Trends in de ontwikkelingstheorie* Menno Vellinga
’It is our belief that underdeveloped countries as we observe them today are a product of historical forces, especially of those forces released by European expansion and world ascendancy’ (Griffin, 1969: 38). D it citaat w eerspiegelt een visie op de verschijnselen van ontw ikkeling en onderontw ikkeling, w elke de afgelopen vijftien ja ar grote invloed heeft ver worven. H et is hierbij opm erkelijk dat deze visie tot bloei is gebracht door sociologen en econom en uit D erde W ereldlanden, m et nam e in Latijns-A m erika. M en sloot aan bij de traditie van onderzoek n aar de im perialistische ex pansie (Hobson, L enin, Luxem burg, Sternberg). D e aandacht was toen ge richt op de ontw ikkeling van het kapitalism e in westerse en industriële sam en levingen. N u echter b enadrukt m en de gevolgen voor de perifeer-kapitalistische sam enlevingen in de D erde W ereld. In deze zin zijn de m oderne theo retische ontw ikkelingen, te beginnen bij de zogeheten dependencia-theorieën, als tegenhanger te beschouw en van de klassieke marxistische theorie over het im perialism e, die n a h et begin van de jaren dertig geen nieuwe im pulsen m eer h ad ontvangen. H et startpunt van de m oderne ontw ikkelingstheorie ligt overigens niet in een onmiddellijke aansluiting bij deze traditie. Deze kom t voort uit de kritiek op de m oderniseringstheorieën die toentertijd en vogue w aren en op basis w aarvan internationale en bilaterale ontw ikkelingshulpprogram m a’s zijn o nt worpen. Bij het zoeken n aa r de oorzaken van het mislukken van deze p ro gram m a’s zijn geleidelijk aan ook de bijdragen vanuit de m oderniserings theorieën gewogen en te licht bevonden. D e aansluiting bij de im perialism etheorieën en de w ederopbloei van de politiek-econom ische trad itie vond pas in tw eede instantie plaats.
1
De traditionele ontwikkelingstheorieën
A an de in deze p ara g ra af te becom m entariëren theorieën, thesen en voorge* Met dank aan Frank Bovenkerk voor zijn suggesties en kritiek. 101
SG 79/2-3 (jg XXVI)
stelde oplossingen, ligt een m odel ten grondslag dat in grote lijnen als volgt kan w orden aangegeven. D e schepping van een samenlevingstype volgens w esters m odel als resul ta a t van een com binatie van econom ische, sociale en culturele veranderin gen gold als hoofddoelstelling van dit model. M et deze economische veran deringen doelde m en op een versnelde groei van het nationaal produkt en o n t wikkeling van self reliance. D e sociale veranderingen behelsden een afnam e van sociale en regionale ongelijkheid, beknotting van de m acht van de ge vestigde elites, opheffing van het isolem ent van het traditionele deel van de agrarische sector en de ontw ikkeling van gem eenschapsvoorzieningen zoals onderwijs, woningbouw en gezondheidszorg. M et de culturele veranderin gen beoogde m en de ontw ikkeling van een nationaal bewustzijn dat ’de n atie’ zou verenigen in het streven n aar n ationale onafhankelijkheid en self reliance. Industrialisering, aanvankelijk via een vervanging van im porten gold als het belangrijkste m iddel om deze doelstellingen te realiseren. D aarnaast w erd de nadruk gelegd op de rol van de staat bij het inzetten en gaande houden van het ontwikkelingsproces op de hierboven genoem de terreinen. D e ontw ikke lingstheorieën, op dit m odel gebaseerd, richtten zich op het verloop van de veranderingsprocessen, de daarbij optredende barrières en de receptuur, m eestal van eenvoudige aard, om deze hindernissen te slechten. Bij de hieronder te rubriceren indeling wil ik een verdeling m aken n aar m eer eco nom ische en m eer sociologische verklaringen.
