Trees Versteegen, Geleefde genade, over de relatie tussen ervaring en systematische theologie in het onderzoek 'Geleefde genade'. Als Henri de Lubac, een katholieke jezuïet, halverwege de vorige eeuw een theologische denkpoging onderneemt, om wat hij het 'separatisme' noemt, het neoscholastieke denkschema over natuur en bovennatuur, te doorbreken, ervaring toegankelijk te maken voor God, doet hij dat omdat hij waarneemt dat de wereld zich niets gelegen laat liggen aan God en christendom. Waarom zou men tenslotte in God geloven als deze onbereikbaar is? Een soortgelijke constatering doet Kune Biezeveld in 2008. Zij signaleert in de reformatorische traditie een afstand tussen God en wereld en constateert: “Immers, als je in het leven van alledag geen directe relatie met God kunt ervaren, is het een kleine stap om te leven alsof God er in je leven niet toe doet.” Met een tussenpose van ruim 60 jaar, pleiten beide theologen ervoor de wereld van God en de ervaring met elkaar te verbinden. We bevinden ons met onze vragen in goed gezelschap. Welkom in mijn denkwereld over genade in het dagelijks leven, geleefde genade, en de relatie tussen ervaring en systematische theologie. Ik ben rooms katholiek theologe en, jawel, mijn God laat mij ook zelf denken, ik behoor bovendien tot een kerk die mij te denken geeft. Dank aan de organisatoren, dat zij een discussie rond dit probleemveld georganiseerd hebben. Deze dank is er niet alleen vanwege alleen vanwege het boeiende onderwerp, maar ook omdat een nietberoepswetenschapper niet vaak in de gelegenheid is haar werk wetenschappelijk in zo'n mooie context te verantwoorden en verder te ontwikkelen. Dat is eigen aan mijn beroepsleven, maar wellicht juist ook aan de problematische wetenschappelijke relatie tussen ervaringen, -empirie-, en systematische theologie. Ik voer u door mijn denkwereld over geleefde genade, gebaseerd op mijn promotie-onderzoek – en zal – naar goed theologisch gebruik- ingaan op 3 kwesties. 1. De theologische inzet van mijn onderzoek en de daarom gehanteerde methode. 2. Waar loopt het op uit? Durende genade. 3. Het alledaagse versus contrastervaringen. Het is enigszins gekunsteld om de discussie omtrent het soort ervaring pas als derde ontvouwen, je zou verwachten dat een plaatsbepaling aan het begin hoort (ook in mijn boek behandel ik dit als eerste), maar ik meen dat vanuit de durende genade (punt 2) mijn omschrijving van en insteek op ervaring het beste inzichtelijk te maken is. 1. De theologische inzet van het onderzoek en de daarom gehanteerde methode. In mijn langjarige beroepspraktijk als pastor, geestelijk verzorger, begeleider, kwam en kom ik een discrepantie tegen tussen hoe mensen over hun concrete leven spreken, hoe zij dat gelovig verwoorden, en het spreken van de wetenschappelijke theologie. Nu hebben beiden weliswaar eigen domeinen van spreken, met daarbij behorende betekenisproductie, maar er gaapt mijns inziens een kloof tussen het concrete leven en de wetenschappelijk neergelegde theologie. 1
Die kloof doet zich in het bijzonder voor bij die groepen die historisch geen toegang hebben tot de productie van de wetenschappelijk erkende theologie. In de westerse wereld, in Nederland, is het nog niet zo lang zo dat vrouwen die toegang verkregen en bewerkt hebben. De meeste theologie, ook de moderne, is gebaseerd op de ervaringen van mannen (wellicht op indirecte wijze). De inbreng van de ervaringen van vrouwen is beperkt of afwezig. Wat mij fascineert is het concrete karakter van geloofservaringen, het geleefde geloof. Vrouwen verhalen niet enkel over existentiële thema’s, zoals liefde of gerechtigheid, maar ze vertellen over haar geleefde ervaring met veel gevoel voor detail: over hun kinderen, de momenten en plaatsen waar zij bidden, de attenties van collega’s, over dierbare