Toelichting toetsingskader gastouderopvang, GGD Nederland februari 2008
Toelichting op toetsingskader gastouderopvang Het toetsingskader is een oordeelslijst die voortkomt uit de kwaliteitsregels van de Wet kinderopvang en de bijbehorende Beleidsregels kwaliteit. Per opvangvorm (dagopvang, buitenschoolse opvang en gastouderopvang) is er een specifiek toetsingskader, waarin de wet- en regelgeving staan uitgewerkt in toetsbare eisen.
Het toetsingskader gastouderopvang beslaat acht domeinen. Elk domein kent verschillende voorwaarden; criteria waarop wordt getoetst of wordt voldaan aan de kwaliteitsvoorschriften uit de Wet kinderopvang, de Beleidsregels kwaliteit kinderopvang of de Wet klachtrecht cliënten zorgsector. Het toetsingskader en daarbij horende domeinen worden in onderstaande tekst stap voor stap beschreven en waar nodig van een toelichting voorzien. Deze toelichting is geschreven om aan te geven hoe de verschillende voorwaarden door toezichthouder, houder en ouder geïnterpreteerd moeten worden. De voetnoten van het toetsingskader zijn verwerkt in de toelichting.
De kwaliteitsaspecten die de toezichthouder beoordeelt voor gastouderopvang zijn ingedeeld naar de volgende domeinen: 1. ouders; 2. personeel; 3. veiligheid en gezondheid; 4. aantal kinderen; 5. pedagogisch beleid en praktijk; 6. kwaliteit gastouders en opvangwoning; 7. kwaliteit gastouderbureau; 8. klachten.
Het toetsingskader gastouderopvang is op zowel de reguliere gastouderopvang van toepassing als ook op innovatieve gastouderopvang in de zin van het Tijdelijk besluit innovatieve kinderopvang.
Normen ontleend aan de beleidsregel gelden als richtlijn. De houder mag daar eventueel van afwijken, mits hij daarvoor een goede reden heeft en ten minste een gelijkwaardig alternatief biedt voor hetgeen de betreffende norm in de beleidsregel beoogt. Is dat het geval dan is de beleidsregel op dat onderdeel niet van toepassing.
1
Toelichting toetsingskader gastouderopvang, GGD Nederland februari 2008
1. Ouders De Wet kinderopvang stelt dat de houder van een gastouderbureau verplicht is te zorgen voor verantwoorde kinderopvang. Verantwoorde kinderopvang is opvang die bijdraagt aan een goede en gezonde ontwikkeling van het kind in een veilige en gezonde omgeving. Ouders behartigen de belangen van hun kinderen. De overheid wil dan ook dat de inspraak van ouders goed geregeld is, waardoor de kwaliteit van de kinderopvang kan verhogen.
De Wet kinderopvang:
stelt eisen aan het instellen van een oudercommissie;
stelt voorwaarden aan het reglement, de samenstelling en werkwijze van de oudercommissie;
regelt het adviesrecht van de oudercommissie;
stelt eisen aan de informatieverstrekking aan alle ouders van wie een kind wordt opgevangen in een kindercentrum of bij een gastouder.
2
Toelichting toetsingskader gastouderopvang, GGD Nederland februari 2008
Reglement oudercommissie Wet kinderopvang (artikel 59) Conform art. 59 van de Wet kinderopvang geldt de verplichting voor het vaststellen van een reglement binnen zes maanden na melding. Het instellen van de oudercommissie op basis van dit reglement en het toepassen van het adviesrecht is eveneens aan deze termijn van zes maanden na melding gekoppeld. Voorwaarden
1
Het reglement omvat regels omtrent het aantal leden.
Toelichting: Een oudercommissie van een gastouderbureau bestaat uit minstens 2 leden.
Bron: reglement oudercommissie 2
Het reglement omvat regels omtrent de wijze van kiezen van de leden.
Bron: reglement kindercentrum 3
Het reglement omvat regels omtrent de zittingsduur van de leden.
Bron: reglement kindercentrum 4
Het reglement omvat geen regels omtrent werkwijze van de oudercommissie.
Toelichting: Taken die buiten het formele adviesrecht vallen, zoals de werkwijze van de oudercommissie of mandatering van bevoegdheden aan een centrale oudercommissie, mogen niet in een reglement opgenomen worden. In het reglement mag wel een minimum aantal vergaderingen staan omdat een oudercommissie nu eenmaal niet kan functioneren zonder vergaderingen. Oudercommissies kunnen hun werkwijze en eventuele met de houder gemaakte werkafspraken beschrijven in een huishoudelijk reglement. Het huishoudelijk reglement wordt niet door de toezichthouder beoordeeld.
Bron: reglement kindercentrum 5
De houder wijzigt het reglement alleen na instemming van de oudercommissie.
Bron: reglement/ vragenlijst oudercommissie.
3
Toelichting toetsingskader gastouderopvang, GGD Nederland februari 2008
Instellen oudercommissie De verplichting voor het instellen van een oudercommissie geldt binnen zes maanden na melding. In de eerste zes maanden na melding kan de toezichthouder daarom alleen concluderen dat de oudercommissie al is ingesteld of dat deze nog ingesteld moet worden. Het toezicht richt zich niet op centrale oudercommissies. Wet kinderopvang (artikel 58) Voorwaarde
De houder heeft een oudercommissie ingesteld.
Toelichting: Indien in de eerste zes maanden na melding een oudercommissie is ingesteld, kan dit item beoordeeld worden. Indien de oudercommissie nog niet is ingesteld, wordt het oordeel uitgesteld. Indien er na zes maanden na melding geen oudercommissie is, voldoet men niet aan de gestelde eisen. Indien er geen oudercommissie is en de houder doet daar aantoonbaar wèl alle moeite voor, voldoet hij toch niet aan de gestelde eisen. De toezichthouder beschrijft deze situatie in het rapport en geeft in zijn advies aan de gemeente aan dat de houder zich wel inspant, dus dat handhaving geen oplossing zal bieden.
Bron: vragenlijst en gesprek houder/ oudercommissie / vraagouder (voor toetsing inspanningsverplichting).
1.2.1 Voorwaarden oudercommissie De verplichting voor het toepassen van het adviesrecht geldt binnen zes maanden na melding. In de eerste zes maanden na melding kan de toezichthouder daarom alleen concluderen dat het adviesrecht al wordt toegepast of dat dit nog niet het geval is.
Wet kinderopvang (artikel 58) Voorwaarden
De samenstelling van de oudercommissie 1
De houder is geen lid.
Bron: vragenlijst en gesprek houder en/of oudercommissie 2
Het personeel is geen lid.
Bron: vragenlijst en gesprek houder en/of oudercommissie 3
De leden worden gekozen uit en door de vraagouders.
Bron: vragenlijst en gesprek houder en/of oudercommissie Werkwijze
4
Toelichting toetsingskader gastouderopvang, GGD Nederland februari 2008
4
De houder stelt de oudercommissie in de gelegenheid haar eigen werkwijze te bepalen.
Toelichting: Het oordeel van dit item is gebaseerd op gesprekken met leden van de oudercommissie en/of door hen ingevulde vragenlijsten. Hier wordt getoetst of de op papier gemaakte afspraken daadwerkelijk worden nageleefd. Indien een houder en oudercommissie het niet met elkaar eens worden over de manier waarop de samenwerking vorm wordt gegeven, kan de oudercommissie de kwestie voorleggen aan een onafhankelijke klachtencommissie. De toezichthouder baseert zijn oordeel in dit geval op de uitspraak van de klachtencommissie.
Bron: vragenlijst en/of gesprek met oudercommissie/houder/uitspraak klachtencommissie
1.2.2 Adviesrecht oudercommissie Het toepassen van het adviesrecht is pas verplicht vanaf zes maanden na melding. In de eerste zes maanden na melding kan niet negatief geoordeeld worden. Het functioneren van de centrale oudercommissie wordt niet door de toezichthouder beoordeeld. Het is de verantwoordelijkheid van de oudercommissie om er op toe te zien dat een centrale oudercommissie naar behoren functioneert. Indien de oudercommissie van mening is dat dit niet het geval is, kan zij de mandatering intrekken.
Indien een houder en oudercommissie het niet met elkaar eens worden over de manier waarop ouderparticipatie vorm wordt gegeven, kan de oudercommissie de kwestie voorleggen aan een onafhankelijke klachtencommissie. De toezichthouder baseert zijn oordeel in dit geval op de uitspraak van de klachtencommissie. Wanneer de rapportage wordt afgerond voordat er een uitspraak van de klachtencommissie is, en de toezichthouder nog niet tot een definitief oordeel kan komen, geeft hij vooralsnog geen oordeel. De uitslag wordt dan op een later tijdstip meegenomen in een nader onderzoek.
Wet kinderopvang (artikel 60) Voorwaarden
1
De houder stelt de oudercommissie in staat haar advies uit te brengen over elk voorgenomen besluit met betrekking tot de genoemde onderwerpen.
Toelichting: Kan de oudercommissie in de praktijk advies uitbrengen over de volgende onderwerpen: wijze waarop gastouderopvang tot stand wordt gebracht en de begeleiding hiervan, het bieden van verantwoorde kinderopvang; het pedagogisch beleid; voedingsaangelegenheden van algemene aard; het algemene beleid op het gebied van opvoeding, veiligheid, gezondheid; het beleid met betrekking tot spel- en ontwikkelingsactiviteiten ten behoeve van de kinderen; de vaststelling of wijziging van een regeling inzake de behandeling van klachten en het aanwijzen van personen die belast worden met de behandeling van klachten; wijziging van de prijs van kinderopvang.
