Toelichting
Pagina 1
Pagina 2
HOOFDSTUK 1 Inleiding 1 Aanleiding Op 24 maart 2009 is aan Holding Witzand B.V.,na het verkrijgen van een verklaring van geen bezwaar van Gedeputeerde Staten, een bouwvergunning verleend voor het oprichten van een houthandel/groothandel op een perceel aan de Aadijk. Witzand is gevestigd aan de Sluiskade Noordzijde en wenst te verplaatsen naar het toekomstige bedrijventerrein Aadijk Noord. Met de verplaatsing van Witzand komt de locatie aan de Sluiskade te vervallen. Deze locatie zal zo mogelijk tezamen met de Indiëlocatie, de transformatie van een bedrijventerrein, ontwikkeld worden. Witzand heeft de wens om met de vestiging van de houthandel ook een bouwmarkt en een kantoor te vestigen op de locatie aan de Aadijk. Hiertoe is op 1 september 2009 een aanvraag om bouwvergunning ingediend voor het oprichten van de bouwmarkt. Dit verzoek is in strijd met het vigerende bestemmingsplan. Om medewerking te kunnen verlenen dient het bestemmingsplan voor het de onderhavige locatie te worden herzien. Gelijktijdig hiermee wordt ook de houthandel en het kantoor planologisch ingebed.
2 Plangebied De locatie is gelegen aan de noordzijde van Almelo, op de hoek Aadijk en de nog aan te leggen Burgemeester Schneiderssingel. Deze laatst genoemde vormt de ontsluitingsweg tussen het toekomstige Waterrijk en de binnenstad. Witzand maakt onderdeel uit van een groter plangebied c.q. het bedrijventerrein Aadijk Noord. Dit totale plangebied sluit aan op de noordkant van het bedrijventerrein Turfkade. Het nieuw aan te leggen bedrijventerrein maakt onderdeel uit van een afronding van het bedrijventerrein Turfkade en vormt een overgang naar de nieuw geplande woonwijk Waterrijk. Hier kunnen alleen bedrijven worden toegelaten met een lage milieucategorie (1 en 2). De gronden hebben momenteel een agrarische functie.
Pagina 3
3 Vigerend bestemmingsplan De locatie is gelegen in het bestemmingsplan "Buitengebied, integrale herziening 1993" van de vormalige gemeente Vriezenveen. Dit bestemmingsplan is op 14 december 1995 door de raad vastgesteld en op 7 maart 1996 door Gedeputeerde Staten goedgekeurd. Ingevolge dit bestemmingsplan is de locatie grotendeels bestemd als "Landelijk gebied -onbebouwd-". Binnen het gebied is een agrarisch bouwblok en een woonbestemming gelegen. Tevens ligt er aan de rand van het perceel (langs de Aadijk) een (aard)gasleiding waar, binnen een afstand van 4 meter ter weerzijden van de (aard)gasleiding, niet mag worden gebouwd, en is het perceel gezoneerd als bedoeld in artikel 41 van de Wet geluidshinder - categorie A inrichtingen" zodat er geen (bedrijfs)woningen en andere in de zin van de Wet geluidshinder gevoelige gebouwen mogen worden opgericht.
4 Leeswijzer Het bestemmingsplan bestaat uit drie delen: Toelichting Regels Digitale verbeelding De regels en de verbeelding vormen het juridisch gedeelte van het bestemmingsplan. In hoofdstuk 1 van deze toelichting wordt een inleiding gegeven op het bestemmignsplan met onder andere de ligging van het plangebied en het vigerende bestemmingsplan dat vervangen wordt door dit bestemmingsplan. Hoofdstuk 2 geeft een beschrijving van de huidige situatie. Hoofdstuk 3 geeft een overzicht van het relevante beleid. Hoofdstuk 4 gaat vervolgens in op enkele onderzoeken de verantwoording van enkele keuzes, waarna in hoofdstuk 5 wordt ingegaan op de verschillende (milieu)aspecten. In hoofdstuk 6 staat de watertoets. In hoofdstuk 7 wordt ingegaan op de stedenbouwkundige en verkeerskundige uitgangspunten van het plan als ook op het groen in het plangebied. In hoofdstuk 8 wordt de keuze voor de wijze van bestemmen verwoord waarna in hoofdstuk 9 een toelichting wordt gegeven op het juridische plangedeelte, zoals dat in de regels en op de verbeelding is vastgelegd. Ten slotte gaat hoofdstuk 10 in op de economische uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. Hoofdstuk 11 gaat tenslotte in op de maatschappelijk uitvoerbaarheid en het vooroverleg.
Pagina 4
HOOFDSTUK 2 De huidige situatie 1 Historische ontwikkeling Het gebied tussen Almelo en Vriezenveen was oorspronkelijk een hoogveengebied. Vanaf de Aadijk, een eeuwenoude weg op de grens van veengebied en heideontginningslandschap, heeft de ontvening zich in de loop der jaren in noordelijke richting verplaatst tot aan Vriezenveen. Karakteristiek waren de lange smalle percelen in noord-zuid richting. Dit verkavelingspatroon is in de lintvormige structuur van Vriezenveen nog goed herkenbaar. Er bevinden zich nog wel hoogveenresten in de bodem. Het is een vlak gebied. De gemiddelde maaiveldhoogte is 9,4 m + NAP. Het gebied wordt voornamelijk gebruikt als gras- en maïsland voor de melkveehouderij. In de naoorlogse jaren is een omvangrijke ruilverkaveling uitgevoerd. Hierdoor is de kleinschalige indeling verdwenen en zijn lange, smalle, noordzuid, georiënteerde kavels teruggekomen die worden begrensd door sloten. In de jaren '80 is het Lateraalkanaal aangelegd, waarmee de geregelde hoge waterstanden in Almelo tot het verleden behoren. Het peil van het Lateraalkanaal wordt ten behoeve van ontwatering van het agrarisch gebied tamelijk laag gehouden. Het gebied heeft een open structuur, die kenmerkend is voor het veenontginningslandschap van Noord-Twente. De ontsluitingsstructuur is ook voornamelijk noordzuid georiënteerd. Er zijn ook enkele oost- west georiënteerde wegen (de Westermaatweg en de Aadorpsweg). De woon- en bedrijfsbebouwing ligt voornamelijk langs deze wegen. De meeste gebouwen zijn omgeven door erfbeplanting. Daarnaast wordt de groenstructuur bepaald door bomenrijen langs de verschillende wegen en enkele houtwallen.
2 Ruimtelijke- en functionele structuur Het gebied heeft een open structuur, die kenmerkend is voor het veenontginningslandschap van Noord-Twente. Er bevinden zich nog wel hoogveenresten in de bodem. Deze zijn deels vermengd met de zandige ondergrond waardoor moerige gronde ontstaan. Waar het veen is weggegraven, hebben zich in de zandondergrond podzolgronden gevormd. Het waterafvoerend pakket bestaat uit fijne tot grove zanden, afkomstig van verschillende formaties. De ontsluitingsstructuur is ook voornamelijk noordzuid georiënteerd. Er zijn ook enkele oost- west georiënteerde wegen (de Westermaatweg en de Aadorpsweg). De woon- en bedrijfsbebouwing ligt voornamelijk langs deze wegen. De meeste gebouwen zijn omgeven door erfbeplanting. Daarnaast wordt de groenstructuur bepaald door bomenrijen langs de verschillende wegen en enkele houtwallen. De voornaamste functie in het plangebied is momenteel nog landbouw.
Pagina 5
In de directe omgeving van is de Aadorpsweg gelegen. Dit is een belangrijke noor-zuidroute door het plangebied, voor de Aadorpers de directe verbinding met Almelo en Vriezenveen. Binnen het plangebied liggen geen terreinen die onderdeel uitmaken van de ecologische hoofdstructuur (EHS) of onder de bescherming van de Habitatrichtlijn en/of Vogelrichtlijn vallen. Ook zijn er geen beschermde natuurmonumenten aanwezig. Er bevinden zich gasleidingen langs de Aadijk. Voor deze leiding geldt een beschermingszone van 5 meter aan weerszijden.