1.1
Economische theorieën
1.1.1 Econom isch-technologische dualism e-theorieën. D e structuur van de samenleving in de D erde W ereld bestaat volgens dit gezichtspunt uit twee sectoren: een ’traditionele’ sector w elke statisch is, zelfvoorziend, arbeids intensief, en vóór-industrieel, een ’m oderne’ welke dynam isch is ’kapitaalsintensief, industrieel en gericht op export. O ntw ikkeling is in deze visie het proces van m odernisering vanuit de ’m oderne’ bruggehoofden in een ’trad i tionele’ omgeving door m iddel van een verspreiding van kapitaal, techno logie en instituties. In deze theorie w ordt dus de nad ru k gelegd op de ver schillen in niveau van technologische ontw ikkeling, welke binnen één sam en leving tussen de ’m oderne’ en ’traditionele’ sector bestaan. D eze leiden tot verschillen in com binaties van de produktiefactoren arbeid en kapitaal en ’levels of econom ic and social w elfare’ en daarbij staat m et nam e het w erk gelegenheidsprobleem centraal (Higgins, 1959: 281). 1.1.2 Strategie-theorieën. A lle zogenaam de strategie-theorieén delen een ster ke n adruk op receptuur en een overw egend statisch-kw antitatieve benade 102
M. Vellinga Trends in de ontwikkelingstheorie
ring van ontw ikkelingsproblem en. Sam enlevingen in de D erde W ereld w or den m et de w esters-industriële vergeleken n aar kenm erken van economie, technologie, dem ografische structuur, politieke structuur, onderwijs e.d. N a deze eenvoudige analyse w orden onm iddellijk strategieën geform uleerd om deze verschillen op te heffen. Ik onderscheid de volgende. 1.1.2.1 Ontw ikkeling treedt op bij het opheffen van tekorten aan kapitaal door m iddel van buitenlandse investeringen, leningen, ontw ikkelingshulp en een verruim ing van de lokale mogelijkheden voor kapitaalsvorm ing. H et is vooral in de klassieke richting in de ontw ikkelingseconom ie dat de n adruk gelegd w ordt op kapitaalsaccum ulatie en besparingen als onafhankelijke basisvariabele. 1.1.2.2 O ntw ikkeling treedt op bij verhoging van de arbeidsproduktiviteit en een verbetering van de scholing van het arbeidende deel van de be volking, zowel arbeiders als ondernem ers (Viner). Een lage arbeidsproduktiviteit stelt enge absolute grenzen aan de kapitaalsaccum ulatie. L age produktiecijfers w orden toegeschreven aan gebrek aan efficiency en scholing van de factor arbeid. 1.1.2.3. O ntw ikkeling treedt op bij unbalanced grow th, waarbij een auteur als H irschm an de vestiging bepleit van sleutelindustrieën m et positieve effec ten ten aanzien van technologie, inkom ensherverdeling en de vorm ing van een interne m arkt. 1.1.2.4 O ntw ikkeling treedt op door middel van de vestiging van ’ontwikkelingspolen’ (Perroux) in niet ontw ikkelde regio’s door concentratie van kapitaalsinvesteringen in die industrieën, welke kunnen functioneren als aan jagers van econom ische activiteit m et directe en indirecte spreidingseffecten. 1.1.2.5 O ntw ikkeling treedt eerst op als de vicieuze cirkel van o n d ero n t wikkeling (lage produktiviteit —> lage inkom ens —> lage besparingen -> ge ringe binnenlandse vraag — lage investeringen - > gebrek aan kapitaal -» lage produktiviteit) w ordt doorbroken. In plaats van unbalanced grow th (1.1.2.3) gaat het bij deze theoretici (Baldwin, M eier, N urkse), juist om balanced grow th door m iddel van om vangrijke en op elkaar afgestem de inves teringen in alle sectoren. M en benadrukt hierbij de rol van de externe facto r (buitenlands kapitaal en technische bijstand). 1.1.2.6 Ontw ikkeling treedt op via een zogenaam de critical m in im u m effo rt (Leibenstein). H et gaat hier om een kapitaalsinvestering w aarm ee een groei van het per capita inkom en w ordt bereikt, die de groei van de bevol king te boven gaat en die zal leiden to t het doorbreken van econom ische evenwichtssituaties op subsistentieniveau. 1.1.2.7 Ontw ikkeling treedt op via de com binatie van een drietal m a at regelen: (a) een produktieve investering van tenm inste 10 % van h et n atio naal inkom en p er jaar, (b) de steun aan industriële sectoren m et groot groei
103
SG 79/2-3 (jg XXVI)
potentieel en (c) de opbouw van een politieke, sociale en culturele infrastruc tu u r, die de traditionele sam enleving op het spoor zet van de lake o ff into self-sustained grow th (Rostow). 1.1.2.8 O ntw ikkeling treedt op via veranderingen in de stru ctu u r van de internationale handel. Als basisprobleem geldt bij deze opvatting de ver slechterende handelsvoorw aarden ten opzichte van de onderontw ikkelde lan den die als consum enten van industrieprodukten en producenten van grond stoffen op de w ereldm arkt opereren. M yrdal, Singer en Lewis hebben zich beziggehouden m et de kapitaalsstrom en welke in de internationale handel verlopen en deze auteurs laten zien hoe de voordelen van produktiviteitsverhoging in de onderontw ikkelde exportlanden systematisch w orden afge room d ten gunste van de m eer ontw ikkelde en im porterende landen. Prebisch en andere econom en binnen de U nited N ations E conom ie Com m ission on Latin A m erica (ECLA), zij die bekend staan als desarrollistas, bepleiten in antw oord hierop im portvervangende industrialisatie in de D erde W ereld als m ede de vestiging van de hiervoor noodzakelijke economische en sociale in frastructuur.
