Trrendrrapport Com mputeer‐ en n Internetgebruik 201 11 Een N Nederla ands en n Europpees perspectief
1
Universiteit Twente / Center for e‐Government Studies Postbus 217 7500 AE Enschede T. +31 (0) 53 489 1021 F. +31 (0) 53 489 42 59
TRENDRAPPORT COMPUTER‐ EN INTERNETGEBRUIK 2011 Een Nederlands en Europees perspectief
Datum Versie
14 November 2011 1.0
In opdracht van Publicatie titel Publicatiejaar Publicatietype Auteurs:
Digivaardig & Digibewust Trendrapport Computer‐ en Internetgebruik 2011. Een Nederlands en Europees perspectief. 2011 Onderzoeksrapport Dr. Ing. Alexander J.A.M. van Deursen Prof. Dr. Jan A.G.M. van Dijk
Correspondentie E‐mail Web
APA Referentie
Alexander van Deursen
[email protected] http://www.alexandervandeursen.nl
Van Deursen, A.J.A.M. & Van Dijk, J.A.G.M. (2011). Trendrapport Computer‐ en Internetgebruik 2011. Een Nederlands en Europees perspectief. Enschede: Universiteit Twente.
2
Inhoudsopgave 1
Inleiding .......................................................................................................................................... 5
2
Opzet onderzoek ............................................................................................................................. 7
3
Motivatie ......................................................................................................................................... 9 3.1
Inleiding ................................................................................................................................... 9
3.2
Motivaties van de niet‐internetgebruikers ............................................................................. 9
3.3
Motivatie om het internet te gebruiken onder internetgebruikers ...................................... 11
3.4
Internationale gegevens met betrekking tot motivatie ........................................................ 15
3.5
Conclusies ten aanzien van motivatie ................................................................................... 15
4
Fysieke toegang ............................................................................................................................. 17 4.1
Inleiding ................................................................................................................................. 17
4.2
Nationale toegangsgegevens ................................................................................................ 17
4.3
Internationale toegangsgegevens ......................................................................................... 19
4.4
Conclusies ten aanzien van fysieke toegang ......................................................................... 19
5
Vaardigheden ................................................................................................................................ 21 5.1
Inleiding ................................................................................................................................. 21
5.2
Nationale gegevens ............................................................................................................... 23
5.3
Internationale gegevens ........................................................................................................ 26
5.4
Conclusies ten aanzien van vaardigheden ............................................................................ 27
6
Soorten van gebruik ...................................................................................................................... 29 6.1
Inleiding ................................................................................................................................. 29
6.2
Nationale gegevens ............................................................................................................... 29
6.3
Overzicht van significante verschillen in soorten van gebruik .............................................. 49
6.4
Internationale gegevens over soorten van gebruik .............................................................. 52
6.5
Algemene conclusies ten aanzien van soorten van gebruik ................................................. 55
3
7
Hoeveelheid gebruik ..................................................................................................................... 56 7.1
Inleiding ................................................................................................................................. 56
7.2
Nationale gebruiksgegevens ................................................................................................. 56
7.3
Internationale gebruiksgegevens .......................................................................................... 58
7.4
Conclusies ten aanzien van hoeveelheid gebruik .................................................................. 58
8
Effecten van gebruik ...................................................................................................................... 60 8.1
Inleiding ................................................................................................................................. 60
8.2
Effecten ................................................................................................................................. 60
8.3
Conclusies ten aanzien van effecten van gebruik ................................................................. 66
9
Verbanden tussen motivatie, vaardigheden en gebruik ............................................................... 67 9.1
Inleiding ................................................................................................................................. 67
9.2
Relaties tussen motivaties en vaardigheden ......................................................................... 67
9.3
Relaties tussen vaardigheden en soorten van internetgebruik ............................................ 69
10
Digibewustzijn ........................................................................................................................... 72
11
Conclusies en toegangsbarometer ............................................................................................ 76
11.1
Inleiding ............................................................................................................................. 76
11.2
Belangrijkste resultaten ..................................................................................................... 76
11.3
Toegangsbarometer .......................................................................................................... 79
4
1
Inleiding
Het programma Digivaardig & Digibewust wil bijdragen aan een optimaal gebruik van computers en het internet door de Nederlandse bevolking. Om de jaarlijkse ontwikkeling op het gebied van internettoegang te kunnen bijhouden en om valide uitspraken over trends en gewenste beleidsmaatregelen te doen is er in opdracht van het programma Digivaardig & Digibewust1 een instrument ontwikkeld om vier soorten van toegang jaarlijks te meten. Het inzetten van een eigen instrument geeft het programma volledige controle over de aspecten die in het rapport aan de orde komen. Tevens geven de resultaten input voor accentverschuivingen in de aanpak van het programma. Vorig jaar is het meetinstrument gebruikt voor een eerste meting. Deze trendrapportage betreft de resultaten van de tweede meting (uitgevoerd in 2011). Naast de Nationale gegevens worden in dit rapport ook Europese gegevens getoond. De vier soorten van toegang die aan bod komen in dit rapport zijn motivatie, fysieke toegang, vaardigheden en gebruik (frequentie en soort van gebruik). Het gehele proces wordt in kaart gebracht in Figuur 1.1. Om weer te geven hoe het met deze verschillende soorten van toegang is gesteld zijn er cijfers over 2011 en 2010 op zowel Europees (gegevens van Eurostat) als nationaal (eigen instrument en gegevens van het CBS) niveau verzameld. Daarnaast komen de maatregelen die mensen nemen om zich te beschermen tegen de negatieve aspecten van het internet aan de orde. Omdat hetzelfde meetinstrument als vorig jaar is gebruikt is een directe vergelijking mogelijk. Veranderingen in cijfers en trends dienen als input voor het monitoren en zo nodig bijsturen van het programma Digivaardig & Digibewust. GEBRUIK
VAARDIGHEDEN - Operationeel
- Formeel - Informatie - Communicatie - Strategisch
TOEGANG
MOTIVATIE Figuur 1.1 Proces van toegang tot digitale media (aangepast van Van Dijk, 2005, p. 22)
1 Aan de basis van het programma Digivaardig & Digibewust ligt de samenwerking tussen publieke, private en maatschappelijke partijen. Het programma wordt uitgevoerd door ECP-EPN in opdracht van het Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie.
5
De gehanteerde onderzoeksmethode wordt in hoofdstuk 2 beschreven. Vervolgens komen achtereenvolgens motivatie, fysieke toegang, vaardigheden en soorten van gebruik aan bod in respectievelijk hoofdstuk 3, 4, 5 en 6. Hoofdstuk 7 gaat verder in op de hoeveelheid gebruik van computers en internet. In hoofdstuk 8 worden de effecten van het gebruik besproken en in hoofdstuk 9 worden verbanden gelegd tussen motivaties, vaardigheden en soorten van gebruik. Hoofdstuk 10 gaat over digibewustzijn. Hier komen de maatregelen aan bod die worden genomen om vervelende ervaringen te voorkomen. Ten slotte wordt in hoofdstuk 11 een toegangsmeter gepresenteerd waarin de stand van zaken in Nederland anno 2010/2011 is weergegeven.
6
2
Opzet onderzoek
De onderzoeksdoelgroep voor de trendrapportage bestaat uit de gehele Nederlandse bevolking van 16 jaar en ouder. Om de motivaties, vaardigheden, frequenties van gebruik, soorten gebruik evenals digibewustzijn in kaart te brengen is er gebruik gemaakt van een vragenlijst. Deze is vorig jaar door Universiteit Twente in samenspraak met het programma Digivaardig & Digibewust en het Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie ontwikkeld. De vragenlijst is zodanig opgesteld dat drie verschillende segmenten in de Nederlandse samenleving voor hen relevante vragen kregen voorgelegd: internetgebruikers, mensen die het internet nog nooit hebben gebruikt en mensen die gestopt zijn met het gebruik van het internet. Er is gestreefd naar een representatieve steekproef van de Nederlandse bevolking van 16 jaar en ouder (n = 1200). Om ook de niet‐gebruikers in kaart te brengen is er gebruik gemaakt van een combinatie van vraagmethoden: telefonische interviews op het moment van bellen, telefonische interviews op een later afgesproken tijdstip en een online variant van de vragenlijst. Voor de verschillende methodieken is de volgende respons behaald:
Internetpanel: 42%
Telefonische benadering voor digibeten: 15%
Het Internetpanel leverde een steekproef op met 1.482 respondenten. Omdat het voor dit rapport van groot belang werd geacht om ook de niet‐gebruikers van het internet in kaart te brengen is erin de telefonische benadering net zo lang doorgebeld totdat er een totale groep van 150 mensen werd bereikt die geen gebruik maken van het internet. Het resultaat is dat bij zowel de groep internetgebruikers als voor de niet‐internetgebruikers voldoende respondenten aanwezig zijn om deze groepen nader te onderzoeken. De verhouding tussen beide groepen is echter niet representatief voor de gehele Nederlandse bevolking (er is immers doorgebeld om in totaal 150 niet‐ gebruikers te bereiken). Bij de thema’s betreffende fysieke toegang en daadwerkelijk gebruik is er daarom gebruik gemaakt van CBS‐gegevens. Het veldwerk is uitgevoerd in de periode van 28 augustus 2011 tot en met 20 september 2011. Voor de telefonische benadering is gewerkt met dagsteekproeven van vergelijkbare omvang. Vanaf ongeveer een week na de uitzet zijn aan de online benaderde mensen herinneringen verzonden teneinde de respons te verbeteren. Om de representativiteit te waarborgen is gebruik gemaakt van de Gouden Standaard2 voor de Nederlandse bevolking en van CBS‐gegevens. Op basis van deze referentiegegevens zijn de groepen betreffende geslacht, leeftijd en opleiding in de juiste onderlinge verhouding gewogen zodat één representatief bestand ontstond. In dit rapport worden net als vorig jaar naast totale scores op de vier soorten van toegang ook verschillen gerapporteerd tussen mannen en vrouwen, drie leeftijdscategorieën en drie opleidingsniveaus. De eerste categorie, laag opgeleid, bestaat uit respondenten met als hoogst afgeronde opleiding het basisonderwijs, Mavo, VMBO, LBO, LTS, ULO of MULO. De tweede categorie, middelbaar opgeleid, bestaat uit respondenten met als hoogst afgeronde opleiding Havo, VWO, MBO en MTS. De categorie hoog opgeleid bestaat uit respondenten met als hoogst afgeronde opleiding 2
IJkingsinstrument voor nationale en regionale steekproeven
7
HBO, HTS of WO. Nieuw is dit jaar de verdeling tussen vijf beroepsfuncties die voor het werkzame deel van de respondenten is gehanteerd. Deze verdeling is mede ontleend aan de Standaard Beroepen Classificatie van het CBS. Onder de lagere beroepen vallen bijvoorbeeld vissers, metaalarbeiders, conciërges, bouwvakkers, verkopers of chauffeurs. Onder de middelbare beroepen bijvoorbeeld laboranten, verplegers, bakkers, secretaresses of boekhouders. Tot de hogere beroepen behoren ten slotte bijvoorbeeld projectleiders, therapeuten, schrijvers, journalisten of wetenschappelijke beroepen zoals onderwijskundigen, artsen, economen of informatici. De groep managers bestaat uit respondenten met een management functie. De groep hogere managers bestaat uit mensen met een zetel in bijvoorbeeld de directie.
8
3
M Motivatie e
3.1
IInleiding
Met mottivatie wordtt de behoeftte van menseen om computers en inte ernet te gebrruiken bedoe eld. Zoals we zagen in Figuur 1.1 is motiva atie de eerstte vereiste vvoor toegang g tot het intternet. Bij he et meten van mottivatie is er onderscheid d gemaakt ttussen menssen die van het interneet gebruik maken m en mensen die dit niet doen. Bij de groep gebruuikers ligt de e nadruk op d de verschilleende beweeggredenen om het internet te gebruiken. Bijj de groep niiet‐gebruikers wordt ond derzocht waaarom zij geen n gebruik van het iinternet makken. Deze groep komt heet eerst aan b bod.
3.2 M Motivatie es van de n niet‐interrnetgebru uikers Van de Nederlanderrs die geen gebruik makken van het internet (w wat voor 9% van de Ned derlandse ng geldt in 20 010, zie Tabel 7.2), geeft ft 91% aan het internet o ook nog noooit eerder ge ebruikt te bevolkin hebben. De overige 9% heeft hett internet weel ooit gebru uikt, maar is ermee gestoopt. In deze p paragraaf et te gebruikken. gaan wee op zoek naaar de belangrrijkste motivvaties om hett internet nie
3.2.1 M Motivatie es van mensen die h het intern net nog no ooit hebb ben gebru uikt Ik ben er niet in geïnteresseerd
47% 27% 26%
Ik ben er te o oud voor
18% 1 22%
Ik heb het niiet nodig niet genoeg vaaardigheden o of kennis Ik heb n
% 15%
Het iss te duur Ik maak mij zorgen o over mijn veiliigheid of…
21%
9% 9%
Het kost te eveel tijd Vanwege geezondheidspro oblemen
57%
2% 5%
201 10
2% 4%
201 11
11% 3%
Is er n nog niet van g gekomen
2%
Ikk maak mij zorrgen over mijn n privacy
11% 2%
7%
Ik ho oor alleen maaar slechte dinggen over… 00% 11% Ik vind inforrmatie op het internet… 00% 11% Figuur 3.11 Motivaties om m geen gebruik te maken van hhet internet (% van v mensen da at het internet nnooit gebruikte)
9
Uit Figuu ur 3.1 blijkt d dat desintere esse de belanngrijkste reden om het in nternet nooitt gebruikt te e hebben. Dit geld dt voor 47% % (uit gegevvens van heet CBS blijktt dat dit in 2010 voorr 5% van de gehele Nederlan ndse bevolkking gold). Vorig V jaar beedroeg dit percentage nog 57%. D Daarnaast viindt 26% zichzelf te oud om het h internet te gebruikeen. Ten opzicchte van vorig jaar zijn het hebben van niet genoeg vvaardigheden als argume ent een plaaatsje gezakt. Het niet nod dig hebben vvan het interrnet staat hier nu boven (22%), gevolgd do oor een tekoort aan vaarrdigheden (1 15%). Daarnaaast geeft 9% % van de uikten aan ddat het tevee el tijd kost en 5% dat zee er geen geb bruik van mensen die internett nooit gebru kunnen maken doo or gezondhe eidsproblemeen. Minder frequent ge enoemde reedenen zijn te hoge kosten o of issues meet privacy. Bijna B niemannd gaf aan het h internet niet te gebbruiken vanw wege het horen vvan alleen maar m slechte e dingen ovver het inte ernet of omdat informaatie op het internet onbetrouwbaar is.
Ik ben er nieet in geïnteresseerd
d voor Ik ben er te oud
55%
% 29%
13%
27% 21% 19%
Ik heb het niet nodig
27%
14%
Ik heb niet gen noeg vaardigh heden
19% 18% 1
Middelb aar opgeleid
Laag opgeleid
51%
38%
Hoog g opgeleid
Figuur 3.22 Motivaties om m geen gebruikk te maken vann het internet naar n opleidingssniveau (% vann mensen dat het h internet nooit gebruikte)
In figuurr 3.2 zijn de vvier meest genoemde reedenen voor niet‐gebruikk verdeeld naaar opleidinggsniveau. Opvallen nd is dat hogger opgeleide en het hoogsst scoren op zowel desintteresse als hhet niet nodigg hebben van het internet. Vo orig jaar zage en we nog ddat in de hoog opgeleide groep niem mand zichze elf te oud achtte om gebruik vaan het intern net te makenn. Dit jaar we erd dat door 27% genoem md.
Informatiegaring
80% %
Vermaak V
20%
Nieuwe co ontacten
10%
Iets te leren
10%
C Contact met vvrienden
10%
Aankopen doen
10%
het werk Voor h
10%
Figuur 3.33 Motivaties om m gebruik te gaaan maken van hhet internet (% van v mensen da at het internet nnog nooit heeft gebruikt g maar dit w wel ooit wil gaann doen)
10
Van de groep mensen die het internet nog nooit hebben gebruikt geeft 82% aan dat zij wel iemand kennen die hem of haar eventueel zou kunnen helpen bij het gebruik van het internet. Het aantal mensen binnen deze groep dat aangeeft het internet te gaan willen gebruiken is slechts 7%. Van deze relatief kleine groep zijn in Figuur 3.3 de redenen weergegeven waarvoor zij het internet dan zouden gebruiken. Veruit de meest genoemde reden is het vergaren van informatie. Vermaak staat met 20% op de tweede plaats.
3.2.2 Motivaties van mensen die het internet ooit hebben gebruikt maar gestopt zijn Het percentage mensen dat het internet wel ooit heeft gebruikt, maar hiermee is gestopt is slechts 8,7%. De belangrijkste reden is net als vorig jaar het niet (meer) geïnteresseerd zijn in het internet (23%). Een kleine groep mensen geeft aan dat het teveel tijd kost (15%), het te duur is (8,7%), niet genoeg vaardigheden heeft (23%), thuis geen toegang meer heeft (8%) of het niet meer nodig heeft (8%). Redenen die niet genoemd werden zijn zorgen over privacy, de onbetrouwbaarheid van informatie op het internet of het hebben van slechte ervaringen met het internet. Van de mensen die gestopt zijn met het gebruik van het internet geeft 77% aan ooit hulp gevraagd te hebben bij het gebruik van het internet. Tevens geeft 54% van de mensen die gestopt zijn met internetten aan dit in de toekomst waarschijnlijk wel weer eens te gaan doen. Zij zullen dit vooral doen om informatie te vergaren en om contact met bekenden te onderhouden.
3.3 Motivatie om het internet te gebruiken onder internetgebruikers Volgens het CBS (Statline) is 95% van de Nederlanders gemotiveerd om het Internet te gebruiken. Bij de mensen die gebruik maken van het internet is achterhaald met welke motivaties zij dit doen. Hierbij zijn gevalideerde instrumenten gebruikt. Net als vorig jaar zijn de volgende motivaties meegenomen: carrière (het internet gebruiken om de carrièremogelijkheden te vergroten), persoonlijke ontwikkeling (het internet gebruiken voor het leren van nieuwe dingen), community (het internet gebruiken om nieuwe mensen te leren kennen en tot een groep te behoren), ontspanning (het internet gebruiken om tijd te verdrijven), transactie (het internet gebruiken om aankopen te doen), vermaak (het internet te gebruiken ter plezier), interactie met bekenden (het internet gebruiken om contacten met bekenden te onderhouden) en informatie (het internet gebruiken om informatie te vergaren). Voor al deze categorieën motivaties zijn verschillende stellingen opgesteld waarbij aan de respondenten de mate van overeenstemming is gevraagd op een 5‐puntsschaal (“helemaal mee oneens” tot “helemaal mee eens”). Figuur 3.4 geeft de verschillende motivatiecategorieën en de gemiddelde scores weer. Uit Figuur 3.4 blijkt dat de belangrijkste motivatie om het internet te gebruiken het vergaren van informatie is. De tweede en derde plaats zijn ten opzichte van 2010 omgedraaid. Nu staan op de tweede plaats het internetten ter vermaak en op de derde plaats het onderhouden van contacten met vrienden, familie of andere bekenden. Het doen van aankopen scoort net als vorig jaar nog 11
steeds b bovengemidd deld. Ook bo ovengemiddeeld scoort he et gebruik van het inter net ten behoeve van persoonlijke ontwikkkeling. Opvalllend is dat zzowel interne etten om te ontspannen,, voor het maken van nieuwe ccontacten off ergens bij te horen en oom de carrièremogelijkhe eden te verggroten laag scoren.
4,27 4,11
Informa atie Verma aak
3,,78 3,74
Interacctie
3,85 3 3,63 5 3,55 3,58 8
Transacctie Persoonliijke ontwikkeling
2010 2011
4 3,54 2,81 2,79
Ontspanning
2,56 2,64 2
nity Commun
2,33 2,37 7
Carrière 1
3
2
4
5
Figuur 3.44 Motivaties om m het internet te gebruiken (vann 1 - helemaal niet n gemotiveerrd tot 5 - heel eerg gemotiveerdd)
Om een n beter inziccht te krijgen hoe deze motivaties verschillen tussen verscchillende se egmenten de Nederlan ndse interne etgebruikers zijn in Figuren 3.5, 3.6 6, 3.7 en 3.88 de motivaties over binnen d geslacht, leeftijd, opleiding en be eroepsfunctiie verdeeld.
4,13 4,10
Informa atie Vermaak
3,72 3,76
Interacctie
3,71 3,55
Transacctie
3,59 3,,57
Persoonliijke ontwikkelling
3,55 3,53 2,81
Ontspann ning
3,77
2,63 2,66
Commun nity
2,32 2 2,4 41
Carrière 1
3
2 Vroouw
4
5
Man
Figuur 3.55 Motivaties ondder Nederlandsse internetgebruuikers, naar gesslacht
De verscchillen in mo otivaties tussen mannenn en vrouwe en zijn klein. Zie Figuur 33.5. Vrouwe en scoren hoger op interactie (contacten met vriend en onderho ouden), mannen iets hooger op carrrière (het internet om de carrièèremogelijkh heden te verrgroten). 12
In Figuur 3.6 zijn de motivaties verdeeld ov er drie verscchillende lee eftijdscategoorieën. Hierb bij valt op dat de jo ongste groep p (16‐35) bij a alle motivatiies behalve informatie he et hoogst scooort.
4,05 4,14 4,14
IInformatie
Vermaak
4,00 3,74 3 3,52 2
Interactie
3,87 9 3,49 3,5 58 3,68 3,67 3,40
T Transactie
3,6 61 1 3,51 3,53
Peersoonlijke ontwikkeling 3,07 2,76 2 7 2,57
On ntspanning
Community
2,60 2,44
Carrière
1,99 1
2 166‐35
2,92
2,69 2,46 4
3 36‐55 5
5
55+
Figuur 3.66 Motivaties ondder Nederlandsse internetgebruuikers, naar leeeftijd
In Figuur 3.7 zijn dee motivatiess verdeeld oover drie opleidingsnivea aus. Hierbij valt op dat de lager opgeleid de groep inteernetgebruikkers meer ge motiveerd iss om het inte ernet te gebrruiken voor vvermaak, interactiie en ontspaanning. Ook scoort dezee groep opvvallend geno oeg het hooogst op de motivatie m persoonlijke ontwikkeling. De hoger h opgeleeide groep steekt s net als a vorig jaa r boven de lager en middelbaar opgeleid de groepen uit bij de motivaties informatie i en e transactiee. Het verga aren van informattie is wel voo or alle drie de opleidings niveaus de b belangrijkste motivatie. In Figuur 3.8 zijn dee motivaties verdeeld ovver de vijf be eroepsfunctiies. We zienn hier dat de e mensen werkzaam in de lagere beroepssgroepen meeer gemotive eerd zijn om m het interneet te gebruiken voor vermaakk en ontspaanning. Managers scoreen het hooggst op de motivaties m innformatie, in nteractie, transactie en carrière. Persoonlijk ontwikkeeling is voor alle groep pen positief, met de miiddelbare beroepsggroepen als aanvoerder.
