Toelichting Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Voorst Pagina 1 26022007
Algemene toelichting. Vanaf 1 januari 2007 is de Wet maatschappelijke ondersteuning (hierna: de wet) van kracht. In artikel 5 van de wet is bepaald dat gemeenten bij verordening regels te stellen. Relevant bij het stellen van regels is dat bij amendement het compensatiebeginsel aan de wet is toegevoegd. Dit begrip vormt de kern van de wet. Het begrip is afkomstig van de Raad voor de Volksgezondheid en Zorg en “vertaald” bij amendement en in de wet opgenomen. Het is vooral de toelichting op het amendement dat informatie geeft over de bedoeling van de wetgever met het begrip compensatieplicht. De toelichting stelt: “Ter vervanging van de verplichting gedurende drie jaar om te voorzien in met name genoemde producten en diensten strekt het nieuw geformuleerde artikel ertoe de algemene verplichting aan gemeenten op te leggen om beperkingen in de zelfredzaamheid op het gebied van het voeren van een huishouden, het zich verplaatsen in en om de woning en om zich lokaal per vervoermiddel te verplaatsen, weg te nemen. Onder zelfredzaamheid wordt in dit verband verstaan het lichamelijke, verstandelijke, geestelijke en financiële vermogen om zelf voorzieningen te treffen die deelname aan het normale maatschappelijke verkeer mogelijk maken. Onder normale deelname aan het maatschappelijke verkeer wordt in ieder geval verstaan het kunnen voeren van een huishouden; het normale gebruik van een woning; het zich in en om de woning kunnen verplaatsen; het zich zodanig kunnen verplaatsen dat aansluiting kan worden gevonden bij regionale, bovenregionale en landelijke vervoerssystemen; het kunnen ontmoeten van andere mensen en het aangaan en onderhouden van sociale verbanden om op die manier te kunnen deelnemen aan het lokale sociaal-maatschappelijk leven. Voor de gemeentelijke uitvoeringspraktijk biedt de International Classification of Functions, Disabilities and Impairments (ICF classificatie) een uniform begrippenkader dat als grondslag kan dienen om de behoefte aan voorzieningen in individuele gevallen vast te stellen. De opdracht om compenserende voorzieningen te treffen wordt met dit artikel bij wet gegeven. De normering ervan wordt overeenkomstig de bestuurlijke structuur van de wet op het lokale niveau bepaald met inachtneming van alle bepalingen over de totstandkoming van het lokale beleid en de betrokkenheid van burgers en cliënten daarbij.” Omdat een begripsomschrijving van het compensatiebeginsel in zowel de wet als in het amendement ontbreekt is in de verordening maatschappelijke ondersteuning Voorst een begripsomschrijving opgenomen, in artikel 1.0. onderdeel h. In de verordening is vorm gegeven aan het compensatiebeginsel zonder de regels van de Wet voorzieningen gehandicapten () en de regels rond de functie huishoudelijke verzorging uit de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) geheel los te laten. Dit vooral omdat het overgangsrecht zoals geregeld in de wet, personen die al een voorziening ontvangen, maximaal één jaar het behoud van de oude rechten op grond van de of de AWBZ biedt. Het overgangsrecht gaat er ook van uit dat voor alle nieuwe aanvragen tot drie maanden nadat de gemeentelijke verordening maatschappelijke ondersteuning is vastgesteld, de regels uit en AWBZ gelden. Het compensatiebeginsel geldt op grond van artikel 4, lid 1 van de wet voor de onderdelen: a. een huishouden te voeren, b. zich te verplaatsen in en om de woning, c. zich lokaal te verplaatsen per vervoermiddel en d. medemensen te ontmoeten en op basis daarvan sociale verbanden aan te gaan. Uitgaande van het overgaan van de voormalige voorzieningen: de woonvoorzieningen, de vervoersvoorzieningen en de rolstoelen uitgebreid met de functie huishoudelijke verzorging uit de AWBZ naar de WMO worden de onderdelen uit artikel 4 van de wet in deze modelverordening als volgt uitgewerkt: a. onder het voeren van een huishouden wordt verstaan: zowel het wonen, met name de woonvoorzieningen, als de functie huishoudelijke verzorging; Toelichting Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Voorst Pagina 2 26022007
b. zich verplaatsen in en om de woning: de rolstoel inclusief (uitsluitend) de sportrolstoel; c. zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel: de vervoersvoorzieningen uit de ; d. het ontmoeten van medemensen en het daaruit volgende aangaan van sociale verbanden wordt beschouwd als doelstelling voor de eerste drie verstrekkingenterreinen. Deze indeling is in deze verordening terug te vinden in de hoofdstukindeling.
In artikel 4 van de wet wordt de gemeente opgedragen ten behoeve van de compensatie "voorzieningen te treffen". De wet stelt dus niet dat het steeds om individuele voorzieningen moet gaan. Om te voorzien in het snel en regelarm treffen van veel voorkomende eenvoudige voorzieningen is in deze modelverordening het begrip "algemene voorzieningen" opgenomen. In deze verordening wordt het begrip algemene voorziening geïntroduceerd voor alle onderdelen van het compensatiebeginsel. De mogelijkheid wordt geschapen voor algemene woonvoorzieningen, algemene hulp bij het huishouden, algemene vervoersvoorzieningen en algemene rolstoelvoorzieningen. Bij algemene voorzieningen kan het gaan om scootermobielpools, rolstoelen voor incidenteel gebruik (rolstoelpools), klussen- en boodschappendiensten. Deze opsomming is uitdrukkelijk niet limitatief, aangezien het een nieuw type voorziening betreft, waarvoor de komende jaren nieuwe invullingen zullen ontstaan. Met name op het terrein van hulp bij het huishouden is het een nieuw begrip. Op dit moment zullen de algemene voorzieningen maar op beperkte schaal ingezet kunnen worden, omdat deze nog nader uitgewerkt moeten worden voordat ze als adequaat instrument ingezet kunnen worden. In de verordening is mede daarom opgenomen dat als de algemene voorziening niet adequaat is of niet aanwezig is, recht bestaat op een collectieve voorziening of een voorziening in natura. Algemene voorzieningen zullen in de regel met een minimum aan procedures kunnen worden aangeboden: met geen of slechts een lichte toegangstoets en zonder eigen bijdragen. De voordelen van deze algemene voorzieningen zijn een snelle en simpele oplossing van de problemen, zonder bureaucratie. In plaats van de soms complexe advisering wordt in dit kader van het veel lichtere begrip toegangsbeoordeling gebruik gemaakt. Het is uitdrukkelijk niet de bedoeling van deze algemene voorzieningen om daarmee de mogelijkheid van de aanvrager tot het kiezen voor een PGB in te perken. De algemene voorziening is alleen bedoeld voor het bieden van compensatie bij kortdurende, niet complexe of incidentele hulpvragen. In de wet komen voorzieningen uit de Welzijnswet en voorzieningen uit de en de AWBZ bij elkaar. Voorzieningen die tot 1 januari 2007 onder de Welzijnswet vielen en na die datum onder de wet, worden als voorliggende voorzieningen aangeboden en worden daarom niet in deze verordening opgenomen. De verschillende verstrekkingenterreinen worden in de volgende hoofdstukken behandeld. De laatste hoofdstukken zijn gereserveerd voor procedurele aspecten.
Toelichting Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Voorst Pagina 3 26022007
Artikelsgewijze toelichting. Voor zover de onderdelen voor zich spreken wordt geen toelichting opgenomen. Zo wordt voorkomen dat de opmerking “spreekt voor zich” op meerder punten in de tekst terugkomt.
Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen.
