringen van beleid en werking kan niet zonder een doordacht conceptueel-theoretisch kader. Een eerste opdracht van de KU Leuven werkgroep was het uitschrijven van operationele definities van integriteit en gerelateerde concepten (Zie bijlage 3: Naar een conceptueel kader). Vervolgens werden deze definities in een gemeenschappelijke nota van KU Leuven, U Gent en ICES gegoten zodat er één overkoepelend document ontstond voor alle definities. In de volgende paragrafen worden de bevindingen kort samengevat. Voor meer informatie verwijzen we u door naar bijlage 4: Integratie conceptueel kader KU Leuven, U Gent & ICES.
3.1.
Wat is integriteit?
Het thema integriteit heeft een tweepolige definitie: enerzijds wordt het begrip vereenzelvigd met rechtschapenheid, met iets dat versterkt dient te worden met het oog op beter functioneren (morele integriteit). Anderzijds slaat het op een ongeschonden toestand van het individu (of organisatie), op iets dat beschermd dient te worden (fysieke, psychische en seksuele integriteit). Om deze tweepolige definitie te verduidelijken, spreken we van subject- en objectintegriteit (zie fig. 1; voor meer informatie zie bijlage 3: Naar een conceptueel kader KU Leuven p 2-3).
10
Subjectintegriteit Morele onaantastbaarheid van personen en organisaties
Objectintegriteit Personen: psychische, fysieke & seksuele ongeschondenheid Organisaties: onbeschadigde & souvereine staat
Figuur 1: Integriteit van personen of organisaties. Naar een tweepolige definitie: subjectintegriteit en objectintegriteit
Wanneer men dieper inzoomt op de objectintegriteit van personen, ziet men dat dit zowel fysieke, psychische als seksuele integriteit kan omvatten. Fysieke, psychische en seksuele integriteit verwijzen in dit kader naar de waarden van personen die door moreel laakbaar gedrag van anderen (geweld: zie verder) kunnen beschadigd worden. De drie vormen van integriteit staan niet gewoon naast elkaar. De hoofdcategorieën zijn fysieke en psychische integriteit, terwijl seksuele integriteit een subcategorie is van beide anderen (en van hun doorsnede) zoals weergegeven in figuur 2 (voor meer informatie zie bijlage 3: nota Naar een conceptueel kader KU Leuven p 8-9).
11
Objectintegriteit van personen
Fysieke integriteit
Psychische integriteit
Seksuele integriteit
Figuur 2: Objectintegriteit van personen: en seksuele integriteit en hun samenhang
fysieke
integriteit,
psychische
integriteit
Men denkt vaak spontaan aan de (oudere) trainer en de (jonge) atleet wanneer men het heeft over de schending van de fysieke, psychische of seksuele integriteit wegens een gebrek aan morele integriteit (subject). Dit is echter een stereotiep beeld en men moet aandacht hebben voor het hele spectrum aan integriteitsactoren in de sport wanneer men een beleid wil ontwikkelen. Dit wordt geïllustreerd aan de hand van figuur 3: Matrix van zestien sportactoren. Personen, organisaties en hun onderlinge relaties vanuit het oogpunt van object- en subjectintegriteit.
12
1
Figuur 3. Matrix van zestien sportactoren. Personen, organisaties en hun onderlinge relaties vanuit het oogpunt van subjectintegriteit en objectintegriteit
13
3.2.
Geweld als overkoepelende term
Het begrip ‘geweld’ wordt als een holistische term gebruikt en slaat op elke handeling of situatie die een inbreuk en/of een bedreiging betekent voor de fysieke en psychische2 integriteit van een jong persoon (Ambrassade, zie verslag ICES 2013). Hieronder vallen alle mogelijke soorten van fysieke en/of psychische mishandeling, seksueel misbruik maar ook verwaarlozing, nalatige behandeling of commerciële of andere uitbuiting (zie bijlage 3: naar een conceptueel kader p 10). Enkele sportspecifieke voorbeelden van fysiek geweld zijn “overmatig intensieve training, systematisch onvoldoende rust, lichamelijke straffen, zware voedingsdiëten, aanmoedigen van hard spelen of ‘speel om pijn te doen’-attitudes, opleggen van gebruik van doping, pestgeweld t.o.v. leeftijdsgenoten”, … Overmatige druk, verbaal geweld en emotioneel misbruik zijn voorbeelden van psychisch geweld of schendingen van de psychische integriteit. Verbale commentaren, fysieke avances, vernederend aanraken, gedwongen geslachtsgemeenschap zijn dan weer voorbeelden van schendingen van de seksuele integriteit van de sporter (David, 2010).
3.3.
Seksueel grensoverschrijdend gedrag
Brackenridge (2001) geeft seksuele uitbuiting als een continuüm weer omdat elk slachtoffer uitbuiting op een andere manier ervaart en vanuit die optiek is het dan ook moeilijk om een onderscheid te maken tussen de drie termen. Op dit continuüm worden drie categorieën voorgesteld: seksuele discriminatie, seksueel grensoverschrijdend gedrag en seksueel misbruik. Seksuele discriminatie slaat op institutionele praktijken die het vertrouwen, de prestatie en progressievooruitzichten van een individu ondermijnen. Een voorbeeld is het gebrek aan rapporteringskanalen voor seksueel grensoverschrijdend gedrag. Het is dus gebaseerd op de collectieve beleidsbeslissingen en praktijken die worden gemaakt door organisaties. De term seksueel grensoverschrijdend gedrag 3 komt zowel uit het persoonlijk als institutioneel seksisme. Het gaat hier om iedere vorm van seksueel gedrag of seksuele toenadering, verbaal, non-verbaal of fysiek, opzettelijk of onopzettelijk, die door de persoon die het ondergaat als ongewenst of gedwongen wordt ervaren. Meestal gaat het om een individu of kleine groep als dader ten opzichte van één persoon. Dit ongewenst gedrag kan zowel fysiek en psychologisch (of emotioneel) zijn en komt voor in interpersoonlijke relaties gedurende een bepaalde tijdsperiode (Moget & Weber, 2008). Onder de term seksueel misbruik kan men verkrachting, aanranding en incest categoriseren, maar het blijft een moeilijke opdracht gezien, opnieuw, de verschillen in individuele omstandigheden en culturele interpretaties. We kiezen ervoor seksueel grensoverschrijdend 2
Ambrassade spreekt van emotionele integriteit. In deze tekst stellen wij psychische integriteit gelijk aan emotionele integriteit. 3 Sexual harassment wordt vaak vertaald als seksuele intimidatie. Om in lijn te blijven met het Raamwerk lichamelijke en seksuele integriteit en beleid in de sport van Sensoa (2012) kiezen we voor de vertaling seksueel grensoverschrijdend gedrag.
14
gedrag te beschouwen als een bredere term waaronder dan seksueel misbruik kan gerangschikt worden. Seksueel misbruik is de meest extreme vorm van seksueel grensoverschrijdend gedrag en wordt specifiek gekenmerkt door een proces van dwang en grooming (Brackenridge, 2001; Fasting, 2012). Dit laatste is een proces waarbij de dader zijn slachtoffer gaat isoleren en voorbereiden op misbruik. Het slachtoffer ondergaat dit groomingproces zonder dit op te merken en geleidelijk aan zullen grenzen vervagen. Er worden vier stappen beschreven: ten eerste een potentieel slachtoffer in het vizier hebben, ten tweede vriendschap en vertrouwen opbouwen, ten derde isoleren, controle opbouwen en loyaliteit creëren en ten vierde seksueel misbruik aanvatten en ervoor zorgen dat het geheim blijft.
3.4.
Besluit
In voorgaande paragrafen werden de verschillende ontwikkelde definities over integriteit kort weergegeven. Definities maken deel uit van beleidsdocumenten omdat deze duidelijk maken wat de organisatie juist bedoelt met concepten als integriteit, geweld en seksueel grensoverschrijdend gedrag. Op die manier kan men misinterpretaties vermijden.
4. Integriteitsmanagement in de sport In de jeugdsport doen er zich ethische problemen voor waaraan men als sportactor aandacht moet besteden. Enerzijds zijn er heel wat bewijzen over ernstige vormen van kindermisbruik die een krachtdadige aanpak vereisen. Anderzijds krijgt men ook te maken met eerder subtiele ethische dilemma’s waarbij men niet altijd weet hoe men hierop moet reageren. Dergelijke ethische problemen vragen om een goed management waardoor actoren in de sport weten hoe te handelen in situaties waar bepaalde waarden op het spel staan. Er zijn immers al heel wat goede intenties merkbaar (zie de situering), maar de implementatie ervan blijft vaak een struikelpunt. Het integriteitsmanagement dat oorspronkelijk in een overheidscontext ontwikkeld werd, kan mits een aantal aanpassingen deze implementatie bevorderen doordat het een duidelijke omkadering biedt. Het doel van dergelijk management is tweeledig: enerzijds voorkomen van serieuze integriteitsschendingen. Anderzijds het promoten van integriteit door het begrijpen van, de toewijding voor en vaardigheden van ethische besluitvorming te stimuleren. Belangrijk bij de ontwikkeling van een integriteitsmanagement is dat men op zoek gaat naar een goede balans tussen enerzijds controlerende en anderzijds stimulerende maatregelen. Controlerende maatregelen zorgen voor een minimum niveau van ethisch gedrag. Terwijl stimulerende maatregelen de minimum inspanningen naar een hoger niveau tillen (Maesschalck & Vanden Auweele, 2013; Maesschalck & Bertok, 2008) . Een integriteitsmanagement bestaat uit drie pijlers, namelijk instrumenten, processen en structuren. Instrumenten zijn allerlei maatregelen en initiatieven die men neemt om integer handelen te stimuleren. Instrumenten kunnen vervolgens nog eens onderverdeeld worden naargelang hun functie. Ten eerste bepalen en definiëren van integriteit. Ten tweede leiden naar integriteit. Een derde functie is het monitoren van integriteit en tot slotte heeft men instrumenten die integriteit afdwingen.
