Toegankelijkheid van de rechtspraak of recht als privilege? De verruiming van de bevoegdheid van de kantonrechter versus de kostendekkende griffierechten Michelle Vrolijk Haarlem, juni 2011
Toegankelijkheid van de rechtspraak of recht als privilege? De verruiming van de bevoegdheid van de kantonrechter versus de kostendekkende griffierechten Haarlem, juni 2011 Michelle Vrolijk (Studentnummer 506122) Hogeschool van Amsterdam HBO-Rechten Vallenduuk Advocaten Begeleider HvA: mevrouw mr. N.M. Graham Praktijkbegeleider: mevrouw mr. V.Q. Vallenduuk
Voorwoord In het kader van het afstudeertraject aan de Hogeschool van Amsterdam voor de opleiding HBO-Rechten heeft elke student een afstudeeronderzoek moeten volbrengen. Voor u ligt het resultaat van mijn onderzoek. Na vier studiejaren en een ontzettend leuke en leerzame praktijkstage bij Vallenduuk Advocaten, ben ik erachter gekomen dat mijn interesse uitgaat naar het burgerlijk procesrecht. Voor mijn afstudeertraject heeft Vallenduuk Advocaten mij daarom de mogelijkheid geboden om dit onderzoek te verrichten. Vallenduuk Advocaten heeft tevens belang bij het onderzoek gehad, om in kaart te brengen wat er precies gaat veranderen ten aanzien van het burgerlijk procesrecht met betrekking tot de verruiming van de bevoegdheid van de kantonrechter. Tevens wil zij haar cliënten informeren omtrent deze veranderingen en de kostendekkende griffierechten. Dit laatste heeft geresulteerd in mijn beroepsproduct: een artikel voor op de website van Vallenduuk Advocaten. Dit artikel is te vinden via www.vallenduuk.nl/nieuws. Mijn dank gaat dan ook uit naar alle advocaten en medewerkers van Vallenduuk Advocaten, en in het bijzonder naar mijn praktijkbegeleidster mr. Valérie Vallenduuk-Bobeck. Binnen het kantoor heb ik veel praktijkervaring maar ook zeker veel juridische vaardigheden opgedaan (en zal ik hopelijk nog blijven doen). Mede dankzij de ervaring van Valérie VallenduukBobeck, de mogelijkheden die zij mij heeft geboden en de opbouwende kritiek die zij mij heeft gegeven, is dit onderzoeksrapport tot stand gekomen. Daarnaast gaat mijn dank uit mr. Natalie Graham, die mij vanuit de opleiding heeft begeleid en heeft ondersteund bij het schrijven van deze rapportage. Ook mede dankzij haar aanvullingen, opmerkingen, opbouwende kritiek en de mogelijkheden die zij in mij zag, is dit onderzoeksrapport tot stand gekomen.
Michelle Vrolijk Haarlem, juni 2011
3
Inhoudsopgave Voorwoord ................................................................................................................................. 3 Samenvatting.............................................................................................................................. 6 Verklarende woordenlijst ........................................................................................................... 7 Lijst met afkortingen .................................................................................................................. 9 Inleiding ................................................................................................................................... 10 1.
Het Nederlandse Burgerlijk Procesrecht: van toen tot nu ................................................ 13 1.1 Inleiding ................................................................................................................... 13 1.2 Wetsgeschiedenis ..................................................................................................... 13 1.2.1 De geschiedenis van het Vernieuwde Burgerlijk Procesrecht ......................... 13 1.2.2 De uitgangspunten van het Vernieuwde Burgerlijk Procesrecht ..................... 15 1.2.3 Veegwet 1 mei 2003 Wetsvoorstel aanpassing van enkele onderdelen .......... 16 1.3 Het huidige burgerlijk procesrecht........................................................................... 17 1.3.1 Sectorindeling bij de rechtbank........................................................................ 17 1.3.2 Absolute bevoegdheid ...................................................................................... 17 1.3.3 De procedure en procesvertegenwoordiging.................................................... 18 1.3.4 Enkelvoudige en meervoudige rechtspraak...................................................... 19 1.4 Deelconclusie ........................................................................................................... 19
2.
De wijzigingen: modernisering rechterlijke organisatie .................................................. 21 2.1 Inleiding ................................................................................................................... 21 2.2 Verhoging competentiegrens.................................................................................... 21 2.3 Uitbreiding aardzaken .............................................................................................. 22 2.4 Afschaffing verplichte sector kanton ....................................................................... 22 2.5 Meervoudige kantonrechtspraak .............................................................................. 23 2.6 Aanleiding ................................................................................................................ 23 2.7 Achterliggende redenen............................................................................................ 24 2.8 Deelconclusie ........................................................................................................... 26
3.
De gevolgen van de evaluatiewet modernisering RO ...................................................... 27 3.1 Inleiding ................................................................................................................... 27 3.2 De rechtzoekende ..................................................................................................... 27 3.3 De rechterlijke macht ............................................................................................... 28 3.4 De rechtsbijstandverlener......................................................................................... 30 3.5 Deelconclusie ........................................................................................................... 31
4.
Tussenmeting: toegankelijkheid van de rechtspraak........................................................ 33 4.1 Inleiding ................................................................................................................... 33 4.2 Voordelen en nadelen van de evaluatiewet modernisering...................................... 33 4.2.1 De rechtzoekende ............................................................................................. 33 4.2.2 De rechterlijke macht ....................................................................................... 35 4.2.3 De rechtsbijstandverlener................................................................................. 35 4.3 Toegankelijkheid rechtspraak: tot nu toe ................................................................. 37 4.4 Bijkomende factoren ................................................................................................ 38 4.5 Deelconclusie ........................................................................................................... 38 4
5.
Het griffierechtenstelsel: van toen tot nu ......................................................................... 40 5.1 Inleiding ................................................................................................................... 40 5.2 Wetsgeschiedenis: Wet tarieven in burgerlijke zaken.............................................. 40 5.3 Het huidige griffierechtenstelsel .............................................................................. 42 5.4 Deelconclusie: toegankelijkheid tot nu toe .............................................................. 44
6.
Kostendekkende griffierechten ........................................................................................ 46 6.1 Inleiding ................................................................................................................... 46 6.2 De wijzigingen ......................................................................................................... 46 6.3 De achterliggende redenen ....................................................................................... 49 6.4 Deelconclusie: toegankelijkheid tot nu toe .............................................................. 49
7.
Conclusie.......................................................................................................................... 51
Literatuurlijst............................................................................................................................ 55 Bijlage 1 Interview met kantonrechter en griffier van de rechtbank Haarlem......................... 59 Bijlage 2 Artikel Mr. Magazine Online ................................................................................... 64
5
Samenvatting Dit product is het resultaat van een onderzoek naar de gevolgen die zullen intreden naar aanleiding van de evaluatiewet modernisering RO welke onder andere met zich mee zal brengen dat de bevoegdheid van de kantonrechter zal worden verruimd van € 5.000,- naar € 25.000,-. Daarnaast zullen consumentenkoop en consumentenkrediet (tot € 40.000,-) aan de zogenaamde aardzaken van de kantonrechter worden toegevoegd. Er zal antwoord worden gegeven op de vraag: ‘In hoeverre leiden de gevolgen van de Evaluatiewet modernisering van de rechterlijke organisatie tot meer toegankelijkheid van de rechtspraak voor de rechtzoekende en hoe staat dit in verhouding tot de advocatuur, de rechterlijke macht en de kostendekkende griffierechten?’. Het wetsvoorstel, wat inmiddels is aangenomen door de Eerste Kamer en vermoedelijk per 1 juli 2011 in werking zal treden, zal de competentiegrens van de kantonrechter verruimen, waarmee de rechtspraak toegankelijker zou moeten worden voor de rechtzoekende. Om de toegankelijkheid van de rechtspraak te bepalen is in kaart gebracht welke mogelijke gevolgen deze wijzigingen zullen hebben voor de rechtzoekende. Daarbij is tevens in aanmerking genomen welke gevolgen dit zal hebben voor de rechterlijke macht en de advocatuur en hoe deze toegankelijkheid in verhouding staat tot de kostendekkende griffiegelden. Doordat de rechtzoekende nu meer zaken aan de kantonrechter kan voorleggen, is uit de analyse gebleken dat de rechtzoekende nu bij minder zaken een advocaat in hoeft te schakelen, wat aanzienlijk in de kosten zal schelen. Echter is de rechtzoekende zonder advocaat vaak minder goed af, aangezien hij of zij over het algemeen geen juridische kennis heeft en het risico loopt juridische missers te begaan in een gerechtelijke procedure. Dit zou zelfs tot het verliezen van de zaak kunnen leiden. Voor de rechterlijke macht zullen de wijzigingen tot gevolg hebben dat de werklast bij de sector civiel aanzienlijk zal verlagen en bij de sector kanton zal vergroten. Er zullen immers een flink aantal zaken overgaan van de civiele sector naar de sector kanton. Daarnaast doet zich de mogelijkheid voor dat de verruiming van de bevoegdheid van de kantonrechter een aanzuigende werking zal hebben, waardoor de werklast bij de sector kanton nog meer zal vergroten. Voor de advocatuur zal de verruiming van de competentiegrens van de kantonrechter tot gevolg hebben dat zij wordt geschaad in haar procesmonopolie. Daar waar de rechtzoekende nu nog verplicht een advocaat vanaf € 5.000,- dient in te schakelen, zal dit straks pas vanaf € 25.000,- gelden. Dit zal tot minder werk voor de advocatuur kunnen leiden. Doordat de overheid onlangs heeft aangekondigd dat de griffierechten per 2013 kostendekkend gemaakt zullen worden, wat inhoudt dat de rechtspraak dient te worden bekostigd door degenen die daar gebruik van maken, zullen de griffiegelden aanzienlijk omhoog gaan. Deze zullen zo hoog worden dat het risico groot is dat de rechtzoekende zich dit niet kan veroorloven en daarom van een gerechtelijke procedure af moet zien. De rechtzoekende wordt hierbij in zijn recht tot toegang van de rechtspraak geschaad. De verruiming van de bevoegdheid van de kantonrechter kan dan wel meer bijdragen aan toegankelijkheid van de rechtspraak, de rechtzoekende is er vaak niet bij gebaat om zonder rechtsbijstandverlener in het geding te verschijnen. Daarbij worden de griffierechten zodanig hoog, dat ook dit aspect de toegankelijkheid van de rechtspraak in de weg zal staan.
6
Verklarende woordenlijst Aardzaken Aardzaken zijn zaken die een arbeidsovereenkomst, een collectieve arbeidsovereenkomst, algemeen verbindend verklaarde bepalingen van een collectieve arbeidsovereenkomst, een vut-overeenkomst als bedoeld in de Wet kaderregeling vut overheidspersoneel of een agentuur-, huur-, of huurkoopovereenkomst als onderwerp hebben. Deze zaken zijn "in hun aard" toegewezen aan de kantonrechter. Agentuurovereenkomst In de agentuurovereenkomst staan afspraken over de rechten en plichten van een handelsagent en de opdrachtgever. Appel Hoger beroep; de mogelijkheid om, als men het niet eens is met een rechterlijke uitspraak, een nieuwe uitspraak van een hogere rechter te vragen. Als een zaak bij de rechtbank heeft gediend en hoger beroep wordt ingesteld, wordt de zaak behandeld door het gerechtshof. In beroep gaan bij de Hoge Raad wordt ook wel cassatie genoemd. Burgerlijk procesrecht Het burgerlijk procesrecht is het geheel van rechtsregels die het verloop van een procedure voor de burgerlijke rechter regelen Cassatie Hoger beroep bij de Hoge Raad tegen een beslissing van een lagere rechter. Competentiegrens Competentie wordt ook wel bevoegdheid, rechtmatig oordeel of recht van spreken of oordelen genoemd. De competentiegrens van de kantonrechter bepaalt dus over welke zaken hij of zij mag beslissen. Conclusie van antwoord Het eerste verweer van de gedaagde tegen hetgeen de eiser stelt in een dagvaarding. Conclusie van dupliek Nadere antwoord van gedaagde op conclusie van repliek van eiser. Comparitie van partijen Het persoonlijk verschijnen van partijen voor de rechter, meestal om een schikking proberen te treffen of nadere inlichtingen te verschaffen. Conclusie van repliek Nadere conclusie van eiser in het burgerlijk geding na de conclusie van antwoord van gedaagde. Dagvaarding Officieel geschrift (deurwaardersexploot) dat iemand oproept op een bepaalde tijd voor de rechter te verschijnen in verband met het beslechten van een geschil. 7
Europees verdrag voor de rechten van de mens Een Europees verdrag waarin de mensen- en burgerrechten voor alles inwoners van verdragsluitende staten is geregeld. Griffierechten/griffiegeld Bedrag dat aan een gerecht moet worden betaald wanneer men een civiele of bestuursrechtzaak start. Objectieve cumulatie Er is sprake van objectieve cumulatie indien de eiser in één dagvaarding meerdere vorderingen tegen de gedaagde instelt. Procesmonopolie In gerechtelijke procedures waar procesvertegenwoordiging verplicht is, heeft de advocatuur een monopolie op dit termijn. Dit zijn zaken bij de civiele rechter, momenteel nog vanaf € 5.000,-. Rechterlijke organisatie De organisatie van de rechterlijke macht, de organen die met rechtspraak zijn belast. Sector Organisatorische eenheid binnen de rechtbank, toegespitst op rechtsgebied. Subjectieve cumulatie Er is sprake van subjectieve cumulatie indien meer eisers tegen één gedaagde, één eiser tegen meer gedaagden of meerdere eisers tegen meer gedaagden optreden. Toevoeging Het via een Raad voor de Rechtsbijstand toegewezen krijgen van een advocaat of deurwaarder die (grotendeels) door de overheid wordt betaald. Wet op de rechtsbijstand Wet van 23 december 1993, houdende regelen omtrent de door de overheid gefinancierde rechtsbijstand. Zaaksdifferentiatie Differentiatie staat ook wel voor afwisseling, uiteenlopen, onderscheid, variatie, variëteit of verscheidenheid. Zaaksdifferentiatie in een gerechtelijke procedure is een wijze van behandeling die optimaal rekening houdt met de eisen – qua snelheid van afdoening, vakinhoudelijke deskundigheid of bijzondere vaardigheden van de rechter – die daarin voor bepaalde (soorten) zaken gelden.
8
Lijst met afkortingen Art.
Artikel
BW
Burgerlijk Wetboek
EVRM
Europees verdrag voor de rechten van de mens
Jo.
Juncto
Raio
Rechterlijk ambtenaar in opleiding
Rio
Rechter in opleiding
RO
Rechterlijke Organisatie
Rv
Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering
Wet OBG
Wet Organisatie en Bestuur Gerechten
Wtbz
Wet Tarieven in Burgerlijke Zaken
Wgbz
Wet Griffiegelden in Burgerlijke Zaken
9
Inleiding De rechtspraak in Nederland moet toegankelijker worden voor de burger. Om dit te kunnen realiseren werd op 18 juli 2009 het wetsvoorstel voor de Evaluatiewet modernisering Rechterlijke Organisatie1, hierna te noemen RO, ingediend door de toenmalige Minister van Justitie bij de Tweede Kamer. Zoals de naam doet vermoeden, voorziet dit wetsvoorstel in een aantal grootse veranderingen met betrekking tot de Nederlandse rechterlijke organisatie alsmede het burgerlijk procesrecht. Zo zijn er voorstellen gedaan om de samenwerking tussen de gerechten te veranderen, om de aanwijzing van nevenvestigingsplaatsen te veranderen, de samenstelling van gerechtsbesturen te veranderen, het klachtenrecht met betrekking tot rechterlijke ambtenaren en de ressortelijke herindeling. Echter, voornaamste verandering in dit wetsvoorstel is de uitbreiding van de bevoegdheid van de kantonrechter, wat in dit onderzoeksrapport dan ook centraal zal staan. Op 20 mei 2010 is het wetsvoorstel aangenomen door de Tweede Kamer en op 17 mei 2011 tevens door de Eerste Kamer. De evaluatiewet modernisering RO zal dus binnenkort, naar verwachting per 1 juli 2011, in werking treden. Op dit moment is de kantonrechter bevoegd om over zaken te beslissen met een financieel belang tot en met € 5.000,- en zogenaamde aardzaken (bijvoorbeeld arbeidszaken en huurzaken). Door de evaluatiewet modernisering RO zal deze grens verhoogd worden tot € 25.000,- en zullen consumentenzaken en consumentenkrediet (tot € 40.000,-) worden toegevoegd aan de aardzaken. Omdat de rechtzoekende bij de kantonrechter in persoon dan wel bij gemachtigde mag procederen (en dus zonder verplichte advocatenbijstand) zou dit tot meer toegankelijkheid van de rechtspraak en kostenbesparing moeten leiden. In dit onderzoeksrapport zal deze aankomende wetswijziging nader onderzocht worden, waarbij een analyse wordt gemaakt van de mogelijke gevolgen van deze wijzigingen voor alle betrokken partijen. Naast de evaluatiewet modernisering RO zal tevens het fenomeen ‘kostendekkend griffiegeld’ centraal staan. De huidige regering heeft aangekondigd het griffierechtenstelsel zodanig te willen veranderen dat degenen die gebruik maken van de rechtspraak dit ook zelf dienen te bekostigen. Doelstelling van dit rapport is dan ook het in kaart brengen van de toegankelijkheid van de rechtspraak voor de nabije toekomst. In samenhang met de verhoging van de competentiegrens van de kantonrechter en de kostendekkende griffiegelden zal er in dit rapport worden bezien of deze aspecten daadwerkelijk bijdragen aan de toegankelijkheid van de rechtspraak. De vraag die hier op aansluit en centraal zal staan in dit gehele onderzoeksrapport luidt dan ook als volgt: In hoeverre leiden de gevolgen van de Evaluatiewet modernisering van de rechterlijke organisatie tot meer toegankelijkheid van de rechtspraak voor de rechtzoekende en hoe staat dit in verhouding tot de advocatuur, de rechterlijke macht en de kostendekkende griffierechten? 1
Kamerstukken II 2008/09, 32 021, nr. 2.
10
Deze vraag zal beantwoord worden met behulp van de volgende deelvragen: -
-
-
Hoe luidt de wetgeschiedenis met betrekking tot het Nederlandse burgerlijk procesrecht en de rechterlijke organisatie? Hoe zit het rechterlijke stelsel vandaag de dag in elkaar met betrekking tot het Nederlandse burgerlijk procesrecht en de rechterlijke organisatie? Wat gaat er veranderen c.q. welke (formele) wijzigingen zullen er plaatsvinden na de invoering van de evaluatiewet modernisering RO? Wat zijn de achterliggende redenen voor de wijzigingen die zullen intreden door de evaluatiewet modernisering RO? Wat zullen de gevolgen zijn van de evaluatiewet modernisering RO voor de betrokken partijen, de rechterlijke macht, de rechtzoekende en de rechtsbijstandverlener (en in het bijzonder voor de advocatuur)? Wat zullen de voor- en nadelen zijn van de gevolgen van de evaluatiewet modernisering RO voor alle betrokken partijen en hoe verhouden deze zich tot ‘meer toegankelijkheid van de rechtspraak’? Welke aspecten komen er nog meer kijken bij ‘toegankelijkheid’ van de rechtspraak? Hoe verhoudt de wet griffierechten in burgerzaken zich tot ‘meer toegankelijkheid’ van de rechtspraak? Hoe verhoudt het wetsvoorstel voor de kostendekkende griffierechten zich tot toegankelijkheid van de rechtspraak?
Om een antwoord te geven op de centrale vraag dienen een aantal van de begrippen die daarin geformuleerd staan te worden afgebakend. Zoals reeds aangegeven, zal er met betrekking tot de evaluatiewet modernisering RO in dit rapport voornamelijk worden ingegaan op de verruiming van de competentiegrens van de kantonrechter. Daarnaast zullen tevens de afschaffing van de verplichte sector kanton en de invoering van meervoudige kantonrechtspraak worden behandeld. Met betrekking tot de toegankelijkheid van de rechtspraak en de rechterlijke macht zal het in dit rapport gaan om de rechtbanken in Nederland en in het bijzonder om de sector kanton en de sector civiel. Toegankelijkheid van overige sectoren, zoals bestuursrecht en strafrecht, worden in dit rapport buiten beschouwing gelaten. Tenslotte zal er met betrekking tot het griffierechtenstelsel worden uitgegaan van de griffierechten die worden geheven bij de rechtbank voor de sector kanton en de sector civiel. Griffierechten voor andere gerechten (zoals het gerechtshof en de Hoge Raad) en andere sectoren (zoals sector bestuursrecht) zullen buiten beschouwing worden gelaten. Het voornaamste onderzoek dat is uitgevoerd om een antwoord te kunnen geven op de centrale vraag is een literatuuronderzoek en een bronnenonderzoek. Er is gebruik worden gemaakt van handboeken, parlementaire stukken, rapporten van commissies en tijdschriftartikelen. Het onderzoek was grotendeels een juridisch bureauonderzoek, aangezien de wijzigingen gaan plaatsvinden en welke gevolgen deze zullen hebben voor de betrokken partijen dienen te worden weergegeven. Teven zijn er een kantonrechter en een griffier geïnterviewd. Er is hen gevraagd naar hun mening over de huidige situatie en hun mening over de toekomstige situatie zoals deze is weergegeven in het wetsvoorstel. De interviews zijn persoonlijk afgenomen, waarvan de resultaten in dit onderzoek zijn verwerkt. In hoofdstuk 1 zal de wetsgeschiedenis en het huidige systeem met betrekking tot het burgerlijk procesrecht en de rechterlijke organisatie worden besproken. In hoofdstuk 2 zullen de wijzigingen die door de evaluatiewet modernisering RO zullen intreden worden besproken alsmede de aanleiding voor het wetsvoorstel en de achterliggende redenen. Vervolgens zal er 11
in hoofdstuk 3 worden ingegaan op de gevolgen van deze wijzigingen voor de betrokken partijen. In hoofdstuk 4 wordt er een tussenmeting gemaakt met betrekking tot de toegankelijkheid van de rechtspraak: in hoeverre leidt de evaluatiewet modernisering RO nou eigenlijk tot meer toegankelijkheid en welke aspecten zijn hierbij nog meer van belang? In hoofdstuk 5 wordt er een beeld gegeven van de wetsgeschiedenis alsmede de huidige situatie van het Nederlandse griffierechtenstelsel. Vervolgens wordt er in hoofdstuk 6 in gegaan op het wetsvoorstel omtrent de invoering voor kostendekkende griffiegelden. Tenslotte wordt in hoofdstuk 7 een conclusie geformuleerd, waarbij antwoord wordt gegeven op de hierboven geformuleerde hoofdvraag.