Heeft de adviessituatie zich nog niet voorgedaan en had de situatie zich ook niet kunnen voordoen, dan wordt er geen oordeel op dit punt uitgesproken geeft. Wanneer er geen adviesaanvraag is geweest, terwijl dit wel had moeten gebeuren, dan wordt niet aan de eisen voldaan.
Bron: vragenlijst oudercommissie, eventueel notulen oudercommissie en eventueel gesprek lid/leden oudercommissie.
5
Toelichting toetsingskader gastouderopvang, GGD Nederland februari 2008
2
De houder verstrekt de oudercommissie tijdig en desgevraagd schriftelijk alle informatie die deze voor de vervulling van haar taak redelijkerwijs nodig heeft.
Toelichting: Informatie van de houder naar de oudercommissie is onontbeerlijk voor een goede werking van het adviesrecht. De informatie die een houder verstrekt, moet nuttig, relevant en effectief zijn. Op verzoek van de oudercommissie moet de houder (nadere) informatie verstrekken. Een oudercommissie heeft de plicht relevante vragen te stellen.
Bron: vragenlijst oudercommissie en/of gesprek lid oudercommissie/door de houder verstrekte informatie 3
Van een gevraagd advies van de oudercommissie wijkt de houder alleen af indien hij schriftelijk en gemotiveerd aangeeft dat het belang van de kinderopvang zich tegen het advies verzet.
Bron: vragenlijst oudercommissie en/of gesprek lid oudercommissie/ schriftelijke motivatie houder. 4
De houder geeft de oudercommissie gelegenheid ook ongevraagd te adviseren over de genoemde onderwerpen.
Toelichting: Het gaat hier om de volgende onderwerpen: wijze waarop gastouderopvang tot stand wordt gebracht en de begeleiding hiervan, het bieden van verantwoorde kinderopvang; het pedagogisch beleid; voedingsaangelegenheden van algemene aard; het algemene beleid op het gebied van opvoeding, veiligheid, gezondheid; het beleid met betrekking tot spel- en ontwikkelingsactiviteiten ten behoeve van de kinderen; de vaststelling of wijziging van een regeling inzake de behandeling van klachten en het aanwijzen van personen die belast worden met de behandeling van klachten; wijziging van de prijs van kinderopvang.
Bron: vragenlijst oudercommissie en/of gesprek lid oudercommissie
6
Toelichting toetsingskader gastouderopvang, GGD Nederland februari 2008
Informatie voor vraagouders Dit item heeft betrekking op informatie aan alle vraagouders. Dit staat niet gelijk aan de informatie verstrekt aan de oudercommissie. Leden van de oudercommissie zijn doorgaans namelijk beter geïnformeerd dan de ‘reguliere’ vraagouder. Wet kinderopvang (artikelen 56 en 63, vierde lid) Beleidsregels kwaliteit kinderopvang (artikel 11, 12 vierde lid) Voorwaarden
Inhoud van de informatie voor vraagouders 1
De houder informeert de vraagouders over het te voeren beleid.
Toelichting: Het gaat hier om: het bieden van verantwoorde kinderopvang; het pedagogisch beleid; de hoeveelheid kinderen (inclusief eigen kinderen) in welke leeftijd die per gastouder maximaal worden opgevangen; de wijze van tot stand brengen en begeleiden van gastouderopvang; vooraf informatie over het beleid ten aanzien van veiligheid en gezondheid; het te voeren beleid inzake veiligheid en gezondheid; de innovatieve status van de kinderopvang; omgang met de afwijkende regelgeving indien innovatief.
Bron: vragenlijst vraagouder/ documentatie en website kindercentrum. 2
De houder legt een afschrift van het inspectierapport op een voor vraagouders, gastouders en personeel toegankelijke plaats.
Toelichting: wanneer het gastouderbureau het inspectierapport op de website plaatst en vraagouders, gastouders en personeel hierop attendeert, is aan deze voorwaarde voldaan.
Bron: vragenlijst vraagouder /gastouder. 3
De houder draagt zorg dat de risico-inventarisatie inzichtelijk is in de woning waar de opvang plaats vindt.
Bron: vragenlijst vraagouder. 4
Het gastouderbureau draagt zorg voor een goede bereikbaarheid van het gastouderbureau voor de vraagouder en informeert de vraagouder hierover.
Toelichting: Vraagouders moeten bij het gastouderbureau terecht kunnen met vragen en/of en en zij moeten weten wanneer en hoe dit kan.
Bron: vragenlijst vraagouder. Relatie tussen de informatie voor vraagouders en de praktijk 5
De informatie is gedetailleerd genoeg om vraagouders een adequaat beeld van de praktijk te geven.
Bron: vragenlijst vraagouder/ documentatie en of website gastouderbureau. 6
De praktijk sluit aan bij de aan de vraagouders verstrekte informatie.
Toelichting: Om een gedegen oordeel te kunnen vormen ligt het in de rede dat de toezichthouder één of meerdere vraagouders telefonisch interviewt. Door tijdens de inspectie zelf enkele telefoonnummers van vraagouders uit de administratie van het bureau te noteren kan de toezichthouder objectieve informatie verzamelen over de informatieverstrekking aan ouders. Het
7
Toelichting toetsingskader gastouderopvang, GGD Nederland februari 2008
is van belang dat de toezichthouder bepaalt welke ouders op dit punt bevraagd worden.
Bron: vragenlijst vraagouder.
8
Toelichting toetsingskader gastouderopvang, GGD Nederland februari 2008
Personeel Verantwoorde kinderopvang betekent onder meer dat professioneel personeel de gastouder begeleid. De professionaliteit van personeel komt tot uitdrukking in het feit dat de bij het gastouderbureau werkzame bemiddelingsmedewerkers (en/of houder wanneer hij gastouders begeleid) beschikken over voor gastouderopvang relevante pedagogische kennis en een verklaring omtrent gedrag.
De Wet kinderopvang stelt eisen aan: verklaringen omtrent gedrag; voor gastouderopvang relevante pedagogische kennis. 2.1 Verklaring omtrent het gedrag Personen werkzaam bij een gastouderbureau zijn in het bezit van een verklaring omtrent het gedrag, afgegeven volgens de Wet justitiële gegevens. Indien er aanwijzingen zijn dat een persoon niet langer voldoet aan de eisen voor het afgeven van een VOG, verlangt de houder en/of de toezichthouder dat de betreffende persoon opnieuw een VOG overlegt die niet ouder is dan twee maanden. Wet kinderopvang (artikelen 56, derde lid en 90, derde lid) Beleidsregels kwaliteit kinderopvang (artikel 15) Voorwaarden
1
Personen werkzaam bij het gastouderbureau zijn in het bezit van een verklaring omtrent het gedrag.
Toelichting: Deze verplichting geldt voor de personen die als houder, bestuurder en hoofd gastouderbureau werkzaam zijn of bemiddelingswerkzaamheden uitvoeren. Het gaat hierbij om alle bestuurders, dus ook om leden van een stichtingsbestuur. De verplichting tot overleggen van een verklaring omtrent het gedrag geldt ook voor uitzendkrachten, die bemiddelingswerkzaamheden uitvoeren. Conform art. 10, lid 3, dienen zij alleen de eerste keer dat de werkzaamheden op een gastouderbureau aanvangen een verklaring omtrent het gedrag te overleggen.
Een houder die zelfstandig ondernemer is, moet ook over een verklaring omtrent het gedrag beschikken. Als zelfstandig ondernemer heeft hij echter geen werkgever als ‘belanghebbende’. De houder moet daarom een kopie van de inschrijving van de kamer van koophandel overleggen en deze met de aanvraag indienen. Als de ambtenaar van de gemeente daar geen genoegen mee neemt kan hij/zij contact opnemen met het Centraal Orgaan Verklaring Omtrent het Gedrag (COVOG).
Bron: (een steekproef van) VOG’s. 2
De houder draagt er zorg voor dat gastouders in het bezit zijn van een verklaring omtrent het gedrag.
Bron: VOG’s gastouders. 3
De houder draagt er zorg voor dat, bij opvang bij de gastouder thuis, alle huisgenoten vanaf 18 jaar in het bezit zijn van een verklaring omtrent het gedrag.
9
Toelichting toetsingskader gastouderopvang, GGD Nederland februari 2008
Bron: VOG’s en vragenlijst gastouder. 4
De verklaring omtrent het gedrag wordt overlegd bij inschrijving bij het gastouderbureau. Dit geldt voor de gastouder en eventuele huisgenoten vanaf 18 jaar.
Toelichting: Voor medewerkers van het gastouderbureau geldt het volgende: Indien in tijden waarin sprake is van personeelskrapte de aanstellingsprocedure van een medewerker van het gastouderbureau door omstandigheden zo kort is geweest dat de VOG nog niet in bezit is van de houder, kan de toezichthouder zijn oordeel uitstellen, indien de houder aan kan tonen dat de VOG aangevraagd is op of voor datum van ondertekening van de arbeidsovereenkomst. Voor gastouders en de volwassen huisgenoten geldt te allen tijde dat het VOG bij inschrijving aanwezig moet zijn.