15
Deze instrumenten moeten via processen geïntegreerd worden in het dagelijkse reilen en zeilen van de organisatie (plannen, implementeren, evalueren en aanpassen). Daarnaast zijn er structuren nodig om de verankering van het integriteitsmanagement te verzekeren. Deze structuren maken duidelijk wie verantwoordelijk is voor wat. Tevens zorgen deze voor een eenduidige coördinatie zodat er sprake is van een consistente aanpak om integer handelen te bevorderen. In principe kan men dit kader voor alle sportorganisaties gebruiken: van lokaal tot nationaal tot internationaal niveau. De grootte en mankracht van de sportorganisatie zal echter een invloed hebben op de mate van ontwikkeling van dit integriteitsmanagement. Toch kan men met een minimum aan structuren, processen en instrumenten al heel wat bereiken (Maesschalck & Vanden Auweele, 2013; Maesschalck & Bertok, 2008). Voor meer informatie over hoe men een beleid in een sportorganisatie tot stand kan brengen, verwijzen we naar het raamwerk lichamelijke en seksuele integriteit, de handleiding voor sportclubs omtrent lichamelijke en seksuele integriteit en het vlaggensysteem die ontwikkeld werden door ICES in samenwerking met Sensoa (http://www.ethicsandsport.com/nl/x/427/instrumenten).
4.1.
Instrumenten
In verschillende landen zijn er reeds instrumenten ontwikkeld om integer handelen binnen sportorganisaties te stimuleren. Deze zullen kort besproken worden in dit hoofdstuk en voor meer informatie verwijzen we u door naar de desbetreffende nota in bijlage. 4.1.1. Bepalen en definiëren van integriteit Volgens Maesschalck & Vanden Auweele (2013) zijn er verschillende instrumenten die gebruikt kunnen worden om te bepalen wat integriteit betekent voor de sportorganisatie en hoe dit gedefinieerd moet worden. Eerst en vooral kan men als organisatie gebruik maken van de techiek ‘risicoanalyse’ waarbij men nagaat op welke vlakken de organisatie kwetsbaar is voor integriteitsschendingen. Op basis van de bevindingen kan men dan aanbevelingen doen over hoe men deze kwetsbaarheden kan wegwerken. Voorbeelden van risicovolle situaties in de sport zijn sporten waarin competitie een belangrijke rol speelt, topsport, reizen naar internationale competities en stages met kinderen, transport van en naar training van kinderen, sporten waarvoor men een bepaald streefgewicht moet hebben, werken met sportdeelnemers met een beperking, aankleden voor het sporten, inwijdingsrituelen, sportkampen, privémomenten tussen atleten en personen met autoriteit (coaches, managers, fysiotherapeuten, …) enz. (Abuse and Harassment Committee; Brackenridge, 2004; Donnelly, 2007; David, 2010; Maesschalck & Vanden Auweele, 2013). Een tweede instrument voor het bepalen en definiëren van integriteit is een analyse van ethische dilemma’s die zich in de sportorganisatie voordoen. Hierbij gaat men uit van de assumptie dat ethische dilemma’s onvermijdelijk zijn en dat het niet altijd een goed plan is om deze te vermijden. Men moet juist de leden van de organisatie leren hoe men hiermee om kan gaan. Een voorbeeld van hoe men deze analyse kan gebruiken, vindt men in Canada bij de Canadese coaching associatie. Deze organisatie biedt zowel workshops voor ethische besluitvorming aan via e-learning als in klasvorm aan coaches. Nadat men een workshop gevolgd heeft, krijgt men een certificaat (Coaching Association of Canada, 2013). Een ander voorbeeld vindt men terug in Australië. Hier biedt het onafhankelijke St. James Ethics Centre de dienst Ethi-call aan. Dit is een 16
telefonische hulplijn die mensen begeleidt die te maken hebben met een ethisch dilemma (Ethicall, 2013; zie ook bijlage 5: Nota Internationaal comparatief onderzoek naar beleid ter preventie van geweld in de sport p. 8). Men kan ook ethische dilemmatrainingen organiseren waarbij men eerst door alle deelnemers dilemma’s laat noteren waarmee men geconfronteerd wordt. Vervolgens kan men deze dilemma’s bespreken in dilemma-analyse sessies (Maesschalck & Bertok, 2008). Een derde instrument is een gedragscode of ethische code. Belangrijk hierbij is dat men als organisatie niet zomaar een code overneemt, maar deze aanpast aan de specifieke noden en situatie van de organisatie. Daarnaast betrekt men best zoveel mogelijk mensen bij het opstellen van de code zodat men een groot draagvlak creëert (Maesschalck & Schram, 2006). Men moet er eveneens voor zorgen dat de ethische code gemakkelijk toegankelijk is voor alle leden van de organisatie (Maesschalck & Bertok, 2008). In 1994 nam de Coaching Association of Canada een ethische code aan voor trainers die gebaseerd was op een ethische code voor psychologen (Haney e.a., 1998). In 1998 ontwikkelde NOC*NSF een gedragscode voor sportleiders (Vertommen, 2012). De Child Protection in Sport Unit (CPSU) van het Verenigd Koninkrijk heeft dan weer 10 standaards opgesteld waaraan men als nationale sportorganisatie moet voldoen als men subsidies wil ontvangen. Standaard 4 gaat specifiek over ethische codes en als sportorganisatie is men verplicht om een gedragscode op te stellen (zie bijlage 6: nota Monitoren evaluatiesystemen voor sportorganisaties p 13). Voordelen van het opstellen van een ethische code of gedragscode is dat het duidelijkheid creëert, leden kunnen makkelijker aangesproken worden op hun gedrag en verantwoordelijkheden, het stuurt gedrag (indien deze effectief wordt geïmplementeerd) en het stimuleert de betrokkenheid en loyaliteit (Maesschalck & Schram,2006). Natuurlijk kan men maar van deze voordelen profiteren indien de code geen dode letter blijft en ook werkelijk geïmplementeerd wordt. Enkele tips om de implementatie van de gedrags- of ethische code te bevorderen worden gegeven door Maesschalck en Schram (2006). Ten eerste moet men voldoende aandacht besteden aan het proces ter ontwikkeling van de code. Een belangrijke vraag die men zich moet stellen is of de code relevant is voor de dagelijkse praktijken van de organisatie. Dit doet men door bijvoorbeeld workshops te organiseren waarin men verschillende relevante actoren de ontwerpcode laat bespreken en luistert naar hun suggesties ter verbetering van de code. Wanneer de code opgesteld is, moet ten eerste de top van de organisatie (bestuur) expliciet hun steun betuigen aan de code en het goede voorbeeld geven. Ten tweede kan men de code gebruiken tijdens dilemmatrainingen en workshops. Ten derde kan men ook alle leden van de organisatie een integriteitsverklaring laten ondertekenen waarin men verklaart de code te zullen naleven. Ten vierde moet men proberen om in de interne communicatie voldoende aandacht te besteden aan het integriteitsbeleid. Men kan bijvoorbeeld in elke nieuwsbrief een bepaald dilemma voorleggen en op een forum de mogelijkheid bieden om hierover te discussiëren. Een belangrijk aandachtspunt is om de aandacht voor de code en het integriteitsbeleid levendig te houden via opfrissessies, regelmatige communicatie, etc. In het begin heeft men immers vaak heel wat aandacht voor nieuwigheden, maar dit kan snel uitdoven indien er onvoldoende stimulansen zijn. Andere instrumenten waarbij integriteit niet het hoofddoel is, maar die wel een invloed kunnen hebben op het integer handelen moeten eveneens in het achterhoofd gehouden worden. Een belangrijk aspect dat schendingen van de integriteit kan voorkomen is een goede selectieprocedure voor vrijwilligers en werknemers. In Nederland is er de mogelijkheid voor 17
sportbonden om een Verklaring omtrent Gedrag (VOG) aan te vragen van een vrijwilliger. Op die manier kan men nagaan of een bepaalde persoon wel geschikt is om te werken met kinderen. Om de drempel te verlagen heeft men ervoor gezorgd dat men een elektronische aanvraag kan doen en dat de administratieve kosten in het jaar 2012 en 2013 terugbetaald worden. Deze maatregel is niet verplicht, maar sportverenigingen kunnen wel zelf beslissen om dit al dan niet te verplichten (NOC*NSF, 2013; zie bijlage 11 p 13). In Australië heeft men een gelijkaardig initiatief verplicht via de wetgeving. In 2004 werd er een wet goedgekeurd die vastlegt dat werknemers, jobstudenten, vrijwilligers en onbetaalde werkkrachten die met kinderen werken eerst een ‘working with children check’ moeten ondergaan vooraleer men aangesteld mag worden (Play by the rules, 2004, zie ook bijlage 5: Nota Internationaal comparatief onderzoek naar beleid ter preventie van geweld in de sport p 9-10). Een aparte nota van de Leuvense onderzoeksgroep onderzocht in welke mate dergelijke initiatieven ook in Vlaanderen toepasbaar zouden zijn. In de nota rekrutering, selectie en achtergrondonderzoek van trainers (zie bijlage 11) wordt nagegaan in welke mate het mogelijk is om te eisen dat elke kandidaat-trainer of –begeleider een blanco strafblad moet voorleggen. Bij het beantwoorden van deze vraag moet men allereerst rekening houden met de Belgische privacywetgeving. Een inbreuk op de privacy is immers enkel toegelaten wanneer het gaat om een inbreuk die in overeenstemming is met een bestaande, duidelijke en toegankelijke norm. Daarnaast moet de werkgever een legitieme doelstelling hebben, namelijk de noodzaak om een fundamenteel recht te beschermen. Tot slotte moet de inbreuk op de privacy proportioneel zijn wat betekent dat dit enkel toegelaten is als deze in verhouding is tot de doelstellingen waarvoor ze wordt gesteld. Volgens de Belgische wetgeving vormt de bescherming van kinderen tegen seksuele delinquentie en kindermisbruik een gerechtvaardigd doel om de privacy te beperken. Indien men informatie wil bekomen over het strafrechtelijk verleden van een kandidaat-trainer kan men een uittreksel van het strafregister model 2 aanvragen. Dit zou men eventueel via een decreet kunnen verplichten, maar men moet hierbij de vraag stellen of dergelijke maatregel proportioneel is met het na te streven doel, namelijk de bescherming van kinderen tegen seksuele delinquentie en kindermisbruik. Ten tweede werken sportorganisaties heel vaak met vrijwilligers en kan dit een extra last betekenen voor deze mensen. Ten derde zijn er efficiëntere methoden zoals de Verklaring Omtrent Gedrag (VOG) uit Nederland die reeds in de vorige paragraaf werd besproken. Men zou kunnen overwegen om een dergelijk systeem ook in Vlaanderen te introduceren. 