1.2
Sociologische en sociaal-psychologische theorieën
1.2.1 Sociaal-culturele dualism e-theorieën. Evenals bij de econom isch-technologische dualism e-theorieën gaat het hier om een tegenstelling binnen de sam enlevingsstructuur tussen een ’m oderne’ en een ’traditionele’ sector. D e m eest uitgesproken aanhanger van deze theorieën, onze landgenoot J. H. Boeke, definieert de beide sectoren op basis van het zijns inziens m eest kenm er kende criterium , als respectievelijk ’kapitalistisch’ en ’voor-kapitalistisch’. In zijn benadering echter legt hij de nadruk op het kapitalism e als levenshou ding en ideologie. V anuit deze visie w ordt het dualism e dan ook als een sociaal-cultureel verschijnsel gedefinieerd. Ontw ikkeling betekent hierbij aan passing, in de zin van een m entaliteitsverandering in de traditionele sector ten gunste van de m oderne sector. 1.2.2 M oderniseringstheorieën.
O ok hier gaat het om een vergelijking tus
sen een ideaaltypische ontw ikkelde (het urbaan-industriële westen) en onder ontw ikkelde sam enleving (de agrarische D erde W ereld). Deze vergelijking dient to t basis voor het definiëren van al die factoren welke van belang zijn voor het to t stand kom en van m odernisering. H et gaat hier om veranderin gen in rollen en instituties, attitudew ijzigingen en culturele veranderingen. Deze analyse is direct geënt op een theoretisch perspectief dat enkele de cennia lang zo typerend is geweest voor de m eer algemene strom ing binnen 104
M. Vellinga Trends in de ontwikkelingstheorie
de A m erikaanse sociale w etenschappen. Binnen de m oderniseringstheorieën valt een nader onderscheid te m aken (vgl. Portes, 1976). 1.2.2.1 M odernisering w ordt gezien als een proces van geleidelijke so ciale differentiatie. H et gaat hier om een variant van de evolutietheorieën, bekend uit de klassieke sociologische theorie. In deze m oderniseringsvariant, zoals n aar voren gebracht door een auteur als Eisenstadt, w ordt h et proces van sociale differentiatie beschreven dat een evenvoudige (traditionele) m a at schappij doet veranderen in een com plexer (m odern) sociaal systeem , met daarbinnen een sterkere onderlinge afhankelijkheid van de sam enstellende delen. In de loop van dat proces w orden aclaptive features ontw ikkeld, die de conflicten en spanningen van de m odernisering kanaliseren. O nder invloed van Parsons definiëren sociologen als H oselitz, K unkel en anderen pattern variables w aarbinnen veranderingen in rol-oriëntaties kunnen w orden afge lezen en die als kernelem enten gelden van sociale verandering. 1.2.2.3. M odernisering w ordt gezien als een proces dat zich afspeelt door veranderingen in de sfeer van w aarden. Binnen deze variant valt de n adruk op het identificeren van factoren, die beslissend zijn voor de overgang van de traditionele n aa r de m oderne samenleving en dat zijn in dit perspectief ver anderingen van w aarden en attituden. M cClelland, de meest uitgesproken vertegenw oordiger van deze richting, beschouw t de individuele psycholo gische im puls als de gangm aker van het ontw ikkelingsproces: need fo r achievem ent. W anneer deze aanw ezig is bij een voldoende groot aantal m ensen zal de econom ische take o ff vanzelf tot stand komen. D eze psychologische ver klaring van econom ische ontw ikkeling vorm t ook het uitgangspunt voor H a gen, die aan M cC lelland’s need fo r achievem ent een need fo r dom inance (een behoefte om leiding te nem en) en een need fo r autonom y (een behoefte om onafhankelijk van anderen te zijn) toevoegt, en die diens psychologische zienswijze op het ontw ikkelingsproces verder uitw erkt. A ndere auteurs zijn geneigd een w at an d er accent te leggen, zo gaat het L erner en zeker ook Inkeles in de eerste plaats om het gehele w aarden- en attitudencom plex dat zij kenm erkend achten voor de m odern man.