Pagina 6
HOOFDSTUK 3 Beleidskader 1 Rijkbeleid 1.1 Nota Ruimte (2006) Op 27 februari 2006 is de Nota Ruimte 'Ruimte voor ontwikkeling' in werking getreden. In de Nota Ruimte wordt het ruimtelijk beleid vastgelegd tot 2020. Het hoofddoel van het nationala ruimtelijk beleid is ruimte scheppen voor de verschillende ruimtevragende functies op het beperkt oppervlakt dat ons in Nederland ter beschikking staat, onderverdeeld in vier algemene doelen: Versterking van de internationale concurrentiepositie van Nederland Bevordering van krachtige steden en een vitaal platteland Borging en ontwikkeling van belangrijke (inter)nationale ruimtelijke waarden Borging van de veiligheid Voor verstedelijking gaat de Nota Ruimte uit van de bundelingsstrategie. Bundeling vereist een in onderlinge samenhang geplande optimale benutting van het bestaande bebouwde gebied en tegelijk nieuwe ontwikkeling daarbuiten. Een belangrijk uitgangspunt, ook bij de ontwikkeling van ruimtelijk beleid is dat milieu- en veiligheidsaspecten naast andere belangen vroegtijdig, gebiedsgericht en geïntegreerd in de planvorming worden betrokken. Het nationaal ruimtelijk beleid voor steden en netwerken richt zich op voldoende ruimte voor wonen, werken en mobiliteit en de daarbij behorende voorzieningen, groen, recreatie, sport en water. Om een eenzijdige samenstelling van de bevolking te voorkomen, stimuleert het rijk meer variatie in het woningaanbod. Om de trek van midden- en hogere inkomens uit de stad te voorkomen zijn volgens de Nota Ruimte meer hoogstedelijke woonmilieu's nodig om de leefbaarheid te vergroten. Nieuwe bebouwing ten behoeve van de bundeling van verstedelijking en economische activiteiten dient grotendeels geconcentreerd tot stand te komen in binnenstedelijk gebied. De ruimte die in het bestaande stedelijke gebied aanwezig is, moet door verdichting optimaal worden gebruikt. Voor bedrijventerreinen geeft de Nota Ruimte aan dat Nederland bedrijventerreinen nodig heeft voor een duurzame ecomomische groei. Ruimte scheppen om te ondernemen betekend niet alleen herstructurering van verouderde terreinen, maar ook de aanleg van nieuwe terreinen. 1.2 Nationaal Milieubeleidsplan 4 (2001) Het milieubeleid moet een bijdrage leveren aan een gezond en veilig leven, in een aantrekkelijke woonomgeving, temidden van een vitale natuur, zonder de mondiale biodiversiteit aan te tasten of natuurlijke hulpbronnen uit te putten, hier en nu en elders en later. 1.3 Waterbeleid voor de 21e eeuw (WB21, 2003) De kern van het waterbeleid 21e eeuw is dat water ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. In het landschap en in de stad moet ruimte gemaakt worden om water op te slaan, bijvoorbeeld door het aanleggen van vijvers in woonwijken. Ons klimaat veranderd en dit heeft gevolgen voor de waterhuishouding. Het weer wordt extremer met korte maar hevige regenbuien, meer smeltwater dat via de rivieren ons land binnenkomt en stijging van de zeespiegel. Om te voorkomen dat dit ook tot meer wateroverlast leidt hebben Rijk, provincies, gemeenten en waterschappen het waterbeleid 21 eeuw ontwikkeld. Dit beleid wordt op de volgende manieren uitgevoerd: Anticiperen in plaats van reageren. Door nu al maatregelen te nemen wordt overlast in de toekomst voorkomen. Techniek en ruimte worden slim gecombineerd. Het is én zoeken naar ruimte voor water én zorgen dat onze dijken en gemalen technisch gezien voldoen. Vasthouden, bergen, afvoeren. Een overvloed aan water wordt nu opgevangen op de plaats waar deze ontstaat. Het bergen vindt plaats in speciaal daarvoor bestemde gebieden. Daardoor kan het uiteindelijk ook op een meer
Pagina 7
gecontroleerde wijze worden afgevoerd. Bij stedelijke uitbreiding, bij de herstructurering van naoorlogse woonwijken en bij het ontwikkelen en herinrichten van bedrijventerreinen zijn er mogelijkheden om water en stedelijke functies te combineren. Dit is alllereerst van belang voor een goed kwantitatief en kwalitatief waterbeheer. Het biedt echter ook de kans om kwaliteit toe te voegen aan stadsuitbreiding en de stedelijke herstructurering, bijvoorbeeld voor het wonen aan het water en daarmee de directe beleving van water. 1.4 Vierde Nota Waterhuishouding De Vierde nota waterhuishouding legt de belangrijkste beleidsdoelstellingen voor waterbeheer vast voor met name de periode 1998-2006. Het beleid vervat in de Nota is een directe voortzetting van het beleid geformuleerd in de Derde nota waterhuishouding die in 1989 is vastgesteld. Veranderingen in beleid zijn met name het gevolg van recente ontwikkelingen en te verwachten ontwikkelingen zoals klimaatverandering, zeespiegelstijging en voorgaande bodemdaling. Centrale doelstelling is "Het hebben en houden van een veilig en bewoonbaar land en het instandhouden en versterken van gezonde en veerkrachtige watersystemen, waarmee een duurzaam gerbuik blijft gegarandeerd". In de nota is beleid geformuleerd ten aanzien van verschillende watersystemen, waarbij ondermeer veiligheid (beheer waterkeringen) en kwaliteit centraal staan. Ook wordt gestreefd naar goede afstemming tussen verschillende overheden en daarbij behorende (ruimtelijk) plannen. In de Vierde Nota Waterhuishouding is het water in de stad benoemd, door middel van zeven aangrijpingspunten. het uitvoeren van een knelpuntenonderzoek stedelijk waterbeheer; het ontwikkelen van een gemeenschappelijke visie van gemeenten en waterbeheerders op het waterbeleid en doorvertaling naar bestemmingsplannen en waterbeheersplannen. een meer op ecologische, hydrologische aspecten en belevingswaarde gebaseerde planning en de verstedelijking; aandacht voor de waterketen in relatie tot duurzaam bouwen; voortgaan met het opstellen en uitvoeren van gemeenschappelijke rioleringsplannen, het terugdringen van overstortingen en het verwijderen van vervuilende waterbodems; het bevorderen van waterbesparing en hergebruik van water; het afkoppelen van verhard oppervlak en infiltratie van water in de bodem. 1.5 Nota Mobiliteit De Nota Mobiliteit is het nationale verkeers- en vervoerplan tot 2020. Centraal staat dat mobiliteit een noodzakelijke voorwaarde is voor economische en sociale ontwikkeling. In de Uitvoeringsagenda staat beschreven hoe uitvoering wordt gegeven aan de Nota Mobiliteit. Het beleid heeft betrekking op aanpassingen aan de hoofdwegenstructuur en het spoornetwerk alsmede landelijke maatregelen als rekeningrijden en de OV-Chipkaart. Het voorliggende bestemmingsplan is weliswaar hoofdzakelijk gericht op ontwikkeling, maar voorziet niet in aanpassingen van Rijks- en provinciale wegen dan wel het spoorwegennet.
2 Provinciaal beleid 2.1 Omgevingsvisie (2008) Op 1 juli 2009 is de Omgevingsvisie Overijssel vastgesteld. In deze omgevingsvisie zijn het Streekplan, het Verkeer- en Vervoersplan en het Milieubeleidsplan samengevoegd. De Omgevingsvisie is het provinciale beleidsplan voor de fysieke leefomgeving van Overijssel.
Pagina 8
De provincie Overijssel zet met de Omgevingsvisie vooral in op het verbinden van bestaande kwaliteiten en nieuwe ontwikkelingen, waarbij de gebiedskenmerken van provinciaal belang als uitgangspunt dienen. Onderstaand model fungeert als leidraad bij de provinciale advisering.
In het kader van de Omgevingsvisie en de verstedelijkingsafspraken met het Rijk is door de gemeente "Bedrijventerreinen in perspectief tot 2020; een onderzoek naar de toekomstige behoefte aan bedrijventerrein in Almelo" opsteld. Gekeken is naar de ontwikkeling van de beroepsbevolking op basis van de gemeentelijke demografische vooruitberekening. Daarna is de behoefte aan bedrijventerrein geraamd op basis van historische uitgifte en op basis van de zogeheten bedrijfslocatiemonitoring. Deze twee ramingen zijn daarna met elkaar geconfronteerd. Overeenkomstig de volgorde, aangegeven in de zogenaamde SER-ladder, is daarna gekeken naar de optimalisering van het huidige ruimtegebruik en herstructurering. Daarna is de additionele ruimtebehoefte bekeken in relatie tot de plannen aan nieuw bedrijventerrein. Het beeld dat uit beide beschouwingen komt wordt aangezet tegen de geraamde terreinbehoefte. Bij het maken van een synthese van de resultaten uit beide berekeningswijzen blijkt dat: in de toekomst een uitgifte van 8 hectare per jaar aan de vraag moet kunnen voldoen; gezien de uitgiftekenmerken uit het verleden de kans groot is dat op lokaal niveau circa 80% van de gronduitgifte waarschijnlijk tot de categorie tot 5000 m2 gaat behoren.; de uitgifte boven 1 hectare weinig voorkomt. Wat dat betreft vormt het regionale terrein XL Bussinesspark duidelijk een aanvulling op de gebruikelijke vraag met haar aanbod van kavels van 2 hectare en daarboven; bij voldoende aanbod, de gemeente Almelo in staat zullen blijven ook nieuwe bedrijvigheid aan te trekken, als tot nu toe het aandeel van nieuwe bedrijven 46% bedraagt. Onze ambitie in het kader van stad in balans zijn daar eveneens mee gediend. Volgens de historische uitgifte is circa 7 hectare per jaar nodig aan nieuw bedrijventerrein. Om aan de groei van de beroepsbevolking en gestelde doelen van de arbeidsparticipatie te voldoen en kijkend naar de ontwikkeling van het aantal arbeidsplaatsen, dan kom het ramingsresultaat uit bij een ondergrens van 7 hectare. Bij heruitgeefbaar terrein bij herontwikkeling van verouderde bedrijventerreinen wordt ongeveer 1 hectare per jaar gewonnen. Daar staat dan weer tegenoverdat er nog terreinen door transformatie (bijvoorbeeld de Indiëlocatie) verliezen. Dat loopt op tot circa 2,5 hectare gemiddeld per jaar. Bij een voorzichtige raming kan voorlopig worden uitgegaan van 8 hectare netto gemiddeld per jaar. Bij de beschikbaarheid van nieuwe terreinen is de stand van zaken dat vrijwel geen direct uitgeefbaar terrein beschikbaar is. Momenteel zijn een aantal bedrijventerreinen in voorbereiding, waarvan Aadijk Noord er ook één is. Het totale bedrijvenpark staat in de planning als 32 netto uitgeefbaar met een voorgenomen start van uitgifte in 2010/2011. De gemiddelde jaarlijkse uitgift is geraamd op 2 hecare per jaar tot 2024. Volgens het onderzoek voldoet het totale bedrijventerrein aan de vereisten van de
Pagina 9
SER-ladder. Het terrein van Witzand beslaat 5 hectare voor een houthandel/groothandel, bouwmarkt en kantoor. In het onderzoek is tevens aandacht geschonken aan kantoren en perifere detailhandel. Voor kantoorvestigingsmogelijkheden wordt het bedrijventerrein Aadijk Noord genoemd. Hierbij wordt wel de kanttekening gemaakt dat het kantoor ten behoeve van de houthandel/groothandel wordt opgericht en hiermee dus een directe relatie heeft. De bouwmarkt betreft een volumineuze detailhandel met een (boven) regionale functie die doelgericht bezocht worden. Hiervoor zijn goed ontsloten maar wat meer solitaire locaties geëigende. Aadijk Noord wordt aangemerkt als zo'n locatie. Hiermee zijn de eerste twee stappen van het uitvoeringsmodel van de provincie gemotiveerd. Wat rest is te ontwikkeling te bezien in het kader van de gebiedskenmerken. Volgens de gebiedskenmerkenkaart is de locatie gedeeltelijk eengewezen als "gepland bedrijventerrein" en gedeeltelijk als "stadsrandgebied". De natuurlijke laag van de locatie is "Hoogveengebied (in cultuur gebracht); De laag van het agrarisch cultuurlandachap is "Hoogveenontginningen"; De lust- en leisurelaag geeft gedeeltelijk voor de locatie "stadsrandgebied" aan. Volgens de catalogus Gebiedskenmerken is de ambitie om de hoogveenrestanten in stand te houden. De locatie is echter al in cultuur gebracht, waardoor deze ambitie niet voor onderhavige locatie geldt. Als er ontwikkelingen plaatsvinden dan dragen deze bij aan behoud en versterking van het kleinschalige karakter en de kenmerkende weg- en kavelgrensbeplanting en de diverse lintbebouwing. Het voornamelijk in agrarisch gebruik zijnde gebied kent een zeer open structuur die kenmerkend is voor het veenontginningslandschap van noord Twente. Dit landschapstype komt veel voor in de omgeving. Bomen en ander opgaand groen volgen bijna uitsluitend de droge en natte infrastructuur of komen voor als erfbeplanting. Het gebied heeft geen bijzondere landschappelijke waarde. Met de ontwikkeling van onderhavige locatie wordt erfbeplaning aan de noordzijde van het terrein en een groengordel aan de zuidzijde van het terrein planologisch ingebed, waarmee de ruimtelijke kwaliteit wordt verbeterd en een versterking van de kenmerken van het veenontginningsplanschap plaatsvind. Deze inpassing vormt ook een goede overgang van stad naar platteland en een inbedding in de stadsrand.