Artikel 1.0
Begripsbepalingen
Ad b. Algemeen gebruikelijk Evenals onder de WVG het geval was, is het ook onder de WMO niet de bedoeling dat de gemeentelijke overheid voorzieningen verstrekt, waarover de aanvrager, gezien zijn individuele situatie, ook zonder zijn handicap of beperking, zou kunnen beschikken. Deze voorzieningen worden als algemeen gebruikelijk beschouwd. Wat in een concrete situatie als algemeen gebruikelijk te beschouwen is, hangt af van de geldende maatschappelijke normen van het moment van de aanvraag. Het begrip “algemeen gebruikelijk” is geconcretiseerd jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep. Het begrip heeft vaak voor verwarring gezorgd, omdat algemeen gebruikelijke voorzieningen soms wel specifiek voor een handicap worden aangeschaft, maar vanwege hun algemeen gebruikelijke karakter toch niet vergoed worden. Om duidelijk te maken wat in de wet verstaan wordt onder dit begrip is de begripsomschrijving vanuit jurisprudentie in de verordening opgenomen. Het gaat daarbij om voorzieningen die: in de reguliere handel verkrijgbaar zijn; niet speciaal voor gehandicapten bedoeld zijn; niet aanzienlijk duurder zijn dan vergelijkbare producten met hetzelfde doel. Ad c. Algemene voorziening Het gaat hier om direct of uit voorraad beschikbare voorzieningen, die met een minimum aan bureaucratie kunnen worden verstrekt. Daarbij valt te denken aan een scala van al bestaande of nog te ontwikkelen voorzieningen: collectief vervoer, scootmobielpools, algemene woonvoorzieningen als klussendiensten en voorzieningendepots, rolstoelpools en vrijwilligersdiensten. De verstrekkingprocedure is eenvoudiger dan bij individuele voorzieningen: een beperkte toegangsbeoordeling, geen beschikking maar een informerende brief, en geen eigen bijdragen. In de regel gaat het om eenvoudige en veel voorkomende voorzieningen die bedoeld zijn voor incidenteel of kortdurend gebruik. Kenmerk van algemene voorzieningen is dat zij in natura verstrekt worden en nooit als financiële tegemoetkoming of persoonsgebonden budget. Overigens wordt wel een beschikking afgegeven als aanvrager hier om vraagt. Ook wordt een beschikking afgegeven als aanvrager geen algemene voorziening wil. Belangrijk is immers dat de rechtsbescherming gewaarborgd blijft. Ad d. Beperking De term “beperking” is ontleend aan de ICF, de International Classification of Functioning, Disability, and Health, opgesteld door de Wereld Gezondheidsorganisatie (World Health Organisation, onderdeel van de Verenigde Naties). Het amendement-Miltenburg stelt over de ICF: “Voor de gemeentelijke uitvoeringspraktijk biedt de International Classification of Functions, Disabilities and Impairments (ICF classificatie) een uniform begrippenkader dat als grondslag kan dienen om de behoefte aan voorzieningen in individuele gevallen vast te stellen.” De beperking wordt op basis van een (medische) indicatie, en met in acht nemen van de ICF classificatie vastgesteld Ad e. Besparingsbijdrage Wanneer een voorziening wordt verstrekt welke in de plaats komt van een algemeen gebruikelijk goed (er wordt een driewielfiets verstrekt, de fiets is algemeen gebruikelijk en maakt daar onderdeel van uit: men hoeft zelf geen fiets meer te kopen) zou sprake kunnen zijn van besparing: er hoeft immers geen algemeen gebruikelijke voorziening meer aangeschaft te worden. Aangezien verstrekking binnen de wet zich beperkt tot de meerkosten, kan in die situatie Toelichting Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Voorst Pagina 4 26022007
van de aanvrager het bedrag dat bespaard wordt, gevraagd worden als besparingsbijdrage. Dit is geen vorm van eigen bijdrage of eigen aandeel, zodat de regels wat dat betreft niet van toepassing zijn. Wel gelden voor een besparingsbijdrage strikte regels zodat het niet vanzelfsprekend is dat een besparingsbedrag in rekening wordt gebracht. Ad f. Budgethouder De invoering van het persoonsgebonden budget maakt het opnemen van het begrip “budgethouder” noodzakelijk. De budgethouder is de persoon die de beschikking krijgt over het budget en over de besteding daarvan ook verantwoording af dient te leggen. Ad h. Compensatiebeginsel Het compensatiebeginsel is via het amendement-Miltenburg c.s. (30 131, nr. 65) aan het wetsvoorstel toegevoegd. In het amendement ontbreekt een begripsomschrijving. Gevolg hiervan is dat er in de wet een begripsomschrijving van het cruciale begrip compensatiebeginsel ontbreekt. Daarom staat de begripsomschrijving van het compensatiebeginsel in de verordening. Voor de begripsomschrijving is gebruik gemaakt van het briefadvies van de Raad voor de Volksgezondheid en de Zorg, de ‘uitvinder’ van het compensatiebeginsel. Voor wat betreft de gelijkwaardige uitgangspositie is gebruik gemaakt van de toelichting op het amendement, evenals voor wat betreft de termen zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie. Ad i. Eigen bijdrage of eigen aandeel De bevoegdheid voor het vragen van een eigen bijdrage of eigen aandeel in de kosten van een voorziening vloeit voort uit artikel 15 lid 1 en artikel 19 lid 1 van de wet. De eigen bijdrage of het eigen aandeel wordt bepaald aan de hand van het inkomen van aanvrager. Aan de mogelijkheid om nadere regels te stellen op grond van artikel 15 lid 3 is uitvoerig gegeven. Bij Algemene Maatregel van Bestuur zijn nadere regels gesteld over de maximaal in rekening te brengen eigen bijdrage of eigen aandeel. Ad j. Financiële tegemoetkoming Een financiële tegemoetkoming is een geldbedrag dat is bedoeld om een bepaalde voorziening te verwerven. Het is niet perse een kostendekkende vergoeding, maar een bedrag, bedoeld als tegemoetkoming in de kosten. Ad k. Gemeenschappelijke ruimte Bij deze term gaat het om verbijzondering van het verstrekken van woonvoorzieningen voor ruimten die niet tot de afzonderlijke woonruimte van de aanvrager behoren maar wel noodzakelijk zijn om de woonruimte te bereiken. Ad l. Gebruikelijke Zorg Gebruikelijke zorg is per definitie zorg waarop geen aanspraak bestaat op grond van deze verordening. Het is de normale, dagelijkse zorg die partners of ouders (of andere meerderjarigen) en inwonende kinderen geacht worden elkaar onderling te bieden omdat ze als leefeenheid een huishouden voeren en op die grond een gezamenlijke verantwoordelijkheid hebben voor het functioneren van dat huishouden. Gebruikelijke zorg is alleen aan de orde bij een leefeenheid die een gezamenlijk huishouden voert. Ad m. Huisgenoot Het uitgangspunt van deze begripsomschrijving ligt in het Protocol Gebruikelijke zorg, zoals tot aan de invoering van de wet door het Centrum Indicatiestelling Zorg werd toegepast als verzameling beleidsregels voor de AWBZ-indicatiestelling voor huishoudelijke zorg. Ad n. Hoofdverblijf De term hoofdverblijf is overgenomen uit de WVG. Voorzieningen worden alleen verstrekt aan personen die in de gemeente Voorst wonen. Een uitzondering wordt gemaakt voor het aanpassen van een woning voor een persoon die nog niet in de gemeente Voorst woont, maar na aanpassing van de woning daar wel gaat wonen. Toelichting Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Voorst Pagina 5 26022007
Ad p. Individuele voorzieningen De voorzieningen welke ingezet worden als een algemene voorziening niet adequaat of niet aanwezig is. Voor het bepalen van het recht op een individuele voorziening zal het op de persoonlijke situatie afgestemde (medische) advies vaak van belang zijn. Individuele voorzieningen zijn voorzieningen welke in bruikleen of in eigendom verleend kunnen worden. Ad q. Leefeenheid De term leefeenheid is overgenomen uit de regels van indicatiestelling voor AWBZ-voorzieningen van het CIZ. Het is behulpzaam om te bepalen in hoeverre mensen in de omgeving van een aanvrager bij kunnen dragen aan de zelfredzaamheid en participatie. Ad r. Maatschappelijke participatie Met het begrip maatschappelijke participatie wordt een relatie gelegd met het amendementMiltenburg c.s., dat het compensatiebeginsel aan de wet heeft toegediend. Ad s. mantelzorger Het begrip mantelzorger is ontleend aan de begripsomschrijving van mantelzorg in artikel 1 lid 1 onderdel b van de wet. Ad t. Meerkosten Het begrip meerkosten hangt nauw samen met het begrip algemeen gebruikelijk.Meerkosten zijn de kosten, die in een direct oorzakelijk verband staan met het compenseren van de ondervonden beperking of het psychosociaal probleem, zoals die zijn genoemd in artikel 1, lid 1, onder g. van de wet. Een met de persoon als de aanvrager vergelijkbaar persoon zonder die beperking of dat psychosociale probleem heeft deze meerkosten per definitie niet, omdat daarvoor in diens situatie geen noodzaak is. Mede op de bestrijding van deze meerkosten, dus de kosten die voor een persoon als de aanvrager niet algemeen gebruikelijk zijn, is de wet gericht. Ad u. Persoon Met de term persoon wordt een relatie gelegd met de wettekst, artikel 1 lid g onder 5 en 6. Ad v. Persoonsgebonden budget Persoonsgebonden budget: een geldbedrag dat de aanvrager mag besteden aan een compenserende voorziening naar zijn keuze, binnen de door het college gestelde voorwaarden en met in acht neming van eventuele uit een (medisch) advies volgend pakket van eisen. Ad w. Naturavoorziening Voorzieningen die niet in de vorm van enigerlei financiële tegemoetkoming worden verstrekt. Daarbij kan worden gedacht aan verstrekking in huur, in bruikleen, in eigendom of in de vorm van dienstverlening. Ad y. Woonruimte De definitie van woonruimte was ook al in de gangbaar en is van belang om te bepalen of een ruimte in beginsel in aanmerking kan komen voor aanpassing voor een persoon. Ad z. Zelfredzaamheid Ook deze begripsomschrijving komt uit de toelichting op eerder al genoemde amendementMiltenburg c.s., dat het compensatiebeginsel aan de wet heeft toegevoegd.
Toelichting Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Voorst Pagina 6 26022007
Artikel 1.1
Beperkingen
Artikel 1 onderdeel a Wat langdurig noodzakelijk is, is afhankelijk van de concrete situatie. Het kan, in tijd uitgedrukt, gaan om twee maanden, bijvoorbeeld bij mensen die in een terminaal ziektestadium verkeren. Het kan ook gaan om veertig jaar, in situaties waarin de beperking bijvoorbeeld aangeboren is en stabiel van aard is. Kenmerk is in beide genoemde situaties dat de ondervonden beperking, naar de stand van de medische wetenschap op het moment van de aanvraag, onomkeerbaar is. Er is dus redelijkerwijs geen verbetering te verwachten in de situatie van de aanvrager. In dit kader zal de prognose van groot belang zijn. Zegt de prognose dat de betrokkene na enige tijd zonder de benodigde hulpmiddelen of aanpassingen zal kunnen functioneren, dan mag men van kortdurende noodzaak uitgaan. Bij een wisselend beeld, waarbij verbetering in de toestand periodes van terugval opvolgen, kan echter uitgegaan worden van een langdurige noodzaak. De medisch adviseur speelt bij het antwoord op de vraag of er al dan niet sprake is van een langdurige noodzaak voor de betreffende voorziening een belangrijke rol. Voor langere tijd betekent in ieder geval dat wie tijdelijke beperkingen heeft, bijvoorbeeld door een ongeluk, terwijl vast staat dat de handicap van voorbijgaande aard is, niet voor een voorziening in het kader van deze verordening in aanmerking komt. Betrokkene kan een beroep doen op de hulpmiddelendepots van de thuiszorgorganisaties die opgezet zijn in het kader van de AWBZ. Waar precies de grens ligt tussen kortdurend en langdurig ligt zal van situatie tot situatie verschillen. onderdeel b Voorzieningen die in het kader van deze verordening worden verstrekt dienen naar objectieve maatstaven gemeten zowel adequaat als de meest goedkope voorziening te zijn. Met nadruk wordt hierbij gesteld dat met het begrip adequaat bedoeld wordt: volgens objectieve maatstaven toereikend. Hoewel datgene wat de aanvrager als adequaat beschouwt mee zal moeten wegen in de beoordeling van het adequaat zijn van de voorziening, zal ook het criterium van het goedkoop zijn, de kosten van de voorziening, een rol spelen bij de uiteindelijke beoordeling van het al dan niet adequaat zijn van een voorziening. Eigenschappen die kostenverhogend werken zonder dat zij de voorziening meer adequaat maken, zullen in principe niet voor vergoeding in aanmerking komen. Daarbij kan een overweging zijn dat de bruikbaarheid van een voorziening niet alleen door technische en functionele aspecten bepaald wordt. Ook is het denkbaar dat een product dat duurder is dan een vergelijkbaar product, langer meegaat en dus uiteindelijk goedkoper is. Wat betreft het kwaliteitsniveau waarvan uitgegaan kan worden, mag het duidelijk zijn dat bij een verantwoord niveau dient te worden aangesloten. onderdeel c Het probleem van het individu dient op grond van de wet te worden gecompenseerd. Dat individuele probleem staat dan ook centraal bij de beoordeling van de aanvraag voor een voorziening op grond van de wet.