12
1.
Het Nederlandse Burgerlijk Procesrecht: van toen tot nu
1.1
Inleiding
Door de invoering van de evaluatiewet modernisering RO zal de bevoegdheid van de kantonrechter worden verruimd. Hierdoor zal de kantonrechter de bevoegdheid krijgen om vorderingen te behandelen met een geldelijk belang tot € 25.000,- en zullen consumentenkoop en consumentenkrediet (tot € 40.000,-) worden toegevoegd als zogenaamde ‘aardzaak’. Tevens zal een verplichte sector kanton worden afgeschaft en zal meervoudige kantonrechtspraak worden ingevoerd. Om de gevolgen van deze wijzigingen te kunnen analyseren, zal in dit hoofdstuk eerst het huidige systeem met betrekking tot de rechterlijke organisatie worden besproken. Bij het analyseren van een wetswijziging en de gevolgen daarvan, dient men steeds rekening te houden met enerzijds maatschappelijke factoren die tot de gewenste wijziging hebben geleid en anderzijds met de totstandkomingsgeschiedenis. De evaluatiewet modernisering RO zal verstrekkende wijzigingen met zich mee brengen ten aanzien van het burgerlijke procesrecht, zodat een nader onderzoek van de wetsgeschiedenis van het burgerlijk procesrecht onontbeerlijk is in deze. Zo werd het Nederlandse burgerlijk procesrecht met ingang van 1 januari 2002 drastisch veranderd met de inwerkingtreding van de Wet herziening van het procesrecht in burgerlijke zaken. In het bijzonder de wijze van procederen in eerste aanleg (wetsvoorstel 26 855) en enkele daarmee samenhangende regelingen waarvan de Wet organisatie en bestuur gerechten (wetsvoorstel 27181) en de Wet Raad voor de Rechtspraak (wetsvoorstel 27 182) in dat kader van belang zijn. Derhalve zal in dit hoofdstuk eerst in vogelvlucht de geschiedenis van het vernieuwde burgerlijk procesrecht de revue passeren. Vervolgens zal het huidige systeem betreffende de rechterlijke organisatie worden behandeld. De deelvragen die in dit hoofdstuk aan bod zullen komen, luiden als volgt: -
1.2
Hoe luidt de wetgeschiedenis met betrekking tot het Nederlandse burgerlijk procesrecht en de rechterlijke organisatie? Hoe zit het rechterlijke stelsel vandaag de dag in elkaar met betrekking tot het Nederlandse burgerlijk procesrecht en de rechterlijke organisatie?
Wetsgeschiedenis
1.2.1 De geschiedenis van het Vernieuwde Burgerlijk Procesrecht De huidige indeling van de rechterlijke organisatie vindt haar oorsprong in het besluit van de toenmalige regering in de jaren tachtig van de vorige eeuw om de Nederlandse organisatie gefaseerd te herzien. In het begin van de jaren negentig werd de eerste fase van deze herziening uitgevoerd. De negentien rechtbanken werden uitgebreid met een sector bestuursrecht. De tweede fase betrof de integratie van de afzonderlijke kantongerechten als sector van de rechtbanken. De derde fase was het veranderen en voornamelijk vernieuwen van het toen geldende wetboek van burgerlijke rechtsvordering.2 Vooral de laatste twee fases van deze herziening van de rechterlijke organisatie zullen in dit hoofdstuk centraal staan. 2
Nispen 2001, p. 568-567
13
Zoals reeds gesteld in de inleiding werd het Nederlands burgerlijk procesrecht met ingang van 1 januari 2002 drastisch veranderd. Door de invoering van de Wet herziening burgerlijk procesrecht3 werd voornamelijk de wijze van procederen in eerste aanleg wezenlijk veranderd. Met de invoering van deze wet trachtte de overheid de rechtspraak toegankelijker te maken en te moderniseren. Voor civiele procedures moest er meer efficiency gecreëerd worden. Zo werd de regeling ‘versneld regime’ in dagvaardingszaken ingevoerd, bedoeld om de grote hoeveelheid bulkzaken (zaken die feitelijk en/of juridisch betrekkelijk eenvoudig en ongecompliceerd van aard zijn4) versneld en vereenvoudigd af te doen5. Zo werden er verder met betrekking tot de dagvaardingsprocedure substantiële wijzigingen doorgevoerd. Thans moet eiser reeds in zijn inleidende dagvaarding al ingaan op het verweer van de gedaagde, voor zover dit voor hem bekend is. Ook dient eiser in de dagvaarding al aan te geven over welke bewijsmiddelen en getuigen hij beschikt. Er is gekozen voor een standaard opzet van de dagvaarding waaraan deze moet voldoen, zoals dit reeds al het geval was bij een verzoekschrift. Tot voorheen bestonden er namelijk verschillende soorten opzetten van de dagvaarding voor bijvoorbeeld ‘kleine’ zaken en voor overige zaken6. Daarnaast werd er een bepaling ingevoerd dat na dagvaarding en conclusie van antwoord in beginsel een comparitie van partijen volgt, daar waar partijen voorheen eerst nog konden concluderen voor repliek en dupliek en vervolgens konden vragen om pleidooi ex art. 131 Rv jo. art. 132 lid 1 Rv jo. art. 134 lid 1 Rv. Wanneer er in een zaak een comparitie van partijen heeft plaatsgevonden, kan de rechter nu beslissen dat er niet meer om pleidooi kan worden gevraagd. Niet alleen de wijze van procederen in eerste aanleg werd per 1 januari 2002 wezenlijk veranderd, maar ook de kantonrechter werd aan wijzigingen blootgesteld. De Wet organisatie en bestuur gerechten7 (hierna Wet OBG) regelde de invoering van het zogenaamde ‘Integraal Management’ bij de afzonderlijke gerechten8. Door het integraal management wordt als het ware het beheer van de organisatie en dat van de procesvoering bij de rechtsprekende macht in één hand gebracht. Het belangrijkste gevolg van de introductie van deze nieuwe organisatiestructuur is de afschaffing per 1 januari 2002 van de afzonderlijke kantongerechten. De 61 voorheen afzonderlijke kantongerechten zijn dan ook vanaf 1 januari 2002 als sector kanton ondergebracht bij de huidige 19 rechtbanken. De kantongerechten werden als het ware ‘bestuurlijk gebundeld’. Dit betekent echter niet dat er hierdoor een einde is gekomen aan de kantonrechtspraak. De kanonrechters gingen immers verder als afzonderlijke sector van de rechtbank en zijn niet ondergebracht bij sector civiel.9 Ook de vestigingen waar de kantonrechters gevestigd zaten werden in stand gelaten, deze werden opgenomen worden als nevenvestiging of nevenzittingsplaats. De wijze van procederen wijzigde door dit wetsvoorstel op zich niet. De veranderingen die worden doorgevoerd wijzigen naar aanleiding van de Wet herziening burgerlijk procesrecht welke, zoals hierboven reeds aangegeven, leidde tot veranderingen in de wijze van procederen in eerste aanleg. Deze veranderingen gelde dus zowel voor de wijze van procederen bij de kantonrechter alsmede bij de civiele rechter zal gelden. Echter, door de wijziging in 2002 werden kantonzaken in hoger beroep nu behandeld door de gerechtshoven, daar waar deze eerst door de rechtbanken werden behandeld. Dit is wenselijk aangezien de kantongerechten als sector kanton als 3
Kamerstukken II 1999/00, 26 855, nr. 1 (voorstel van wet) Kamerstukken II 1999/00, 26 855, nr. 3, p. 4 (memorie van toelichting) 5 Nispen 2001, p. 569 6 Kamerstukken II 1999/00, 26 855, nr. 3, p. 4 (memorie van toelichting) 7 Kamerstukken II 1999/00, 27 181, nr 1 (voorstel van wet) 8 Hendrikse 2007, p. 24 9 Hofhuis 2001, p. 16 4
14
onderdeel in de rechtbank zullen zijn opgenomen en er anders een vorm zou ontstaan van ongewenst ‘intern appel’.10 Samenhangend met de Wet OBG werd tevens per 1 januari 2002 de Wet Raad voor de Rechtspraak11 ingevoerd. Met deze wet werd de invoering van de Raad voor de Rechtspraak geregeld. Deze Raad kreeg voornamelijk taken opgelegd op het gebied van bedrijfsvoering en het toedelen van de financiële middelen binnen de gerechten en werd als het ware tussen de overheid en de gerechten geplaatst.12
1.2.2 De uitgangspunten van het Vernieuwde Burgerlijk Procesrecht Bovengenoemde vernieuwing van het burgerlijk procesrecht werd ingevoerd aan de hand van een aantal uitgangspunten. Gestreefd werd naar verruiming c.q. vergroting van de toegankelijkheid van de rechter binnen het burgerlijke procesrecht voor de rechtzoekende en wel aan de hand van de navolgende uitgangspunten13: • Vereenvoudiging van het procesrecht De herinrichting van het procesrecht moet gericht zijn op het versneld en vereenvoudigd afdoen van zogenaamde bulkzaken, waarbij tevens ruimte blijft bestaan voor meer ingewikkelde en bewerkelijke zaken. Zoals reeds in de vorige paragraaf is aangegeven, wordt de schriftelijke ronde beperkt tot dagvaarding en conclusie van antwoord waarna er een comparitie van partijen zal plaatsvinden. Blijkt tijdens deze comparitie dat de zaak toch ingewikkelder blijkt te zijn, krijgen partijen nog mogelijkheid om te concluderen voor repliek en dupliek en een mogelijkheid tot het voeren van pleidooi. • Deformalisering Het burgerlijk procesrecht wordt verder gedeformaliseerd. Dit begrip houdt in dat fouten alleen moeten worden ‘bestraft’ indien het belang dat de geschonden norm beoogt te beschermen, daadwerkelijk is aangetast. Een voorbeeld hiervan is dat een verkeerde start van een procedure niet meer direct leidt tot niet-ontvankelijkheid. De rechter moet eenvoudigweg ‘het wissel omzetten’ waarna er na herstel van de fout op correcte wijze doorgeprocedeerd kan worden. • Modernisering van de verhouding tussen rechter en partijen Dit uitgangspunt ziet toe op de lijdelijkheid van de rechter en de (processuele) partijautonomie. Partijen zijn vrij zelf hun rechtspositie te bepalen en de rechter beslist op grond van wat partijen naar voren brengen. In verband met het streven naar een meer doelmatig verloop van een procedure, wordt de lijdelijkheid van de rechter meer teruggedrongen. Zo dient de rechter te waken tegen onnodige vertraging van de procedure en kan de rechter partijen verplichten om stellingen toe te lichten en bewijsstukken te overleggen. Daarnaast wordt er in beginsel alleen nog geconcludeerd voor re- en dupliek en pleidooi gehouden als de rechter dit nodig acht.
10
Hofhuis 2001, p. 16 Kamerstukken II 1999/00, 27 182, nr. 1 (voorstel van wet) 12 Hofhuis 2001, p. 16 13 Kamerstukken II 1999/00, 26 855, nr. 3, p. 4-10 (memorie van toelichting) 11
15
• Streven naar efficiency Er bestaat behoefte aan een snellere en efficiëntere rechtsgang in civiele zaken. Procedures dienen een voor alle betrokken partijen acceptabele duur te hebben. Hiervoor dienen alle partijen hun steentje bij te dragen aan het vlot laten verlopen van procedure. De rechterlijke macht kan hieraan bijdragen door zich in te zetten voor een vlot en efficiënt verloop van de procedure waardoor het op korte termijn krijgen van een beslissing mogelijk zal zijn. Zo kan de advocatuur (of andere rechtsbijstandverleners) een bijdrage leveren door conflicten in der minne op te lossen en alleen een beroep te doen op de rechter als dit echt nodig is. Ook de wetgever draagt zijn steentje bij, door bijvoorbeeld het verkorten van termijnen voor het nemen van conclusies en het invoeren van de mogelijkheid tot het direct na comparitie van partijen wijzen van vonnis. • Harmonisering van het procesrecht Harmonisering van het procesrecht is terug te vinden in verschillende punten. Zo is zij terug te vinden in de eisen die worden gesteld aan de dagvaarding wat leidt tot meer eenheid en systeem te brengen in de dagvaardingsprocedure. Daarnaast worden onnodige verschillen tussen dagvaardingsprocedures en verzoekschrift procedures opgeheven. Het vernieuwde burgerlijk procesrecht moet bijdragen aan de interne harmonisering van het burgerlijk procesrecht.
1.2.3
Veegwet 1 mei 2003 Wetsvoorstel aanpassing van enkele onderdelen
Nadat het vernieuwde burgerlijk procesrecht in werking is getreden is naar aanleiding hiervan op 1 mei 2003 een wetsvoorstel14 ingediend bij de Tweede Kamer wat toezag op enkele aanpassing van het Wetboek van burgerlijke rechtsvordering en enige andere wetten die in verband staan met het vernieuwde burgerlijk procesrecht. Dit wetsvoorstel, ook wel de Veegwet genoemd, beoogde om enkele ‘verschrijvingen’ recht te zetten en enkele praktijkproblemen op te lossen15. In deze wet wordt onder andere naar aanleiding van de op 1 maart 2002 in werking getreden EEX-verordening een bepaling ingevoerd waarin wordt bepaald dat de Nederlandse rechter bevoegd is over zaken te beslissen met betrekking tot (ver)koop van roerende zaken en uitvoering van diensten als de grondslag hiervan in Nederland liggen. Voorts worden er regels gegeven omtrent het betekenen van een dagvaarding met betrekking tot zaken waarop de EGbetekeningsverordening van toepassing is. Ook worden er enkele bepalingen met betrekking tot (de bevoegdheid van) de (kanton)rechter aangepast. Zo wordt er een regel ingevoerd dat de kantonrechter ambtshalve dient te controleren of hij relatief bevoegd is kennis te nemen van een bepaalde zaak, daar waar de civiele rechter dit slechts hoeft te controleren als een der partijen een daartoe strekkend verweer opvoert (ex artikel 110 lid 1 Rv). Daarnaast wordt de bevoegdheid van de kantonrechters in kort geding uitgebreid. Zo krijgt de kantonrechter nu ook de bevoegdheid om een voorziening te treffen met betrekking tot zaken die door een verzoekschrift worden ingeleid.16 Ook worden er met deze Veegwet nog een aantal vereisten gegeven aan de dagvaarding in hoger beroep en cassatie. 14
Kamerstukken II 2002/03, 28 863, nr. 1 (voorstel van wet) Hendrikse 2007, p. 37 16 Kamerstukken II 2002/03, 28 863, nr. 3, p. 9 (memorie van toelichting) 15
16
1.3
Het huidige burgerlijk procesrecht
Nu de wetsgeschiedenis uiteen is gezet, zal in deze paragraaf het huidige systeem omtrent het burgerlijk procesrecht in Nederland worden besproken. Geanalyseerd zal worden hoe het burgerlijk procesrecht nu is opgebouwd, waarin het verschil tussen de sector kanton en de sector civiel centraal zal staan. Daarbij zal worden uitgelegd hoe de rechtbank is ingedeeld (sectorindeling), welke rechter bevoegd is over welke zaken te beslissen, hoe een civiele procedure en een kanton procedure in zijn werking gaat en hoe dit in verhouding staat tot (verplichte) procesvertegenwoordiging. Ten slotte zal het onderscheid tussen enkelvoudige en meervoudige rechtspraak worden toegelicht.
1.3.1 Sectorindeling bij de rechtbank De Wet op de Rechterlijke Organisatie, hierna te noemen RO, bepaalt dat het bestuur binnen een gerecht verplicht is om maximaal vier organisatorische eenheden aan te stellen onder de benaming sectoren (art. 20 lid 1 Wet RO). Daarnaast is het op grond van artikel 47 Wet RO verplicht om een sector kanton aan te stellen. Bedoeld wordt hier dat gerechten naast de sector kanton nog vier andere sectoren mogen aan stellen. Ondanks deze mogelijkheid zijn er slechts enkele rechtbanken die vijf sectoren hebben aangesteld17. De meest gangbare sector indeling binnen de gerechten ziet er als volgt uit: • • • •
Sector bestuursrecht Sector strafrecht Sector civiel recht Sector kantonrecht
1.3.2 Absolute bevoegdheid Alle civiele zaken in eerste aanleg worden bij de rechtbank aangebracht, tenzij de wet anders bepaalt. Deze regel ligt vast in artikel 42 van de Wet RO. Dit houdt in dat in principe alle zaken bij de sector civiel worden aangebracht, tenzij de wet bepaalt dat een bepaalde zaak bij de sector kanton dient te worden aangebracht. Artikel 93 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) bepaalt welke zaken de sector kanton bevoegd is te behandelen. De sector kanton behandeld op grond van dit artikel de volgende zaken: •
17
Vorderingen met een geldelijk belang - Met een totale waarde van € 5.000 inclusief de wettelijke rente tot aan de dag dat de dagvaarding wordt betekend. Ook als het om meerdere vorderingen gaat mag dit niet boven de € 5.000 uitkomen (ook ingeval van objectieve cumulatie, 94 lid 1 Rv).
Kamerstukken II 2008/09, 32 021, nr. 3, p. 21 (memorie van toelichting)
17
-
•
•
Met een onbepaalde waarde, maar alleen zolang er duidelijke aanwijzingen bestaan dat de vordering(en) niet boven een waarde van € 5.000 komt (ook in geval van objectieve cumulatie, art. 94 lid 1 Rv). In geval van subjectieve cumulatie geldt voor elke vordering apart de waardegrens van € 5.000.
Aardzaken (ongeacht de waarde van de vordering) - Arbeidsovereenkomst; - Collectieve arbeidsovereenkomst; - VUT-overeenkomst als bedoeld in de Wet kaderregeling vut overheidspersoneel; - Huurovereenkomsten; - Agentuurovereenkomsten. Andere zaken waarvan de wet dit bepaalt - Bijvoorbeeld pachtzaken zoals bepaalt in artikel 48 lid 2 Wet RO jo. art. 1019j Rv.
Naast deze wettelijke bepalingen, waarin wordt bepaalt dat de kantonrechter verplicht is om bepaalde zaken te behandelen, kunnen partijen er ook gezamenlijk voor kiezen om hun zaak door een kantonrechter naar keuze te laten behandelen. Dit kan slechts indien het in de betreffende zaak gaat om rechtsgevolgen die ter vrije bepaling van beide partijen staan. Dit wordt ook wel kantonrechtersarbitrage genoemd.
1.3.3 De procedure en procesvertegenwoordiging In zaken voor de kantonrechter kunnen partijen in persoon procederen (art. 79 lid 1 Rv). Dit houdt in dat zij voor een gerechtelijke procedure niet verplicht zijn om een advocaat in te schakelen. De rechtzoekende kan zelf de procedure voeren. Wel kan bij de kantonrechter gebruik worden gemaakt van een gemachtigde (art. 80 Rv). Dit houdt in dat de rechtzoekende iemand inschakelt die de procedure namens hem of haar voert. Dit hoeft dus geen advocaat te zijn, maar mag uiteraard wel. Voorbeelden van een gemachtigde die men kan inschakelen zijn bijvoorbeeld een deurwaarder, een bedrijfsjurist of een HBO-jurist. In een kantonrechterlijke procedure dient de dagvaarding schriftelijk te worden genomen. Conclusies en aktes kunnen echter bij de kantonrechter zowel mondeling als schriftelijk ter terechtzitting worden genomen (art. 82 lid 1 jo. lid 2 Rv). Dit in tegenstelling tot een procedure bij de sector civiel, waar dit slechts schriftelijk kan. Dit zal hieronder nader worden besproken. Ook kunnen de processtukken in een kantonprocedure schriftelijk ter griffie worden ingediend vóór de roldatum. Voor de procedures bij de sector kanton geldt het ‘Landelijk Procesreglement voor de civiele rol van de kantonsectoren’18. Dit reglement bevat regels omtrent de te volgen procedure en de gang van zaken voor een procedure binnen de sector kanton en heeft als doel om landelijke uniformiteit omtrent de procedureregels te realiseren.
18
De thans geldende versie is te vinden op www.rechtspraak.nl
18
Voor zaken die bij de civiele rechtbank dienen, is de rechtzoekende verplicht om advocaat te stellen (art. 79 lid 2 Rv). De rechtzoekende kan dus niet in persoon procederen en ook niet door middel van een gemachtigde. Bij de civiele rechtbank kunnen processtukken slechts schriftelijk worden ingediend (art. 82 lid 2 Rv). Alle proceshandelingen worden door de griffier ingevoerd in de rol, het register van de zaken die bij de rechtbank aanhangig zijn. Voor dagvaardingsprocedures bij de sector civiel geldt het ‘Landelijk Procesreglement voor de civiele dagvaardingszaken bij de rechtbanken’19. Net als het reglement voor de sector kanton bevat dit reglement omtrent de te volgen procedure en de gang van zaken voor een procedure binnen de sector civiel en heeft als doel om landelijke uniformiteit omtrent de procedureregels te realiseren.