Pagina 10
2.2 Omgevingsverordening In de paragraaf "Omgevingsvisie" is al aangegeven op welke wijze de ruimtelijke kwaliteit van het gebied wordt versterkt conform de geldende gebiedskenmerken. Ingevolge de omgevingsverordening moeten nieuwe bedrijventerreinen naar aard, omvang en locatie in overeenstemming zijn met de gemeentelijke bedrijventerreinenvisie waarover overeenstemming is bereikt met de buurgemeenten en Gedeputeerde Staten van Overijssel. De gemeentelijke nota "Bedrijven in perspectief tot 2020" (zie paragraaf 5.4), waarin de behoeft van onderstaande locatie is gemotiveerd, heeft de instemming van het college van burgemeester en wethouders. Ook is deze nota ter afstemming gestuurd naar de buurgemeenten. Wierden en Tubbergen hebben inmiddels gereageerd en zijn akkoord met de kanttekening dat zij een actief afstemmingsoverleg voorstaan. Aan het college zal worden voorgesteld om dit op te pakken. Met de gemeente Twenterand is een afspraak voor overleg gemaakt. Na het overleg van Twenterand zal de inspraak worden verwerkt in de nota. Op marginale onderdelen zal de nota geactualiseerd worden en tera vaststelling, via burgemeester en wethouders, aan de raad worden aangeboden.
3 Regionaal beleid 3.1 Netwerkstad Twente -Ruimtelijke Oriëntatie 2030 (2001) Op basis van de Twentse potenties en de ambitie voor de netwerksteden zijn de belangrijkste doelen en ontwerpopgaven voor de komende jaren gedefinieerd: Versterken van de economische positie Optimaliseren bereikbaarheid (extern en intern) Versterken kwaliteit landschap
Pagina 11
Versterken identiteit en kwaliteit steden en dorpen Versterken internationale positie
Om deze doelstellingen te bereiken kiest Twente voor het toepassen van vier ruimtelijke strategieën: Intensiveren in plaats van uitbreiden Transformatie stedelijk gebied Combineren van functies Ontwerpen met water 3.2 Netwerkstad Twente- Ruimtelijke ontwikkelingsvisie 2030 (2007) De Ruimtelijke ontwikkelingsvisie is een richtinggevend document dat de toon zet voor werkzaamheden aan de ruimtelijke ontwikkeling van de netwerkstad. 3.3 Convenant Duurzaam Bouwen Twente (1997) De gemeente Almelo is mede-ondertekenaar van het Twentse convenant Duurzaam Bouwen. In dat convenant geven bouwpartijen (ondernemers en overheden) aan zich in te zullen zetten voor duurzaam bouwen.
4 Beleid Waterschap Regge en Dinkel Het Waterschap Regge en Dinkel heeft een aantal opgaven geformuleerd met betrekking tot water: Zorgen voor veiligheid en beperking van overlast; Verzorgen van het juiste grond- en oppervlaktewaterregime; Meer aandacht schenken aan 'water in de stad'; Versterken van het waterketenbeheer.
5 Gemeentelijk beleid 5.1 Structuurplan Almelo, symbiose tussen stad en land (2003) Op 6 maart 2003 is het "Structuurplan Almelo -symbiose tussen stad en land" vastgesteld. Ingevolge de plankaart van het Structuurplan valt het bedrijventerrein Aadijk Noord onder "Wonen-ontworpen". Op 11 juli 2006 is het Structuurplan gedeeltelijk herzien ten behoeve van Waterrijk. Waterrijk is de grootste integrale ontwikkeling van Almelo. De ambtitie van Waterrijk is tweeledig, namelijk het creëren van bijzondere hoogkwalitatieve (suburbane) woonmilieu's met alle mogelijke woonkeuzen en anderzijds het gebruik van grootschalig water als basis vaoor de ontwikkeling voor dit toekomstige stadsdeel. Het bedrijventerrein Aadijk Noord vormt de overgang van het bedrijventerrein Turfkade naar Waterrijk. Dit houdt in dat aan de noordzijde van de Aadijk een werklocatie voor lichte industrie en diensten ontwikkeld kan worden.
5.2 Masterplan Almelo: Stad in balans (2004) De gemeente Almelo heeft voor haar grondgebied op 11 oktober 2004 het Masterplan Almelo vastgesteld. het Masterplan vormt het ontwikkelingskader voor de stad richting 2030. het doel van het Masterplan is een betere stedelijke en ruimtelijke ontwikkeling van Almelo, een sterkere positie van Almelo in de regio en een grotere aantrekkingskracht van Almelo op doelgroepen die nu ondervertegenwoordigd zijn. het Masterplan Almelo is te beschouwen als een raamwerk voor
Pagina 12
afzonderlijke plannen. De facetten van het Masterplan zijn nader beschouwd in zes thematische invalshoeken: wonen, veiligheid, werken, samen leven, mensen voor elkaar en omgeving. Almelo kan in de regio een rol op zich nemen voor wonen, werken en recreëren. Behalve in het Regionale Bedrijventerrein Twente (XL-businesspark) voorziet het Masterplan ook elders in ruimte voor groei van het oppervlakte bedrijventerreinen. Het biedt bedrijven en organisaties een bredere keuze aan typen locaties om zich te huisvesten. De verschillende wensen en eisen van bedrijven moeten worden geaccomodeerd en de juiste terreinprofielen moeten op de juiste plaats binnen de stad Almelo en de Netwerkstad Twente worden afgewikkeld. Almelo beschikt in de toekomst over binnenstedelijke en perifere werklocaties van verschillende kwaliteit en schaalgrootte. In het Masterplan wordt voorzien in 280 hectare bedrijventerrein tot 2030, gedifferentieerd naar verschillende typen. In het Masterplan is het bedrijventerrein Aadijk Noord aangewezen als "Werken, nieuwe-schone productie" met een oppervlakte van 2,8 hectare, waar al in het Structuurplan in was voorzien.
Pagina 13
5.3 Toekomstvisie detailhandel Almelo (2008-2015) In de Toekomstvisie detailhandel Almelo is aangegeven dat voor volumineuze detailhandel of grootschalige detailhandelsvestigingen met een (boven)-regionale functie die doelgericht worden bezocht moeten een of enkele nieuwe locaties ontwikkeld worden. Deze locaties moeten goed toegankelijk zijn, er moet voldoende parkeergelegenheid zijn en op voldoende afstand van de binnenstad liggen om geen concurrentie voor de binnenstad te vormen. Onderhavig bestemmingsplan voorziet in een dergelijk locatie. 5.4 Bedrijven in perspectief tot 2020 Zoals in de nota "Bedrijven in perspectief tot 2020" is aangegeven is de behoefteberekening gebaseerd op: a. de historische uitgifte. De basis hiervoor is de uitgifte in de afgelopen 10 jaren. b. de methode van de zogeheten Bedrijfslocatiemonitor (BLM) van het Centraal Planbureau. Beide methoden zijn genomen om extra zekerheid in de ramingen te krijgen. Normaal gaat de provincie Overijssel uit van de onder punt 1 genoemde methode. Het alleen hanteren van die methode heeft als nadeel dat in jaren waarin weinig uitgeefbaar bedrijventerrein beschikbaar is, zoals in de afgelopen jaren, er feitelijk geen zuiver beeld van de behoefte bestaat. De provincie Overijssel heeft onlangs voorgerekend dat de gemiddelde terreinuitgift in de afgelopen jaren circa 12 hectare per jaar bedroeg. In de bedrijfslocatiemonitor (BML) wordt met name gericht op formele bedrijvenlocaties. Kantoorruimte vormt geen afzonderlijk locatietype. Gecorrigeerd naar het grotere aandeel van de nijverheid in Almelo ten opzichte van landelijk (21 vs. 27,6%) wordt de totale verwachte voorkeur van bedrijven om op formeel bedrijventerrein te gaan zitten voor Almelo geraamd op 42 %. Voor het noorden en oosten blijkt daarnaast het gemiddeld ruimtegebruik op formeel bedrijventerrein per werknemer het hoogst te zijn en gestegen tot 310 m2 per werknemer.