Bron: vragenlijst gastouder waarin is aangegeven welke volwassen huisgenoten in huis aanwezig zijn / VOG’s gastouder en huisgenoten. 5
De verklaring omtrent het gedrag is bij overleggen niet ouder dan twee maanden.
Toelichting: Voor de aanvraag van een VOG geldt dat de werkgever als ‘belanghebbende’ wordt opgegeven. Een eenmaal verstrekte verklaring omtrent het gedrag kan bij een volgende werkgever worden gebruikt, mits het VOG bij aanvang van de werkzaamheden bij de nieuwe werkgever niet ouder dan 2 maanden is. Hierbij geldt als extra voorwaarde dat het VOG is aangevraagd voor werkzaamheden binnen de kinderopvang. Afgegeven VOG’s zijn branchegebonden en gebaseerd op een screeningsprofiel dat is toegespitst op de kindervang.
2.2 Pedagogische kennis
Wet kinderopvang (artikel 56, eerste lid ) Beleidsregels kwaliteit kinderopvang (artikel 12a, achtste lid) Voorwaarde
1
Het gastouderbureau toont aan dat de bemiddelingsmedewerkers werkzaam bij het gastouderbureau beschikken over voor gastouderopvang relevante pedagogische
kennis.
Toelichting: Als de houder bemiddelingswerkzaamheden verricht geldt deze eis ook voor de houder. Voor bemiddelingsmedewerkers geldt geen verplichting tot het hebben van een bepaald diploma. Als een houder er voor kiest personeel in te zetten volgens de in de CAO voor kindercentra opgenomen eisen, wordt zonder meer aan deze voorwaarde voldaan. Wanneer dat niet het geval is, moet de houder aannemelijk kunnen maken dat de pedagogische kennis voldoende is. Een bemiddelingsmedewerker moet een pedagogisch beleidsplan kunnen begrijpen, de inhoud kunnen overdragen aan gastouders, de pedagogische praktijk kunnen observeren op basis van het pedagogisch beleidsplan en kunnen adviseren op pedagogisch gebied.
Bron: houder gastouderbureau en/of bemiddelingsmedewerker.
10
Toelichting toetsingskader gastouderopvang, GGD Nederland februari 2008
3.
Veiligheid en gezondheid
3.1 Risico-inventarisatie veiligheid De houder legt vóór aanvang van de opvang en daarna jaarlijks voor elke woning waar gastouderopvang plaatsvindt in risico-inventarisatie vast welke veiligheidsrisico's de opvang van kinderen in alle voor kinderen toegankelijke ruimtes in die woningen voor kinderen met zich brengt. Daartoe bezoekt het gastouderbureau elke opvangwoning minimaal een keer per jaar. Een houder draagt er zorg voor dat elke gastouder in geval van noodsituaties, waarin kinderen tijdens de opvang in en rondom een woning kunnen komen te verkeren, adequaat kan handelen. De houder voert een beleid dat ertoe leidt dat de veiligheid van de op te vangen kinderen in elk woning waarin door hem bemiddelde koppeling heeft plaatsgevonden zoveel mogelijk is gewaarborgd. Een beleid voeren houdt in dat de houder cyclisch werkt: inventariseren van knelpunten en verbeterpunten, maatregelen nemen, verslag leggen, evalueren en weer opnieuw inventariseren. De toezichthouder beoordeelt niet of hij de opvang veilig vindt volgens zijn eigen normen. Hij onderzoekt of de houder zijn verantwoordelijkheid neemt op het gebied van veiligheid. Dat betekent dat de toezichthouder bekijkt of de houder risico’s inschat, of hij ze juist inschat, of er maatregelen volgen en of dat ook logische maatregelen zijn. Hiermee kan de toezichthouder de houder aanspreken en beoordelen op het nemen van zijn verantwoordelijkheid, zonder dat hij deze rol overneemt. Wet kinderopvang (artikel 49 en 56) Beleidsregels kwaliteit kinderopvang (artikel 12, tweede, derde, vierde, vijfde en zesde lid) Voorwaarde
1
De houder legt vóór aanvang van de opvang en daarna jaarlijks voor elke woning waar gastouderopvang plaatsvindt in een risico-inventarisatie de veiligheidsrisico’s voor de op te vangen kinderen vast, in alle voor kinderen toegankelijke ruimtes. Daartoe bezoekt het gastouderbureau elke opvangwoning minimaal een keer per jaar.
Toelichting: De risico-inventarisatie dient gereed te zijn bij aanvang van de opvang. De risico-inventarisatie dient in de opvangwoning door of in aanwezigheid van een medewerker van het gastouderbureau te worden uitgevoerd.
Bron: jaarplanning huisbezoeken risico-inventarisatie houder, vragenlijst gastouder. 2
De risico-inventarisatie is maximaal een jaar oud.
Toelichting: Het inventariseren van risico’s dient, onafhankelijk van het tijdstip waarop de jaarlijkse toetsing van door de GGD plaatsvindt, met tussenpozen van maximaal een jaar herhaald te worden. Het gaat erom dat opnieuw naar de bestaande situatie gekeken wordt.
Bron: risico-inventarisatie veiligheid. 3
De houder draagt er zorg voor dat de risico-inventarisatie veiligheid de actuele situatie van de opvang betreft.
Toelichting: Na tussentijdse veranderingen op het gebied van bouw of inrichting van de ruimtes moet de risico-inventarisatie opnieuw uitgevoerd worden. Dit is ook het geval wanneer de leeftijdscategorie van de groep op te vangen kinderen wijzigt.
Bron: vragenlijst houder en vragenlijst gastouder.
11
Toelichting toetsingskader gastouderopvang, GGD Nederland februari 2008
3.1.1 Beleid veiligheid Wet kinderopvang (artikelen 49 en 56) Beleidsregels kwaliteit kinderopvang (artikel 12, tweede, derde, vierde, vijfde en zesde lid) Voorwaarden
1
De risico-inventarisatie beschrijft de veiligheidsrisico’s die de opvang van de kinderen met zich meebrengt op de thema’s: verbranding, vergiftiging, verdrinking, valongevallen, verstikking, verwondingen, beknelling, botsen, stoten, steken en snijden.
Toelichting: Bij gebruik van het model van Stichting Consument en Veiligheid of het door de MOgroep ontwikkelde model (versie november 2007) wordt aan deze voorwaarde voldaan. De houder is vrij om een ander model dan de genoemde modellen. Wél moet de uitgevoerde risicoinventarisatie de bovenstaande thema’s beschrijven. Omdat het gaat om alle risico’s die de opvang met zich meebrengt, dient een houder steeds na te gaan of er buiten de in de risico-inventarisatie opgenomen items ook andere, niet beschreven, situaties zijn die in kaart gebracht moeten worden. Uit de uitgevoerde risico-inventarisatie blijkt welke risico’s er in en om de opvangwoning spelen. Indien door tussenkomst van een gastouderbureau innovatieve gastouderopvang plaatsvindt worden de risico’s geïnventariseerd in alle ruimtes waar innovatieve gastouderopvang plaatsvindt.
Bron: risico-inventarisatie veiligheid. 2
Er is een plan van aanpak waarin de houder adviseert welke maatregelen op welk moment moeten worden genomen in verband met de risico’s, alsmede de samenhang tussen de risico’s en de maatregelen.
Toelichting: Om te kunnen spreken van samenhang tussen risico’s en maatregelen is het volgende van belang: Het plan van aanpak is opgesteld op basis van een goed uitgevoerde risico-inventarisatie. De genomen maatregelen worden beschreven, geëvalueerd en indien nodig aangepast. Bij het opstellen van plannen van aanpak is het van belang dat concreet wordt aangegeven wie verantwoordelijk is voor het uitzetten en implementeren van de acties. In een actieplan moet steeds een streef- en realisatiedatum genoemd worden. Wanneer het gedragsaspecten betreft bestaat de actie altijd uit twee delen. Het opstellen van een werkafspraak èn implementatie hiervan. Acties zijn aan één persoon gekoppeld en moeten zo concreet mogelijk geformuleerd worden. Termen van wekelijks of maandelijks zijn concreet, termen als “regelmatig” niet.
Wanneer scenario’s waarbij risico’s kunnen ontstaan reeds gevat zijn in beleid, ligt het niet voor de hand jaarlijks een nieuw actieplan op te stellen. Als tijdens het inventariseren van de risico’s blijkt dat het beleid werkt (de gastouder kent het beleid en handelt hiernaar), is de veiligheid van de kinderen op dit punt voldoende gewaarborgd.
Bron: plan van aanpak.
12
Toelichting toetsingskader gastouderopvang, GGD Nederland februari 2008
3
Er is een registratie van ongevallen, waarbij per ongeval de aard en plaats van het ongeval, de leeftijd van het kind, de datum van het ongeval en een overzicht van te treffen maatregelen worden vermeld.
Toelichting: De lijst van ongevallen heeft in ieder geval betrekking op ongevallen, waarbij een arts of tandarts is ingeschakeld of een ziekenhuisbezoek noodzakelijk was. Voorts gaat het om ongevallen die blijven terugkeren, ook al hoeft in die gevallen de arts of tandarts niet te worden ingeschakeld en is een bezoek aan een ziekenhuis niet aan de orde. Een voorbeeld: kinderen die voortdurend op een zelfde plek in een woning struikelen.