2
Moderne ontwikkelingstheorieën
In het m idden van de jaren zestig breken nieuwe inzichten door. M et de tot dan gangbare visies blijkt m en niet bij m achte om een analyse van de p roble m en van onderontw ikkeling en ontw ikkeling te presenteren, welke echt aa n sluit bij de m aatschappelijke realiteit van landen in de D erde W ereld. E n daarbij speelt natuurlijk een voornam e rol dat m et nam e de m oderniserings theorieën in toenem ende m ate een ideologische functie hadden verkregen ten aanzien van de groei van een perifeer kapitalism e w aarbinnen zich in 105
SG 79/2-3 (jg XXVI)
steeds m eer landen ernstige crisisverschijnselen in de economische en poli tieke sferen voordeden. D e traditionele ontw ikkelingstheorieën vertonen aanzienlijke onderlinge verschillen in perspectief, reikw ijdte en de conceptualisering van het ontw ik kelingsproces voor w at betreft richting, verloop en de belangrijkste factoren die ontw ikkeling bevorderen en/of belem m eren. H et gaat hier in feite om deeltheorieën van deelproblem en, die ten onrechte veelal w orden gegenera liseerd tot de diagnose van de situatie op basis w aarvan de ontw ikkelings strategie dient te w orden bepaald. D e econom ische theorieën richten zich eenzijdig op de ontw ikkeling van de produktiekrachten en vertegenw oordi gen een sterk kw antitatief georiënteerde econom istisch-technocratische be nadering. D e sociologische en sociaal-psychologische theorieën h o uden zich eenzijdig bezig m et de culturele sfeer van de samenleving, en waarbij men voorbij gaat aan de belangrijke rol van sociaal-econom ische factoren bij ont staan en voortbestaan van deze verschijnselen. H ierbij ontbreekt een p ara digm a m et een groter inform atiegehalte w aarbinnen plaats zou zijn voor de com plexiteit èn de verscheidenheid van problem en en die het mogelijk zou m aken de relatie tussen externe en interne econom ische factoren en de va riabelen in de sociaal-politieke en culturele sferen in de beschouwing te be trekken. T raditionele ontw ikkelingstheorieën zijn m et andere w oorden te monistisch van aard om de verklaring van problem en van onderontw ikkeling en ontw ikkeling te kunnen dienen. E en derde kritiekpunt is het feit dat deze theorieën a-historisch van aard zijn en dat historische w ortels van onderontw ikkeling en de relatie to t o nt wikkeling niet in de beschouw ing w orden betrokken. H et urbaan-industriële sam enlevingsm odel verschaft in feite de norm w aaraan de ontw ikkeling in de D erde W ereld w ordt afgem eten. M et nam e de ’strategie’ theorieën ontle nen hun inhoud in feite aan een aftreksom van dit m odel en de onderontw ik kelde samenleving. N og daargelaten dat de verschillen die men zou kunnen definiëren zelf bij voortduring aan verandering onderhevig zijn en dat deze veranderingen w eer de interactie tussen beide typen sam enlevingen zouden kunnen beïnvloeden, verviel m en hier nogal eens in tautologische redenerin gen: landen w erden als (onder)ontw ikkeld gedefinieerd, om dat ze de kenm er ken vertonen die bij (onder)ontw ikkeling horen. A nders gezegd: m en defi nieert sym ptom en van (onder)ontw ikkeling, zonder over de oorzaken verder ook m aar iets te zeggen. E en vierde bezw aar is dat deze theorieën, m et uitzondering van die aan gehangen door de desarrollistas (1.1.2.8), de beperkingen die vanuit het functioneren van de wereldeconom ie aan ieder nationaal ontw ikkelingspro ces w orden gesteld, niet in de beschouw ingen betrekken. Toch zijn deze be perkingen, zeker in die gevallen w aar het grondstoffenexporterende landen
106
M. Vellinga Trends in de ontwikkelingstheorie
betreft, zeer in het oog springend. H u n aanw ezigheid verklaart ook w aarom de ’vicieuze cirkels’ van de onderontw ikkeling niet w orden doorbroken en w aarom een ontw ikkeling volgens het aan de traditionele theorieën ten grond slag liggende m odel zich niet inzette, zelfs niet in het geval van de m eest dy nam ische perifeer-kapitalistische landen als M exico en Brazilië. Deze laatste overw egingen vorm en het aangrijpingspunt voor de afh an k e lijkheids- of dependencia-theoretici: verschillen in niveau van econom ische ontwikkeling m oeten gezocht w orden in externe en boven nationale facto ren. Ontwikkeling resulteert niet uit een zelfstandige impuls binnen een b e paalde economische structuur of uit het opheffen van sociale verschillen m et urbaan-industriële samenlevingen. O nderontw ikkeling vertegenw oordigt niet een lager stadium dat nu eenm aal doorlopen m oet w orden, alvorens een spon taan groeiproces inzet m et de ’m oderne’ samenleving als eindstation. H et is eerder zo dat de om standigheden van ontw ikkeling en