4.1.2. Leiden naar integriteit Voorgaande instrumenten zijn niet voldoende om integer handelen door leden van de sportorganisatie te stimuleren. Immers het feit dat een ethische code zegt dat men integer moet handelen, is geen garantie dat men dit werkelijk doet. Men moet met andere woorden proberen om dit integer handelen tot een vanzelfsprekendheid te maken voor alle leden van de organisatie. Dit is geen sinecure, maar er zijn wel een aantal instrumenten die hierbij kunnen helpen. Ten eerste is het belangrijk om als organisatie een goed ethisch beleid uit te bouwen. Hierbij is het een aanrader om zoveel mogelijk actoren van de sport te betrekken bij het uitstippelen ervan (Moget & Weber, 2006). Dit begint al op het hoogste niveau bij de overheid. Zowel in Nederland, het Verenigd Koninkrijk, Australië als Canada subsidieert de overheid voor de uitwerking van een beleid ter creatie van een veilige sportomgeving organisaties die zich hier 18
specifiek voor engageren. Deze organisaties werken samen met verscheidene relevante actoren voor de sportsector opdat een zo breed mogelijk draagvlak wordt gecreëerd. In het Verenigd Koninkrijk is de Child Protection in Sport Unit (CPSU) verantwoordelijk voor de uitwerking van een beleid, de ontwikkeling van verschillende instrumenten zoals opleidingen en het monitoren en evalueren van de implementatie van het beleid. In Nederland speelt NOC*NSF een belangrijke rol bij het begeleiden van de sportsector naar een veiliger sportklimaat. In Australië werkte de Australian Sport Commission eveneens samen met verscheidene partners om het project ‘Play by the rules’ op te starten en te promoten. Het Canadees beleid ter voorkoming van grensoverschrijdend gedrag in de sport was dan weer het resultaat van de opstart van een werkgroep die bestond uit verschillende vertegenwoordigers van sportorganisaties (voor meer informatie zie bijlage 5: Nota Internationaal comparatief onderzoek naar beleid ter preventie van geweld in de sport). De organisaties die instaan voor de ontwikkeling van een beleid moeten voldoende aandacht besteden aan de verspreiding ervan via verschillende kanalen zoals nieuwsbrieven, folders, handleidingen, een website, enz. Uit onderzoek naar de implementatie van een beleid rond het voorkomen van grensoverschrijdend gedrag in de sport blijkt immers dat de doorstroom van informatie, beleid en goede praktijken vaak onvoldoende gebeurt (Brackenridge, 2002; Van den Brink, 2012). Vooral organisaties op het lokale niveau (sportclubs, …) zijn moeilijk bereikbaar. Niet alleen de respectievelijke sportfederaties, maar ook gemeentes zouden een goede begeleiding moeten krijgen opdat ze mechanismen ontwikkelen om het lokale niveau te sensibiliseren en mobiliseren en de afstand tussen zichzelf en de sportclubs te verkleinen. Men moet zich ook bewust zijn van het feit dat sportclubs vaak bang zijn van onderwerpen zoals seksueel grensoverschrijdend gedrag en geweld in een sportcontext omdat ze door hier aandacht aan te besteden, vrezen voor negatieve publiciteit. Door de organisatie van een landelijke voorlichtingscampagne kan men proberen dit taboe te doorbreken opdat het voor sportclubs gemakkelijker is de problematiek binnen hun vereniging op de agenda te plaatsen (Van den Brink, 2012). Een tweede belangrijk instrument om integriteit in het dagelijkse handelen van alle leden te weerspiegelen is de organisatie van integriteitstrainingen. Deze trainingen kunnen op verschillende manieren gegeven worden en men kan deze plaatsen op een continuüm van een puur-op-regels-gebaseerde naar een puur-op-waarden-gebaseerde training. Eerstgenoemde vorm wordt meestal op een klassieke manier gegeven, waarbij de instructeur uitlegt wat er van de leden van de organisatie verwacht wordt volgens de wetten, regels en codes en wat de gevolgen zijn indien men zich hier niet aan houdt. Echter uit onderzoek blijkt dat dergelijke aanpak niet wordt geprefereerd door deelnemers (Jones e.a., 2010). De andere zijde van het continuüm bevat de waardegebaseerde trainingen. Deze worden ook wel eens discussiesessies genoemd en de instructeur fungeert voornamelijk als een facilitator van de discussies. Daartussen heeft men enkele vormen die de twee combineren zoals dilemmatrainingssessies. Bij dergelijke sessies gaat men er van uit dat ethische dilemma’s onvermijdelijk zijn en tracht men de deelnemers bepaalde technieken en procedures bij te brengen om hiermee om te gaan (Maesschalck & Vanden Auweele, 2013). Via integriteitstrainingen kan men immers het moreel redeneren, de ethische bewustwording en besluitvorming van mensen verbeteren. Volgens enkele wetenschappelijke studies worden goede integriteitstrainingen gekenmerkt door een interactief format, authentieke casussen, het aanbieden van procedures om een ethisch dilemma 19
aan te pakken en een voldoende intensief karakter. Daarnaast moet men ook op regelmatige basis herhalingstrainingen organiseren opdat de effectiviteit van deze trainingssessies toeneemt en de verworven vaardigheden behouden blijven (Maesschalck & Vanden Auweele, 2013). Voor meer informatie hierover, verwijzen we u door naar bijlage 7: nota integriteitstrainingen en het artikel van Maesschalck (2004) dat een concreet voorbeeld geeft van hoe een dilemmatraining eruit kan zien. Een derde instrument dat een belangrijke invloed kan hebben op het integriteitsbeleid van een organisatie is de aanstelling van een persoon of meerdere personen die steun moeten bieden aan vrijwilligers en werknemers die worstelen met een ethisch probleem. In het raamwerk ontwikkeld door Sensoa en ICES wordt dit een Aanspreekpunt Integriteit (API) genoemd (Sensoa, 2012). In de verschillende bestudeerde landen blijkt dit een belangrijke pijler te zijn van het integriteitsbeleid. In Nederland heeft NOC*NSF een poule van vertrouwenspersonen opgeleid die verenigingen, slachtoffers en beschuldigden kunnen begeleiden en adviseren op vlak van problemen of vragen over seksueel grensoverschrijdend gedrag. Daarnaast is elke sportbond verplicht om een vertrouwenscontactpersoon aan te stellen die beschikbaar is als eerste aanspreekpunt (Vertommen, 2012). In Australië promoot de Australian Sports Commission heel sterk de opleiding van ‘member protection information officers’ (MPIO’s) die verantwoordelijk zijn voor het opvangen van individuen met klachten over grensoverschrijdend gedrag. Men voorziet ook opleidingen om deze mensen voldoende voor te bereiden op hun taken (MPIO education, 2013). Ook het Verenigd Koninkrijk heeft een systeem uitgewerkt waarbij men werkt met welfare officers. Men heeft zowel welfare officers op nationaal, provinciaal/regionaal en clubniveau en deze hebben elk hun eigen takenpakket (Proudlove, 2013). In Canada is men dan weer verplicht om als nationale en provinciale sportorganisatie een harassment officer aan te stellen. Dit is één van de voorwaarden om een subsidie te krijgen. Uit Canadees onderzoek van Donnelly e.a. (2012) blijkt echter dat bij veel sportorganisaties deze harassment officer iemand is die nauw verbonden is met de organisatie. Volgens deze onderzoekers is het echter beter om aan een onafhankelijk persoon deze functie te geven omdat atleten en andere actoren anders geremd zouden zijn om bepaalde feiten te melden. Men raadt eveneens aan om te werken met een pool van vertrouwenspersonen die ter beschikking staan van de sportorganisaties net zoals in Nederland het geval is omdat deze mensen geen rechtstreekse banden hebben met de sportorganisaties en dus meer vertrouwelijkheid uitstralen. Men geeft ook de tip dat de organisatie enkele oud-atleten kunnen aanduiden die als een contactpunt dienen voor huidige atleten. Als men met een bepaald probleem zit, kan men terecht bij een oud-atleet die op basis van zijn ervaring tips en hulp kan bieden (Voor meer informatie zie bijlage 5: Nota Internationaal comparatief onderzoek naar beleid ter preventie van geweld in de sport). 4.1.3. Monitoren van integriteit Naast instrumenten voor het definiëren en determineren van en leiden naar integriteit moet men eveneens instrumenten voorzien die nagaan in welke mate het beleid geïmplementeerd wordt. Op basis van deze bevindingen kan men vervolgens het integriteitsbeleid aanpassen indien men tekortkomingen vaststelt. Daarnaast kan men ook kijken naar welke initiatieven werken en dus nog versterkt mogen worden (Maesschalck & Vanden Auweele, 2013).