Bron: ongevallenregistraties.
13
Toelichting toetsingskader gastouderopvang, GGD Nederland februari 2008
3.1.2 Uitvoering beleid veiligheid Wet kinderopvang (artikelen 49 en 56) Beleidsregels kwaliteit kinderopvang (artikel 12, tweede, derde, vierde, vijfde en zesde lid) Voorwaarden
1
De houder draagt er zorg voor dat geïnventariseerde risico’s compleet zijn en overeenkomen met de risico’s in de praktijk.
Toelichting: De houder bepaalt zijn eigen beleid en schat in welke risico’s voor de unieke situatie in de woning acceptabel zijn en welke niet. Dit hangt onder meer samen met de leeftijd van de op te vangen kinderen. De toezichthouder beoordeelt of hij de wijze waarop de inschatting tot stand gekomen is, realistisch acht. Indien de houder kiest voor een beleid, dat risico’s negeert die een blijvend ernstig letsel of levensbedreigende situaties tot gevolg kunnen hebben, is geen sprake van een realistische inschatting. De houder voldoet dan niet aan de voorwaarde. Wanneer de zienswijze van de toezichthouder slechts op enkele punten afwijkt van hetgeen de houder inschat, leidt dit niet tot de beoordeling dat de houder niet aan de voorwaarde voldoet. De toezichthouder kan in de onderbouwing van het oordeel beargumenteerd aangeven dat hij van mening is dat kinderen onnodig aan risico’s worden blootgesteld, met het verzoek aan de houder om genoemd punt opnieuw in overweging te nemen. Voor risico’s die volgens de toezichthouder geen blijvend ernstig letsel of levensbedreigende situaties tot gevolg kunnen hebben, geldt dat gastouder, vraagouders en houder kunnen beslissen dat de situatie acceptabel is.
De houder draagt zorg voor het vastleggen van de risico’s in iedere voor kinderen toegankelijke ruimte in de opvangwoning.
Het inschatten of een scenario zich wel/niet voordoet. De houder voorkomt dat veiligheidsrisico’s uit het oog verloren worden. Zaken mogen alleen uitgesloten worden die daadwerkelijk nooit kunnen plaatsvinden. De kans van een trap te vallen is alleen uitgesloten indien er geen trap is. Wanneer bepaalde risico’s niet uitgewerkt worden omdat de houder van mening is dat dit niet noodzakelijk is, moet inzichtelijk gemaakt worden dat er bewust voor gekozen is om geen actie te ondernemen.
Bron: interview houder. 2
De houder brengt de gastouder op de hoogte van de uitkomsten van de risico-inventarisatie en het daaruit voortvloeiende plan van aanpak.
Toelichting: De gastouder wordt door de houder op de hoogte gebracht van de uitkomst van een risico-inventarisatie, evenals van de daaruit voortvloeiende plan van aanpak. Hiertoe bezoekt een persoon werkzaam bij het gastouderbureau de woning waar gastouderopvang plaatsvindt. Het ligt in de rede dat, wanneer de opvang in de woning van de vraagouder plaatsvindt, ook de vraagouder op de hoogte gebracht wordt van de uitkomst van een risico-inventarisatie, evenals van de daaruit voortvloeiende plan van aanpak.
Bron: interview houder/ gastouder en/of vraagouder
14
Toelichting toetsingskader gastouderopvang, GGD Nederland februari 2008
3
De houder draagt er zorg voor dat risico’s worden gereduceerd door het nemen van preventieve maatregelen die effectief en adequaat zijn.
Toelichting: Bij dit item wordt beoordeeld of de gekozen maatregelen de risico’s daadwerkelijk reduceren. Is de maatregel van dien aard dat de actie redelijkerwijs leidt tot afname van het risico? Gastouders moeten volgens eindtermen van het Oranje Kruis kennis hebben van EHBO voor kinderen. Dat betekent dat gastouder een cursus EHBO voor kinderen gevolgd moeten hebben. Informatie over deze cursussen is te vinden op www.ehbo.nl. Deelnemers die de cursus met goed gevolg doorlopen ontvangen een moduleverklaring EHBO voor kinderen. Personen die in het bezit zijn van een diploma Eerste Hulp (hetgeen niet verplicht is), ontvangen na het doorlopen van de cursus een certificaat Eerste Hulp aan kinderen.
Bron: risico-inventarisatie veiligheid/moduleverklaring EHBO voor kinderen Oranje Kruis of certificaat Eerste Hulp aan kinderen van de gastouder.
4
De houder begeleidt gastouders, zodat zij handelen conform het plan van aanpak.
Toelichting: De gastouder of vraagouder in wiens woning de gastouderopvang plaatsvindt wordt door de houder op de hoogte gebracht van de uitkomst van een risico-inventarisatie, evenals van de daaruit voortvloeiende plan van aanpak. Hiertoe bezoekt een persoon werkzaam bij het gastouderbureau de woning waar gastouderopvang plaatsvindt. De houder draagt er zorg voor dat een gastouder medewerking verleent aan de risicoinventarisatie. Hij kan dit bijvoorbeeld opnemen in het contract met de gastouder. Tenslotte moet de houder er voor zorgen dat in samenspraak met de gastouder een evaluatie van de risicoinventarisatie veiligheid plaatsvindt.
Bron: interview houder / gastouder
15
Toelichting toetsingskader gastouderopvang, GGD Nederland februari 2008
3.2
Risico-inventarisatie gezondheid
De houder legt vóór aanvang van de opvang en daarna jaarlijks voor elke woning waar gastouderopvang plaatsvindt in risico-inventarisatie vast welke gezondheidsrisico's de opvang van kinderen in alle voor kinderen toegankelijke ruimtes in die woningen voor kinderen met zich brengt. Daartoe bezoekt het gastouderbureau elke opvangwoning minimaal een keer per jaar. Een houder draagt er zorg voor dat elke gastouder in geval van noodsituaties, waarin kinderen tijdens de opvang in en rondom een woning kunnen komen te verkeren, adequaat kan handelen. De houder voert een beleid dat ertoe leidt dat de gezondheid van de op te vangen kinderen in elk woning waarin door hem bemiddelde koppeling heeft plaatsgevonden zoveel mogelijk is gewaarborgd. Een beleid voeren houdt in dat de houder cyclisch werkt: inventariseren van knelpunten en verbeterpunten, maatregelen nemen, verslag leggen, evalueren en weer opnieuw inventariseren. De toezichthouder beoordeelt niet of hij de opvang ‘gezond’ vindt volgens zijn eigen normen. Hij onderzoekt of de houder zijn verantwoordelijkheid neemt op het gebied van gezondheid. Dat betekent dat de toezichthouder bekijkt of de houder risico’s inschat, of hij ze juist inschat, of er maatregelen volgen en of dat ook logische maatregelen zijn. Hiermee kan de toezichthouder de houder aanspreken en beoordelen op het nemen van zijn verantwoordelijkheid, zonder dat hij deze rol overneemt. Wet kinderopvang (artikel 49 en 56) Beleidsregels kwaliteit kinderopvang (artikel 12, tweede, derde, vierde, vijfde en zesde lid) Voorwaarden
1
De houder legt vóór aanvang van de opvang en daarna jaarlijks voor elke woning waar gastouderopvang plaatsvindt in een risico-inventarisatie de gezondheidsrisico’s voor de op te vangen kinderen vast, in alle voor kinderen toegankelijke ruimtes. Daartoe bezoekt het gastouderbureau elke opvangwoning minimaal een keer per jaar
Toelichting: De risico-inventarisatie dient gereed te zijn bij aanvang van de opvang. De risicoinventarisatie dient in de opvangwoning door of in aanwezigheid van een medewerker van het gastouderbureau te worden uitgevoerd.
Bron: planning huisbezoeken houder, vragenlijst gastouder. 2
De risico-inventarisatie is maximaal een jaar oud.
Het inventariseren van risico’s dient, onafhankelijk van het tijdstip waarop de jaarlijkse toetsing door de GGD plaatsvindt, met tussenpozen van maximaal een jaar herhaald te worden. Het gaat erom dat opnieuw naar de bestaande situatie gekeken wordt.
Bron: risico-inventarisatie gezondheid 3
De houder draagt er zorg voor dat de risico-inventarisatie gezondheid de actuele situatie van de opvang betreft.
Toelichting: Na tussentijdse veranderingen op het gebied van bouw of inrichting van de ruimtes moet de risico-inventarisatie opnieuw uitgevoerd worden. Dit is ook het geval wanneer de leeftijdscategorie van de op te vangen kinderen wijzigt.
Bron: vragenlijst houder en vragenlijst gastouder.
16
Toelichting toetsingskader gastouderopvang, GGD Nederland februari 2008
3.2.1 Beleid gezondheid Wet kinderopvang (artikel 49 en 56) Beleidsregels kwaliteit kinderopvang (artikel 12, tweede, derde, vierde, vijfde en zesde lid) Voorwaarden
1
De risico-inventarisatie beschrijft de gezondheidsrisico’s die de opvang van de kinderen met zich meebrengt op de thema’s: ziektekiemen, binnenmilieu, buitenmilieu en medisch handelen.
Toelichting: Bij gebruik van het model van Stichting Consument en Veiligheid of het door de MOgroep ontwikkelde model (versie november 2007) wordt aan deze voorwaarde voldaan. De houder is vrij om een ander model dan de genoemde modellen te kiezen. Wél moet de uitgevoerde risico-inventarisatie de bovenstaande thema’s beschrijven.