kledingstukken, etc. In verschillende feministische theologieën, vanaf de zeventiger jaren van de vorige eeuw, zijn de ervaringen van vrouwen bereflecteerd en ingebracht in de theologie. Die reflectie kent diverse invalshoeken: van kritiek op patriarchale en kyriarchale theologieën, de legitimerende rol van Schrift en traditie, reflectie op mens- en godsbeelden die de maatschappelijke positie van vrouwen bevestigen of transformeren. Er zijn ook studies die vragen naar het inhoudelijk perspectief van vrouwen op leerstellige kwesties. In dat verband daagt Rebecca Chopp uit tot feministisch theologische reflectie op christelijke doctrines en symbolen. Niet alleen zijn er historisch-kritische en deconstructieve studies, de laatste decennia wordt ook gestreefd om vanuit de ervaringen van vrouwen (en andere groepen) te komen tot nieuwe constructies van de theologie, immers, de bereflecteerde ervaringen van vrouwen zouden een constructieve bijdrage moeten kunnen leveren aan de theologie. Het is hier waar u mijn onderzoek moet plaatsen. Aan de drie opdrachten die Anbeek voor de theologie formuleert in haar inaugurale rede, religie vertalen, religie verhelderen en oog hebben voor de waardenorientaties en macht in de huidige context, zou ik dan ook een vierde willen toevoegen: theologie zou ontwikkeld en getransformeerd moeten worden vanuit een systematische reflectie op de ervaringen van o.a. vrouwen. Mijn stelling luidt daarom: inbreng van ervaringen van niet dominante groepen is noodzakelijk en zij leidt tot nieuwe constructie van de systematische theologie. Als er dan deze pretentie is, hoe ben ik dan te werk gegaan? In mijn boek besteed ik uitgebreid aandacht aan de gehanteerde methode. Theologen zijn niet altijd even helder en expliciet in het verantwoorden van hun interpretatiekader. Menig theoloog zal een methodisch hoofdstuk in een boek overslaan en alras op zoek gaan naar dan wel de bronnen, dan wel de resultaten. Afgezien van het feit dat ervaring een problematische categorie is, die weinig oog dreigt te hebben voor diversiteit, waarover later meer, is ervaring ook niet zomaar in te brengen in de theologie, zij spreken immers een andere taal. Ervaring vraagt om reflectie. In mijn onderzoek koos ik een ervaringsbegrip dat uitgaat van het alledaagse geleefde leven. Daarom gebruikte ik kwalitatief onderzoek, wat de mogelijkheid biedt om recht te doen aan gevarieerde kenmerken van een situatie, aan rommeligheid, aan ambiguïteit. Zoveel mogelijk kenmerken kunnen worden 2
behouden, aldus Smaling: ‘zoals de contextualiteit, ambiguïteit, complexiteit, uniciteit en lokaliteit’. Uit de verschillende methodische benaderingen koos ik voor de methode van de Grounded Theory, die in Nederland werd uitgewerkt door Fred Wester in de Gefundeerde Theoriebenadering. Deze methode verzamelt gegevens vanuit het actorperspectief, dat wil zeggen de betekenis die mensen in het dagelijks leven aan hun leven geven. Het is een open onderzoeksmethode die op systematische wijze onderzoeksmateriaal verkrijgt, analyseert en ontwikkelt tot een theorie. Dat gebeurt door constante verzameling en vergelijking. Op basis van eerste studie en daaruit voortkomende sensitizing concepts, gaat men op zoek naar nieuwe gevallen om deze inzichten te kunnen ontwikkelen en te specificeren, zodat een theorie ontwikkeld kan worden. Het ontwikkelen van intuïties en begrippen tot een theorie gebeurt in nauwe samenhang met eerder ontwikkelde theorieën over het begrip. In dit onderzoek heb ik een representatieve onderzoeksgroep geinterviewed, van 31 respondenten met een grote variëteit aan levensstaat, leeftijd, sociaal economische achtergrond, etniciteit, geografie, gezondheid en geloofsopvattingen. Ze zijn geboren voor of tijdens het tweede Vaticaans Concilie. Daarmee bakende ik een specifieke groep vrouwen af, die