Artikel 2 Een uitzondering op de regel dat de aangevraagde voorziening langdurig noodzakelijk moet zijn, wordt gevormd door situaties waarin voor een afzienbare periode hulp bij het huishouden nodig is, bijvoorbeeld bij ontslag uit het ziekenhuis na een opname of bij een ontregeld huishouden. Vanzelfsprekend geldt daarbij dat voor het overige aan de voorwaarden van de wet voldaan moet worden.
Artikel 3 onderdeel a Algemeen gebruikelijk wordt als term al jaren gehanteerd in de sociale wetgeving (AAW/WAO, Wet Rea en de WVG) en heeft tot een omvangrijke jurisprudentie geleid, die is vastgelegd in de definitie van dit begrip, zoals opgenomen in artikel 1.0 onder b. van deze verordening. Wat in een Toelichting Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Voorst Pagina 7 26022007
concreet geval algemeen gebruikelijk is, hangt in beginsel af van de aard van de gevraagde voorziening. Daarnaast speelt de -financiële- situatie van de aanvrager een rol, bezien in relatie tot de maatschappelijke normen op het moment van de aanvraag. Vooral de financiële situatie van de aanvrager kan leiden tot een uitzondering op het beginsel dat geen algemeen gebruikelijke voorzieningen worden verstrekt. Uit de bovengenoemde jurisprudentie blijkt immers dat een dergelijke uitzondering zich voordoet als het inkomen van de aanvrager – mede ten gevolge van aantoonbare kosten ten gevolge van zijn beperking, onder het in diens situatie geldende bijstandsniveau dreigt te geraken. Een andere uitzondering is het ten gevolge van een plotseling optredende handicap moeten vervangen van zaken die nog niet zijn afgeschreven; dat zou zonder die handicap immers ook niet gebeuren. onderdeel b In de wet is, in tegenstelling tot de situatie onder de WVG geen specifieke bepaling opgenomen waaruit blijkt dat de compensatieplicht zich beperkt tot in de gemeente woonachtige personen, hoewel artikel 11 van de wet spreekt over ingezetenen. Dit artikel is derhalve opgenomen, mede omdat bij de voorbereidingen rond de wet is gesteld dat het niet de bedoeling is bestaand beleid nadrukkelijk te verruimen of te versmallen en hiermee het bestaande WVG-beleid wordt voortgezet. Een "tenzij-bepaling" is opgenomen om het bezoekbaar maken van een woning conform WVG-beleid te kunnen voortzetten. onderdeel c Deze regel is gebaseerd op artikel 2 van de wet waarin wordt gesteld dat geen aanspraak bestaat op maatschappelijke ondersteuning als recht bestaat op ondersteuning op grond van een andere wettelijke bepaling. Niet alles is echter wettelijk bepaald; soms kan de aanvrager recht doen gelden op een niet wettelijke regeling die als voorliggende voorziening beschouwd kan worden. onderdeel d Een persoon wordt geacht eerst zover mogelijk zelf te zorgen zaken zo te regelen en te organiseren dat die bijdragen aan zijn zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie, voordat hij een beroep doet op deze verordening. onderdeel e Van een persoon wordt verwacht dat hij zoveel mogelijk voorkomt dat hij een beroep op deze verordening moet doen en zich niet door eigen handelen in een situatie brengt waardoor beroep gedaan moet worden op de wet. onderdeel f Wat globaal verstaan kan worden onder het uitrustingsniveau voor sociale woningbouw is te herleiden uit het Bouwbesluit 2003. Woonvoorzieningen die op dat uitrustingsniveau worden verstrekt, zijn in beginsel toereikend en van voldoende kwaliteit. Andere of duurdere voorzieningen hoeven niet te worden verstrekt. Een duidelijke begrenzing daarom. Garages bijvoorbeeld vallen daarom niet onder dit niveau. Alleen in die gevallen dat bijvoorbeeld vanuit welstandstoezicht hogere eisen worden gesteld, kan het college hierop een uitzondering maken. Over de hiermee gepaard gaande kosten moeten in een concrete situatie afspraken gemaakt worden. Ook bij hulp bij het huishouden speelt deze bepaling een rol. Indien bijvoorbeeld aanzienlijk meer hulp wordt gevraagd door het feit dat men in een veel grotere of meer luxe woning woont, geeft deze bepaling een duidelijke grens aan. Hoewel de benaming uitrustingsniveau voor sociale woningbouw formeel geen bestaande benaming meer is, is gekozen deze term te hanteren nu deze in de WVG-historie tot een duidelijk begrip is geworden. onderdeel g In sommige gevallen gebruiken mensen al jaren voorzieningen en vragen zij na het optreden van een beperking voorzieningen aan, die in hun situatie tot de conclusie kunnen leiden dat het optreden van beperkingen geen meerkosten met zich meebrengt. Het betreft dan algemeen gebruikelijke kosten. Toelichting Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Voorst Pagina 8 26022007
onderdeel h Hier wordt gedoeld op de situatie dat aanvrager een voorziening aanvraagt nadat al is gestart met het realiseren van de voorziening, de voorziening al is gerealiseerd of al aangeschaft is. Omdat het college dan geen mogelijkheden meer heeft de voorziening volgens het vastgestelde beleid te verstrekken, noch anderszins invloed heeft op de te verstrekken voorziening, kan in deze situatie de voorziening worden geweigerd. Zo mag bijvoorbeeld pas nadat het college een beslissing op een aanvraag voor een woningaanpassing heeft genomen, begonnen worden met de werkzaamheden. Pas op dat moment heeft het college alle op de aanvraag betrekking hebbende gegevens beoordeeld en op grond hiervan een besluit genomen over de te treffen voorziening. Hiermee wordt voorkomen dat een voorziening uiteindelijk niet overeenstemt met het pakket van eisen of dat deze niet als goedkoopst adequate voorziening wordt beschouwd. Pas nadat advies is verkregen en de gemeente een afweging heeft gemaakt welke oplossing het meest adequaat is kan de aanvrager tot het realiseren of aanschaffen van de voorziening overgaan. In bepaalde gevallen kan het echter nodig zijn dat de aanvrager snel moet beslissen. Dit kan vooral bij woonvoorziening het geval zijn waarbij bijvoorbeeld verhuiskosten als goedkoopst adequate voorziening wordt aangemerkt en een geschikte woning anders aan een andere woningzoekende wordt toegewezen. In deze of andere dringende gevallen is het geven van toestemming van het college ook voldoende. Maar in alle gevallen dient aanvrager voorafgaand aan het starten met, of het realiseren of aanschaffen van de voorzieningen schriftelijk toestemming van de gemeente te hebben verkregen. Primair geldt dat een voorziening vooraf aangevraagd moet worden. Op basis van jurisprudentie wordt in geval van een aanvraag achteraf, maar binnen een redelijke termijn, wel beoordeeld of de medische noodzaak achteraf is vast te stellen. onderdeel i In dit artikel wordt aangegeven dat een voorziening geweigerd kan worden als het gaat om een vergoeding of verstrekking die al eerder heeft plaatsgehad, terwijl het de aanvrager verwijtbaar is dat het middel verloren is gegaan, bijvoorbeeld door roekeloosheid of verwijtbare onachtzaamheid, dus niet indien de aanvrager geen schuld treft. Indien een ander aansprakelijk is voor het verloren gaan, dient bekeken te worden of het mogelijk is deze derde door de aanvrager hiervoor aansprakelijk te laten stellen om zodoende de kosten te kunnen verhalen. onderdeel k De wet wijkt ten aanzien van voorzieningen welke een therapeutische grondslag hebben niet af van de WVG. Voorzieningen welke op therapeutische basis worden aangevraagd vallen daardoor ook buiten de werkingssfeer van de wet.
Toelichting Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Voorst Pagina 9 26022007
Hoofdstuk 2. Vorm van te verstrekken individuele voorzieningen. Artikel 2.0
Keuzevrijheid.
De in artikel 6 van de wet genoemde verplichting om bij een aanspraak op een individuele voorziening de keuze te bieden tussen een persoonsgebonden budget en een naturaverstrekking, is niet absoluut. Er kunnen overwegende bezwaren bestaan om niet over te gaan tot verstrekking van een persoonsgebonden budget. Het college kan regels stellen om af te wegen in welke gevallen er sprake is van bezwaren van overwegende aard, die reden zijn om geen persoonsgebonden budget te verstrekken. Naast deze keuzevrijheid bestaat er nog een tweede vorm van keuzevrijheid: namelijk de vrijheid om bij voorzieningen in natura te kiezen uit meerdere aanbieders. Dit zal vooral bij huishoudelijke verzorging een rol spelen. In deze keuzevrijheid wordt voorzien door het afsluiten van overeenkomsten met meerdere aanbieders. Artikel 2.1
Voorziening in natura
Lid 1 en 2 Het doel van deze bepaling is het vastleggen van de rechten en plichten van het college en de aanvrager bij het verstrekken van een voorzieningen in natura. De bepaling in lid 1 ziet toe op de situatie waarin het college eigenaar blijft van de verstrekte naturavoorziening of het college de zorg in natura zelf geregeld heeft. De bepaling in lid 2 ziet toe op de situatie waarin het college een derde inschakelt voor verstrekking van naturavoorzieningen en deze derde eigenaar blijft van de verstrekte voorziening of wanneer het college een derde inschakelt voor het verlenen van zorg. Voor zover een naturavoorziening in eigendom wordt verstrekt is een overeenkomst niet nodig. Artikel 2.2
Financiële tegemoetkoming
Om te waarborgen dat de verstrekte financiële tegemoetkoming wordt besteed aan een noodzakelijke voorziening, en niet aan zaken die los staan van de doelen die met de wet worden beoogd, worden bij beschikking voorwaarden verbonden aan de verstrekking van een tegemoetkoming op grond van de wet. Deze bepaling, die moet worden bezien in relatie tot de bepalingen uit hoofdstuk 7 van deze verordening, biedt daartoe de mogelijkheid. Artikel 2.3
Persoonsgebonden budget.