1.3.4 Enkelvoudige en meervoudige rechtspraak In het Nederlandse rechtssysteem wordt recht gesproken aan de hand van zowel enkelvoudige alsmede meervoudige rechtspraak. Zo ook met betrekking tot de sector civiel. Artikel 15 lid 1 Rv bepaalt dat er bij de rechtbank zaken worden behandeld in een enkelvoudige kamer, behoudens de bij de wet genoemde uitzonderingen. Indien een bepaalde zaak, niet geschikt lijkt voor behandeling door een enkelvoudige kamer, kan de rechter van de enkelvoudige kamer de zaak doorverwijzen naar de meervoudige kamer (art. 15 lid 2 Rv). Een zaak is bijvoorbeeld niet geschikt voor behandeling door een enkelvoudige kamer, indien deze juridisch te ingewikkeld is of wanneer de zaak publicitair gevoelig is20. Met betrekking tot de kantonrechtspraak bestaat er slechts enkelvoudige rechtspraak (met uitzondering van pachtzaken waarbij men wel zogenaamde meervoudige pachtkamers heeft die tevens onder de sector kanton vallen). Dit volgt uit artikel 47 Wet RO. Echter is het met betrekking tot een kantonzaak, waarbij er sprake is van cumulatie, uiteraard ook mogelijk dat de zaak niet geschikt is voor behandeling door één rechter. Voor de gevallen waarbij er sprake is van meerdere vorderingen is artikel 98 Rv in het leven geroepen. Dit artikel bepaalt dat indien de kantonrechter van oordeel is dat de zaak ongeschikt is voor behandeling en beslissing door één rechter, hij deze met toepassing van artikel 15 Rv kan doorverwijzen naar een meervoudige kamer van een andere sector dan de sector kanton. In de meeste gevallen zullen zulke zaken worden doorverwezen naar de meervoudige kamer van de sector civiel.
1.4
Deelconclusie
In het Nederlandse burgerlijke procesrecht alsmede in de rechterlijke organisatie is de afgelopen tien jaar veel veranderd. In dit hoofdstuk stond dan ook de wetsgeschiedenis alsmede de huidige wetgeving omtrent deze onderwerpen centraal. 19
De thans geldende versie is te vinden op www.rechtspraak.nl ‘Rechtspreken: samen of alleen. Over meervoudige en enkelvoudige rechtspraak’
20
19
Per 1 januari 2002 werd de rechterlijke organisatie drastisch gewijzigd. Zo werden de 61 kantongerechten ondergebracht als sector kanton bij de rechtbank en werd er een Raad voor de Rechtspraak ingevoerd. Daarnaast werd ook het burgerlijk procesrecht ingrijpend veranderd. Vooral de wetgeving omtrent de dagvaardingprocedure werd flink onder de loep genomen en er werd een standaard opzet voor de inleidende dagvaarding gekozen. Er moest meer efficiency gecreëerd worden voor civiele procedures. Toegankelijkheid van de rechtspraak en het moderniseren van daarvan stond centraal. Het procesrecht moest vereenvoudigd, gedeformaliseerd en geharmoniseerd worden. Deze wetsgeschiedenis heeft geleid tot de wetgeving zoals deze vandaag de dag nog geldt. De sector kanton behandeld zaken met een geldelijk belang tot en met € 5.000,- alsmede de zogenaamde aardzaken, zoals arbeidszaken en huurzaken. Alle overige zaken worden behandeld door de sector civiel. Deze twee sectoren vormen samen met andere sectoren, over het algemeen strafrecht en bestuursrecht, de rechtbank. Bij de sector kanton mag men in persoon of bij gemachtigde procederen. Bij zaken die dienen bij de sector civiel dient de rechtzoekende verplicht gebruik te maken van een advocaat. Daarnaast kan de rechtzoekende zijn standpunt mondeling ter zitting kenbaar maken (met uitzondering van de dagvaarding, welke schriftelijk ingediend moet worden). Bij de sector civiel dienen alle processtukken schriftelijk ingediend te worden. Voorts wordt er bij de sector kanton slecht door middel van enkelvoudige rechtspraak rechtgesproken, daar waar bij de sector civiel ook meervoudige kantonrechtspraak wordt gehanteerd. Nu in dit hoofdstuk de wetsgeschiedenis en het huidige beleid is besproken, zal er in hoofdstuk 2 nader worden ingegaan op de wijzigingen die de verruiming van de bevoegdheid van de kantonrechter met zich mee zal brengen. Daarnaast zullen ook de aanleiding en de achterliggende redenen voor de wijzigingen worden besproken.
20
2.
De wijzigingen: modernisering rechterlijke organisatie
2.1
Inleiding
Zoals in het voorgaande hoofdstuk reeds uiteen is gezet brengt de Evaluatiewet modernisering RO wijzigingen omtrent de rechterlijke organisatie met zich mee. De meest belangrijke en relevante wijziging voor deze rapportage is de verruiming van de bevoegdheid van de kantonrechter. Hierbij zal de kantonrechter de bevoegdheid krijgen om vorderingen te behandelen met een geldelijk belang tot € 25.000,- en zullen consumentenkoop en consumentenkrediet (tot € 40.000,-) worden toegevoegd als zogenaamde ‘aardzaak’. Tevens zal een verplichte sector kanton worden afgeschaft en zal meervoudige kantonrechtspraak worden ingevoerd. In dit hoofdstuk zullen de (formele) wijzigingen die plaatsvinden naar aanleiding van de verruiming van de bevoegdheid van de kantonrechter uitgebreid worden weergegeven en nader worden toegelicht. Daarnaast zal met betrekking tot wijzigingen vervolgens ook de aanleiding en/of de achterliggende reden(en) worden besproken. De deelvragen die in dit hoofdstuk aan bod zullen komen, luiden als volgt: -
2.2
Wat gaat er veranderen c.q. welke (formele) wijzigingen zullen er plaatsvinden na de invoering van de evaluatiewet modernisering RO? Wat is de aanleiding en wat zijn de achterliggende redenen voor de wijzigingen die zullen intreden door de evaluatiewet modernisering RO?
Verhoging competentiegrens
De eerste wijziging die de Evaluatiewet modernisering RO met zich mee zal brengen is de verhoging van de competentiegrens van de kantonrechter. In het huidige systeem is de kantonrechter bevoegd tot behandeling van vorderingen met een geldelijk belang tot € 5.000,-. De evaluatiewet modernisering RO zou deze grens moeten verhogen naar € 25.000,-. De competentiegrens van de kantonrechter zal dus met € 20.000,verhoogd worden. De formele wijziging die dit voorstel met zich meebrengt uit zich met betrekking tot dit onderwerp in de verandering van artikel 93 Rv. Dit is het artikel wat de behandelingsbevoegdheid van de kantonrechter heeft vastgelegd (zie paragraaf 1.3.2). In dit artikel zullen onderdeel a en b worden gewijzigd. In deze onderdelen zal “€ 5.000” worden vervangen door “€ 25.000”. Overige artikelen, echter minder van belang voor dit onderzoek, waarbij een formele wijziging van € 5.000,- naar € 25.000,- zal plaatsvinden zijn art. 108 lid 2 Rv (forumkeuze), art. 110 lid 1 Rv (exceptie relatieve onbevoegdheid), art. 2:131 BW (naamloze vennootschap, rechterlijke competentie) en art. 2:241 BW (besloten vennootschap, rechterlijke competentie). Een volgende wijziging die plaats zal vinden door de verhoging van de competentiegrens van de kantonrechter van € 5.000,- naar € 25.000,-, is een wijziging in het griffierechten stelstel. 21
Dit brengt zowel een formele als een inhoudelijke wijziging met zich mee. Dit onderwerp zal echter uitgebreid worden besproken in hoofdstuk 5 en verder.
2.3
Uitbreiding aardzaken
Een tweede wijziging die de Evaluatiewet modernisering RO met zich mee zal brengen is de uitbreiding van de aardzaken. Zoals in paragraaf 1.3.2 is besproken, is de kantonrechter bevoegd om, ondanks de hoogte van de vordering, te beslissen over bepaalde aardzaken. Voorbeelden hiervan zijn arbeidszaken en huurzaken. De Evaluatiewet modernisering RO heeft voor ogen om consumentenkoop en consumentenkrediet (tot € 40.000,-) toe te voegen als zogenaamde aardzaak. Als formele wijziging brengt dit tevens een wijziging in artikel 93 Rv met zich mee. Met betrekking tot de uitbreiding van de aardzaken zal onderdeel c van dit artikel worden gewijzigd. “Of een agentuur-, huur- of huurkoopovereenkomst” zal worden vervangen door “een krediettransactie als bedoeld in de Wet op het consumentenkrediet of een agentuur-, huur-, huurkoop- of consumentenkoopovereenkomst”.
2.4
Afschaffing verplichte sector kanton
Zoals hierboven in paragraaf 1.3.1 is besproken is elke rechtbank verplicht om een aantal, en maximaal vier, organisatorische eenheden binnen de rechtbank aan te stellen, de sectoren. Een sector die daarbij verplicht aangesteld dient te worden is de sector kanton. Dit volgt uit artikel 47 Wet RO. De derde relevante wijziging die de Evaluatiewet modernisering RO met zich meebrengt is de afschaffing van deze verplichte sector kanton. De formele wijziging die dit met zich mee zal brengen is de schrapping van het huidige artikel 47 Wet RO. Dit artikel zal geheel opnieuw geformuleerd worden in samenhang met meervoudige rechtspraak wat hieronder zal worden toegelicht in paragraaf 2.5. Duidelijk opgemerkt dient hier te worden dat slechts de verplichte sector kanton wordt afgeschaft. Dit heeft niet tot gevolg dat ook de kantonrechtspraak wordt afgeschaft. “Kantonzaken” blijven als categorie bestaan, evenals de aanduiding “kantonrechter.” Een volgende formele wijziging die dit met zich meebrengt is dat in artikel 71 lid 1 Rv “de kantonrechter” wordt veranderd in “een kamer voor kantonzaken”. In het tweede lid wordt “een kamer die niet tot de sector kanton behoort” vervangen door “een kamer die geen kantonzaken behandelt en beslist” en “een kamer die tot de sector kanton behoort” door “een kamer voor kantonzaken”. Dit artikel bepaalt namelijk dat indien een bepaalde zaak aanhangig is gemaakt bij de verkeerde sector, de rechter op verzoek van partijen of ambthalve de zaak kan doorverwijzen naar de bevoegde rechter. Enkele rechtbanken hebben echter naast de verplichte sector kanton nog vier overige sectoren aangesteld. De Evaluatiewet modernisering RO heeft met de afschaffing van de verplichte sector kanton niet als doel om deze rechtbanken te dwingen om hun sector kanton of een van
22
hun andere sectoren op te heffen.21 Om dit probleem te voorkomen vindt er met betrekking tot de afschaffing van een verplichte sector kanton nog een formele wijziging plaats. Art. 20 lid 1 Wet RO (zie paragraaf 1.3.1) wordt namelijk zodanig gewijzigd dat deze de mogelijkheid biedt aan de rechtbanken om maximaal vijf sectoren aan te stellen.
2.5
Meervoudige kantonrechtspraak
Zoals hierboven in paragraaf 1.3.4 is aangegeven wordt er binnen de huidige kantonrechtspraak slechts gebruik gemaakt van enkelvoudige rechtspraak. De vierde en tevens laatste wijziging die de Evaluatiewet modernisering RO met betrekking tot de bevoegdheid van de kantonrechter met zich meebrengt, is het invoeren van meervoudige kantonrechtspraak. Dit wordt gerealiseerd door een volledige wijziging van artikel 47 Wet RO. Zoals reeds aangegeven in paragraaf 2.4 wordt het thans geldende artikel 47 Wet RO, waarin wordt bepaald dat er een verplichte sector kanton binnen de rechtbank moet worden aangesteld, volledig geschrapt. Dit artikel wordt vervangen door een nieuw artikel 47 Wet RO, dat als volgt zal gaan luiden22: 1. Het bestuur vormt voor het behandelen en beslissen van kantonzaken enkelvoudige en meervoudige kamers en bepaalt de bezetting daarvan. 2. Degene die zitting heeft in een kamer als bedoeld in het eerste lid draagt de titel van kantonrechter dan wel kantonrechter-plaatsvervanger. Artikel 98 Rv, met een beperkte verwijzingsmogelijkheid (zie paragraaf 1.3.4), komt met de invoering van dit artikel volledig te vervallen. Het verwijzen van kantonzaken van de enkelvoudige naar de meervoudige kamer zal dan gebeuren via de algemene regel van artikel 15 lid 2 Rv. Dit houdt in dat zaken bij de rechtbank in beginsel door de enkelvoudige kamer worden behandeld, maar naar de meervoudige kamer kan worden doorverwezen als de betreffende rechter van mening is dat de zaak niet geschikt is voor behandeling door één rechter. Dit kan bijvoorbeeld het geval zijn wanneer het tijdens de procedure tot uiting komt dat een zaak te ingewikkeld blijkt te zijn voor enkelvoudige behandeling.
2.6
Aanleiding
Zoals in hoofdstuk 1 reeds is besproken, trad in 2002 de Wet Organisatie en Bestuur in werking. Deze wet leidde er onder andere toe dat de zogenaamde kantongerechten bestuurlijk werden ondergebracht bij de rechtbanken. Hiermee werden alle rechtbanken verplicht om een sector kanton in te stellen (zie tevens paragraaf 1.2.1). Bij invoering van deze wet, in samenhang met een aantal andere wetten (zie paragraaf 1.2.1), werd tevens afgesproken dat er na vijf jaar een evaluatie zou moeten plaatsvinden, waarin onderzocht moest worden of de rechtspraak op de goede weg was. Naar aanleiding hiervan is de Commissie evaluatie modernisering rechterlijke organisatie (commissie Deetman) aangesteld om te beoordelen of de rechtspraak naar aanleiding van de invoering Wet Organisatie en Bestuur daadwerkelijk op de goede weg is. Over deze evaluatie hebben zij een rapport opgesteld: Rechtspraak is 21 22
Kamerstukken II 2008/09, 32 021, nr. 3 (memorie van toelichting), p. 21. Kamerstukken II 2008/09, 32 021, nr. 2 (voorstel van wet), p. 6.
23
kwaliteit.23 Naar aanleiding van de bevindingen van de commissie Deetman heeft de Minister van Justitie zijn voorstel van wet opgesteld. In feite kan dus gesteld worden dat de aanleiding van de wijzigingen die zich zullen voordoen door de invoering van de evaluatiewet modernisering RO ligt bij de invoering van de Wet Organisatie en Bestuur en daarnaast ook bij de bevindingen van de commissie Deetman. Wat deze bevindingen zijn en hoe deze in verhouding staan tot de achterliggende redenen zal hieronder in paragraaf 2.7 worden besproken.
2.7
Achterliggende redenen
Bij de wijziging van de bevoegdheid van de kantonrechter staat de toegankelijkheid van de rechtspraak centraal. Zo zegt de commissie Deetman in haar evaluatie: “(…) De kantonrechter vormt hiermee een zichtbare verbinding van de rechtspraak met de maatschappij. Voor het contact met rechtzoekenden is hierbij evenzeer van belang dat men de standpunten mondeling ter zitting uiteen kan zetten. (…) Kantonrechters zijn ervaren rechters die zij geselecteerd op hun vaardigheid in de omgang met mondeling precederende partijen die vaak zelf – zonder juridische bijstand - hun zaak bepleiten. De kantonrechtspraak is zo ingericht dat binnen een korte termijn een groot aantal zaken afgedaan kan worden. Deze efficiëntie wordt verkregen door een cultuur waarin veel wordt gedelegeerd en inkomende zaken snel worden afgehandeld (…)”.24 Ook zegt de commissie Deetman dat de kantonrechter de zaken op een snelle, professionele en toegankelijke wijze af doet. Daarbij is de burger niet verplicht om een advocaat in te schakelen als hij zijn zaken bij de kantonrechter wil voorleggen. De verruiming van de competentiegrens van de kantonrechter van € 5.000,- naar € 25.000,- houdt dus een groot verband met toegankelijkheid van de rechtspraak voor de ‘gewone’ burger als rechtzoekende. Ook de verruiming van de bevoegdheid van de kantonrechter met betrekking tot consumentenkoop en consumentenkrediet moet leiden tot meer toegankelijkheid van de rechtspraak voor de burger. Zodoende doet de commissie Deetman in haar evaluatierapport ook een aanbeveling om de categorie consumentenkoop als aardzaak aan te merken en aan de bevoegdheid van de kantonrechter toe te kennen.. Zij is van mening dat de kantonrechter grote mate van expertise heeft opgebouwd ten aanzien van consumentgerelateerde zaken en acht derhalve de argumenten aanwezig om alle zaken die vallen onder de categorie consumentenkoop aan de kantonrechter toe te delen.25 De adviescommissie die door de Raad voor de Rechtspraak is aangesteld, Adviescommissie verbreding kantonrechtspraak en differentiatie werkstromen (commissie Hofhuis), heeft tevens een adviesrapport opgesteld welke volledig is toegespitst op de verruiming van de bevoegdheid van de kantonrechter.26 Hierbij wordt zowel gekeken naar het perspectief voor de burger, alsmede die voor de rechterlijke macht. In dit rapport zegt de commissie Hofhuis dat de competentiegrens van de kantonrechter verhoogd moet worden naar € 25.000,- en 23
Commissie evaluatie modernisering rechterlijke organisatie 2006. Commissie evaluatie modernisering rechterlijke organisatie 2006, p. 30. 25 Commissie evaluatie modernisering rechterlijke organisatie 2006, p. 31. 26 Adviescommissie verbreding kantonrechtspraak en differentiatie werkstromen 2007. 24
24
uitgebreid moet worden met consumentenkoop en consumentenkrediet. De titel van het rapport, ‘Ruim baan voor de burger’, geeft al veel weg over de insteek van het rapport. De commissie Hofhuis is van mening dat de rechtspraak toegankelijker moet worden voor de burger. De totale kosten mogen hierbij niet te hoog oplopen. Door de verruiming van de competentiegrens van de kantonrechter hoeft de burger onder andere geen advocaat in de hand te nemen, wat tot grote kostenbesparing leidt. Kort weergegeven kan hier gezegd worden dat de achterliggende reden om de competentiegrens van de kantonrechter te verhogen naar € 25.000,- en consumentenzaken aan de zogenaamde aardzaken toe te voegen, als hoofdzaak betrekking heeft op het perspectief van de burger. Het doel is om de burger een meer toegankelijke weg naar de rechter te bieden. Hier wordt invulling aan gegeven doordat de rechtzoekende bevoegd is om bij de kantonrechter zonder advocaat of rechtshulpverlener kan procederen. Maar ook de mogelijkheid dat men ter zitting mondeling haar standpunten kan aanbrengen. Dit zijn aspecten die bijdragen aan het laagdrempelige karakter van de kantonrechter. Met betrekking tot de afschaffing van de verplichte sector kanton zegt de Commissie Hofhuis in haar advies dat er behoefte is aan zaaksdifferentiatie. Hier wordt onder verstaan: een wijze van behandeling die optimaal rekening houdt met de eisen – qua snelheid van afdoening, vakinhoudelijke deskundigheid of bijzondere vaardigheden van de rechter – die daarin voor bepaalde (soorten) zaken gelden. Aan deze eisen kan volgens de commissie Hofhuis binnen het huidige wettelijke stelsel, ook na de verruiming van de bevoegdheid van de kantonrechter, vaak niet worden voldaan. Dit zou vooral komen door de combinatie van twee elementen in het wettelijke stelsel: de samenval van de grens tussen de zaken met of zonder verplichte advocatenbijstand met de grens tussen de sectoren kanton en civiel, én de wettelijke eis dat er, naast de sector civiel, een afzonderlijke sector kanton dient te bestaan.27 De commissie Hofhuis zegt dus eigenlijk dat de verplichte sector kanton de mogelijkheid tot zaaksdifferentiatie in de weg staat. Door afschaffing van de verplichte sector kanton (schrapping van art. 47 Wet RO) krijgen de rechtbankbesturen volgens de commissie op die manier meer mogelijkheden om onderscheid te maken tussen soorten zaakstromen, met inachtneming van de bijzondere eisen die voor de diverse categorieën zaken gelden.28 Zoals reeds aangehaald in paragraaf 2.4, betekent de schrapping van het huidige artikel 47 Wet RO niet dat de rechtbanken verplicht zijn om de sector kanton op te heffen. Samenhangend met de afschaffing van een verplichte sector kanton en de schrapping van het huidige artikel 47 Wet RO wordt een nieuw artikel geformuleerd waarin meervoudige kantonrechtspraak mogelijk wordt gemaakt (zie paragraaf 2.5). Op advies van de commissie Hofhuis wil de Minister van Justitie meervoudige kantonrechtspraak mogelijk maken. De adviescommissie geeft hiervoor als reden dat bij zaken met een gering belang of beperkte complexiteit behoefte is aan een snelle afhandeling. Bij zaken die ingewikkeld zijn en waarin grote belangen op het spel staan, ligt de nadruk juist op behoefte aan diepgang bij de behandeling en afdoening. Ook in dit opzicht zou er volgens de commissie Hofhuis dus behoefte zijn aan zaaksdifferentiatie. Binnen een rechtbank zou concentratie van bepaalde zaken vereist zijn waarvoor – afhankelijk van de wijze van afdoening – in meerdere of mindere mate gespecialiseerde kennis is vereist.29
27
Adviescommissie verbreding kantonrechtspraak en differentiatie werkstromen 2007, p. 20. Adviescommissie verbreding kantonrechtspraak en differentiatie werkstromen 2007, p. 20. 29 Adviescommissie verbreding kantonrechtspraak en differentiatie werkstromen 2007, p. 14. 28
25
2.8
Deelconclusie
Naar aanleiding van de evaluatiewet modernisering RO, en in het bijzonder de verruiming van de bevoegdheid van de kantonrechter, zal er in de Nederlandse wetgeving omtrent het burgerlijke procesrecht en de rechterlijke organisatie veel gaan veranderen. In dit hoofdstuk stond dan ook centraal wat er precies gaat veranderen en wat de aanleiding en de achterliggende redenen voor deze wijzigingen zijn. Zoals reeds meerdere malen in dit onderzoeksrapport is opgemerkt, is de meest belangrijke wijziging die zich zal voordoen, dat de bevoegdheid van de kantonrechter van € 5.000,- naar € 25.000,- zal worden verruimd. Daarnaast zullen ook consumentenkoop en consumentenkrediet (tot € 40.000,-) aan zijn absolute bevoegdheid zullen worden toegevoegd. Momenteel zijn alle rechtbanken nog verplicht om een sector kanton te hebben, door de evaluatiewet modernisering zal deze verplichting worden afgeschaft. Rechtbanken mogen de sector kanton uiteraard wel behouden, maar zouden er ook voor kunnen kiezen om deze bijvoorbeeld bij de sector civiel onder te brengen. Tenslotte zal er meervoudige kantonrechtspraak worden ingevoerd. Daar waar de kantonrechter bepaalde zaken nu moet doorverwijzen naar de (meervoudige) civiele kamer, kunnen deze zaken straks door middel van meervoudige kantonrechtspraak worden afgedaan. Per 1 januari 2002 is de het Nederlandse burgerlijk procesrecht alsmede de rechterlijke organisatie aanzienlijk gewijzigd (zie hoofdstuk 1). Naar aanleiding van deze wijzigingen heeft de Commissie Deetman vijf jaar na dato een rapport opgesteld, waarin werd besproken of de rechtspraak op de goede weg was. Naar aanleiding van dit rapport heeft de toenmalige Minister van Justitie vervolgens het wetsvoorstel voor de evaluatiewet modernisering RO ingediend bij de Tweede Kamer. In feite waren dus de ingrijpende wetswijzigingen die in 2002 werden ingevoerd, de aanleiding om de rechtspraak te analyseren en vervolgens op basis daarvan dit wetsvoorstel in te dienen. Met de wijzigingen die zullen intreden door de evaluatiewet modernisering RO staat de toegankelijkheid van de rechtspraak voor de rechtzoekende centraal. Dit is de voornaamste reden dat deze wijzigingen worden doorgevoerd, voornamelijk voor de verruiming van de absolute bevoegdheid van de kantonrechter. Ook een snelle afhandeling is een van de redenen voor de wijzigingen. De kantonrechter staat hier immers om bekend. Door de invoering van meervoudige kantonrechtspraak zou dit dan ook voor meer complexe zaken mogelijk gemaakt kunnen worden. Tenslotte is er een grote behoefte aan zaaksdifferentiatie. Dit zou gerealiseerd kunnen worden door de afschaffing van de verplichte sector kanton. Nu in dit hoofdstuk de wijzigingen en de aanleiding en de achterliggende redenen daarvan zijn behandeld, zal in het volgende hoofdstuk worden ingegaan op de gevolgen die deze wijzigingen met zich mee zullen brengen. Deze gevolgen zullen voor alle betrokken partijen worden geanalyseerd.