op de hoogte zijn van het taaleigen van de katholieke kerk. Ten tijde van de interviews was de jongste vrouw 39 jaar oud, de oudste 86. Om deze vrouwen te kunnen interviewen ontwikkelde ik eerste noties en vragen op basis van een literatuurstudie. Dat is belangrijk en inherent aan de methode van de Gefundeerde Theorie. ‘Genade’ is een staand begrip dat zelf een theoretische en historische constructie is. Het bestaat uit verschillende aspecten. Om tot een empirische theorie over genade te kunnen ontwerpen, was het van belang deze in gesprek te brengen met genadetheologieën, om enerzijds de relevantie van de uitspraken van de vrouwen te kunnen toetsen (spreken zij over genade of bijvoorbeeld over wonderen of over openbaring) en om de nieuw ontwikkelde concepten in gesprek te kunnen brengen met aspecten van het genadebegrip. De Gefundeerde Theoriebenadering gebruikt daarvoor het begrip ‘theoretische triangulatie’. Theoretische triangulatie loopt parallel met de analyse van de interviews door middel van een systematische (feministisch)-theologische literatuurstudie naar de daar gehanteerde betekenissen van de diverse aspecten van genade. In dit onderzoek betekent dat vergelijking met theoretische aspecten van de genadetheologieën. Daarnaast vindt theoretische triangulatie plaats in debat met theologieën over het dagelijks leven, die een specifiek licht werpen op de genadeervaringen. De verhouding tussen empirie en theorie/theologie is een continue spannende verhouding (geweest) in het doordenken van de empirische inbreng in relatie tot de bestaande theoretische aspecten. Enerzijds is het van groot belang de betekenissen die deze vrouwen geven aan genade maximaal te honoreren, om haar inhoud in gesprek te kunnen brengen met de theologie. Anderzijds is het van belang de genadetheologieën te beschrijven en analyseren om de ervaringen als ‘genadeervaringen’ met de theologieën in gesprek te kunnen brengen. 3
Dat zou dan een tweede stelling kunnen zijn: willen ervaringen betrouwbaar kunnen worden ingebracht in de systematische theologie dan is een theoretische methode noodzakelijk die beide, empirische theorie en theologische theorie, met elkaar in debat brengt. 2. Wat heeft dit ons gebracht? De neusvleugels van deze theologe beginnen te krullen, wanneer zij, ik dus, over het empirisch materiaal nadenkt. Het onderzoek bracht, naast veel hoofdbrekens over de verhouding tussen empirie en theologie, veel genoegen in het interviewen en analyseren van de interviews. Niet onbelangrijk in deze context is dat vrouwen, als ik mijn opname-apparatuur nog nauwelijks had aanstaan, al begonnen te vertellen, omdat haar verhaal nu “eindelijk verteld” kon worden. Velen waren aanwezig tijdens de promotieplechtigheid, ik had hen het boek toegestuurd, en zij kwamen me trots vertellen dat haar verhaal nu in een echt wetenschappelijk boek stond. De erkenning van ervaringen als bron van kennis voor theologie lijkt me daarom een belangrijk motief om empirisch onderzoek te doen. De bevindingen zijn te omvangrijk om hier uiteen te kunnen zetten. Ik noem hier de meest markante en zal dan uitgebreider ingaan op de 'durende genade'. Allereerst is genade in de door de vrouwen vertelde ervaringen een transformatief begrip. Soms veranderen situaties ten gevolge van genade, soms veranderen situaties niet, maar nemen de vrouwen een attitudinale verandering waar, ten opzichte van onveranderde situatie. Ten tweede kent genade, opmerkelijk genoeg, twee vormen. Een eenmalige en durende vorm. Op die tweede zal ik zo ingaan. Die eenmalige vorm is echter opmerkelijk, omdat in de moderne theologie, zoals in die van de reeds geciteerde de Lubac, de eenmalige interventie van God uit een verre bovennatuur, als concept werd 'weggedacht', om plaats te maken voor een continue aanwezigheid van genade. De vrouwen