onderontw ikkeling ge zocht m oeten w orden in ’externe’ factoren, die herleidbaar zijn tot ontw ikke lingen in een w ereldeconom ie m et kapitalistische signatuur. D e dependencia-theorie is geen ’gesloten’ theorie in de strikte betekenis van het woord. M en m oet het opvatten als een globaal en oriënterend in ter pretatiekader w aarbinnen velerlei deelverklaringen voor deelproblem en ge plaatst kunnen w orden. Binnen deze algemene dependencia-oriëntering zijn w eer een tweetal hoofdstrom ingen te onderscheiden: een neo-m arxistische richting (Dos Santos, M auro M arini, Cardoso, e.a.) en een strom ing, w aar m en aanknoping zocht bij het desarrollismo m aar daarbij tevens toch ook w eer verschillende elem enten uit het m arxism e betrekt (Furtado, Sunkel, Pinto, e.a.). D it m aakt dat beide richtingen qua analyse niet streng uit elkaar zijn te houden, en m en het verschil vooral m oet zoeken in de inhoud van de concrete ontw ikkelingsstrategieën die vertegenw oordigers van beide strom in gen voorstellen. D e centrale tese van de dependencia-theoretici, dat de ontw ikkelde landen autonoom groeien terw ijl de onderontw ikkelde een groeipatroon kennen dat daarvan is afgeleid, is op zich niets nieuws. Ook bij de klassiek-m arxistische im perialism etheorie (Lenin, Luxem burg) treft m en deze idee aan. N ieuw is echter de poging om vanuit de structuur en het functioneren van de w ereld econom ie de ontwikkelingstendenties van de afhankelijke econom ieën af te leiden. H et is deze aandacht voor de interactie tussen interne en externe fac toren bij de expansie van het kapitalism e in de perifere econom ieën, die een substantiële aanvulling vorm t op het klassiek-m arxistische perspectief. D it centrale theoretische probleem van de afhankelijkheidstheoretici heeft ertoe bijgedragen dat in de meeste dependencia-analyses de tegenstellingen en ’dualistische’ verschijnselen binnen de onderontw ikkelde landen zelf, in de interpretatie op de achtergrond dreigen te raken. H et ontw ikkelingspro 107
SG 79/2-3 (jg XXVI)
bleem is geheel verschoven n aar het niveau van de w ereldeconom ie en daar bij gaat m en voorbij aan de m ogelijkheden om binnen één staatsverband tot veranderingen te kom en in de sociaal-econom ische structuur. In de studies van individuele dependencia-situaties kan m en een hoofdaandacht aanwij zen v oor de analyse van produktiew ijzen in hu n algemeenheid, m aar vooral voor de introduktie van het kapitalism e binnen gehele continenten en de re latie van de m odem -kapitalistische tot de pre-kapitalistische sectoren. Deze studies hebben van m eet af aan geleden aan een aanzienlijke em pirische bloedarm oede. Zo w ordt de studie van centrale economische problem en: accum ulatie van kapitaal, de distributie daarvan en haar aanw ending, veelal slechts gebaseerd op de totaalcijfers die over de betrokken m acro-economische variabelen in de algemene statistieken beschikbaar zijn. D e afleidin gen m et betrekking to t de verschillende klassen en sectoren alsm ede de rela ties daartussen w orden nog m inder em pirisch ondersteund. Zo m oet m en dan ook vaststellen dat enigszins uitgew erkte analyses van de klassensituatie en klassenrelaties binnen het perifeer kapitalism e, tot dusverre schaars zijn. D e verhouding tussen de econom ische en de sociaal-politieke ontw ikkelingen w ordt in het algem een slecht uitgew erkt. V ooral de eerste en van hen weer m et nam e de polem isch georiënteerde auteurs in de dependencia-traditie, zoals F ra n k en V asconi, veronderstellen een directe en autom atische relatie tussen externe en interne factoren en dat heeft tot gevolg dat hun beschrij vingen een overdreven schabloonachtig karak ter dragen. H et zijn schablones die vaak het karakter aannem en van deus ex m achina verklaringen voor alle aspecten van onderontw ikkeling in afhankelijke economieën (O ’Brien, 1975: 24). Tegen de achtergrond van bovenstaande overwegingen ligt h et voor de h an d dat m en de dependencia-oriëntering verder uitw erkt in de richting van im perialism e-theorieën en klassenanalyse. Bij de studie van concrete ontw ik kelingsprocessen bieden ze consistenter kaders voor de interpretatie van de externe en interne afhankelijkheidsfactoren en hun interactie. H et dependencia-perspectief is in de discussie rond ontw ikkelingstheorieën een eye opener geweest. H et is en blijft echter een perspectief op hoog abstractie niveau dat ingevuld dient te w orden door theorieën die m eer direct de studie van concrete situaties dienen. De neo-m arxistische im perialism etheorieën verschillen van de klassieke im perialism etheorieën doordat haar aanhangers oog hebben voor de effec ten van de kapitalistische expansie voor de perifere economieën. O nderont wikkeling w ordt, in navolging van Lenin, als een produkt gezien van een b e paald stadium van ontw ikkeling van het kapitalism e. G edurende dit stadium groeit een arbeidsverdeling tussen de zich industrialiserende en de koloniale en semi-koloniale gebieden en w aarbinnen zich verschillen in de ontw ikke 108