13
4,05 4,11 4,222 3,76 3,77 3,66 3,70 3,61 3,57 3,47 3,64 3,67 3,55 3,58 3,48 3
Informatie Vermaak Interactie Transactie P Persoonlijke o ontwikkeling O Ontspanning
2,4 46
2,97 2,81 La ag
2,79 2,64 43 2,4 2,33 2,4 44 2,32
Community Carrière 1
2
Miidden Hooog
3
5
4
Figuur 3.77 Motivaties ondder Nederlandsse internetgebruuikers, naar oplleiding 4,03 4,10 4,20 4,21 4,07
Informatie
Vermaak 3,4 45
3,86 3,84 3,83 3,81
3,,55 3,63 3 3,5 51 3,60 3 3,44
Interactie
3,59 3 3,71 3,72 3,82 3,52
Transactie
3,5 50 3,,56 3,4 47 3,52 3,4 47
Persoonlijke ontwikkeling 3,02 2,81 2,64 2 2,64 2 2,,59
Ontspanning
Managers er Directie/Hoge managementt
2,29 2,5 53 2,5 52 2,64 2 2,4 48
Carrière
1
2
3
Middelbare b beroepen Hogere beroe epen
2,74 2,72 2,5 52 2,42 2 2,41 1
Community
epen Lagere beroe
4
5
Figuur 3.88 Motivaties ondder Nederlandsse internetgebruuikers, naar berroepsfunctie
14
3.4 Internationale gegevens met betrekking tot motivatie Cijfers met betrekking tot motivaties waarin Europese landen met elkaar worden vergeleken zijn niet beschikbaar. In het eerste trendrapport zijn wel redenen opgenomen om geen gebruik te maken van het internet. Deze gegevens waren afkomstig van Eurostat. Helaas zijn deze gegevens nooit meer bijgewerkt.
3.5 Conclusies ten aanzien van motivatie In het vorige Trendrapport werd geconstateerd dat er een minderheid van ouderen en lager opgeleiden bestaan die niet voldoende gemotiveerd is om toegang tot het internet te verwerven en dit te gebruiken. Dit zien we in 2011 nog steeds. Bij degenen die het internet nog nooit hebben gebruikt (9% volgens het CBS in 2010) is desinteresse de belangrijkste reden. Wel zien we hier ten opzichte van 2010 een behoorlijke daling. Andere veel genoemde redenen om het internet niet te gebruiken zijn het gevoel hebben er te oud voor te zijn, het bezitten van onvoldoende vaardigheden, het niet nodig hebben en het geen tijd hebben. Deze motieven komen relatief veel voor bij ouderen en lager opgeleiden. In Nederland zijn relatief weinig drop‐outs voor internetgebruik: onder degene die het internet niet gebruiken was dit percentage in 2011 9% (tegenover 7% in 2010). Ruim de helft van de drop‐outs is van plan in de toekomst naar het internet terug te keren. Net als vorig jaar is het belangrijkste onderzoeksresultaat bij de niet‐gebruikers dat slechts 7,3% aangeeft het internet in de toekomst nog te willen gaan gebruiken. Dit percentage is lager dan vorig jaar (15,3%). Het lijkt er dus op dat we nu echt de harde kern bereiken van mensen die echt niet willen of kunnen. Deze kern bestaat voor een deel uit functionele3 of volledige analfabeten die het internet niet kunnen gebruiken. In het vorige trendrapport is aangegeven dat dit voor ongeveer 13% van de volwassen Nederlandse bevolking geldt. Een deel van deze groep gebruikt het internet met behulp van iconen, foto’s en video en met behulp van gesproken websites of medemensen die wel kunnen lezen. Tevens bestaat een deel uit een kern van mensen die echt niet willen of kunnen (door een handicap of een gebrek aan vaardigheden). De gevonden algemene motivaties van degenen die het internet wel gebruiken wijzen erop dat het internet net als vorig jaar nog steeds primair een informatie en vermaak medium is. Opvallend is dat de scores op bijna alle motivatiecategorieën zijn afgenomen. Alleen bij internetten voor het doen van transacties, voor groeps community en voor carrièredoeleinden is een kleine toename zichtbaar. Bij de soorten van internetgebruik zullen we later zien dat het aantal mensen dat online winkelt en marktplaatst verder is toegenomen. Op één uitzondering na zijn er geen grote verschillen tussen mannen en vrouwen bij de algemene motivaties om internet te gebruiken. Vrouwen scoren alleen veel lager op ontspanning dan mannen. In hoofdstuk 6 zullen we zien dat er meer verschillen waarneembaar zijn bij de concrete 3
Functioneel analfabetisme (of: laaggeletterdheid) houdt in dat mensen moeite hebben met lezen en/of schrijven. Dit in tegenstelling tot analfabeten, die helemaal niet kunnen lezen en schrijven.
15
toepassingen. Bij de verschillende leeftijdsgroepen geldt dat hoe jonger men is, hoe meer men het internet wil gebruiken voor vermaak en ontspanning. Nederlanders tussen de 16 en 35 willen het internet ook meer gebruiken ten behoeve van hun carrière en voor het leren kennen van nieuwe mensen en tot het behoren van een groep. Betreffende opleidingsniveau zien we dat de hoger opgeleiden hoger scoren op de motivatie informatie. Verderop zullen we zien dat de verschillen vooral liggen in het soort informatie dat men zoekt. Tevens willen hoger opgeleiden net als vorig jaar het internet meer benutten voor hun carrière en voor het doen van transacties. Lager opgeleiden willen het internet duidelijk meer gebruiken voor vermaak, ontspanning en voor het deelnemen aan communities. Betreffende de Nederlandse beroepsbevolking zien we dat de lagere beroepsbevolking het internet meer dan gemiddeld gebruiken voor ontspanning en vermaak. Wel is voor hen ook informatie de belangrijkste reden. Volgens Figuur 1.1 is motivatie de eerste drijvende kracht in het gehele proces van toegang tot het internet. In dit hoofdstuk hebben we gezien welke motivaties van belang zijn voor het wel of niet verwerven van fysieke toegang tot het internet.
16
4
Fysieke toegang
4.1
Inleiding
Fysieke toegang is de tweede vereiste voor volledige toegang tot het internet. Het gaat hier over het bezitten van een computer‐ en internetaansluiting. Het kan gaan om eigen bezit, meestal thuis, of om een aansluiting op het werk, op school of in een openbaar gebouw. Daarnaast kunnen we nog het bredere begrip materiële toegang onderscheiden. Dit betekent het bezit van randapparatuur, software, abonnementen (anders dan toegang) en zaken als inkt en printerpapier die bij sommige toepassingen noodzakelijk zijn. Deze additionele middelen worden in dit rapport buiten beschouwing gelaten. In hoofdstuk 7 wordt verder ingegaan op de mate van gebruik van computers en het internet. Het hebben van fysieke toegang betekent immers niet dat mensen ook daadwerkelijk gebruik van computers en het internet maken.
4.2 Nationale toegangsgegevens Het aantal huishoudens met toegang tot het internet is in 2010 verder gestegen tot 91%. Dit is nog steeds iets minder dan het aantal huishoudens met toegang tot een PC (94%). In totaal heeft 94% van de Nederlanders internettoegang. Dit komt omdat ook elders een computer of internet kan worden gebruikt. Voor 49% is dit het werk (opvallend is dat dit percentage ten opzicht van 2009 twee procentpunten is gedaald), voor 19% op een school, voor 22% bij iemand anders en voor 8% ergens anders. Zie Tabel 4.1. Tabel 4.1 Toegang tot computers en internet en plaats van internetgebruik, % van alle personen 2006 2007 2008 2009 Huishoudens met PC toegang 84 86 88 91 Personen met PC toegang 88 90 92 93 Huishoudens met internet toegang 80 83 86 90 Personen met internet toegang 85 88 91 93 Plaats internetgebruik Thuis 95 97 97 98 Bij iemand anders thuis 13 18 20 22 Op het werk 44 47 47 51 Bij een onderwijsinstelling 15 18 18 19 Ergens anders 3 5 6 6 Bron: CBS Statline
2010 92 94 91 94 98 22 49 19 8
In Tabel 4.2 is de toegang tot computers verdeeld naar geslacht, leeftijd en opleiding. Hieruit blijkt dat het verschil tussen mannen en vrouwen blijft gehandhaafd. Het verschil tussen lager en hoger opgeleiden is nog steeds aanzienlijk; 88% en 99% respectievelijk. Betreffende leeftijd valt op dat van de senioren 30% nog geen toegang tot een computer heeft in het huishouden. Tabel 4.3 richt zich verder op het internet. Hier is hetzelfde verschil waarneembaar tussen mannen en vrouwen. Van de lager opgeleide groep heeft 13% nog geen toegang tot het internet (zelf of via 17
het huishouden). Bij de senioren is dit 32%, een afname van 4% ten opzichte van 2009. Wanneer we naar inkomen kijken zien we dat in de laagste en de op een na laagste groep inkomens nog genoeg ruimte is voor het verbeteren van de internettoegang. Hetzelfde geldt voor de niet‐werkzame groep mensen in Nederland. Hiervan heeft 17% nog geen internettoegang (wel 3% meer ten opzichte van 2009). Tabel 4.2 Toegang tot een computer (zelf of in huishouden), % van alle personen 2006 2007 Geslacht Man 89 91 Vrouw 87 90 Opleiding Laag 81 83 Midden 92 95 Hoog 96 97 Leeftijd 15‐25 98 99 25‐45 94 95 45‐65 86 89 65‐75 57 59 Bron: CBS Statline Tabel 4.3 Toegang tot het internet (zelf of in huishouden), % van alle personen 2006 2007 Geslacht Man 86 89 Vrouw 84 87 Opleiding Laag 76 79 Midden 88 92 Hoog 95 95 Leeftijd 15‐25 95 98 25‐45 91 93 45‐65 83 86 65‐75 50 54 Inkomen e 1 20% groep (laagst) 76 78 2e 20% groep 81 83 3e 20% groep 86 87 e 4 20% groep 89 93 93 96 5e 20% groep (hoogst) Werk Werkzaam 91 94 Niet werkzaam 69 71 Werkzaam < 12 uur 97 95 Werkzaam > 12 uur 91 94 Bron: CBS Statline
2008 91 92 85 94 98 99 96 91 61
2009 95 92 87 97 99 98 98 93 66
2010 95 93 88 98 99 99 99 94 70
2008 90 91 84 93 97 98 96 91 57 82 88 93 95 96 95 77 97 95
2009 94 92 86 96 98 99 98 92 64 85 89 93 97 98 97 80 97 97
2010 95 93 87 97 98 99 99 94 68 87 90 96 98 98 98 83 98 98
18
Uit Tabeel 4.3 blijkt d dat de groep mensen diee zelf of in het huishouden geen toeegang hebben tot het internet gekenmerktt wordt door een groot aantal 65‐plussers, niet werkzame m mensen, men nsen met een lageer opleidingsniveau en m mensen uit dee laagste inkkomensgroep pen. De groeep mensen d die zelf of in het h huishouden geen g toegan ng heeft tot het interne et kan echte er niet bepe rkt worden tot deze kenmerkken. In geen van de groepen weergeggeven in Figu uur 4.3 is de toegang 1000%. Aan de iinternetgebrruikers is gevraagd welkke apparaten n zij gebruike en. Dit is weeergegeven in Figuur 4.1. We zien hier dat 73% gebru uik maakt va n een desktop computer en 71% va n een laptop p. Verder n populair met m een gebbruikspercentage van gebruiktt 31% een smartphone. Ook spelcoomputers zijn 23%. Tab blet Pc’s en eeReaders zijn n in opkomstt, maar zeker nog geen algemeen gebbruiksappara aat. Desktop computer Laptop Smarrtphone Spelcom mputer (Xbox,, Playstation, W Wii etc) Tablet Pc (iPad, Asus etc) eReader e
73% 71% 31% 23% 2 10% 5%
Figuur 4.11 Apparaten geebruikt door inteernetgebruikers
4.3 IInternatio onale toegangsgeggevens ntage Europe ese huishouddens met toe egang tot Uit Tabeel 4.4 op de vvolgende paggina blijkt daat het percen het internet in 2010 0 verder is gestegen g naaar 70%. IJslaand bezet de e eerste plaaats in 2010 met 92% toegang,, daarna volggt Nederland d met 91% ((volgens cijfe ers van Eurostat die iets afwijken van de CBS cijfers). IIn alle Europ pese landen is het percenntage in het aafgelopen jaar gestegen.. In de Oost Europese landen ggroeit de huisshoudelijke ttoegang tot het internet nog steeds het snelst.
4.4 C Conclusie es ten aan nzien van fysieke to oegang oncludeerd d dat Nederlannd betreffend de fysieke to oegang tot coomputers en n internet Vorig jaaar werd geco haar verrzadigingspu unt heeft be ereikt. In Euuropees verb band zien we w dat alleeen IJsland ee en hoger thuisbezzit van comp puters en thu uisaansluitingg heeft (1% verschil). In Zuid‐ en Ooost‐Europa iss dit punt nog niett bereikt watt verklaart w waarom hier dde jaarlijkse stijging hoger is dan in N Nederland en andere den. Noord‐Europese land Nederland nog geen sprake van voll edige dekkin ng zoals die nagenoeg w wel aanwezigg is bij de Er is in N telefoon n en de televisie. Zowel b bij computer bezit als bij het thuis heb bben van intternettoegan ng blijven lager op pgeleiden en vooral senioren achter . Wel zijn de e verschillen n ten opzichtte van vorigg jaar iets kleiner. Nu vinden w we betreffend de internettooegang 11% verschil tusssen hoger enn lager opgeleiden en 31% versschil tussen 65 plussers en jongeren (15‐25). Waaarschijnlijk b blijft ook hett inkomen een kleine rol speleen: er is 11% % verschil tusssen de 20% % hoogste en n de 20% laa agste inkomeens. Wannee er dit het geval is, zou dit voo oral naar vorren moeten komen bij de d materiële e toegang inn de bredere e zin. Het 19
bezit van noodzakelijke randapparatuur, software en abonnementen is in dit onderzoek echter niet meegenomen. Bij de toegang tot computers en internet is de thuisaansluiting de laatste jaren steeds belangrijker geworden. We zien dat het percentage internetgebruiks met laptop behoorlijk is, 71%. Aangezien het draadloos internetnetwerk zich blijft uitbreiden hebben mensen met een draagbare computer op steeds meer plaatsen de beschikking over internet. Additionele aansluitpunten en draadloze faciliteiten in publieke ruimten en gebouwen, ook die van de overheid, worden steeds belangrijker. Tabel 4.4 Percentage Europese huishoudens met toegang tot het internet EU 27 IJsland Nederland Luxemburg Noorwegen Zweden Denemarken Duitsland Finland Verenigd Koninkrijk Oostenrijk België Ierland Frankrijk Slovenië Malta Estland Slowakije Litouwen Polen Letland Hongarije Spanje Tsjechië Italië Cyprus Kroatië Portugal Griekenland Roemenië Bulgarije Turkije Zwitserland Bron: Eurostat
2006 49 83 80 70 69 77 79 67 65 63 52 54 50 41 54 53 46 27 35 36 42 32 39 29 40 37 : 35 23 14 17 : :
2007 54 84 83 75 78 79 78 71 69 67 60 60 57 49 58 54 53 46 44 41 51 38 45 35 43 39 : 40 25 22 19 : :
2008 60 88 86 80 84 84 82 75 72 71 69 64 63 62 59 59 58 58 51 48 53 48 51 46 47 43 : 46 31 30 25 : :
2009 65 90 90 87 86 86 83 79 78 77 70 67 67 63 64 64 63 62 60 59 58 55 54 54 53 53 50 48 38 38 30 : :
2010 70 92 91 90 90 88 86 82 81 80 73 73 72 74 68 70 68 67 61 63 60 60 59 61 59 54 56 54 46 42 33 42 :
20
5
Vaardigheden
5.1
Inleiding
In dit hoofdstuk komen vijf soorten vaardigheden aan de orde die men nodig heeft om gebruik te maken van het internet: operationele, formele, informatie, communicatie en strategische vaardigheden. Nieuw in deze opsomming zijn de communicatievaardigheden. Deze zijn in het vorige trendrapport niet meegenomen. Deze vaardigheden gaan over het communiceren in een online omgeving, communicatie die in vergelijking met de offline wereld minder rijk is onder andere door een beperkte rol van non‐verbale communicatie. Bij communicatievaardigheden gaat het over het gehoord worden op internet en het uitwisselen van informatie met andere internetgebruikers. Voor de volledigheid is hieronder de definitie en toepassing van alle vaardigheden op het internet weergegeven: Operationele vaardigheden zijn het kunnen…
…bedienen van een internet browser: o Het openen van websites door de URL in de adresbalk te typen, o Het vooruit en terug kunnen surfen tussen internetpagina’s door gebruik te maken van de browser knoppen, o Het opslaan van bestanden op de harde schijf, o Verschillende formaten kunnen openen en opslaan (bijvoorbeeld PDF); o Het opslaan van websites in de Favorieten o Het gebruiken van een hyperlink. …bedienen van een zoekmachine op het internet: o Het invullen van zoekwoorden in een zoekveld, o Het uitvoeren van een zoekopdracht, o Het openen van zoekresultaten in de lijst met zoekresultaten. …gebruiken van online formulieren: o Gebruik maken van de verschillende typen invoervelden en knoppen (bijvoorbeeld dropdown menu’s); o Het versturen van een formulier.
Formele vaardigheden zijn het kunnen…
…navigeren op het internet: o Hyperlinks gebruiken (in een menu, tekstueel, plaatjes etc.) in verschillende menu en website lay‐outs. …behouden van een gevoel van oriëntatie tijdens het navigeren op het internet: o Niet gedesoriënteerd raken binnen een website, o Niet gedesoriënteerd raken tijdens het surfen tussen websites, o Niet gedesoriënteerd raken tijdens het openen van en surfen tussen zoekresultaten.
Informatie vaardigheden zijn het kunnen…
…vinden en gebruiken van informatie, door: o Het kiezen van een geschikt zoeksysteem (of plaats om informatie te zoeken), o Het definiëren van zoekwoorden die zich op het informatieprobleem richten, o Het selecteren van geschikte informatiebronnen, o Het evalueren van informatiebronnen.
21
Communicatie vaardigheden ziijn het kunneen…
…communiceren met a anderen op heet internet, do oor: O teiten aan te nnemen, o Online identit o Contacten te C maken en te oonderhouden n, o Aandacht te t A rekken, o Meningen uit M met anderen. te wisselen m
Strattegische vaard digheden zijn het…
…voordeeel behalen me et behulp van het internet, door: o Het oriëntere en op een bep aald doel e ondernemenn om het doel te behalen o De juiste actie o De juiste beslissingen nemeen om het doel te behalen o De voordelen van dit doel b behalen.
Om held derheid te verschaffen v in de discuussies en acctiviteiten ro ondom digittale vaardigh heden in Nederlan nd en Euro opa heeft Digivaardig & Digibew wust een piramide onttwikkeld wa aarin de verschillende termen die in het kader digitaale vaardigh heden – vaakk door elkaaar – gebruiktt worden g De eze piramid e is weerge egeven in Figuur 5.1. D De piramide e laat de een plek hebben gekregen. verbanden zien tusssen de Europ pese termenn (vanuit de actielijnen vvan de verscchillende DG’’s van de Europese Commissie) en Nederlandse bennamingen. Bovendien brengt de pirramide duid delijk het werkterrrein van Digiivaardig & Digibewust inn kaart. Het vvormt een hulpmiddel om m de termin nologie te duiden een het prograamma Digiva aardig & Digiibewust en h haar positie in het speelvveld toe te licchten.
Figuur 5.1 Piramide vvan digitale vaardighedeen, ontwikkeld door Digivvaardig & Diggibewust. 22
De eerstte twee niveeaus worden in Nederlaand de digittale basisvaa ardigheden ggenoemd. In n Europa vallen deeze niveaus onder de te erm digital litteracy als on nderdeel van n de ICT use r skills. Het derde en vierde n niveau van digitale vaa ardigheden hebben een overlap met m mediavvaardigheden n (media literacy). Het programma Digivaardig & Digi bewust was de afgelope en tweeënhaalf jaar gerich ht op het deel van n de piramide onder de sstippellijn. V Vanaf 2012 zal ook de to op van de pirramide onde erdeel uit maken vvan het pro ogramma. Diie top worddt in Nederland geduid met e‐Skillss. Het gaat hier om vaardigh heden voor professional p s in alle berroepsgroepen die op hun werk moeeten kunnen omgaan met allerlei ICT‐systeemen (in Europa de e‐buusiness skillss genoemd o of e‐Leadershhip skills). In n de punt piramide zittten de ICT‐professionals,, werkzaam in de ICT‐ind dustrie of inn andere sectoren. Zij van de p hebben vaardighedeen nodig (in E Europa de ICCT practitionar skills geno oemd) om nnieuwe hoogwaardige o p basis van deze indelin ng en het systemen voor organisaties te ontwikkelen en te onderhouden. Op European eSkills Forum heeft ECP‐EPN de ICTT‐vaardighed den‐piramide e opgesteld.
5.2 N Nationale e gegeven ns Vorig jaaar werd geco oncludeerd d dat het lasti g is om aan de resultate en van het ssurveyonderzoek een absoluutt niveau van n internetvaa ardigheden ttoe te kennen. Een van de conclusiies was dat de items behoren nde bij de forrmele vaardiigheden waaarschijnlijk te e gemakkelijk worden geeschat omdat men de bewustee handelingeen vaak verrricht, terwijjl de items bij operatio onele vaard igheden als moeilijk geschat worden om mdat men sommigen vann hen niet zo vaak of no ooit verrichtt. In vergelijking met prestatieetests gehou uden aan Universiteit Tw wente werden n de informa atie en strateegische vaard digheden zeker tee hoog gesch hat, waarsch hijnlijk omdaat men zijn/h haar eigen intelligente ggedrag bij in nformatie zoeken een keuzes maken m op he et internet ooverschat. De resultaten n zijn echter r wel geschikkt om de relatievee verdeling n naar geslachtt, leeftijd en opleiding weer te geven n. In Figuur 55.1 is het gem middelde niveau vvan operationele, form mele, inform atie, communicatie en strategisch e vaardighe eden van internetggebruikers w weergegeven n anno 2010 en 2011.
2,74 2,76
Operation nele vaardighe eden
3,80 3,91
Form mele vaardighe eden 3,,30 3,38 3
Informaatie vaardighe eden
2010 2 2011 2
Communicaatie vaardighe eden
2,,29 2,81 2,86
Strategiscche vaardighe eden 1
2
3
4
5
Figuur 5.22 Gemiddelde niveau n van operrationele, formeele, informatie en e strategische vaardigheden van internetgebbruikers (1 laagste nivveau tot 5 hooggste niveau)
In Figuurr 5.2 is te zieen dat het niiveau van allle vaardigheden licht is ttoegenomenn in 2011. De e formele vaardigh heden zijn het meest to oegenomen. Verder is te e zien dat het niveau vaan de comm municatie 23
vaardigh heden relatieef laag is. In Figuur 5.33 is de verd deling over de vaardighheden naar geslacht weergeggeven. Hieruit blijkt dat m mannen op vvier van de vvijf vaardighe eden hoger sscoren dan vvrouwen. In de hiiervoor geno oemde presstatiemeting en zijn de effecten van n geslacht nnooit waarn neembaar geweestt, dus de kan ns is groot dat d de getooonde verschiillen toegescchreven kun nen worden n aan het gebruik van surveys waarin mannen geneeigd zijn zichzelf als be eter te pressenteren dan dat zij daadwerrkelijk zijn. Opeerationele vaa ardigheden
2,98
0 2,50
3,87 3,94
Formele vaa ardigheden 3,553 3,24
In nformatie vaa ardigheden
Man Vrouw
2,33 2,26
Comm municatie vaa ardigheden
2,97 2,75 2
Strrategische vaa ardigheden 1
2
4
3
5
Figuur 5.33 Gemiddelde niveau n van operrationele, formeele, informatie en e strategische vaardigheden,, naar geslacht
In Figuur 5.4 is de verdeling v ovver leeftijd w weergegeven n. Hieruit blijkt dat de ooudste leeftijdsgroep slechter presteert op alle vaardigheden dann de jongste en op een na jongste ggroep. Ook h hier geldt dat de vverschillen op de inhoudelijke vaardiigheden grotter zijn dan echte prestaatiemetingen n zouden 4 vinden (Van Deursen n, 2010 ). Figguur 5.5 geeeft de verdeling weer naar opleidingssniveau. Opvvallend is ebruikers opp alle vaard digheden een stuk beteer presteren n dan de dat hoger opgeleide internetge middelbaar en lager opgeleiden,, met uitzonddering van d de gemeten ccommunicattievaardigheden. Hier zijn de verschillen tu ussen de drie e opleidingsnniveaus verw waarloosbaar.
ardigheden Opeerationele vaa
2,12
2,79
3,411
3,69 3,94 4,06
Formele vaa ardigheden
Informatie vaa ardigheden
2,94
Communicatie vaa ardigheden
2,22 1,94
Strrategische vaa ardigheden 2
3,76 16‐35 1
2,81
36‐55 3 55+ 5
2,95
2,42 1
3,55
3
3,27
4
5
Figuur 5.44 Niveau van opperationele, formele, informatiee, communicatie en strategiscche vaardighedeen, naar leeftijdd
4
Van Deu ursen, A. (201 10). Internet skills, s vital asssets in an info ormation socie ety. Enschede e: Universiteit twente
24
2,58 2,78 2,95
Operationele vaard digheden
3,97 3,92 33,79
Formele vaard digheden 3,12 3,41
digheden Infformatie vaard
33,75 Laag opgeleid Mid ddelbaar opge eleid Hoo og opgeleid
2,31 2,29 2,30
Comm municatie vaard digheden
2,67 2,89 3,11
Strattegische vaard digheden 1
2
3
5
4
Figuur 5.55 Niveau van opperationele, formele, informatiee, communicatie en strategiscche vaardighedeen, naar opleiding
In Figuurr 5.6 zijn de verdelingen naar beroeppsfunctie we eergegeven. Opvallend hhier is dat de e mensen werkzaam in het ho oger manage ement het bbest scoren op commun nicatievaardi gheden. Bettreffende deze vaardigheden zien we dat bij de laager opgeleide beroepssgroep de m meeste ruim mte voor verbeterring is. Opvaallend is ookk dat het hooger manage ement relatief laag scooort op informatie en strategissche vaardigh heden.