Omdat het gaat om alle risico’s die de opvang met zich meebrengt, dient een houder steeds na te gaan of er buiten de in de risico-inventarisatie opgenomen items ook andere, niet beschreven, situaties zijn die in kaart gebracht moeten worden.
Uit de uitgevoerde risico-inventarisatie blijkt welke risico’s er in en om de opvangwoning spelen. Indien door tussenkomst van een gastouderbureau innovatieve gastouderopvang plaatsvindt worden de risico’s geïnventariseerd in alle ruimtes waar innovatieve gastouderopvang plaatsvindt.
Bron: risico-inventarisatie gezondheid. 2
Er is een plan van aanpak waarin is aangegeven welke maatregelen op welk moment worden genomen in verband met de risico’s, alsmede de samenhang tussen de risico’s en de maatregelen.
Toelichting: Om te kunnen spreken van samenhang tussen risico’s en maatregelen is het volgende van belang: Het plan van aanpak is opgesteld op basis van een goed uitgevoerde risico-inventarisatie. De genomen maatregelen worden beschreven, geëvalueerd en indien nodig aangepast. Bij het opstellen van plannen van aanpak is het van belang dat concreet wordt aangegeven wie verantwoordelijk is voor het uitzetten en implementeren van de acties. In een actieplan moet steeds een streef- en realisatiedatum genoemd worden. Wanneer het gedragsaspecten betreft bestaat de actie altijd uit twee delen. Het opstellen van een werkafspraak èn implementatie hiervan. Acties zijn aan één persoon gekoppeld en moeten zo concreet mogelijk geformuleerd worden. Termen van wekelijks of maandelijks zijn concreet, termen als “regelmatig” niet. Wanneer scenario’s waarbij risico’s kunnen ontstaan reeds gevat zijn in beleid, ligt het niet voor de hand jaarlijks een nieuw actieplan op te stellen. Als tijdens het inventariseren van de risico’s blijkt dat het beleid werkt (gastouder kent het beleid en handelt hiernaar), is de gezondheid van de kinderen op dit punt voldoende gewaarborgd.
Bron: plan van aanpak.
17
Toelichting toetsingskader gastouderopvang, GGD Nederland februari 2008
3.2.2 Uitvoering beleid gezondheid Wet kinderopvang (artiklen 49 en 56) Beleidsregels kwaliteit kinderopvang (artikel 12, tweede, derde, vierde, vijfde en zesde lid) Voorwaarden
1.
De houder draagt er zorg voor dat geïnventariseerde risico’s compleet zijn en overeenkomen met de risico’s in de praktijk
Toelichting: De houder bepaalt zijn eigen beleid en schat in welke risico’s voor de unieke situatie in de woning acceptabel zijn en welke niet. Dit hangt onder meer samen met de leeftijd van de op te vangen kinderen. De toezichthouder beoordeelt of hij de wijze waarop de inschatting tot stand gekomen is, realistisch acht. Indien de houder kiest voor een beleid, dat risico’s negeert die een blijvend ernstig letsel of levensbedreigende situaties tot gevolg kunnen hebben, is geen sprake van een realistische inschatting. De houder voldoet dan niet aan de voorwaarde. Wanneer de zienswijze van de toezichthouder slechts op enkele punten afwijkt van hetgeen de houder inschat, leidt dit niet tot de beoordeling dat de houder niet aan de voorwaarde voldoet. De toezichthouder kan in de onderbouwing van het oordeel beargumenteerd aangeven dat hij van mening is dat kinderen onnodig aan risico’s worden blootgesteld, met het verzoek aan de houder om genoemd punt opnieuw in overweging te nemen. Indien gastouder, vraagouders en houder desondanks beslissen dat de situatie acceptabel is, is de houder niet genoodzaakt maatregelen te treffen. De houder draagt zorg voor het vastleggen van de risico’s in iedere voor kinderen toegankelijke ruimte in de opvangwoning.
Het inschatten of een scenario zich wel/niet voordoet. De houder voorkomt dat gezondheidsrisico’s uit het oog verloren worden. Zaken mogen alleen uitgesloten worden die daadwerkelijk nooit kunnen plaatsvinden. De kans op besmetting met ziektekiemen via tandenborstels is alleen uitgesloten indien er geen tanden gepoetst worden. Wanneer bepaalde risico’s niet uitgewerkt worden omdat de houder van mening is dat dit niet noodzakelijk is, moet inzichtelijk gemaakt worden dat er bewust voor gekozen is om geen actie te ondernemen.
Bron: interview houder. 2.
De houder brengt de gastouder op de hoogte van de uitkomsten van de risico-inventarisatie en het daaruit voortvloeiende plan van aanpak.
Toelichting: De gastouder wordt door de houder op de hoogte gebracht van de uitkomst van een risico-inventarisatie, evenals van de daaruit voortvloeiende plan van aanpak. Hiertoe bezoekt een persoon werkzaam bij het gastouderbureau de woning waar gastouderopvang plaatsvindt. Het ligt in de rede dat, wanneer de opvang in de woning van de vraagouder plaatsvindt, ook de vraagouder op de hoogte gebracht wordt van de uitkomst van een risico-inventarisatie, evenals van de daaruit voortvloeiende plan van aanpak.
Bron: interview houder/ gastouder en/of vraagouder
18
Toelichting toetsingskader gastouderopvang, GGD Nederland februari 2008
3.
De houder draagt er zorg voor dat risico’s worden gereduceerd door het nemen van preventieve maatregelen die effectief en adequaat zijn.
Toelichting: Bij dit item wordt beoordeeld of de gekozen maatregelen de risico’s daadwerkelijk reduceren. Is de maatregel van dien aard dat de actie redelijkerwijs leidt tot afname van het risico?
Bron: risico-inventarisatie gezondheid. 4.
De houder begeleidt gastouders, zodat zij handelen conform het plan van aanpak.
Toelichting: De gastouder of vraagouder in wiens woning de gastouderopvang plaatsvindt wordt door de houder op de hoogte gebracht van de uitkomst van een risico-inventarisatie, evenals van de daaruit voortvloeiende plan van aanpak. Hiertoe bezoekt een persoon werkzaam bij het gastouderbureau de woning waar gastouderopvang plaatsvindt. De houder draagt er zorg voor dat een gastouder medewerking verleent aan de risicoinventarisatie. Hij kan dit bijvoorbeeld opnemen in het contract met de gastouder. Tenslotte moet de houder er voor zorgen dat in samenspraak met de gastouder een evaluatie van de risico-inventarisatie veiligheid plaatsvindt.
Bron: interview houder / gastouder 5.
De houder draagt er zorg voor dat het gedeelte van de woning waar de kinderen worden opgevangen, rookvrij is ten tijde van de opvang.
Bron: vragenlijst vraagouder.
19
Toelichting toetsingskader gastouderopvang, GGD Nederland februari 2008
3.3 Protocol kindermishandeling Toelichting: De houder heeft een meldcode voor kindermishandeling waarin een duidelijke procedure is vastgelegd die gevolgd wordt in het geval van een (vermoeden) van kindermishandeling en/of seksueel misbruik. Dit vermoeden kan betrekking hebben op de thuissituatie van het kind of op de opvangsituatie. Voor de invoering hiervan wordt een invoeringstermijn van maximaal een half jaar na totstandkoming van de convenantafspraken gehanteerd. Beleidsregels kwaliteit kinderopvang (artikel 15a) Voorwaarde 1 De houder heeft een protocol kindermishandeling. Toelichting: Kindermishandeling is elke vorm van bedreigende of gewelddadige interactie van fysieke, psychische of seksuele aard, die de ouders of andere personen ten opzichte van wie de minderjarige in een relatie van afhankelijkheid of onvrijheid staat, actief of passief, opdringen waardoor ernstige schade wordt berokkend of dreigt te worden berokkend aan de minderjarige in de vorm van fysiek of psychisch letsel. Hieronder vallen ook verwaarlozing en onthouden van essentiële hulp, medische zorg en onderwijs en het getuige zijn van huiselijk geweld.
3.3.1 Inhoud protocol kindermishandeling Toelichting: Indien het landelijk vastgesteld protocol gebruikt wordt, mits het vertaald is naar het betreffende gastouderbureau, is aan onderstaande voorwaarden voldaan. Beleidsregels kwaliteit kinderopvang (artikel 15a) Voorwaarden 1 Het protocol hanteert de definitie van kindermishandeling conform de Wet op de Jeugdzorg (2005). Toelichting: Kindermishandeling is elke vorm van bedreigende of gewelddadige interactie van fysieke, psychische of seksuele aard, die de ouders of andere personen ten opzichte van wie de minderjarige in een relatie van afhankelijkheid of onvrijheid staat, actief of passief, opdringen waardoor ernstige schade wordt berokkend of dreigt te worden berokkend aan de minderjarige in de vorm van fysiek of psychisch letsel. Hieronder vallen ook verwaarlozing en onthouden van essentiële hulp, medische zorg en onderwijs en het getuige zijn van huiselijk geweld.
Bron: protocol. 2
In het protocol zijn verantwoordelijkheden per organisatielaag uitgesplitst in taken en bevoegdheden.