M. Vellinga Trends in de ontwikkelingstheorie
ling van de produktiekrachten vastzetten die de relaties tussen beide p a r tijen blijven bepalen. Theoretisch gezien gaat het erom to t uitspraken te ko m en over de laws o f m otion van de kapitalistische wereldeconom ie, m et nam e ten aanzien van de centrale processen van accum ulatie, distributie en aanw ending van kapitaal. D e analyses gaan over vorm en van afhankelijkheid binnen de internationale arbeidsverdeling (via directe investeringen, ihternationaal handelsverkeer, financieel verkeer, technologie) en de processen van surplusafrom ing, welke daarm ee verbonden zijn. Binnen deze strom ing zijn weer verschillende varianten te onderscheiden. In de theorieën van de ’ongelijke ruil’ (Em m anuel, Amin, Palloix) wordt de n adruk gelegd op de beperkte m ogelijkheden voor accum ulatie van kapi taal in de periferie, w elke het gevolg zijn van exploitatie door de centraalkapitalistische econom ieën als onderdeel van ongelijke ruilverhoudingen op de w ereldm arkt. D eze uitbuitingsverhouding w ordt nader uitgew erkt binnen het k ader van de klassiek-m arxistische w aardeleer. A ndere theorieën rich ten zich m eer op de kapitaalsbewegingen op de w ereldm arkt die ontstaan om dat lan d en m et een relatief lager niveau van ontw ikkeling van de p ro ductiekrachten gedw ongen worden m eer arbeid in de vorm van exportpro ducten te besteden dan de hooggeïndustrialiseerde landen om een zelfde p ak ket aan p roducten te im porteren. D eze ongelijke ruil van arbeidsquotes in stitutionaliseert zich, onder andere door m iddel van het w isselkoersm echa nisme en beïnvloedt de accum ulatie van kapitaal nadelig in eerstgenoem de categorie landen (W öhlcke e.a., 1978: 35). Deze pogingen to t verdere specificering van het dependencia-perspectief door de theoretische arbeid op het gebied van de externe econom ische rela ties zijn zeer nuttig, gegeven de grote behoefte aan een betere theorie. Ik noem de hierboven enkele argum enten. D aarbij dient m en nochtans de sociaal-politieke verankering van de econom ische structuren, die bij deze wereldm arktanalyses kunnen worden onderkend, in acht nem en. Bij de hier weergegeven aanzetten tot theorievorm ing w ordt geen of weinig aandacht besteed aan het klassekarakter van de samenleving in de centraal-kapitalistische landen. D eze dreigen daarm ee tot enigszins steriele economistische strategietheorieën te verworden. D e noodzaak van verdere ontw ikkeling van de dependencia-theorie in de richting van een klassenanalyse van perifere m aatschappijen is eerder ge noem d. Z odanige klassenanalyses zullen m oeten steunen op uitgebreid em pirisch onderzoek. D ergelijk onderzoek stelt bijzondere eisen. Bij de meeste studies v an uit het dependencia-perspectief, die to t dusverre zijn verricht w ordt een m ultidisciplinaire benadering gehanteerd en de onderzoekers be wegen zich m eer op het gebied van de politieke econom ie dan op dat van de sociologie in de m eer traditionele zin. In belangrijke m ate geldt dit uiteraard 109
SG 79/2-3 (jg XXVI)
voor de analyses van de externe econom ische transacties. Bij een verdere studie van ’de interne reproductie van de externe afhankelijkheid’ (Frank) zal een m ultidisciplinaire benadering geboden blijven, m aar daarbij dient een ruim ere plaats voor de sociologische benaderingsw ijze te w orden ingeruimd. In dit verband zou ook plaats kunnen w orden ingeruim d voor een zekere herw aardering van de resultaten uit onderzoekingen die geïnspireerd zijn door m eer traditionele uitgangspunten. Deze zouden ingebracht kunnen w or den in het m eer algem ene theoretische paradigm a dat de m oderne ontw ikke lingstheorieën, geïnspireerd door het afhankelijkheidsperspectief, delen. H et betreft hier lagere-orde theorieën en em pirische generalisaties over deelpro blem en en het gaat veelal om w at in de m arxistische analyse ’bovenbouwverschijnselen’ w orden genoemd. Juist op dit terrein vertoont de k aart nogal wat w itte vlekken. D it pleidooi voor integratie heeft uiteindelijk ten doel te kom en to t een zodanig uitgew erkte en verfijnde theorie van ontwikkeling en onderontw ikkeling, dat deze een groter inform atiegehalte kan w orden toe gekend dan de globale paradigm a’s die to t op heden en vogue zijn.