Lid 1 verwijst naar de in artikel 6 van de wet gestelde keuzemogelijkheid voor een voorziening in de vorm van een persoonsgebonden budget. De in onderdeel a. genoemde bepaling sluit eveneens op de bepaling in artikel 6 van de wet. Hierin is immers vastgelegd dat alleen bij toekenning van individuele voorzieningen in beginsel de keuze voor een persoonsgebonden budget moet worden geboden. Algemene voorzieningen vallen hier buiten. Onderdeel b. bepaald dat de hoogte van het persoonsgebonden budget is gekoppeld aan de tegenwaarde van de te verstrekken goedkoopst adequate voorziening. Er moet immers een referentiebedrag zijn, waarop het persoonsgebonden budget kan worden gebaseerd. Goedkoopst adequaat is, mede op basis van jurisprudentie, een objectief vaststelbaar referentiepunt. Verder kan een aanvullend bedrag worden vastgesteld voor de instandhoudingkosten van de voorziening. Onderdeel c. bepaalt dat het college de wijze waarop, inclusief de hoogte, en de voorwaarden waaronder een persoonsgebonden budget wordt verstrekt, bepaalt. Het kan immers gaan om een veelheid van verschillende persoonsgebonden budgetten voor verschillende voorzieningen waarvoor richtlijnen zullen gelden. Invulling van deze richtlijnen vindt plaats in het Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Voorst en de beleidsregels. Onderdeel d bepaald dat bij toekenning van een persoonsgebonden budget de gemeentelijke overeenkomst persoonsgebonden budget van toepassing is om de gestelde voorwaarden te borgen.
Toelichting Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Voorst Pagina 10 26022007
Lid 2 bepaalt dat in elk geval de belangrijkste aspecten van het persoonsgebonden budget in de toekenningsbeschikking worden vastgelegd. Het gaat om de omvang ervan (de hoogte van het budget), maar het kan ook gaan om de periode waarover het persoonsgebonden budget wordt toegekend. Het spreekt voor zich dat dergelijke beschikkingen zorgvuldig worden geformuleerd. In lid 3 is bepaald dat, uiteraard voor zover dit onderdeel is van het (medisch) advies het program van eisen, waarin wordt aangegeven aan welke eisen de met het persoonsgebonden budget te verwerven voorziening moet voldoen aan de toekenningsbeschikking wordt toegevoegd. Als niet aan het program van eisen wordt voldaan kan dat gevolgen hebben voor de afrekening van het toegekende budget. In lid 4 wordt het college belast met het vaststellen van een controlesysteem naar de besteding van het persoonsgebonden budget. In lid 5 wordt tenslotte bepaald dat het college, indien een persoonsgebonden budget gebruikt is om een voorziening aan te schaffen en deze voorziening niet meer gebruikt wordt omdat deze niet meer nodig is of omdat het gebruik niet meer mogelijk is, de voorziening kan terughalen. Door de voorziening terug te halen, kan de voorziening worden herverstrekt, waardoor zorgvuldig wordt omgegaan met gemeenschapsgeld en dit optimaal wordt gebruikt. De gebruiker is verplicht het niet meer gebruiken van de voorzieningen aan het college door te geven. Deze plicht vloeit voort uit artikel 7.4 van deze verordening. Ook door de budgethouder bij aanschaf ingezette eigen middelen kunnen op afschrijvingsbasis worden overgenomen of terugbetaald. Omdat een persoonsgebonden budget een vorm van een in eigendom verstrekte voorziening is kan aan dit artikel alleen uitvoering worden gegeven als dit vooraf is overeengekomen. Artikel 2.4
Eigen bijdragen en eigen aandeel, inkomensgrens en besparingbijdrage
Lid 1 en 2 Artikel 15 van de wet biedt de mogelijkheid bij verstrekking van voorzieningen in natura of persoonsgebonden budgetten eigen bijdragen te vragen. Artikel 19 van de wet biedt de mogelijkheid de hoogte van financiële tegemoetkomingen af te stemmen op het inkomen van degene aan wie maatschappelijke ondersteuning wordt verleend: het zogeheten eigen aandeel. In dit artikel wordt bepaald dat het college van deze mogelijkheid gebruik maakt. Verder wordt bepaald dat het college een besparingsbijdrage kan vragen. De wijze waarop dit wordt uitgevoerd, wordt door het college in het Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Voorst vastgelegd.
Toelichting Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Voorst Pagina 11 26022007
Hoofdstuk 3. Hulp bij het huishouden. Artikel 3.0
Vormen van huishoudelijke verzorging
In artikel 4 lid 1 van de wet wordt het college opgedragen om voorzieningen aan te bieden ter ondersteuning van het voeren van een huishouden. In deze verordening wordt dit onderdeel opgesplitst in twee onderdelen. In hoofdstuk 3 van deze verordening gaat het om de voorziening “huishoudelijke verzorging”, in hoofdstuk 4 om “woonvoorzieningen”. Overigens gebruikt de VNG het begrip “hulp bij het huishouden”, maar dat is gedaan om een onderscheidt te maken tussen huishoudelijke verzorging onder de AWBZ en onder het WMO. Inhoudelijk is er geen verschil. Omdat de wet de term huishoudelijke verzorging gebruikt, sluit deze verordening hier bij aan. Bij het interpreteren van het begrip “voeren van een huishouden” is er van uitgegaan dat een persoon pas behoefte kan hebben aan hulp huishoudelijke verzorging als dat huishouden in een voor hem geschikte woning plaatsvindt. Derhalve zijn de onder de WVG bestaande woonvoorzieningen onder dit begrip gebracht. Hulp bij huishoudelijke verzorging kan in drie vormen als voorziening worden aangeboden. Onder a. wordt genoemd de algemene voorziening; een snelle en eenvoudige oplossing voor kortdurende persoonlijke dienstverlening bij een niet complexe zorgvraag en zonder veel administratieve rompslomp voor aanvrager en gemeente. Onder b. wordt de huishoudelijke verzorging in natura genoemd. Ook hier gaat het om een vorm van persoonlijke dienstverlening, net als bij de onder a. genoemde vorm. Het verschil zit echter in de toekenningprocedure, die meer op de persoon is afgestemd, en meer geschikt voor de meer complexe en langduriger behoefte aan hulp. Onder c. is genoemd het persoonsgebonden budget voor hulp bij huishoudelijke verzorging. Met dit persoonsgebonden budget moet de aanvrager de hulp zelf inhuren.
Artikel 3.1
Primaat van de algemene hulp bij huishoudelijke verzorging
In aanmerking komen in eerste instantie personen met een aantoonbare beperking ten gevolge van ziekte of gebrek waarbij sprake is van zorgbehoefte voor korte duur. Verder komen in aanmerking mantelzorgers in het kader van de zogenaamde ‘respijtzorg’, dus om mantelzorgers te ontlasten. Het is daarbij niet de bedoeling van de wetgever dat het huishouden van de mantelzorger wordt overgenomen, maar overname van het huishouden van degene die de mantelzorg ontvangt is wel degelijk mogelijk. Algemeen aangeboden is in de vorm van een primaat in deze verordening neergelegd. Dat houdt in dat in eerste instantie wordt bezien of deze vorm van hulp bij huishoudelijke verzorging het probleem op adequate wijze kan oplossen. Als de in het lid 1 genoemde algemene voorziening onvoldoende adequaat of niet aanwezig is, komt de individuele voorziening voor hulp bij huishoudelijke verzorging aan de orde. Lid 2 moet dus in samenhang met lid 1 worden gelezen. De individuele voorziening kan bestaan uit een voorziening in natura of uit een persoongebonden budget. Om administratieve rompslomp te voorkomen wordt een persoonsgebonden budget alleen toegekend als de verwachte gebruiksduur van de voorziening langer dan 3 maanden is.
Artikel 3.2
Gebruikelijke zorg.
Bij het vaststellen van de aanspraak op hulp bij het huishouden wordt allereerst bezien of en in hoeverre eventueel andere personen binnen de leefeenheid zelf de problemen kunnen oplossen. Deze ontwikkeling is al onder de AWBZ-indicatiestelling in gang gezet vanaf medio 1990. Voor zover de ondervonden problemen door middel gebruikelijke zorg kunnen worden opgelost, is er geen aanspraak op hulp bij het huishouden.
Toelichting Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Voorst Pagina 12 26022007
Artikel 3.3
Omvang van de hulp bij huishoudelijke verzorging
Omdat hulp bij het huishouden uiteindelijk altijd in de vorm van dienstverlening zal worden verstrekt, moet de omvang in tijd worden vastgesteld. In het Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Voorst wordt door het college de omvang vastgelegd.
Artikel 3.4
Omvang van het persoonsgebonden budget.
Het persoonsgebonden budget voor huishoudelijke verzorging was in de AWBZ maximaal 75% van de naturawaarde. In het Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Voorst wordt door het college het passende bedrag voor een persoonsgebonden budget vastgelegd waarbij het bestaande beleid uitgangspunt kan zijn.
Toelichting Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Voorst Pagina 13 26022007
Hoofdstuk 4. Woonvoorzieningen.
Artikel 4.0
Woonvoorzieningen.
De woonvoorziening kan worden verstrekt in vier hoofdvormen: Ad a. De algemene woonvoorziening. Hierbij moet worden gedacht aan een mogelijkheid om snel oplossingen te bieden voor meestal minder complexe woonproblemen. Te denken valt aan inzet van klussendiensten, snel beschikbare voorzieningen uit depot en mogelijk andere, nog te ontwikkelen voorzieningen; Ad b. Een woonvoorziening in natura. Deze vorm is vergelijkbaar met de voorziening zoals deze ook onder de WVG werden verleend. Het kan bijvoorbeeld gaan om een roerende of een onroerende woonvoorziening; Ad c. Het persoonsgebonden budget, bijvoorbeeld een verhuiskostenvergoeding; Ad d. De financiële tegemoetkoming. De voorziening welke aan de eigenaar van de woning wordt uitbetaald op grond van artikel 7 lid 2 van de wet.