Bron: protocol. 3 Het protocol bevat een stappenplan waarin minimaal de volgende fases aan bod komen: vermoeden, overleg, plan van aanpak, beslissen, handelen evaluatie en nazorg. Bron: protocol. 4 Het stappenplan bevat een tijdslijn vanaf de persoon met een vermoeden van kindermishandeling tot en met de nazorg. Bron: protocol. 5 Het stappenplan is voorzien van een heldere toelichting, hulpmiddelen voor het doorlopen ervan en aandachtspunten voor de gespreksvoering met verschillende partijen. Bron: protocol.
20
Toelichting toetsingskader gastouderopvang, GGD Nederland februari 2008
6
Het protocol bevat een lijst van signalen per ontwikkelingsgebied om kindermishandeling zo vroeg mogelijk te signaleren.
Toelichting: De ontwikkelingsgebieden die aan bod dienen te komen zijn: psychosociale signalen, medische signalen, kenmerken verzorgers/gezin, signalen specifiek voor seksueel misbruik, signalen die specifiek zijn voor kinderen die getuige zijn van huiselijk geweld. Bron: protocol. 7 Het protocol besteedt aandacht aan de mogelijke situatie dat een beroepskracht de vermoedelijke dader is. Bron: protocol. 8 Het protocol besteedt aandacht aan de omgang met de Wet bescherming persoonsgegevens. Toelichting: In het protocol dienen de volgende punten behandeld te worden: zorgvuldig handelen, inzagerecht ouders/wettelijk vertegenwoordigers, contact met andere instellingen, omgaan met schriftelijke informatie. Bron: protocol. 9 Het protocol bevat praktische informatie over de Bureaus Jeugdzorg en het Advies en Meldpunt Kindermishandeling (AMK). Bron: protocol 10 De beroepskrachten kennen de inhoud van het protocol en handelen er aantoonbaar naar. Toelichting: Weet men op de werkvloer van het bestaan van het protocol (waar is het te vinden)? Is er in het verleden een vermoeden van kindermishandeling geweest? Zo ja, heeft dat geleid tot inwerkingtreding van deze procedure? Bron: interview beroepskrachten.
21
Toelichting toetsingskader gastouderopvang, GGD Nederland februari 2008
4.
Aantal kinderen
4.1 Aantal op te vangen kinderen door gastouder Wet kinderopvang (artikel 1) Beleidsregels kwaliteit kinderopvang (artikel 11, tweede lid, onder b) Voorwaarden
1a De houder draagt er zorg voor dat de gastouder maximaal 4 kinderen tegelijk op vangt (exclusief eigen kinderen), in de woning van de gastouder of de vraagouder. Er zijn maximaal vier kinderen onder de vier jaar (dit is dus inclusief de eigen kinderen onder de 4 jaar) gedurende de opvang aanwezig. OF •
1b De houder draagt er zorg voor dat bij de innovatieve gastouderopvang één gastouder maximaal 6 kinderen tegelijk opvangt (exclusief eigen kinderen), op het woonadres van de gastouder of de vraagouder.
Toelichting: Het maximaal aantal niet-eigen kinderen dat tegelijkertijd aanwezig is bij één gastouder is vier (reguliere opvang) c.q. zes (innovatieve opvang). Bij reguliere gastouderopvang geldt dat er maximaal 4 kinderen jonger dan vier jaar opgevangen mogen worden. Of de eigen kinderen bij de reguliere gastouderopvang worden meegeteld hangt af van de leeftijd van de eigen kinderen. De eigen kinderen onder de 4 jaar tellen mee, als het gaat om de eis dat er maximaal 4 kinderen onder de vier jaar aanwezig mogen zijn. Eigen kinderen die ouder dan 4 jaar zijn, tellen niet mee. Bij innovatieve opvang tellen eigen kinderen (ook wanneer ze jonger dan vier zijn) nooit mee. Ongeacht of deze kinderen via één of meerdere gastouderbureaus zijn geplaatst. Deze afspraak wordt door het gastouderbureau met de gastouder vastgelegd. Daar waar er in de voorwaarden van ‘kinderen’ gesproken wordt, moet ook gelezen worden ‘nieteigen kinderen die aanwezig zijn tijdens de opvang’.
Bron: vragenlijst vraagouders/overeenkomst GOB en GO. 2
De houder beoordeelt of de samenstelling van de groep kinderen verantwoord is. Bij deze beoordeling wordt onder meer het aantal en de leeftijd van de niet eigen kinderen en van de eigen kinderen meegewogen.
Toelichting:
Bron:
22
Toelichting toetsingskader gastouderopvang, GGD Nederland februari 2008
5.
Pedagogisch beleid en kwaliteit
5.1 Pedagogisch beleidsplan Conform art. 2, lid 5 van de Beleidsregels kwaliteit kinderopvang wordt het beleidsplan voor de eerste maal binnen zes maanden na melding door de houder vastgesteld. In de eerste zes maanden na melding kan dit niet tot een negatief oordeel leiden. Beleidsregels kwaliteit kinderopvang (artikel 11) Voorwaarde
1 De houder heeft een pedagogisch beleidsplan waarin de voor dat gastouderbureau kenmerkende visie op de omgang met kinderen is beschreven.
Bron: pedagogisch beleidsplan.
23
Toelichting toetsingskader gastouderopvang, GGD Nederland februari 2008
5.1.1 Inhoud pedagogisch beleidsplan Bij de pedagogische kwaliteit van de kinderopvang draait het om het primaire proces van de kinderopvang. Verantwoorde opvang die bijdraagt aan een goede en gezonde ontwikkeling van de kinderen, komt voor een belangrijk deel tot stand in de pedagogische kwaliteit. De overheid stelt daarom eisen aan dit primaire proces. Beleidsregels kwaliteit kinderopvang (artikel 11) Voorwaarden
1
In het pedagogisch beleidsplan staat in duidelijke en observeerbare termen het volgende beschreven: de wijze waarop de emotionele veiligheid van kinderen wordt gewaarborgd, de mogelijkheden voor kinderen tot de ontwikkeling van hun persoonlijke- en sociale competentie, en de wijze waarop de overdracht van normen en waarden aan kinderen plaatsvindt.
Informatie is voldoende duidelijk en observeerbaar als op grond van de informatie een beeld gevormd kan worden van de wijze waarop de emotionele veiligheid van kinderen wordt gewaarborgd, de mogelijkheden voor kinderen tot de ontwikkeling van hun persoonlijke- en sociale competentie, en de wijze waarop de overdracht van normen en waarden aan kinderen plaatsvindt.
Bron: pedagogisch beleidsplan 2
Het pedagogisch beleidsplan beschrijft in duidelijke en observeerbare termen de leeftijdsopbouw en aantallen van de kinderen die door een gastouder worden opgevangen.
Bron: pedagogisch beleidsplan 3
Het pedagogisch plan beschrijft in duidelijke en observeerbare termen de eisen die aan de opvanglocatie worden gesteld.
Hierbij wordt in ieder geval als eis gesteld dat de woning waar gastouderopvang door tussenkomst van het gastouderbureau plaatsvindt over voldoende speel- en slaapruimte voor kinderen beschikt en over voldoende buitenspeelmogelijkheden, afgestemd op het aantal en de leeftijd van de op te vangen kinderen. De eisen worden jaarlijks in de opvangwoning door de houder getoetst op naleving.
Bron: pedagogisch beleidsplan / planning huisbezoeken door of in opdracht van houder, verslagen huisbezoeken. 4
De houder van innovatieve gastouderopvang beschrijft in het pedagogisch beleidsplan de wijze waarop de ondersteuning van een gastouder bij de gelijktijdige opvang van meer dan vier opvangkinderen door een andere volwassene in geval van calamiteiten is geregeld.
De ‘andere volwassene’ moet als achterwacht gezien worden. Een achterwacht is een volwassen persoon met wie de aanbieder aantoonbaar de afspraak heeft gemaakt dat deze wordt ingezet in geval van een noodsituatie. De term ‘geregeld’ houdt in dat de volwassene altijd bereikbaar en daadwerkelijk inzetbaar is als achterwacht: hij of zij moet lichamelijk en geestelijk capabel zijn en binnen een redelijk tijdsbestek (als leidraad geldt de 15 minuten aanrijdtijd van een ambulance) in geval van calamiteiten ter plekke kan zijn. Hij of zij hoeft niet in de woning aanwezig te zijn.
24
Toelichting toetsingskader gastouderopvang, GGD Nederland februari 2008
5.1.2 Pedagogische praktijk Wet kinderopvang (artikel 49, 56) Beleidsregels kwaliteit kinderopvang (artikel 2) Voorwaarden
1 De houder informeert de gastouders over de inhoud van het pedagogisch beleidsplan waardoor zij ernaar kunnen handelen.
Bron: vragenlijst houder/vragenlijst gastouder 1
De houder ziet er op toe dat gastouders handelen conform het pedagogisch beleidsplan.
Bron: vragenlijst houder/ interview gastouder en houder 2
De houder begeleidt gastouders, zodat zij handelen conform het pedagogisch beleidsplan.