3
De Nederlandse traditie: enkele opmerkingen
In N ederland is het werk, dat door de ’niet-w esters’ georiënteerde sociale we tenschappen is verricht, aanvankelijk sterk gericht op de koloniale gebieden. V ooral in de antropologie en die tak van de econom ie, w elke zich m et p ro blem en van de D erde W ereld bezig h oudt (de ’tropische staathuishoudkunde’) heeft m en zich nogal bem oeid m et de studie van de gekoloniseerde volkeren en de effecten welke het kolonialism e voor hen m eebracht. Een belangrijk deel van het antropologisch onderzoek heeft voor ons in dit verband weinig betekenis gehad vanwege het ’toegepaste’ karak ter en h et feit dat het direct ten dienste heeft gestaan aan het koloniale bestuur (K loos, 1976: 15). D e ar beid die op het terrein van de ’tropische staathuishoudkunde’ is verricht, is binnen het kader van onze discussie m eer relevant. W e verwijzen hierbij voor al n aar het w erk van V an G elderen en Boeke. V ooral de laatstgenoem de geldt als degene, die aan de definiëring van ’dualism e’ als theorie van onderont wikkeling heeft bijgedragen. Zijn studies over oorzaken en kenm erken van de dualistische m aatschappij zijn gebaseerd op zijn ervaringen in N ederlandsIndië en hij heeft daarbij een belangrijke rol ingeruim d voor sociaal-culturele factoren. D it heeft aanleiding gegeven to t een intensieve discussie op in ternationaal niveau die to t in de jaren zestig heeft voortgeduurd (vgl. Szentes, 1974: 74 e.v. voor bibliografie). In N ederland kan m en de beste aanslui ting bij deze theorieën vinden in verschillende agronom ische onderzoekingen, die vanuit W ageningen zijn geëntam eerd en daarbij m et nam e door V an der K olff, die later de leerstoel in de tropische staathuishoudkunde in A m ster
i 10
M. Vellinga Trends in de ontwikkelingstheorie
dam zou gaan bezetten. Afgezien van deze bijdrage kan m en w aarnem en dat de ontw ikkeling in de N ederlandse onderzoekstraditie in de D erde W ereld m aar ten dele de in dit artikel weergegeven m eer algemene richtingen in de ontw ikkelingstheorie volgt. D it geldt m et nam e voor de andere genoem de strategie- en m oderni seringstheorieën, w aarvan de invloed niet bijzonder om vangrijk is geweest. M et het afbreken van de koloniale relaties hebben N ederlandse onderzoe kers hun aandacht verplaatst van Indonesië en N ieuw -G uinea n aar andere gebieden in Z uid- en Zuidoost-A zië, van Surinam e en de A ntillen n aar het C araïbisch gebied, Latijns-A m erika en A frika. Zowel op theoretisch als op them atisch terrein zette zich een versplintering in. H et huidige beeld van de onderzoeksactiviteiten vertoont gelijkenis m et een eilandenrijk, w aarbinnen de tendens to t verzelfstandiging vooropstaat en waarbij pogingen om dit te doorbreken door m iddel van sam enw erking en taakverdeling, vooralsnog niet bijzonder succesvol zijn geweest. D e theoretische tradities, die in een eerder stadium bij de w etenschapsbe oefening binnen bepaalde instituten opgeld deden (Steinmetz, D e Josselin de Jong), verloren aan invloed. In A m sterdam , en dit geldt m et nam e voor de niet-westerse sociologie, rest een sterke onderzoeksgerichtheid. V erder over weegt een zekere historiserende beschouwingswijze, in navolging van het w erk van V an L eur en W ertheim . H ierbij w ordt echter de ’totaalvisie’, die met deze benadering vooral in het w erk van W ertheim was verbonden, in de door zijn directe leerlingen verrichte studies in m indere m ate teruggevonden. D e invloeden van het afhankelijkheidsperspectief, de centrum -periferietheorie e.d. zijn in de m eeste recentere studies wel aanwezig, m aar deze be nadering w ordt slechts in enkele gevallen form eel uitgew erkt. H et kernpro bleem van de afhankelijkheidsanalyse blijft ook hier: höè m oet m en externe invloeden vertalen n aar de studie van de ’interne reproductie van externe afhankelijkheid’. H et gevaar dreigt dat ook ten onzent de invloed van externeconomische factoren in deze studies op m acro-niveau blijft ’hangen’. Bij het huidige onderzoek dat in A m sterdam (ASC) w ordt gedaan op het gebied van productieverhoudingen, klassevorming, arbeidsverhoudingen in de agro- en de agro-industriële sector in Zuid- en Zuidoost-A zië, beoogt men, evenals in R otterdam (vakgroep C om paratieve Sociologie), op deze problem en verder in te gaan. H etzelfde geldt voor de m ultidisciplinaire onderzoekingen die in U trecht (KOSES) w orden ondernom en op het terrein van industrialisatie en arbeid, in het bijzonder in Latijns-A m erika. D e relaties tussen de centrale westers-industriële en de perifeer-kapitalistische sam enlevingen zijn bij deze studies het eigenlijke object van onderzoek. In Tilburg (IVO) vindt vanuit een verw ant perspectief eveneens m ultidiscipli nair onderzoek plaats op dit terrein, m aar hier w ordt het toegespitst op de 111