20
Ten eerste kan de overheid voor het evalueren van het integriteitsbeleid van sportorganisaties gebruik maken van richtlijnen of standaards waaraan men als sportorganisatie moet voldoen. Voorbeelden hiervan vindt men in Australië, Canada en het Verenigd Koninkrijk (voor meer informatie zie bijlage 6: nota monitor- en evaluatiesystemen voor sportorganisaties). In het Verenigd Koninkrijk ontwikkelde de Child Protection in Sport Unit (CPSU) tien standaards die men op drie verschillende niveaus (beginnend, gemiddeld en gevorderd) kan behalen. Om na te gaan of de nationale sportorganisaties wel degelijk goede inspanningen doen, werkt de overheid samen met de CPSU die jaarlijks de beleidsinspanningen evalueert. De CPSU zorgt ook via handleidingen, meetings, etc. voor voldoende begeleiding en informatie opdat de sportorganisaties weten hoe ze dit kunnen aanpakken. Organisaties die reeds alle tien standaards bereikt hebben op het gevorderd niveau blijven eveneens niet in de kou staan. Momenteel werkt men met deze organisaties samen voor een zelfevaluatieproject zodat sportorganisaties hun beleidsmaatregelen via een zelfevaluatietool kunnen evalueren om nadien op basis van de bevindingen een planning op te stellen voor het wegwerken van zwakke en versterken van de stevige punten van een beleid. Hierbij wordt sterk de nadruk gelegd op een evaluatie door verschillende actoren van de organisatie (ook jongeren!) omdat iedereen de impact van een beleid op een andere manier ervaart. De nieuwe plannen worden vervolgens via reviewgesprekken geëvalueerd door de CPSU, die op haar beurt haar bevindingen doorgeeft aan de verantwoordelijke subsidieorganen (Tiivas, 2013, CPSU, 2012). Dergelijke ontwikkelingen zijn inspirerend als voorbeeld omdat men op die manier de sportorganisaties meer autonomie verschaft en toch nog enige controle blijft behouden. Ten tweede kan men voor het monitoren van de integriteit gebruik maken van meldkanalen. Hulplijnen/meldpunten kunnen volgens Donnelly e.a. (2012) heilzaam zijn omdat deze onafhankelijk van een bepaalde sportorganisatie worden georganiseerd. Dergelijke hulplijn/meldpunt kan ofwel specifiek voor de sport georganiseerd worden zoals in Nederland het geval is of overkoepelend over verschillende sectoren (vb. meldpunt 1712 in Vlaanderen en het noodnummer van Child Focus 116 000). In 2012 lanceerde Child focus een nieuw meldingskanaal: de chatlijn voor jongeren (www.nupraatikerover.be). Deze chatlijn heeft een belangrijke invloed op het melden van situaties van seksueel misbruik door het slachtoffer zelf. Voor de lancering in 2011 meldde slechts in 7% van de behandelde dossiers de slachtoffers het misbruik zelf, terwijl dit percentage na de lancering in 2012 steeg naar 23% (p. 27). Deze stijging zou te wijten zijn aan het feit dat jongeren makkelijker contact leggen over delicate onderwerpen als seksueel misbruik via online communicatiemiddelen. Ook uit een Nederlands rapport blijkt dat een chatlijn als meldkanaal effectiever is om jongeren hun verhaal te laten doen dan een telefonische hulplijn. Jongeren vinden de chat soms beter omdat dit ervoor zorgt dat ze in alle rust en privacy over hun intieme problemen kunnen vertellen. Daarnaast hebben ze meer tijd om na te denken over wat ze willen zeggen en blijft de vrijwilliger op afstand. Verder vinden sommige jongeren het niet leuk dat ze moeten huilen tijdens een telefoonsessie, terwijl dit niet opvalt tijdens een chatsessie. Na een chatsessie voelen kinderen en jongeren zich beter en vinden ze dat hun problemen minder zwaar aanvoelen. Na een telefoonsessie ervaart men dit eveneens, maar in een iets beperktere mate. Er zijn echter kinderen en jongeren die de telefoonsessies verkiezen boven chatsessies en omgekeerd. Door beiden aan te bieden, kan men aan ieders voorkeur voldoen (Fukkink &Hermanns, 2007). Dergelijke telefonische of
21
chatgestuurde meldpunten worden door een onafhankelijke organisatie georganiseerd. Men kan echter ook binnen de organisatie zorgen voor meldingsmogelijkheden. Binnen een sportorganisatie kan men werken met vertrouwenspersonen of aanspreekpunten integriteit (API), zie ook het hoofdstuk 4.1.2. Leiden naar integriteit. Net zoals in Nederland en het Verenigd Koninkrijk kan men bijvoorbeeld werken met contactpersonen op clubniveau als eerste aanspreekpunt, vervolgens contactpersonen op sportfederatie/ gemeentelijk niveau en daarnaast nog eens een poule van contactpersonen op nationaal niveau. Deze contactpersonen kunnen sportactoren met een bepaald probleem helpen door naar hen te luisteren, de juiste informatie te geven en hen te begeleiden indien men verdere stappen wil ondernemen. Op clubniveau zal de contactpersoon vooral een eerste aanspreekpunt zijn die de leden doorverwijst naar de instanties die voor hen het meest relevant zijn. Van contactpersonen op een hoger niveau zou men kunnen verwachten dat zij op de hoogte zijn van de verschillende juridische en tuchtrechtelijke mogelijkheden en de leden op een gepaste manier kunnen bijstaan. Opdat deze mensen hun werk goed zouden doen, moet men voldoende opleidingen en bijscholingen organiseren zodat ze steeds op de hoogte zijn van de nieuwste juridische en andere ontwikkelingen. Enkele buitenlandse voorbeelden van klachtensystemen en whistle-blowing kanalen kan men terugvinden in bijlage 8: nota Klachtensystemen, whistle-blowing, naspeuring en sanctionering. Specifiek voor de sportwereld raadt men aan om een integratief systeem te ontwikkelen waarbij de klokkenluidersregeling in het klachtensysteem vervat zit. Hoe dit meldsysteem er precies moet uitzien en met welke wetten men rekening moet houden, vindt men terug op p. 13-17. De voornaamste aandachtspunten van zulk systeem zijn laagdrempeligheid, vertrouwelijkheid, opvolging en bijstand ‘klager’, opvolging en bijstand vermeende ‘dader’, garanties om misbruik van het klachtenrecht te voorkomen, differentiaties in niveaus en een beschermde registratie op meldingsniveau (p. 17). Vlaamse sportfederaties zouden eveneens op zoek moeten gaan naar manieren om de impact van hun beleidsmaatregelen te meten ter hoogte van de lokale sportclubs. Interessante voorbeelden vindt men terug in Canada, het Verenigd Koninkrijk en Denemarken. Elaine Raakman ontwikkelde voor Canadese sportorganisaties het just-play internetprogramma dat sportorganisaties in staat stelt te weten hoe verschillende actoren (coaches, spelers en supporters) zich gedragen tijdens wedstrijden. Scheidsrechters van deelnemende sportorganisaties moeten immers na elke match enkele vragen oplossen over negatief en positief gedrag door deze sportactoren. Aan de hand van de ingegeven informatie kunnen de beheerders van de Just-Play website allerhande grafieken verkrijgen die in beeld brengen wie het meeste probleemgedrag stelt, tijdens welke wedstrijden dit gebeurt, hoe tevreden scheidsrechters zijn, enz. Alle verzamelde gegevens worden maandelijks in een rapport samengevat en doorgestuurd naar de deelnemende sportorganisaties. Op die manier weet men waar de zwakke plekken liggen en kan men hier gepaste maatregelen voor implementeren. Daarnaast kan men voor een stuk ook nagaan of de geïmplementeerde maatregelen een effect hebben op het gedrag van sportactoren (Raakman, 2013). In het Verenigd Koninkrijk en Denemarken werkt men dan weer met een soort keurmerk voor sportclubs. Indien clubs aan bepaalde voorwaarden voldoen zoals de uitwerking van een beleid ter bescherming van de veiligheid van sporters, krijgt men een keurmerk als bewijs van de inspanningen. Via dergelijk systeem zijn sportorganisaties in staat om na te gaan welke 22