Artikel 4.1
Primaat collectieve woonvoorzieningen en recht op individuele woonvoorzieningen.
Lid 1 en 2 In eerste instantie zal worden bezien of een woonprobleem kan worden opgelost met een algemene voorziening. Deze voorziening heeft voorrang bij het zoeken naar een oplossing voor een voor de wet relevant woonprobleem, dus een probleem bij het normale gebruik van de woning. Als een algemene voorziening niet volstaat als oplossing of niet aanwezig is in de gemeente, moet het probleem door middel van een individuele voorziening worden opgelost; dat kan een woonvoorziening in natura zijn of een persoonsgebonden budget.
Artikel 4.2
Soorten woonvoorzieningen.
Ad a. Het college kan besluiten om een tegemoetkoming te verstrekken in de verhuis- en inrichtingskosten, indien verhuisd wordt naar een aangepaste of naar een goedkoper aan te passen woning dan de al bewoonde woning. Het college maakt de afweging tussen verstrekking van een tegemoetkoming in de verhuiskosten en een woningaanpassing. Een woonvoorziening, en dus ook een verhuiskostenvergoeding is volgens jurisprudentie alleen bedoeld voor situaties waarin de ondervonden problemen in direct oorzakelijk verband staan met bouwkundige of woontechnische aspecten van de (te verlaten) woning zelf. Omgevingsfactoren als lawaai, stank, onveiligheidsgevoelens, overlast en dergelijke zijn dus niet van belang. Uitgangspunt is dat zo mogelijk gebruik wordt gemaakt van de voorraad aangepaste woningen in de gemeente. Ad b en c. Een bouwkundige of woontechnische woningaanpassing is een aanpassing van de woning zelf, ter compensatie van de problemen die in de woning spelen ten aanzien van de bewoner met een beperking. Onder een woonvoorziening waarbij geen sprake is van een ingreep van bouw- of woontechnische aard kunnen de hulpmiddelen worden begrepen voor baden, wassen en douchen die niet nagelvast aan de woning zijn bevestigd, evenals mobiele patiëntenliften. Deze categorieën roerende woonvoorzieningen worden in de vorm van een voorziening in natura verstrekt zodat hergebruik mogelijk is. Ook een woningsanering in verband met CARA1 valt onder deze vorm van woningvoorziening.
1
CARA, de afkorting van Chronische Aspecifieke Respiratoire Aandoeningen, is geen ziekte op zich, maar een verzamelnaam voor een aantal chronische longaandoeningen (respiratoir houdt in dat de aandoeningen betrekking hebben op de ademhaling). De belemmering van het uitstromen van lucht, die zich bij de patiënt uit als kortademigheid, is bij deze groep ziekten een van de belangrijkste verschijnselen.
Toelichting Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Voorst Pagina 14 26022007
Ad d. De uitraaskamer is overgenomen uit de verordening voorzieningen gehandicapten gemeente Voorst en aan deze verordening toegevoegd. Dit ook vanuit de gedachte dat de WMO beoogd inhoudelijke beleidsterrein ten opzichte van de voormalige WVG niet nadrukkelijk te verruimen of te versmallen. Een uitraasruimte is een ruimte wordt gedefinieerd als een verblijfsruimte, waarin een persoon die tengevolge van een beperking in de vorm van een ernstige gedragsstoornis ernstig ontremd gedrag vertoont, zich kan afzonderen of tot rust kan komen. Een daarom zeer specifieke voorziening, die alleen op basis van een specifieke noodzaak en een specifieke beperking kan worden verstrekt. Het zal in de regel gaan om een kleine, veilige en prikkelarme ruimte. Ad e. Naast het verstrekken van voorzieningen is het ook noodzakelijk om deze in stand te houden. Hiervoor is onderhoud, keuring en reparatie noodzakelijk. De kosten hiervan maken deel uit van de voorziening. Ad f. Soms is het noodzakelijk dat vanwege een daadwerkelijke aanpassing aan een woning, de persoon tijdelijk elders gehuisvest moet worden. Omdat er een directe relatie is tussen het realiseren van de aanpassing en de extra kosten voor huisvesting elders, komen deze kosten in aanmerking voor vergoeding.
Artikel 4.3
Primaat van de verhuizing.
Al onder de WVG gold de regel dat bij een aanvraag voor een woningaanpassing eerst werd bezien of verhuizing naar een andere woning een oplossing kon bieden. Dit is het zogenaamde primaat van de verhuizing. In feite gaat het om een uitwerking van de regel dat in beginsel wordt gekozen voor de goedkoopst adequate voorziening. De mogelijkheid tot het hanteren van het primaat van de verhuizing is onder de WVG in de jurisprudentie erkend, zij het dat wel enkele duidelijke voorwaarden zijn gesteld. In de eerste plaats moeten de financiële gevolgen van de verhuizing voor de toekomstige woonlasten binnen aanvaardbare financiële grenzen vallen, een eis die ook onder de wet gesteld kan worden. Verder moet duidelijk zijn dat de oplossing in de vorm van een verhuizing kan worden gerealiseerd binnen een uit het advies blijkende medisch verantwoorde termijn. Dat houdt in dat er zicht moet zijn op de woningvoorraad om zo een indicatie te kunnen geven van de mogelijkheden om binnen die medisch verantwoorde termijn te kunnen verhuizen naar een geschikte aangepaste of goedkoper aan te passen woning. Ook diverse andere relevante (sociale) aspecten spelen, afhankelijk van de situatie, een rol bij de afweging betreffende het toepassen van het primaat van de verhuizing in een concreet geval. Artikel 4.4 Vergoeding verhuis- en (her-)inrichtingskosten In artikel 4.4. worden de (aanvullende) voorwaarden waaronder en in welke situaties een woonvoorziening in de vorm van verhuis- en (her)inrichtingskosten wordt verleend en, volgend uit de formulering, bij het hieraan niet voldoen, wordt geweigerd. Hierbij kan ten aanzien van het onder a genoemde, in navolging van wat gesteld is in de toelichting op artikel 1.1. derde lid onder h. (laatste tekstblok), bij een achteraf, maar binnen redelijke termijn, ingediende aanvraag, beoordeeld worden of de medische noodzaak tot verhuizen achteraf is vast te stellen. Dit wordt betrokken bij de besluitvorming.
Artikel 4.5
Primaat van de losse woonunit
Onder de Wet voorzieningen gehandicapten kon de gemeente woningaanpassingen duurder dan € 20.420,00 onder bepaalde voorwaarden declareren bij het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport. Onder de wet is deze mogelijkheid vervallen en zijn de kosten voor rekening van de gemeente. Als het gaat om grote aanpassingen aan huurwoningen die opnieuw kunnen worden verhuurd voor de huisvesting van mensen met beperkingen, kan de investering over een Toelichting Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Voorst Pagina 15 26022007
langere periode afgeschreven worden. In gevallen waarin dat niet speelt, wordt in principe uitgegaan van het primaat van losse woonunits. In concrete situaties waarin de mogelijkheid bestaat, wordt aan gebruik van een dergelijke unit voorrang gegeven door middel van deze bepaling. Onderdeel van het toepassen van dit primaat is het vooraf beoordelen van de juridische en planologische haalbaarheid hiervan.
Artikel 4.6 tot en met 4.8 Zie het hier voorgaande onder punt 4.2.
Artikel 4.9
Uitsluitingen.
Een woonvoorziening wordt alleen verstrekt voor het treffen van voorzieningen aan woonruimten die in het kader van de Wet op de huurtoeslag als zelfstandige woonruimte aangemerkt worden. De in dit artikel genoemde woonruimten vallen hier niet onder. Verder worden, behoudens de uitzondering op grond van artikel 4.12 onderdeel c van deze verordening, geen woonvoorzieningen verstrekt voor gemeenschappelijke ruimten van woongebouwen voor ouderen of gehandicapten of voorzieningen die in dergelijke gebouwen of wooneenheden, bij nieuwbouw of renovatie zonder noemenswaardige meerkosten (hadden) kunnen worden meegenomen.
Artikel 4.10
Hoofdverblijf.
Lid 1. In tegenstelling tot in de WVG wordt in de wet niet expliciet vermeld dat de gemeentelijke compensatieplicht alleen geldt voor de inwoners van de gemeente. Zie ook onder artikel 1.1. lid 2 onderdeel b. In eerste instantie geeft de gemeentelijke basisadministratie uitsluitsel. Voor bepaalde gezondheidszorginstellingen geldt dat de bewoners een briefadres elders kunnen aanhouden. De gemeente waar de aanvrager van de voorziening daadwerkelijk verblijft, heeft de verplichting tot compensatie van beperkingen. In het geval van AWBZ bewoners heeft deze verplichting geen betrekking op de woonvoorzieningen. De zinsnede 'of zal hebben' is opgenomen voor situaties waarin de aanvrager naar een andere gemeente wil verhuizen en in die gemeente een woning wil laten bouwen of aanpassen voordat deze daadwerkelijk wordt betrokken. Hiermee wordt geregeld dat een voorziening kan worden verleend aan een persoon die (nog) niet in de gemeente woont. Lid 2 tot en met 4 Onder de WVG waren AWBZ -bewoners uitgesloten van het recht op woonvoorzieningen. Een bovenwettelijke uitzondering hierop werd door gemeenten gemaakt voor het zogenaamd bezoekbaar maken van een woonruimte voor bezoek aan vooral ouders. Deze uitzondering was gebaseerd op de verordening voorzieningen gehandicapten gemeente Voorst. Ten aanzien van het bezoekbaar maken is aansluiting gezocht bij het WVG-beleid zodat het bezoekbaar maken ook in deze verordening is opgenomen. Voorwaarde is dat het een bezoekbaar te maken woning in de gemeente Voorst betreft. Bezoekbaar maken wordt in de verordening gelimiteerd tot het bereikbaar maken van de woonruimte zelf en enkele essentiële ruimten daarin, en kan bovendien in financiële zin op grond van het vierde lid van dit artikel worden gemaximeerd. Verdere verplichtingen dan genoemd in deze verordening heeft de gemeente niet nu het formeel een bovenwettelijke regeling betreft. Om toepassing van deze onderdelen mogelijk te maken is in artikel 1.1. derde lid onder b. een "tenzij-bepaling opgenomen. Toelichting Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Voorst Pagina 16 26022007
Artikel 4.11
Beperkingen.
