EPN en Nieuwbouw
Tips berekenen EPC Modellering •
•
• •
•
Iedere bouwlaag dient als een aparte verwarmde zone gemodelleerd te worden. Indien bouwlagen, bijvoorbeeld tussenverdiepingen van een woongebouw, exact gelijk zijn dan kunnen deze worden samengevoegd tot één verwarmde zone. Met name bouwkundig zal dit niet het geval zijn (vergelijk een begane grond, verdieping en zolder) en zal iedere bouwlaag als aparte verwarmde zone moeten worden aangemerkt. Wanneer bouwlagen enigszins op elkaar lijken, dan kan in het rekenprogramma een ingevoerde verwarmde zone (inclusief gevel) gekopieerd worden. Kleine wijzigingen voor de bovengelegen zone kunnen vervolgens aangepast worden. Beschouw aangrenzende ruimten die niet verwarmd worden (bijvoorbeeld een aangrenzende berging) in eerste instantie als buiten. Voldoet de EPC niet, dan kunnen deze ruimten alsnog als AOR worden beschouwd. Binnen de EPC-begrenzing moeten alle verblijfsgebieden, badruimte(n) en toiletten liggen. Binnen de EPC-begrenzing mogen nooit sterk geventileerde ruimten liggen. Wanneer ruimten met meer dan 3 dm³/s per m² (bijv. een garage) geventileerd worden, zijn dit sterk geventileerde ruimtes. Deze worden in EPC-berekeningen gelijk aan buiten beschouwd. Voor een woongebouw dient één EPC-berekening uitgevoerd te worden. Het is niet toegestaan om in een woongebouw voor elke woning een afzonderlijke EPC-berekening te maken.
Bouwkundig •
•
Ga in eerste instantie uit van de forfaitaire methode voor de berekening van de lineaire koudebruggen. Wanneer wordt uitgegaan van de forfaitaire methode, dient de perimeter en eventueel de hoogte van de kruipruimte ingevoerd te worden. Nauwkeurig rekenen loont, rekenen met de uitgebreide methode heeft een gunstig effect op de EPC. Wanneer gerekend wordt met de uitgebreide methode, dient naast de perimeter en eventuele hoogte van de kruipruimte voor iedere koudebrug de lengte en bijbehorende psi-waarde ingevoerd te worden. Let er op dat de zijaansluiting van het kozijn in de gevel anders is dan de onder- of bovenaansluiting van het kozijn. Voor de begane-grondvloer dient ook een onderscheid gemaakt te worden tussen de langs- en dwarsdoorsnede. De uitgebreide methode geeft ten opzichte van de forfaitaire methode een verlaging van de EPC van ca. 0.03 – 0.06, een en ander afhankelijk van het aantal koudebruggen en type woning (rijtjeswoning, hoekwoning, vrijstaande woning).
Pagina 1 van 5
•
•
•
De meest gunstige aangrenzend onverwarmde ruimte (AOR) is een aangrenzend onverwarmde serre (AOS). Hierbij kan namelijk gebruik gemaakt worden van de mogelijkheid de ventilatielucht via deze serre voor te verwarmen. Hiervoor zullen uiteraard wel de nodige maatregelen (roosters) aan de serre getroffen moeten worden. Een serre die als AOS gemodelleerd wordt, ligt buiten de thermische schil/is fysiek gescheiden van de verwarmde zone. Het is dus niet de bedoeling dat de bewoners deze serre gaan gebruiken als uitbouw van de woonkamer. Het gunstige effect van een aangrenzend onverwarmde ruimte of serre wordt alleen meegenomen indien voor de lineaire warmteverliezen gerekend wordt volgens de uitgebreide methode. Dit betekent dat naast de perimeter en eventueel hoogte van de kruipruimte voor alle lineaire koudebruggen de lengte en bijbehorende psi-waarde ingevuld moet worden. Constructies tussen een verwarmde zone en een aangrenzend verwarmde ruimte (AVR) kunnen vanwege ‘thermisch evenwicht’ buiten beschouwing worden gelaten. De oppervlakten en Rcwaarden van deze constructies hoeven niet in de berekening ingevoerd te worden. Denk hierbij bijvoorbeeld aan de scheidingsmuur tussen twee woningen. Maak een onderscheid voor deuren met meer of minder dan 65% lichtdoorlatende delen:
-Bedragen de lichtdoorlatende delen meer dan 65% van de deuroppervlakte? Dan de deur beschouwen als raam. -Bedragen de lichtdoorlatende delen minder dan 65% van het deuroppervlak? Dan moet de deur gesplitst worden in een gedeelte raam en een gedeelte deur. Voor een deur wordt vaak niet de Rc-waarde, maar de U-waarde opgegeven. Wanneer de deur bij de transparante delen wordt ingevoerd, wordt het probleem van het omrekenen van de Uwaarde omzeild. Voor de ZTA-waarde geldt dan 0. •
•
•
Voor de warmtedoorgangscoëfficiënt van ramen, samengesteld uit de warmtedoorgangscoëfficiënt van het glas en kozijn, kan uitgegaan worden van de forfaitaire waarde uit tabel 10 NPR 5129. Daarnaast loont het zeker bij veel raamoppervlak om te rekenen met de uitgebreide methode, zie hiervoor tabel 9 uit de NPR en eventueel de NEN-EN-ISO 10077. Let op dat bij het invoeren van de scheidingsconstructies die niet aan buitenlucht grenzen de juiste aard van de scheidingsconstructie wordt ingevoerd. Constructies grenzend aan bijvoorbeeld een kruipruimte leiden tot een lager energieverlies dan constructies grenzend aan buiten. De gebruiksoppervlakte is de oppervlakte binnen de thermische schil, gemeten op vloerniveau tussen de opgaande scheidingsconstructies. Let op er zijn uitzonderingen, tot de gebruiksoppervlakte behoren niet:
-De oppervlakte van delen van vloeren waarboven de netto hoogte kleiner is dan 1,5 meter (uitgezonderd vloeren onder trappen, hellingbanen e.d.)