sportclubs goede inspanningen leveren en waar er nog ruimte is voor verbetering. Een keurmerk kan mits veel publiciteit uitgroeien tot iets wat clubs graag willen hebben omdat bijvoorbeeld ouders liever kiezen voor een kwaliteitsvolle club. Om een keurmerk voldoende meerwaarde te geven, is het een aanrader om hetzelfde keurmerk voor alle verschillende sporttakken te gebruiken. Zo kunnen de verschillende sportorganisaties samen een systeem uitwerken dat op stevige fundamenten steunt. Verder moet men clubs ook blijven stimuleren om hun best te doen opdat ethisch verantwoord sporten deel is van de dagelijkse praktijk. Dit kan door ervoor te zorgen dat men na enkele jaren het keurmerk moet hernieuwen. Men kan ook voor clubs een soort certificatieprogramma ontwikkelen zoals men in Denemarken heeft gedaan. Hierbij kan men focussen op de ontwikkeling van een integriteitsbeleid, kinderen en jongeren een stem geven in de club, etc. Dergelijke proactieve acties zijn belangrijk omdat deze ethisch verantwoord sporten vanuit een positieve invalshoek benaderen in tegenstelling tot monitorsystemen zoals meldkanalen. Het kan echter moeilijk zijn om clubs te motiveren het keurmerk te behalen (Toftegaard Stockel, 2012). Daarom moet men zoveel mogelijk de nodige papierwinkel beperkt houden en focussen op de ontwikkeling van een laagdrempelig systeem. Voor meer informatie over deze verschillende instrumenten verwijzen we u door naar bijlage 6: Monitor- en evaluatiesystemen voor sportorganisaties. 4.1.4. Afdwingen van integriteit Preventie en richtlijnen zijn belangrijk, maar daarnaast moet men ook bepaalde systemen voorzien om integriteit af te dwingen. Immers indien de gedragsregels en het integriteitsbeleid voor alle leden duidelijk zijn, moet men bij overtredingen hiervan kunnen optreden opdat de geloofwaardigheid behouden blijft. Een belangrijke richtlijn die Maesschalck & Vanden Auweele (2013) hierbij geven is dat de sancties als rechtvaardig moeten beschouwd worden door alle leden van de organisatie. Een manier om op een rechtvaardige manier op te treden tegen schendingen van de integriteit is door als sportorganisatie een tuchtrecht te organiseren. In Nederland ondersteunt men sportorganisaties hierbij door een ‘blauwdruk tuchtrecht seksuele intimidatie’ ter beschikking te stellen. Dit omvat een model tuchtrecht waar men zich kan aan spiegelen (NOC*NSF, 2013). In het Verenigd Koninkrijk moeten alle gesubsidieerde nationale sportorganisaties als deel van hun kinderbeschermingsbeleid klachtensystemen en tuchtprocedures voorzien. Om deze sportorganisaties te ondersteunen bij het ontwikkelen van klacht- en tuchtprocedures, werkt men eveneens online tools, hulpmiddelen en face-to-face trainingen uit (Tiivas, 2013). Een andere mogelijkheid die de overheid heeft, is het organiseren van een nationaal of Vlaams tuchtrecht voor grensoverschrijdend gedrag in de sport. Dit kan men bijvoorbeeld doen door samen te werken met een gespecialiseerde onafhankelijke organisatie. Voorbeelden van zulke systemen vindt men zowel in het Verenigd Koninkrijk als Nederland terug. In het VK verzorgt de organisatie Sport Resolutions een nationaal tuchtrecht via een nationaal kinderbeschermingspanel. Dit panel wordt georganiseerd voor de zwaarste zaken wat betreft inbreuken op de veiligheid van kinderen. Vaak beschikken sportorganisaties immers over onvoldoende expertise om zaken rond seksueel misbruik tuchtrechtelijk aan te pakken en dan kan het nationaal kinderbeschermingspanel soelaas bieden. Daarnaast kan Sport Resolutions ook helpen bij het aanstellen van een onafhankelijke expert die een onderzoek naar verdachte zaken 23
instelt (Rhind, 2012). In Nederland kan men als sportorganisatie bij de Stichting Instituut Sportrechtspraak terecht om een tuchtzaak te laten afhandelen door een onafhankelijk orgaan. Deze organisatie voorziet eveneens een tuchtreglement voor zaken rond seksuele intimidatie. Wanneer men in Nederland tuchtrechtelijk veroordeeld wordt voor seksuele intimidatie door het onafhankelijk orgaan van het Instituut Sportrechtspraak of door de disciplinaire commissie van een sportbond die werkt volgens de blauwdruk tuchtrecht of het tuchtreglement seksuele intimidatie van het instituut Sportrechtspraak, komt men eveneens op de zogenaamde zwarte lijst terecht. Dit is een registratiesysteem voor plegers van seksuele intimidatie en kan door de sportbonden geraadpleegd worden om na te gaan of een vrijwilliger of werknemer ooit feiten van seksuele intimidatie heeft gepleegd (Instituut sportrechtspraak, 2013; voor meer informatie zie bijlage 9: Nota overkoepelend tuchtrecht en registratiesysteem in Vlaanderen).
4.2.
Processen
Instrumenten zijn een belangrijk deel van het integriteitsmanagement, maar volstaan niet om het integer handelen van leden van de sportorganisatie te garanderen. Men heeft immers ontwikkelingsprocessen nodig om de implementatie, institutionalisering en verbetering van het integriteitsmanagement te bewerkstelligen. Een mogelijkheid om de instrumenten tot leven te brengen en in stand te houden is het gebruik van de Demingcyclus: Plan, Do, Check, Adapt (Maesschalck & Bertok, 2008). Zoals eerder gezegd is het niet alleen belangrijk dat men een beleidsplan opstelt en uitvoert, maar ook nagaat of het een positief effect heeft. Indien er zich bepaalde tekorten voordoen, kan men vervolgens op basis van de evaluatie het beleidsplan aanpassen (Maesschalck & Vanden Auweele, 2013). Maesschalck & Vanden Auweele (2013) raden eveneens aan om een samenwerking tussen de vele verscheidene sportorganisaties (regionaal, nationaal, internationaal, competitief en recreationeel) tot stand te brengen om een gezamenlijk integriteitsplan te ontwikkelen. Immers als alle verschillende sportactoren hiervoor samenkomen en allen betrokken worden bij de implementatie en evaluatie van het gezamenlijk integriteitsplan kan dit een verdere samenwerking stimuleren. Daarnaast zorgt dit ervoor dat de instrumenten elkaar aanvullen en passen binnen een overkoepelende strategie. In verschillende landen zorgt men reeds voor zulke processen om de implementatie van de instrumenten te bevorderen. In het Verenigd Koninkrijk evalueert de CPSU jaarlijks of nationale sportorganisaties de tien standaards voor een veilige sportomgeving nastreven en begeleidt men hen bij de verbetering van de beleidsplannen (Tiivas, 2013). In Australië moet men in ruil voor subsidies eveneens kunnen aantonen of men een beleid en procedures ontwikkeld heeft, deze geïmplementeerd en regelmatig geëvalueerd en aangepast worden (Australian Sports Commission, 2013). Voor meer informatie hierover zie bijlage 6: Nota monitor- en evaluatiesystemen voor sportorganisaties.
4.3.