2,66 2,8 89 3,17 3,17 3,08
Operaationele vaard digheden
44,01 3,888 3,69 3,,92 3,766
FFormele vaard digheden
3,14 3,42
Informatie vaard digheden
33,95 3,883 3,766
2,22 2,30 2,36 2,47 2,54
Communicatie vaard digheden
Lagere beroepen beroepen Middelbare b Hogere beroe epen
2,70 2,95
Strattegische vaard digheden
Managers
3,30 3,31 3,10
1
2
3
Directie/Hoge er manageme ent 4
5
Figuur 5.66 Niveau van opperationele, formele, informatiee, communicatie en strategiscche vaardighedeen, naar beroeppsfunctie
at 64,1% vann de internettters zelf gee en gebruik m maakt van hu ulp bij het Uit de vrragenlijst blijjkt verder da internettten. Dit perccentage is te en opzichte vvan vorig jaaar nagenoeg niet verandderd (64,5% in 2010). Hiervan doet 5,3% d dat omdat ze e niet wetenn aan wie ze dat zouden moeten vraggen (1% meer dan in 2010). D De overige 94 4,7% maakt geen gebrui k van hulp o omdat ze gee en hulp nodiig hebben. FFiguur 5.6 geeft dee meest geb bruikte hulpbronnen aa n van menssen die hulp p gebruiken bij het inte ernetten. 25
Hieruit b blijkt dat veruit de mee este mensenn hulp van vrienden v of familie f inschhakelen: 65% % van de mensen die hulp nod dig hebben. Vrienden o of familie
32% %
Collega’s C
7%
Computerexpert
6%
Helpdesk H
6%
Bibliotheek
00%
Figuur 5.66 Bronnen van hulp (% van meensen die hulp gebruiken bij het internetten)
5.3 IInternatio onale geg gevens Na in 20008 en 2009 geen data a beschikbaaar te hebbe en gesteld over internettvaardighede en, heeft Eurostatt in 2010 de draad weerr opgepakt. Helaas word den deze vaardigheden nog steeds gemeten door geb quêtes waarrin aan respo ondenten wordt gevraaggd welke va an enkele bruik te maken van enq genoemde activiteiten hij of zij ooit hebbenn uitgevoerd. Er worden dus geen vaaardigheden geschat, n of geobserrveerd. De ge egevens zijn zodoende m meer een ind dicatie van hhet soort geb bruik dan gemeten van de vvaardigheid d die iemand b bezit. Omdatt er een relatie wordt verondersteld tussen het ssoort van gebruik en het vaardigheidsniiveau, kunnnen deze in ndicatoren wel w wordenn gebruikt voor v het identificeren van tendensen. Voor het m t meten van internetvaa ardigheden heeft Eurostat aan respondenten gevraagd welke va an de volgennde activiteitten zij ooit he ebben uitgevvoerd:
Informatie vvinden met een zoekmac hine;
Een e‐mail m met bijlagen vversturen;
Berichten acchterlaten op p chatrooms,, nieuwsgroe epen of discu ussiefora;
TTelefoneren via het interrnet;
Mappen deleen met ande eren om muzziek, films en n dergelijke u uit te wisseleen;
Een webpagina ontwerpen.
n vaardigheidsniveau aa an te duideen zijn de respondente r n vervolgenns ingedeeld d in drie Om een categorieën:
Laag: de resp pondent hee eft één of tw wee van de ge enoemde acttiviteiten uitggevoerd;
G Gemiddeld: de responde ent heeft driee of vier van de genoemd de activiteiteen uitgevoerrd;
Hoog: de resspondent heeft vijf of zess van de genoemde activviteiten uitgeevoerd.
In Tabel 5.1 valt direect op dat he et aantal perrsonen met een hoog internetvaardiigheidsnivea au laag is, U 27. Dit perrcentage is teen opzichte van 2006 sle echts 4 proccentpunten ggestegen. slechts 110% in de EU Het meeest opvallend is echter de lage scorre van Nede erland in vergelijking meet andere la anden. In Nederlan nd is volgenss de Eurostat data het aaantal mense en dat 5 of 6 van de genooemde applicaties uit heeft geevoerd slechtts 6%. Dit ge eeft in onze ogende bep perking aan vvan het meteen van vaard digheden op dezee manier, want er is geen enk ele reden om aan te e nemen ddat het nivveau van
26
internetvaardigheden in Nederland met zijn relatief hoge toegang tot en gebruik van het internet zoveel lager is in vergelijking met andere Europese landen. Tabel 5.1 Percentage personen met lage (1-2 activiteiten), midden (3-4 activiteiten) en hoge (5-6 activiteiten) internetvaardigheden, Europa 2006-2010. EU 27 België Bulgarije Cyprus Denemarken Duitsland Estland Finland Frankrijk Griekenland Hongarije Ierland IJsland Italië Letland Litouwen Luxemburg Macedonië Malta Nederland Noorwegen Oostenrijk Polen Portugal Roemenië Slovenië Slowakije Spanje Tsjechië Verenigd Koninkrijk Zweden Bron: Eurostat
laag 30 39 10 20 40 41 17 39 : 23 23 42 35 14 29 20 31 21 22 44 35 36 22 22 14 27 34 27 30 38 48
2006 midden 19 19 13 11 33 25 24 28 : 9 19 7 36 16 17 16 31 8 15 29 30 20 17 13 7 19 19 20 14 18 26
hoog 6 5 5 3 13 5 21 10 : 3 7 3 16 7 6 9 10 1 4 9 14 7 7 4 2 8 5 4 4 5 8
laag 29 40 13 25 37 41 20 39 26 22 22 42 31 15 22 18 28 : 22 39 38 38 24 16 16 25 34 23 25 41 45
2007 midden 23 23 15 12 34 27 25 29 27 11 24 12 37 18 26 20 37 : 19 33 32 23 19 19 10 23 23 25 17 22 25
hoog 8 5 7 3 12 6 20 11 12 4 8 3 20 9 11 13 14 : 5 12 14 8 7 8 2 10 7 8 11 8 8
laag 32 39 21 24 36 41 23 48 31 25 24 36 25 20 22 17 37 21 24 48 36 38 28 15 25 30 29 30 31 38 38
2010 midden 30 30 18 24 40 33 32 33 32 18 31 23 45 23 29 24 40 28 31 36 43 31 24 27 16 28 41 29 32 36 37
hoog 10 8 7 6 11 8 17 5 18 4 12 5 23 12 19 23 11 6 7 6 12 6 9 11 1 12 9 7 7 9 14
5.4
Conclusies ten aanzien van vaardigheden
Vorig jaar werd in het trendrapport in het hoofdstuk over internetvaardigheden vooral aandacht besteed aan een reeks van prestatiemetingen uitgevoerd aan de Universiteit Twente tussen 2007 en 2010. Hieruit bleek dat Nederlanders redelijk scoren op operationele en formele vaardigheden, maar aanzienlijk lager op informatie en strategische internetvaardigheden. Een belangrijke conclusie was dat jongeren met hun hogere niveau van operationele en formele vaardigheden niet automatisch hoog scoren op de inhoudelijke vaardigheden. In 2011 zijn er geen prestatiemetingen uitgevoerd en daarom zijn we voor de meting van internetvaardigheden voor dit rapport volledig aangewezen op de resultaten van de enquête. Helaas is het absolute niveau van vaardigheden middels enquêtes moeilijk vast te stellen. Internetgebruikers overschatten de dingen die zij doen en zeker de dingen 27
die zij goed doen op het internet. Daarnaast onderschatten zij de problemen bij het informatie zoeken en maken van strategische keuzes. Dit geldt in het bijzonder voor (jonge) mannen die in de prestatietests slechter scoorden dan zij zelf aangaven. Wel is de meting geschikt om onderlinge verschillen te observeren en om een vergelijking te doen met de scores van 2010. Wanneer we de scores op de vaardigheden vergelijken met die van 2010 dan zien we een lichte progressie. Deze is het grootst bij de formele vaardigheden. De lichte stijging van operationele en formele vaardigheden kan deels verklaard worden doordat deze vaardigheden toenemen met ervaring, waarvan we in tabel 7.1 zien dat deze het afgelopen jaar ook is toegenomen. Een lichte toename van operationele en formele vaardigheden kan mede de lichte toename in informatie en strategische vaardigheden verklaren. Wanneer mensen de basisvaardigheden onder de knie krijgen komen zij ook meer toe aan het beoefenen van de inhoudelijke informatie en strategische vaardigheden. Het feit dat de communicatievaardigheden relatief laag scoren is wel een punt van aandacht. Communicatievaardigheden zullen in de toekomst steeds belangrijker worden, daar online communicatietoepassingen enorm in opkomst zijn. We zullen tevens zien dat deze vaardigheden ook een belangrijke rol kunnen spelen bij mensen waar het aan informatievaardigheden schort. Communicatievaardigheden, onder andere nodig voor het inschakelen van online hulp door bijvoorbeeld contacten in een sociaal netwerk of forum te raadplegen, zouden hiervoor kunnen compenseren. De resultaten laten bijvoorbeeld zien dat hogere managers een relatief hoog niveau van communicatievaarduigheden hebben terwijl het niveau van informatievaardigheden gemiddeld is. Deze laatste zijn voor de functie wel belangrijk, en tekorten worden behalve door een staf van beleidsmedewerkers waarschijnlijk ook door communicatievaardigheden gecompenseerd. In Europees verband wijzen de cijfers er op dat Nederland op zijn best tot de middenmoot behoort wanneer het gaat over internetvaardigheden. De ongeldige manier van vaardigheden meten en de discutabele uitkomsten geven echter voldoende redenen om de cijfers in twijfel te trekken. Waarom zou in Nederland in drie jaar tijd het percentage mensen met een hoge internetvaardigheid zijn gehalveerd?
28
6
Soorten van gebruik
6.1
Inleiding
De laatste stap in de toegang tot het internet zijn de verschillende soorten van toepassingen waarvan gebruik wordt gemaakt. Dit hoofdstuk gaat dieper in op wat mensen nu eigenlijk met het internet doen of kunnen doen.
6.2 Nationale gegevens Net als vorig jaar is er aan de respondenten die gebruik maken van het internet gevraagd hoe vaak zij bepaalde internettoepassing gebruiken. In totaal zijn er 31 toepassingen bevraagd. In Figuur 6.1 zijn deze toepassingen en de bijbehorende gemiddelde gebruiksfrequenties weergegeven. Uit dit figuur blijkt dat informatie toepassingen (zoals het gebruik van zoeksystemen, nieuwsdiensten en online kranten en omroepen) nog steeds erg populair zijn. Het dagelijkse gebruik van zoeksystemen is in 2011 gestegen naar 69% (van 67% in 2010). De online omroep, krant, of tijdschrift worden dagelijks door 37% van de internetters geraadpleegd (ten opzichte van 34% in 2010) en nieuwsdiensten in het algemeen door 44%. De meest populaire toepassing blijft e‐mail: 90% van alle Nederlandse internetters maakt hier dagelijks gebruik (ten opzichte van 87% in 2010). Het gebruik van sociale netwerksites zet in 2011 ook door: 37% van de Nederlandse internetgebruikers is hier dagelijks op actief. Verder maakt 60% van de Nederlandse internetters wel eens gebruik van online dating, online fora of communities. Erg populair en aanzienlijk toegenomen zijn ook het online winkelen en het online bestellen van producten. Hier houdt 20% van de Nederlandse internetters zich dagelijks mee bezig, en 57% wekelijks. Met websites zoals marktplaats en eBay houdt 87% van de internetters zich bezig. Online gaming is een dagelijkse bezigheid voor 16% van de Nederlandse internetters (ten opzichte van 14% in 2010). Van de Nederlandse internetters zoekt 83% wel eens online naar overheidsinformatie. De meerderheid doet dit enkele keren per jaar. Dit geldt ook voor het doen van transacties met de overheid wat door 77% van de internetgebruikers wordt gedaan. Ook hier geldt een kleine toename ten opzichte van 2010. Minder populair (mede door de aard van de toepassing) zijn nog steeds het zelfstandig leren (38% van alle internetgebruikers) op internet en het volgen van online cursussen (21% van alle internetgebruikers). Verder maakt 16% van de Nederlandse internetgebruikers wel eens gebruik van een online consult in de gezondheidszorg en komt 30% wel eens op patiënten website. Ten slotte valt uit Figuur 6.1 op te maken dat 28% van de Nederlandse internetters wel eens telewerkt en 38% van het internet wel eens gebruikt voor het zoeken van vacatures en het solliciteren.
29
ZZoeksystemen n zoals Google e Online o omroep, krantt en tijdschriftt Nieeuwsdiensten E‐mail Telefonereen (vb. Skype)) Chatten n
21
377 444
20 90
5
9 16
Interrnetbankieren n
16 9 13 9
6 211 61 1 48
14 4
20
Hobbyinforrmatie zoeken n 9 R Reizen en vakaanties boeken n 12 5 Vrij surfeen of browsen n
57 17
14 2 6
21
443
Do ownloaden muziek of video o Uploaden vaan video’s, fotto’s of muziekk O Online Gamen n
20 9 7
7 3 63 54
Telewerken n 5 9 6 Vacatures een solliciteren n 3 6 8
30
85
31 3 32
20 24 2 12 2
14 2 6 133 9 25
43 43 49 17 23
48 68 8 76
Gezo ondheidsinforrmatie zoeken n 3 7 21 Consult en n behandeling g 122 10 Patiëntensite of zzelfhulpgroep p 23 7 119
23
48 84 70 8 21
Online curssussen volgen n 13 4 13 In nformatie oveer opleidingen n of cursussen n… 2 6 10 Zelffstandig leren n 6 9 8 Wekelijks
10
3 23
O Overheidsinforrmatie zoeken n 3 10 23 Trransacties meet de overheid d 12 6 Participatie in P politiek of ovverheidsbeleid d 2 4 4 14
Dagelijks
11 1
57 223 227
7 16 15 5 12 17 16 13 10
0%
25 34 17 9
30
19 59
Socialee netwerksitess 377 16 Communitiess 5 9 100 13 Onlin ne fora of disccussiegroepen n 9 10 9 17 Online daten n 33 3 6 Winkelen of bestellen n M Marktplaatsen n Producten zo oeken en prijzeen vergelijken n
4 22 19 18
22 12 10 8 10
69
200% Maandeelijks
72 62 2 79 37
15
45 62 2
80% 40% 60% Enkele keren per jaar
1100% N Nooit
Figuur 6.11 Hoeveelheid gebruik g van verrschillende interrnettoepassingeen onder internetgebruikers
30
Om het ggebruik in 20 010 te vergelijken met 20011, is in Figuur 6.2 het p percentage innternetters weergeggeven dat een bepaalde ttoepassing oooit heeft gebruikt.
Zoeksysteme en zoals Googlle 80% 81% 83% 82%
nt en tijdschri ft Online omroep, kran Niieuwsdienstenn E‐maail Telefoneren (vb. Skypee)
99 9% 99 9%
34% 39% % 44% 4 52%
Chatteen
94% % 94% %
Inte ernetbankiereen 75% 75% 711% 66% % 80% 83%
Hobbyinfo ormatie zoekeen Reizen en vakkanties boekeen Vrij surffen of browseen Sociale netwerksitees Communitiees Online fora of disscussiegroepeen Online dateen
42 2% 37% % 41 1% 46%
15% 1 15% 1
64% 700%
87% 94% % 87% 87% 90% 91%
Winkelen of bestelleen Marktplaatseen Producten zoeken en prijzzen vergelijkeen 57% 57% 58% 57% 46% 51%
D Downloaden m muziek of videeo Uploaden vvan video’s, fo oto’s of muzieek Online Gameen
82% 83% 773% 77%
O Overheidsinfo ormatie zoekeen TTransacties m met de overheiid Participatie in n politiek of overheidsbeleiid Gezzondheidsinfo ormatie zoekeen Consult e en behandelinng Paatiëntensite off zelfhulpgroeep Telewerkeen Vacaturess en sollicitereen Online cursussen volgeen Informaatie over opleidingen of currsussen zoekeen Ze elfstandig lereen
9% 99 98 8%
24% 24%
15% 1 16% 1
79% 77% 27% 30%
24% 28% 35% 38% % 18% 21% 37% % 38% %
55% 55%
201 10 201 11
Figuur 6.22 Percentage innternetters dat een e toepassing ooit gebruikte, 2010 en 2011
31
Uit Figuu ur 6.2 valt op p te maken d dat het gebrruik van de m meeste toepassingen is ttoegenomen n in 2011. De groo otste toenam me zien we e bij chattenn, online winkelen w of bestellen, ggevolgd doo or sociale netwerkken. Het aan ntal internetters dat weel eens heefft gechat ste eeg met 8% van 44% naar 52%. Online w winkelen steeeg met 7% van 87% na ar 94%, en het gebruik van sociale netwerken van 64% naar 70% %. Ook het aantal gebrruikers van ddiscussieforaa, online telefoondienstten en online gamen steeg du uidelijk met 5 5%.
18,8 19,4
Man w Vrouw
17,4 1 17,8
20,7 21,7
16‐35
19,4 19,4
36‐55 55+
Laag opgeleid Middeelbaar opgeleid Hoog opgeleid
Laggere beroepen Middelb bare beroepen Hoggere beroepen Middelb bare beroepen Laggere beroepen
4 15,4 15,4 4
15,9 17,0 1
2010
18,8 19,2
2011
19,5 20,1
18,6 19,7 21,4 20,8 20,1
Figuur 6.33 Hoeveelheid gebruik g van verrschillende interrnettoepassingeen onder internetgebruikers
Van de 331 bevraagde toepassinggen heeft dee Nederlandsse internette er er in 20100 gemiddeld 18,1 ooit gebruiktt. In 2011 is dit toegeno omen tot 18,,6 toepassin ngen. Zie Figuur 6.3. Maannen hebbe en er iets meer daan vrouwen gebruikt. He et meest op vallend in Figuur 6.2 is dat het aanntal toepassingen dat iemand ooit gebruikkt heeft niet is toegenom men in de caategorieën 36‐55 en 55++. Tevens zien we dat het aanttal toepassin ngen gebruikt door lager opgeleide in nternetters h harder is gesstegen dan h het aantal toepassingen gebruiikt door mid ddelbare en hoger opge eleiden. Betrreffende berroepsfunctie e zien we dat mensen werkzaaam in de hoggere beroepeen de meeste e toepassingen gebruikenn.