Pagina 14
De afwijkende positie van het noorden en oosten wordt grotendeels verklaard door het hogere aandeel van de sectoren nijverheid en logistiek die wel in het ruimtegebruik een opwaartse dynamiek vertonen. Er zijn daarbij geen aanwijzingen dat dit in de toekomst zal veranderen. Er zijn daarnaast ook eigen bevindingen met betrekking tot het ruimtegebruik. Die bevindingen wijzen erop dat het gemiddeld ruimtegebruik aan het toenemen is. Een belangrijke oorzaak zijn normen die terug te voeren zijn op het onderwerp duurzaamheid. Het lijkt een tegenspraak in het kader van zuinig ruimtegebruik. Toch moet hiermee rekening worden gehouden. Door de nieuwe normering loopt momenteel op kavels de maximaal te bebouwen oppervlakte terug tot ongeveer 50%. Daar blijft het echter niet bij. Ook de verhouding bruto uitgeefbaar – netto uitgeefbaar terrein laat een steeds grotere kloof zien. Dat is bijvoorbeeld te wijten aan de toename van de voorkeur om parkachtige bedrijfsomgevingen te creëren. De stijging van het gemiddeld ruimtegebruik op formeel bedrijventerrein wordt op basis van de BML in 2010 op 330 m2 per werknemer op formeel bedrijventerrein geschat. Eigen ervaringen ten aanzien van het ruimtegebruik kan mogelijk nog een forsere groei laten zien. Niettemin wordt ervan uitgegaan dat door wijziging in de aard van de werkgelegenheid de stijging beperkt zal blijven. Als berekeningsbasis voor 2020 wordt dan ook als resultante rekeninggehouden met ca. 350 m2 per werknemer. Aldus kan, op basis van een benodigde / geprognosticeerde hoeveelheid extra arbeidsplaatsen tot 2020 van minimaal 5000, de extra Almelose behoefte aan formeel bedrijventerrein berekend worden op afgerond 75 ha (42% van 5000 x 350 m2). Deze ruimtebehoefte dient als ondergrens gezien te worden. De ruimtelijke reserveringen zijn hiermee immers niet volledig afgedekt. De licht stijgende ruimtebehoefte impliceert namelijk ook dat bedrijven binnen de vestiging dit zullen ervaren. Die behoeft overigens niet direct manifest te worden, afhankelijk van de specifieke situatie bij het individuele bedrijf en de sector waarin zij zich bevindt. Niettemin kan het om aanzienlijke metrages gaan. Voorzichtigheidshalve wordt ervan uitgegaan dat de helft manifest wordt. Dit zorgt voor een extra ruimtebehoefte van circa 35 ha.Alles bijeen genomen ontstaat een bandbreedte van 75- 110 ha netto tot 2020. Deze uitslag en de historische uitgifte resultaren in een ondergrens van 8 ha. als voorstel te nemen, dat wil zeggen ca. 7 ha. excl XL Businesspark. Dit resultaat is reeds planeconomisch verwerkt, zie onderstaande tabel.
Pagina 15
5.5 Milieubeleidsplan Almelo 2002 Almelo wil een duurzame stedelijke ontwikkeling bevorderen. Dit is omschreven als 'het ordenen, inrichten en beheren van de leefomgeving op een ecologische verantwoorde wijze, zodat de huidige maar ook de komende generatie, daar graag willen leven en kunnen leven". 5.6 Waterplan Almelo (2002) Uitgangspunt voor het Waterplan Almelo is de ambitieuze doelstelling van het Waterpact van Twente om de milieubelasting binnen de waterkringloop met een factor van 20 te verminderen. In het Waterplan is aangegeven dat het vasthouden van water de voorkeur verdient. Wanneer dit niet meer mogelijk is, wordt zoveel mogelijk water geborgen. Daarbij speelt de kwaliteit een belangrijke rol: water van verschillende kwaliteit (de stedelijke en landelijke waterstromen) wordt zoveel mogelijk gescheiden. Wanneer ook berging niet meer mogelijk is, wordt het water tenslotte afgevoerd. In Almelo wordt het overtollige, schone grondwater enerzijds benut voor hergebruik in de waterketen, anderzijds door voeding in de beken. Wanneer de kwaliteit van het drainagesysteem dit niet toestaat, wordt aangesloten op de vuilwaterriolering en afgevoerd naar de RWZI's. Voor nieuwe bebouwing wordt afhankelijk van de lokale situatie en mogelijkheden, op maat invulling gegeven aan de algemene gidspricipes, waarbij geldt dat er geen relatief schoon wordt afgevoerd naar de RWZI. De uitbreidingmogen het watersysteem zowel kwalitatief als kwantitatief niet nadeling beïnvloeden. Dit betekend "grondwaterneutraal" bouwen, retentie van gebiedseigen water en het voorkomen van vervuiling. Afhankelijk van de lokale situatie en mogelijkheden wordt hier op maat invulling aan gegeven. Hierbij geldt dat alle nieuwe percelen waar afvalwater vrijkomt, worden voorzien van een aansluiting op de riolering. 5.7 Gemeentelijk rioleringsplan 2006 t/m 2010 De gemeente heeft voor de periode 2006-2010 een gemeentelijk rioleringsplan opgesteld. Dit rioleringsplan is de gemeentelijke visie op de aanleg en het beheer van de riolering. Ook is gekeken naar grondwater en waterkwaliteit (baggeren). Enkele speerpunten voor de korte en lange termijn zijn: het scheiden van vuile en schone waterstromen door afkoppeling; in 2050 minimaal 25% van het verhard oppervlak afgekoppeld; oplossen grondwaterproblemen door mee te liften met renovatie en rioolvervanging c.q. afkoppeling.
Pagina 16
HOOFDSTUK 4 Randvoorwaarden, onderzoek en verantwoording 1 Flora en Fauna 1.1 Gebiedsbescherming Het projectgebied bevindt zich niet in de buurt van een speciale beschermingszone als bedoeld in de Vogel- en Habitatrichtlijn of in de buurt van de Ecologische Hoofdstructuur of andere natuurgebieden. Gebiedsbescherming is daarom niet aan de orde. 1.2 Soortenbescherming Wat betreft de soortenbescherming is de Flora- en Faunawet van toepassing. Hierin wordt onder andere de bescherming van dier- en plantensoorten geregeld. Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient te worden getoetst of er sprake is van negatieve effecten op de aanwezige natuurwaarden. Als hiervan sprake is, moet ontheffing of vrijstelling worden aangevraaagd. Ecogroen Advies B.V. heeft in 2003, 2004 en 2005 op twee locaties ten noorden van Almelo uitvoerig onderzocht. In een brief van 3 november 2006 is door Ecogroen Advies per soortgroep verslag gedaan van de aanwezige natuurwaarden op de Witzandlocatie, zoals aangetroffen tijdens de onderzoeken. De Flora- en Faunawet vormt daarbij het toetsingskader. Samengevat zijn er vanuit de werking van de Flora- en Faunawet geen beperkingen voor de geplande ontwikkeling op de locatie en is er geen ontheffing annex artikel 75 C van de Flora- en Faunawet vereist. Wel dient ten allen tijde rekening gehouden te worden met de mogelijk aanwezigheid van broedvogels. Verstoring of schade aan broedvogels en hun nesten is niet toegestaan en bij uitvoering van werkzaamheden dient hierop gecontroleerd te worden.
2 Archeologie Onderzocht is of er sprake is van mogelijk te verstoren archeologische waarden. Hiertoe is een bureauonderzoek verricht door Synthergra Archeologie b.v. Uit het onderzoeksrapport "Bureauonderzoek, uitbreiding plangebied Almelo Noord te Almelo" van 2 juni 2006 blijkt dat, door de zeer geringe trefkans, de voorgenomen functiewijziging niet zal leiden tot aantasting of vernietiging van mogelijk aanwezige archeologische resten. De resultaten van dit onderzoek zijn getoetst door het bevoegd gezag, in casu de provinciaal Archeoloog van Overijssel. In een brief van 26 juni 2006 wordt door de Provinciaal Archeoloog geconcludeerd dat nader Archeologisch onderzoek niet noodzakelijk is.