Structuren
Structuren die bepalen wie verantwoordelijk is voor wat binnen het integriteitsmanagement en hoe de taken verdeeld zullen worden, zijn noodzakelijk (Maesschalck & Vanden Auweele, 2013). De bestuursleden van de sportorganisaties spelen een eerste belangrijke rol omdat zij het goede voorbeeld moeten geven door zelf integer te handelen. Zij zijn als het ware de ambassadeurs van het integriteitsmanagement. Daarnaast kan men als sportorganisatie een aanspreekpunt 24
integriteit of een integriteitsteam aanstellen die verantwoordelijk zijn voor de uitwerking van het integriteitsmanagement via beleidsdocumenten, gedragscodes, tucht- en meldprocedures, communicatie, enz. Zoals eerder aangehaald in het hoofdstuk ‘leiden naar integriteit’ is het in landen zoals het Verenigd Koninkrijk en Canada verplicht om een welfare officer of harassment officer aan te stellen als voorwaarde voor subsidies. Deze personen fungeren enerzijds als eerste aanspreekpunt bij klachten, maar kunnen daarnaast ook een rol spelen in de uitwerking van een integriteitsbeleid. Essentieel voor een integriteitsmanagement is dat het een zichtbare plaats krijgt in de organisatiestructuur. Enkel een persoon aanstellen die verantwoordelijk is voor het managen van klachten is niet voldoende. Men moet ook effectief iemand hebben die instaat voor de ontwikkeling en implementatie van instrumenten, integriteitstrainingen, een beleid, evaluatiemomenten, etc. De redenen hiervoor zijn dat dit ten eerste zorgt voor een betere coördinatie tussen de instrumenten van het integriteitsmanagement. Ten tweede zorgt dit ervoor dat de expertise omtrent integriteit gelokaliseerd is binnen de organisatie. Ten derde zorgt dit voor continuïteit van het integriteitsmanagement zodat het niet bij enkele eenmalige acties blijft. Ten vierde heeft deze aanstelling ook een symbolische waarde, namelijk dat integriteit belangrijk is binnen de organisatie. Tot slotte krijgt het integriteitsmanagement een eigen identiteit door de aanstelling van een verantwoordelijke (Maesschalck & Bertok, 2008). Hoe deze institutionalisering georganiseerd wordt, zal afhangen van de grootte van de organisatie, maar een minimumvereiste is dat één persoon zich formeel bezighoudt met integriteit. Men dient zich echter te behoeden voor een belangrijke valkuil. Door de aanstelling van één verantwoordelijke voor integriteit kunnen andere leden van de organisatie de gedachte hebben dat zij zich hier niet mee moeten bezighouden. Cruciaal echter voor het welslagen van een integriteitsmanagement is dat iedereen dit opvat als een gezamenlijke opdracht waar iedereen zijn steentje toe bijdraagt. Dit kan men bewerkstelligen door alle leden voldoende te betrekken bij het integriteitsmanagement en integer handelen in de dagelijkse activiteiten te integreren (Maesschalck & Bertok, 2008; Maesschalck & Vanden Auweele, 2013). Naast een verantwoordelijke voor integriteit binnen de organisatie is het eveneens aan te raden dat er een overkoepelende structuur wordt voorzien die alle sportorganisaties kan helpen bij het uitwerken van een beleid, ontwikkeling van procedures en het organiseren van workshops. In zowel Nederland, het Verenigd Koninkrijk als Australië zijn er dergelijke overkoepelende structuren (denk maar aan NOC*NSF, CPSU, Playing by the rules). Op die manier wordt alles gecoördineerd en behoudt men een overzicht van de verschillende beleidsbeslissingen en initiatieven. Daarnaast kan een overkoepelende organisatie evaluatietools ontwikkelen en rapporteren aan de overheid over de vooruitgang van de sportorganisaties wat betreft de bescherming van de integriteit van de (jonge) sporter.
5. Besluit Dit tussentijds rapport is een samenvatting van alle nota’s die door de KU Leuven-werkgroep werden geschreven voor deelproject 1 in het kader van de overheidsopdracht Verstrekken van expertise op het vlak van ethisch verantwoord sporten, met inbegrip van de problematiek aangaande integriteit, seksueel misbruik en geweld dat toegekend werd aan het Internationaal Centrum voor Ethiek in de Sport (ICES vzw). De klemtoon lag hierbij op het bestuderen van 25
beleidsvoorstellen en –beslissingen m.b.t. het voorkomen van schendingen van de fysieke, psychische en seksuele integriteit uit systematisch geselecteerde landen, namelijk het Verenigd Koninkrijk, Canada, Australië en Nederland. Een belangrijke vraag die werd gesteld is hoe die landen juridisch, opvoedkundig en beleidsmatig hiermee omgaan. Vanaf september 2013 start deelproject 2 waarbij de KU Leuven werkgroep zich interdisciplinair toelegt op integriteit en topsport bij de jeugd. Enerzijds zullen structurele maatregelen van topsportfederaties geïnventariseerd worden en anderzijds zullen de risicofactoren m.b.t. de fysieke en psychische integriteit van topsportatleten geduid worden. De bevindingen van beide deelprojecten zullen uiteindelijk in de vorm van een eindrapport afgeleverd worden. Het integriteitsmanagement vormt de rode draad van dit tussentijds rapport en steunt op drie pijlers: instrumenten, processen en structuren. Immers de ontwikkeling van een ethisch klimaat en het aanpakken van ethische problemen en dilemma’s vragen om een goed management. Dit integriteitsmanagement heeft een tweeledig doel: enerzijds voorkomen van integriteitschendingen en anderzijds het promoten van integer handelen. Hierbij moet men oog hebben voor een optimale balans tussen controlerende en stimulerende maatregelen. In dit tussentijds rapport werd getracht aan de hand van buitenlandse voorbeelden het integriteitsmanagement toepasbaar te maken voor de sport. Daarnaast maakten we gebruik van relevante wetenschappelijke literatuur om tips en aanbevelingen voor Vlaanderen te formuleren. Een belangrijke opmerking hierbij is dat men niet enkel de ontwikkeling van een beleid en andere instrumenten ter bevordering van het integer handelen van een trainer ten aanzien van een atleet voor ogen moet hebben, maar ook aandacht moet besteden aan integer handelen tussen atleten onderling, tussen supporters en scheidsrechters, etc. Men moet met andere woorden het volledige sportlandschap bekijken met de diverse actoren. Dit wordt ook verduidelijkt via de matrix van zestien sportactoren op p. 12. Wanneer er gekeken wordt naar mogelijke instrumenten blijkt dat deze in vier groepen gecategoriseerd kunnen worden. Allereerst zijn er die instrumenten die vooral belangrijk zijn voor het bepalen en definiëren van integriteit. Om te beginnen kan een sportorganisatie een risicoanalyse uitvoeren waarbij men op zoek gaat naar de zwakke plekken van de organisatie. Daarnaast kan men eveneens de leden bevragen om op die manier de heersende ethische dilemma’s te leren kennen. Deze kunnen als basis dienen voor integriteitstrainingen omdat men op die manier levensechte dilemma’s kan behandelen die aansluiten bij de ervaringen van de leden. Het is immers belangrijk dat men als sportactor op een goede manier ethische beslissingen leert nemen en dit kan bevorderd worden via integriteitstrainingen. Net zoals in Canada zou men bijvoorbeeld laagdrempelige internettrainingen kunnen aanbieden die aan de hand van levensechte casussen focussen op een goede ethische besluitvorming. Een ander belangrijk instrument om integriteit te bepalen en te definiëren is een gedragscode. Zowel het Nederlands Olympisch comité* Nederlandse Sportfederatie (NOC*NSF) van Nederland als de Child Protection in Sport Unit (CPSU) uit het Verenigd Koninkrijk trachten sportorganisaties aan te zetten tot het opstellen van een gedragscode. Uiteraard moet men deze woorden ook omzetten in daden en enkel door effectief werk te maken van de implementatie kan een gedragscode integer handelen stimuleren. Een mogelijk instrument dat niet als hoofddoel de integriteit wil bevorderen, is het selecteren van trainers en vrijwilligers waarbij de aandacht ook gaat naar hun integer handelen. Dit kan gebeuren door als sportclub een formulier te vragen dat weergeeft of iemand in het verleden reeds bezwaarlijke feiten met kinderen heeft gepleegd. In 26