Bron: interview houder
25
Toelichting toetsingskader gastouderopvang, GGD Nederland februari 2008
6. Kwaliteit gastouders en opvangwoning
6. Kwaliteit gastouders en opvangwoning Wet kinderopvang (artikel 49, 56) Beleidsregels kwaliteit kinderopvang (artikelen 11, tweede en zesde lid, en 12a, eerste, tweede, derde en vierde lid) Voorwaarden
1
De houder draagt er zorg voor dat iedere woning waar gastouderopvang plaats vindt over voldoende speel- en slaapruimte voor kinderen beschikt, afgestemd op het aantal en de leeftijd van de op te vangen kinderen.
Deze voorwaarde wordt beoordeeld in relatie tot het aantal en de leeftijd van de op te vangen kinderen. Het gastouderbureau beoordeelt of er voldoende speel- en slaapruimte is. Duidelijk is dat voor de gastouderwoning geen concrete normen zijn opgesteld zoals in dagopvang en buitenschoolse opvang. De inspecteur beoordeelt of het gastouderbureau dit onderwerp bij de intake in kaart brengt en vastlegt en hier bij plaatsing rekening mee houdt. De inspecteur beantwoordt de vraag “of in redelijkheid geoordeeld kan worden dat opvang op verantwoorde wijze kan worden gegeven.” Of de ruimte toereikend is hangt af van het aantal kinderen dat de gastouder op wil vangen en de leeftijd van de kinderen. Bijvoorbeeld: een gastouder die enkele dagen per week een baby opvangt, zal wel over een geschikte slaapruimte moeten beschikken, maar de buitenruimte is van minder belang omdat de gastouder met dit kind ook naar buiten kan gaan. Een gastouder die een aantal dagen vier schoolgaande kinderen opvangt, hoeft niet over slaapruimte te beschikken, terwijl hier de beschikbaarheid van een buitenruimte veel meer van belang wordt.
Bron: interview houder / gastouder, verslag intakegesprek. 2
De houder draagt er zorg voor dat iedere woning waar gastouderopvang plaats vindt over voldoende buitenspeelmogelijkheden voor kinderen beschikt, afgestemd op het aantal en de leeftijd van de op te vangen kinderen
Toelichting: Voor innovatieve gastouderopvang gaat het om ‘de ruimtes op het woonadres van de gastouder of vraagouder waar innovatieve gastouderopvang plaatsvindt’. Zie ook toelichting voorwaarde 1.
Bron: 3
De houder formuleert criteria voor de kwaliteit van de gastouders en legt deze schriftelijk vast.
Toelichting: Deze criteria hebben in ieder geval betrekking op: a. lichamelijke en geestelijke gezondheid; b. bereid zijn tot samenwerking met het gastouderbureau en tot het volgen van aanvullende cursussen/trainingen/bijeenkomsten die gerelateerd zijn aan de opvangtaak; c. respecteren van privacygevoelige gegevens en geen informatie doorspelen aan derden; d. openstaan voor en respecteren van andere gewoontes, culturen, levenswijzen en opvoedingsideeën;
26
Toelichting toetsingskader gastouderopvang, GGD Nederland februari 2008
e. beschikken over goede communicatieve vaardigheden en in staat zijn om op een professionele manier contact met de vraagouders te onderhouden en afspraken te maken; f. kennis hebben van ontwikkeling van kinderen, positief staan ten opzichte van de vier pedagogische doelstellingen zoals uitgewerkt in het pedagogisch beleidsplan, en deze in praktijk kunnen brengen; g. kennis hebben van EHBO voor kinderen (volgens eindtermen van het Oranje Kruis); h. in staat zijn tot reflecteren op het eigen handelen; i. kinderen niet alleen laten of het toezicht aan anderen overlaten; j. regelmatig en gedurende minimaal een half jaar beschikbaar zijn voor opvang; k. goede beheersing van de Nederlandse taal; zodanig dat gastouders kunnen communiceren met de medewerkers van het gastouderbureau, cursussen kunnen volgen en een pedagogisch beleidsplan kunnen lezen. l. goed telefonisch bereikbaar; m. in bezit van AVP verzekering/inzittenden verzekering bij autogebruik.
Bron: kwaliteitscriteria gastouderbureau / dossier gastouders 4
De houder draagt er zorg voor dat deze criteria bij de start van de opvang en daarna jaarlijks worden getoetst door middel van een bezoek door personen werkzaam bij het gastouderbureau aan de woning waar de opvang plaatsvindt.
Bron: planning huisbezoeken gastouderbureau, verslagen huisbezoeken. 5
De houder draagt er zorg voor dat de kwaliteitscriteria voor gastouders bekend zijn bij de vraagouders.
Bron: informatie gastouderbureau, vragenlijst vraagouder 6
De houder evalueert jaarlijks mondeling de opvang met de vraagouders en legt deze schriftelijk vast.
Bron: schriftelijke evaluaties vraagouders.
27
Toelichting toetsingskader gastouderopvang, GGD Nederland februari 2008
7. Kwaliteit gastouderbureau 7.
Kwaliteit gastouderbureau
Wet kinderopvang (artikel 56, eerste lid) Beleidsregels kwaliteit kinderopvang (artikel 13, 12a, vijfde, zesde en zevende lid) Voorwaarden
1.
De houder draagt zorg voor ten minste twee bezoeken per jaar aan de woning waar de gastouderopvang plaatsvindt, waarbij in ieder geval de jaarlijkse risico-inventarisatie, de jaarlijkse toetsing van de criteria voor de gastouders en de jaarlijkse evaluatie van de opvang plaatsvinden. Dit bezoek wordt afgelegd door personen werkzaam bij het gastouderbureau.
Toelichting: Onder deze huisbezoeken vallen in ieder geval niet de intake- en koppelingsgesprekken en de uitvoering van de risico-inventarisatie voorafgaand aan de opvang.
Bron: planning huisbezoeken, verslagen huisbezoeken, vragenlijst gastouder. 2.
De houder biedt gastouders bij de start van hun werkzaamheden introductiecursus(sen) aan die gerelateerd zijn aan de opvangtaken.
Bron: cursusaanbod houder gerelateerd aan data inschrijving gastouders, documenten waaruit deelname gastouder blijkt, vragenlijst gastouder. 3.
De houder organiseert naast de introductiecursus(sen) themabijeenkomsten voor de gastouders en biedt cursussen of bijeenkomsten aan waarbij gastouders elkaar kunnen ontmoeten en ervaring uitwisselen.
Toelichting: Werkzaamheden gastouderbureau met betrekking tot een koppeling en deskundigheid gastouders: •
Intake gastouder en vraagouder
•
Koppelingsgesprek gastouder en vraagouder
•
Risico-inventarisatie opvangwoning
•
VOG’s van gastouder en volwassen huisgenoten als de opvang in de woning van de
•
Jaarlijkse risico-inventarisatie en – evaluatie
•
Jaarlijkse toetsing criteria gastouder
gastouder plaatsheeft
•
Jaarlijks evaluatie opvang
•
Begeleiding bij opvoedingskwesties, problemen en calamiteiten
•
Organiseren en (laten) uitvoeren basiscursus gastouders
•
Organiseren en (laten) uitvoeren van deskundigheidsbevordering gastouders
Onderwerpen die deel uit moeten maken van de scholing van gastouders: •
EHBO aan kinderen
•
Ontwikkeling kinderen 0-12 jaar
•
Pedagogisch beleid en pedagogisch handelen
•
Ontwikkeling volgen en signaleren
•
Uitvoeren RIE veiligheid en gezondheid
•
Veiligheid en gezondheid waarborgen
•
Communicatie met ouders
28
Toelichting toetsingskader gastouderopvang, GGD Nederland februari 2008
Bron: cursusaanbod houder, documenten waaruit deelname gastouder blijkt, vragenlijst gastouder. 4.
De houder voert bij een nieuwe koppeling een koppelingsgesprek met de vraag- en gastouder. Dit koppelingsgesprek wordt uitgevoerd in de opvangwoning door een bemiddelingsmedewerker van het gastouderbureau.
Toelichting: Onder een nieuwe koppeling wordt verstaan dat een kind voor de eerste maal bij een voor hem/haar nieuwe gastouder dan wel in een voor hem/haar nieuwe opvangwoning wordt opgevangen. Bij een “nieuw kind” uit hetzelfde gezin behoeft geen koppelingsgesprek, maar wel een intakegesprek te worden uitgevoerd, indien gastouder en opvangwoning reeds bij de vraagouder bekend zijn naar aanleiding van de opvang van een ander kind uit hetzelfde gezin. Intake- en koppelingsgesprekken vinden plaats door een zogenoemde bemiddelingsmedewerker die werkzaam is bij het gastouderbureau. De houder kan tevens bemiddelingsmedewerker zijn.
Bron: verslaglegging koppelingsgesprekken. 5.
De houder draagt er zorg voor dat de bemiddelingsmedewerker een intake- gesprek voert met de vraag- en gastouder in de opvangwoning.
Toelichting: Bij een “nieuw kind” uit hetzelfde gezin behoeft geen koppelingsgesprek, maar wel een intakegesprek te worden uitgevoerd, indien gastouder en opvangwoning reeds bij de vraagouder bekend zijn naar aanleiding van de opvang van een ander kind uit hetzelfde gezin. Een intake-gesprek richt zich specifiek op het betreffende “nieuwe kind” . Intake- en koppelingsgesprekken vinden plaats door een zogenoemde bemiddelingsmedewerker die werkzaam is bij het gastouderbureau. De houder kan tevens bemiddelingsmedewerker zijn.
Bron: verslaglegging intake-gesprekken.