3 Fysieke veiligheid 3.1 Inleiding Het aspect fysieke veiligheid beoogt het beschermen van mens, dier en milieu tegen (de gevolgen van) ongevallen en rampen. Ondanks de gerealiseerde veiligheidsmaatregelen en -voorzieningen blijft er een restrisico waarbinnen incidenten plaats kunnen vinden. Om de effecten van een incident zoveel mogelijk te beperken, is het noodzakelijk dat hulpverleningsdiensten adequaat op kunnen treden en dat burgers zich in veiligheid kunnen brengen. Een ontwikkeling wordt getoetst op fysieke veiligheidsaspecten, aan landelijke, regionale en gemeentelijke richtlijnen en/of regelgeving. 3.2 Bereikbaarheid Een goede en dus snelle bereikbaarheid van branden en ongevallen heeft een belangrijke invloed op de effectiviteit van het brandweerwerk en daarmee de veiligheid van burgers. Het uitgangspunt van een goede bereikbaarheid is dat een gebied via minimaal twee ontsluitingswegen toegankelijk dient te zijn. De vluchtwegen dienen voldoende capaciteit te hebben om de volledige populatie uit het gebied te kunnen evacueren (oook als een vluchtweg is afgesloten) én om hulpverleningsdiensten het gebied in te laten komen. De inrichting van de openbare ruimte moet voldoen aan artikel 2.5.3 van de gemeentelijke bouwverordening. De inrichting van de ruimte kan bestrijding negatief of positief beïnvloeden. Daarbij
Pagina 17
gaat het tevens om de opstelmogelijkheden om in de belaste omgeving het materiaal op te stellen. Voor wat betreft de bereikbaarheid geldt dat het gebied via twee zijden toegankelijk dient te zijn. Bij het ontwerpen van het plangebied dient hier rekening mee te worden gehouden. Daarnaast dienen de (brandweer)toegangen tot op 40 meter bereikbaar te zijn voor de brandweervoertuigen. De bereikbaarheid op het eigen terrein zal via de bouwaanvraag worden beoordeeld. 3.3 Opkomsttijd Een korte opkomsttijd geeft een grotere kans op het beperken van het aantal, het overleven en het herstel van slachtoffers. Gebouwen met een hoger brandrisico, minder zelfredzame personen en/of slechte vluchtmogelijkheden moeten sneller kunnen worden bereikt dan preventief goed uitgevoerde gebouwen met zelfredzame personen. In de Handleiding Brandweerzorg staat op objectsoort beschreven binnen welke tijd de brandweer geacht wordt ter plaatse te zijn. Berekeningen geven weer welke tijd de brandweer nodig heeft om in het gebied ter plaatse te komen. Daarbij is onderscheidt gemaakt tussen de dag- en nachtsituatie, omdat in Almelo gedurende kantooruren (dagsituatie) vanaf post Centrum wordt uitgerukt en buiten kantooruren (nachtsituatie) vanaf de posten Noord en Zuid. Tevens wordt rekening gehouden met de opkomsttijd van de buurgemeenten. Voor zowel de dag- als de nachtsituatie geldt dat de brandweer volgens berekeningen van de Hulpverleningsdienst Regio Twente op tijd ter plaatse kan zijn. 3.4 Bluswatervoorziening Voor een optimale bluswatervoorziening wordt onderscheidt gemaakt in primaire, secundaire en tertiaire bluswatervoorzieningen. Dit onderscheidt is van belang omdat de eisen die aan de parameters: afstand, capaciteit en bereikbaarheid worden gesteld voor de diverse bluswatervoorzieningen verschillend zijn. De basiskenmerken van deze drie modellen zijn: de primaire bluswatervoorziening (bestaat uit brandkranen op het drinkwaterleidingnet); de secundaire bluswatervoorziening (vijvers met beperkte capaciteit); de tertiaire bluswatervoorziening (onbeperkte hoeveelheid water).
Bluswatervoorziening Parameters
Primair
Secundair
Tertiair
Capaciteit (in m3/uur)
60 of 30 (permanent)
90 (minimaal 4 uur)
240 (permanent)
Afstand tot object
40 meter
320 meter
2.500 meter
Max. 8 meter
Max. 50 meter
Bereikbaarheid door Max. 15 meter brandweervoertuig
Er is nog niet te beoordelen of er voldaan wordt aan de richtlijnen met betrekking tot de primaire bluswatervoorziening. Het uitgangspunt is dat de brandkranen binnen 40 meter van de (brandweer) toegang zijn gelegen en minimaal 60 meter per uur leveren. De bluswatervoorziening zal via de bouwaanvraag worden beoordeeld. De waterberging op het eigen terrein kan als secundaire bluswatervoorziening dienen wanneer er een watervoorraad aanwezig is die voor de duur van 4 uur 90 m³/uur levert. De Hollander Graven kan als tertiaire bluswatervoorziening dienen. 3.5 Bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid Naast de aspecten bereikbaarheid, opkomsttijd, bluswatervoorziening en brandpreventieve
Pagina 18
voorzieningen speelt de zelfredzaamheid van burgers een rol. Zelfredzaamheid is het zichzelf kunnen onttrekken aan een dreigend gevaar, zonder daadwerkelijke hulp van hulpverleningsdiensten. Dit kan door schuilen en indien nog mogelijk vluchten uit het bedreigde gebied. In de directe omgeving ligt een gastransportleiding. In geval van een incident bij de gastransportleiding dienen er voldoende mogelijkheden te zijn om het plangebied te ontvluchten. Dit dient in het ontwerp voor de omgeving van het plangebied meegenomen te worden. 3.6 Waarschuwings- en alameringssysteem De Hulpverleningsdienst Regio Twente heeft conform artikel 3 van de Brandweerwet 1985 de wettelijke taak zich voor te bereiden op de coördinatie bij de bestrijding van rampen en zware ongevallen én het waarschuwen van de bevolking middels het sirenenet. Eén van de taken die uit deze verantwoordelijkheden voortvloeit is, in overleg met het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijkrelaties, het inrichten en onderhouden van een optimaal dekkende verdeling van de sirenes van het waarschuwings- en alameringssysteem (afgekort tot WAS) in haar verzorgingsgebied. Het plangebied valt binnen de dekkingscirkel van een sirene aan de Parmentiersweg.
Pagina 19
HOOFDSTUK 5 Milieuaspecten 1 Bodem Uit het Bodeminformatiesysteem (BIS4ALL) van de gemeente Almelo blijkt dat er binnen het plangebied geen bekende gevallen van bodemverontreiniging aanwezig zijn. Op basis van de historische gegevens zijn deze ook niet te verwachten. Wel is ter voorbereiding op het plan en ten behoeve van verwerving van de gronden een gebiedsdekkend milieukundig bodemonderzoek uitgevoerd. Uit het onderzoek blijkt dat in de bovengrond licht verhoogde gehalten zware metalen zijn aangetoond. In het grondwater zijn licht tot sterk verhoogde concentraties van zware metalen aangetoond. De verhoogde concentraties aan arseen in het grondwater is waarschijnlijk van natuurlijke oorsprong. Het plangebied valt conform de gemeentelijke bodemkwaliteitskaart (BKK P95) onder het achtergrondwaardengebied 22. De gemiddelde bovengrond bevat hier (licht) verhoogde gehalten EOX(0,69 mg/kg droge stof). De gehalten van overige parameters (zware metalen, PAK en minerale olie) in de boven- en ondergrond bevinden zich op of beneden de streefwaarde. Verder blijkt dat de grond humus- en lutumarm is, respectievelijk 4,14 en 5,14%. Op basis van de beschikbare gegevens kan gesteld worden dat vanuit milieuhygiënisch oogpunt het gehele plangebied geschikt is voor de huidige en toekomstige bestemming.
2 Geluid Het bestemmingsplan voorziet niet in geluidsgevoelige bebouwing. Nader onderzoek ingevolge de Wet Geluidshinder is niet noodzakelijk. Geluidstechnische isolatie-eisen aan de bouwwerken zullen worden gesteld in de bouwvergunning.
3 Luchtkwaliteit Bij elk ruimtelijk plan moet de luchtkwaliteit in acht worden genomen. Door de gemeente Almelo zijn meerdere onderzoeken uitgevoerd naar de emissie van fijn stof bij uitbreiding van bedrijfsterreinen met categorie 3-4 bedrijven. Geconcludeerd kan worden dat bij beperkte uitbreidingen van bedrijventerreinen tot circa 40 hectare er sprake is van een zeer beperkte bedrage aan het aanwezige achtergrondniveau fijn stof. De bijdrage leidt niet tot een overschrijding van de normstelling voor fijnstof zoals genoemd in de Wet milieubeheer. In dit geval is het plangebied veel beperkter en kan worden gesteld dat de effecten van dit plangebied op de luchtkwaliteit veel geringer zal zijn. Een onderzoek naar luchtkwaliteit is dan ook niet nodig. Ook omdat de jaarlijkse rapportage in het kader van het Besluit Luchtkwaliteit geen overschrijding van de grenswaarden in en om het plangebied laat zien, mag geconcludeerd worden dat de luchtkwaliteit geen gelemmering vormt voor dit plan.
4 Externe veiligheid 4.1 Inleiding Onderzocht is of de in het bestemmingsplan toegelaten functies vanuit externe veiligheidsperspectief mogelijk is. De geplande ontwikkelingen zijn zelf niet te beschouwen als externe-veiligheidsrelevant. De effecten van externe veiligheidsrisico's op de omgeving hoeven ook niet nader te worden beoordeeld. Gekeken is naar de risico-effecten vanuit de omgeving op de voorgestane ontwikkeling. Gezien de functies kan gesproken worden van een beperkt kwetsbaar object. De risico's, gevaarbronnen in de nabijheid van deze ontwikkeling, zijn geinventariseerd. Beoordeelde gevaarbronnen kunnen bedrijven zijn maar ook transportroutes over de weg, rail of vaarwater en leidingsroutes voor brandstoffen zoals gasleidingen. Beoordeeld is of op de locatie van deze ontwikkeling kan worden voldaan aan de grenswaarden voor het plaatsgebonden (individueel) risico en wat deze ontwikkeling voor gevolg heeft voor de oriënterende waarde van het groepsrisico. Het besluit "Externe Veiligheid inrichtingen" (BEVI), de regeling externe veiligheid inrichtingen, de handreiking verantwoording groepsrisico zijn bij deze beoordeling toegepast. Bedrijven zoals geregistreerd in het "Risico Register Gevaarlijke Stoffen" (RGGS) zijn in de beoordeling van het plaatsgebonden en groepsrisico, voorzover aanwezig, meegenomen.