hanteren de beide vormen door elkaar. Dat op zich al vraagt om een nadere systematisch theologische reflectie van genade, in de moderne en ook feministische theologieën . Een voor de genadetheologie zeer interessante betekenisverschuiving vond plaats in de interpretatie van de gratuïteit van genade. Vrijwel elke theoloog, van vrijzinnig tot (neo)-orthodox, zal de gratuïteit van genade, dat wil zeggen dat genade als geschenk afkomstig is van God en van deze alleen, bevestigen. De vrouwen brengen mengvormen naar voren. Enerzijds bevestigen zij als vanzelfsprekend dat genade van God alleen afkomstig is: “God is voor mij nummer een”; of: “Genade komt puur van God, dat kun je niet zelf bewerken. Dat krijg je, dat is er opeens, zonder dat je het verwacht”. Daarnaast echter functioneren de vrouwen, in mijn onderzoek noem ik dat agents, als degenen die minimaal met de genade meewerken (traditioneel de gratia coorperans), maar soms ook mee helpen veroveren. In relatie tot een te behalen eindexamen zegt iemand: “Onze oudste dochter heeft er keihard voor moeten werken, dat is haar echt niet 4
aangewaaid gekomen. Dat had ook gekund. Iemand van ons had ziek kunnen worden, dat het anders was gelopen. We hebben gewoon heel erg geboft. Maar er ook wel keihard aan gewerkt. De dingen zijn je gegeven in het leven, maar je hebt ook het talent en de kracht om er iets van te maken”. In deze mengvorm, een eigen bijdrage in de gekregen genade, stellen de inzichten gebaseerd op de ervaringen van deze vrouwen, de klassieke gratuïteit van genade ter discussie. En wat nog meer? Genade is concreet; naast genade bestaat ook ongenade; genade heeft geen verband met zonde; genade is relationeel en wordt aangebracht door genade-brengers uit de vertrouwde omgeving. Het zijn allemaal inzichten die niet zouden misstaan in een klein compendium van moderne systematische genadetheologie. Maar meest van alles was ik onder de indruk van wat ik 'durende genade' heb genoemd. Ik introduceerde het begrip ‘durend’ als een samentrekking van twee betekenissen, waarmee zowel het continuïteit biedend tijdsaspect als het verdragende, doorzettende, aspect van genade wordt weergegeven. Bezien vanuit deze studie is ‘durende’ genade een belangrijk onderdeel van een genadetheologie, omdat de vrouwen ermee tot uitdrukking brengen, dat zij genade ervaren, die hen ondersteunt en voortgang brengt in hun dagelijks leven. Het begrip lijkt op het survivalbegrip binnen de womanistische en mujeristatheologieen. Het komt naar voren in situaties die onoplosbaar zijn of lijken en die daarnaast meergelaagd of complex zijn. Een typische uitspraak in deze is: “Bij genade-ervaring hebben wij altijd zoiets van .. het moet prettig voelen. Die ervaring heb ik niet. Het voelt niet altijd prettig: genade-ervaringen. Het zijn niet de momenten waarin je het gelukkigste bent, maar.. een bepaalde nabijheid voelen, ondanks het leven dat je doormaakt. Ondanks een moeilijke situatie.. nabijheid voelen van: ik kom er wel doorheen. Ik moet het maar uithouden. Dat vind ik toch een van de belangrijkste.. gewoon maar uithouden.. in de modder en in de prut. “ Het zijn niet crisissituaties die door de vrouwen verteld worden. Het zijn vaak langdurige situaties, die onoplosbaar zijn en waarbij niet direct een oplossing in zicht is of kan komen. Bijvoorbeeld je kleinkind leren omgaan met de echtscheiding van haar ouders. Of een weg vinden in je gezin rondom de invaliditeit van je man. Genade helpt in dit geval voortgang scheppen. Aldus brengt het empisch onderzoek naar genade-ervaringen bij deze vrouwen, in beeld dat er verschuivingen plaats vinden in de vorm en de inhoudelijke connotaties van de in de modern theologieën gangbare betekenissen. Die zijn in beeld gekomen door de vraag naar ervaringen. Wat is dan het ervaringsbegrip dat ik hanteer?