26
3.
De gevolgen van de evaluatiewet modernisering RO
3.1
Inleiding
De wijzigingen die de evaluatiewet modernisering RO met zich meebrengt, zullen gevolgen hebben voor de rechtzoekende, de rechterlijke macht en de rechtsbijstandverlener. In dit hoofdstuk zullen deze gevolgen voor deze betrokken partijen uiteen gezet worden. Tevens zullen de voor- en nadelen worden besproken. Daar dit onderzoek wordt uitgevoerd voor Vallenduuk Advocaten zal bij de gevolgen voor de rechtsbijstandverlener de nadruk liggen op de advocatuur. De beoordeling van deze gevolgen zal plaatsvinden in het volgende hoofdstuk ‘Toegankelijkheid’. In dat hoofdstuk zal de nadruk liggen op de vraag of al deze gevolgen daadwerkelijk meer toegankelijkheid tot de rechtspraak met zich meebrengen en welke aspecten er naast de evaluatiewet modernisering RO nog meer bij komen kijken. De deelvraag die in dit hoofdstuk aan bod zal komen, luidt als volgt: -
3.2
Wat zullen de gevolgen zijn van de evaluatiewet modernisering RO voor de betrokken partijen, de rechterlijke macht, de rechtzoekende en de rechtsbijstandverlener (en in het bijzonder voor de advocatuur)?
De rechtzoekende
Zoals in het vorige hoofdstuk reeds breed uiteen is gezet, hebben de achterliggende redenen voor de verruiming van de competentiegrens van de kantonrechter grotendeels betrekking op de burger, oftewel de rechtzoekende. De evaluatiewet modernisering RO heeft met de verruiming van de bevoegdheid van de kantonrechter dan ook tot doel om tot meer toegankelijkheid van de rechtspraak te leiden. In het rapport “Ruim baan voor de burger” wordt er door de commissie Hofhuis gesteld dat het perspectief en de belangen van de rechtzoekende centraal moeten staan. De commissie stelt bij deze belangen een aantal eisen, namelijk (kort weergegeven):30 • De totale kosten voor het voeren van de procedure mogen niet te hoog zijn. Hierbij stelt de commissie dat kosten voor rechtshulp een belangrijke factor zijn voor de toegang tot de rechter. Kosten voor relatief simpele zaken met verplichte rechtsbijstand, vormen daarmee een grote barrière in de toegang tot de rechter. • De procedure moet in een korte periode tot een eind komen. Volgens de commissie zou dit in het bijzonder moeten gelden voor zaken met een relatief klein belang of beperkte complexiteit. • De rechter moet voldoende deskundigheid hebben voor de afdoening van de zaken. De deskundigheid dient betrekking te hebben op zowel juridische aspecten als op de vaardigheden die nodig zijn voor een effectieve behandeling van de zaken. 30
Adviescommissie verbreding kantonrechtspraak en differentiatie werkstromen 2007, p. 13.
27
• Tenslotte moeten de procespartijen vóór het aanspannen van de procedure aan de hand van ondubbelzinnige criteria kunnen vaststellen welke rechter bevoegd is om over hun zaak te beslissen. De competentieverdeling mag naar het oordeel van de commissie Hofhuis geen grensgeschillen opleveren tussen de sectoren. Bovengenoemde eisen kunnen volgens de commissie Hofhuis tot uiting komen door de competentiegrens van de kantonrechter te verruimen. Ter motivering van haar standpunt geeft de commissie Hofhuis onder andere de navolgende gronde aan: Kantonrechters zijn ervaren rechters, die zijn geselecteerd op hun vaardigheid in de omgang met mondeling procederende partijen die vaak zelf – zonder juridische bijstand – hun zaak bepleiten. De kantonrechtspraak is zodanig ingericht dat binnen een korte termijn een groot aantal zaken afgedaan kan worden.31 Bij de kantonrechter is het mogelijk om zonder advocaat (in persoon) te procederen. Daarnaast is het mogelijk om standpunten mondeling ter zitting uiteen te zetten. De gedachte achter het verruimen van de competentiegrens van de kantonrechter is dat de burger in staat wordt gesteld om bij een groter aantal zaken in persoon te procederen. Daarnaast krijgen zij dus ook bij meer zaken de mogelijkheid om hun standpunten mondeling ter zitting uiteen te zetten. Gezegd zou kunnen worden dat dus niet alleen de kantonrechter een grotere bevoegdheid krijgt, maar ook de burger zelf. Die is immers in minder situaties en bij grotere belangen niet meer verplicht om gebruik te maken van rechtsbijstand in de vorm van een advocaat. Dit zou voor de burger tot een (grote) financiële besparing moeten leiden. Ook de invoering van meervoudige kantonrechtspraak heeft gevolgen voor de rechtzoekende. In de huidige situatie kunnen kantonzaken worden doorverwezen naar de meervoudige kamer van de sector civiel. In zulk soort gevallen is de rechtzoekende dan alsnog verplicht om een advocaat in de arm te nemen. Daarbij kunnen standpunten ook niet meer mondeling ter zitting uiteengezet worden. Met de invoering van meervoudige kantonrechtspraak zal het mogelijk worden om (bijvoorbeeld) juridisch ingewikkelde kwesties door te verwijzen aan de meervoudige kamer van kantonrechters. Voor de burger brengt dit met zich mee dat, ook als de kwestie niet geschikt is voor enkelvoudige behandeling, zij nog steeds de mogelijkheid zullen hebben om geen verplichte advocaat in te schakelen. Daarnaast zal in de meervoudige kantonkamer ook de mogelijkheid blijven om standpunten mondeling uiteen te zetten ter zitting. Tevens is het algemeen bekend dat zaken bij de civiele rechter over het algemeen niet zo snel worden afgedaan. Dit is immers waar de kantonrechter om bekend staat. Meervoudige kantonrechtspraak beoogt ook dit probleem op te lossen. Ook meervoudige kantonrechtspraak beoogt zaken nog snel af te doen.
3.3
De rechterlijke macht
Niet alleen voor de burger zal er naar aanleiding van de evaluatiewet modernisering RO vele gevolgen intreden. Ook voor de rechterlijke macht is dit het geval. De volgende vragen rijzen op bij de vraag welke gevolgen er zullen intreden voor de rechterlijke macht: welke aspecten zijn van belang voor de rechterlijke macht met betrekking tot de verruiming van de competentiegrens van de kantonrechter? Circa hoeveel zaken zullen er verschuiven van de sector civiel naar de sector kanton? Welke gevolgen zal dit hebben voor de werklast en 31
Commissie evaluatie modernisering rechterlijke organisatie 2006, p. 30.
28
werkdruk? Van oudsher is de kantonrechter een alleensprekende rechter, hoe staan kantonrechters tegenover meervoudige kantonrechtspraak? In deze paragraaf zullen de gevolgen voor de rechterlijke macht worden besproken. In eerste plaats leidt de verruiming van de bevoegdheid van de kantonrechter tot organisatorische gevolgen. De commissie Hofhuis heeft een schatting gemaakt van de werklastgevolgen. Hieruit is onderstaande tabel ontstaan, welke het aantal handelszaken laat zien in de sector civiel zien (op basis van de cijfers in 2006) en hoeveel daarvan een geldelijk belang tussen de € 5.000,- en € 25.000,- hebben. Zodanig kan er een schatting gemaakt worden van het aantal zaken dat van de sector civiel over zal gaan naar de sector kanton.
Verstek Tegenspraak Royementen, intrekkingen en doorhalingen Totaal
Alle dagvaardingszaken handel civiele rechter 14.186 16.504 4.712
€ 5.000 - € 25.000
35.402
18.674 (53%)
10.869 (77%) 6.071 (37%) 1.734 (37%)
32
Tabel: aantal dagvaardingszaken handel sector civiel 2006
Uit bovenstaande tabel blijkt dat meer dan 50% van de handel dagvaardingszaken door de verruiming van de competentiegrens van de kantonrechter overgeheveld dienen te worden van de sector civiel naar de sector kanton. Kort concluderend, de sector civiel moet krimpen en de sector kanton moet groeien. Van het totaal aantal zaken dat wordt overgedragen, zal ongeveer 58% bij verstek worden afgedaan, 32% op tegenspraak en 10% op andere wijze. De verruiming van de competentiegrens van de kantonrechter zal naar aanleiding van deze cijfers dus een aanzienlijk grotere werklast voor de sector kanton met zich meebrengen. Tevens heeft de commissie Hofhuis een indruk proberen te schetsen van de tijd die gemoeid zal zijn met de behandeling van zaken met een geldelijk belang tussen de € 5.000,- en € 25.000,-. Ook bij de civiele rechter wordt in deze categorie vaker dan bij andere zaken een comparitie van partijen gelast. Dit leidt vaker dan gemiddeld tot een schikking, zodat de rechterstijd in deze zaken lager ligt dan bij zaken waarin geen schikking wordt bereikt. Daarnaast wordt in zaken met een kleiner financieel belang minder vaak gepleit dan in zaken met een groot belang. Hieruit blijkt dat zaken met een financieel belang tussen de € 5.000,- en € 25.000,- momenteel bij de sector civiel op een soortgelijke (snelle) manier worden afgedaan zoals dit bij kantonzaken gebeurt. Dit neemt echter niet weg dat, ook met snelle afdoening, de kantonrechter een grote werklast van maar liefst meer dan 50% zal ondervinden (op basis van deze cijfers). Naast de gevolgen met betrekking tot werklast door het aantal zaken wat over zal gaan van de sector civiel naar de sector kanton, kan de verruiming van de competentiegrens van de kantonrechter ook tot gevolg hebben dat zij een aanzuigende werking heeft. Burgers zullen sneller geneigd zijn om hun vordering aan de kantonrechter voor te leggen dan wanneer zij hun vordering bij de civiele rechter hadden moeten aanbrengen. Bij de sector kanton is men immers niet verplicht advocaat te stellen, waardoor dit door de invoering van de evaluatiewet modernisering RO tot besparing van advocaatkosten zal leiden. Daarnaast zou het zo kunnen 32
Adviescommissie verbreding kantonrechtspraak en differentiatie werkstromen 2007, p. 17.
29
zijn dat de rechtzoekende zijn vordering naar beneden zal afstellen (bijvoorbeeld van € 30.000,- naar € 25.000,-) om zo de mogelijkheid te krijgen om zijn vordering aan de kantonrechter voor te leggen en zodanig advocaatkosten uit te sparen die hij anderzijds bij de sector civiel wel had moeten betalen. Door de verschuiving van de werklast van de sector civiel naar de sector kanton, heeft de inwerkingtreding van de evaluatiewet modernisering ook tot gevolg dat er een verschuiving van civiele rechters naar de sector kanton dient plaats te vinden. Volgens de commissie Hofhuis zal ruim een kwart van de huidige bezetting van civiele rechters naar de sector kanton moeten overgaan. Daarnaast heeft de verhoging van de competentiegrens van de kantonrechter ook gevolgen voor het opleiden van raio’s en rio’s. In de sector civiel wordt namelijk 10 à 15 procent van de formatie ingezet voor het opleiden van raio’s en rio’s. Inclusief de opleidingscomponent valt 35 à 40 procent van de formatie rechters bij de handelskamers van de sectoren civiel binnen het bereik van de zaken die overgaan bij een competentieverruiming naar € 25.000,-. Naast de verruiming van de bevoegdheid naar € 25.000,- voor de kantonrechter en de toevoeging van consumentenkoop en consumentenkrediet, zal ook meervoudige rechtspraak mogelijk worden gemaakt met de inwerkingtreding van de evaluatiewet modernisering RO. Zoals reeds hierboven is aangehaald in paragraaf 2.2 zal dit gevolgen hebben voor de rechtzoekende. Naast de rechtzoekende zal de meervoudige kantonrechtspraak uiteraard ook gevolgen hebben voor de rechterlijke macht. De kantonrechter is van origine een alleensprekende rechter. Hij zal gewend zijn om zijn beslissingen alleen – wellicht met behulp van de griffier – te maken. Door invoering van meervoudige kantonrechtspraak zal de kantonrechter met collega-kantonrechter zijn beslissingen moeten gaan vormen. Of dit gevolg voor- of nadelen heeft en hoe de kantonrechter hier tegenaan kijkt, zal worden behandeld in hoofdstuk 4. Voorts zal de afschaffing van de verplichte sector kanton de grootste gevolgen hebben voor de rechterlijke macht. Immers, kantonzaken en kantonrechtspraak zullen door de schrapping van art. 47 Wet RO gewoon blijven bestaan. De afschaffing van de verplichte sector kanton kan tot gevolg hebben dat sommige rechtbanken zullen besluiten om de sector kanton onder te brengen bij de sector civiel. Zoals reeds aangegeven in paragraaf 2.7 is er volgens de commissie Hofhuis behoefte aan zaaksdifferentiatie. Dit kan verwezenlijkt worden door de schrapping van artikel 47 Wet RO. Het gevolg hiervan zou tevens moeten zijn dat civiele rechtbankzaken op de kantonwerkwijze kunnen worden behandeld. Ondanks de afschaffing van de verplichte sector kanton wordt in dit rapport, om verwarring te voorkomen, op bepaalde plaatsen nog gesproken over sector civiel en een sector kanton.
3.4
De rechtsbijstandverlener
Naast gevolgen voor de rechtzoekende en de rechterlijke macht, zal de invoering van de evaluatiewet modernisering RO ook gevolgen hebben voor de rechtsbijstandverlener en in het bijzonder voor de advocatuur. Derhalve zal hier ook de nadruk liggen op de gevolgen voor de advocatuur in het algemeen. Zoals in paragraaf 1.3.3 reeds uitvoerig is besproken, is de rechtzoekende verplicht om een advocaat te stellen met betrekking tot zaken bij de civiele rechter. Voor zaken bij de 30
kantonrechter kan in persoon of door middel van een gemachtigde geprocedeerd worde. Door de verruiming van de competentiegrens van de kantonrechter naar € 25.000,- zullen rechtzoekenden dus pas verplicht zijn om een advocaat te stellen bij een vordering met een financieel belang van meer dan € 25.000,-. In de memorie van toelichting van de evaluatiewet modernisering RO wordt gesteld dat de verruiming van de competentie van de kantonrechter tot gevolg zal hebben dat er meer dynamiek ontstaat op de markt waarop de juridische hulpverlening zich beweegt. Een eerdere competentieverhoging in 1999 (naar 10.000 gulden) heeft met zich meegebracht dat rechtzoekenden ook andere juridische dienstverleners dan advocaten zijn gaan inschakelen. Hierbij werd bij 71% van de zaken die werden voorgelegd aan de kantonrechter gekozen voor een gerechtsdeurwaarder en in 16% voor een advocaat. Op basis van de gegevens is de verachting dat een soortgelijk effect ook bij verdere verruiming van de competentie zal optreden. Dit zal inhouden dat de advocatuur te maken krijgt met meer concurrentie33. De verruiming van de competentiegrens zou er dus toe kunnen leiden dat er door een rechtzoekende minder snel of zelfs helemaal geen advocaat zal worden ingeschakeld bij een gerechtelijke procedure welke wordt voorgelegd aan de kantonrechter. Dit zou kunnen inhouden dat er toch een aanzienlijk stuk minder werk zal liggen voor de advocaten. De concurrentie op de ‘rechtsbijstand-markt’ zal toenemen. Het verhogen van de competentiegrens van de kantonrechter van € 5.000,- naar € 25.000,“raakt het procesmonopolie van de advocatuur”. Zo zegt de deken van de Haagse Orde van Advocaten in haar brief aan de voorzitter van de sector kanton van de rechtbank Den Haag34. Hoewel de kans op concurrentie wordt vergroot, wordt er in de memorie van toelichting tevens gesteld dat, vooral bij vorderingen in het hogere segment, wordt verwacht dat het aantal rechtzoekenden dat afziet van de inschakeling van een advocaat (of andere rechtshulpverlener) minder zal zijn dan bij de vorige verhoging (in 1999)35.
3.5
Deelconclusie
Zoals in dit hoofdstuk centraal stond en derhalve ook is gebleken, zullen de wijzigingen die zullen intreden na inwerkingtreding van de evaluatiewet modernisering RO vele gevolgen hebben voor de rechtzoekende, de rechterlijke macht en de rechtsbijstandverlener (in het bijzonder de advocatuur). Voor de rechtzoekende hebben de wijzigingen van de evaluatiewet modernisering voornamelijk als gevolg dat het voor hem/haar minder kosten met zich meebrengt om een gerechtelijke procedure te doorlopen. Dat wil zeggen, met het oog op rechtsbijstand is de rechtzoekende bij meer zaken (namelijk tot € 25.000,-) niet meer verplicht om een ‘dure’ advocaat in te schakelen. Ook bij meervoudige kantonrechtspraak zal geen verplichte rechtsbijstand gelden, waardoor dit ook voor mee ingewikkelde kwesties in de kosten zal schelen. Daarnaast is het voor de rechtzoekende gemakkelijker om een zaak bij de
33
Kamerstukken II 2008/09, 32 021, nr. 3, p. 17. Nederlandse Orde van advocaten 2008, brief van de Haagse Orde (bijlage 2 in de brief). 35 Kamerstukken II 2008/09, 32 021, nr. 3, p. 18. 34
31
kantonrechter te doorlopen, gezien hij zijn standpunten mondeling ter zitting rechtstreeks aan de rechter kenbaar kan maken. Voor de rechterlijke macht zullen de wijzigingen voornamelijk van invloed zijn op de werklast. Er zullen een flink aantal zaken overgaan van de sector civiel naar de sector kanton, waardoor de sector kanton het dus een stuk drukker zal gaan krijgen. Door dat de sector kanton het drukker zal gaan krijgen, zullen er ook meer rechters tot kantonrechter opgeleid moeten worden. Invoering van meervoudige kantonrechtspraak zal er toe leiden dat de tot nu toe altijd alleensprekende kantonrechter met twee collega-kantonrechters zijn beslissingen moeten gaan vormen. Tenslotte de rechtsbijstandverlener, en in het bijzonder de advocatuur. Wanneer de competentiegrens van de kantonrechter zal worden verruimd naar € 25.000,- zal dit tevens van invloed zijn op de werklast van de advocatuur. In tegenstelling tot de rechterlijke macht zal deze niet vermeerderen, maar juist aanzienlijk lager worden. Daarnaast zal de advocatuur te maken krijgen met meer concurrentie, zoals rechtsbijstandverzekeringen, deurwaarders en HBO-juristen, welke rechtzoekende bij de kantonrechter kunnen bijstaan en over het algemeen een aanzienlijk lager salaris in rekening brengen dan een advocaat. Kortom, er zal naar alle waarschijnlijkheid een stuk minder werk voor de advocatuur liggen. Omdat de evaluatiewet modernisering RO zou moeten bijdragen aan het vergroten van de toegankelijkheid van de rechtspraak en hier alle gevolgen van deze wet zijn besproken, zal in het volgende hoofdstuk worden besproken wat de voor- en nadelen zijn van deze gevolgen en of deze wel daadwerkelijk bijdragen aan de toegankelijkheid van de rechtspraak.