29
Toelichting toetsingskader gastouderopvang, GGD Nederland februari 2008
8. Klachten
Wet klachtrecht cliënten zorgsector Wet klachtrecht cliënten zorgsector (artikel 2) Voorwaarden
1
De regeling voor de behandeling van klachten voorziet erin dat er wordt voldaan aan de beschreven eisen.
Toelichting: De beschreven eisen: Door of namens een cliënt kan bij de klachtencommissie een klacht tegen een zorgaanbieder worden ingediend over een gedraging van hem of van voor hem werkzame personen jegens de cliënt. Klachten van cliënten worden behandeld door een klachtencommissie (min. 3 leden, voorzitter klachtencommissie niet in dienst bij de organisatie, persoon waarover geklaagd wordt, mag niet in de commissie zitten). Binnen een afgesproken termijn moeten klager, degene over wie geklaagd is en houder schriftelijk en met redenen omkleed in kennis worden gesteld van het oordeel (gegrondheid en evt. aanbevelingen). Als de termijn wordt overschreden, worden betrokkenen ingelicht (met reden). Klager en degene over wie geklaagd is worden in de gelegenheid gesteld om gehoord te worden (schriftelijk of mondeling). Klager en beklaagde mogen zich laten bijstaan.
Verdere toelichting: In de wet klachtrecht cliënten zorgsector wordt geen onderscheid gemaakt tussen een interne en externe klachtenregeling. Het ligt in de rede te veronderstellen dat een houder een interne en externe klachtenregeling heeft. Het toezicht richt zich op de externe klachtenregeling. Hier komen tenslotte klachten terecht, die schijnbaar niet opgelost zijn na het doorlopen van de interne procedure. Klachten die intern afgehandeld zijn, zijn voor het toezicht minder relevant omdat klager en beklaagde tot een oplossing zijn gekomen.
De oudercommissie moet instemming geven voor de klachtenregeling. De landelijke Geschillencommissie Kinderopvang is geen klachtencommissie. Een oudercommissie mag niet fungeren als klachtencommissie, dit behoort niet tot de taken van een oudercommissie, de privacy is dan niet gewaarborgd. Het is niet wettelijk verplicht om aangesloten te zijn bij een externe klachtencommissie. Een klachtencommissie met een onafhankelijke voorzitter volstaat.
Bron: klachtenregeling.
30
Toelichting toetsingskader gastouderopvang, GGD Nederland februari 2008
2
De houder brengt de regeling op passende wijze onder de aandacht van vraagouders.
Toelichting: Passend betekent dat alle ouders redelijkerwijs op de hoogte kunnen zijn van het bestaan van de regeling. Getoetst wordt of ouders geïnformeerd worden met betrekking tot het bestaan van een regeling. Het ligt voor de hand dat een houder een interne klachtenregeling heeft, dit is echter niet verplicht. In de praktijk zijn interne- en externe regelingen soms in elkaar verweven. Bij het onder de aandacht brengen van de regeling, moet duidelijk zijn dat een ouder zich te allen tijde rechtstreeks en zonder tussenkomst van de houder, tot de klachtencommissie kan richten. De houder mag niet de indruk wekken dat een ouder eerst de interne procedure moet doorlopen, eer hij de klacht extern kan deponeren.
Bron: interview houder en/of ouder. Schriftelijke informatie met betrekking tot de klachtenregeling en/of website. 3
Een houder ziet erop toe dat de klachtencommissie werkt met een reglement.
Bron: reglement klachtencommissie 4
De houder hanteert de termijn waarbinnen schriftelijk wordt gereageerd naar aanleiding van een oordeel van de klachtencommissie.
Toelichting: De houder deelt de klager en de klachtencommissie, binnen een maand na ontvangst van het oordeel van de klachtencommissie schriftelijk mede of hij naar aanleiding van dat oordeel maatregelen zal nemen en zo ja, welke. Als de termijn wordt overschreden, worden betrokkenen ingelicht (met reden) en wordt er een nieuwe termijn afgesproken.
Bron: reglement klachtencommissie, verslag afhandeling klachten. 5
De houder leeft geheimhoudingsplicht na.
Bron: reglement klachtencommissie 6
De houder draagt er zorg voor dat over elk kalenderjaar een openbaar verslag wordt opgesteld, waarin een minimaal aantal zaken wordt aangegeven.
Toelichting: Het openbaar verslag bevat de volgende onderdelen: beknopte beschrijving van de regeling, de wijze waarop de houder de regeling onder de aandacht heeft gebracht, de samenstelling van de klachtencommissie, in welke mate de klachtencommissie haar werkzaamheden heeft kunnen verrichten, het aantal en de aard van de door de klachtencommissie behandelde klachten, de strekking van de oordelen en de aanbevelingen en de aard van de maatregelen.
Bron: jaarverslag klachten.
31
Toelichting toetsingskader gastouderopvang, GGD Nederland februari 2008
7
De houder zendt het verslag voor 1 juni van het daaropvolgende kalenderjaar aan de toezichthouder.
Toelichting: Wanneer de inspectie voor 1 juni plaatsvindt, vormt de toezichthouder zijn oordeel op grond van het verslag dat is opgestuurd in het jaar voorafgaand aan de inspectie. Bijvoorbeeld: tijdens een in mei 2008 uitgevoerde inspectie wordt beoordeeld of het verslag over 2006 voor 1 juni 2007 is toegezonden. Als dat het geval is wordt aan deze voorwaarde voldaan.
Bron: GGD-dossier gastouderbureau.
Klachtenregeling oudercommissie Toelichting: Oudercommissies kunnen een klacht indienen bij de landelijke klachtenkamer, zie www.klachtkinderopvang.nl De landelijke klachtenkamer draait onder de vleugels van SKK. Wet kinderopvang (artikel 60a) Het volgende wetsvoorstel is door de Eerste Kamer behandeld en in de Staatscourant gepubliceerd op 31 januari 2008: Wijziging van de Wet kinderopvang en enige andere wetten in verband met het herstel van enkele onvolkomenheden in de Wet kinderopvang en het opnemen van een klachtenregeling voor oudercommissies in die wet alsmede in verband met de overgang van het beleidsterrein kinderopvang naar het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (Kamerstukken I 2007/08, nr. 31 134). Voorwaarden
1
De houder treft een regeling voor de behandeling van klachten van de oudercommissie over een door hem genomen besluit als bedoeld in artikel 60a, eerste lid die voldoet aan de beschreven eisen.
Toelichting: De getroffen regeling waarborgt dat aan de behandeling van een klacht van de oudercommissie niet wordt deelgenomen door de houder of door een persoon die werkzaam is voor of bij de houder op wie die klacht betrekking heeft. De artikelen 2, tweede tot en met vijfde lid, zevende lid, en negende lid, 2a, 3c en 4 van de Wet klachtrecht cliënten zorgsector zijn van overeenkomstige toepassing.
Bron: klachtenregeling oudercommissie 2
De houder brengt de regeling op passende wijze onder de aandacht van de oudercommissie.
Toelichting: Passend betekent dat de leden van de oudercommissie redelijkerwijs op de hoogte kunnen zijn van het bestaan van de regeling. Getoetst wordt of de leden van de oudercommissie geïnformeerd worden met betrekking tot het bestaan van een externe regeling. Het ligt voor de hand dat een houder een interne klachtenregeling heeft, dit is echter niet verplicht. In de praktijk zijn interne- en externe regelingen soms in elkaar verweven. Bij het onder de aandacht brengen van de externe regeling, moet duidelijk zijn dat een oudercommissie zich te allen tijde rechtstreeks en zonder tussenkomst van de houder, tot de externe klachtencommissie kan richten. De houder mag niet de indruk wekken dat een oudercommissie eerst de interne procedure moet doorlopen, eer hij de klacht extern kan deponeren.
Bron: interview houder en/of lid oudercommissie. Schriftelijke informatie met betrekking tot de klachtenregeling en/of website.
32
Toelichting toetsingskader gastouderopvang, GGD Nederland februari 2008
3
De houder zorgt voor naleving van de regeling.
Bron: interview lid oudercommissie. 4
De houder draagt er zorg voor dat over elk kalenderjaar een openbaar verslag wordt opgesteld, waarin een minimaal aantal zaken wordt aangegeven.
Toelichting: Het openbaar verslag bevat de volgende onderdelen: beknopte beschrijving van de regeling, de wijze waarop de houder de regeling onder de aandacht heeft gebracht, de samenstelling van de klachtencommissie, in welke mate de klachtencommissie haar werkzaamheden heeft kunnen verrichten, het aantal en de aard van de door de klachtencommissie behandelde klachten, de strekking van de oordelen en de aanbevelingen en de aard van de maatregelen.
Bron: jaarverslag klachten. 5
De houder zendt het verslag voor 1 juni van het daaropvolgende kalenderjaar aan de toezichthouder.
Toelichting: Wanneer de inspectie voor 1 juni plaatsvindt, vormt de toezichthouder zijn oordeel op grond van het verslag dat is opgestuurd in het jaar voorafgaand aan de inspectie. Omdat deze eis vanaf 2008 in de Wet kinderopvang staat, kan pas in 2009 (het jaar na aanname van de wet) het eerste verslag gemaakt worden, namelijk over 2008. Deze voorwaarde is dus vanaf 1 juni 2009 toetsbaar..
Bron: GGD-dossier gastouderbureau
33