5
3. Alledaagse ervaringen en contrastervaringen In het begin van deze bijdrage zette ik uiteen wat de motieven waren om tot dit onderzoek te komen. Een daarvan was de concreet geleefde ervaring van vrouwen versus de verwoording van de -wetenschappelijke- theologie. Weliswaar leerden de bevrijdingstheologieen mij dat goede theoretische theologie gevestigd zou moeten zijn in een analyse van de sociale werkelijkheid, of praxis, toch bleven mijns inziens ook die theologieën in gebreke door de sociale werkelijkheid in haar politieke abstractie en niet in haar concrete werkelijkheid te benaderen. De verschillende theologieën maakten als het ware vooraf een selectie welke ervaringen de moeite waard waren om theologisch bereflecteerd te worden en welke niet. Ook feministische theologes in met name Latijns Amerika verwoordden deze kritiek: niet alleen het politieke, ook het huiselijke domein vraagt om theologische reflectie. Of, nog anders gezegd in Nederlandse feministische politieke termen, ook het persoonlijk is politiek. Als het waar is dat de ervaringen van vrouwen (of van armen of van zwarte mensen, of van LGBT) geen toegang vinden tot de theologie, of nog meer fundamenteel, theologisch geen toegang kennen tot God, dan is het van belang om niet vooraf ervaringen principieel te selecteren. Ik meen dat Schillebeeckx uiteindelijk met zijn begrip contrastervaring bepaalde ervaringen selecteerde, door alleen deze open te stellen voor genade en andere niet. In mijn boek ga ik daar uitvoerig op in, hier beperk ik mij. Als Schillebeeckx samen met zijn tijdgenoten, de Lubac, Rahner en later Schooneberg, het denken in een tweegelaagde werkelijkheid wil doorbreken, God in een bovennatuur, de mens in natuur, dan doet hij dat met het oog op wat hij de 'heilswerkelijkheid noemt'. Hij probeert op dat moment, zeker in zijn latere werk, de gehele werkelijkheid te openen voor heil. Echter, in de ontwikkeling van het begrip contrastervaring zal hij, geïnspireerd door bevrijdingstheologieen, het begrip radicaliseren en uitsluitend reserveren voor bepaalde politieke maatschappelijke werkelijkheden. Hij plaatst deze contrastervaringen hiërarchisch boven alledaagse ervaringen, die volgens hem weinig openbaringskracht kennen. Ik kom zo direct nog op dit begrip terug in relatie tot mijn onderzoek. Mijn onderzoek kon pas beginnen toen er een hoogleraar was wier werk mij aansprak. Dat was toen Maaike de Haardt in 1999 haar inaugurele rede uitsprak, Komt eet mijn brood, waarin ze de epistemologie van het alledaagse uiteenzette. Zij kenmerkte dit als concreet en materieel, routineus, rommelig en toevallig, en ambigue. Met deze kenmerken als basis, aangevuld door inzichten vanuit de feministische theologes en religiewetenschappers, ging ik ervan uit dat genade in de breedte van de dagelijkse ervaringen kon worden aangetroffen, en niet vooraf geselecteerde domeinen zou betreffen. Dat wil zeggen alle dagelijkse ervaringen staan open voor theologische reflectie over genade, wat nog niet wil zeggen dat alle ervaringen genade zijn. Daarnaast gaven deze kenmerken van het alledaagse een antwoord op een andere vraag. In diverse feministische en postkoloniale theologieën is de terechte 6