32
4.
Tussenmeting: toegankelijkheid van de rechtspraak
4.1
Inleiding
Zoals in de voorgaande hoofdstukken al meerdere malen aan de orde is geweest, heeft de invoering van de evaluatiewet modernisering RO, in het bijzonder de verruiming van de bevoegdheid van de kantonrechter, tot doel om de rechtspraak toegankelijker te maken voor de rechtzoekende. Er zal hier nader worden ingegaan op de gevolgen die zullen intreden, zoals genoemd in hoofdstuk 4. De vraag die centraal zal staan in dit hoofdstuk is of deze gevolgen wel daadwerkelijk bijdragen aan toegankelijkheid van de rechtspraak. Daarbij zal worden bezien welke bijkomende aspecten nog meer van belang zijn voor de toegankelijkheid van de rechtspraak en in hoeverre deze aspecten de evaluatiewet modernisering beïnvloeden. De deelvragen die in dit hoofdstuk aan bod zullen komen, luiden als volgt: -
-
4.2
Wat zullen de voor- en nadelen zijn van de gevolgen van de evaluatiewet modernisering RO voor alle betrokken partijen en hoe verhouden deze zich tot ‘meer toegankelijkheid van de rechtspraak’? Welke aspecten spelen verder een rol bij (het vergroten van de) ‘toegankelijkheid’ van de rechtspraak?
Voordelen en nadelen van de evaluatiewet modernisering
4.2.1 De rechtzoekende De gevolgen van de wijzigingen van de evaluatiewet modernisering RO staan in het teken van toegankelijkheid van de rechtspraak voor de rechtzoekende, oftewel de burger. Zoals in hoofdstuk 3 reeds is gebleken, zullen er voor de burger diverse aspecten gaan veranderen ten aanzien van de verruiming van de competentiegrens van de kantonrechter. De vraag is echter of deze gevolgen alleen maar voordelen met zich meebrengen of dat er ook nadelen aan zitten voor de rechtzoekende. Voordelen voor de rechtzoekende zijn, zo ook volgens de memorie van toelichting, onder andere dat de burger de mogelijkheid heeft om zijn standpunten mondeling ter zitting kan uiten bij de kantonrechter en dat er geen gebruik meer gemaakt hoeft te worden van een advocaat. Voor de burger brengt dit als voordeel met zich mee dat er geen schriftelijke stukken ingediend hoeven te worden, die vaak aan een vormvereiste moeten voldoen en voor de burger veelal lastiger op te stellen zijn. Daarnaast staat de kantonrechter bekend om de snelle afdoening van zaken. Ook dit levert een voordeel op voor de rechtzoekende. Bij de kantonrechter hoeft de burger ook geen advocaat in te schakelen. Als de competentiegrens van de kantonrechter omhoog gaat, houdt dit dus in dat de rechtzoekende bij minder zaken verplicht is om een advocaat te stellen. Dit brengt vooral financieel gezien een groot voordeel met zich mee voor de rechtzoekende.
33
Het voordeel dat er bij de kantonrechter geen verplichte advocatenbijstand geldt, hangt tevens samen met de voordelen die voortvloeien uit de invoering van de meervoudige kantonrechtspraak. In het huidige systeem kunnen kantonrechters zaken doorverwijzen naar de meervoudige kamer van de civiele rechtbank, indien zij dit wenselijk achten (bijvoorbeeld wanneer de zaak te ingewikkeld is voor meervoudige kantonrechtspraak). Als dat het geval is, is de rechtzoekende opeens wel verplicht om een advocaat te stellen, ook al heeft hij slechts een geldelijk belang van maximaal € 5.000,-. Bij de invoering van meervoudige kantonrechtspraak zal dit niet meer het geval zijn. Ook bij meervoudige kantonrechtspraak zal het mogelijk blijven om in persoon te procederen. De vraag is echter of dit tot een positief of negatief gevolg leidt voor de rechtzoekende. Wanneer een rechter al van mening is dat een zaak juridisch en/of feitelijk te complex is dat deze meervoudig afgedaan moet worden, kan er gediscussieerd worden of de vraag of de burger in zo’n zaak dan wel goed af is zonder procesvertegenwoordiging. Zo zegt een kantonrechter uit Haarlem36 dat een burger er vaak helemaal niet bij gebaat is om zonder procesvertegenwoordiging te procederen. Vaak maakt eiser wel gebruik van een gedaagde daar zij al een deurwaarder in moet schakelen om de dagvaarding te laten betekenen bij de wederpartij. Als men als gedaagde dan een partij met procesvertegenwoordiging tegenover zich heeft staan, maken zij vaak geen schijn van kans. Als dit al het geval is in ‘normale’ kantonprocedures, dan zal dit zeker gelden voor meervoudige zaken. De vraag is echter of met deze “voordelen” wel daadwerkelijk het belang van de burger wordt gediend. Brengen deze voordelen niet een groot aantal nadelen met zich mee? Ook zaken met een klein geldelijk belang kunnen juridisch of feitelijk complex zijn. De burger die in persoon procedeert beschikt over het algemeen niet over deskundige of juridische kennis en/of ervaring. Is het voor de rechtzoekende dan wel verstandig om geen advocaat in te schakelen. De rechter is in beginsel lijdelijk en baseert zijn beslissing slechts op hetgeen partijen naar voren brengen. Veel burgers (maar ook bedrijven) zullen niet goed thuis zijn in de juridische wereld. De kans is zeer aannemelijk dat rechtzoekenden relevante verweren zullen laten liggen of over het hoofd zullen zien. Het zou zelfs zodanig uit de hand kunnen lopen dat er juridische missers worden gemaakt. Wat op het eerste oog een simpele zaak leek, kan zo opeens veranderen in een juridisch of feitelijk complexe zaak. Dit kan leiden tot het verliezen van een zaak. Zo zegt mr. K. van Mierlo op zijn blog dat het altijd verstandig is om bij zaken die voor de kantonrechter zullen dienen, ook na verruiming van de competentiegrens, juridisch advies in te winnen37. Naast het feit dat rechtzoekenden bepaalde punten zullen laten liggen of niet zullen benutten, loopt men ook de kans dat de tegenpartij een vordering in reconventie zal indienen. De zelf procederende burger ziet hiervan wellicht de consequenties niet of voert hier tegen het onjuiste verweer. Daarbij is de kans zeer aanwezig dat de tegenpartij die wel een advocaat in de hand heeft genomen, er waarschijnlijk gebruik van zal maken dat de zelf procederende rechtzoekende geen juridische kennis heeft. Om een lang verhaal kort te maken, een rechtzoekende, die meent er goed aan te doen om in persoon te procederen, loopt de kans te worden geschaad in zijn eigen belangen wanneer hij geen gebruik maakt van een rechtsbijstandverlener. Enkele voor- en nadelen die hierna in 36 37
Voor interview: zie bijlage 1 van dit onderzoeksrapport Van Mierlo 2010.
34
paragraaf 4.2.3 zullen worden behandeld met betrekking tot de advocatuur, zullen tevens ook gelden voor de rechtzoekende.
4.2.2 De rechterlijke macht Zoals uit de gevolgen voor de rechterlijke macht in hoofdstuk 3 is gebleken, hebben de gevolgen van de verruiming van de competentiegrens van de kantonrechter voornamelijk betrekking op de werklast. Dit zal voor- en nadelen hebben. De voordelen met betrekking tot de werklast zal voornamelijk van toepassing zijn op de sector civiel. De werklast bij deze sector zal verminderen, waardoor er meer tijd is voor meer “ingewikkelde” zaken. De nadelen met betrekking tot de werklast zullen dan vanzelfsprekend meer van toepassing zijn op de sector kanton. De sector kanton zal een grotere werklast krijgen, doordat door de verruiming van de bevoegdheid van de kantonrechter meer zaken ter behandeling toegewezen zullen krijgen. Daarnaast speelt bij de werklast voor de sector kanton ook het feit mee dat er geen verplichte advocatenbijstand meer zal gelden voor de rechtzoekende die een vordering met een financieel belang tussen de € 5.000,- en € 25.000,- hebben. Volgens de commissie Hofhuis kan dit twee gevolgen hebben met betrekking tot de werklast. Aan de ene kant kan dit een werklastvermindering met zich meebrengen doordat zaken waarbij in persoon wordt geprocedeerd minder juridisch aan de rechter worden gepresenteerd en daardoor eenvoudiger en sneller vatbaar worden voor een schikking of een eindvonnis. Het tegenovergestelde hiervan, wat tevens van belang is voor de werklast (dus wanneer partijen geen gebruik maken van rechtsbijstand), kan leiden tot een werklastvermeerdering doordat de zaken juist onvoldoende juridisch of omslachtiger worden gepresenteerd en daardoor meer rechterlijke tijd zullen vragen38. De gevolgen van het opleiden van rechters hangt samen met de gevolgen van de werklast. Het opleiden van rechters gebeurt namelijk binnen de sector civiel. Echter zullen er een groot aantal rechters van de sector civiel over dienen te gaan naar de sector kanton. Met betrekking tot het opleiden van rechters is dit een nadeel. Er zullen minder ervaren rechters beschikbaar zijn om jonge rechters op te leiden. Daarnaast dienen er meer rechters voor de sector kanton opgeleid te worden aangezien de werklast voor de sector kanton zal toenemen. De vraag is echter of kantonrechters hiertoe wel ‘in staat zijn’. Over het algemeen wordt er binnen de sector kanton niet opgeleid. Kantonrechters zijn dus vaak niet gewend om andere rechters op te leiden. Een kantonrechter uit Haarlem39 heeft aangegeven dat dit voor een aantal rechtbanken wel een probleem zou kunnen zijn. De invoering van meervoudige kantonrechtspraak heeft niet alleen gevolgen voor de rechtzoekende, zoals hiervoor al is aangegeven, maar uiteraard ook voor de rechterlijke macht. De kantonrechter is echter van origine een alleensprekende rechter, hoe kijkt deze aan tegen meervoudige kantonrechtspraak. Een kantonrechter uit Haarlem40 geeft aan het hem leuk en leerzaam lijkt om zo af en toe eens met collega’s tot een gezamenlijk oordeel te komen, echter hoeft dat wat hem betreft niet te vaak te gebeuren.
4.2.3 De rechtsbijstandverlener 38
Adviescommissie verbreding kantonrechtspraak en differentiatie werkstromen 2007, p. 17. Voor interview: zie bijlage 1 van dit onderzoeksrapport 40 Voor interview: zie bijlage 1 van dit onderzoeksrapport 39
35
Zoals in het vorige hoofdstuk is besproken, zal er met betrekking tot de gevolgen voor de rechtsbijstandverlener een nadruk liggen op de gevolgen voor de advocaten. Omdat de burger in zekere zin een grotere bevoegdheid krijgt om in persoon te procederen bij de kantonrechter, zal dit er toe leiden dat er minder werk is voor advocaten met betrekking tot zaken waarbij deze eerst wel rechtsbijstand dienden te verlenen. Hier kan dus wel gezegd worden dat de gevolgen van de verruiming van de competentiegrens van de kantonrechter hoogstwaarschijnlijk geen voordelen met zich mee zal brengen voor de advocatuur. Zoals in paragraaf 3.4 al even is aangehaald, raakt de verruiming van de competentiegrens van de kantonrechter het procesmonopolie van de advocatuur. Begrijpelijk is dan ook dat de Nederlandse Orde van Advocaten (hierna de Orde) niet blij is met de evaluatiewet modernisering rechterlijke organisatie. Zo zegt de Haagse Orde dat dit procesmonopolie er niet is omwille van de advocatuur maar omwille van de burger, die in een rechtsstaat behoefte heeft aan adequate rechtsbijstand opdat de onpartijdige rechter in staat is met de vereiste snelheid en diepgang een gemotiveerde beslissing te geven. Een advocaat is gebonden aan de een verplichte driejarige beroepsopleiding en dient vervolgens elk jaar een bepaald aantal cursussen te volgen om op de hoogte te blijven van relevante ontwikkelingen in de rechtspraktijk. Daar komt nog eens bij dat een advocaat gebonden is aan allerlei gedragsregels omtrent het klacht- en tuchtrecht. Bij andere rechtsbijstandverleners is dit niet het geval. In de advocatuur kan de rechtzoekende dus altijd rekenen op bepaalde vaardigheden en bepaalde kennis die bij andere rechtsbijstandverleners niet gegarandeerd is. Daarbij spitst bijstand van een advocaat zich niet alleen toe op het voeren van een procedure. Juist in zaken waar het financieel belang minder groot is, wordt er door advocaten vaak getracht de kwestie in der minne op te lossen. De gang naar de rechter wordt meestal in eerste instantie getracht te vermijden, omwille het belang van de burger. Voorgesteld kan worden dat de advocaat in beginsel niet emotioneel betrokken is bij het geschil door hun afstand tot de zaak en zouden hun cliënten dus eerder kunnen bewegen tot een schikking dan wanneer partijen dit zelf proberen. Advocaten zijn meer deskundig en hebben eerder realiteitszin en kunnen hun cliënt dus zeggen dat procederen absoluut geen zin heeft. Bij het verruimen van de competentiegrens van de kantonrechter, zullen burgers sneller geneigd zijn om met hun vordering direct naar de rechter te stappen in plaats van te proberen om met de wederpartij tot een schikking te komen. Niet alleen is dit niet in het belang van de burger, maar kan dit er ook toe leiden dat de werklast voor kantonrechters alleen maar groter zal worden. Tevens wordt met de verplichte procesvertegenwoordiging de zogenaamde ‘equality of arms’ gewaarborgd. Wat kort gezegd inhoudt dat beide procespartijen gelijke rechten hebben. Het verschil in kennis en vaardigheden tussen partijen wordt immer in beginsel verkleind indien zij zich beide laten bijstaan door iemand die eenzelfde niveau en opleiding heeft. Dit kan er voor zorgen dat de ‘informatieasymmetrie’ tussen partijen wordt verminderd. Tevens is een procedure die wordt gevoerd met behulp van procesvertegenwoordiging vaak ordelijker, sneller en daarmee voor de samenleving goedkoper.41 Zoals al meerdere malen is aangehaald, zal de verruiming van de bevoegdheid van de kantonrechter waarschijnlijk tot gevolg hebben dat er minder werk zal zijn voor de advocatuur. Een groot nadeel hiervan is dat er een mogelijkheid bestaat dat advocaten een lager uurtarief moeten gaan hanteren. “Advocaten zullen écht zaken mislopen als ze geen
41
Bauw 2010, p. 254.
36
scherpere tarieven gaan aanbieden”, zo zegt Marjon Joosten, jurist bij De Raadgevers Bedrijfsjuristen.42 Han Vallenduuk, partner bij Vallenduuk Advocaten, noemt het vooral 'sneu' voor de eenpitters met een algemene praktijk. "Dat is een grote groep die van oudsher wacht tot het grind knerpt. Zij zullen het moeilijk krijgen. Ze worden geconfronteerd met concurrentie van bijvoorbeeld rechtsbijstandverzekeraars en deurwaarders die doorgaans veel transparanter zijn. Daar zal de rechtzoekende eerder voor kiezen. Daarom zullen ze zich moeten specialiseren, meer de boer op moeten gaan en een duidelijke website moeten hebben. Al met al zullen ze gewoon (meer) moeten gaan ondernemen om het hoofd boven water te houden."43
4.3
Toegankelijkheid rechtspraak: tot nu toe
Zoals centraal staat in dit rapport, beoogt de evaluatiewet modernisering RO om de rechtspraak toegankelijker te maken. Dit wordt getracht met het verruimen van de bevoegdheid van de kantonrechter, het invoeren van meervoudige kantonrechtspraak en het afschaffen van de verplichte sector kanton. In deze paragraaf zal – al voortbordurend op de hierboven genoemde voor- en nadelen – worden besproken in hoeverre de invoering van dit wetsvoorstel nou eigenlijk tot meer toegankelijkheid van de rechtspraak leidt. De toegankelijkheid van de rechtspraak is van toepassing op de rechtzoekende. Voornamelijk door de verruiming van de bevoegdheid van de kantonrechter, het invoeren van meervoudige kantonrechtspraak en het afschaffen van de verplichte sector kanton moet de gang naar de rechter gemakkelijker worden gemaakt voor de burger. Maar zoals hierboven uitgebreid is weergegeven, brengt de evaluatiewet modernisering RO niet alleen voordelen met zich mee, maar ook een flink aantal nadelen. Deze nadelen kunnen van grote invloed zijn op de toegankelijkheid van de rechtspraak voor de burger en kunnen zwaarder wegen dan de voordelen die het wetsvoorstel met zich meebrengt. Zo kan men discussiëren over het feit of de verhoging van de competentiegrens van de kantonrechter wel daadwerkelijk tot meer toegankelijkheid van de rechtspraak zal leiden. Algemeen bekend is het dat de gerechten het erg druk hebben en dat een procedure lang op zich kan laten wachten eer er een uitspraak kan worden gedaan. Zoals in het onderdeel wetsgeschiedenis van hoofdstuk 1 is besproken, heeft de regering toentertijd een start gemaakt met het trachten van het versnellen van de procedures. Hierbij werd tevens aangegeven dat advocaten hier hun steentje aan kunnen bijdragen door conflicten niet-gerechtelijk op te lossen en enkel en alleen de zaken waarbij het niet meer anders kan voor de rechter te laten verschijnen. Dit is overigens ook neergelegd in regel 3 van de gedragsregels die van toepassing zijn op de advocatuur. Nu de competentiegrens van de kantonrechter zal worden verhoogd, zal de sector kanton het al drukker krijgen door het aantal zaken wat van sector civiel over zal gaan naar sector kanton. Daarnaast is er uiteraard een grote kans aanwezig dat meer burgers nu bereid zijn om hun geschil rechtstreeks voor te leggen aan de kantonrechter door de wellicht aanzuigende werking van de competentiegrens verhoging. Daar waar de 42
Mr. Magazine Online. ‘Verruiming bevoegdheid kantonrechter kan leiden tot lagere advocatentarieven’, mei 2011 (tevens als bijlage 2 bijgevoegd bij dit rapport). 43 Mr. Online. ‘Verruiming bevoegdheid kantonrechter kan leiden tot lagere advocatentarieven’, mei 2011 (tevens als bijlage 2 bijgevoegd bij dit rapport).
37
wetgever de advocatuur eerst oproept om het aantal zaken dat aan de rechter wordt voorgelegd te minimaliseren, lijkt het of de burger nu wordt opgeroepen om zo veel mogelijk zaken aan te brengen.
4.4
Bijkomende factoren
Naast bovengenoemde factoren die van invloed zijn op de ‘toegankelijkheid van de rechtspraak’, valt in te denken dat de factoren in dit wetsvoorstel niet de enige factoren zijn die bijdragen aan meer toegankelijkheid. Daarnaast is het mogelijk dat er ook aspecten kunnen zijn die toegankelijkheid van de rechtspraak juist in de weg zullen staan. Eén van de belangrijkste punten die zou moeten bijdragen aan de toegankelijkheid van de rechtspraak is het heffen van griffiegelden, het bedrag dat de rechtzoekende dient te betalen indien hij een zaak aanhangig wil maken bij de rechter. Maar zorgt deze factor wel daadwerkelijk voor meer toegankelijkheid? Als deze bedragen te hoog worden, staat dit de toegankelijkheid van de rechtspraak dan niet juist in de weg? In aanmerking genomen dat de regering onlangs heeft aangekondigd dat de griffiegelden ‘kostendekkend’ gemaakt moeten worden, doet deze vragen oprijzen. Onder andere deze vragen zullen dan ook behandeld worden in de volgende hoofdstukken.