SG 79/2-3 (jg XXVi)
aard van processen van industriële herstructurering in beide typen sam enle vingen en de sociaal-econom ische gevolgen daarvan. Zowel in U trecht als in T ilburg is het onderzoek sterk gericht op het beleid, zoals dat op nationaal en op internationaal niveau ten aanzien van het ontw ikkelingsvraagstuk w ordt gevoerd of gevoerd zou kunnen w orden. H et inzicht d at de aard van de be trekkingen tussen de centrale en perifeer-kapitalistische samenlevingen, b t paald w ordt door ontwikkelingen in de m achtsrelaties binnen en tussen de eerstgenoem de sam enlevingen (zoals wij zagen reeds aanwezig in de klas sieke im perialism etheorieën) leidt to t een toenem ende belangstelling voor het optreden van de actors die binnen de eigen N ederlandse grenzen hun thuisbasis hebben. H et gaat om de eigen overheid (ontw ikkelingssam enw er king) en de ten onzent gezetelde m ultinationale ondernem ingen, voor zover zij in de D erde W ereld actief zijn. In het D erde W ereld C entrum (Nijmegen) richt m en zijn ’actieonderzoek’ op deze instanties in de eigen samenleving. In A m sterdam (vakgroep A rbeid en O rganisatie) h oudt m en zich m et nam e m et de genoem de ondernem ingen bezig. H et meeste onderzoek op dit terrein vindt overigens plaats in enkele buitenuniversitaire instellingen, zoals bij de Stichting O nderzoek M ultinationale O ndernem ingen (SOMO), bij de Stich ting O nderzoek Bedrijfstak E lektrotechniek (SOBE), bij het F N V en bij de groep rond het N ESB IC B ulletin/Tijdschrift voor A nti-Im perialism e Scho ling (na 1976 opgegaan in de Stichting voor Politieke Econom ie). A an een verdere ontw ikkeling van dergelijk onderzoek en m et nam e w anneer het m ultidisciplinair van aard is èn w anneer ook ruim e plaats voor de sociaalpolitieke analyse van de betrokken m achtsconstellaties w ordt ingeruim d, be staat grote behoefte. N aast de eerder genoem de onderzoekingen zou h ier m ee vanuit N ederland, m et zijn aanzienlijke belangen in de D erde W ereld, een bijdrage kunnen w orden geleverd to t de kennis van ’those forces r p’ ased by E uropean expansion and w orld ascendancy’.
Geraadpleegde literatuur De hier genoemde bronnen zijn alle voorzien van uitgebreide bibliografieën die het terrein van de hierboven besproken theorieën bestrijken. Chilcote, Ronald H., A Critical Synthesis of the Dependency Literature, in: Latin American Perspectives, 1 ,1 (1974), pp. 4-29. Chilcote, Ronald H., ’A Question of Dependency’, in: Latin American Research Review, XIII, 2 (1978), pp. 55-68. Frank, Andre Gunder, Dependence is Dead, Long Live Dependence and the Class Struggle: An Answer to Critics, in: World Development, 5, 4 (1977), pp. 355370. Griffin Keith, Underdevelopment in Spanish America, London, 1971. Higgins, Benjamin, Economic Development: Principles, Problems and Policies, New York, 1959.
112
M. Vellinga Trends in de ontwikkelingstheorie
Kloos, Peter, Anthropology and Non-Western Sociology in the Netherlands, in: Peter Kloos en Henri J. M. Claessen, Current Anthropology in The Nether lands, Rotterdam, 1975. Nohlen, Dieter en Franz Nuscheler (Hrsg.), Handbuch der Dritten Welt; Band I: Theorien und Indikatoren von Unterentwicklung und Entwicklung, Hamburg, 1974. O’Brien, Philip, A Critique of Latin American Theories of Dependency, in: Ivar Oxall, Tony Barnett en David Booth (eds.), Beyond the Sociology o f De velopment, London, 1975. Portes, Alejandro, On the Sociology of National Development: Themes and Issues, in: American Journal of Sociology, 82,1 (1976), pp. 55-85. Szentes, Tamäs, The Political Economy of Underdevelopment, Boedapest, 1976. Wöhlcke, Manfred e.a., Die Neuere Entwicklungstheoretische Diskussion, Frank furt/M, 1977.
113