Pagina 20
Voor het beoordelen van transportrisico's is gebruik gemaakt van de circulaire "Risico Normering Vervoer Gevaarlijke Stoffen" (RNGS). Concreet houdt dit in dat rond het plangebied is onderzocht welke externe veiligheidsrisico's zich voordoen en dat is gekeken of deze beperkend zijn voor de voorgestane ontwikkeling. Concreet houdt dit in dat deze houthandel met groothandel in bouwmaterialen zich niet mag vestigen binnen 10-6 contouren voor het plaatsgebonden risico. 4.2 Risicobedrijven in de directe omgeving van het plangebied In de "ruime" omgeving van deze ontwikkeling, hierbij ook de grotere effectafstanden in ogenschouw genomen, zijn geen bedrijven aanwezig welke conform BEVI zijn te beschouwen als risicobedrijven. Ook zijn er geen bedrijven zoals geregistreerd in het "Risico Register Gevaarlijke Stoffen (RGSS) aanwezig. Een nadere beoordeling is dan ook niet noodzakelijk. Wel kan gesteld worden dat het industriegebied, waarnaast de ontwikkeling is gelegen, de realisatie van risicobedrijven (nog) mogelijk maakt. De feitelijke situatie is echter zodat deze niet aanwezig zijn. Overigens is het voornemen om bij de lopende actualisatie van het bestemmingsplan voor dit gebied risicobedrijven niet mee in zijn algemeenheid zijn toegestaan. 4.3 Transportroutes voor gevaarlijke stoffen rond het plangebied Ten behoeve van het transport van gevaarlijke stoffen over de weg is binnen de gemeentelijke grenzen van Almelo (en zoveel mogelijk aan de buitengrenzen van de stad) een route gevaarlijke stoffen vastgesteld. Voor het doorgaande transport van gevaarlijke stoffen dient gebruik te worden gemaakt van de daarvoor vastgestelde route. In de directe omgeving rond het plangebied is geen "route gevaarlijke stoffen" aanwezig zoals deze door de gemeente Almelo is vastgesteld. Risico's ten gevolge van transport van gevaarlijke stoffen worden dan ook niet nader beschouwd. Het plangebied is op zodanig ruime afstand van spoorlijnen gelegen dat nadere beoordeling niet noodzakelijk is. Het plangebied is op zodanige ruime afstand van waterwegen gelegen dat nadere beoordeling niet noodzakelijk is. Aan de zuidzijde is op korte afstand van het plangebied een regionale transportleiding gelegen. Het betreft een 8" 40 bar transportleiding. Voor het beoordelen van de risico's van de gasleiding is de circulaire "zonering langs hoge-druk aardgastransportleidingen 1984" als uitgangspunt gehanteerd. Rond de gasleiding dient een bebouwingsvrije zone van 5 meter te worden gehanteerd. Door deze bebouwingsvrije zone wordt de kans op mechanische schade geminimaliseerd en wordt gewaarborgd dat het plaatsgebonden risico niet wordt overschreden. In het bestemmingsplan is deze bebouwingsvrije zone op de verbeelding opgenomen. Uit hantering van de circulaire "zonering langs hoge-druk aardgastransportleidingen 1984" blijkt dat de te hanteren toetsingsafstand voor deze gastransportleiding 20 meter bedragen. Buiten deze afstand, zo geeft de circulaire weer, mag de invloed van deze leidingen op de omgeving als verwaarloosbaar worden geacht. Binnen deze toetsingsafstanden zullen geen kwetsbare objecten aanwezig zijn. Op 19 augustus 2009 is het ontwerp-besluit externe veiligheid buisleidingen naar de Eerste en Tweede Kamer gestuurd. Het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) regelt op vergelijkbare wijze als in het Bevi de externe veiligheidsaspecten van buisleidingen. Dit besluit is nog niet in werking getreden. De verwachting is dat de AMvB, die in oktober/november 2009 in de Tweede Kamer is behandeld medio 2010 in werking zal treden. Zodra deze in werking treedt worden de bestaande circulaires ingetrokken. Vooruitlopend op de inwerkingtreding van dit besluit kan gezegd worden dat er een belemmeringenstrook bedraagt ten minste vijf meter aan weerszijden van een buisleiding gemeten vanuit het hart van de buisleiding. De belemmeringenstrook is op de verbeelding opgenomen. Artikel 12 van het ontwerp-Bevb regelt de plicht om het groepsrisico van een buisleiding mee te wegen en te verantwoorden bij de vaststelling van een bestemmingsplan. In artikel 17 van het ontwerp Bevb is echter ook bepaald dat artikel 12 niet van toepassing is op een bestemmingsplan waarvan het ontwerp voor het tijdstip van inwerkingtreding van dit besluit (medio 2010) ter inzage is gelegd. Indien het groepsrisico verantwoord dient te worden, wordt een significante toename van het groepsrisico verwacht aangezien het plan weinig invloed zal hebben op de personendichtheid.
Pagina 21
Gesteld kan worden dat er vanuit externe veiligheid geen bezwaren zijn tegen de vestiging de voorgestane functies. Grenswaarden voor het plaatsgebonden risico worden niet overschreden. Er is geen sprake van een groepsrisico.
5 Bedrijven en Milieuzonering 5.1 Externe zonering/inwaartse zonering Onderzoek is gedaan naar de te verwachten milieubelasting van de voorgestane ontwikkeling. Hierbij is de VNG-brochure "Bedrijven en milieuzonering" als leidraad gehanteerd. Deze handreiking geeft een systematiek waarbij bedrijven in categorieën worden ingedeeld op basis van de ingeschatte milieubelasting. Per bedrijfscategorie zijn hierbij afstandscriteria tot een (gevoelige) (woon)omgeving opgenomen die bij de planvorming bij voorkeur in acht dienen te worden genomen. Onderverdeling milieucategorieën bedrijven en milieuzonering.
Milieucategorie
Aan te houden afstand
1
0 tot 10 meter
2
30 meter
3.1
50 meter
3.2
100 meter
4.1
200 meter
4.2
300 meter
5.1
500 meter
5.2
700 meter
5.3
1000 meter
6
1500 meter
In de planvorming wordt uitgegaan van bovengenoemd zoneringsprincipe als basis. Indien nodig kan uit nader onderzoek blijken dat deze afstanden, gezien de specifieke omstandigheden kunnen worden gereduceerd. De voorgestane functies kunnen worden geclassificeerd als categorie 3.1 bedrijven met een aanzienlijk potentieel aan verkeersaantrekkende werking. De zagerij behorend bij de houthandel kan worden beschouwd als een categorie 3.2 bedrijfsactiviteit. In de ruime nabijheid van het plangebied (meer dan 250 meter) zijn geen gevoelige objecten aanwezig. Voor bedrijfswoningen gelegen op een bedrijventerrein wordt een minimaal beschermingsniveua aanvaardbaar geacht voor de aspecten stof en geur. De afstand tot de meest dichtbij gelegen bedrijfswoning bedraagt meer dan 150 meter en is daarmee ruim voldoende. 5.2 Omliggende industriële bedrijven Onderzocht is of er in de omgeving van het plangebied zodanige bedrijfsactiviteiten plaatsvinden dat deze beperkingen opleveren voor dit plan. Relevante parameters kunnen bijvoorbeeld zijn trillingen, stof of geur. Hierbij dient wel te worden gesteld dat industrie onderling in milieuwetgeving geen tot nauwelijks bescherming geniet. Echter het getuigt niet van goede ruimtelijke ordening om bijvoorbeeld een kantorencomplex te situeren naast een hinderlijke geurbron. In de directe omgeving van het plangebied is de koffiebranderij van Neuteboom gelegen. De resultaten uit geuronderzoek laten zien dat er binnen het plangebied geen sprake is van overmatige geurhinder. De NER (Nederlandse Emissie Richtlijn) is hierbij als leidraad gehanteerd. Gesteld kan worden dat in de omgeving van het plangebied geen zodanige dominante bedrijfsactiviteiten aanwezig zijn dat er sprake is van een ongewenste ruimtelijke kwaliteit in het plangebied.
Pagina 22
5.3 Omliggende veehouderijen In de omgeving van het plangebied is onderzoek gedaan naar de aanwezigheid van agrariërs en de effecten als gevolg van deze aanwezigheid op de omgeving. Beoordeeld is of de geuremmissie op het pangebied zodanig is dat er sprake is van een ongewenste situatie. Onderzoek wijst uit dat er conform de "Wet geurhinder en Veehouderijen" geen sprake is van een geurgehinderde situatie.
Pagina 23
HOOFDSTUK 6 Waterparagraaf 1 Algemeen Door specifiek aandacht te gevan aan duurzaam waterbeheer in de bebouwde kom wordt, conform de Vierde Nota Waterhuishouding van het Rijk, het belang van de watersysteembenadering benadrukt. Daarbij spelen drie thema's een rol: ten eerste verhard oppervlak loskoppelen van het riool, ten tweede duurzame en watervriendelijke inrichting van bebouwde gebieden en ten derde (her)gebruik van regen- en afvalwater.
2 Watertoets De Watertoets is op grond van het Besluit ruimtelijk ordening (Bro) een verplicht onderdeel bij ruimtelijk planvorming. De Watertoets is het procesinstrument dat ruimtelijke plannen toetst op de mate waarin zij rekening houden met het beleid om water in Nederland meer ruimte te geven. Het proces van de Watertoets waarborgt een vroegtijdige inbreng van de waterbeheerders en heeft tot doel wateraspecten volledig mee te wegen in de planvorming. Ook bij deze plannen moet de Watertoets worden doorlopen.