4.5
Deelconclusie
In dit hoofdstuk stonden de voor- en nadelen van de wijzigingen die de evaluatiewet modernisering RO met zich mee zal brengen centraal. Daarnaast is er in dit hoofdstuk bekeken in hoeverre deze voor- en nadelen bijdragen aan het vergroten van de toegankelijkheid van de rechtspraak en welke aspecten hier nog meer een rol bij spelen. Voor de rechtzoekende brengt de verruiming van de competentiegrens van de kantonrechter als voordeel onder andere met zich mee dat hij of zij na de inwerkingtreding van de evaluatiewet modernisering RO bij meer zaken (namelijk tot € 25.000,-) zijn of haar standpunten mondeling ter zitting rechtstreeks aan de kantonrechter kenbaar kan maken. Dit blijft ook mogelijk indien de zaak wordt doorverwezen naar de meervoudige kantonkamer. Daarnaast heeft de rechtzoekende het voordeel dat zij straks bij mee zaken geen gebruik hoeft te maken van een advocaat, wat aanzienlijk in de kosten zal schelen. Echter kan dit ook een groot nadeel tot gevolg hebben. Ook zaken met een klein geldelijk belang kunnen juridisch of feitelijk complex zijn. De burger die in persoon procedeert beschikt over het algemeen niet over deskundige of juridische kennis en/of ervaring. In dat opzicht zou het wellicht verstandiger zijn om, ondanks dat het niet verplicht is, toch een advocaat in te schakelen. Gevolgen voor de sector kanton hebben groot en deels te maken met de werklast. Door de verruiming van de bevoegdheid van de kantonrechter zal de werklast van de sector kanton vermeerderen. Daarbij komt dat kantonrechters in beginsel niet opleiden binnen de sector kanton. Hoewel door de overgang hoogstwaarschijnlijk ook opleidende civiele rechters over zullen gaan naar de sector kanton en hun opleidende werkzaamheden daar dus zouden kunnen voortzetten, zou dit voor een aantal rechtbanken wel tot problemen kunnen leiden. Daarbij komt dat kantonrechter met de invoering van meervoudige kantonrechtspraak ook zullen moeten wennen aan meervoudig rechtspreken, daar waar zij voorheen hun beslissingen altijd alleen hebben moeten nemen. 38
Vervolgens zal er voor de advocatuur hoogstwaarschijnlijk minder werk liggen. Daar waar het procesmonopolie voorheen gold vanaf € 5.000,- zal dit na de inwerkingtreding van de evaluatiewet modernisering RO pas vanaf € 25.000,- gelden. Daarbij verricht een advocaat niet alleen werkzaamheden met betrekking tot een gerechtelijke procedure. Bij een geschil tussen twee (of meer) partijen wordt in eerste instantie vaak geprobeerd om te schikken en partijen de kwestie dus in der minne te laten oplossen. Nu de rechtzoekende met meer zaken bij de kantonrechter terecht kan, en dus geen advocaat in de hand hoeft te nemen, is het aannemelijk dat zij de direct zullen kiezen voor de gang naar de rechter en dus ook geen advocaat meer zullen inschakelen voor het treffen van een schikking. De nadelen die de verruiming van de competentiegrens van de kantonrechter met zich meebrengen voor de rechtzoekende, kunnen van invloed zijn op de toegankelijkheid van de rechtspraak. Gerechten hebben het nu al erg druk en het verruiming van de bevoegdheid van de kantonrechter kan een aanzuigende werking hebben, waardoor de sector kanton het nog drukker zal krijgen. Nu al moeten partijen vaak lang wachten op een uitspraak, welk risico door de verruiming alleen maar groter zal worden. Tenslotte kan hier geconcludeerd worden dat de toegang tot de rechtspraak niet alleen maar wordt beïnvloed door de evaluatiewet modernisering RO. Ook andere aspecten zijn hier van belang. In dit onderzoeksrapport zal naast de verruiming van de competentiegrens van de kantonrechter ook worden gekeken naar de griffierechten, het geld dat partijen moeten betalen om hun zaak aanhangig te maken bij de rechter. Dit aspect kan van grote invloed zijn op de toegankelijkheid van de rechtspraak en zal derhalve worden besproken in hoofdstuk 6 en verder.
39
5.
Het griffierechtenstelsel: van toen tot nu
5.1
Inleiding
In het Nederlandse griffierechtenstelsel is het afgelopen jaar veel veranderd. Het griffierecht is een bedrag dat partijen dienen te betalen indien hij of zij een procedure bij een gerechtelijke instantie aanhangig wil maken.44 Op 1 november 2010 is er een nieuw griffierechtenstelsel in werking getreden. Maar zoals in hoofdstuk 2 reeds is aangehaald, brengt de Evaluatiewet modernisering RO ook formele wijzigingen met zich mee omtrent de griffierechten. Daar de competentiegrens van de kantonrechter verhoogd zal worden naar € 25.000,- zal dus ook het griffierechtenstelsel aangepast moeten worden. Echter is er onlangs door de Minister van Justitie en Veiligheid een consultatieversie van een wetsvoorstel voor de invoering van kostendekkende griffiegelden aan de belanghebbenden toegezonden. Dit wetsvoorstel zal binnenkort worden ingediend bij de Tweede Kamer en zal aanzienlijke verhogingen met zich meebrengen. In dit wetsvoorstel is reeds uitgegaan van de situatie waarbij de competentiegrens van de kantonrechter is verhoogd naar € 25.000,-.45 De vraag is nu of het nieuwe kostendekkende griffierechtenstelsel de toegankelijkheid van de rechtspraak niet in de weg zal staan. Om deze vraag te kunnen beantwoorden, zal in dit hoofdstuk de huidige situatie omtrent het griffierechtenstelsel worden geanalyseerd. Echter om dit te doen, dient er ook een stukje wetgeschiedenis te worden behandeld. Vervolgens zal er reeds op de huidige situatie al een oordeel gegeven worden omtrent de invloed van het huidige griffierechtenstelsel op de toegankelijkheid van de rechtspraak. Het nieuwe wetsvoorstel omtrent de kostendekkende griffiegelden zal vervolgens in het volgende hoofdstuk worden besproken. De deelvraag die in dit hoofdstuk aan bod zullen komen, luiden als volgt: -
5.2
Hoe verhoudt de wet griffierechten in burgerzaken zich tot ‘meer toegankelijkheid’ van de rechtspraak?
Wetsgeschiedenis: Wet tarieven in burgerlijke zaken
In 1843 treedt de Wet Tarieven in Burgerlijke Zaken, hierna te noemen Wtbz, in werking. Deze wet regelde het griffierecht dat werd geheven door partijen, wanneer zij een zaak aanhangig wilde maken bij de rechter. De Wtbz is sinds 1843 bijna met jaarlijkse regelmaat gewijzigd. In 2001 werd de Wtbz gewijzigd in verband met de overgang naar de euro. Vervolgens werden de griffierechten elk jaar door middel van een besluit verhoogd. Op grond van de Wbtz werden in burgerlijke zaken voor het heffen van griffiegelden onderscheid gemaakt tussen zaken die betrekking hadden op een vordering of een verzoek van onbepaalde waarde en zaken die betrekking hebben op een vordering of verzoek tot betaling van een geldsom. Voor deze eerste categorie gelde een vast tarief. Voor zaken die betrekking 44
Rijksoverheid: wat is griffierecht? <www.rijksoverheid.nl/documenten-en-publicaties/vragen-enantwoorden/wat-is-griffierecht.html>. 45 Consultatieversie voorstel van wet: Wijziging van Algemene wet bestuursrecht en de wet griffierechten in burgerlijke zaken in verband met de invoering van kostendekkende griffierechten.
40
hadden op een vordering of een verzoek tot betaling van een geldsom gelden tarieven die afhankelijk zijn van de hoogte van die geldsom, waarbij deze werd berekend als een percentage van de vordering. Daarnaast was er op basis van de Wtbz sprake van bijzondere tarieven voor bepaalde soorten zaken, bijvoorbeeld zaken tot betaling van loon, zaken omtrent personen- en familierecht en tarieven voor het kort geding. Tevens werd er bij zaken voor de kantonrechter geen gebruik gemaakt van percentages, maar werd er een vast tarief geheven.46 Met betrekking tot de rechtzoekende met weinig financiële middelen werd er in de Wtbz onderscheid gemaakt tussen on- en minvermogenden. Deze personen betaalden slechts de helft respectievelijk driekwart van het gebruikelijke griffiegeld. Tevens geldt er voor de sector civiel dat beide partijen het griffierecht zijn verschuldigd. Echter, bij de sector kanton is slechts de eisende partij verplicht om griffiegelden te betalen. De gedaagde partij behoeft derhalve geen griffiegeld te betalen indien hij of zij door iemand voor de rechter gedaagd wordt. De laatst geldende bedragen en percentages omtrent de griffiegelden in burgerlijke zaken op basis van de Wtbz voor de sector kanton, zagen er als volgt uit: Soort zaak Geschillen over betaling van loon bij ziekte Andere geschillen met een geldelijk belang tot en met € 90,Vanaf € 90,- tot en met € 453,Vanaf € 453,- tot en met € 1.361,Meer dan € 1.361,Overige geschillen – natuurlijke personen Overige geschillen – rechtspersonen
Griffierecht € 36,€ 63,€ 90,€ 158,€ 208,€ 111,€ 298,-
Bron: www.rechtspraak.nl
De laatst geldende bedragen en percentages omtrent de griffiegelden in burgerlijke zaken op basis van de Wtbz voor de sector civiel, zagen er als volgt uit: Soort zaak Zaken betreffende personen- en familierecht Geschillen over betaling loon bij ziekte Andere geschillen met een geldelijke belang van € 4538,- tot € 11.345,-
Griffierecht € 208,€ 111,€ 314,-
Andere geschillen met een geldelijke belang van € 11345,- en hoger
2,2 procent van de geldsom (met een minimum van € 317,- en een maximum van € 4.951,- voor de eiser of verzoeker en een maximum van € 1.188,voor de verweerder of gedaagde, indien deze een natuurlijk persoon is)
46
Kamerstukken II 2008/09, 31 758, nr 3 (memorie van toelichting Wet griffierechten burgerlijke zaken)
41
Zaken waarin een dagvaarding in vrijwaring wordt gedaan
Vordering tot onteigening
Andere zaken
2,2 procent van de achterliggende vordering (met een minimum van € 240,- en een maximum van € 4.954,- voor de eiser of verzoeker en een maximum van € 1.187,voor de verweerder of gedaagde, indien deze een natuurlijk persoon is) 2,2 procent van de schadeloosstelling (met een minimum van € 240,- en een maximum van € 4.954,- voor de eiser of verzoeker en een maximum van € 1.187,voor de verweerder of gedaagde, indien deze een natuurlijk persoon is) € 263,-
Bron: www.rechtspraak.nl
Met betrekking tot het kort geding geldt er voor de gedaagde altijd een standaard tarief van € 263,-. Voor de eisende partij gelden de hierboven genoemde tarieven.
5.3
Het huidige griffierechtenstelsel
Per 1 november 2010 is de Wet tarieven in burgerlijke zaken vervangen door de Wet griffiegelden in burgerlijke zaken47, hierna te noemen Wgbz. Deze wet heeft het griffierechtenstelsel aanzienlijk veranderd. Getracht is met dit wetsvoorstel de grote verscheidenheid aan tarieven uniform te maken en het griffierechtenstelsel te vereenvoudigen. Als randvoorwaarde bij het opstellen van het wetsvoorstel geldt hier tevens dat de toegang tot het recht voor de burger gewaarborgd moest blijven. Met dit nieuwe griffierechtenstelsel is een einde gekomen aan het heffen van griffierechten op grond van een percentage op basis van de te vorderen geldsom of het verzoek. In plaats daarvan zijn er voor de rechtbanken, de gerechtshoven en de Hoge Raad vaste tarieven vastgesteld. Per categorie is er een bedrag vastgesteld voor natuurlijke personen en rechtspersonen. De tarieven hebben tot gevolg dat onder het nieuwe griffierechtenstelsel voor bijzondere tarieven (zoals deze gelden in de Wtbz) een hoger griffierecht wordt geheven en voor de reguliere tarieven in eerste aanleg bij de kantonrechter (zoals deze gelden in de Wtbz) een lager tarief wordt geheven. Daarnaast wordt er in eerste aanleg van onvermogenden een vast laag tarief geheven van € 71,-. Daarbij wordt er geen onderscheid meer gemaakt in on- of minvermogenden. Dit tarief geldt voor alle personen met weinig financiële middelen. Daarnaast is het vaste tarief voor kort geding zaken afgeschaft.
47
Kamerstukken II 2008/09, 31 758, nr 2 (voorstel van wet)
42
Naast de veranderde tarieven omtrent de griffierechten is er ook het een en ander gewijzigd omtrent de inning van de griffierechten. Met de invoering van de Wgbz wordt tevens een regeling ingevoerd dat het griffierecht aan het begin van de procedure dient te worden voldaan. In de praktijk komt dit er op neer dat het griffierecht dient te zijn betaald binnen vier weken na het aanhangig maken van een procedure. Gebeurt dit niet, zal de zaak niet verder in behandeling worden genomen (in geval van zaken bij de sector civiel en de sector kanton) en/of verstek worden verleend tegen de gedaagde partij die zijn deel van het griffierecht niet heeft voldaan (in geval van zaken bij de sector civiel). De thans geldende griffierechten voor procedures bij de sector kanton, zien er als volgt uit:
Bron: www.rechtspraak.nl
43
De thans geldende griffierechten voor procedures bij de sector civiel, zien er als volgt uit:
Bron: www.rechtspraak.nl
5.4
Deelconclusie: toegankelijkheid tot nu toe
In dit hoofdstuk stond de wetsgeschiedenis en het huidige systeem van het griffierechtenstelsel in Nederland centraal en zal er in deze paragraaf worden bekeken in hoeverre deze bijdraagt aan de toegankelijkheid van de rechtspraak. Voornamelijk met betrekking tot de sector kanton zijn de griffierechten flink omhoog gegaan. Daar waar de bedragen eerst meer werden opgesplitst, geldt nu al een bedrag van € 106,- voor een vordering tot € 500,-. Voor een vordering van meer dan € 500,- geldt al een tarief van € 284,-. Men zou zich zo kunnen indenken dat door deze griffiegelden een rechtzoekende zich belemmert zou kunnen voelen in zijn gang naar de rechter. Een goed voorbeeld hiervan zou kunnen zijn een werknemer die al twee maanden geen salaris van zijn werkgever heeft gekregen en de eindjes nauwelijks aan elkaar kan knopen. Om dit geschil dan voor te leggen aan de kantonrechter, dient hij eerst een flink bedrag aan griffiegeld te betalen voor dat zijn zaak in behandeling wordt genomen. Geld dat veel mensen niet hebben.
44
Mocht de eisende partij de zaak winnen, zal de rechter over het algemeen oordelen dat de ‘verliezende’ partij de proceskosten, inclusief het geheven griffiegeld, aan de eisende partij dient te vergoeden. Zo zegt een kantonrechter uit Haarlem48 dat het (helaas) meer dan eens voorkomt dat er bij de gedaagde partij niets valt te halen. De bijkomende kosten na een procedure zijn vaak zo hoog dat de verliezende partij dit vaak niet kan betalen. Uiteindelijk komt het er dan op neer dat de eiser dan toch zelf voor de kosten moet opdraaien. Dat de kosten voor een procedure dan zodanig hoog zijn, kan voor vele rechtzoekende dan werken als een extra drempel, waardoor de toegankelijkheid van de rechtspraak eigenlijk toch weer wordt belemmert. Ook voor de min- en onvermogenden zijn de griffiegelden aanzienlijk gestegen. Daar waar zij eerst slecht de helft of zelfs maar driekwart van het geldende bedrag dienden te betalen, dienen zij nu te aller tijden € 71,- te betalen. Dus ook bij vorderingen van bijvoorbeeld maar € 100,-. Voor een vordering van zo’n bedrag diende er voor de invoering van de Wgbz slechts € 45,- of € 22,50 betaald te worden. Voor laatstgenoemde bedrag is dit zelfs meer dan het drievoudige. Met het huidige, sinds 1 november 2010 ingevoerde systeem, kan er dus wel al gesteld worden dat de griffierechten de toegankelijkheid van rechtspraak in de weg kunnen staan. Daar, zoals reeds aangekondigd in de inleiding van dit hoofdstuk, de regering tevens heeft aangekondigd de griffierechten kostendekkend te willen maken, zullen deze binnenkort wederom flink verhoogd worden. Dit wetsvoorstel is tevens al toegepast op de competentiegrens verhoging van de kantonrechter en zal in hoofdstuk 7 uitgebreid worden besproken.
48
Zie voor interview bijlage 1 van dit onderzoeksrapport
45
6.
Kostendekkende griffierechten
6.1
Inleiding
Zoals reeds is aangehaald in de inleiding van dit rapport heeft de huidige regering het plan om de griffierechten kostendekkend te maken49. Dit houdt in dat de rechtspraak zal gaan worden bekostigd door degenen die daar gebruik van maken. De civiele (en bestuurlijke) rechtspraak zal dan niet meer grotendeels worden bekostigd door de algemene middelen.50 Zoals er in het vorige hoofdstuk naar voren is gekomen, staat het huidige griffierechtstelsel al redelijk haaks op de toegankelijkheid van de rechtspraak. Door de invoering van een kostendekkend griffierechten stelsel, zal dit hoogst waarschijnlijk alleen maar erger worden. In dit hoofdstuk zullen de wijzigingen die zullen intreden door middel van het kostendekkende griffierechtenstelsel worden besproken. In dit wetsvoorstel wordt tevens al uitgegaan van de verhoogde competentiegrens van de kantonrechter. Daarnaast zullen tevens de achterliggende redenen worden aangehaald. Tenslotte zal er worden afgesloten met de vraag in hoeverre de kostendekkende griffierechten in verhouding staan tot de toegankelijkheid van de rechtspraak of beter gezegd, in hoeverre dit de toegankelijkheid in de weg zal staan. De deelvraag die in dit hoofdstuk aan bod zal komen, luidt als volgt: -
6.2
Hoe verhoudt het wetsvoorstel voor de kostendekkende griffierechten zich tot toegankelijkheid van de rechtspraak?
De wijzigingen
Op 31 maart 2011 heeft de Minster van Veiligheid en Justitie een conceptversie van het wetsvoorstel voor kostendekkende griffierechten aan de belanghebbende partijen gezonden ter consultatie. Dit wetsvoorstel zal, wederom, een grote verandering met zich meebrengen met betrekking tot het Nederlandse griffierechtenstelsel. De invoering van dit wetsvoorstel moet voor de regering tot een kostenbesparing van maar liefst 240 miljoen euro leiden. De kostendekkendheid voor het nieuwe griffierechtenstelsel is op systeemniveau vormgegeven. De eerste opvallende wijziging die dit wetsvoorstel met zich meebrengt, is dat er onderscheid wordt gemaakt tussen middeninkomen, minvermogenden en onvermogenden. In het huidige systeem is er enkel een lager tarief voor de on- en minvermogenden samen. Deze categorie wordt dus in tweeën geknipt en aangevuld met de categorie middeninkomen. Voor al deze categorieën zal er een verschillend bedrag worden geheven aan griffierechten. Om de bepaling van de inkomensgrenzen van on- en minvermogenden te bepalen is aangesloten bij ongeveer dezelfde grenzen van de Wet op de rechtsbijstand. Voor de categorie 49
Consultatieversie voorstel van wet: Wijziging van Algemene wet bestuursrecht en de wet griffierechten in burgerlijke zaken in verband met de invoering van kostendekkende griffierechten. 50 Consultatieversie memorie van toelichting: Wijzing van Algemene wet bestuursrecht en de wet griffierechten in burgerlijke zaken in verband met de invoering van kostendekkende griffierechten, p. 1.
46
onvermogenden moet gedacht worden aan die personen die in aanmerking komen voor een toevoeging en vervolgens de laagste eigen bijdrage dienen te betalen en voor de categorie minvermogenden die personen die in aanmerking voor een toevoeging komen en vervolgens de hoogste eigen bijdrage dienen te betalen. De categorie middeninkomen is voor die personen die net buiten het bereik van een toevoeging vallen. In de praktijk zal het er als volgt uit komen te zien:
Bron: www.rijksoverheid.nl
Naast de opsplitsing van de on- en minvermogenden en de toevoeging van de categorie middeninkomens, wordt ook het onderscheid tussen natuurlijke en rechtspersonen opgeheven. Daar waar in het huidige systeem nog een onderscheid wordt gemaakt tussen deze twee categorieën, zal in het kostendekkende griffierechtenstelsel hetzelfde griffierecht worden geheven voor zowel rechtspersonen alsmede natuurlijke personen die niet in de overige categorieën vallen. Tenslotte worden de griffierechten voor alle categorieën behoorlijk verhoogd. Zowel voor kantonzaken alsmede zaken voor de sector civiel. De bedragen van het kostendekkende griffierechtenstelsel voor de sector kanton zullen er als volgt uit komen te zien:
47
GRIFFIERECHTEN BIJ DE RECHTBANK VOOR KANTONZAKEN Aard c.q. hoogte van de vordering of het verzoek
Griffierecht
Griffierecht Middeninkomen
Griffierecht Minvermogenden
Griffierecht Onvermogenden
Zaken betreffende het personen- en familierecht
€ 125
€ 125
€125
€ 125
Overige zaken met betrekking tot een vordering, dan wel een verzoek: - van een beloop van niet meer dan € 500 in hoofdsom
€ 125
€ 125
€ 125
€ 125
- van onbepaalde waarde of - van een beloop van meer dan € 500 en niet meer dan € 5000 in hoofdsom
€ 300
€ 225
€ 150
€ 125
- van een beloop van meer dan € 5000 in hoofdsom
€ 500
€ 375
€ 250
€ 125
Bron: Consultatieversie wetsvoorstel invoering kostendekkend griffierecht
Voor zaken die aanhangig gemaakt dienen te worden bij de sector civiel, zal het griffierechtenstelsel er als volgt uit gaan zien: GRIFFIERECHTEN BIJ DE RECHTBANK VOOR ANDERE ZAKEN DAN KANTONZAKEN Aard c.q. hoogte van de vordering of het verzoek
Griffierecht
Griffierecht Middeninkomen
Griffierecht Minvermogenden
Griffierecht Onvermogenden
Zaken betreffende het personen- en familierecht
€ 500
€ 375
€ 250
€ 125
Overige zaken met betrekking tot een vordering, dan wel een verzoek: - van een beloop van niet meer dan € 100.000 in hoofdsom
€ 750
€ 563
€ 375
€ 188
- van onbepaalde waarde of - van een beloop van meer dan € 100.000 en niet meer dan € 350.000 in hoofdsom
€ 1.500
€ 1.125
€ 750
€ 375
- van een beloop van meer dan € 350.000 en niet meer dan € 1 miljoen in hoofdsom
€ 2.500
€ 1.875
€ 1.250
€ 625
48
- van een beloop van meer dan € 1 miljoen in hoofdsom
€ 7.500
€ 5.625
€ 3.750
€ 1.875
Bron: Consultatieversie wetsvoorstel invoering kostendekkend griffierecht
6.3
De achterliggende redenen
De memorie van toelichting die bij de consultatieversie van het wetsvoorstel voor de kostendekkende griffierechten behoort, noemt drie algemene redenen voor de invoering van deze kostendekkende griffierechten. De eerste reden hiervan is de eigen verantwoordelijkheid van de rechtzoekende. Gesteld wordt dat nu alle belastingbetalers meebetalen aan de rechtspraak, terwijl uit onderzoek zou blijken dat het gebruik ervan verre van evenredig over alle Nederlanders is verspreid. De doorsnee Nederlander maakt slechts één keer in zijn leven gebruik van de rechter. In de praktijk blijkt het echter zo te zijn dat voornamelijk degenen met de hoogste inkomens en de laagste inkomens hun geschil aan de rechter voorleggen. Daarom zou het gerechtvaardigd zijn om de rechtspraak te laten bekostigen door degenen die er gebruik van maken. De tweede reden voor de aanpassing van de kostendekkende griffierechten heeft te maken met een beter functionerend rechtssysteem. Doordat kostendekkende griffierechten een meer directe relatie leggen tussen de rechtzoekende en de rechtspraak zou het innovatieve vermogen van de rechtspraak daarnaast nog verder worden geprikkeld. Dit zou volgens de memorie van toelichting moeten leiden tot het effectief oplossen van het geschil. Hierbij kan gedacht worden aan het meer gebruik maken van digitale middelen en het eenvoudiger inrichten van procedures. De derde reden tot invoering van een kostendekkend griffierechtenstelsel heeft betrekking op het streven van het huidige kabinet om de overheidsfinanciën op orde te brengen. Zoals reeds meerdere malen is aangevoerd, wordt het huidige griffierechtenstelsel veranderd om deze kostendekkend te maken. Zoals in de vorige paragraaf is besproken dienen de veranderingen van het huidige stelsel te leiden tot een kostenbesparing van 240 miljoen euro. Per 2013 zal de rechtspraak bekostigd moeten worden door degene die daar gebruik van maken.