32
In de nu volgende figguren worde en alle 31 to epassingen vverder belich ht. Verschilleen tussen ma annen en vrouwen n, drie leeftijdscategorieë ën en drie oppleidingsnive eaus worden n per toepasssing besprokken. We beginnen met dee eerste toepassing: het gebruik van n online zoekksystemen. U Uit Figuur 6.4 4 is op te dat mannen hier dagelijkks gemiddeldd meer gebru uik van make en dan vrouw wen. Ook va alt op dat maken d 55‐plusssers hier dagelijks een stu uk minder geebruik van m maken dan 16 tot 35 en 336 tot 55 jarigen. Het verschil in dagelijks gebruik tusssen enerzij ds lager opgeleide en anderzijds m middelbaar en e hoger opgeleid de internetteers is ook aan nzienlijk, ruim m 20%. Man V Vrouw
75
16‐35 36‐55 55+
226 24
212 21 3 8 41
22
4 4 3 12 10 19
81 1
14
70 59
Laag op pgeleid M Middelbaar op pgeleid Hoog op pgeleid
61
Lagere berroepen Middelbare berroepen Hogere berroepen Management Directie//Hoger…
61
Daggelijks
4 22 4 32
18
64
27 24
7
72 79 9 332
23
70 84 8 88 80 0 We ekelijks
M Maandelijks
Enkele kere en per jaar
4 30 313 15 110 7 222 13 4 20
Nooit
Figuur 6.44 Zoeksystemen (zoals Googlee), naar geslachht, leeftijd, opleeiding en beroep psfunctie
In Figuur 6.5 is het gebruik van n online om roep, krante en en tijdsch hriften uitgeelicht. Ook hier h is op dagelijksse schaal het gebruik on nder mannellijke internettters groter dan bij vrouuwelijke inte ernetters. Bij hoger opgeleide internetters is dit iets grroter dan bijj lager en middelbaar oppgeleide inte ernetters. Verder ssteken de 36 tot 55 jarige en wat betreeft dagelijks gebruik net als vorig jaarr iets uit bovven de 16 tot 35 jaarigen en de 55‐plussers. In de groe p managers en hogere b beroepen is het dagelijks gebruik het groo otst. V Vrouw 16‐35
33 30
55+ Laag op pgeleid
32
Hoog op pgeleid Lagere berroepen
41 39 39 42
35 38 444 447 43
Hogere berroepen Directie//Hoger… Daggelijks
42
We ekelijks
M Maandelijks
22
21 27
20 2
18
11 1 27 12
20 18
10
24
29 9 25 2
12 14
14
9 111
9
16
Enkele kere en per jaar
5 15
16 18 22
16 11 12 9 10 9
20 19 20
12 10
12
26 9
18
10 1
26 20 13 7 7 111 9 9 9 4 14
9
Nooit
Figuur 6.55 Online omroeep, krant en tijdsschrift, naar gesslacht, leeftijd, opleiding o en be eroepsfunctie
33
Uit Figuur 6.6 blijktt dat het ge ebruik van nnieuwsdienstten dagelijks meer dooor mannen dan d door vrouwen n worden geebruikt. 55‐Plussers doenn dit minder dan de overige leeftijdssgroepen. Ve erschillen tussen laager, middellbaar en hogger opgeleideen zijn ook d duidelijk aan nwezig. Bij d e lager opge eleiden is het perccentage inteernetters datt nooit van nieuwsdienssten gebruikk maakt 25% % in tegenstelling tot 17% bij de middelbaaar en 9% bij de hoger oopgeleide in nternetters. V Van de laatsste groep ma aakt 57% dagelijkss gebruik van deze toep passing. Ook k bij de bero oepsfuncties zien we groote verschille en. In de hogere b beroepen maakt 69% va an de menseen dagelijks gebruik van nieuwsdiennsten terwijl dit in de lagere beeroepen slecchts 37% is. Man V Vrouw
52 37
16‐35 36‐55 55+
466 51 19
34
7
25
12 7 20
9
23 16 6 6 3 5 7 4 9 1 13 0 11
20
M Maandelijks
9
8 18
15
56
17 6
8 9 5
69 65
We ekelijks
25
24
477
12 1 15 5
8
12
9
21
37
9
9
57
Lagere berroepen Middelbare berroepen Hogere berroepen Management Directie//Hoger…
22
8
10 0 21
466
13
8
12
25 5 18 1 8
19
36
Laag op pgeleid M Middelbaar op pgeleid Hoog op pgeleid
Daggelijks
21 10
19
Enkele kere en per jaar
Nooit
Figuur 6.66 Nieuwsdiensten, naar geslaccht, leeftijd, opleeiding en beroeepsfunctie
Man V Vrouw
89
16‐35 36‐55 55+
1 1 1 1 1 2 1 1
2
5 4
93 9
866 84
4
8
3
92
6 95 5
Lagere berroepen Middelbare berroepen Hogere berroepen Management Directie//Hoger… Daggelijks
6
91
Laag op pgeleid M Middelbaar op pgeleid Hoog op pgeleid
1 1 1 1 1
2
6 90
3
91 92
5 98 96
877 We ekelijks
M Maandelijks
3
4
9 Enkele kere en per jaar
2 1 01 101
1 1 1 1 1 2 0 2 2 0 2 0 2
Nooit
Figuur 6.77 E-mail, naar geslacht, g leeftijdd, opleiding en beroepsfunctie
In Figuur 6.7 is het gebruik van e‐mail wee rgegeven. Het H dagelijks gebruik is eerg groot. Ve erschillen tussen m mannen en vrouwen zijn klein: 1% in het voordee el van de vrouw. De groeep internette ers tussen de 36 en n 55 maakt h het meest da agelijks gebruuik van e‐maail, gevolgd d door de 16 toot 35 jarige ggroep. Bij de 55‐plussers maakt nog steeds 86% daggelijks gebruik van e‐ma ail, 6% meerr dan vorig jaar. Het 34
verschil tussen de hoger en la ager opgeleeide internettters is beh hoorlijk. Bij de hoger opgeleide o internettters is het dagelijks d gebruik 95% een bij de lagger opgeleid de internett er 84%. Bettreffende beroepsffunctie zien we dat van de mensen in de hogere beroepen 98% dagelijkks e‐mail gebruikt en bij het m managementt 96%. De dirrectie scoortt hier het laaagst met een gemiddeld dagelijks geb bruik van 87%. Man V Vrouw
7 4
9
16‐35 36‐55 55+
6 6 4
7 8
Laag op pgeleid M Middelbaar op pgeleid Hoog op pgeleid
10
10 15
8
14 14 113
14 5
446
21 65 69 67 60
8 13 5 7 8 16 7 10 122 19 3 13
Lagere berroepen 8 5 5 9 Middelbare berroepen 16 6 8 9 Hogere berroepen 4 11 13 Management 5 18 12 Directie//Hoger… 4 16 16 Daggelijks
58 63
16
8
We ekelijks
52 72 61
21
51 446 53
19 11
M Maandelijks
Enkele kere en per jaar
Nooit
Figuur 6.88 Online telefonneren (bijvoorbeeeld Skype), naaar geslacht, leeeftijd, opleiding en beroepsfunnctie
diensten (zoaals Skype en bellen via M MSN) is nog ggeen gemeengoed bij Het gebrruik van online telefoond de Nedeerlandse inteernetgebruiker. Uit Figuuur 6.8 blijkt d dat mannen er iets meeer gebruik maken van vrouwen n. Het percentage intern netters tusseen 16 en 35 d dat dit nog n nooit heeft ggedaan is kle einer dan het perccentage interrnetters van 36 jaar en oouder. Midde elbaar opgele eide mensenn maken daggelijks het meest ggebruikt van online tele efoondiensteen. Wel is de d groep ho oger opgeleidden die er in totaal gebruik van maakt ggroter dan de groep midddelbaar en llager opgeleiden. Bij de beroepsfunccties zien mensen die de telefoon ndiensten geebruiken in de d lagere en n middelbaree beroepen dit vaker we dat m doen dan gebruikerss in de hogerre beroepen en managem ment. Wel iss de totale grroep gebruikkers in de lagere en n middelbaree beroepen kleiner. Man V Vrouw 16‐35 36‐55 55+
18 14 1
7
15
14 1 9
Lagere berroepen Middelbare berroepen Hogere berroepen Management Directie//Hoger…
15 1 11 1 11 1 11 1
10 23
11 11 13 9
12 9 10 11 11
24 499
68 12
10
12 155 9
16
17
10 10
22
We ekelijks
11
19 11 5
9
447 499
13
10 8
30 13 1
Laag op pgeleid M Middelbaar op pgeleid Hoog op pgeleid
Daggelijks
112 13
44 447
16
7 15
57 12 2
15 20
18 1 18 13
M Maandelijks
Figuur 6.99 Chatten, naarr geslacht, leeftijd, opleiding enn beroepsfunctiie
39 445 500 447 56
Enkele kere en per jaar
Nooit
35
In Figuu ur 6.9 is hett chatten we eergegeven.. Hier is hett verschil tu ussen manneelijke en vro ouwelijke internettters klein, m maar is het pe ercentage m mannen dat d dagelijks en w wekelijks chaat iets groter dan het percentaage vrouwen n. Verschille en tussen dee leeftijdsgrroepen zijn aanzienlijk. Van de inte ernetters boven d de 55 heeft 68% nog no ooit gechat (ten opzichte van 72% van vorig jjaar) en doe et 7% dit dagelijkss. Bij de 16‐35 jarigen zijn dezelfde percentage es respectievvelijk 24% enn 30%. De 36 3 tot 55 jarige grroep internetters bevind dt zich hier ttussenin. Bij opleiding zie en we dat bbij de lager o opgeleide internettters chatten n het meest populair is.. Van deze groep g chat 56% 5 (12% m meer dan vo orig jaar), waarvan n 22% dagelijks (8% me eer dan vorigg jaar). Van de hoger opleiden o chaat 43%, waa arvan 9% dagelijkss. Hetzelfde beeld zien we w bij de beeroepsfunctiies wanneer we de lageere beroepen n met de overige b beroepsgroeepen vergelijken. Man V Vrouw 16‐35 36‐55 55+
15
25 18 18 24
Laag op pgeleid M Middelbaar op pgeleid Hoog op pgeleid
20 20 21
Lagere berroepen Middelbare berroepen Hogere berroepen Management Directie//Hoger…
23 20 16 25 22
Daggelijks
58
We ekelijks
57 17
50
18 61 63
66 6
60 M Maandelijks
2
2 4 8
3 4 18 2 5 13 12 2 9
57 62 54
61 62 68
12
Enkele kere en per jaar
3 10 1 12 3 4 12 1 3 12 0 4 12 3 3 13 11 5 04 16 20
Nooit
Figuur 6.110 Gebruik van internetbankieren, naar geslaacht, leeftijd, opleiding en beroepsfunctie
Internetbankieren iss een populaire toepassinng onder alle e groepen Ne ederlanders.. Figuur 6.8 ttoont dat van de mannen er 10% meer gebruik va n maken daan van de vrouwen. V Verschillen tu ussen de leeftijdsccategorieën en opleidinggsniveaus zijjn klein. Van n de groep 5 55‐plussers m maken er ietts minder gebruik vvan dan de 3 36 tot 55 jarigen en de 116 tot 35 jariggen, maar bij de oudste ggroep is het dagelijks gebruik wel het grootst. Ongeve eer hetzelfdee patroon ziien we bij de verschillenn tussen ene erzijds de lager op pgeleiden en anderzijds d de middelbaaar en hogerr opgeleiden n. Bij de berooepsfunctiess zien we dat men nsen werkzaaam in de ho ogere beroeppen op dage elijkse schaal iets minde r gebruik maken van internetbankieren daan de overige groepen. In Figuurr 6.11 is het zoeken naar hobby infoormatie opge enomen. Mannelijke inteernetgebruikkers doen dit vakerr dan de vro ouwelijke. Wat betreft le eftijd valt op p dat de 55‐plussers hierr lager score en dan de overige ttwee groepeen. Bij de 55‐‐plussers heeeft 34% nog nooit hobbyy gerelateerdde informatie e gezocht (er is hieer geen toename ten opzzichte van 20010). In de laager opgeleide groep zoeeken minderr mensen hobby in nformatie daan internette ers in de oveerige twee opleidingsniveaus. Bij de beroepsfunccties zien we dat m mensen in de d hogere be eroepen er bovenuit ste eken betrefffende totaal gebruik en dagelijks gebruik.
36
Man V Vrouw 16‐35 36‐55 55+ Laag op pgeleid M Middelbaar op pgeleid Hoog op pgeleid
211
12
18
15
16 18
Daggelijks
We ekelijks
34
35 15
34
27 32
20 18
Lagere berroepen 4 24 Middelbare berroepen 7 16 Hogere berroepen 14 1 Management 11 1 Directie//Hoger… 2 17
18 21
31
20 166
8 9 12
22
22
23
12
3
29
34
18
9
20
25
21
14
6
22 30
25 23 34
4 24 22 33 M Maandelijks
24 21 30 27
24 18
220 229
15 5
12 1 16
22
26
Enkele kere en per jaar
Nooit
Figuur 6.111 Hobbyinform matie zoeken, naaar geslacht, leeeftijd, opleidingg en beroepsfun nctie
v reisinfo rmatie en het h boeken van vakanti es weer. Ve erschillen Figuur 66.12 geeft het gebruik van tussen m mannen en vrouwen zijjn klein. Bij de 55‐plusssers is de groep g die deeze toepassiing nooit gebruiktt het grootsst: 41% teggenover 28% % bij de 36 6‐55 jarigen en 30% bbij de 16‐35 5 jarigen. Betreffende opleiding is het gebruiksperc g entage bij de lager op pgeleide grooep het laagst: 53% tegenover 70% bij d de middelbaa ar en 82% bbij de hoger opgeleiden. Bij het hoerr manageme ent en de directie zien we dat zij betreffende wekelijkss gebruik ver boven de an ndere beroeppsgroepen u uitsteken. 12 5 V Vrouw 12 4 16‐35 2 6 11 4 55+ 01 3
7
Laag op pgeleid 1 3 4 11 4 Hoog op pgeleid 12 7 Lagere berroepen
4 3 7 21 4 Hogere berroepen 2 3 7 05 4 Directie//Hoger…0 18 Daggelijks
31 36
60 57
We ekelijks
55 45
64
63 50 64
M Maandelijks
57 41 447 73
28 30
30 36
77 80 61 Enkele kere en per jaar
Figuur 6.112 Reizen en vaakanties boeken, naar geslachht, leeftijd, opleiding en beroep psfunctie
18
29 20
12 1 11 1
Nooit
op internet w weergegeven n. Mannen do oen dit net aals vorig jaarr zowel in In Figuurr 6.13 is het vrij surfen o totaal (887% tegenover 78%) als o op dagelijksee schaal (52% % tegenover 34%) vaker ddan vrouwen n. Van de 16 tot 335 jarige inteernetters do oet 53% dit dagelijks, vaan de 36 tot 55 jarigenn 50% en van de 55‐ plussers 26%. Bij dee 55‐plusserrs geeft 31% % aan nog nooit n zomaar wat gesurfft te hebben op het etreffende op pleiding zienn we dat van n de lager internet (een afname van 5% ten opzichte vvan 2010. Be opgeleid den 23% nogg nooit vrij ggesurft heeftt. Betreffend de beroepsfu unctie, zien w we dat de m mensen in de groep p managers o op dagelijkse e schaal meeer vrij surfen dan mensen n in de overigge beroepsfu uncties.
37
Man V Vrouw
22
16‐35 36‐55 55+
26
Daggelijks
19
38
Lagere berroepen Middelbare berroepen Hogere berroepen Management Directie//Hoger…
22 14
13
16
21 24 2
455 550 51
23
14 25 13
16
M Maandelijks
9
Enkele kere en per jaar
15 5 11 1
8
100
61
7 12 1
23 7
22 24
449 We ekelijks
9 11
4
10 7 31
8
11
466 447
13 22
11 26
53 550
Laag op pgeleid M Middelbaar op pgeleid Hoog op pgeleid
6
9
20 12
52 34
7 7
12 1 11 1 7 8 9 2 5 7 11 11 1 Nooit
Figuur 6.113 Vrij surfen, naar n geslacht, leeeftijd, opleidingg en beroepsfuunctie
Figuur 66.14 betreft het gebruikk van socialee netwerksittes. Nog ste eeds maken vrouwen hier meer gebruik van dan maannen, zowel in totaal (772% tegenovver 68%) alss dagelijks (443% tegenovver 31%). n Betreffende leeftijd loopt het percentage internetterss dat dageliijks gebruik maakt af naarmate ouder wordtt. In de groep iemand o p 16 tot 35 jaarigen zien w we dat zelfs 5 59% van de iinternetters dagelijks gebruik maakt van een sociale ne etwerksite, 114% meer daan in 2010. B Bij de interneetters ouder dan 55 is het perccentage datt deze sites dagelijks ggebruikt 19% %. Binnen deze groep ddoet 52% dit d nooit. Betreffende opleidin ng zien we da at van de grooep lager opggeleide interrnetters 32% % nooit gebru uik maakt van sociaale netwerkssites (deze ggroep is groteer dan bij de e middelbaarr en hoger oopgeleiden), maar dat het dageelijks gebruik binnen de eze groep 400% is (hetge een weer ho oger is dan bbij de midde elbaar en hoger op pgeleide inteernetters), ee en toename van 11% ten n opzichte va an 2010. 31
V Vrouw
7 17
43
16‐35 55+
19
Laag op pgeleid
Lagere berroepen Hogere berroepen
Daggelijks
13
26 We ekelijks
40 41 39 36
16
22
M Maandelijks
14 20
32 28
6 18 10
9 52
9 5 10 1 9 11 8
14 17 13
9 9 11 1
17 8
9
40 37 33
Hoog op pgeleid
Directie//Hoger…
59
37
10 15
19
15
8
5
13 1 9 4 11 9 15
4 25
10
32 26 32 10
Enkele kere en per jaar
27 22 25 29 28 Nooit
Figuur 6.114 Sociale netw werksites, naar geslacht, leeftij d, opleiding en beroepsfunctie e
Figuur 66.15 betreft h het gebruik van commu nity website es (bijvoorbe eeld buurtweebsites, web bsites van een sporrtvereniging,, second life, etc.). Hier wordt door mannen ietss meer gebrruik van gem maakt dan vrouwen n. De totale groep die hier h nooit geebruik van maakt m is bij de 55‐plusseers hoger dan bij de andere ttwee leeftijd dsgroepen (7 70% tegenovver 63% en 56%). Bij de e verschillendde opleidinggsniveaus 38
zien we dat het perrcentage inte ernetters daat dagelijks, wekelijks en n maandelijkks gebruik maakt m erg overeen komt. Betreeffende bero oepsfunctie zzien we dat n net dagelijks gebruik bij dde managers met 7% het groo otst is. Man V Vrouw
3
16‐35 36‐55 55+
3 3
Laag op pgeleid M Middelbaar op pgeleid Hoog op pgeleid Lagere berroepen Middelbare berroepen Hogere berroepen Management Directie//Hoger… Daggelijks
7
10
8
11
56
14
111
63
15
11 9
5 10 5 9 3 9
66
12
10
9 7
59
14
10
8
70
111
5 9 13 6 7 12 4 9 11 111 7 11 11 2 7 We ekelijks
60 62 66
14 14 12
11 10 10
53 59 64 58 61
19 17 13 14 18
M Maandelijks
Enkele kere en per jaar
Nooit
Figuur 6.115 Community websites, w naar geslacht, leeftijjd, opleiding enn beroepsfunctie e
Het gebruik van onlline fora en discussiegrooepen is bij mannen gro oter dan bij vrouwen. Zie Z Figuur 6.16. Vaan de vrouw welijke intern netters maakkt 60% geen n gebruik teg genover 48% % van de mannelijke internettters. Verschillen tussen de leeftijdsccategorieën zijn groot. B Bij de interneetters van 55 jaar en ouder m maakt 75% geeen gebruik vvan online foora, terwijl d dit percentag ge bij de 16 ttot 35 jarige en 35% is. Binnen d deze groep zit 18% daggelijks op eeen online fora of discussiegroep. Biij de lager opgeleide o internettters heeft 75 5% nog nooit een onlinee forum of discussiegroep p bezocht. Te Ten slotte zie en we dat het dageelijks gebruikk van online ffora in de hoogere beroep pen en in de groep manaagers het gro ootst is. Man V Vrouw 16‐35 36‐55 55+ Laag op pgeleid M Middelbaar op pgeleid Hoog op pgeleid
1 11 8
18 9 11 2 4 4 14 7 8 8 9 12 14 1 11
We ekelijks
488 60
14
9 16 11
14 19
35
17 500 75
14
64
9
17 13
Lagere berroepen 5 11 7 Middelbare berroepen 12 8 11 Hogere berroepen 16 111 Management 14 1 14 Directie//Hoger… 9 18 Daggelijks
19 1
10
12 9
52 20
42
18
59 18 8
500
16 7 16
M Maandelijks
19
38 445
20 20 Enkele kere en per jaar
38 Nooit
Figuur 6.116 Online fora en e discussiegrooepen, naar gesslacht, leeftijd, opleiding o en beroepsfunctie
39
Man 3 4 4 V Vrouw 2 2 2 5
82 8 88
6
16‐35 5 4 5 36‐55 2 4 3 7 55+ 121 3 Laag op pgeleid M Middelbaar op pgeleid Hoog op pgeleid
5 85 93 5 85 83 88
3 3 3 6 3 4 4 7 313 5
Lagere berroepen 5 7 5 Middelbare berroepen 5 3 4 7 Hogere berroepen 2 2 5 5 Management 5 04 2 Directie//Hoger… 5 2 2 2 Daggelijks
77
9
76 81 8 6 86 89 89
7
We ekelijks
M Maandelijks
Enkele kere en per jaar
Nooit
Figuur 6.117 Online datingg, naar geslachht, leeftijd, oplei ding en beroeppsfunctie
n online datting weergeggeven. Het g gebruik hiervvan is onderr mannen In Figuur 6.17 is hett gebruik van iets grotter dan ond der vrouwen n, respectievvelijk 18% en 12%. Betrreffende leeeftijd zien we dat de internettters van 55 jaar en oud der het minsst gebruik maken m van on nline dating,, namelijk 7%. Bij de hoger op pgeleiden is het gebruik iets kleiner ddan bij de miiddelbaar en lager opgeleeiden (respe ectievelijk 12%, 17% % en 15%). Man 3 V Vrouw 2
16‐35 3 36‐55 4 55+ 1 11 1 Laag op pgeleid M Middelbaar op pgeleid Hoog op pgeleid
2 3 3
Lagere berroepen 3 Middelbare berroepen 4 Hogere berroepen 5 Management 2 Directie//Hoger… 2 Daggelijks
35 3
21
311 34
38
15
48
23 20
22
37 3
We ekelijks
7
42 4 33
19 17
33 39 9
20 19 20
333 40
31
7 4
39 42
331 30
7 6 28 21
46
34 31
39 27 M Maandelijks
4
332
27
15 18 22
10 11 1
Enkele kere en per jaar
29
1 4 11 1
Nooit
Figuur 6.118 Online winkeelen of bestellenn, naar geslachht, leeftijd, opleiding en beroep psfunctie
Figuur 66.18 geeft heet gebruik van v online w winkelen en bestellen weer. w Ook hiiervan is hett gebruik onder m mannen iets ggroter dan onder vrouween, vooral w wanneer we n naar het wekkelijks gebru uik kijken. Bij de leeeftijdsgroepeen zien we d dat van de innternetters vvan 55 jaar en ouder er hhet minst gebruik van maken (19% doet dit nooit, ten opzichte vann 23% in 201 10). Vergelijkken we de oppleidingsnive eaus, dan w bij lager opgel eide interne etters minder gebeurt daan bij midde elbaar en zien we dat online winkelen hoger op pgeleide inteernetters (re espectievelijkk 83%, 93% en 96%). Bijj de beroepssfuncties zien we dat de manaagers de meeest frequente e online sho ppers zijn.
40
Man V Vrouw
9 9
16‐35 36‐55 55+
10 0 1 11 7
Laag op pgeleid M Middelbaar op pgeleid Hoog op pgeleid
11 9 7
Lagere berroepen Middelbare berroepen Hogere berroepen Management Directie//Hoger…
13 1 1 11 8 7 9
Daggelijks
25 21 227 244 18
18
24 4
20 27 24
225
22 22
21
11 1 10 1
32
18 17
25 35 35 27 36 36
27
M Maandelijks
13 13 3
29
27 37
26
25 226
34
22 21
224 25
We ekelijks
25
22 2
33
9 14 4 25
9 10 12 1 25
29
Enkele kere en per jaar
11 1
4
Nooit
Figuur 6.119 Marktplaatseen e.d., naar geeslacht, leeftijd, opleiding en beeroepsfunctie
n eBay (en aandere vergelijkbare veiilingwebsitess) is weerge egeven in Het gebruik van Maarktplaats en v tusssen manneen en vrou uwen is we eer klein. BBij de verschillende Figuur 66.19. Het verschil leeftijdsggroepen zien n we dat de internetterss van 55 jaar en ouder he et minst gebbruik maken van deze toepassingen (18% doet dit noo oit, en 7% ddagelijks). Bij de opleidingsniveaus zzijn de verscchillen in dagelijkss gebruik tusssen laag, middelbaar m een hoog resp pectievelijk 11%, 1 9% en 7%. Lager opgeleide o internettters maken dus meer dagelijks gebbruik dan de hoger opge eleiden. Hetzzelfde beeld d zien we terug bijj de beroepssfuncties. Me ensen in de lagere beroepen nemen n het voortoouw als het ggaat over sites zoaals Marktplaaats en eBay. Man V Vrouw 16‐35 36‐55 55+ Laag op pgeleid M Middelbaar op pgeleid Hoog op pgeleid
34
9 5
299 330
7 8 6
Lagere berroepen 9 Middelbare berroepen 8 Hogere berroepen 7 Management 12 Directie//Hoger… 2 Daggelijks
36 32
We ekelijks
23
17 26 22
28
28 33 38
42
23 22 12
28 27
M Maandelijks
7 6 4 14
32 37
34
21 22 25
28
300 30 266 31 311
7 11 1
30
28
23
20 29
34
8 9 4
0 30
21
Enkele kere en per jaar
25
5 4 8 5 3 5 11 1
Nooit
Figuur 6.220 Producten zooeken en prijzeen vergelijken, nnaar geslacht, leeftijd, opleiding en beroepsfuunctie
Verschilllen bij het zoeken en ve ergelijken va n producten n op het inte ernet zijn weeergegeven in Figuur 6.20. Maannen doen dit meer op dagelijkse een wekelijkse e schaal dan vrouwen. Biij de leeftijdssgroepen zien we dat de totale groep inte ernetters vann 36 tot 55 d die hier gebruik van maa kt maar liefsst 93% is. ng is te zien n dat de tottale groep in nternetters in de lager opgeleide groep g het Betreffende opleidin laagst is. Wel is dit percenttage nog stteeds 83%. De manag gers stekenn boven de e andere beroepsggroepen uit. 41
Man V Vrouw 16‐35 36‐55 55+ Laag op pgeleid M Middelbaar op pgeleid Hoog op pgeleid
3
0 10 11
6
12
3 6 8 6 5
19
20 2
17 21
17
12
16 17 25 16
19 22
16
24
20 2
M Maandelijks
39
66
19
446 41 37
23
21
30
55
24 24
13 15 20
16 16 16
We ekelijks
8 18
29 17 119
14 6
Lagere berroepen 7 Middelbare berroepen 9 Hogere berroepen 7 Management 7 Directie//Hoger… 4 Daggelijks
21 13
43
22 26 6 14 1 20
Enkele kere en per jaar
33 29 34 36
Nooit
Figuur 6.221 Downloadenn van muziek off video, naar geeslacht, leeftijd, opleiding en be eroepsfunctie
In Figuu ur 6.21 is het h downloa aden van m muziek of video’s weerrgegeven. D De groep mannelijke internettters is een sstuk groter d dan de vrouw welijke groe ep (70% resp pectievelijk 445%). Verderr zien we dat dezee toepassingg het meest populair is onder de 16 6 tot 35 jarige internettters. Van de eze groep downloaad 81% wel eeens muziekk of een film m. Van de gro oep internettters ouder ddan 55 heeftt 66% dit nog nooit gedaan. Van de lager o opgeleide intternetters download 54% % wel eens eeen film of video, iets minder d dan van de m middelbaar e en hoger opggeleiden. Ech hter, het perrcentage lageer opgeleide en dat dit dagelijkss doet is wel groter dan h het percentaage middelbaaar en hoger opgeleiden..