Nederland kan men bijvoorbeeld als sportorganisatie een Verklaring Omtrent Gedrag (VOG) vragen vooraleer men een vrijwilliger aanneemt en ook in Australië voerde men dergelijk systeem in. Zulke systemen lijken ook interessant om in te voeren in Vlaanderen. Ten tweede zijn er die instrumenten die voornamelijk tot doel hebben leden van de organisatie te leiden naar integriteit. Hiertoe behoort onder andere de uitwerking van een goed ethisch beleid door de sportorganisatie. In verscheidene landen wordt dit gestuurd via een overkoepelende organisatie vb. NOC*NSF in Nederland en CPSU in het Verenigd Koninkrijk. Dergelijke instellingen kunnen sportorganisaties helpen bij het opstellen van een degelijk beleid via richtlijnen, cursussen en het regelmatig monitoren van de resultaten. Speciale aandacht moet hierbij gaan naar de doorstroom van informatie van nationaal naar lokaal niveau. Immers uit onderzoek blijkt dat dit vaak een knelpunt is bij de uitbouw van een integriteitsbeleid. In Vlaanderen wordt hier via ICES en Sensoa sinds eind 2012 aandacht aan besteed via het raamwerk Lichamelijke en seksuele integriteit en beleid in de sport dat sportfederaties, gemeentes en sportclubs bijstaat bij de ontwikkeling van een beleid rond integriteit. Daarnaast is men eveneens een laagdrempelige managementbrochure in samenwerking met UGent aan het ontwikkelen die in het najaar 2013 gelanceerd zal worden. Het leiden naar integriteit kan ook gebeuren via de organisatie van integriteitstrainingen. Een goed format wordt gekenmerkt door interactiviteit, authentieke casussen, het aanbieden van procedures, voldoende intensiviteit en regelmatige heropfrissingssessies. Daarnaast kan men een verantwoordelijke voor integriteit aanstellen binnen de sportorganisatie. Zowel in het Verenigd Koninkrijk, Australië, Nederland als Canada wordt dit sterk aangemoedigd omdat men op die manier integriteit verankert in de organisatiestructuur. Een derde categorie van instrumenten zijn deze die het monitoren van integriteit als hoofddoel hebben. In het Verenigd Koninkrijk heeft de CPSU met verscheidene sportactoren standaards opgesteld die men als nationale sportorganisatie moet behalen indien men subsidies wenst te krijgen. Jaarlijks controleert men de beleidsinspanningen van al deze organisaties zodat men weet welke vlakken extra aandacht verdienen en wat al heel goed gaat. Een tweede manier om integriteit te monitoren is de introductie van een meldkanaal binnen en/of buiten de sportorganisatie. In Nederland voorziet NOC*NSF een hulplijn voor sporters die te maken krijgen met een schending van hun seksuele integriteit. Men kan echter ook sectoroverkoepelend werken. Voorbeelden hiervan zijn het meldpunt 1712 of Childfocus. Binnen de sportorganisatie heeft men dan weer de mogelijkheid om te werken met vertrouwenspersonen die als eerste aanspreekpunt dienen voor leden van wie de fysieke, psychische en/of seksuele integriteit wordt geschonden. Door de oproepen goed bij te houden kan men monitoren in welke mate een organisatie te maken krijgt met inbreuken op de integriteit. Vervolgens neem de sportorganisatie aan de hand van deze informatie de gepaste maatregelen. Een ander voorbeeld uit het buitenland is het Just Play programma van de Canadese onderzoekster Elaine Raakman dat scheidsrechters inschakelt om via een internetprogramma informatie aangaande het al dan niet negatieve gedrag van coaches, spelers en supporters op het veld te verzamelen en vervolgens te gebruiken om sportorganisaties te informeren en actie te doen ondernemen. Een eerder positieve manier van monitoren is het werken met een keurmerk of certificaat voor clubs zoals in het VK en Denemarken gebeurt. Sportclubs kunnen dit keurmerk of certificaat behalen wanneer ze een aantal criteria op vlak van het stimuleren van integer handelen en voorkomen van
27
integriteitschendingen hebben behaald. Door van dit keurmerk een wijdverspreid kwaliteitslabel te maken, kan dit een enorme stimulans zijn voor clubs om werkelijk iets rond integriteit te doen. Ten vierde heeft men die instrumenten die integer handelen gaan afdwingen indien men zich niet houdt aan de geschreven en ongeschreven ethische regels van de sportorganisatie. Deze instrumenten fungeren als een stok achter de deur en moeten door iedereen als rechtvaardig gepercipieerd worden. Een voorbeeld hiervan is de organisatie van een tuchtrecht door de sportorganisatie of een overkoepelende organisatie voor integriteitschendingen. NOC*NSF ontwikkelde een blauwdruk tuchtrecht seksuele intimidatie voor sportorganisaties zodat deze een leidraad hebben voor het tot stand brengen van een eigen tuchtrechtsysteem. Ook in het VK wordt dit als een deel van het integriteitsmanagement gezien en is men verplicht om als nationale sportorganisatie tuchtprocedures te voorzien in ruil voor subsidies. Omdat sommige sportorganisaties over onvoldoende kennis en capaciteit beschikken om dit zelf te organiseren, voorziet men in beide landen ook een nationaal tuchtrecht via gespecialiseerde organisaties (cfr. Sport Resolutions in het VK en Stichting Instituut Sportrechtspraak in Nederland). In Nederland gaat men zelfs nog een stap verder en introduceerde men een registratiesysteem. Indien men via het strafrecht of tuchtrecht veroordeeld wordt voor seksuele intimidatie, wordt men voor een bepaalde tijd geregistreerd en sportbonden kunnen deze lijst raadplegen via een strikte procedure. Dergelijk systeem kan eventueel nuttig zijn voor Vlaanderen mits men de privacywetgeving geen geweld aandoet. Naast instrumenten moet men ook aandacht hebben voor processen en structuren. Processen zorgen ervoor dat de geplande activiteiten wel degelijk worden uitgevoerd. Hiervoor kan men een gekend patroon van plannen, doen, evalueren en aanpassen volgen waarbij men de periodes waarin de verschillende stappen moeten gebeuren op voorhand vastlegt. Een doeltreffend proces vindt men in het Verenigd Koninkrijk waar de CPSU jaarlijks de sportorganisaties evalueert om na te gaan wie subsidies mag krijgen en welke organisaties hun beleid nog moeten verbeteren. De tien standaards die behaald moeten worden, geven duidelijk aan wat sportfederaties moeten doen opdat men voldoet aan de normen voor subsidies. Naast instrumenten en processen zijn er ook structuren nodig binnen en buiten de organisatie opdat integriteit wel degelijk deel wordt van het dagelijkse reilen en zeilen van een sportorganisatie. Dit kan bijvoorbeeld door een aanspreekpunt integriteit aan te stellen of in grotere organisaties een werkgroep integriteit. Belangrijk is dat men ervoor zorgt dat integriteit een zichtbare plaats krijgt in de organisatie en dat men actief aandacht besteedt aan de implementatie ervan. Een overkoepelende structuur (cfr. NOC*NSF, CPSU) voor alle sportorganisaties kan dan weer zijn nut hebben omdat deze trainingen en workshops kan organiseren en de sportorganisaties kan bijstaan bij het opzetten van een integriteitsbeleid. Op 28 mei 2013 werd er reeds een vergadering met Lore Vandevivre van ICES gehouden met als doel te brainstormen over praktische toepassingen die uit de KU Leuven-nota’s kunnen voortvloeien. Een eerste idee is de ontwikkeling van een kwaliteitslabel voor sportclubs zoals men ook terugvindt in het Verenigd Koninkrijk (Clubmark) en Denemarken. Dit houdt in dat als sportclubs aan bepaalde vereisten voldoen (vb. het opstellen van een ethische code, het uitwerken van een ethisch beleid, …) zij voor deze inspanningen een kwaliteitslabel ontvangen dat ze kunnen gebruiken om hun sportclub te promoten. Er zijn reeds een aantal sportfederaties zoals de Vlaamse Paardenliga, Gymfed en FROS en gemeentelijke sportdiensten (Harelbeke) die 28
een dergelijk kwaliteitslabel ontwikkeld hebben en het lijkt ons nuttig om met deze partners, VSF en ISB samen te zitten om uit hun ervaringen te leren en deze vervolgens te gebruiken om andere sportorganisaties te inspireren. Het doel van deze gesprekken is brede aanbevelingen over kwaliteitslabels voor sportorganisaties op te stellen en te promoten die men dan op een eigen creatieve manier kan invullen. Concreet houdt dit in dat er tijdens de VSF-studiedag een workshop rond kwaliteitslabels zal georganiseerd worden en er nadien ook een blauwdruk over kwaliteitslabels zal opgesteld worden. Een tweede idee was de ontwikkeling van dilemmatrainingen die via een e-tool aangeboden worden. Dergelijke trainingsprogramma’s vindt men al terug in Canada en Australië. Door dilemmatrainingen via internetmodules aan te bieden, zorgt men voor een laagdrempelige manier om de ethische besluitvorming van sportactoren te verhogen. Men kan immers de dilemmatraining vanachter het computerscherm volgen en verderzetten op elk moment van de dag. Op die manier kan men ook die vrijwilligers bereiken die niet de tijd hebben om een workshop van drie uur te volgen. De VUB zal in het kader van de overheidsopdracht onderzoek doen naar het stimuleren van de ethische besluitvorming. Voorgaande illustreert dat men heel wat kan opsteken van goede praktijken uit het buitenland. De kunst is nu om deze buitenlandse initiatieven te vertalen naar haalbare Vlaamse initiatieven die een groot deel van de sportsector bereiken. Om een groot draagvlak te creëren, is het eveneens belangrijk dat men met zoveel mogelijk relevante actoren samenwerkt om nieuwe tools te ontwikkelen, we denken hierbij zowel aan sportfederaties, sportclubs als sportdiensten. Daarnaast moeten deze initiatieven op regelmatige basis geëvalueerd en aangepast worden zodat ze optimale effecten bewerkstelligen.