6.4
Deelconclusie: toegankelijkheid tot nu toe
In dit hoofdstuk stond het aspect kostendekkende griffierechten centraal. In deze paragraaf zal er een oordeel worden geveld over de vraag in hoeverre dit aspect bijdraagt aan de toegankelijkheid van de rechtspraak. Daar waar de bedragen voor de griffierechten met de invoering van de Wgbz per 1 november 2010 al flink omhoog zijn gegaan, zullen deze met de invoering van het kostendekkende griffierechtenstelsel wederom nog meer omhoog gaan. Zo heeft de voorzitter van de Nederlandse Vereniging voor de Rechtspraak, Reinier van Zutphen, zich uitgelaten over het feit dat de overheid heeft aangekondigd het griffierechtenstelsel kostendekkend te willen maken. Van Zutphen zegt “de plannen 49
verbijsterend te vinden. De overheid heeft de taak om zijn burgers te beschermen en dat betekent het bieden van de mogelijkheid om naar de rechter te gaan. Dat wordt volstrekt irreëel gemaakt door krankzinnig hoge griffierechten te gaan verlangen.”51 En dat worden ze de griffierechten: krankzinnig hoog. Het laagste bedrag voor kantonzaken zal maar liefst van € 71,- verhoogd worden naar € 125,-. Dat is een verhoging van bijna € 55,en ruim 76 procent. Dit kan de drempel om de gang naar de rechter te maken alleen maar groter maken. Het hoogste bedrag bij de sector kanton, wat wordt gerekend voor een vordering van € 5.000,- of hoger (dus na de inwerkingtreding van de evaluatiewet modernisering RO), zal voor rechtspersonen en natuurlijke personen € 500,- bedragen, daar waar een natuurlijk persoon in het huidige systeem bij de sector civiel slechts € 258,- diende te voldoen. Bijna het dubbele zal worden geheven. Zo zegt de Nederlandse Orde van Advocaten bang te zijn voor een “neerwaartse spiraal. Omdat de griffierechten veel hoger worden, zullen minder procedures aangespannen worden en om kostendekkend te blijven zouden de griffierechten keer op keer verhoogd moeten worden.”52 Tevens zou het invoeren van een kostendekkend griffierechtenstelsel tot gevolg kunnen hebben dat een rechtzoekende zich juist geschaad zou voelen in zijn belangen. Rechtzoekenden zullen niet snel geneigd zijn om hun geschil aan de rechter voor te leggen, omdat hier extreem hoge kosten aan verbonden zijn. Ook de Raad voor Rechtsbijstand maakt zich zorgen om het kostendekkende griffierechtenstelsel: “Als burgers alles zelf moeten betalen, kunnen ze gaan zoeken naar andere wegen. De kans is dan aanwezig dat men conflicten gaat oplossen door middel van eigenrichting.”53 Vele belanghebbende organisaties maken zich dus zorgen om de kostendekkende griffiegelden. En dat is ook niet zo vreemd, aangezien de Nederlandse Overheid verplicht is om toegang tot het recht ook in financieel opzicht te garanderen op grond van artikel 6 van het Europese Verdrag van de Rechten van de Mens hierna te noemen EVRM. Het is nog maar de vraag of dit ook daadwerkelijk het geval zal zijn. Vast staat in ieder geval dat vele rechtzoekenden het kostendekkende griffiegeld niet kunnen veroorloven en zich geschaad zullen voelen in hun recht tot toegang van de rechtspraak. In het volgende en tevens laatste hoofdstuk zal er een algehele conclusie worden gegeven over de toegankelijkheid van de rechtspraak en hoe de verruiming van de competentiegrens van de kantonrechter en de kostendekkende griffiegelden zich tegenover elkaar verhouden.
51
A. Fenstra 2011, p. 97. Fenstra 2011, p. 97. 53 Fenstra 2011, p. 97. 52
50
7.
Conclusie
In dit onderzoeksrapport is een analyse gemaakt over de toegankelijkheid van de rechtspraak wanneer de bevoegdheidsgrens van de kantonrechter zal worden verruimd van € 5.000,- naar € 25.000,- en consumentenzaken en consumentenkrediet als aardzaak aan zijn bevoegdheid zullen worden toegevoegd. Mede om de toegankelijkheid van de rechtspraak te bepalen, is het aspect kostendekkend griffierecht daarbij in aanmerking genomen. Naar aanleiding van dit onderzoek wordt in dit hoofdstuk een antwoord gegeven op de hoofdvraag die in dit rapport centraal heeft gestaan; In hoeverre leiden de gevolgen van de invoering evaluatiewet modernisering van de rechterlijke organisatie tot meer toegankelijkheid van de rechtspraak voor de rechtzoekende en hoe staat dit in verhouding tot de advocatuur, de rechterlijke macht en de kostendekkende griffierechten? Om antwoord te kunnen geven op deze vraag is het wetsvoorstel van de evaluatiewet modernisering RO uitgebreid in kaart gebracht. Daarbij zijn de achterliggende redenen, gevolgen voor alle betrokken partijen en de voor- en nadelen van de wijzigingen die zullen intreden geanalyseerd. De verruiming van de competentiegrens van de kantonrechter naar € 25.000,- zal in de eerste plaats grote gevolgen hebben voor de rechtzoekende. Getracht wordt met deze wet de rechtspraak toegankelijker te maken voor deze partij. Doordat de rechtzoekende bij de kantonrechter in persoon kan procederen en daarbij dus geen verplichte advocatenbijstand hoeft in te schakelen, zal dit in eerste instantie tot een grote kostenbesparing leiden. Daarnaast kan de rechtzoekende zijn conclusies mondeling ter terechtzitting nemen, daar waar dit bij de civiele rechtbank schriftelijk moet. Dit dient te leiden tot vereenvoudiging van het proces, daar schriftelijke conclusies vaak ingewikkeld te formuleren zijn en aan enkele vereisten dienen te voldoen. Gezegd zou dus kunnen worden dat het voor de rechtzoekende in meer gevallen vergemakkelijkt en goedkoper wordt om zijn of haar zaak bij de rechter aanhangig te maken. Echter kan het niet inschakelen van een advocaat naar mijn mening tot grote nadelen leiden. Een rechtzoekende, die zelf geen enkele of weinig juridische kennis heeft, kan in zijn belangen worden geschaad. Vaak is een rechtzoekende helemaal niet beter af zonder rechtsbijstand, zeker niet als de wederpartij wel gebruik maakt van een gemachtigde of advocaat. Ook zaken met een ‘klein’ geldelijk belang kunnen namelijk juridisch en/of feitelijk zeer ingewikkeld zijn. De rechtzoekende loopt het risico belangrijke (juridische) verweren te laten liggen of niet te benutten. Er zouden zelfs juridische missers kunnen worden gemaakt, wat er zelfs toe zou kunnen leiden dat de zaak wordt verloren. Naar mijn mening zou de rechtzoekende vaker wel dan niet een advocaat moeten inschakelen. Uiteraard dient het kosten baten aspect niet uit het oog te worden verloren, maar ook hierover zal de advocaat de rechtszoekende informeren. Bij een advocaat is een rechtzoekende er in beginsel van verzekerd dat hij een deugdelijke deskundige in de hand heeft genomen en kan hij over het algemeen vertrouwen op zijn advies. Mijns inziens loopt de zelfprocederende burger een te groot risico om juridische kansen in een procedure te laten liggen. Hij of zij zal er (financieel) toch slechter vanaf zijn en had uiteindelijk dus beter een advocaat in de hand kunnen nemen. De vraag is echter of de verandering ook daadwerkelijk zal leiden tot minder zaken voor advocaten, hoewel dat in eerste instantie wel wordt gedacht. Als een rechtszoekende zich
51
realiseert dat hij zich op een complex rechtsgebied bevindt, verwacht ik dat er uiteindelijk toch een advocaat zal worden ingeschakeld. Een goed voorbeeld is een arbeidsrechtelijke procedure. Het arbeidsrecht is een complex rechtsgebied en ook daar mogen sinds jaar en dag partijen in persoon procederen (dit blijft onveranderd met de nieuwe wetgeving). Arbeidsrechtadvocaten zullen hun cliënten in de meeste gevallen adviseren onderling tot een schikking te komen. Om die reden worden er veel zaken middels een vaststellingsovereenkomst (ontslag met wederzijds goed vinden) of via een proforma ontbinding afgedaan. Een procedure heeft altijd een risico, zeker een ontbindingsprocedure. Immers daar is geen hoger beroep mogelijk, dus als rechtszoekende heeft met één kans en die kans zal goed benut moeten worden. Om die reden wordt er dan vaak voor gekozen om een advocaat in te schakelen. Als men dit doortrekt naar andere zaken dan arbeidszaken, dan zal naar mijn mening en verwachting de hoger beroep zaken significant stijgen. Immers als het in eerste aanleg niet is geworden hetgeen men er van verwachten, zal men willen dat het in hoger beroep wel gaat zoals men verwacht en zal men een advocaat in de arm nemen. Tevens heeft de verruiming van de competentiegrens van de kantonrechter gevolgen voor de rechterlijke macht. Vanzelfsprekend zal er voor de kantonrechter meer werk komen en voor de civiele sector minder. Dit zal grotere werklast met zich meebrengen voor de sector kanton. Niet alleen omdat er een verschuiving qua zaken zal plaatsvinden, maar ook om dat het aannemelijk is dat de verruiming van de kantonrechtersbevoegdheid een aanzuigende werking zal hebben. Burgers zullen op basis van deze bevoegdheid wellicht sneller geneigd zijn om hun zaak aan de rechter voor te leggen. Daarnaast dienen er meer kantonrechters opgeleid te worden. Door een wellicht aanzuigende werking zal de rechtspraak een nog hoger werklast krijgen, terwijl de rechtspraak het vandaag de dag al zeer druk heeft. Op zeer regelmatige basis komt het voor dat het wijzen van vonnis, ook bij de kantonrechter, meerdere malen in één zaak wordt uitgesteld omdat er simpelweg geen tijd voor is. Daar waar de overheid in 2002 nog wil streven naar efficiency en een beroep doet op de advocatuur om slechts die zaken aan te brengen waarbij partijen er echt niet meer samen uit kunnen komen (zie paragraaf 2.2.2), lijkt het erop dat er met het wetsvoorstel wordt getracht om meer zaken aanhangig te maken. Dit lijkt elkaar tegen te spreken. Ook voor de advocatuur zal de verruiming van de bevoegdheid van de kantonrechter gevolgen hebben. Deze verruiming zal het procesmonopolie van de advocaat schaden en van invloed zijn op de hoeveelheid werk voor de advocatuur. Daar waar eerst vanaf € 5.000,- verplicht een advocaat gesteld moest worden, zal dit de na inwerkingtreding van de evaluatiewet modernisering RO pas vanaf € 25.000,- het geval zijn. Vermoedelijk zal dit voornamelijk voor de eenmanskantoren die werkzaam zijn in de algemene rechtspraktijk grote gevolgen hebben. De procesmonopolie is er echter niet alleen omwille van de advocatuur maar ook omwille van de rechtzoekende. Er is in deze rechtsstaat behoefte aan adequate rechtsbijstand zodat een onpartijdige rechter in staat is met snelheid en diepgang een gemotiveerde beslissing te nemen. Wanneer er gebruik wordt gemaakt van een advocaat, wordt er al enig voorwerk gedaan en zal dit voor de rechter gemakkelijker zijn. Tevens garandeert de rechtzoekende zich met een advocaat van een bepaalde kwaliteit. Een advocaat heeft een verplichte driejarige beroepsopleiding gevolgd en dient tevens elk jaar verplicht een bepaald aantal cursussen te volgen. Hierdoor blijven bepaalde competenties gegarandeerd, wat overigens niet het geval is bij overige rechtsbijstandverleners. Tevens kan een rechtszoekende zich wenden tot een gespecialiseerd advocaat. Immers een advocaat kan niet deskundig zijn 52
op elk rechtsgebied en de Nederlandse Orde van Advocaten verwacht dan ook een zekere mate van specialisering. Als voorbeeld kan een letselschade zaak van € 10.000,- worden genomen. Daar zal een burger tegenover een groot en machtig verzekeringsapparaat komen te staan en is deskundige bijstand van een gespecialiseerde advocaat gewenst. Daarnaast biedt een advocaat vaak ook veel hulp in een zaak waarbij de gang naar de rechter nog niet is betreden. Een advocaat onderhandelt vaak eerst met de wederpartij omtrent een mogelijke schikking. Tevens wordt met verplichte procesvertegenwoordiging de zogenaamde ‘equality of arms’ gewaarborgd. Dit zorgt ervoor dat, indien gebruik wordt gemaakt van advocatenbijstand, elke partij gelijkwaardig is. Mijns inziens is de meest belangrijke taak van een advocaat het bijstaan van de cliënt. En dit altijd met het belang van de cliënt voorop. Een advocaat probeert over het algemeen juist de gang naar de rechter te voorkomen door middel van een geschil te schikken. Naar mijn mening beoogt juist dit het belang van de rechtzoekende. Hoewel de evaluatiewet modernisering RO binnenkort al in werking zal treden, ben ik van mening dat de bevoegdheid van de kantonrechter niet zodanig verruimd dient te worden. Mijns inziens kan er niet gesproken worden over een klein bedrag als het gaat om een vordering van € 25.000,- (of zelfs € 10.000,-). Daarbij geldt tevens dat een zaak met een relatief ‘klein’ geldelijk belang helemaal niet juridisch eenvoudig behoeft te zijn. Verplichte procesvertegenwoordiging zorgt voor gelijkheid in de rechtszaal en dat is naar mijn mening een belangrijk aspect. Daarnaast ben ik van mening dat de regering teveel probeert om slechts de toegang tot het recht te vergemakkelijken, maar te weinig rekening houdt met het ‘recht halen’. Als een rechtzoekende een geschil heeft met de wederpartij en ook daadwerkelijk zijn recht wil halen, zal hij of zij er goed aan doen om een advocaat in de hand te nemen. Niet alleen kan er eerst geprobeerd worden om de gang naar de rechter te voorkomen, wat tevens tot kostenbesparing zal leiden, maar ook in een gerechtelijke procedure zal de kans van slagen hoger zijn. Geconcludeerd kan worden dat er dus wel van meer toegankelijkheid kan worden gesproken doordat de burger in meer zaken bevoegd is om zelf te procederen, maar of de burger dan ook daadwerkelijk zijn recht haalt zonder rechtsbijstand is wellicht een grotere vraag. In de praktijk blijkt echter dat de rechtzoekende met rechtsbijstand toch beter af is.54 Zoals aan het begin van dit hoofdstuk reeds is aangehaald, wordt de toegankelijkheid van de rechtspraak niet alleen bepaald door de verruiming van de bevoegdheid van de kantonrechter. Hierbij is tevens van groot belang wat de kosten voor een procedure zullen zijn. Zoals de regering in de memorie van toelichting van de evaluatiewet modernisering RO alsmede de commissie Hofhuis in haar rapport heeft aangegeven, mogen de kosten van een procedure niet te hoog oplopen. Belangrijk hierbij is het griffierecht dat betaald dient te worden indien men een zaak aanhangig wil maken bij de rechter. Naar aanleiding van het wetsvoorstel voor de invoering van kostendekkende griffiegelden zullen deze aanzienlijk omhoog gaan. Beter gezegd, deze zullen nog hoger worden dan deze nu al zijn. Daar waar een on- of minvermogende op dit moment € 71,- euro dient te betalen om zijn vordering door de kantonrechter te laten behandelen, zal hij of zij in de toekomst maar liefst € 125,- dienen te betalen.
54
Zie interview bijlage 1 van dit rapport
53
De toegang tot het recht dient op grond van artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens ook in financieel opzicht gewaarborgd te blijven. Naar mijn menig zal hiervoor gevreesd moeten worden. Doordat de regering heeft aangekondigd dat de rechtspraak bekostigd dient te worden door degenen die daar gebruik van maken, lijkt zij haar handen van de verantwoordelijkheid af te trekken om de toegang tot het recht te blijven garanderen. Daar waar zij aan de ene kant tracht de rechtspraak toegankelijk te maken door de bevoegdheid van de kantonrechter te verruimen, lijkt het erop dat zij dit aan de andere kant probeert te blokkeren door de griffierechten zo hoog te maken. Mijns inziens zal er uiteindelijk iemand de stoute schoenen moeten aantrekken en moeten doorprocederen tot aan het Europese Hof van de Rechten van de Mens, waar beoordeelt zal moeten worden of de Nederlandse regering gerechtigd is om de griffiegelden zo hoog te maken. Daarbij dient in aanmerking te worden genomen dat het risico zeer groot is dat de griffiegelden steeds maar weer verhoogd zullen moeten worden om deze kostendekkend te houden. Het zal niet meer dan logisch zijn dat de rechtzoekende zijn vordering niet aan de kantonrechter voorlegt, omdat hij of zij zich de griffierechten niet kan veroorloven. Het kostendekkend maken van de griffierechten kan enkel en alleen zorgen voor een extra drempel om de gang naar de rechter te betreden. Samengevat wordt er aan het eind van dit onderzoek geconcludeerd dat de rechtspraak door de verruiming van de bevoegdheid van de kantonrechter misschien wel toegankelijker wordt, maar dat dit niet in het voordeel van de rechtzoekende zal werken. De rechtzoekende zal vaak beter af zijn als hij of zij een advocaat (of in ieder geval een rechtsbijstandverlener) in zal schakelen voor een geschil. Niet alleen voor het voeren van een gerechtelijke procedure, maar ook juist ter voorkoming daarvan! Door de onafhankelijkheid van een advocaat zal die eerder in staat zijn partijen tot elkaar te brengen. Zowel door de deskundigheid van de advocaat, zijn emotionele onafhankelijkheid, alsmede zijn inschatting van een zaak, zullen partijen eerder nader tot elkaar brengen dan wanneer als zij als kemphanen tegenover elkaar voor de kantonrechter hun geschil kunnen uitvechten. Daarnaast zal dit voor de rechterlijke macht en voornamelijk voor de kantonrechter ook aanzienlijk schelen. Immers, hun werklast zal aan de ene kant stijgen, maar het voorwerk van een advocaat zal hun werk aan de andere kant verlichten. Voorts kan het voor de advocatuur tot gevolg hebben dat zij minder werk zal krijgen doordat zij wordt ‘geschaad’ in haar procesmonopolie. Echter zal elk advocatenkantoor er in het belang van haar clientèle verstandig aan doen hen te adviseren om, ondanks de hoogte van de vordering, een advocaat in te schakelen. De toegankelijkheid van de rechtspraak zal echter beperkt worden door het invoeren van de kostendekkende griffierechten. Deze kunnen voor een zodanig hoge drempel zorgen, dat de rechtzoekende af zal zien van een rechterlijke procedure.
54
Literatuurlijst Handboeken P.A. Stein & A.S. Rueb 2009 P.A. Stein & A.S. Rueb, Compendium van het burgerlijk procesrecht, Deventer: Kluwer 2009. M.L. Hendrikse 2011 M.L. Hendrikse, Burgerlijk procesrecht praktisch belicht, Deventer: Kluwer 2011.