V Vrouw
3
7
11
13
16‐35
9 9 5 55+ 1 5 10
Laag op pgeleid Hoog op pgeleid Lagere berroepen
6 11 5 14 3 11
5 7 Hogere berroepen 4 7 Directie//Hoger… 4 Daggelijks
12 13 13 7 20
We ekelijks
177 23 188
17
446
24 25
23
17 15 220 16 15 22 23
24
23 2
23 61
M Maandelijks
21
39 41
26 25
20
42 446
20
28 29 24 25
39
24
Enkele kere en per jaar
39 36 36 38 31 Nooit
Figuur 6.222 Uploaden vaan bestanden, naar n geslacht, leeeftijd, opleiding en beroepsfu unctie
en andere co omputer weeer. Hier is eenzelfde e Figuur 66.22 geeft heet uploaden van bestan den naar ee patroon waarneembaar als bijj het down loaden van muziek of video’s. Dee verschillen tussen mannelijjke en vrouw welijke intern netters zijn eechter kleiner.
42
Man V Vrouw
13 1 18
14
16‐35 36‐55 55+
18 16 13 1
133 8 5
Laag op pgeleid M Middelbaar op pgeleid Hoog op pgeleid
20 16 10 7
18
13
51 448
12
11
16 11
10
22
6 16
9 12 13
10 13
M Maandelijks
445 446 62 12
16 11 12 12 17 20 110 0 9 14 13 11
We ekelijks
26
500
69
122 8
Lagere berroepen 23 Middelbare berroepen 16 Hogere berroepen 12 7 Management 5 13 1 Directie//Hoger… 4 17 Daggelijks
9 112
500 59 54
Enkele kere en per jaar
39 43
Nooit
Figuur 6.223 Online gameen, naar geslacht, leeftijd, opleeiding en beroepsfunctie
Verschilllen in het geebruik van online gamingg zijn weergegeven in Figuur 6.23. H Hieruit blijkt dat deze toepassing nog steed ds het populairst is ondeer vrouwelijkke internette ers. Van hen is 18% hier dagelijks m in nternetters iis dit 13%. Bij B mannen is het dage lijks gebruikk met 4% mee bezzig. Bij de mannelijke toegeno omen ten op pzichte van 2010. 2 Bij dee vrouwen iss het percen ntage niet veeranderd. Het totale es gebruikt vverschilt tusssen de leeftijdsgroepen 16‐35, 36‐55 5 en 55+; percentaage dat ooit online game 65%, 64% en 38% reespectievelijk. Verder is het spelen van online games g het m meest populair bij de lager opggeleide interrnetters. Van n hen speelt 20% dagelijks wel eens e een online ggame. Dit zien we ook terug waanneer we de lagere bero oepen vergeelijken met de overige be eroepsgroepeen. Man 5 V Vrouw 1 5
14
27 20
16‐35 3 11 36‐55 5 12 55+ 1 6 Laag op pgeleid 2 8 M Middelbaar op pgeleid 3 9 Hoog op pgeleid 6 12 Lagere berroepen Middelbare berroepen Hogere berroepen Management Directie//Hoger… Daggelijks
3 4
9 9
7 13 5 9 2 13 We ekelijks
42
12 1
53 25 23
22 21 222
200 224
21 41 4
20 49
52 44 30
18
49 28 34 33
M Maandelijks
26 51 5
50
49
15 5
4
19 14 4
51 43 46 Enkele kere en per jaar
11 1
2
9 7 Nooit
Figuur 6.224 Overheidsinfformatie zoekenn, naar geslachht, leeftijd, opleiding en beroep psfunctie
Het zoeken van oveerheidsinform matie is in Figuur 6.24 weergegeve en. Meer m mannen doen n dit dan vrouwen n. Verder zoeekt de groep p 36 tot 55 jjarigen het m meest naar o overheidsinfoormatie. Wa at betreft opleidingg is te zien d dat het totale e percentagee internetterrs dat wel ee ens overheiddsinformatie zoekt bij de hoger opgeleiden n groter is da an bij de midddelbaar en lager opgeleiiden; 96% teegenover 85% % en 74%
43
respectieevelijk. Betrreffende beroepsgroep zien we dat mensen in de hogeere beroepssgroepen dagelijkss het meest o op zoek zijn naar overhe idsinformatie. Man 2 3 6 V Vrouw 12 5 16‐35 3 5 36‐55 12 6 55+ 00 4
72 29
7
64
21 21
71 68
Laag op pgeleid 1 3 4 M Middelbaar op pgeleid 12 6 Hoog op pgeleid 13 7
27
56
36 71
19 8
82
Lagere berroepen 4 0 5 Middelbare berroepen 2 2 5 Hogere berroepen 2 3 7 Management 02 4 Directie//Hoger…0 4 Daggelijks
17
64
64 6 72
27 20 84
4
86 26
We ekelijks
9 13
57 M Maandelijks
Enkele kere en per jaar
Nooit
Figuur 6.225 Transacties met de overheid, naar geslachht, leeftijd, opleiding en beroep psfunctie
Figuur 6.25 gaat oveer transactiess met de oveerheid. Ook hier is het gebruik ondeer mannen grroter dan onder vvrouwen. Beetreffende le eeftijd valt op dat de internetters van 55 jaaar en ouder minder transacties doen viaa het interne et dan de jonngere leeftijdsgroepen (73% tegenovver 79% en 79%). Bij opleidingg zien we net als bij het zoekenn naar overrheidsinformatie dat heet totale pe ercentage internettters dat online transacties met de ovverheid doet bij de hoge er opgeleide n groter is d dan bij de middelbaar en lager opgeleiden;; 92% tegenoover 81% en n 74% respecctievelijk. Elkke groep gro oeide met de beroepsgrroepen zien we dat de hogere mana gers uitsteke en boven 10% ten opzichte van 2010. Bij d de andere groepen aals het gaat o om maandeliijks gebruik. Man 2 5 5 16 V Vrouw 1 3 4 12 16‐35 3 6 36‐55 1 3 5 55+ 12 3
5
14 13
166
Laag op pgeleid 1 3 3 10 M Middelbaar op pgeleid 2 4 4 15 Hoog op pgeleid 2 4 6 19 Lagere berroepen 4 0 4 13 Middelbare berroepen 3 4 3 17 Hogere berroepen 2 5 7 177 Management 20 9 7 Directie//Hoger…0 7 9 20 Daggelijks
We ekelijks
M Maandelijks
80 8
72
77 81 8
70
82 8 75 69 79 74 69 82 8 64 Enkele kere en per jaar
Nooit
Figuur 6.226 Participatie in politiek of oveerheidsbeleid, nnaar geslacht, leeftijd, opleidin ng en beroepsfuunctie
In Figuurr 6.26 is de laatste toepa assing die beetrekking hee eft op overheidscommunnicatie weerrgegeven, namelijkk participatiee in politiek of overheiddsbeleid. De eze toepassin ng is geen ggemeengoed d zoals al bleek uitt Figuur 6.1. Wel zijn er enkele versschillen aan tte wijzen. M Mannen makeen hier meer gebruik van dan n vrouwen. Tevens is het h gebruik in de jongsste leeftijdsccategorie intternetgebruikers het 44
hoogst. Hetzelfde geeldt bij de ho oger opgelei de groep intternetters diie dit meer ddoen dan miiddelbaar en lagerr opgeleiden n. De toenam me in alle d rie de groep pen is ongevveer 2% tenn opzichte van v 2010. Betreffende beroepssgroep zien w we ook hier dat de hoge ere managerrs in frequenntie boven de andere uitsteken. grepen u Man 3 7 11 V Vrouw 2 5 10
37
16‐35 5 10 36‐55 2 6 11 55+ 12 3 23 Laag op pgeleid 3 5 M Middelbaar op pgeleid 2 7 Hoog op pgeleid 2 6
118
23
44 45 4
36 71
9 9 14
22
61 44 4
38 48
Lagere berroepen 3 9 9 Middelbare berroepen 2 4 12 Hogere berroepen 2 6 14 Management 5 14 9 Directie//Hoger…02 18 Daggelijks
43 447
37
We ekelijks
30
28
500 35
46 4 57
21 20
52 42 4
M Maandelijks
38 Enkele kere en per jaar
Nooit
Figuur 6.227 Informatie ovver opleidingen of cursussen zzoeken, naar geeslacht, leeftijd,, opleiding en bberoepsfunctie
Figuur 66.27 geeft dee verschillen in het zoekken van inforrmatie betre effende opleeidingen of ccursussen weer. Grrote verschilllen zien we tussen enerrzijds de 55‐p plussers en a anderzijds dee 36 tot 55 e en 16 tot 35 jarigeen. Van de in nternetters o ouder dan 555 doet 71% d dit nooit (teg genover 36% % en 23%). Ve erschillen tussen d de drie opleidingsniveaus zijn ook grroot. Van de e lager opgeleide interneetters heeft 61% nog nooit infformatie oveer een opleiding of curs us gezocht (wel is er ( ee en toename van 7% ten opzichte van 20110). Bij de hoger opggeleide inteernetters is dit percen ntage 30%. Vergelijken n we de beroepsffuncties dan n zien we da at de hogeree beroepen en de managers het meeest in formatie over opleidinggen of cursussen zoeken n. Man V Vrouw
9 14
8 11 5 7 7
16‐35 13 1 199 36‐55 7 6 7 55+ 1 2 4 10 Laag op pgeleid M Middelbaar op pgeleid Hoog op pgeleid Lagere berroepen Middelbare berroepen Hogere berroepen Management Directie//Hoger… Daggelijks
7 6 6
7 10 10
7
7 12
16 12
We ekelijks
17
19 10
17
8 5 12 8 7 20 13 111 13 2 1 11 5 7 233 5 5 5
67
69 20 69 25
M Maandelijks
40
60
82 8
27 2
56
60
60
16 1 Enkele kere en per jaar
52
445 500 500 Nooit
Figuur 6.228 Zelfstandig leren, naar gesllacht, leeftijd, o pleiding en berroepsfunctie
Figuur 66.28 gaat oveer het zelfsttandig leren via het inte ernet. De gro oep mannenn die dit ooiit doet is groter d dan de groep p vrouwen (44% tegenoover 33%). Betreffende B leeftijd zijn de 16 tot 35 jarige 45
internettters het meeest vertegen nwoordigd. V Van hen leerrt 60% wel e eens zelfstanndig via het internet. Verschilllen in opleid ding zijn te vinden bij eenerzijds lagger opgeleiden en ande rzijds midde elbaar en hoger op pgeleiden. Van de lager o opgeleiden m maakt 69% n nooit gebruikk van online zelfstandig leren. Dit percentaage is wel 5% 5 kleiner ten opzichte van 2010. Betreffende beroepsfunnctie zien we dat de directie en het hoger manageme ent het frequuentst zelfstaandig leren. In de hogeree beroepsgro oep is het aantal m mensen echteer het grootsst. Man 2 4 4 15 V Vrouw 12 4 11 16‐35 3 5 36‐55 1 3 4 55+ 011 7
7
Laag op pgeleid 2 3 3 M Middelbaar op pgeleid 1 3 4 Hoog op pgeleid 1 3 6
9
Lagere berroepen 3 3 3 Middelbare berroepen 2 4 4 Hogere berroepen 2 2 7 Management 2 7 Directie//Hoger…0 11 1 Daggelijks
75 82 8 177
68
16
76 91 84 4 78 71
14 19 11
81 8 75
16
64 70 67
255 144 222
7
We ekelijks
M Maandelijks
Enkele kere en per jaar
Nooit
Figuur 6.229 Online cursuussen volgen, naar geslacht, leeeftijd, opleidingg en beroepsfunctie
Verschilllen in het volgen v van online cursuussen zijn weergegeven w n in Figuur 6.29. Ook dit doen mannelijjke internettters meer dan d vrouweelijke interne etters (25% tegenover 18%). De groep 55‐ plussers die ooit een n online cursus volgt is sl echts 9%, ge een toename e ten opzichtte van 2010. Bij de 16 ename). Van n de lager oppgeleide inte ernetters tot 35 jaarige interneetters is dit percentage 32% (5% toe volgt 16% % een onlinee cursus, een n verdubbeli ng ten opzicchte van 2010. Bij de berroepsfuncties zien we dat men nsen in de laagere beroep pen het minsst een online cursus volgen, gevolgdd door menssen in de middelbare beroepeen.
V Vrouw
3 5 3 8
16‐35
5 3 5 55+ 1 5
17 12
21
21 19
Laag op pgeleid
3 8 3 6 Hoog op pgeleid 2 6
48
244
52
20 22 19
39
Lagere berroepen
255 4 7 21 3 5 Hogere berroepen 2 5 17 20 50 Directie//Hoger… 2 2 16 Daggelijks
We ekelijks
M Maandelijks
53
47 7
26
8 38 53
51 56
40 51 61 52
Enkele kere en per jaar
19
24 19 24 30
19 18
24 20 16 23 27 Nooit
Figuur 6.330 Gezondheidsinformatie zoeeken, naar geslaacht, leeftijd, oppleiding en bero oepsfunctie
46
Het zoekken van gezo ondheidsinfo ormatie komtt in Figuur 6..30 aan de orde. Vrouween zijn hier ge emiddeld iets meeer mee bezzig dan man nnen. Van dde vrouwelijjke internetg gebruikers zzoekt 81% wel w eens gezondh heidsinformaatie en van de mannelijkee internetterrs 74%. Betre effende leefttijd zien we d dat de 55 ‐plusserss licht achteerblijven. Vo orig jaar liepp deze groe ep iets voorr. Van de m middelbaar en e hoger opgeleid de internetteers zoeken meer m menseen gezondhe eidsinformatie dan van dde lager opgeleiden. Van de laatste groeep heeft 30% % nog nooitt gezondheid dsinformatie e gezocht. V Verschillen tussen de n niet heel groot. g Menseen in de lagere beroepssgroepen zoeeken meer frequent, f beroepsffuncties zijn maar het totaal aanttal zoekers iss in deze groeep kleiner. Man 2 2 2 11 V Vrouw 12 2 9 16‐35 3 5 5 36‐55 111 12 55+ 001 7
82 86 11
76 85 5 91
Laag op pgeleid 2 2 3 9 M Middelbaar op pgeleid 1 3 2 11 Hoog op pgeleid 102 10
84 4 83 87
Lagere berroepen 4 0 5 12 Middelbare berroepen 2 2 2 14 Hogere berroepen 02 3 10 Management 0 4 0 9 Directie//Hoger… 202 13 Daggelijks
We ekelijks
79 80 8 86 6 88 82 8 M Maandelijks
Enkele kere en per jaar
Nooit
Figuur 6.331 Consult en behandeling, b naaar geslacht, leeeftijd, opleiding en beroepsfunctie
Verschilllen bij het on nline hebben n van een coonsult of beh handeling zijn n in Figuur 66.31 samenge evat. Van de mann nelijke internetters doett 18% dit weel eens tege enover 14% van de vrouuwelijke inte ernetters. Betreffende leeftijd en opleiding zien we w weer dat de oudste leefttijdsgroep enn de lager opgeleide o internettters het minst van deze ttoepassing ggebruik make en. 23 6 V Vrouw 1 3 7 16‐35
3 7 11 7 55+ 01 6
15 6
Laag op pgeleid 2 3 8 23 6 Hoog op pgeleid 11 6 Lagere berroepen
3 1 11 32 6 Hogere berroepen 12 5 02 5 Directie//Hoger… 20 9 Daggelijks
We ekelijks
233
21 21
14
75
66
69 69 72
15 21 21
73 68 71
155 20 19 20 18
70 70 73 73 70
M Maandelijks
Enkele kere en per jaar
Nooit
Figuur 6.332 Patiënten weebsite of zelfhulpgroep, naar ggeslacht, leeftijdd, opleiding en beroepsfunctie b
De laatsste gezondheeid gerelateerde toepasssing zijn patiënten web bsites of zelffhulpgroepen op het internet. Deze komeen aan bod in n Figuur 6.322. Vrouwelijke internette ers maken h ier meer geb bruik van 47
dan de mannelijkee (34% tege enover 25% %). Opvallend is dat hier tussen de leeftijdssgroepen, opleidinggsniveaus en n beroepsfun ncties bijna ggeen verschillen zijn waar te nemen. Man V Vrouw
12 5 8
8 3 6
16‐35 13 6 36‐55 10 9 55+ 1 5 3 5 Laag op pgeleid M Middelbaar op pgeleid Hoog op pgeleid
7 7
We ekelijks
86 6
7
9
2 12 11
7
M Maandelijks
68
60
79 73 81 8
100 22 229
65
78
14
7
3 6 5 7 4 8 5 9 0 17 10
Lagere berroepen 4 4 3 8 Middelbare berroepen 4 7 6 Hogere berroepen 12 Management 11 1 Directie//Hoger… 24 Daggelijks
8
7
9
11 13 16
56
72
43 39 42
Enkele kere en per jaar
Nooit
Figuur 6.333 Telewerken, naar geslacht, leeftijd, opleidiing en beroepsffunctie
nde telewerken zijn in FFiguur 6.33 w weergegeven n. Mannen teelewerken vveel meer Verschilllen betreffen dan vrou uwen (35% ttegenover 22 2%). Bij de vvrouwen is e er ten opzichte van 20100 wel een stijging van 8% waarr te nemen. B Betreffende leeftijd zien we de groep telewerkerrs in de jongsste groep he et grootst is. Van d deze groep teelewerkt 40% % wel eens w waarvan 6% dagelijks. Bijj de hoger o pgeleide inte ernetters maakt 44% gebruik van telewerken en 10% dagelijks. Van de lager opgeleide innternetters ttelewerkt 21% wel eens. Betrreffende berroepsfunctie zien we daat telewerkken het meeest populair is bij de hogere m managers. Van hen telew werkt 24% zeelfs dagelijkss. Bij de lagere en middeelbare beroepen is dit percentaage 4%. Man 4 7 9 V Vrouw 2 5 7 16‐35 4 9 36‐55 4 9 55+ 111 3
19
Daggelijks
8 7 5
37
14
36
26
9
53 94
Laag op pgeleid 2 6 6 15 M Middelbaar op pgeleid 3 8 9 Hoog op pgeleid 3 4 11 Lagere berroepen 3 Middelbare berroepen 4 Hogere berroepen 5 Management 2 4 Directie//Hoger…0 4
61 63
23
8 9 13
We ekelijks
57 55
20
61 28
52 32
11 4
71 23 27
445 52
32 67
24 M Maandelijks
Enkele kere en per jaar
Nooit
Figuur 6.334 Vacatures enn solliciteren, naar geslacht, leeeftijd, opleidingg en beroepsfunctie
Figuur 66.34 ten slottte gaat over het zoeke n naar vacatures online e en hierop solliciteren. Mannen doen ditt iets frequen nter dan vro ouwen, maarr het verschil is klein. Me ensen in de ooudste groep p hebben dit aanzzienlijk mind der vaak ge edaan dan i nternetters in de twee e jongere g roepen. Bettreffende 48
opleidingg zien we dat d het tota ale aantal m mensen dat ooit online solliciteerd e in de gro oep lager opgeleid den het kleinst is. Dit jaar hebben we aan werkkloze menseen gevraagd d welke spe ecifieke inteernettoepassingen zij gebruikeen voor het vinden van een baan (hhet aandeel werklozen in de steekpproef bedraagt 3,8%). Denk hieerbij aan het bezoeken van vacaturresites, het gebruiken g va an sociale neetwerken, het online plaatsen n van een CV V, het online maken van een CV en h het online solliciteren. Heet aandeel w werklozen dat dezee toepassinggen gebruikkt is weergeegeven in Figuur 6.35. Hier zien w we dat 82% % van de werklozeen wel eens een vacaturesite bezoeekt en dat 63 3% wel eenss online solliiciteert. Verd der geeft 56% aan n zijn of haar CV online te e plaatsen. O Ook zien we d dat 23% van de werklozeen probeert een baan te vinden middels heet gebruik va an sociale neetwerksites. Vacaturessites bezoeken n
82%
Online een so ollicitatie doen
63%
V online zetten Mijn CV Een CV online maken n Sociale netwerken geebruiken (zoals… G Geen van dezee toepassingen
56% 21% 23% 18%
Figuur 6.335 Gebruik van toepassingen voor v het vindenn van een baan, door werkloze en
6.3 O Overzichtt van sign nificante vverschillen in soortten van geebruik Voor alle 31 interneettoepassinggen is in Ta bel 6.1 sam mengevat we elke groepenn internetters er het meest geebruik van m maken. De ve erschillende ttoepassingen zijn tevenss onderverdeeeld in zeven n soorten van activviteiten (info ormatie, com mmunicatie, transactie, groepscomm municatie, vvermaak, edu ucatie en werk). U Uit Tabel 6.1 blijkt dat de e opkomst vaan het intern net als comm municatiemeedium doorze et. E‐mail was vanaf het begin al een van d de belangrijkkste internetttoepassingen, maar daa rbij komt nu u de sterk e netwerksittes als Hyvess, Facebook e en LinkedIn. Sociale netw werksites stijgendee populariteit van sociale worden nu door 53% % van de inte ernetters daggelijks of we ekelijks gebru uikt. Vrouween doen dit m meer dan m dan de 36 tot 55 jaarigen en de 55 plusserss. Informatie ediensten mannen en de jongsste groep meer blijven d de meest geebruikte dien nsten. Mannnen maken hier h meer ge ebruik van ddan vrouwen n. Tevens zien we dat hier de hoger opge eleiden veelaal het voortouw nemen. Bij transaccties zien we e dat het gebruik van internettbankieren e en marktplaaatsen doorze et. De vierde e belangrijksste soort acttiviteit op het internet is verm maak. Behalvve het van hhet begin aff aan popula aire vrije surrfen zien we e hier de stijgendee populariteeit van onlin ne gamen, vvooral bij de e groep lage er opgeleideen. Op enige e afstand volgen d duidelijk min nder populaire soorten gebruik. Miinder dan 20 0% van de iinternetgebrruikers is dagelijkss of wekelijks bezig me et een vorm m van maattschappelijke e participatiie in online fora en commun nities. Opvallend is het lage gebruikk van het intternet voor educatie e en werk, hetge een in de vorige TTrendrapportten ook al opgemerkt o w werd. Telewe erken en telestuderen bblijven vrij marginale m activiteitten. 49
Transactie Groeps‐ communicatie Vermaak Educatie Werk
Online fora of discussiegroepen Communities Participatie in politiek of overheidsbeleid Patiëntensite of zelfhulpgroep Vrij surfen of browsen Online gamen Downloaden muziek of video Uploaden van video's, foto's of muziek Zelfstandig leren Online cursussen volgen Telewerken Vacatures en solliciteren
Beroeps‐functie
Interactie
Opleiding
Leeftijd
Internettoepassing Zoeksystemen zoals Google Nieuwsdiensten Online omroep, krant en tijdschrift Producten zoeken en prijzen vergelijken Hobbyinformatie zoeken Overheidsinformatie zoeken Gezondheidsinformatie zoeken Info over opleidingen en cursussen E‐mail Sociale netwerksites Chatten Online daten Telefoneren (vb. Skype) Consult en behandeling gezondheid Internetbankieren Marktplaatsen Winkelen of bestellen Transacties met de overheid Reizen of vakanties boeken
Geslacht
Soort activiteit Informatie
% dagelijks of wekelijks
Tabel 6.1 Percentage frequent (dagelijks en wekelijks) gebruik van internettoepassingen met significante verschillen naar geslacht (M/V), Leeftijd (3 groepen), opleiding (HO, MO en LO) en beroepsfunctie (DHM‐M‐HB‐MB‐LB).