3 Toekomstige waterhuishouding 3.1 Algemeen De toekomstige waterhuishouding moet een duurzaam karakter krijgen door schone en vuile waterstromen gescheiden te houden. Voor de afhandeling van hemelwater moet worden aangesloten bij de voorkeursvolgorden hergebruik, infiltreren, retenderen/afvoer naar oppervlakte water of retenderen/afvoeren naar riolering. Bij het stedenbouwkundig plan moet rekening worden gehouden dat water van hoog naar laag stroomt, waarmee water dan een ordenend principe voor het plan is. Dakwater mag direct worden afgevoerd naar oppervlaktewater, bijvoorbeeld een bergingsvijver in het plangebied die vervolgens met een stuw afwatert op een watergang. Hemelwater dat valt op (terrein)verhardingen wordt bij voor keur via een bovengrondse (wadi) toegevoegd aan grondwater met een overloop naar oppervlaktewater. Binnen het plangebied moet minimaal 20 mm kunnen worden geborgen bij een maatgevende neerslaggebeurtenis van 40 mm in 75 minuten. De maximale afvoer bij de maatgevende neerslaggebeurtenis is 2,4 liter/seconde per (bruto) hectare. Indien verhardingen via bermen rechtstreeks afwateren op oppervlaktewater, dienen deze bermen minimaal 3,00 m breed te zijn. Wadi's of infiltratiegebieden moeten een minimale drooglegging hebben van 0,5 meter ten opzichte van de GHG. In verband met onderhoud dienen de taluds minimaal 1:4 te zijn en moet de bodem minimaal 2,10 meter breed zijn. Omdat het hemelwater zal worden afgevoerd naar oppervlaktewater is het voorkomen van verontreiniging van het hemelwater noodzakelijk. Dit wordt gewaarborgd door binnen het plan geen uitloogbare materialen toe te passen in de bouwblokken en het straatmeubilair. Verder wordt om de waterkwaliteit te waarborgen, conform het beleid van de gemeente Almelo, geen chemische onkruidbestrijding toegepast. Natuurlijk is het bij het realiseren van een bovenstaand hemelwatersysteem belangrijk dat wateroverlast wordt voorkomen. Bij het ontwerp en de inrichting van het terrein moet daarom rekening worden gehouden met de mogelijkheid om in noodgevallen (bij extreme buien) de straat en de overige openbare ruimten te benutten als tijdelijke berging. Hiervoor moet de infrastructuur waterbewust worden ingericht. Hierbij kan vooral worden gedacht aan niet te lage vloerpeilen en het toepassen van trottoirbanden langs de wegen. In het plangebied komt een verbeterd gescheiden plus rioolstelsel (VGS+) te liggen. Het VGS+ stelsel bestaat uit een RWA en DWA stelsel in combinatie met een gemaal en retentie voorziening. Het principe van het VGS+ is er op gericht om minder schoon hemelwater naar de zuivering te brengen dan bij een traditioneel VGS. Deze optimalisering wordt op twee manieren gerealiseerd.
Pagina 24
Berging en pompcapaciteit zijn afgestemd op het hydraulisch functioneren van het stelsel. Er zal eerder overstort van het RWA stelsel plaatsvinden op de retentie voorziening zodat hierdoor minder water naar de zuivering gaat. De first-flush pomp van het gemaak kan zo aangestuurd worden dat deze na verloop van tijd stopt, zodra het vuil van de straten is gespoeld, en de first-flush is afgevoerd naar de zuivering. Al het schone water zal overstorten of via de HWA-pomp in de retentievijver worden geloosd. 3.2 Plangebied De onderhavige ontwikkeling kan als een tijdelijke situatie worden gezien omdat het vooruit loopt op de gehele planontwikkeling van het bedrijventerrein Aadijk Noord. Het hemelwater dat op de dakenen de verharding van de locatie valt moet op eigen terrein worden geborgen. Uitgangspunten voor de berging zijn dat minimaal 40 mm moet worden geborgen bij een maatgevende neerslaggebeurtenis van 40 mm in 75 minuten. Dit water mag niet rechtstreeks worden geloosd op het oppervlaktewater. De berging op eigen terrein zal gebeuren middels watergang/wadi's/rioolstelsen. Het regenwater zal via de watergang/wadi in de waterschapssloot worden geloosd. De maximale afvoer bij de maatgevende neerslaggebeurtenis is 2,4 liter/seconde per (bruto) hectare. Het vuilwater zal via het DWA-riool van de gemeente worden afgevoerd. 3.3 Oppervlaktewater Waterschap Regge en Dinkel is beheerder van de watergang langs de Aadijk. Voor het eventueel gebruik maken van retentie in, en lozen op, deze watergangen moet contact met hen worden opgenomen. Verder is de gemeente met het waterschap in overleg om het beheer van stedelijk water over te dragen. Nieuw stedelijk water moet qua beheer zowel aan de eisen van de gemeente als het waterschap voldoen. 3.4 Grondwater Het terrein, zowel openbaar als particulier, moet zodanig worden ontworpen en ingericht dat de toekomstige gebruikers geen hinder ondervinden van (te) hoge waterstanden. Het oplossen van grondwaterproblemen achteraf kost een veelvoud ven maatregelen tijdens de bouwfase. Grondwateroverlast kan worden gekwalificeerd door de werkelijk optredende grondwaterstanden te vergelijken met de vereiste ontwateringsdiepte voor verschillende bestemmingen in het gebouwde gebied. Voor wegen wordt algemeen een ontwateringsnorm van 0,70 m beneden het wegdek aangehouden. Voor kruipruimten wordt algemeen uitgegaan van 0,20 m beneden de bodem van de kruipruimte. Uitgaande van een bovenkant vloer op minimaal 0,20 m boven wegpeil, een vloerdikte van 0,20 m en een kruipruimte van 0,60 m, bedraagt de ontwateringsdiepte ter plaatse 1,00 meter.
4 Bouwrijpfase Als voorbereiding op de bouwfase van de locatie maakt de gemeente Almelo het terrein bouwrijp. De werkzaamheden bestaan uit: aanleg van (bouw)wegen en voetpaden; aanleg van riolering en rioolgemaal; aanleg van kabels en leidingen ten behoeve van gas, water, elektriciteit, telefoon/internet, radio, televisie en tijdelijke verlichting; bouwkavel bouwrijpmaken (verwijderen van objecten, dempen van sloten en de kavels afwerken op de juiste hoogte; aanleg van een regenwaterafvoersysteem. Er is een tracé gereserveerd voor de ondergrondse- en bovengrondse infrastructuur. Bovengrondse infrastructuur bestaat uit de (bouw)wegen/noodontsluiting, fiets-/voetpaden, regenwaterafvoersystemen (wadi's en watergangen) en terreininrichtingselementen (verlichting/trafo/gemaal). Ondergrondse infrastructuur bestaat uit kabel- en leidingstroken voor nutsbedrijven en de riolering/persleiding. De ontsluiting van de kavels zal in eerste instantie via een noodontsluiting plaatsvinden. Deze ontsluiting bestaat uit het doortrekken van de bestaande Burgemeester Schneiderssingel. Het DWA- en RWA-rioolstelsel (inclusief rioolgemaal) wordt aangelegd op openbaar terrein. Deze
Pagina 25
stelsels worden voorzien van uitleggers met een ontstoppingsstuk op de kavel. De bedrijven kunnen hierop aansluiten. Gedurende de fysieke aanleg van het plan dient de regenwaterafvoer te allen tijde gegarandeerd te zijn (belangrijk qua fasering). Dit geldt niet alleen voor onderhavige ontwikkeling maar ook voor de aanliggende landbouwpercelen.
Pagina 26
HOOFDSTUK 7 Planuitgangspunten/planbeschrijving 1 Inpassing in de omgeving Langs de Aadijk wordt een brede groenstrook aangelegd welke verschillende functies vervult: een groene buffer tussen hte bestaande bedrijventerrein Turfkade en het nieuwe bedrijventerrein, om een grootschalig industrieterrein te vermijden. een mooie begeleiding van de hoofd fietsroute die over de Aadijk loopt; een retentiegebied waar het hemelwater naar toe gaat, afkomstig van de nieuwbouw op het te ontwikkelen bedrijventerrein. Vanaf de nieuw aan te leggen Burgemeester Schneiderssingel wordt een afslag gemaakt, die oost-west loopt en afbuigt naar de Van Weerden Poelmanweg. Langs deze weg wordt een bomenrij gepland als overgang naar de locatie van de geplande houthandel. Daarnaast grenst het gebied aan de nieuw geplande woonwijk Waterrijk. Een goede ruimtelijke scheiding van het bedrijventerrein en de woonwijk is essentieel. Dit wordt mede bereikt door afschermende beplanting aan de noordkant van het bedrijventerrein, in de geplande groenzone als buffer
2 Verkeer 2.1 Verkeersaantrekkende werking Omdat er een noodontsluiting wordt aangelegd richting de Burgemeester Schneiderssingel, als mede het reeds bestaande deel van de Burgemeester Schneidersssingel (waar praktisch geen verkeer op rijdt) wordt gebruikt, vormt de intensiteit van voertuigen geen probleem. 2.2 Parkeren Ten behoeve van het parkeren zullen in de regels parkeernormen worden opgenomen. Hiertoe zal de C.R.O.W.-norm worden toepepast. Op deze wijze is juridisch geregeld dat parkeren geen problemen voor de omgeving met zich mee gaat brengen. 2.3 Ontsluiting Het gebied wordt aan de noordzijde onsloten op de openbare weg. Deze weg zal te zijner tijd worden aangesloten op de Burgemeester Schneiderssingel. Voorlopig wordt volstaan met de realisering van een verbinding (op het toekomstige tracé van de Burgemeester Schneiderssingel) richting het bedrijventerrein Turfkade. Vandaar dient men gebruik te maken van het reeds bestaande deel van de Burgemeester Schneiderssingel. In de toekomst krijgt het bedrijf via de ontsluitingszijde die aan de noordzijde van het bedrijf loopt een directe (verkeersveilige) aansluiting op de Burgemeester Schneiderssingel. De bestaande middengegeleider in de Burgemeester Schneiderssingel, ter hoogte van de Aadijk, dient gehandhaafd te blijven, zodat langzaam verkeer veilig de Burgemeester Schneiderssingel over kan steken. Het terrein wordt niet ontsloten door openbaar vervoer. (Brom)fietsers dienen ook gebruik te maken van de tijdelijke ontsluitingsweg van het bedrijf. Gezien de lage intensiteit levert dit geen problemen op voor de verkeersveiligheid.