Parlementaire stukken Evaluatiewet modernisering rechterlijke organisatie • Kamerstukken II 2008/09, 32 021, nr. 2 (voorstel van wet) • Kamerstukken II 2008/09, 32 021, nr. 3 (memorie van toelichting) • Kamerstukken II 2008/09, 32 021, nr 4 (advies raad van state en nader rapport) • Kamerstukken II 2009/10, 32 021, nr. 7 (nota van wijziging) • Kamerstukken I 2009/10, 32 021, A (gewijzigd voorstel van wet) • Kamerstukken I, 2010/11, 32 021, C herdruk (voorlopig verslag vaste commissie voor justitie) Wet griffierechten burgerlijke zaken • Kamerstukken II, 2008/09, 31 758, nr. 2 (voorstel van wet) • Kamerstukken II, 2008/09, 31 758, nr. 3 (memorie van toelichting) • Kamerstukken II, 2088/09, 31 758, nr. 4 (advies raad van state en nader rapport) • Kamerstukken I, 2009/10, 31 758, A (gewijzigd voorstel van wet) • Kamerstukken I, 2009/10, 31 758, B herdruk (voorlopig verslag vaste commissie voor justitie) • Kamerstukken I, 2009/10, 31 758, C (memorie van antwoord) • Kamerstukken I, 2009/10, 31 758, D (verslag vaste commissie voor justitie) Wet kostendekkende griffierechten • Consultatieversie voorstel van wet: Wijziging van Algemene wet bestuursrecht en de wet griffierechten in burgerlijke zaken in verband met de invoering van kostendekkende griffierechten. • Consultatieversie memorie van toelichting: Wijzing van Algemene wet bestuursrecht en de wet griffierechten in burgerlijke zaken in verband met de invoering van kostendekkende griffierechten. Wet herziening burgerlijk procesrecht • Kamerstukken II 1999/00, 26 855, nr. 1 (voorstel van wet) • Kamerstukken II 1999/00, 26 855, nr. 3 (memorie van toelichting)
55
Wet organisatie en bestuur gerechten • Kamerstukken II 1999/00, 27 181, nr 1 (voorstel van wet) • Kamerstukken II 1999/00, 27 181, nr. 3 (memorie van toelichting) Wet Raad voor de Rechtspraak • Kamerstukken II 1999/00, 27 182, nr. 1 (voorstel van wet) • Kamerstukken II 1999/00, 27 182, nr. 3 (memorie van toelichting) Veegwet 1 mei 2003 • Kamerstukken II 2002/03, 28 863, nr. 1 (voorstel van wet) • Kamerstukken II 2002/03, 28 863, nr. 3 (memorie van toelichting)
Rapporten/adviezen Adviescommissie verbreding kantonrechtspraak en differentiatie werkstromen 2007 Adviescommissie verbreding kantonrechtspraak en differentiatie werkstromen, ‘Ruim baan voor de burger,’ De Rechtspraak: Den Haag 2007. Commissie evaluatie modernisering rechterlijke organisatie 2006 Commissie evaluatie modernisering rechterlijke organisatie, ‘Rechtspraak is kwaliteit,’ Den Haag 2006. Nederlandse Vereniging voor de Rechtspraak 2008 Nederlandse Vereniging voor Rechtspraak, ‘Advies kantonrechtspraak,’ 2008. Nederlandse Orde van Advocaten 2008 Nederlandse Orde van Advocaten, ‘Evaluatiewet modernisering rechterlijke organisatie,’ Den Haag 2008. Nederlandse Orde van Advocaten 2008 Nederlandse Orde van advocaten 2008, brief van de Haagse Orde (bijlage 2 in de brief).
Tijdschriftartikelen Nispen 2001 C.J.J.C. Nispen, ‘Nieuw Burgerlijk Procesrecht’, Advocatenblad 2001, p. 568-574. Hofhuis 2001 H.F.M. Hofhuis, ‘Wijzigingen in de rechterlijke organisatie’, Tijdschrift voor de civiele rechtspleging 2001, p. 16-18. 56
Fenstra 2011 A. Fenstra, ‘Verbijsterende ingrepen in de rechtspraak’, Mr. 2011, p. 96-98.
Bauw 2010 E. Bauw, ‘Ruim baan voor de consument’, Tijdschrift voor consumentenrecht en handelsrecht 2010, p. 251-257.
Internetbronnen Van Mierlo 2010 M. van Mierlo, ‘Uitbreiding bevoegdheid kantonrechter’, Van Zandvoort en Lauwen Advocaten Oss: juli 2010 . Mr. Magazine Online 2011 (tevens bijlage 2 van dit rapport) Mr. Magazine Online ‘Verruiming bevoegdheid kantonrechter kan leiden tot lagere advocatentarieven’, mei 2011 Fruytiers Lawyers en Business Fruytiers Lawyers en Business, ‘Meer bevoegdheid voor de kantonrechter,’ . Raad voor de rechtspraak Raad voor de rechtspraak, ‘Toegankelijke rechtspraak: wetsvoorstel evaluatiewet modernisering rechterlijke organisatie.’ Rechtspraak.nl 2009 . Raad voor de Rechtspraak Raad voor de rechtspraak, ‘Rechtspreken: samen of alleen. Over meervoudige en enkelvoudige rechtspraak’, . Rechtspraak.nl
57
‘Themadossier: herziening gerechtelijke kaart,’ Rechtspraak.nl 2011 . S. van den Heerik 2009 S. van den Heerik, ‘Wetsvoorstel uitbreiding bevoegdheid kantonrechter,’ Juristenweblog.nl 2009, <www.juristenweblog.nl/artikelen.asp?aid=13>. Rechtspraak.nl <www.rechtspraak.nl>. Rijksoverheid <www.rijksoverheid.nl>.
58
Bijlage 1 Interview met kantonrechter en griffier van de rechtbank Haarlem Vragen aan kantonrechter Vraag: Sinds wanneer bent u kantonrechter? Antwoord: Ik ben rechter sinds 1986, maar kantonrechter sinds 1998. Vraag: Aan welke vereisten dient men te voldoen om kantonrechter te kunnen worden? Welke opleiding dient men te volgen? Antwoord: Om rechter te kunnen worden dient men uiteraard eerst een universitaire rechten studie te hebben volbracht. Vervolgens dient iemand een raio of rio opleiding te volgen om rechter te worden. Om uiteindelijk kantonrechter te kunnen worden, dient men een (flink) aantal jaren ervaring te hebben als rechter. Vragen aan griffier Vraag: Sinds wanneer bent u griffier? Antwoord: Ik ben griffier/gerechtssecretaris sinds 2001 Vraag: Welke opleiding heeft u gevolgd/aan welke vereisten dient men te voldoen om griffier te worden? Antwoord: Ik ben binnengekomen op de griffie en heb vervolgens intern allerlei opleidingen en cursussen gedaan. Zo ben ik van junior assistent doorgegroeid tot aan de functie die ik nu bekleed. Tegenwoordig is dit niet meer mogelijk en dient met tenminste HBO-Rechten te hebben gedaan. Gezamenlijke vragen Vraag: De competentiegrens van de kantonrechter zal verhoogd worden naar € 25.000 en zal worden uitgebreid met consumentenzaken en consumentenkrediet. Hoe denkt u in het algemeen over de verruiming van deze bevoegdheid?
59
Antwoord: De verruiming van de competentiegrens naar € 25.000 vind ik in principe wel goed. Ik denk dat er nu wel een aantal mensen zijn die hun vordering nu wel zullen aanbrengen, omdat er geen verplichte advocatenbijstand meer geldt en dat in de kosten scheelt. Toch is er wel een beetje een vertekend beeld met betrekking tot de consumentenzaken. Sector kanton behandeld namelijk al heel veel consumentenzaken. Denk aan zaken van de grote bekende telefoonbedrijven of energieleveranciers. Ik denk dat zo’n 70 á 80 procent van de handelszaken zulk soort zaken zijn. Over het algemeen zijn het ook deze bedrijven die een procedure starten. Die geven de zaak uit handen aan een deurwaarder en maakt het eigenlijk niet zoveel uit hoeveel geld dat kost. Voor onze klanten is de verruiming van de competentiegrens goed. Er zullen nu waarschijnlijk toch wel mensen zijn die hun zaak nu wel zullen aanbrengen, nu ze geen advocaatkosten meer hoeven te betalen. Vraag: Denkt u dat deze verruiming bijdraagt aan toegankelijkheid van de rechtspraak voor de rechtzoekende? Antwoord: De verruiming op zich draagt naar mijn mening wel bij aan de toegankelijkheid van de rechtspraak. Zoals zojuist al gezegd, ik denk dat het mogelijk is dat meer mensen nu bereid zijn om sneller naar de rechter te stappen. Vraag: In hoeverre denkt u dat de verruiming van de competentiegrens van de kantonrechter een grote werklast voor de rechterlijke macht tot gevolg zal hebben? Hoe denkt u daarover? Antwoord: Dat is nog moeilijk in te schatten. Voor de werklast van de rechterlijke macht zal het waarschijnlijk weinig veranderen. Er zal hoogstens een verschuiving plaatsvinden. Wellicht dat de verruiming van de competentiegrens een klein beetje een aanzuigende werking zal hebben. Voor de sector kanton zal er waarschijnlijk wel wat meer werk komen en voor de sector civiel wat minder. Er zullen namelijk een aantal zaken van civiel over gaan naar kanton, maar ook dit zal niet heel erg veel zijn. Met betrekking tot de civiele handelszaken heeft de sector kanton van de rechtbank Haarlem in de afgelopen drie maanden ongeveer 4500 zaken behandeld. De sector civiel slechts ongeveer 1800 in het afgelopen jaar! Hiervan lag het financieel belang van slechts 219 zaken tussen de € 5.000,- en € 25.000,- en daarvan zijn er ook nog eens 137 als verstek afgedaan. De sector kanton van de rechtbank Haarlem zal dit dus wel aankunnen, het zullen niet heel veel zaken zijn die erbij komen. Voor sector civiel is het ingrijpender, deze sector heeft al een aanzienlijk stuk minder zaken dan sector kanton en van die zaken zal dan ook nog een gedeelte verdwijnen naar de sector kanton. Vraag: Nu is mij bekend dat er binnen de sector kanton geen rechters worden opgeleid, dit gebeurt binnen de sector civiel. Als een zodanig aantal zaken van civiel overgaat naar kanton, dan zullen rechters binnen de sector kanton ook opgeleid moeten gaan worden. Hoe denkt u hierover? 60
Antwoord: Binnen de rechtbank Haarlem wordt er ook opgeleid binnen de sector kanton. Het klopt dat wij hiermee een uitzondering zijn op andere rechtbanken, waar niet binnen de sector kanton wordt opgeleid. Echter zou het natuurlijk ook zo kunnen zijn dat met de competentiegrens verhoging ook opleidende civiele rechters over zullen gaan naar de sector kanton, waar zij hun opleidingswerkzaamheden kunnen voortzetten. Maar ik zou mij kunnen indenken dat het bij andere rechtbanken moeilijker zal zijn om rechters op te leiden binnen de sector kanton. Wellicht bent u bekent met de inhoud van het adviesrapport van de commissie Hofhuis, genaamd “Ruim baan voor de burger”. De commissie heeft voor de toegankelijkheid van de rechtspraak een aantal voorwaarden opgesteld. Een van deze voorwaarde is dat de totale kosten voor de procedure niet te hoog mogen zijn. Dit zou gerealiseerd moeten worden door het verruimen van de bevoegdheid van de kantonrechter, zodat er geen verplichte advocaat meer gesteld hoeft te worden en dit in ieder geval in rechtsbijstandkosten zal schelen. Vraag: In hoeverre denkt u dat de rechtzoekende erbij gebaat is dat hij geen verplichte advocatenbijstand hoeft in te schakelen? Antwoord: Vaak is een burger er helemaal niet zo bij gebaat om geen advocaat of gemachtigde in te schakelen. Zeker als gedaagde niet. Een eiser maakt over het algemeen wel vaak gebruik van gemachtigde, zij moeten sowieso al een deurwaarder inschakelen om een dagvaarding te laten betekenen. Als je al gedaagde dan tegenover zo’n gehaaide deurwaarder staat, heb je meestal weinig kans. Vraag: Houdt u daar als rechter rekening mee, als één der partijen wel een advocaat/gemachtigde heeft en de andere partij niet? Antwoord: Ja, als rechter houd ik daar wel rekening mee. Zeker wanneer er tegen de vordering geen mogelijkheid tot hoger beroep openstaat stel ik mij minder lijdelijk op dan in andere zaken. Mocht één der partijen echt geen idee hebben waar ze het over hebben, dan wordt de zaak vaak aangehouden en sturen wij ze naar het juridisch loket. Daar kan men een uur gratis advies krijgen en indien nodig, doorverwezen worden naar een advocaat. Vraag: Denkt u dat de afschaffing van verplichte advocatenbijstand bij vorderingen tot 25.000 een werklast vermeerdering of een werklastvermindering met zich meebrengt? Antwoord: Dat is nu nog lastig te zeggen. Vaak weten burgers het niet zo goed waar ze het over hebben, wat de werklast wat groter maakt omdat de rechter dan dingen moet aanvullen. Aan de andere kant zijn er ook advocaten die simpele kwesties onnodig ingewikkeld maken. Vraag: Geeft u de voorkeur aan het behandelen van zaken waarbij partijen wel juridische bijstand hebben of zaken waarbij geen juridische bijstand is ingeschakeld? En waarom? 61
Antwoord: Dit hangt ook weer van de zaak af. In bepaalde, juridisch ingewikkelde, zaken, vind ik het altijd wel prettig als een advocaat al wat voorwerk heeft gedaan. Dit heeft echter niet zoveel te maken met de hoogte van de vordering. Een vordering van € 1.000,- kan net zo goed juridisch complex zijn als een vordering van € 25.000,-. Daarbij komt ook dat bijvoorbeeld arbeidszaken vaak veel meer juridisch complex zijn dan vorderingen. Vraag: De regering heeft aangekondigd de griffiegelden flink te willen verhogen. Er is inmiddels een conceptwetsvoorstel uitgebracht. De griffiegelden moeten kostendekkend gemaakt worden. Hoe denkt u hierover? Denkt u dat de toegankelijkheid van de rechtspraak hiermee gewaarborgd zal worden/blijven? Antwoord: De griffiegelden gaan aanzienlijk omhoog. Het laagste tarief is nu € 71,- en dat wordt € 125,als het nieuwe wetsvoorstel er doorheen komt. Dat is toch een aanzienlijke verhoging. Als alleen de competentiegrens verhoging van de kantonrechter in aanmerking genomen wordt, denk ik dat dat de rechtspraak wel toegankelijker zal kunnen maken. Daarentegen kan een zodanige verhoging van de griffiegelden toch wel weer tot een belemmering van de toegankelijkheid leiden. Daarbij moet uiteraard ook in aanmerking genomen worden dat als de eiser de zaak wint, hij de griffiegelden dan wel weer op de gedaagde kan verhalen met een executoriale titel. Echter komt het meer dan vaak voor dat er bij de gedaagde niks te halen valt. De bijkomende kosten na een procedure zijn vaak zo hoog dat de verliezende partij dit vaak niet kan betalen. Uiteindelijk komt het er dan op neer dat de eiser dan toch zelf voor de kosten moet opdraaien. Als de griffiegelden dan aanzienlijk omhoog worden geschroefd, is dit alleen maar weer een grotere kostenpost. De verhoging van de griffiegelden kan toch weer zorgen voor een extra drempel. Vraag: De evaluatiewet modernisering RO zal ook meervoudige kantonrechtspraak mogelijk maken. Van oudsher is de kantonrechter een alleensprekende rechter, hoe staat u tegenover meervoudige kantonrechtspraak? Antwoord: Leuk en leerzaam. Maar zeker niet te vaak. Het lijkt mij in sommige zaken wel leuk om met collega’s een oordeel te vellen, maar het hoeft voor mij niet regelmatig te gebeuren. Vraag: Nou zijn kantonrechters toch alleensprekende rechters, is het voor zo’n rechter niet moeilijk om nu dan samen met twee andere rechter niet lastig om tot een beslissing te komen? Antwoord: Nee dat lijkt mij niet. Elke kantonrechter heeft ook tijdens zijn of haar opleiding meervoudig recht gesproken. Daarbij komt het nu ook al voor dat ik op de afdeling advies vraag aan andere rechters, daar baseer ik dan mijn beslissing op. Maar uiteindelijk is dat dan wel mijn beslissing. Vraag: In 2002 zijn de kantongerechten ondergebracht als sector kanton bij de rechtbanken. Nu zal met de inwerkingtreding van de evaluatiewet modernisering RO de verplichting tot het 62
hebben van een sector kanton vervallen. Hoe staat u hier tegenover? Zal dit van toegevoegde waarde zijn voor de kantonrechtspraak? Antwoord: Voor grote rechtbanken zoals Haarlem en Amsterdam is dit absoluut niet van toegevoegde waarde voor de kantonrechtspraak. Het zou alleen maar zorgen voor werkverdeling. In de rechtbank Haarlem zou dat betekenen dat de kantonrechtspraak overboord zal vallen, daarom is er binnen deze rechtbank ook voor gekozen om de sector kanton te behouden. Ik kan mij echter indenken dat het voor kleinere rechtbanken zoals Almelo wel van toegevoegde waarde zou kunnen zijn. Deze rechtbank is zodanig klein dat een aparte sector in stand houden niet van toegevoegde waarde zal zijn. Vraag: Denkt u dat de kantonrechtspraak zal worden aangetast indien een verplichte sector kanton zal worden afgeschaft? Antwoord: Ja, dat heb ik in het vorige antwoord ook al redelijk aangegeven. Vooral voor grote rechtbanken lijkt het mij dat de kantonrechtspraak zal worden aangetast als er geen aparte sector kanton meer in stand gehouden zal worden.
63
Bijlage 2 Artikel Mr. Magazine Online
Verruiming bevoegdheid kantonrechter kan leiden tot lagere advocatentarieven dinsdag, 24 mei 2011 door redactie Mr. Advocaten zullen met scherpere tarieven moeten komen om weerstand te bieden aan de concurrentie van andere juridische dienstverleners zoals bedrijfsjuristen en rechtsbijstandverzekeraars. Dit als gevolg van de uitbreiding van de competentie van kantonrechters. Voor bedrijfsjuristen en rechtsbijstandverzekeraars betekent de verruiming goed nieuws. Al jaren op de (politieke) agenda en vanaf 1 juli een feit: de kantonrechter mag over zaken tot 25.000 euro beslissen. Op dit moment behandelt de kantonrechter zaken met een waarde tot 'slechts' 5.000 euro. Particulieren en ondernemers kunnen dus binnenkort meer relatief eenvoudige zaken zonder de hulp van een advocaat aan de kantonrechter voorleggen. "Goed nieuws voor bedrijfsjuristen!", zegt Marjon Joosten, jurist bij De Raadgevers Bedrijfsjuristen (een juridisch adviesbureau dat zich richt op ondernemers in het midden- en kleinbedrijf). Veel zaken moet Joosten overdragen aan een advocaat, omdat het al snel over hogere bedragen dan 5.000 euro gaat. "We zijn blij dat de grens van het procesmonopolie wordt verhoogd. Bedrijven zullen hun bedrijfsjurist vaker kunnen inzetten waardoor het veel goedkoper wordt. Bedrijfsjuristen krijgen dus meer werk! Zij kennen het bedrijf en de juridische kwestie goed, het is dan zonde om het laatste stukje uit handen te moeten geven." Joosten wijst erop dat er ook een nadeel kleeft aan de competentie-uitbreiding. Volgens haar bestaat het risico dat mensen zelf over hoge bedragen gaan procederen, waardoor belangrijke juridische verweren mogelijk niet worden benut.
'Sneu' De verruiming van de bevoegdheid zal het procesmonopolie van de advocaat schaden en dat kan invloed hebben op de hoeveelheid werk voor de advocatuur. Han Vallenduuk, partner bij Vallenduuk Advocaten in Haarlem, noemt het vooral 'sneu' voor de eenpitters met een algemene praktijk. "Dat is een grote groep die van oudsher wacht tot het grind knerpt. Zij zullen het moeilijk krijgen. Ze worden geconfronteerd met concurrentie van bijvoorbeeld rechtsbijstandverzekeraars en deurwaarders die doorgaans veel transparanter zijn. Daar zal de rechtzoekende eerder voor kiezen. Daarom zullen ze zich moeten specialiseren, meer de boer op moeten gaan en een duidelijke website moeten hebben. Al met al zullen ze gewoon (meer) moeten gaan ondernemen om het hoofd boven water te houden." Joosten denkt dat advocaten vooral met betere uurtarieven moeten komen. "Advocaten zullen écht zaken mislopen als ze geen scherpere tarieven gaan aanbieden." Vallenduuk zegt zelf geen last te zullen krijgen van het besluit, omdat zijn kantoor een 'echte nichespeler' is op het gebied van wegtransport en veel strafrecht doet op basis van toevoegingen.
64
Aantrekkingskracht Rechtsbijstandverzekeraar ARAG is blij met het besluit tot verruiming. Volgens Peter Deen, adjunct-directeur van ARAG, kunnen daardoor meer zaken intern behandeld worden en dat levert een financieel voordeel op. "Al moet dat voordeel niet worden overschat. Het zal gaan om zo'n 800 tot 1000 zaken. Op een totaal van 50.000 meldingen per jaar is dat niet gigantisch." Deen verwacht dan ook niet 'schepen met nieuwe juristen' te zullen aantrekken. Wel zegt hij dat de aantrekkingskracht als werkgever er beter op wordt. "Voor onze juristen wordt het leuker, omdat ze zaken met grotere belangen mogen behartigen. De juridische vraag blijft vaak hetzelfde, maar als het belang groter is, wordt een zaak ook aantrekkelijker." Deen benadrukt dat het vooral voor cliënten een positieve ontwikkeling is. Zij hoeven hun zaak niet nog eens – aan de advocaat naar wie de zaak is doorverwezen – uit te leggen en opnieuw een vertrouwensband op te bouwen. "Het blijft nu een één op één-relatie met onze jurist." Extra opleiding hebben de juristen van ARAG niet nodig. "De inhoudelijke problematiek wordt niet per se ingewikkelder naarmate het belang groter wordt." Wel zullen de zaken met een groter belang in eerste instantie door de meer ervaren juristen worden behandeld.
Zorgwekkend De verruiming van de bevoegdheid van kantonrechters is bedoeld om de rechtspraak toegankelijker te maken. Daartegenover staat echter het voorstel om de griffierechten kostendekkend te maken. Deen: "Die maatregel staat haaks op de uitbreiding van de bevoegdheid van de kantonrechter en is zorgwekkend." Ook Joosten maakt zich zorgen: "Het is ontzettend tegenstrijdig. Ik hoop niet dat het doorzet. Verhoging van de griffierechten zou de toegankelijkheid weer aanzienlijk beperken." Michelle Vrolijk, juridisch medewerker bij Vallenduuk Advocaten, zegt hierover: "De kostendekkende griffierechten kunnen voor een zodanig hoge drempel zorgen dat de rechtzoekende af zal zien van een rechterlijke procedure."
65