Referenties Abuse and harassment committee, You can make a difference: a guide to preventing and responding to abuse and harassment in sport and recreation. Agentschap Sociaal-Cultureel werk, 2013, Vlaams actieplan kinderrechten, http://www.sociaalcultureel.be/jeugd/covlaanderen_vak.aspx (laatst bezocht op 15/01/2013). Australian sport commission, 2013, National member protection policy template, http://www.ausport.gov.au/supporting/integrity_in_sport/resources/national_member_protection_ policy_template (laatst bezocht op 6/04/2013). Brackenridge C, 2001, Spoilsports. Understanding and preventing sexual exploitation in sport, Routledge, p. 29. Brackenridge C, Kay T, Rhind D (eds), 2012, Sport, children’s rights and violence prevention: A sourcebook on global issues and local programmes, Brunel University press. Brackenridge, 2004, Sexual abuse in youth sport: evidence and action, in Vanden Auweele Y (ed), Ethics in youth sport: analyses and recommendations, Lannoo Campus. Child focus, 2012, Jaarverslag 2012, 1-56. 29
Council of Europe, 2001, European Sports Charter & Code of Sports Ethics: revised versions, Pre-press Unit – DPPD, 1-23. Council of Europe, 2013, Sport conventions, http://www.coe.int/t/DG4/sport/default_en.asp (laatst bezocht op 22/01/2013). CPSU, 2012, The framework for maintaining and embedding safeguarding for children in and through sport, 1-5. Cuylaert E, 2013, Sport ethiek en integriteit. Operationalisering van het concept seksueel grensoverschrijdend gedrag. Vergelijking van drie onderzoeksmethoden (ongepubliceerde masterthesis), KU Leuven. David P, 2010, Sharp practice, intensive training and child abuse,in McNamee M, The ethics of sport, Routledge, p. 428. Deutsche Sportjugend im Deutschen Olympischen Sportbund; Institut fur Sozialarbeit und sozialpädagogik (eds), 2012, Prevention of sexual and gender harassment and abuse in sports, initiatives in Europe and beyond. Eckhardt L, 2013, Sport ethiek en integriteit. Eerstejaarsstudenten bewegings- en revalidatiewetenschappen over seksueel grensoverschrijdend gedrag. Vergelijking van bevragingen uit 2004, 2005 en 2012 (ongepubliceerde masterthesis), KU Leuven. Ethi-call, 16/04/2013, http://www.ethics.org.au/content/ Fasting K, 2012, What do we know about sexual harassment and abuse in sport in Europe? (powerpointpresentatie), Berlin.
Fukkink RG; Hermanns JMA, 2007, Ervaringen van kinderen met de kindertelefoon: een vergelijking tussen de ondersteuning via de chat en de telefoon, Landelijk bureau kindertelefoon, 1-53.
Haney CJ; Long BC; Howell-Jones G, 1998, Coaching as profession: ethical concerns, Journal of applied sport psychology, 10: 240-250. ICES, 2013, Lees meer over ICES, http://www.ethicsandsport.com/nl/x/240/leer-meer-over-ices (Laatst bezocht op 11/02/2013). Indigne C, 2006, Perceptions and experiences of sexual harassment and abuse in sport (Unpublished master’s thesis), KU Leuven. Inghelbrecht A; Tolleneer J, 2003, Kinderrechten en bewegingscultuur. Juridische context, ethische betekenis en gevalstudies (ongepubliceerde masterthesis), KU Leuven. Instituut Sportrechtspraak, 2013, Tuchtreglement seksuele intimidatie Instituut sportrechtspraak. 30
Kinderrechtencommissariaat, 2013, Wat doen we?, http://www.kinderrechtencommissariaat.be/wat-doen-we (laatst bezocht op 25/01/2013). Klachtenlijn, 2013, Wat kan de klachtenlijn voor jou doen, http://www.kinderrechten.be/wat-kan-deklachtenlijn-voor-jou-doen (laatst bezocht op25/01/2013). Luyten C, 2013, Sport ethiek en integriteit. Eerstejaarsstudenten van KU Leuven bevraagd in 2012 over seksueel grensoverschrijdend gedrag (ongepubliceerde masterthesis), KU Leuven. Maes M,2007, hoofdstuk 7: Sport en ethiek in Europees perspectief, in Scheerder J; van Tuyckom C; Vermeersch A (eds), Europa in beweging: sport vanuit Europees perspectief, Academia press, 308321. Maesschalck J, 2004, Een aanpak voor dilemmatrainingen: een stappenmodel voor ethische besluitvorming, Vlaams tijdschrift voor overheidsmanagement, 9(4): 7-19. Maesschalck J; Bertok J, 2008, Towards a sound integrity framework: instruments, processes, structures and conditions for implementation, 1-100. Maesschalck J; Schram F, 2006, Meer dan een brochure of affiche: de deontologische code als kernelement van een effectief ambtelijk integriteitsbeleid, Burger bestuur & beleid, 3(1): 49-61. Maesschalck J; Vanden Auweele Y, 2013, Managing ethics in youth sport: an application of the integrity management framework, in Harvey S & Light RL (eds), Ethics in youth sport: policy and pedagogical applications, Routledge, 9-24. Moget PCM; Weber M, 2006, Project “seksuele intimidatie in de sport” van NOC*NSF Nederland: 1996-2006, Tijdschrift voor Lichamelijke Opvoeding, 3: 14-26. NOC*NSF, 2013, Achtergrond VOG in de sport, http://www.nocnsf.nl/cms/showpage.aspx?id=10143 (laatst bezocht op 14/05/2013). NOC*NSF, 2013, Sociaal veilige sportomgeving. Beleid ter preventie en repressie van seksuele intimidatie in de sport. Panathlon Vlaanderen, 2013, Doelstellingen van Panathlon, http://www.panathlonvlaanderen.be/node/4 (laatst bezocht op 29/01/2013). Play by the rules, 2004, Working with children checks Western Australia, p 1-4. Proudlove S, 2013, National lead officer task grid, e-mail. Proudlove S, 2013, Role of regional/county welfare officers and club welfare officers, e-mail. Raakman E, 2013, Lezing de-mytholgizing sport: the justplay management program, Leuven. Rhind D, 2012, Establishing the National Child Safeguarding in Sport Panel, in Deutsche Sportjugend im Deutschen Olympischen Sportbund; Institut fur Sozialarbeit und sozialpädagogik (eds), Prevention 31
of sexual and gender harassment and abuse in sports, initiatives in Europe and beyond, Deutsche sportjugend, 54-56. Schreurs B; Perfido E, 2013, Verwerking enquête Panathlon (ongepubliceerd), KU Leuven. Schreurs B; Perfido E; De Kock A; Vanden Auweele Y, Tolleneer J, 2013, Sport, ethiek en integriteit. Onderzoek naar redenen waarom inbreuken op seksuele integriteit niet gemeld worden (poster), KU Leuven. Sensoa, 2012, Raamwerk lichamelijke en seksuele integriteit en beleid in de sport. Sport op jongerenmaat, 2013, Sport op jongerenmaat, http://www.sportopjongerenmaat.be/joomlaoverview (laatst bezocht op 29/01/2013). The coaching association of Canada, 2013, Who we are, http://www.coach.ca/who-we-are-s13411 (laatst bezocht op 14/05/2013) Tiivas A, 2013, Interview, Leuven. Toftegaard Stockel J, 2012, Good sport environments for children, in Deutsche Sportjugend im Deutschen Olympischen Sportbund; Institut fur Sozialarbeit und sozialpädagogik (eds), Prevention of sexual and gender harassment and abuse in sports, initiatives in Europe and beyond, Deutsche sportjugend, 51-53. Unicef, 2010, Protecting children from violence in sport: a review with a focus on industrialized countries, Unicef innoncenti research centre, 1-54. Vanden Auweele Y; Opdenacker J; Vertommen T; Boen F; Van Niekerk L; De Martelaer K; De Cuyper B, 2008, Unwanted Sexual Experiences in Sport. Perceptions and Reported Prevalence among Flemish Female Student-Athletes, International Journal of Sport and Exercise Psychology, 6 (4): 354365. Vandevivre L, 2012, Rol van ICES, ongepubliceerd. Van Kelst K, 2005, Seksueel misbruik en ongewenste intimiteiten in de Vlaamse sportwereld: Meningen en ervaringen van 445 FaBeR-studenten (Unpublished master’s thesis), KU Leuven. Vertommen T, 2012, Helpline for sexual harassment in sports, in Deutsche Sportjugend im Deutschen Olympischen Sportbund; Institut fur Sozialarbeit und sozialpädagogik (eds), Prevention of sexual and gender harassment and abuse in sports, initiatives in Europe and beyond, Deutsche sportjugend, 6770. Vlaamse overheid, 2013, Raad van Europa, http://www.vlaanderen.be/nl/overheid/werkingvlaamse-overheid/internationale-werking/raad-van-europa (laatst bezocht op 22/01/2013).
32