kritiek geuit dat het begrip 'ervaring van vrouwen' de potentie in zich draagt tot een essentialistische benadering, dat wil zeggen, dat er theologieën ontworpen zouden kunnen worden die zouden gelden voor alle vrouwen. Door nu uit te gaan van het alledaagse, het concrete, zou in beeld kunnen komen welke specifieke ervaringen van specifieke vrouwen het betrof. Voor een deel is dat gelukt. Vrouwen die spreken over de tram wonen niet op het platteland, en vrouwen die spreken over 'je moet meehooien met de wind' wonen niet in de stad. Ik ben in het hanteren en honoreren van de diversiteit niet geheel en al geslaagd. De vraag blijft overigens ook of het begrip contrast-ervaring daartoe wel in staat zou zijn. Terug naar de inhoud van mijn onderzoek. De durende genade, zo zult u begrijpen, onderscheidt zich sterk van het begrip contrastervaring. Terwijl de durende genade een ervaring weergeeft van continuïteit en voortgang, is de contrastervaring een ervaring van discontinuïteit. Uit mijn onderzoek blijkt dat de vrouwen continuïteitscheppende betekenissen van genade hanteren, dat wil zeggen, dat ze niet refereren aan ervaringen die haar leven en denken overhoop halen, maar aan genade-ervaringen die continuïteit en voortgang scheppen. Vanuit de feministische protestante theologie, met name de dialectische theologie van Miskotte, is het contrastdenken al eerder ter discussie gesteld door Kune Biezeveld . Daarover zal Heleen Zorgdrager, die deels in haar voetsporen treedt, wellicht verstandiger dingen kunnen zeggen dan ik. Ik zou willen stellen dat – – een genadebegrip dat zich vrijwel uitsluitend beroept op de contrastervaring de gehele geleefde werkelijkheid van vrouwen niet serieus kan nemen. Door de contrastervaring als voorkeurslocus te benoemen, zou het continuïteitscheppend vermogen van genade verdwijnen. Ik kom tot conclusies. Pas een jaar geleden trof ik het boek aan van Serena Jones, trauma and grace, theology in a ruptured world. Het stamt uit 2009. In het boek onderzoekt zij als calvinistische systematisch theologe of en hoe er ruimte is binnen de christelijke doctrines om trauma's tot spreken te brengen. Zeer conscentieus verkent zij trauma's van vrouwen en hoort naar haar verhalen. Vanuit het oogpunt van mijn onderzoek en de vraag naar het alledaagse vs contrastervaring, zou het zeker de moeite waard zijn dit boek apart te agenderen. Maar ach: tijd. Zij stelt in de inleiding: “This is truly what grace is, in its most radical form: not the reassuring ending of an orderly story, but the incredible insistence of love amid fragmented, unraveled human lives” (vertaal: dit is waarlijk wat genade is, in haar meest radicale vorm, niet het gerustellende einde van een overzichtelijk verhaal, maar de ongelooflijke hardnekkigheid van liefde, te midden van gefragmenteerde, rafelige menselijke levens”. ) Als je ervaringsverhalen hoort, niet alleen traumatische, maar in alle openheid 'alle' ervaringen, ook de alledaagse, wordt zichtbaar wat de gestalte is van genade vanuit het perspectief van – in deze – vrouwen. De reflectie op deze ervaringen honoreren de levens van deze vrouwen, haar geloofsperspectieven, en deze verhalen 7
scheppen ruimtes binnen de doctrines. Tenslotte is het daar om te begonnen: dat we de rafeligheid van de geleefde levens theologisch leren verstaan. Trees Versteegen mei 2015.
8