Om in aanmerking te komen voor woonvoorzieningen moet er een duidelijke samenhang zijn tussen de ondervonden woonproblemen en de beperkingen die men heeft. Aanvragen voor woonvoorzieningen die hun oorzaak vinden in andere factoren dan die beperkingen, kunnen worden geweigerd op grond van dit artikel. onderdeel a Onder a. wordt de verhuizing naar een inadequate woning genoemd als weigeringsgrond voor woonvoorzieningen. Niet de ondervonden beperking, maar de verhuizing naar een niet geschikte woning is dan de voornaamste oorzaak van de ondervonden problemen. Deze bepaling heeft voornamelijk betrekking op situaties waarin men gaat verhuizen zonder specifieke reden, maar gewoon omdat men daar zin in heeft. Uitzondering in deze bepaling is de zogeheten “belangrijke reden”. Daarbij kan bijvoorbeeld gedacht worden aan verhuizing in verband met aanvaarding van werk elders of samenwonen / huwelijk en andere in deze verordening genoemde beperkingen toekenning niet uitsluiten. onderdeel b Als een persoon met beperkingen verhuist, zal deze, in relatie tot die beperkingen, moeten zoeken naar een zo geschikt mogelijke woning. Het is niet de bedoeling dat men zo maar een ongeschikte woning kiest en vervolgens de rekening voor aanpassingen bij de gemeente indient. Met verhuizen wordt hier overigens niet alleen gedoeld op de feitelijke verhuizing, maar ook op alle onomkeerbare handelingen die normaal gesproken voorafgaan aan een verhuizing, zoals het tekenen van een koop-, huur- of erfpachtcontract. Voor de toepassing geldt dat de gemeente zicht moet hebben op de aangepaste of gemakkelijk aan te passen woningvoorraad. Daarnaast zal de gemeente haar burgers goed moeten informeren over de gang van zaken bij dit soort verhuizingen. Alleen dan kan worden gemotiveerd dat iemand al dan niet is verhuisd naar de voor zijn situatie meest geschikte woning. onderdeel c Op basis van het feit dat voorzieningen op grond van de wet in hoofdzaak zijn gericht op het individu, worden in beginsel geen voorzieningen in gemeenschappelijke ruimten van wooncomplexen verstrekt. Evenals onder de WVG, zijn er uitzonderingen gemaakt voor de hier genoemde voorzieningen in gemeenschappelijke ruimten. De opsomming is limitatief, dat wil zeggen dat er niet meer hoeft te worden verstrekt dan hier genoemd. onderdeel d Onder d. wordt onder andere gedoeld op verhuiskostenvergoedingen; veel verhuizingen zijn als algemeen gebruikelijk te beschouwen, ook los van de beperking die men heeft. Te denken valt aan verhuizingen van het ouderlijk huis naar een zelfstandige woonruimte, verhuizing van een eengezinswoning naar een kleinere woning o seniorenwoning, omdat de eengezinswoning te bewerkelijk is geworden en kinderen zelfstandig zijn gaan wonen. onderdeel e Verhuizingen naar AWBZ- en andere zorginstellingen leiden ertoe dat deze aanvragers buiten de werkingssfeer van de wet vallen; zij hebben geen aanspraak op woonvoorzieningen, ook al omdat ze die onder de WVG ook niet hadden. Een verhuizing volgend uit het voor het eerst zelfstandig gaan wonen valt evenmin onder de wet. Deze kosten zijn in principe algemeen gebruikelijk en te voorzien nu iedereen deze kosten kan verwachten. Ook verhuizing naar een woning welke niet geschikt en bedoeld is voor permanente bewoning valt buiten de wettelijke bepalingen. Hierbij gaat het immers om niet legale of tijdelijke huisvesting. In dergelijke situaties is er, evenals onder de WVG geen aanspraak op woonvoorzieningen wat al herhaaldelijk door de Centrale Raad van Beroep is bevestigd.
Toelichting Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Voorst Pagina 17 26022007
onderdeel f Onder f worden beperkingen gesteld ten aanzien van een belemmering in het gebruik van de woning die voortkomt uit de aard van de in de woning gebruikte materialen of die het gevolg is van toerekenbare achterstand in onderhoud.
Artikel 4.13
Terugbetaling bij verkoop.
De verordening voorzieningen gehandicapten gemeente Voorst bevatte een zogenaamde antispeculatiebepaling. Deze bepaling komt in deze verordening. Op grond van lid 1 is de eigenaarbewoner van een woning die een onroerende woonvoorziening heeft ontvangen verplicht de verkoop van de woning te melden. Op grond van lid 2 kan het college (een deel) van investering door de eigenaar-bewoner te laten terugbetalen. Op deze manier wordt kapitaalverlies tegengegaan. Op grond van lid 3 treden de erven van de eigenaar-bewoner in de plaats van de eigenaar-bewoner bij verkoop door de erven. In het Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Voorst stelt het college nadere regels voor deze terugbetaling.
Toelichting Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Voorst Pagina 18 26022007
Hoofdstuk 5. Het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel.
Artikel 5.0
Vormen van te verstrekken voorzieningen
onderdeel a Ook ten aanzien van vervoersvoorzieningen kan een algemene voorziening worden aangeboden als de voorziening voor korte duur of incidenteel gebruik bedoeld is. Als de voorziening niet adequaat of niet beschikbaar is wordt een andere vorm van vervoersvoorziening ingezet. Hierbij wordt rekening gehouden met de mogelijkheid van de collectieve vervoersvoorziening als primaat. onderdeel b De collectieve vervoersvoorziening is al bekend als vorm van het collectief vraagafhankelijk vervoer, zoals dat zich vanaf 1994 onder de WVG heeft ontwikkeld. Deze vorm van vervoer is weer als primaat in de verordening opgenomen. Dit primaat berust mede op de uitkomst van het Algemeen Overleg over een aan de WMO gerelateerde zaak, het bovenregionaal vervoer Valys. De Tweede Kamer heeft op 29 maart 2006 uitgesproken dat de regel voor keuzevrijheid niet bedoeld is om goed draaiende vervoerssystemen, bijvoorbeeld een collectief vervoerssysteem, in gevaar te brengen. Voor diegenen die afhankelijk zijn van een collectief vervoersysteem zou dan immers de vervoersvoorziening wegvallen. onderdeel c Individuele voorzieningen in natura kunnen bestaan ten aanzien van verschillende vormen van vervoermiddelen net zoals onder de WVG. In het Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Voorst en in de beleidsregels wordt nader uitgewerkt onder welke voorwaarden men voor een bepaald soort voorziening in aanmerking komt, inclusief de hoogte van een eventuele financiële tegemoetkoming. onderdeel d Belangrijkste aanvulling ten opzichte van de WVG is het persoonsgebonden budget. De vaststelling van de hoogte van het persoonsgebonden budget wordt door het college in het Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Voorst uitgewerkt.
Artikel 5.1
Het recht op een algemene voorziening
Criterium om in aanmerking te kunnen komen voor een algemene vervoersvoorziening is dat ten gevolge van een aantoonbare beperking er een noodzaak aanwezig is voor een vervoersvoorziening en deze noodzaak zich kortdurend of incidenteel voordoet.
Artikel 5.2
Het primaat van het collectief vervoer
Om voor een vervoersvoorziening in de vorm van een collectieve vervoersvoorziening in aanmerking te kunnen komen geldt de voorwaarde het geen gebruik kunnen maken of het niet kunnen bereiken van het openbaar vervoer. Deze regel stamt uit de aan de WVG voorafgaande AAW en wordt in de praktijk beoordeeld door te kijken naar de loopafstand van een aanvrager (de uit jurisprudentie bekende 800-metergrens). Doordat de streekbus, bijvoorbeeld voor iemand met een functionele beperking niet toegankelijk is, heeft men recht op een vervoersvoorziening. Psychische problemen (men durft niet in een drukke bus, men is bang voor de trein) zijn daardoor in principe geen indicatie voor een vervoersvoorziening. Hier moet wellicht een adequate voorziening getroffen worden buiten de wet, bijvoorbeeld therapie waardoor de belemmering opgeheven kan worden. Als zo een oplossing geboden wordt voor het ondervonden probleem voldoet ze niet aan de voorwaarde van langdurig noodzakelijk. Anders wordt het als blijkt dat het probleem niet therapeutisch opgelost kan worden. Dan is wel een langdurige Toelichting Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Voorst Pagina 19 26022007
noodzaak aanwezig en kan wel een vervoersvoorziening verstrekt worden. Mogelijk bestaat dan ook een noodzaak voor een individuele vervoersvoorziening.
Artikel 5.3. Het recht op een individuele vervorsvoorziening Als het collectief vervoer geen adequate oplossing biedt wordt het recht op een individuele voorziening beoordeeld. Ook voor de korte afstand kan een individuele voorziening worden ingezet, bijvoorbeeld in de vorm van een scootmobiel. Deze individuele voorzieningen kan ook in aanvulling op het gebruik van een collectief systeem verstrekt worden. Dit is het geval wanneer het collectieve systeem de vervoersbehoefte van de aanvrager die een aanspraak heeft niet volledig dekt. Dit is volgens WVG-jurisprudentie van bijzonder belang bij mensen die slechts zeer beperkt mobiel zijn (mensen met een loopafstand van maximaal circa 100 meter). Alleen collectief vervoer is voor deze categorie mensen geen adequate voorziening. De individuele vervoersvoorziening kan ook het in artikel 5.0 onderdeel d bedoelde persoonsgebonden budget betreffen.
Artikel 5.4
Algemeen gebruikelijke vervoersvoorzieningen.