91 59 64
‐ M M
16‐35 ‐ 16‐35
HO HO HO
‐ M‐HB HB
34
M
36‐55
‐
‐
26 13 9 8
M M ‐ M
16‐35 36‐55 16‐35 16‐35
‐ HO ‐ ‐
M ‐ ‐ ‐
96 53 29 6 15 3
‐ V ‐ M ‐ ‐
‐ 16‐35 16‐35 16‐35 16‐35 16‐35
M‐HO ‐ LO ‐ ‐ ‐
‐ ‐ ‐ ‐ ‐ ‐
77 32 20 3 3 20
M ‐ M M ‐ M
36‐55 16‐35 16‐35 16‐35 16‐35 16‐35
HO M‐HO ‐ ‐ ‐ HO
‐ ‐ ‐ ‐ ‐ ‐
14 5
M M
16‐35 16‐35
‐ ‐
‐ ‐
4 64 29 22 17
‐ M V M M
16‐35 16‐35 16‐35 16‐35 16‐35
‐ HO LO ‐ ‐
‐ ‐ LB ‐ ‐
15 4 14 9
M M M M
16‐35 16‐35 16‐55 16‐55
‐ ‐ HO ‐
‐ ‐ M ‐
50
Wat de sociale veerschillen in het gebru ik betreft is het opva allend dat m mannen de e meeste toepassingen nog steeds sign nificant meeer wekelijkks of dage elijks gebruiiken dan vrouwen. v Waarsch hijnlijk word dt het verrschil enigs zins overdrreven door sociale w wenselijkheid d in de beantwo oording, in dit d geval he et ‘macho‐efffect’: mannen zullen ee erder bewerren dat ze bepaalde toepassingen gebruiken, terwijl dit niet zoo is. Vrouwe en gebruiken n alleen signnificant mee er sociale netwerkksites, sites m met gezondheidsinformattie en sites vvoor patiënte en en zelfhullpgroepen. Hoger opgeleiden geebruiken vee el toepassinggen nog stee eds significan nt meer dann lager opgelleiden op en. Lager wekelijkse of dagelijkse schaal. Dit geldt in het bijzzonder voorr informatieetoepassinge opgeleid den gebruikeen alleen mee er chatboxenn, websites zzoals marktplaats en onliine games. Nederlan nders tussen n 16 en 35 gebruiken g dee meeste to oepassingen nog steeds significant meer m dan mensen boven de 35 3 en zeker boven de 555. Dit geldt vooral voor de nieuwerre communicatie‐ en e toepassing gen significannt minder. vermaakkstoepassinggen. 55‐Plussers gebruikeen vrijwel alle Naast freequentie (ziee beneden) e en soorten vvan gebruik vverschillen in nternetgebruuikers ook in actief en meer paassief interneetgebruik. Onder O actief gebruik versstaan we hie er het plaatssen van matteriaal op het interrnet ofwel heet maken van user‐generrated conten nt. Zie Figuur 6.36.
Figuur 6.335 Gebruik van toepassingen voor v het vindenn van een baan, door werkloze en
Uit Figuu ur 6.36 blijkkt van alle Nederlandse internetgebruikers 6% dagelijks d en 7% wekelijkks iets op Twitter plaatst. Verd der geeft 15% van alle i nternetters aan dagelijkks iets op zijnn of haar pe ersoonlijk profiel tee plaatsen. TTevens blijkt uit Figuur 6..35 dat:n
663,5% ooit ieets op zijn off haar persooonlijk profiel heeft geplaatst
443,3% ooit ieets op websites anders ddan die van h hem of haar zzelf heeft geeplaatst
332,5% ooit ieets op zijn off haar persooonlijke website heeft gep plaatst
222,4% ooit ieets op Twitte er heeft gepllaatst
220,7% ooit ieets op zijn off haar persooonlijke weblo og heeft geplaatst
51
6.4 Internationale gegevens over soorten van gebruik Europese gegevens betreffende soorten van gebruik zijn verkrijgbaar via Eurostat. In de Tabellen 6.2 tot en met 6.5 worden voor diverse toepassingen de gebruikspercentages van 2009 en 2010 weergegeven. De percentages hebben betrekking op de volledige bevolking, dus niet alleen op de internetgebruikers. Uit deze tabellen blijkt dat Nederland voor alle toepassingen tot de landen behoort waarin deze het meest worden gebruikt. Tabel 6.2 op de volgende pagina toont dat wanneer het gaat over internetbankieren, over het zoeken van informatie over producten en diensten en over het kopen van producten van diensten, de gebruikspercentages in Nederland heel hoog zijn in vergelijking met de meeste andere landen. Opvallend is dat Nederland middelmatig scoort op het lezen van online kranten en tijdschriften. Tabel 6.2 Gebruik diverse internettoepassingen onder alle individuen, Europa 2005-2008
EU 27 België Bulgarije Cyprus Denemarken Duitsland Estland Finland Frankrijk Griekenland Hongarije Ierland IJsland Italië Kroatië Letland Litouwen Luxemburg Macedonië Malta Nederland Noorwegen Oostenrijk Polen Portugal Roemenië Servië Slovenië Slowakije Spanje Tsjechië Turkije Verenigd Koninkrijk Zweden Bron: Eurostat
Lezen van online kranten en tijdschriften
Internetbankieren
Informatie over producten en diensten zoeken
Producten of diensten kopen
2009
2010
2009
2010
2009
2010
2009
2010
2009
2010
31 34 21 27 64 27 63 64 24 21 36 19 72 23 36 46 49 55 30 32 46 76 41 18 28 21 16 34 35 38 43 24
34 38 20 29 63 42 66 74 21 25 41 21 88 24 38 51 52 59 26 40 48 78 43 17 29 22 : 41 37 40 44 22
32 46 2 15 66 41 62 72 42 5 16 30 72 16 16 42 32 54 4 32 73 77 35 21 17 2 5 24 26 24 18 5
36 51 2 17 71 43 65 76 53 6 19 34 77 18 20 47 37 56 4 38 77 83 38 25 19 3 : 29 33 27 23 6
32 46 2 15 66 41 62 72 42 5 16 30 72 16 16 42 32 54 4 32 73 77 35 21 17 2 5 24 26 24 18 5
36 51 2 17 71 43 65 76 53 6 19 34 77 18 20 47 37 56 4 38 77 83 38 25 19 3 : 29 33 27 23 6
32 46 2 15 66 41 62 72 42 5 16 30 72 16 16 42 32 54 4 32 73 77 35 21 17 2 5 24 26 24 18 :
: : : : : : : : : : : : : : : : : : : : : : : : : : : : : : : :
10 17 1 1 25 20 5 13 12 1 5 5 13 4 6 4 2 15 1 4 18 11 5 6 1 1 2 19 3 4 4 1
13 17 1 1 28 19 8 15 23 1 8 5 16 5 5 : 2 11 2 13 24 14 8 8 2 1 : 20 6 6 8 2
43
43
45
45
45
45
45
:
15
18
50
54
71
75
71
75
71
:
16
19
Producten of diensten verkopen
52
Tabel 6.3 toont het gebruik van diverse communicatie toepassingen in Europees verband. De eerste kolom gaat over online communicatie in het algemeen. Hier scoort Nederland hoog. Hetzelfde geldt voor het gebruik van e‐mail. Van alle Europese landen is het percentage e‐mailgebruikers in Nederland en IJsland het hoogst. Betreffende het online telefoneren of video‐conferencing loopt Nederland achter. In de Scandinavische landen is het gebruik van deze toepassing ruim twee maal zo groot. Betreffende het uploaden van content om dit met anderen te delen behoort Nederland tot de middenmoot. Tabel 6.3 Gebruik diverse internettoepassingen onder alle individuen, Europa 2005-2008 Communicatie
EU 27 België Bulgarije Cyprus Denemarken Duitsland Estland Finland Frankrijk Griekenland Hongarije Ierland IJsland Italië Kroatië Letland Litouwen Luxemburg Macedonië Malta Nederland Noorwegen Oostenrijk Polen Portugal Roemenië Servië Slovenië Slowakije Spanje Tsjechië Turkije Verenigd Koninkrijk Zweden Bron: Eurostat
Online telefoneren of videoconferencing
E-mail
Uploaden van eigen content om het te delen
Posten van berichten ( bv chat, netwerksites, etc)
2009
2010
2009
2010
2009
2010
2009
2010
2009
2010
59 70 38 40 82 72 64 76 62 33 57 57 87 40 38 57 50 83 46 53 86 85 64 50 41 30 32 55 64 53 55 28
63 74 39 45 84 74 66 78 74 36 59 60 89 44 44 58 54 85 49 56 88 87 68 54 47 33 : 60 72 57 60 32
57 68 34 38 81 70 62 75 60 31 55 56 84 39 36 54 47 81 42 51 85 84 63 45 40 28 30 53 61 52 55 25
61 72 35 41 83 72 63 77 72 32 58 58 87 43 40 55 49 83 41 54 87 85 66 48 45 31 : 58 70 55 59 27
17 18 27 16 33 15 30 16 21 9 23 14 25 12 9 31 34 27 33 14 12 16 17 20 12 14 10 14 35 14 26 17
19 20 27 23 32 17 34 15 22 10 23 17 33 14 14 35 39 28 34 16 17 18 16 20 13 15 : 14 41 13 27 18
20 18 8 17 33 23 30 18 20 9 29 13 43 17 21 34 25 38 14 9 26 24 17 11 12 14 10 23 7 19 5 8
22 18 12 19 37 22 32 15 27 10 34 14 41 19 11 38 28 35 16 12 27 27 20 11 21 15 : 29 9 23 6 11
28 28 22 21 51 35 38 27 23 18 35 17 57 18 21 32 37 39 20 24 39 49 22 35 21 16 16 35 29 31 22 20
32 30 24 25 45 33 35 42 32 21 36 25 43 21 23 28 41 39 20 31 40 44 27 41 35 17 : 36 39 31 26 24
74
77
74
74
18
20
33
32
33
36
83
85
83
84
19
21
21
28
35
46
Wanneer het gaat over overheidstoepassingen, dan kan geconcludeerd worden dat Nederlanders tot de grootste gebruikers behoren in vergelijking met andere Europese landen. In Tabel 6.4 is te zien dat naast Nederland de Scandinavische landen erg hoog scoren. Bij zowel het downloaden van formulieren, het versturen van formulieren en overheidsinteractie in het algemeen is het gebruik in Nederland erg hoog. Het zoeken van gezondheidsinformatie en het downloaden van formulieren van de overheid zijn in 2010 echter niet toegenomen. 53
Tabel 6.4 Gebruik diverse internettoepassingen onder alle individuen, Europa 2005-2008 Overheidsinformatie EU 27 België Bulgarije Cyprus Denemarken Duitsland Estland Finland Frankrijk Griekenland Hongarije Ierland IJsland Italië Kroatië Letland Litouwen Luxemburg Macedonië Malta Nederland Noorwegen Oostenrijk Polen Portugal Roemenië Servië Slovenië Slowakije Spanje Tsjechië Turkije Verenigd Koninkrijk Zweden Bron: Eurostat
Gezondheidsinformatie
Downloaden formulieren van de overheid
Versturen formulieren van de overheid
Overheidsinteractie
2009
2010
2009
2010
2009
2010
2009
2010
2009
2010
27 27 8 21 65 35 43 45 36 11 23 23 63 15 10 22 18 44 10 23 50 58 35 16 18 6 3 31 26 29 23 7
28 28 13 21 68 35 47 49 30 11 26 22 64 16 13 31 18 45 10 25 55 62 35 18 20 6 : 40 33 31 15 9
33 33 10 16 46 48 32 56 37 15 36 24 37 21 26 29 29 54 14 30 50 40 36 22 28 16 8 32 30 32 20 15
34 37 13 21 52 48 35 57 36 22 41 27 42 23 25 32 31 58 16 34 50 47 37 25 30 19 : 43 35 34 21 18
24 21 7 18 47 33 35 45 32 7 22 28 60 15 12 14 16 51 5 24 44 51 31 16 15 4 4 23 28 21 13 :
27 25 11 19 51 34 38 49 41 7 25 29 61 15 13 17 17 50 5 28 44 54 33 19 16 5 : 29 35 24 10 5
18 17 5 12 44 21 35 33 28 6 14 26 57 7 8 11 15 23 3 16 41 48 19 8 17 3 2 11 20 12 6 :
21 22 8 13 59 23 38 39 41 7 18 27 58 7 7 14 17 23 3 15 43 49 20 10 19 4 : 12 20 17 6 5
30 31 10 22 67 37 44 53 39 12 25 28 75 17 13 23 19 54 12 24 55 65 39 18 21 6 4 32 31 30 24 8
32 32 15 22 72 37 48 58 37 13 28 27 77 17 16 31 22 55 12 28 59 68 39 21 23 7 : 40 35 32 17 9
30
33
34
32
28
26
23
23
35
40
48
57
36
40
42
43
36
37
57
62
Tabel 6.5 ten slotte geeft een overzicht weer van enkele resterende diensten waarover Europese data beschikbaar zijn. Wanneer het gaat over het online gamen en downloaden van muziek en video’s of het online luisteren naar de radio of televisie kijken behoort Nederland weer tot de grootgebruikers in de EU. Betreffende het online zoeken naar banen of solliciteren behoort Nederland tot de middenmoot. Dit zou kunnen worden verklaard doordat de banennood in Nederland niet zo hoog is als in andere Europese landen. Tenslotte blijkt dat in Europa het gebruik van diensten die met reizen te maken hebben ook populair zijn.
54
Tabel 6.5 Gebruik diverse internettoepassingen onder alle individuen, Europa 2005-2008 Diensten met betrekking tot reizen EU 27 België Bulgarije Cyprus Denemarken Duitsland Estland Finland Frankrijk Griekenland Hongarije Ierland IJsland Italië Kroatië Letland Litouwen Luxemburg Macedonië Malta Nederland Noorwegen Oostenrijk Polen Portugal Roemenië Slovenië Slowakije Spanje Tsjechië Verenigd Koninkrijk Zweden Bron: Eurostat
6.5
Banen zoeken of een sollicitatie versturen 2009 2010 15 15 13 13 9 9 5 6 27 29 18 17 23 26 24 27 16 16 6 6 18 21 14 14 17 21 9 10 14 17 25 25 15 15 13 13 9 11 14 15 17 19 22 22 10 11 9 10 10 10 5 7 6 : 12 14 16 16 16 16
Gaming, downloaden muziek en films 2009 2010 26 28 33 : (u) 24 22 25 29 34 36 : (u) 28 35 38 38 47 26 28 19 18 29 32 19 20 42 39 17 19 22 17 38 38 35 32 33 38 30 30 28 27 49 51 39 41 21 18 20 24 20 22 21 21 24 : 27 29 31 32 30 28
2009 35 34 6 20 56 47 20 56 37 25 18 44 52 25 18 23 14 59 10 27 48 47 31 14 15 11 13 25 33 37
2010 37 38 12 29 61 46 27 59 41 25 26 47 58 26 25 26 18 60 13 35 50 63 35 17 14 16 : 38 40 42
27
27
8
8
23
8
9
4
4
19
Luisteren naar Web Radio / Web TV 2009 24 20 17 16 42 23 31 39 25 15 19 16 60 13 16 31 27 38 22 22 51 46 14 19 19 12 10 36 25 25
2010 26 22 18 22 40 25 32 44 26 18 22 18 65 16 21 30 26 38 19 25 53 51 15 22 25 15 : 40 24 27
29
19
22
19
15
15
Algemene conclusies ten aanzien van soorten van gebruik
Het internet wordt nog steeds in de eerste plaats gebruikt als informatiemedium. De opkomst van communicatietoepassingen (zoals social media) en transactietoepassingen (internetbankieren, online shoppen en websites als marktplaats) zet door. Ook vermaakstoepassingen mogen zich over een groeiende belangstelling verheugen (online massamedia en gamen). Betreffende het aantal verschillende toepassingen en de soort van toepassingen die men gebruikt, lijken verschillen tussen de geslachten, opleidingsniveaus en leeftijden gelijk te blijven en in sommige gevallen zelfs groter te worden, vooral als het gaat om opleiding. Senioren blijven op alle fronten nog steeds ver achter bij de jongere generaties. Hier lijkt ten opzichte van vorig jaar niet veel veranderd. Op zichzelf genomen is het niet verwonderlijk dat de gehele sociale, culturele en economische differentiatie in de maatschappij zich vertaalt naar het internet zodra dit een massamedium wordt waar het overgrote deel van de bevolking gebruik van maakt.
55
7
Hoeveelheid gebruik
7.1
Inleiding
Het hebben van fysieke toegang tot computers en het internet betekent niet dat deze ook daadwerkelijk gebruikt worden. In dit hoofdstuk worden de gebruiksfrequenties weergegeven.
7.2 Nationale gebruiksgegevens Tabel 7.1 Gemiddeld aantal dagen per week, aantal uren per dag, en internetervaring onder Internetgebruikers, naar geslacht, leeftijd en opleiding Uren/dag (vrije tijd) Ervaring (Jaar) Totaal 3,1 11,6 Geslacht Man 3,2 12,2 Vrouw 3,1 11,0 Opleiding Laag 3,7 10,0 Midden 3,0 12,0 Hoog 2,5 13,7 Leeftijd 16‐35 3,6 10,6 26‐55 3,0 12,4 55+ 2,6 11,7 Werk Werkzaam 2,8 12,6 Werkloos 3,6 11,5 Arbeidsongeschikt 3,7 11,1 AOW / Gepensioneerd 2,3 11,1 Huisman / Huisvrouw 2,2 10,4 Student 3,9 8,9 Beroepsfunctie Directie / Hoger Management 2,1 13,2 Managers 2,4 13,9 Hogere beroepen 2,9 13,2 Middelbare beroepen 2,8 12,0 Lagere beroepen 3,1 12,0 Dit jaar is bij de hoeveelheid gebruik van het internet onderscheid gemaakt in enerzijds gebruik van het internet in de vrije tijd en anderzijds het totale internet gebruik. Uit de resultaten bleek echter dat het vooral voor de laag opgeleide respondenten moeilijk is om het totale gebruik in te vullen, het gemiddelde totale gebruik was lager dan het gemiddelde gebruik in de vrije tijd). Voor de trendrapportage noteren we zodoende de alleen geldig ingevulde uren internetten in de vrije tijd. Uit Tabel 7.1 blijkt dat het gemiddelde gebruik van het internet in de vrije tijd hoog is. De gemiddelde 56
gebruiksduur per dag is 3,1 uur in de vrije tijd. Vorig jaar bedroeg dit laatste nog 2,7 uur. Dus hier is een stijging waarneembaar. Tevens heeft de gemiddelde Nederlander al 11,6 jaar ervaring met het gebruik van het internet. Tabel 7.1 laat zien dat mannen een iets groter gebruiksvolume hebben dan vrouwen. Net als vorig jaar zien we dat de lager opgeleide personen op een dag meer gebruik maken van het internet dan hoger opgeleiden in de vrije tijd. Betreffende leeftijd, dan zien we dat de jongste groep per dag het langst gebruik maakt van het internet in de vrije tijd. Net als vorig jaar zien we dat onder de werklozen en arbeidsongeschikten de dagelijkse internettijd het grootst is. Studenten behoren met 3,9 uur per dag tot de intensiefste gebruikers. Gepensioneerden en huismannen of huisvrouwen hebben een gemiddelde dagelijkse internettijd van respectievelijk 2,3 en 2,2 uur. Vergelijken we de verschillende beroepsfuncties, dan zien we dat de hogere beroepen de langste dagelijkse vrije internettijd hebben, 2,9 uur. In de middelbare en lagere beroepsfuncties is de dagelijkse internettijd kleiner. Tabel 7.2 Internetgebruikers en hun gebruiksfrequenties Wanneer voor het laatst internet gebruikt < 3 maanden geleden 3 ‐ 12 maanden geleden > 1 jaar geleden Nooit internet gebruikt Frequentie internet gebruik (van internetgebruikers) Bijna dagelijks Minstens 1 maal per week Minstens 1 maal per maand Minder dan 1 maal per maand Bron: CBS Statline
2009
2010
90 1 1 9
91 0 1 8
82 15 2 1
84 14 2 0
Gegevens afkomstig van het CBS zijn weergegeven in Tabel 7.2. Uit Tabel 7.2 blijkt dat 84% van alle internetgebruikers in Nederland bijna dagelijks gebruik maakt van het internet. Veertien procent doet dit minstens een maal per week. Van alle personen in Nederland heeft 9% gebruik gemaakt van het internet in de afgelopen drie maanden. Voor niemand is dit drie tot twaalf maanden geleden en voor 1% meer dan een jaar. Verder geeft 8% aan het internet nog nooit gebruikt te hebben. In de groep 65 plussers is dit percentage echter 40%, en bij de lager opgeleiden 17%. Wanneer we bij de 8% het percentage mensen optellen die het internet het afgelopen jaar niet hebben gebruikt komen we tot een totale groep van 9% die geen gebruik maakt van het internet. Aangezien 94% van de personen aangeeft wel toegang tot het internet te hebben, kan uit de CBS‐gegevens afgeleid worden dat minimaal 3% van de Nederlandse bevolking wel toegang heeft tot het internet maar het niet gebruikt. Of dit percentage hoger is hangt af van de interpretatie van het woord gebruik door respondenten. Wellicht gebruikt een huisgenoot het internet voor hen of in het bijzijn van hen.
57
7.3 Internationale gebruiksgegevens In Tabel 7.3 zijn de gebruiksfrequenties van het internet in Europa weergegeven. Ook hier behoort Nederland tot de grootgebruikers. In IJsland en Noorwegen is het percentage mensen dat dagelijks gebruik maakt van het internet het hoogst. Daarna volgen Nederland, Denemarken en Zweden. Het gemiddelde in Europa in deze categorie is 53%. Tabel 7.3 Frequenties van persoonlijk internetgebruik, Europa 2009 en 2010 EU27 IIsland Noorwegen Denemarken Nederland Zweden Luxemburg Finland Verenigd Koninkrijk Frankrijk Duitsland Belgie Slowakije Estland Slovenië Oostenrijk Letland Hongarije Malta Ierland Italië Litouwen Spanje Polen Cyprus Kroatië Macedonië Tsjechië Portugal Bulgarije Griekenland Turkije Roemenie
Dagelijks
Minstens een keer per week 2009 2010 13 12 8 7 12 9 10 10 14 12 13 12 12 12 11 10
Minstens een keer per maand 2009 2010 4 3 2 1 2 2 2 1 2 2 3 2 2 3 3 2
Minder dan een keer per week 2009 2010 1 1 : : 1 1 1 1 1 0 1 1 1 1 : 1
2009 48 82 76 72 73 73 71 68
2010 53 85 81 76 76 76 74 72
60
66
16
14
4
3
2
1
50 55 56 49 54 47 48 47 46 45 40 40 43 39 39 34 37 37 34 33 31 27 20 19
62 60 59 58 57 54 53 49 49 49 47 46 45 44 42 40 40 39 38 38 33 31 22 21
15 16 14 17 13 11 18 14 12 10 19 2 13 14 13 10 8 10 20 9 9 11 10 12
13 15 15 15 14 11 17 13 11 11 16 2 13 14 12 9 10 11 21 9 9 10 11 13
4 5 3 4 4 3 : 3 2 2 4 3 3 4 3 3 2 3 6 3 2 3 3 2
2 4 2 3 3 2 3 4 1 2 3 3 3 4 3 2 3 2 7 3 2 3 4 2
1 1 1 1 : 1 : 0 0 1 1 1 0 2 1 1 1 0 0 1 0 1 1 0
1 2 1 0 : 1 1 0 0 0 1 1 0 2 1 1 1 0 1 1 0 1 1 0
7.4 Conclusies ten aanzien van hoeveelheid gebruik Ten opzichte van vorig jaar is er dit jaar additionele informatie over de hoeveelheid internetgebruik beschikbaar: er is onderscheid gemaakt tussen totaal gebruik van het internet en internetten in de vrije tijd. Het totaal gebruik bestaat nu uit 3,5 uur internet per dag, waarvan 3,1 uur in de vrije tijd. In het laatste tijdsbestedingsonderzoek van het SCP uit 2005 werd 3,8 uur computer‐ en 58
internetgebruik per week gevonden. In een recent rapport van het SCP (2010) over mediagebruik werd voor 2008 gemiddeld 1,2 uur per dag aan nieuw mediagebruik gevonden. Cijfers van het CBS wijzen op een dagelijks gebruik van het internet onder 84% van de Nederlandse internetgebruiker (ten opzichte van 82% vorig jaar). Geen van de internetgebruikers gebruikt het internet minder dan een keer per maand. Het meest interessant zijn de relatieve verschillen. Mannen gebruiken het internet nog altijd langer per dag dan vrouwen. Echter, wanneer het gaat om internetgebruik in de vrije tijd, dan is dit verschil slechts 0,1 uur. Vorig jaar werd de opvallende conclusie getrokken dat lager opgeleiden het internet gemiddeld op een dag langer gebruiken dan de hoger opgeleiden, en dat werklozen en arbeidsongeschikten het internet gemiddeld langer gebruiken dan werkzame personen. Geconcludeerd werd dat de vrije tijd die men per dag heeft een belangrijke factor lijkt te zijn. Met de extra informatie die we nu hebben, blijkt dit te kloppen. De waargenomen verschillen gelden voor het gebruik van het internet in de vrije tijd. Wanneer het gaat over het totale gebruik (dus ook internet gebruik op het werk of school), dan zien we een tegenovergesteld beeld betreffende opleiding; dan zijn het de hoger opgeleiden die de lijst aanvoeren. Betreffende de sociale positie zien we dat ook bij het totale internetgebruik de arbeidsongeschikten het langst gebruik maken van het internet. We zien in ieder geval dat het niet meer de hoger opgeleiden en werkenden zijn die steeds het voortouw nemen als het gaat om hoeveelheid internetgebruik. Zodoende worden de soorten van gebruik zoals beschreven in Hoofdstuk 6 erg belangrijk.