Pagina 27
HOOFDSTUK 8 Juridisch bestuurlijke uitgangspunten 1 Inleiding In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de wijze waarin de meest gewenste ontwikkelinlg jurisch is vertaald. Het bestemmingsplan bestaat uit regels en een verbeelding. Deze vormen het jurisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van gronden, de bebouwingsmogelijkheden en regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. In de regels worden de mogelijkheden in schrift vastgelegd. Op de plankaart worden de bestemmingen per locatie vastgelegd. In dit hoofdstuk zal de juridische sytematiek van het bestemmingsplan worden toegelicht, alsmede een beschrijving per bestemming en een toelichting op de algemene regels- en slotregels.
2 Juridische systematiek In dit plan wordt een bestemmingsplanregeling beoogt die flexibel is, maar waarbij ook de rechtszekerheid gewaarborgd is. Uitgegaan is van positieve bestemmingen, waarbij de ontwikkeling van nieuwbouw of verbouw mogelijk is nadat burgemeester en wethouders een bouwvergunning hebben verleend. De hoofdstukindeling van de regels ziet er als volgt uit: Hoofdstuk 1: "Inleidende regels", omvat de volgende artikelen: a. Begrippen b. Wijze van meten Hoofdstuk 2: "Bestemmingsregels", bevat de bestemmingen, die per artikel (indien van toepassing) het volgende stramien hebben. c.
bestemmingsomschrijving: specificatie en omschrijving van de op de gronden toegelaten bestemming: d. bouwregels: regels over bouwregels; e. ontheffing van de bouwregels: ontheffingsbevoegdheid die burgemeester en wethouders toekomt met betrekking tot de bouwregels; f. specifieke gebruiksregels: aanvullende of aanwijkende regels ten aanzien van het gebruik; g. ontheffing gebruiksregels: ontheffingsbevoegdheid die burgemeester en wethouders toekomt met betrekking tot de gebruiksregels. Hoofdstuk 3: "Algemene regels" bevat: h. Anti-dubbeltelregeling; i. Algemene gebruiksregel; j. Algemene ontheffingsregels; Hoofdstuk 4: "Overgangs- en slotregel" bevat: k. l.
Overgangsrecht: voor bouwwerken, die op het moment van ter visielegging van het plan bestaat (of die kunnen worden opgericht volgens een voor dat tijdstip aangevraagde bouwvergunning) mogen blijven bestaan, ook al is er strijd met de bouwregels: Slotregel: hierin is opgenomen hoet het bestemmingsplan kan worden aangehaald en wanneer het door de gemeenteraad is vastgesteld.
3 Beschrijving per bestemming Het bestemmingsplan kent een viertal bestemmingen: "Bedrijventerrein", "Groen", "Verkeer" en "Water". Hierna volgt een beknopte beschrijving van de bestemmingen en bestemmingsregels.
Pagina 28
3.1 Inleidende regels Artikel 1 Begrippen: Dit artikel bevat definities van begrippen die in dit bestemmingsplan worden gebruikt. Daardoor wordt vermeden dat verschillende interpretaties van begrippen tot verschillen van mening over de regelgeving zouden kunnen leiden. De begripsbepalingen staan op alfabetische volgorde. Artikel 2 Wijze van meten: In dit artikel is geregeld op welke manier moet worden gemeten. De bouwhoogte wordt gemeten vanaf de hoogte van het aangrenzende maaiveld. Ook is in artikel 2 beschreven hoe bijvoorbeeld de inhoud van een bouwwerk bepaald dient te worden. 3.2 Bestemmingsregels Artikel 3 Bedrijventerrein: Binnen de bestemming "Bedrijventerrein" is het uitoefenen van bedrijfsactiviteiten tot categorie 2 toegestaan. Bedrijfswoningen zijn uitgesloten. Wel is productiegebonden detailhandel en kantoren als onderdeel van een op hetzelfde bouwperceel gevestigd bedrijf toegestaan. Daar waar zich het kantoor mag vestigen is met een aanduiding afgegeven. Middels een binnenplanse ontheffing is detailhandel in volumineuze goederen en bouwmarkten toegestaan. Om te zorgen voor voldoende parkeergelegenheid zijn parkeernormen opgenomen. Van deze parkeernormen is ontheffing mogelijk indien uit onderzoek blijkt dat er op andere wijze wordt voorzien in de behoefte. Artikel 4 Groen: De tot "Groen" bestemde gronden zijn structurele groenvoorzieningen. De gasleiding en bijbehorende belemmeringenstrook is als 'dubbelbestemming' op de verbeelding opgenomen. Binnen de bestemming zijn geen gebouwen toegestaan, alleen bouwwerken, geen gebouwen zijnde. De maximale bouwhoogte van de toegestane bouwwerken is aangegeven in de regels. Artikel 5 Verkeer: Gronden met deze bestemming mogen worden gebruikt als verkeers- en verblijfsgebied. Ook bij deze functie behorende elementen als bouwwerken, geen gebouwen zijnde of bermen zijn toegestaan.De maximale bouwhoogte van de toegestane bouwwerken is aangegeven in de regels. Artikel 6 Water: Binnen deze bestemming zijn waterlopen toegestaan. Binnen de bestemming zijn geen gebouwen toegestaan, alleen bouwwerken geen gebouwen zijnde. De maximale bouwhoogte van de toegestane bouwwerken is aangegeven in de regels. 3.3 Algemene regels Artikel 7 Anti-dubbeltelregel: door middele van dit artikel wordt voorkomen dat grond, welke betrokken is geweest bij het toestaan van een bouwplan bij de beoordeling van een later bouwplan wederom wordt betrokken. Artikel 8 Algemene gebruiksregel: in dit artikel is ten aanzien van verboden gebruik een verwijzing opgenomen naar artikel 7.10 van de Wet ruimtelijke ordening. Tevens is een ontheffingsmogelijkheid opgenomen (toverformule). Artikel 9 Algemene ontheffingsregel: in dit artikel is geregeld dat enige flexibiliteit mogelijk is ten aanzien van de gestelde regels in dit bestemmingsplan. Artikel 10 Algemene procedureregels: in dit artikel is aangegeven welke procedureregels dienen te worden toegepast indien een in het bestemmingsplan opgenomen ontheffingsbevoegdheid wordt toegepast. Artikel 11 Overgangsrecht: in dit artikel wordt geregeld dat bouwwerken mogen worden behouden of gebruik mag worden voortgezet vanaf het moment dat het plan rechtskracht heeft verkregen ondanks dat de bebouwing of het gebruik niet (langer) overeenkomt met de regels die in dit bestemmingsplan zijn opgenomen.
Pagina 29
Artikel 12 Slotregel: dit wordt ook wel de citeertitel genoemd. Hierin wordt aangegeven het het bestemmingsplan genoemd is.
Pagina 30
HOOFDSTUK 9 Economische uitvoerbaarheid De gronden in dit bestemmingsplan zijn in eigendom van de gemeente. Een exploitatieplan is dan ook niet nodig. De kosten van het plan zullen in de grondprijs verdisconteerd worden.
Pagina 31
HOOFDSTUK 10 Inspraak en vooroverleg 1 Inspraak Inspraak wordt gehouden op grond van de gemeentelijke inspraakverordening. Het voorontwerp-bestemmingsplan wordt ter inzage gelegd. Tijdens deze terinzage legging kunnen inspraakreacties worden ingediend. De resultaten van inspraak worden toegevoegd aan dit bestemmingsplan. Het voorontwerpbestemmingsplan heeft vanaf 10 maart 2010 voor een periode van 6 weken ter inzage gelegen. Tijdens deze termijn zijn geen inspraakreacties ontvangen.
2 Vooroverleg Op grond van artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening dient de gemeente bij het opstellen van een bestemmingsplan overleg te plegen met de besturen van betrokken gemeenten, waterschappen en diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening. In dit kader wordt het bestemmingsplan voorgelegd aan de VROM-inspectie, Regio Oost, de provincie Overijssel en het Waterschap Regge en Dinkel. De uitkomsten van het gevoerde overleg worden toegevoegd aan dit bestemmingsplan. In het kader van het vooroverleg zijn de instanties Vrom-inspectie, Provincie Overijssel, Waterschap Regge en Dinkel en Hulpverleningsdienst Regio Twente om advies gevraagd. De laatste twee hebben een aantal opmerkingen geplaatst. De opmerkingen zijn voorzien van een gemeentelijke reactie in de bijgevoegde vooroverlegreactienota. De reacties hebben niet geleid tot wezenlijke wijzigingen van het bestemmingsplan.
Pagina 32
Bijlagen
Pagina 33