Uit WVG-jurisprudentie volgt dat het stellen van een inkomensgrens voor een vervoersvoorziening, bij een inkomen van 1,5 x de bijstandsnorm, niet in strijd is met de geldende zorgplicht. Het kan dan gaan om zowel een vervoersvoorziening in de vorm van een financiële tegemoetkoming als voor een Regiotaxipas. Iemand met een inkomen hoger dan 1,5 de bijstandsnorm wordt geacht de kosten van het lokaal vervoer of bezit en gebruik van een auto zelf te kunnen dragen. Er is een duidelijke relatie met het begrip “algemeen gebruikelijk”; indirect worden de kosten van vervoer in relatie tot het inkomen algemeen gebruikelijk geacht. Voor zover het een aanvraag om een autoaanpassing betreft gaat het vergelijk met algemeen gebruikelijk uiteraard niet op.
Artikel 5.5
Omvang in gebied en in kilometers.
In het eerste lid ziet toe op het gebied van de vervoersvoorziening. Onder de WVG is de zorgplicht voor vervoer beperkt tot verplaatsingen in het kader van het leven van alledag in de directe woon- of leefomgeving; de wet spreekt nu in artikel 4 lid 1, onder c. over “het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel”. Dit lijkt beperkter te zijn dan de zorgplicht onder de Wet voorzieningen gehandicapten, maar aangezien met de wet niet is beoogd de reikwijdte van de WVG te beperken of uit te breiden, is er geen reden om aan te nemen dat alleen de letterlijk lokale verplaatsingen onder de wet zullen vallen. Vandaar dat in artikel 5.4, conform de onder de WVG gevormde jurisprudentie, wordt uitgegaan van de eigen woon- of leefomgeving, met als uitzondering de bovenregionale zorgplicht, zoals die ook in de WVG- jurisprudentie is omschreven. Het tweede lid ziet toe op het aantal te vergoeden kilometers. Sinds maart 2002 houdt de vaste jurisprudentie onder de WVG in dat een vervoersvoorziening of een combinatie van voorzieningen de mogelijkheid moet bieden om op jaarbasis minimaal 1500-2000 kilometer af te leggen. Deze regelt werd onder de WVG toegepast en wordt overgenomen in deze verordening. Artikel 5.5
Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Voorst
Het college kan in het Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Voorst, uitgewerkt in de Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning gemeente Voorst nadere regels stellen voor het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel.
Toelichting Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Voorst Pagina 20 26022007
Hoofdstuk 6. Verplaatsen in en rond de woning.
Artikel 6.0
Vormen van rolstoelvoorzieningen.
In de WVG waren rolstoelen zelf als aparte categorie voorzieningen opgenomen. In de wet is dat niet het geval. Aangezien met deze wet niet wordt beoogd bestaand beleid ten opzichte van de WVG nadrukkelijk te verruimen of te beperken wordt de rolstoelvoorziening gehandhaafd als de enige voorziening waarmee beperkingen bij het verplaatsen in en rond de woning in het kader van de wet gecompenseerd kunnen worden. Een definitie van een rolstoel is niet te geven, daarom wordt hier onder het begrip “rolstoel” een rolstoel begrepen te worden de rolstoel zoals iedereen die kent. De rolstoel kan zowel handbewogen als elektrisch aangedreven zijn en kan zowel worden gebruikt als een verplaatsingsmiddel voor binnen als voor buiten. Kosten van onderhoud en reparatie van de rolstoel vallen eveneens onder de wet. Voorzieningen die geen verband houden met het primaire doel verplaatsen in en om de woning, worden niet op grond van de wet verstrekt. Hierbij valt bijvoorbeeld te denken aan aanpassingen voor het gebruik van zuurstofapparatuur en andere aanpassingen. Bij accessoires gaat het uiteraard alleen om medisch noodzakelijke en nietalgemeen gebruikelijke zaken. De sportrolstoel valt in het kader van deze verordening onder het begrip rolstoel. Onder de WVG was de sportrolstoel, meestal verstrekt in de vorm van een forfaitaire financiële tegemoetkoming, een bovenwettelijke voorziening die alleen op basis van de verordening werd verstrekt. Dit beleid wordt onder de wet voortgezet. Artikel 6.0 onderdeel a bepaalt dat een rolstoel in de vorm van een algemene voorziening verstrekt kan worden als het gaat om een rolstoel voor incidenteel gebruik. Deze rolstoelen voor incidenteel gebruik hoefden onder de WVG formeel niet te worden verstrekt, hoewel dat in de praktijk wel vaak gebeurde. Deze mogelijkheid geeft een regeling waarbij wel incidenteel noodzakelijke rolstoelen worden verstrekt, maar dan via een algemene rolstoelvoorziening. Het betreft dan situaties waarbij soms een rolstoel nodig is, terwijl het dagelijks verplaatsen in en om de woning zonder rolstoel plaatsvindt.. Onderdeel b. en c. betreffen de individuele rolstoel voor dagelijks zittend gebruik, terwijl onder d. de sportrolstoel wordt genoemd.
Artikel 6.1
Incidenteel, dan wel dagelijks rolstoelgebruik en sportrolstoel.
In het eerste lid is geregeld dat een aanvrager voor een rolstoel in de vorm van een algemene voorziening aanmerking kan komen als het gaat om incidenteel gebruik van de rolstoel. In het tweede lid is geregeld dat een rolstoel in natura of in de vorm van een persoonsgebonden budget verstrekt zal worden als de rolstoel voor het dagelijks zittend verplaatsen in en om de woning langdurig medisch noodzakelijk is. Als en zolang een algemene rolstoelvoorziening niet beschikbaar is kan ook voor incidenteel gebruik een rolstoel in natura worden verstrekt. Het principe blijft dat geen rolstoel wordt verstrekt als hulpmiddelen als krukken, een rollator, of andere hulpmiddelen een voldoende oplossing bieden voor het verplaatsingsprobleem. Wel kan, als dit noodzakelijk is, een rolstoel verstrekt worden in aanvulling op dergelijke voorzieningen, mits het gebruik dagelijks noodzakelijk is. Indien de rolstoel noodzakelijk is voor dagelijks zittend verplaatsen in en om de woning, kan de rolstoel verstrekt worden als voorziening in natura of als persoonsgebonden budget. Een algemene voorziening is dan immers geen adequate voorziening. Het derde lid bepaald dat een sportrolstoel wordt verstrekt in de vorm van een forfaitaire financiële tegemoetkoming en kan verstrekt worden als zonder de sportrolstoel sportbeoefening niet mogelijk is of zal zijn. Daarbij dient onder het begrip sportrolstoel uitsluitend een sportrolstoel verstaan te worden. Andere sportvoorzieningen worden niet verstrekt, evenmin als hulpmiddelen Toelichting Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Voorst Pagina 21 26022007
aan een sportrolstoel die alleen voor sportbeoefening, en niet voor het lokaal verplaatsen nodig zijn.
Artikel 6.2
Aanspraak op rolstoelvoorzieningen voor AWBZ–bewoners
Recht op een op grond van de AWBZ verstrekte rolstoel aan AWBZ-bewoners bestaat alleen, als de AWBZ-bewoner zowel de AWBZ-functie “verblijf”, als de functie “behandeling” geniet in één en dezelfde erkende AWBZ-instelling. Als een AWBZ-bewoner niet aan deze voorwaarde voldoet, is er ook geen recht op een AWBZ-rolstoel, en zal er door de gemeente een rolstoel moeten worden verstrekt op grond van de wet. Onduidelijkheid kan ontstaan, wanneer een instelling met alleen erkenning voor de AWBZ-functie “verblijf” (bijvoorbeeld een verzorgingshuis) de AWBZ-functie “behandeling” als het ware inkoopt bij een voor die functie wél erkende instelling. Het “verzorgingshuis met verpleegafdeling” is een veelvoorkomende situatie, waarin in de instelling wél beide AWBZ-functies kunnen worden “genoten”, maar de instelling zelf alleen erkenning heeft voor de functie verblijf en niet voor beide AWBZ-functies. Het gevolg is dat er geen recht op een AWBZ-rolstoel bestaat in een dergelijke situatie, juist omdat beide functies op die verpleegafdeling niet door één en dezelfde erkende AWBZ-instelling worden verzorgd, maar door twee verschillende AWBZ-instellingen, waarbij de ene instelling gebruik maakt van de erkenning van de andere instelling.
Toelichting Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Voorst Pagina 22 26022007
Hoofdstuk 7. Het verkrijgen van voorzieningen en het motiveren van besluiten.
Artikel 7.0.
Gebruik aanvraagformulier.
In artikel 4:1 van de Algemene wet bestuursrecht is bepaald dat een aanvraag tot het geven van een beschikking schriftelijk wordt ingediend, tenzij bij wettelijk voorschrift anders is bepaald. Hiervan is onder de wet geen sprake. Een voorziening wordt aangevraagd op een daarvoor door het college beschikbaar gesteld aanvraagformulier.
Artikel 7.1
Relatie met de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten.
Bij amendement is in artikel 5, lid 2, onder a. van de wet opgenomen dat de gemeenteraad bij verordening regels vaststelt omtrent de wijze waarop de toegang tot individuele voorzieningen in samenhang met voorzieningen op het gebied van wonen en zorg als bedoeld in de AWBZ is geregeld. Gezien de toelichting op dit amendement, waarbij is vermeld dat lid 2, onder a. ertoe strekt dat “de gemeente bepaalt hoe achter één loket de samenhang van toegang tot voorzieningen krachtens deze wet met toegang tot zorgvoorzieningen krachtens de AWBZ of toegang tot voorzieningen op het gebied van wonen is geregeld”, wordt gedoeld op de zogenaamde één-loket gedachte. Praktisch gezien zal de concrete uitvoering van activiteiten in het zorgloket en de werking ervan een typische uitvoeringsactiviteit zijn, dus naar zijn aard vallen onder de verantwoordelijkheid van het college. De door de raad vast te stellen verordening beperkt zich daarom tot het aanwijzen van een loket, waarbij de nadere uitwerking daarvan via het college geregeld moet worden.