59
8
Effecten van gebruik
8.1
Inleiding
In dit hoofdstuk komen de effecten van verschillen in fysieke toegang, vaardigheden en gebruik aan bod. Van Dijk heeft deze effecten omschreven als verschillen in participatie op belangrijke maatschappelijke gebieden: economisch, sociaal, cultureel, politiek, ruimtelijk (mobiliteit) en burgerschap. In de hier gerapporteerde enquête was niet voldoende ruimte om participatie op al deze gebieden te meten. Wel is middels een tiental vragen of stellingen (twee meer dan vorig jaar) achterhaald in hoeverre men profijt trekt uit het gebruik van het internet.
8.2 Effecten De volgende 10 stellingen zijn in de enquête van dit jaar aan de respondenten voorgelegd (stellingen 9 en 10 zijn nieuw ten opzichte van vorig jaar): 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9. 10.
Na een sollicitatie voor een vacature die op een website stond heb ik een baan gekregen Via het internet heb ik een product goedkoper gekregen dan in de winkel Via het internet heb ik iets kunnen verkopen of ruilen dat ik anders niet zou zijn kwijtgeraakt Via het internet ben ik er achter gekomen op welke partij ik wilde stemmen Via het internet ben ik terecht gekomen bij een vereniging (zoals een sportclub, een culturele vereniging, een vakbond of een politieke organisatie) Via het internet heb ik een of meer vrienden gekregen die ik daarna ook echt ontmoet heb Via een datingsite heb ik een afspraak gemaakt met een mogelijke partner Via het internet ben ik er ooit achter gekomen welke medische kwaal ik had Via het internet heb ik ooit een voordelige vakantie geboekt Via het internet heb ik ooit korting op producten bedongen
In Figuur 8.1 zijn de percentage internetgebruikers weergegeven die positief antwoorden op de stellingen in 2010 en 2011. Het eerste wat opvalt, is dat de percentages positieve antwoorden voor alle stellingen zijn toegenomen, met uitzondering van het vinden van een politieke partij om op te stemmen. Hier is het percentage gelijk gebleven wat verklaard kan worden door het feit dat er in 2011 geen verkiezingen zijn gehouden. De grootste stijging is waar te nemen bij het online leren kennen van mensen en deze offline te ontmoeten. Het percentage internetgebruikers dat hier positief op antwoord is 32%, 6% meer dan vorig jaar. Het effect dat door de meeste internetgebruikers wordt bereikt is het goedkoper verkrijgen van een product op het internet. Maar liefst 80% geeft op deze stelling een bevestigend antwoord. Op de tweede plaats staat het ruilen of verkopen van producten, waarop 63% positief antwoordt. Dit bevestigt de populariteit van websites als Marktplaats. Op de stelling betreffende het goedkoop boeken van vakanties antwoordt 60% positief, en op het online bedingen van kortingen 42%.
60
15% 19%
B Baan gekregen n
777% 80%
Product goeekoop gekochtt 61% 63%
Iets geruild of verkochtt 37% 37%
Keuze p politieke partijj 21% 22%
Verenigging gevonden n
26% 32 2%
Vrien nden ontmoett
2010
111% 114%
Afspraak via datingsite e
2011 25% 27%
Medische kw waal gevonden n Voordeliig op vakantie e
60%
Kortting bedongen n
42%
Figuur 8.11 Percentage innternetgebruikers dat positief aantwoord op dee effectstelling, 2010 2 en 2011 0
1
2
3
4
5
Totaal
4,0
Man n Vrouw w
4,0 3,9
16‐35 5 36‐55 5 55+ +
7
8
9
10
5,1 4,2 2,8 8
Laag opgeleid d Middellbaar opgeleid d H Hoog opgeleid d Laggere beroepen n Middelb bare beroepen n Hoggere beroepen n Managerss Directie/Hoger managementt
6
3,5 4,2 4,3 2,3 4,4 4,9 4 4,,8 3,6
Figuur 8.22 Gemiddeld aaantal bereikte efffecten van inteernetgebruik (0--10)
In Figuur 8.2 zijn heet gemiddelde aantal poositieve effe ecten weergegeven. Wee zien dat va an de 10 effecten er gemiddeeld 4,0 zijn behaald b dooor de Nederlandse intern netgebruikerr. We zien hier h grote verschillen tussen dee drie leeftijdscategorieëën. In de jon ngste groep is het gemid deld aantal positieve effecten 5,1 en in de d groep 55‐‐plussers 2,88. Ook zien we w dat de het h internet in de laag opgeleide o groep m minder posittieve effecten heeft ddan in de groepen g mid ddelbaar enn hoger opgeleiden. Betreffende beroepssfunctie, daa ar zien we daat vooral de mensen in d de lagere beeroepen achtterblijven epen. ten opzicchte van de overige groe 61
In de Figguren 8.3 tot en met 8.12 2 zijn de antw woorden op de stellingen n verdeeld oover geslachtt, leeftijd, opleidingg en beroep psfunctie. Ve erschillen ov er deze dem mografische kenmerken op de eerste stelling zijn weeergegeven in Figuur 8..3. Hier zie n we dat het h percenttage manneelijke en vro ouwelijke internetggebruikers d dat ooit een baan vond vvia het intern net even gro oot is. Opvalllend is het vverschil in leeftijd. Bij de jongstte groep is dit effect dooor 39% behaaald terwijl ditt inde oudstee groep slech hts 2% is. Ook zien n we dat het percentage e hoger is bbij de hoger opgeleiden en de menssen die werkken in de hogere b beroepsfunctties. Man Vrouw w
19% 19%
16‐35 36‐55 55+
19%
Laag opgeleid Middeelbaar opgeleid Hoog opgeleid Laggere beroepen Middelb bare beroepen Hoggere beroepen Managerrs D Directie/Hogerr managemen nt
39% 2% 144% 21% 25% 16% 24% 36% % 18% % 11%
Figuur 8.33 Na een sollicittatie voor een vacature v die opp een website sttond heb ik een n baan gekregeen, naar geslachht, leeftijd, opleiding een beroepsfuncctie
De tweeede stelling betreft het goedkoper kopen van producten p online. o In Figguur 8.4 zien n we dat mannelijjke internettgebruikers 6% hoger sscoren dan de vrouwelijke interneetters. Teven ns is het percentaage lager opgeleide o internetgebruuikers dat wist w te proffiteren een stuk lager dan de middelbaar en hoger opgeleiden n. Betreffendde beroepsfu unctie, zien w we dat de hoogere beroep pen en de uit steken. managerrs er bovenu Ma an Vrouw 35 16‐3 36‐5 55 55 5+ Laag opgeleid Middeelbaar opgeleid Hoog opgeleid Laagere beroepe en Middellbare beroepe en Ho ogere beroepe en Managers D Directie/Hogeer managemen nt
83% 77% % 90% 85% 67% 6 72% 84% 87% % 82% 85% 93% % % 91% 78%
Figuur 8.44 Via het interrnet heb ik eenn product goed koper gekocht dan in de winkel, naar geslaacht, leeftijd, opleiding en beroepsfunctie
62
Resultaten met betrrekking tot d de stelling beetreffende h het ruilen of verkopen vaan producten via het internet zijn weergeggeven in Figuur 8.5. Er iss een klein ve erschil tussen mannen e n vrouwen zzichtbaar. Betreffende leeftijd zijn de onderlinge verschhillen echterr een stuk gro oter; de jonggste groep sccoort een stuk hogger dan de oudste o groep. Verschilleen in opleidingsniveaus zijn niet heeel groot. Bettreffende beroepsffunctie zien we een opva allende uitscchieter bij de e managers. Man Vrouw
64% % 62%
16‐35 36‐55 55+
64%
76% 51%
L Laag opgeleid Middelb baar opgeleid Hoog opgeleid
60% 64% 5% 65
Lageere beroepen Middelbaare beroepen Hogeere beroepen Managers Dirrectie/Hoger m management
59% 5% 65 67% 6 86% 64%
Figuur 8.55 Via het interneet heb ik iets kuunnen verkopenn of ruilen dat ikk anders niet zo ou zijn kwijtgeraaakt, naar geslaacht, leeftijd, oppleiding en berooepsfunctie
Verschilllen in antwo oorden op de e stelling “Viaa het interne et ben ik erachter gekom men op welke e partij ik wilde stemmen” zijn n weergegevven in figuuur 8.6. Net als a vorig jaar scoren vroouwen hier een stuk dan mannen n. Ook is het h verschil van bijna 30% tussen n de jongstte en oudstte groep hoger d internetggebruikers nog n steeds aanwezig. a Dee hoger opgeleide groep p scoort het hoogst. Bettreffende beroepsffuncties valtt op dat ho ogere managgers lager scoren s dan mensen weerkzaam in de d ander functies.. Man Vrouw 16‐35 36‐55 55+ L Laag opgeleid Middelb baar opgeleid Hoog opgeleid Lageere beroepen Middelbaare beroepen Hogeere beroepen Managers Dirrectie/Hoger m management
32% % 39% 50% 38% 21% 28% 38% 44% 39% 40% 49% 45% 27%
Figuur 8.66 Via het internnet ben ik erachter gekomen op welke partij ik wilde stemm men, naar geslaacht, leeftijd, opleiding en beroepsfunctie
De volgende stellin ng luidt: “Viia het interrnet ben ik terecht gekomen bij eeen verenigging”. De resultateen zijn weerrgegeven in Figuur 8.7. W Wederom iss er een groot verschil ttussen de jo ongste en oudste ggroep intern netgebruikerrs. Bij de jonngste groep antwoordde 29% posittief en bij de oudste groep 155%. Het versschil tussen d de lager opg eleide en ho oger opgeleid de internetteers is ook aa anzienlijk. 63
Van de lager opgelleide groep antwoorddee 18% posittief (vorig ja aar nog 13% %) en van de d hoger opgeleid de groep 31% % (vorig jaarr 28%). Bij dde beroepsfu uncties zien we dat mennsen werkzaam in de hogere b beroepsgroepen hoger sccoren dan dee overige gro oepen. Man Vrouw 16‐35 36‐55 55+ L Laag opgeleid Middelb baar opgeleid Hoog opgeleid
23% 21% 29% 24% 15% 18% 23% 8% 28
Lageere beroepen Middelbaare beroepen Hogeere beroepen Managers Dirrectie/Hoger m management
21% 21% 34% 27% % 20%
Figuur 8.77 Via het interneet ben ik terechht gekomen bij eeen vereniging,, naar geslacht,, leeftijd, opleid ing en beroepssfunctie
Verschilllen in positieve antwoorden op de stelling “Viaa het internet heb ik eeen of meer vrienden gekregen n die ik daarna ook echt ontmoet hheb” zijn we eergegeven in Figuur 8.88. Het versch hil tussen mannen en vrouwen is klein, maar m tussen de verschillende leeftijd dscategorieëën zijn de ve erschillen groot. Biij de jongste groep is hett percentagee internetters dat ooit ee en of meer vrrienden kree eg via het internet en deze daaarna ook daa adwerkelijkee ontmoette 45%. Bij de groep internnetters oude er dan 55 is dit 200%. Bij de beroepsfunct b ties zien wee mensen werkzaam w in de middelbbare beroepe en er uit steken. Man Vrouw
33% 31%
16‐35 36‐55 55+
33%
L Laag opgeleid Middelb baar opgeleid Hoog opgeleid Lageere beroepen Middelbaare beroepen Hogeere beroepen Managers Dirrectie/Hoger m management
45% 4 20% 35% 36% 22% 28% % 38% 30% 21% 24%
Figuur 8.88 Via het internet heb ik een of meer vriendenn gekregen die ik daarna ook echt ontmoet hheb, naar geslaccht, leeftijd, opleiding een beroepsfuncctie
Online d daten is pop pulair. Verschillen in anttwoorden op p de stelling g “Via een ddatingsite he eb ik een afspraakk gemaakt m met een mogelijke partneer” zijn weerrgegeven in Figuur 8.9. IInternetgebrruikers in de oudste groep sco oren relatieff laag. Betreeffende ople eiding zien we w dat van dde internetters in de hoogste opleidingscaategorie 16% % positief anntwoordde, tterwijl dit bij de lager oppgeleide inte ernetters 10% wass. 64
Man Vrouw 16‐35 36‐55 55+ L Laag opgeleid Middelb baar opgeleid Hoog opgeleid Lageere beroepen Middelbaare beroepen Hogeere beroepen Managers Dirrectie/Hoger m management
14% 14% 21 1% 18% 5% 10% 18% 16% 23% 19% 21 1% 18% 13%
Figuur 8.99 Via een datinggsite heb ik eenn afspraak gem maakt met een mogelijke m partne er, naar geslachht, leeftijd, opleeiding en beroepsfunctie
Verschilllen op de stelling s betreffende hett gebruiken van het intternet voor het ontdekkken van medische kwalen zijn weergege even in Figuuur 8.10. Vrouwen scoren hier 6% hoger dan mannen. Tevens is er 11% verrschil tussen de 16 tot 355 jarigen en d de 55 plusserrs, in het vooordeel van de jongste groep. O Opvallend is d dat verschille en tussen dee drie opleidiingsniveaus kklein zijn. Heetzelfde geldt voor de verschillende beroep psfuncties. Man Vrouw 16‐35 36‐55 55+
24% 30% 33% 28% 22 2%
L Laag opgeleid Middelb baar opgeleid Hoog opgeleid
26% 27% 28%
Lageere beroepen Middelbaare beroepen Hogeere beroepen Managers Dirrectie/Hoger m management
28% 28% 26% 27% 24%
Figuur 8.110 Via het internnet ben ik er oooit achter gekom men welke meddische kwaal ik had, naar geslaacht, leeftijd, oppleiding en beroepsfunctie
Figuur 8.11 gaat oveer het voorde elig boeken vvan vakantie es op het inte ernet. Verschhillen tussen n mannen wen zijn klein. Betreffende leeftijd ziien we dat m mensen in de e oudste groeep wat achte erblijven. en vrouw Bij de veerschillen in opleiding lopen de perccentages possitieve antwo oorden behooorlijk uiteen n. Van de hoger op pgeleide inteernetgebruikkers antwoorrdt 75% posiitief, terwijl hetzelfde peercentage bijj de lager opgeleid den slechts 4 47% bedraagtt.
65
Man Vrouw
61% 60% 6
16‐35 36‐55 55+
63% 66% 53% %
Laag opgeleid Middelbaar opgeleid Hoog opgeleid
47% 64% 75%
Lagere be eroepen M Middelbare be eroepen Hogere be eroepen Ma anagers Directie//Hoger managgement
62% 66% 844% 82% % 60% 6
Figuur 8.111 Via het internnet heb ik ooit een e voordelige vakantie geboeekt, naar geslaccht, leeftijd, opleeiding en beroeepsfunctie
Figuur 8.12 ten slotte betreft hett bedwingenn van kortingen via het internet. Hier zien we dat mannen iets hogeer scoren dan vrouwen. De jongste ggroep steekt verder ver b boven de 36 ttot 55 jarigen en de 55 plussers uit. Bij dee verschillen in opleidingg scorend e m middelbaar o opgeleiden oopvallend gen noeg het hoogst. B Betreffende beroepsfunccties zien wee dat de man nagers hier re elatief hoog scoren. Man Vrouw 16‐35 36‐55 55+
45 5% 39% 62% 44% 25% 2
Laag o opgeleid Middelbaar o opgeleid Hoog o opgeleid Lagere be eroepen M Middelbare be eroepen Hogere be eroepen Ma anagers Directie//Hoger manag gement
37% 48% % 41% 44 4% 51% 48% 60% 40%
Figuur 8.112 Via het internnet heb ik ooit korting k op prod ucten bedongeen
8.3
C Conclusie es ten aan nzien van effecten v van gebru uik
Ondankss dat er in de d enquête weinig ruim te was om participatie op belangrijjke maatschappelijke gebieden n (economissch, sociaal, cultureel, poolitiek, ruimtelijk (mobiliteit) en burrgerschap) te meten, met betrekkking tot de effecten geven de stellingen belangrijke informatie m e van het interne et. Uit de e gemiddeld d 4,0 zijn bbehaald. Het aandeel stellingeen blijkt dat van de 10 opgenomenn effecten er internetggebruikers dat d deze po ositieve effeecten heeft ondervonde en is in 20 11 toegenomen ten opzichtee van 2010. W We zien dat het internett een steeds belangrijkerre rol gaat sppelen in het dagelijks leven vaan de gemid ddelde Nede erlander. Kijkk bijvoorbee eld naar hett online koppen en verko open van producteen. Net als het boeken n van vakannties wordt dit steeds gebruikelijkeer. Voor de e meeste effecten en voor het h totale aantal a effectten geldt dat vooral de 55‐plusseers en ook de lager den wat achtter blijven. opgeleid 66
9
Verbanden tussen motivatie, vaardigheden en gebruik
9.1 Inleiding In dit hoofdstuk worden de motivaties om gebruik te maken van het internet, de vaardigheden en de soorten van internetgebruik met elkaar in verband gebracht. Om de relaties tussen deze drie groepen van factoren te onderzoeken is gebruik gemaakt van multivariate analyses. De verbanden geven meer informatie over de knelpunten en zwaartepunten bij het adopteren en gebruiken van het internet.
9.2 Relaties tussen motivaties en vaardigheden In onderstaande figuren worden significante verbanden (gestandaardiseerde regressie‐coëfficiënten) tussen motivaties en vaardigheden vergeleken. Onderstaande figuur laat bijvoorbeeld zien dat er een positief verband is tussen gemotiveerd zijn om het internet te gebruiken om informatie te vergaren en het niveau van informatievaardigheden. Het feit dat het internet nog steeds primair een informatiemedium is, zoals vastgesteld in dit rapport, wordt dus zowel gedreven door een bepaalde motivatie het internet te gebruiken als door bepaalde vaardigheden. Beneden zullen we zien dat meer informatievaardigheden leiden tot meer gebruik van het internet voor informatie. Motivatie: informatie
.22
Informatievaardigheden
Tevens geldt ook een positief verband tussen enerzijds de motivatie om het internet voor transacties te gebruiken en anderzijds het niveau van de operationele, informatie en strategische internetvaardigheden. Het sterkste verband is te vinden bij de strategische internetvaardigheden. Transacties zijn doelgericht en strategische vaardigheden betekenen dat men in staat is het internet te gebruiken als middel voor een bepaald doel. Zo meteen zullen we zien dat strategische vaardigheden een sterk verband vertonen met de gebruikssoort transacties op het internet. De drie soorten van toegang (motivatie, vaardigheden en gebruik) houden bij transactie dus net zozeer met elkaar verband als bij informatie. Motivatie: Transactie
.10
Operationele vaardigheden
.10 .28
Informatie vaardigheden Strategische vaardigheden
67
Motivatie: Vermaak
.29
Operationele vaardigheden
.18 .07 .16
Informatie vaardigheden Communicatie vaardigheden Strategische vaardigheden
In het voorgaande figuur zien we dat de motivatie om het internet als vermaaksmedium te gebruiken alleen effect heeft op het niveau van de operationele, informatie, communicatie en strategische vaardigheden. Het grootste effect is op de operationele vaardigheden. Het gebruik van het internet voor gaming en het verwerken en bewerken van audiovisueel materiaal is hier voor een van de belangrijkste oorzaken. En passant doet de gebruiker als eerste veel operationele vaardigheden op. De motivatie om het internet te gebruiken voor groepscommunicatie heeft een positief verband met het niveau van operationele, communicatie en strategische vaardigheden. Het verband met de strategische vaardigheden is het sterkst. Voor groepscommunicatie heeft men communicatieve vaardigheden met een hoog strategisch gehalte nodig, bijvoorbeeld om iemand te overtuigen. Een zwakker verband is er met communicatievaardigheden die men hiervoor natuurlijk ook nodig heeft. Zo meteen zullen we zien dat deze vaardigheden op hun beurt een zeer sterk verband vertonen met de gebruikssoort groepstoepassingen. Motivatie: Groepscommunicatie
.18 .10
Operationele vaardigheden
Communicatie vaardigheden
.37 Strategische vaardigheden
De motivaties om het internet ter ontspanning of voor interactie te gebruiken hebben beide een effect op het niveau van de communicatievaardigheden. Beneden zien we dat deze vaardigheden op hun beurt verband houden met de gebruikstoepassingen van interactie, vermaak en persoonlijke ontwikkeling. Vermaak en persoonlijke ontwikkeling liggen in de buurt van ontspanning. Motivatie: Ontspanning
Motivatie: Interactie
.06
Communicatie vaardigheden
.17
Ten slotte zien we dat iemand die meer gemotiveerd is het internet voor persoonlijke ontwikkeling te gebruiken een hoger niveau van strategische vaardigheden heeft. Persoonlijke ontwikkeling is 68
meestal ook doelgericht. Het internet wordt bijvoorbeeld gebruikt om vooruit te komen in werk en studie middels opleiding. Beneden zullen we zien dat strategische vaardigheden mede verband houden met de gebruikssoorten carrière en persoonlijke ontwikkeling. Motivatie: Persoonlijke ontwikkeling
.11
Strategische vaardigheden
9.3 Relaties tussen vaardigheden en soorten van internetgebruik In onderstaande figuren worden significante verbanden tussen motivaties en vaardigheden vergeleken. Hierboven hebben we er al een aantal aangestipt. In deze sectie wordt duidelijk dat er een aantal patronen van gebruik achter de trits motivatie, vaardigheden en gebruikssoorten zitten. We hebben hen de noemers informatie, transactie, groepscommunicatie, interactie en ontspanning en persoonlijke ontwikkeling gegeven. Operationele vaardigheden ontwikkelt men vooral bij het gebruik van sociale media, vermaaks‐ en hobbytoepassingen. Het gaat hier immers om langdurige interacties binnen de toepassing en niet om eenmalige of kortstondige toepassingen zoals gebruik van een zoekmachine of het verrichten van een transactie. Vooral jongeren en lager opgeleiden gebruiken de genoemde toepassingen. Deze gebruiksvoorkeuren van jongeren en lager opgeleiden verklaren waarschijnlijk het opvallende verband tussen deze toepassingen en het niveau van operationele vaardigheden. Nader onderzoek is gewenst. Operationele vaardigheden
.11
Gebruikssoort: Informatie
.08 .32
Gebruikssoort: Overheid
.18 Gebruikssoort: Hobby .28 .24 .59
Gebruikssoort: Groepscommunicatie Gebruikssoort: Interactie
Gebruikssoort: Persoonlijke ontwikkeling
Gebruikssoort: Vermaak
69
De verbanden met de verschillende toepassingen en formele vaardigheden zijn klein. Hetzelfde geldt eigenlijk voor de informatievaardigheden. Onderstaande figuur laat zien dat deze vaardigheden vooral verband houden met het gebruik van het internet als informatie‐ of transactiemedium. Tevens blijkt dat een hoog niveau van informatievaardigheden samenhangt met een lager gebruik van het internet als vermaak of communicatiemedium. Informatievaardigheden
.34
Gebruikssoort: Informatie
.07 Gebruikssoort: Transactie
‐.13 .14
Gebruikssoort: Vermaak Gebruikssoort: Overheid Een hoger niveau van communicatievaardigheden leidt ook tot een groter gebruik van toepassingen met betrekking tot interactie met bekenden en groepscommunicatie. Daarnaast zijn er ook effecten waarneembaar op gezondheidstoepassingen, vermaak toepassingen, toepassingen met betrekking tot persoonlijke ontwikkeling en carrière. Communicatie vaardigheden
.55
Gebruikssoort: Groepscommunicatie
.38 .26
Gebruikssoort: Interactie
.25 Gebruikssoort: gezondheid .25 .18
Gebruikssoort: Vermaak Gebruikssoort: Persoonlijke ontwikkeling
Gebruikssoort: Carrière Strategische vaardigheden impliceren het doelgericht kunnen omgaan met het internet. Dit is vooral vereist bij zakelijke toepassingen als transacties en internetbankieren en bij de burgerschaps‐ competenties die de overheid verlangt (zowel in de politiek/verkiezingen als bij overheidsdienst‐ verlening). Ze hebben ook een effect op gebruikstoepassingen die te maken hebben met carrière en persoonlijke ontwikkeling. Deze toepassingen worden vooral veel gebruikt door hoger opgeleiden. In het vaardighedenonderzoek van Universiteit Twente is gebleken dat hoger opgeleiden ook hoog 70
scoren op strategische vaardigheden. De combinatie van opleiding, vaardigheden en voorkeur bij gebruikssoorten kan deze verbanden verklaren. Strategische vaardigheden
.50
Gebruikssoort: Transactie
.23 .22
Gebruikssoort: Internetbankieren
.22 Gebruikssoort: Gezondheid .16 .14
Gebruikssoort: Overheid Gebruikssoort: Informatie
.12 Gebruikssoort: Carrière
Gebruikssoort: Persoonlijke ontwikkeling
71
10 D Digibewu ustzijn Het laatsste deel van n de trendrap pportage gaaat in op digiibewustzijn. Dit jaar worrden in dit h hoofdstuk maatreggelen bespro oken die Nederlanders ttreffen om zichzelf te beschermen b tegen de negatieve n aspecten n van het intternet. Aan de respondentten is gevra aagd welke van de vo olgende maa atregelen zijij hebben getroffen: g wall, gebruikk van een sppamfilter, insschakelen installatiie van een vvirusscanner,, installatie vvan een firew van pop‐‐up blokkering, het activveren van auttomatische u updates, hett installeren van antispyw ware, het controleeren naar wie w persoonlijke gegeve ns worden verstuurd, het regelmaatig verande eren van wachtwo oorden en heet gebruiken n van een po rnofilter. In totaall gaf 85% van n de ondervrraagden aann dat er in hu un huishoude en maatregeelen genome en zijn ter bescherm ming van hu un internetto oegang. In 22010 was ditt percentage e hoger, nam melijk 94%. In Figuur 10.1 is gespecificeerd hoeveel pe ersonen welkke maatrege elen namen, voor het jaarr 2010 en 20 011.
en Geen maatrele G
5%
Weet ik niiet
2% 4%
12 2%
87% 82%
Virusscannner 711% 700%
Firew wall Spamfiltter Pop‐up blokkeri ng
2010
62% 54%
2011
56% 53%
Door uitvoereen van automatische updattes
47% 46%
Anti‐spyw wareprogramm ma
38% % 33%
Controleeren aan wie iik persoonlijke e gegevens m ail
31% 30%
Wachtwoo orden regelma atig verandereen Pornofiltter
54% 54%
6% 5%
Figuur 10.1 Maatregelenn ter bescherminng van de interrnettoegang (% van internetgebruikers)
Uit Figuu ur 10.1 blijktt dat de meest gebruikte maatregelen het installe eren van eenn virusscanner (83%), firewall (70%), spam mfilter (54%) en pop‐up bblokkering (5 56%) zijn. Het meest oppvallend is ecchter dat d de toeppassing hierrvan zijn afg genomen. SSlechts 34% % van de voor alle maatregeelen geldt dat internettters controleeert naar wiie hij of zij ppersoonlijke gegevens ve erstuurd. Vaan de ondervvraagden verandert 30% regelmatig zijn off haar wachttwoord. Een pornofilter iis de minst tooegepaste m maatregel die doorr 5% van de internetters wordt gebruuikt.
72
86% 84% 77%
Virusscannner
69% 76% 63 %
Fireewall Spamffilter
61% % 60% %
40%
Pop‐up blokke P ering
51% 60% % 49%
Door uitvoeeren van autom matische upd ates
54% % 60% 45% 44% 53% 37%
Anti‐spyywareprogram mma
37% 35% 28%
Contro oleren aan wiee ik persoonlijjke gegevens mail
32% % 31% 25%
Wachtwoorden regelm matig verandeeren Pornoffilter
16‐35 36‐55
5% % 7% 3%
55+
v internetgebbruikers) Figuur 100.2 Maatregelenn ter bescherming van de interrnettoegang, naaar leeftijd (% van 882% 882% 84%
Virusscannner
66% 69% 788%
Fireewall 51% 52%
Spamffilter
52% 52% 60%
Pop‐up blokke P ering
48% 4 53% 63%
Door uitvoeeren van automatische upddates
44 4% 3% 43 49%
Anti‐spyywareprogram mma
28% 32%
Contro oleren aan wiee ik persoonlijjke gegevens mail
45%
27% 30% 34%
Wachtw woorden regelm matig verandeeren Pornoffilter
65%
5% % 6% 5%
Laaag opgeleid M Middelbaar op pgeleid H Hoog opgeleid
Figuur 100.3 Maatregelenn ter bescherming van de interrnettoegang, naaar opleiding (% % van internetgeebruikers)
73
In Figuur 10.2 zijn dee genomen maatregelenn verdeeld over leeftijd. Hierbij valt op dat de jo ongste en oudste leeftijdsgroep minder vo oorzichtig zijnn dan respondenten in d de groep vann 36 tot 55. Dit geldt voor allee maatregeleen. In Figuurr 10.3 zijn dee maatregelen verder uitgesplitst naaar opleidinggsniveau. Hier zien n we dat heet percentagge mensen ddat maatrege elen neemt in de lager opgeleide groep g het laagst iss. Het versch hil met de hoger h opgeleeiden is het grootst bij het uitvoereen van automatische updates en het gebruik van een sspamfilter.
82% 83% 83% 90% 83%
Virussca nner
66%
74 4% 75 5% 77% 7 73% %
Fireewall
48% % 553% 57% 62%
Spamffilter
48% % Pop‐up blokke P ering
45%
59% 60% 57%
553% 60% 58% 56% 67%
omatische upddates Door uitvoeeren van auto
Anti‐spywareprogram mma 33%
55% 47% 50% % 47%
27% 32%
Contro oleren aan wie ik persoonlijke gegevens mail
43% 38% 42%
24% 31% 3 30% 3 30% 3
Wachtw woorden regelmatig verand eren
Pornoffilter
72% %
2% 5% % 5% % 9% 11%
Lagere b beroepen Middelb bare beroepen n Hogere beroepen
43%
Manage ers Directie e / Hoger management
Figuur 100.4 Maatregelenn ter bescherming van de interrnettoegang, naaar beroepsfunctie (% van inteernetgebruikerss)
In Figuur 10.4 zijn de genomen maatregelenn ten slotte verdeeld na aar beroepsffunctie. Directieleden en hogeere managerrs zijn in de meeste gevvallen het vo oorzichtigst. Het versch il met respo ondenten werkzaam in de lageere beroepsgroepen is bijj enkele maaatregelen aan nzienlijk.
74
Naast maatregelen tter bescherm ming van de iinternettoeggang neemt 8 81% mensenn met kinderen onder de 18 sp peciale maatregelen om deze kindereen te besche ermen tegen de gevaren van het inte ernet (2% meer daan vorig jaar)). In Figuur 1 10.4 zijn de m maatregelen weergegeve en. Ook hier r zien we datt bij bijna alle maaatregelen een kleine teru ugval, behalvve bij het ve erbieden van n websites enn het zetten n van een tijdslimieet.
60% 56%
Waarscchuwen m.b.tt. persoonlijke e informatie
58% 56%
W Waarschuwenccontacten met vreemden 48% 47%
or webcamme en en foto’s Waaarschuwen voo Bepaalde sites verbieden
27% 29%
es blokkeren Bepaalde site
29% 24%
Strikte tijdslimiet Alleen internetten on nder toezicht volwassene
2010 2011
21% 23% 22%
Figuur 10.4 Maatregelenn ter bescherminng van kinderenn, % van alle innternetgebruikers met kinderenn onder de 18
Conclusiies 16 Tot 335 jarigen en n 55‐plussers zijn bij allee maatregelen het meesst onvoorzicchtig op het internet. Hetzelfd de geldt voorr de lager op pgeleiden. W Waarschijnlijkk komt dit do oor een gebrrek aan vaard digheden uderen en laager opgeleid den en een zzekere naïvitteit en gebre ek aan strateegische vaard digheden bij de ou als het ggaat om de jo ongste groep p.
75
11 Conclusies en toegangsbarometer
11.1 Inleiding In dit slothoofdstuk worden eerst de belangrijkste conclusies getrokken. Hier komen motivaties, fysieke toegang, vaardigheden, hoeveelheid internetgebruik, soorten van internetgebruik, effecten van internetgebruik en digibewustzijn aan de orde. Voor motivatie, fysieke toegang, vaardigheden, hoeveelheid internetgebruik, soorten van internetgebruik is er net als in de vorige trendrapportage een toegangsmeter geconstrueerd. Deze is weergegeven in Figuur 11.1.
11.2 Belangrijkste resultaten Het proces van volledige toegang tot computers of het internet is een proces van vier achtereenvolgende fasen. Motivatie is de drijvende kracht om computers en het internet te willen gebruiken. In het vorige trendrapport werd geconstateerd dat in vergelijking met andere landen de motivatie om computers en internet te gebruiken in Nederland zeer hoog is. Er is echter een minderheid van ouderen en lager opgeleiden die niet voldoende gemotiveerd is om toegang te verwerven tot het internet. Bij degenen die het internet nog nooit gebruikt hebben (9% volgens het CBS in 2010) is desinteresse de belangrijkste reden, gevolgd door het gevoel te oud te zijn om er nog mee te beginnen, het niet nodig hebben, onvoldoende vaardigheden bezitten en geen tijd hebben. Deze motieven komen relatief veel voor bij ouderen en lager opgeleiden. Een belangrijk onderzoeksresultaat bij de niet‐gebruikers is dat slechts 7% aangeeft het internet in de toekomst nog te willen gaan gebruiken (bij de 9% van de niet‐internetgebruikers die gestopt zijn met het gebruik van het internet is bijna de helft niet meer van plan naar het internet terug te keren). Hier naderen we de slinkende harde kern van mensen die echt niet willen of kunnen. Deze kern bestaat voor een deel uit functioneel of volledige analfabeten die echt niet mee kunnen. Bij degenen die het internet wel gebruiken wijzen de motivaties erop dat het internet nog steeds primair een informatiemedium is. Het internet als communicatiemedium (interactie) en vermaaksmedium is in opkomst. Verklaringen hiervoor vinden we in de opkomst van bepaalde toepassingen zoals de sociale netwerksites, het gebruik van e‐mail (de meest gebruikte toepassing), vrij surfen of browsen en online gamen. Er zijn geen grote verschillen tussen mannen en vrouwen bij de algemene motivaties om het internet te gebruiken. Bij de verschillende leeftijdsgroepen zijn wel algemene verschillen aanwezig. De jongste groep scoort bijna op alle motivatie categorieën het hoogst, en steken vooral uit bij de motivaties vermaak, interactie en groepscommunicatie. Het grootst zijn de verschillen echter bij de opleidingsniveaus. Hoger opgeleiden gebruiken het internet iets meer voor informatie in het algemeen. Zij willen het internet ook meer benutten voor hun carrière en voor transacties. Lager opgeleiden willen het internet duidelijk meer gebruiken voor vermaak en ontspanning en voor groepscommunicatie. Wanneer men voldoende motivatie heeft om de digitale wereld binnen te stappen moet men fysieke toegang zien te verwerven. Ondanks dat in Nederland de fysieke toegang tot computers en internet zijn verzadigingspunt bereikt is er nog geen sprake van volledige dekking. Zowel bij computerbezit als 76
bij internettoegang thuis blijven lager opgeleiden en vooral senioren achter. Bij internettoegang is er 11% verschil tussen hoger en lager opgeleiden en 29% verschil tussen 65‐plussers en 16‐35 jarigen. Naast motivatie zal dit verschil ook te wijten zijn aan een verschil in vaardigheden. Bij de toegang tot computers en internet is de thuisaansluiting de laatste jaren steeds belangrijker geworden. Gebruik elders betekent steeds meer een tweede of derde aansluiting. Daarom blijven additionele aansluitpunten en wireless faciliteiten in publieke ruimten en gebouwen, ook die van de overheid van groot belang. Wanneer men eenmaal toegang heeft is het noodzakelijk om voldoende digitale vaardigheden te ontwikkelen waardoor werken met computers en het internet goed en zinvol verloopt. Het betreft een aantal vaardigheden die maar ten dele in de traditionele media zijn opgedaan. Het gaat om operationele vaardigheden (‘knoppenkennis’), formele vaardigheden (werken met bestanden, browsen en navigeren), informatievaardigheden (informatie zoeken in computerbestanden en op het internet), communicatievaardigheden (contacten maken en onderhouden en zich presenteren op het internet) en tenslotte strategische vaardigheden. Dit laatste is de capaciteit om computers en het internet als middel te gebruiken voor een bepaald persoonlijk of professioneel doel. Deze vaardigheden zijn nodig voor een volwaardig gebruik van computers en het internet. Uit een reeks van prestatiemetingen aan de Universiteit Twente bleek dat Nederlanders redelijk scoren op operationele en formele internetvaardigheden. In deze survey geven zij zelf aan vooral heel goed te zijn in formele vaardigheden. Zij scoren echter aanzienlijk lager op informatie en strategische vaardigheden. Ook de communicatievaardigheden worden laag geschat. Wanneer het gaat over soorten van toepassingen kan worden geconcludeerd dat het internet nog steeds in de eerste plaats wordt gebruikt als informatiemedium. Het internet als communicatie‐ (social media) en als transactiemedium (internetbankieren, online shoppen en websites zoals marktplaats gebruiken) is in opkomst. E‐mail was vanaf het begin al een van de belangrijkste internettoepassingen maar daarbij komt nu de sterk stijgende populariteit van sociale netwerksites als Hyves, Facebook en LinkedIn. Deze nemen een deel van het e‐mail verkeer weg. Bij transacties zien we het snel stijgende gebruik van internetbankieren en van marktplaatsen. Ook vermaakstoepassingen mogen zich over een groeiende belangstelling verheugen. Behalve het van het begin af aan populaire vrije surfen zien we hier de snel stijgende populariteit van online gamen. Het downloaden en uploaden van audiovisueel materiaal is niet zo overheersend als de vele discussies over copyright in de publieke opinie doen vermoeden. Op enige afstand volgen duidelijk minder populaire soorten gebruik: maatschappelijke participatie in online fora en communities, educatie en werk. Telewerk en telestudie blijken nog steeds vrij marginale activiteiten. Wat de sociale verschillen in het gebruik betreft is het opvallend dat mannen de meeste toepassingen nog steeds significant meer gebruiken dan vrouwen. Vrouwen gebruiken alleen significant meer sociale netwerksites, sites met gezondheidsinformatie voor patiënten en zelfhulpgroepen. Hoger opgeleiden gebruiken de meeste toepassingen nog steeds significant meer dan lager opgeleiden. Dit geldt in het bijzonder voor informatietoepassingen. Lager opgeleiden gebruiken meer chatboxen, marktplaatsen en online gamen. Nederlanders tussen 16 en 35 gebruiken de meeste toepassingen nog steeds meer dan mensen boven de 35 en zeker boven de 55. Dit geldt vooral voor de nieuwere communicatie‐ en vermaakstoepassingen. 55‐Plussers gebruiken vrijwel alle toepassingen significant minder.
77
In tegenstelling tot het aantal verschillende toepassingen dat men op een dag gebruikt en de soort van toepassingen zijn de verschillen in gebruiksfrequentie van het internet tussen mannen en vrouwen, hoger en lager opgeleiden en in mindere mate jongeren en ouderen aan het gelijktrekken. Het absolute aantal uren dat men internet gebruikt in de vrije tijd komt neer op een gemiddelde van 3,1 uur per dag. Vier en tachtig procent van de internetgebruikers benutten dit medium nu dagelijks. Mannen gebruiken het internet nog altijd meer uren per dag dan vrouwen, maar het verschil is aanzienlijk geringer geworden. Het meest opzienbarend zijn de verschillen naar opleiding en maatschappelijke positie. Lager opgeleiden gebruiken het internet in de vrije tijd gemiddeld op een dag langer dan hoger opgeleiden: 3,7 tegen 2,5 uur. Dit kan worden verklaard door de gevonden verschillen in gebruik. Bij de lager opgeleiden zijn sociale netwerksites, online gamen, markplaatsen en chatten populair. Het gebruik van deze toepassingen vergt meer tijd dan sessies met betrekking tot het zoeken van allerlei soorten informatie, hetgeen door de hoger opgeleiden het meest wordt gedaan. Werklozen en arbeidsongeschikten gebruiken het internet gemiddeld 3,6 en 3,7 uur per dag terwijl werkzame personen dat gemiddeld 2,8 uur doen in de vrije tijd. De vrije tijd die men per dag heeft lijkt dus een belangrijke factor te zijn. In elk geval lijkt het historische keerpunt dat in het vorige trendrapport werd aangeduid zich door te zetten. Om de vraag te beantwoorden wie nu het meest van het internet profiteert, kunnen we het aantal en soort van effecten vergelijken voor verschillende groepen. Hier zien we dat van de 10 effecten er gemiddeld 4 zijn bereikt. Het aandeel internetgebruikers dat deze positieve effecten heeft ondervonden is in 2011 toegenomen ten opzichte van 2010. We zien dat het internet een steeds belangrijkere rol gaat spelen in het dagelijks leven van de gemiddelde Nederlander. De resultaten geven tevens aan dat het vooral de jongste groep gebruikers zijn die profiteren. Ook zien we dat de lager opgeleiden achterblijven. Eerder zagen we al dat voor deze groep de toepassingen van vermaak intensiever worden gebruikt. Van het gebruik van deze toepassingen profiteert men dus helaas minder als het gaat om het behalen van de winstpunten die in de enquête aan de orde gesteld zijn. Het laatste aspect dat in dit rapport aan de orde kwam is digibewustzijn. Dit jaar betrof digibewustzijn de maatregelen die mensen nemen. De belangrijkste maatregelen die worden genomen zijn die maatregelen die in elke moderne computer met internettoegang zijn geprogrammeerd in de beveiligingsoftware. Zelf herhaaldelijk stappen zetten zoals controle waarnaar persoonlijke gegevens worden gestuurd, het veranderen van het wachtwoord en de installatie van pornofilters (voor kinderen) wordt aanzienlijk minder gedaan. Bij alle maatregelen zijn 16‐35 jarigen en 55‐plussers het meest onvoorzichtig op het internet. Hetzelfde geldt voor de lager opgeleiden. Waarschijnlijk komt dit door een algeheel gebrek aan vaardigheden als het gaat om ouderen en lager opgeleiden en een zekere naïviteit en gebrek aan strategische vaardigheden als het gaat om jongeren.
78
11.3 Toegangsbarometer In de vorige trendrapportages is er een toegangsmeter geconstrueerd op basis van motivatie, fysieke toegang, hoeveelheid gebruik, vaardigheden en soorten van gebruik. Met de gegevens in dit rapport kan een vergelijkbare toegangsmeter worden opgesteld. In deze toegangsmeter zijn de effecten van gebruik en de verschillende aspecten bij digibewustzijn niet opgenomen. Om het volledige figuur in haar context te begrijpen dienen de betreffende hoofdstukken te worden geraadpleegd. De percentages in Figuur 11.1 zijn als volgt tot stand gekomen: • Motivatie. Van alle Nederlanders geeft 5% aan geen interesse te hebben of niet te willen. De overige 95% lijkt wel gemotiveerd het internet te gebruiken (CBS Statline, 2009). De verschillende motivaties van niet‐gebruikers en gebruikers zijn niet in de barometer opgenomen. • Fysieke toegang. Van de Nederlandse individuen heeft 94% thuis of elders toegang tot het internet. • Gebruiksfrequentie. Van de internetgebruikers in Nederland gebruikt 84% het internet bijna dagelijks. • Vaardigheden. De percentages in het vorige trendrapport waren gebaseerd op de laatste prestatiemeting die op de Universiteit Twente plaats vond. Voor elke vaardigheid was het gemiddeld percentage voltooide taken genomen. In dit trendrapportage zijn de percentages van vorig jaar als 0‐meting genomen. De gemeten vooruitgang in de survey is zodoende vertaald naar de percentages in de prestatiemetingen. • Soort gebruik. De zeven opgenomen categorieën komen uit Tabel 6.1. In deze tabel zijn de verschillende soorten van gebruik gecategoriseerd binnen zeven algemene internet gebruikssoorten. De vermelde percentages in de barometer zijn gebaseerd op het gemiddelde van alle bijbehorende soorten van toegang in een categorie. Het percentage is het gemiddelde wekelijkse gebruik van de categorie van toegang. Wanneer we deze toegang vergelijken met de percentages van vorig jaar dan kan in ieder geval het volgende vastgesteld worden:
Slechts 5% van de Nederlandse bevolking is geheel niet geïnteresseerd in het internet. Dit is ten opzichte van vorig jaar niet veranderd. Van de Nederlanders heeft 94% fysieke toegang. Hiervan maakt 91% daadwerkelijk gebruik van het internet. Vorig jaar was het 4% van de Nederlanders met fysieke toegang die geen gebruik maakten van het internet. Van de Nederlanders gebruikt 84% het internet bijna dagelijks. Dit is een stijging van 2% ten opzichte van vorig jaar. Het jaar daarvoor was een stijging van 14% waarneembaar. Betreffende vaardigheden zien we een stijging van 4% bij de formele vaardigheden. Informatie en strategische vaardigheden stegen met 1%. Bij de soorten van gebruik zien we de grootste stijging bij de vermaakstoepassingen. Het gebruik hiervan steeg met 3%. Het gebruik van informatietoepassingen steeg met 2%, evenals educatieve toepassingen.
79
Transactie Informatie Motivatie Fysieke Gebruik Operationele Werk Formele Communicatie toegang Informatie Vermaak Groepscommunicatie Educatie Communicatie Strategische Soorten gebruik Vaardigheden Figuur 11.1 Toegangsbarometer 2010-‐2011
85