Artikel 7.2
Inlichtingen, onderzoek en advies
Lid 1 onder a. en b. van dit artikel bepaalt dat het college bevoegd is de aanvrager op te roepen in persoon te verschijnen op een door het college te bepalen plaats en tijdstip om inlichtingen te vragen te laten onderzoeken en/of ondervragen door bijvoorbeeld een medisch adviseur of ander aangewezen deskundige. Dit alleen voor zover dit in het belang is van de aanvraag. Lid 2 stelt in de aanhef dat het alleenrecht wordt verleend aan het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ). Het CIZ treedt daarbij op als extern adviseur. Omdat het CIZ ook AWBZ-adviseringen verzorgt wordt hiermee ook “zichtbaar” gemaakt dat afstemming tussen WMO en AWBZ mogelijk is. Het CIZ kan integraal te werk gaan en rekening houden met de mogelijkheid van de AWBZ. De keus voor het CIZ als adviseur is daarom een door de wet ingegeven keus. De gemeente Voorst heeft die keus gemaakt en heeft het CIZ aangesteld om bij van de WMO te adviseren. In de onderdelen a en b wordt aangegeven in welke situaties in elk geval medisch advies gevraagd wordt aan het CIZ. Het indicatieonderzoek wordt voor een deel door de daartoe bevoegde medewerkers van de gemeente uitgevoerd. Een afwijzing om medische redenen, zoals bedoeld in lid 2 onder a. kan uiteraard alleen maar op basis van een medisch advies. Verder vraagt het college advies, indien dit overigens gewenst wordt geacht. Het zal duidelijk zijn dat hier een scala aan argumenten op te voeren valt. Door deze bepaling is het echter te allen tijde mogelijk om advies te vragen. Zeker wanneer de aard van de aandoening niet echt duidelijk is, is extern advies onontbeerlijk; soms kan een op het oog eenvoudige aanvraag leiden tot een stroom van verdere aanvragen, zonder dat duidelijk is wat iemand mankeert. Dat kan bij verstrekking van voorzieningen zelfs tot invaliderende effecten voor de aanvrager en onnodige kosten voor de gemeente leiden. Dit probleem speelt in het bijzonder bij een aantal zogeheten (medisch) moeilijk objectiveerbare aandoeningen: (m)moa’s.
Toelichting Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Voorst Pagina 23 26022007
Lid 3 bepaalt dat aanvrager verplicht is aan het college gegevens te (laten) verstrekken over de medische situatie, het inkomen, de woonsituatie en andere gegevens die noodzakelijk kunnen zijn om een aanvraag te kunnen beoordelen. Uiteraard wordt niet meer opgevraagd dan noodzakelijk is voor het nemen van een besluit op de aanvraag. Bij het omgaan met de vaak privacygevoelige gegevens, houdt de gemeente rekening met de regels die voortvloeien uit de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp). Bij weigering om mee te werken kan een aanvraag buiten behandeling worden gesteld met in achtneming van de daarvoor geldende regels op grond van de Algemene wet bestuursecht. Lid 4 geeft aan dat aanvrager gevraagd kan worden zelf te zorgen voor de aanlevering van de noodzakelijke gegevens van de door de aanvrager geconsulteerde specialisten. Het komt vaak voor dat informatie opgevraagd door een medisch adviseur niet beschikbaar komt omdat de specialist niet of traag reageert of meewerkt. Vanwege de directe relatie tussen de aanvrager en de behandelend specialist ligt het voor de hand om de aanvrager in te schakelen voor het verkrijgen van de informatie, bijvoorbeeld als dit de afhandelprocedure kan bespoedigen. Lid 5 geeft aan dat bij de advisering gebruik gemaakt moet worden van de zogenaamde ICFclassificatie van de Wereld Gezondheidsorganisatie. Deze bepaling is in de verordening opgenomen naar aanleiding van de toelichting op amendement 65, waarin staat: “Voor de gemeentelijke uitvoeringspraktijk biedt de International Classification of Functions, Disabilities and Impairments (ICF classificatie) een uniform begrippenkader dat als grondslag kan dienen om de behoefte aan voorzieningen in individuele gevallen vast te stellen.” Omdat bij de indicatiestelling van de diverse functies in de AWBZ eveneens van deze classificatie gebruik wordt gemaakt kan het gebruik hiervan afstemming tussen de AWBZ en deze wet vergemakkelijken.
Artikel 7.3
Samenhangende afstemming.
In artikel 5, lid 2, onder b. van de wet is vastgelegd dat de raad in de verordening bepaalt op welke wijze de verkrijging van individuele voorzieningen samenhangend afgestemd wordt op de situatie van de aanvrager. Deze bepaling is bedoeld om, naast de toepassing van algemene bestuursrechtelijke zorgvuldigheidseisen, de inhoud van de voorzieningen zelf, vanuit cliëntperspectief, in samenhang te bezien. Artikel 7.4 Wijzigingen in de situatie. Lid 1 tot en met 4 Het spreekt voor zich dat wijzigingen in de situatie gemeld dienen te worden in al die gevallen dat zij van invloed zijn op de verstrekte of te verstrekken voorzieningen. Dit artikel bepaalt verder dat heronderzoek door het college verricht kan worden en dat aanvrager of gebruiker van een voorziening verplicht is om mee te werken aan dit onderzoek. Het komt geregeld voor dat, om welke reden dan ook, relevante informatie niet wordt doorgegeven. Op grond hiervan kan gedurende de looptijd de juistheid van de beschikking aan de huidige feiten en omstandigheden getoetst worden. Belanghebbende is verplicht aan dit heronderzoek mee te werken. Weigering kan gevolgen hebben voor het recht op de voorziening. Tot slot is bepaald dat bij het weigeren om mee te werken aan het heronderzoek een voorziening geheel of gedeeltelijk kan worden teruggevorderd of kan worden beëindigd.
Artikel 7.5.
Intrekking van een voorziening
Duidelijk is dat verstrekking van voorzieningen gebonden is aan voorwaarden. Als deze niet of niet voldoende zijn nagekomen of worden kan (het recht op) een voorziening worden ingetrokken. Het is in verband met het kenbaarheidvereiste, verwoord in de passage “waarvan redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat deze van invloed zijn op het recht op een voorziening”, van groot belang om de voorwaarden duidelijk te vermelden in de toekenningsbeschikking. Daarnaast is het van belang in de beschikking ook expliciet te wijzen op de verplichting om wijzigingen in de Toelichting Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Voorst Pagina 24 26022007
situatie aan het college door te geven. Hierdoor wordt aanvrager concreet op de voorwaarden gewezen. In lid 2 wordt bepaald dat (het recht op) een voorziening kan worden ingetrokken als 12 maanden na verlening van een financiële tegemoetkoming het budget niet is aangewend voor de bekostiging van de gevraagde voorziening.
Artikel 7.6
Terugvordering
De wet bevat geen bepalingen over terugvordering van voorzieningen. Hierin ligt aanleiding om deze mogelijkheid op te nemen in de verordening, omdat anders een wettelijke basis voor terugvordering ontbreekt. Als er, naar later blijkt, ten onrechte is uitbetaald of geleverd (voorziening in natura), kan het college de voorziening geheel of gedeeltelijk terugvorderen. Het besluit tot herziening van het recht op de voorziening en de daaraan gekoppelde terugvordering biedt echter geen executoriale titel, zoals bijvoorbeeld in de Wet werk en bijstand het geval is. Er is wel sprake van een civielrechtelijke vordering op grond van onverschuldigde betaling waarvoor het Burgerlijk Wetboek, boek 6 artikel 203 e.v. de wettelijke basis biedt. Het ligt voor de hand dat van de terugvorderingmogelijkheid in ieder geval gebruik wordt gemaakt als er aan de zijde van de aanvrager sprake is van verwijtbaarheid, bijvoorbeeld wanneer aanvrager bewust verkeerde gegevens heeft verstrekt over zijn inkomen. Ook kan terugvordering van een voorziening in natura aan de orde zijn wanneer de aanvrager in gebreke blijft zijn eigen bijdrage of eigen aandeel binnen de gestelde termijn en na aanmaning te voldoen. Alvorens tot terugvordering wordt overgegaan wordt een schatting gemaakt van de daarmee gemoeide uitvoeringskosten. Wanneer blijkt dat een financiële tegemoetkoming of een gemaximeerde vergoeding binnen twaalf maanden na de uitbetaling niet is aangewend voor de bekostiging van de voorziening waarvoor deze is verleend, kan deze betaling, na of onder gelijktijdige intrekking van het besluit, ook worden teruggevorderd. Het gaat hierbij om voorzieningen waarbij de uitbetaling van de tegemoetkoming of de vergoeding aan de aanschaf van de voorziening voorafgaat.
Toelichting Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Voorst Pagina 25 26022007
Hoofdstuk 8. Slotbepalingen.
Artikel 8.0
Hardheidsclausule
Artikel 8.0 bepaalt dat het college in bijzondere gevallen ten gunste van de aanvrager kan afwijken van de bepalingen van deze verordening, en niet van de in de wet zelf genoemde bepalingen. In veel gevallen zal hiervoor advies worden ingewonnen. Afwijken kan alleen maar ten gunste en nooit ten nadele van de betrokken persoon met beperkingen of de eigenaar van de woonruimte. Met nadruk is gemeld: in bijzondere gevallen. Het gebruik maken van de hardheidsclausule moet beschouwd worden als een uitzondering en niet als een regel. Het college moet in verband met precedentwerking dan ook duidelijk aangeven waarom in een bepaalde situatie van de verordening wordt afgeweken.
Artikel 8.1
Evaluatie
Op grond van dit artikel wordt het gemeentelijke beleid periodiek geëvalueerd. Dat beleid omvat zowel het beleid, zoals door de gemeenteraad neergelegd in de verordening, als de door het college in het Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Voorst en de Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning gemeente Voorst bepaalde regels. Als de evaluatie daartoe aanleiding geeft, bijvoorbeeld omdat het voorzieningenniveau te hoog of te laag blijkt te zijn, dient de evaluatie te leiden tot aanpassing van de verordening of van de beleidsregels.
Artikel 8.2. Overgangsbepaling De uitvoeringspraktijk van de AWBZ stemt niet overeen met de bedoelde uitvoering onder de wet. De AWBZ kent een hoogte voor persoonsgebonden budget bij huishoudelijke verzorging (HV) ondanks een aanzienlijk prijsverschil bij HV1 en HV2. Beoogd wordt het persoonsgebonden budget toe te kennen naar niveau van verzorging, HV1 of HV2. Met deze overgangsbepaling worden bestaande en nieuwe budgethouders op één lijn gebracht.
Toelichting Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Voorst Pagina 26 26022007