Pagina 2 van 7
-Een trapgat liftschacht of vide waarvan de oppervlakte groter is dan 4 m² -Een dragende binnenwand -Een vrijstaande bouwconstructie, geen trap, waarvan de horizontale doorsnede groter is dan 0,5 m² -Een leidingschacht waarvan de horizontale doorsnede groter is dan 0,5 m² -Een incidentele nis, uitsparing of uitspringend bouwdeel indien het grondvlak daarvan kleiner is dan 0,5 m² Belemmeringen •
•
Belemmeringen hebben in de zomer een gunstig effect vanwege de reductie van de koelbehoefte, in de winter reduceren belemmeringen de zontoetreding waardoor de warmtebehoefte toeneemt. In eerste instantie zou voor de belemmeringen gekozen kunnen worden voor ‘meest ongunstige’. Er wordt dan gerekend met maximale zontoetreding in de zomer (koelbehoefte) en minimale zontoetreding in de winter (warmtebehoefte). Dit heeft een ongunstig effect op de EPC. Aanbevolen wordt om de belemmeringen goed mee te nemen in de berekening. Voor de belemmeringen kan uitgegaan worden van de vereenvoudigde berekeningsmethode, zie p. 54- 57 van NPR 5129. Belemmeringen en overstekken hebben met name bij een ZO, Z of ZW oriëntatie (zie ook tabel 16 op p.59 van NPR 5129) invloed op de EPC.
Luchtdichtheid/ infiltratie • • •
Voor natuurlijke ventilatie wordt als richtwaarde voor de karakteristieke luchtdoorlatendheid een qv10;kar/m² van 1.43 dm³/s per m² gegeven. Voor mechanische afzuiging wordt als richtwaarde voor de karakteristieke luchtdoorlatendheid een qv10;kar/m² van 1.00 dm³/s per m² gegeven. Bij gebalanceerde ventilatie moet de luchtdichtheid goed zijn om een goede werking van het ventilatiesysteem te bewerkstelligen. Voor gebalanceerde ventilatie wordt als richtwaarde voor de karakteristieke luchtdoorlatendheid een qv10;kar/m² van 0.625 dm³/s per m² gegeven.
Installatieconcepten • •
Gunstig is het een warmtepomp of zonneboilercombi te combineren met een laag temperatuurverwarmingssysteem (bijvoorbeeld vloer- of wandverwarming). Het is niet mogelijk een warmtepompboiler op ventilatieretourlucht voor de verwarming van het warmtapwater te combineren met gebalanceerde ventilatie met warmteterugwinning. De reden hiervoor is dat zowel de warmtepompboiler als de Pagina 3 van 7
•
warmteterugwinning gebruik maken van de warmte uit de retourlucht van de woning. Deze warmte kan natuurlijk maar één keer teruggewonnen worden. Er zal dus gekozen moeten worden voor óf een warmtepompboiler op ventilatieretourlucht óf warmteterugwinning. Koeling en bevochtiging worden in woningen vrijwel nooit toegepast.
Warmtapwater •
• •
•
•
Ongeacht de werkelijke leidinglengten mag er ook altijd uitgegaan worden van de forfaitaire waarde voor leidinglengten. Zijn de leidinglengten korter dan de forfaitaire leidinglengten dan is het gunstiger om uit te gaan van de werkelijke leidinglengten. Een veilige waarde voor de inwendige diameter van de leidingen is > 10 mm. In het algemeen geldt: in een grote woning moet een toestel met een hoge CW-klasse toegepast worden, in een kleine woning een toestel met een lage CW-klasse. Wanneer in een kleine woning echter een toestel met een hoge CW-klasse wordt toegepast, dan wordt hier in de EPN voor gecorrigeerd, en wordt een lager rendement in rekening gebracht. Zie tabel 21 NPR 5129 voor een indeling in comfortklasse, gebaseerd op de bruto warm-tapwaterbehoefte met een indicatie van het bijbehorende gebruiksoppervlak. Voor de meeste woningen geldt een CW-klasse 3. Circulatieleidingen komen in het algemeen alleen voor in woongebouwen ten behoeve van de individuele appartementen in het woongebouw. Toepassing van een circulatieleiding heeft overigens een ongunstig effect op de EPC. Dit komt door de warmteverliezen die optreden.
Ventilatie/ ventilatoren •
Het type ventilatiesysteem en de keuze voor gelijkstroom- of wisselstroomventilator(en) heeft een groot effect op de EPC. Wanneer met een wisselstroomventilator net niet voldaan wordt aan de EPC, is een gelijkstroomventilatoren aan te bevelen. • Bij een warmteterugwinning met een rendement van 75% of meer dan zijn in de praktijk gelijkstroomventilatoren aanwezig. Bij hoogrendement warmteterugwinning (95%) wordt standaard uitgegaan van gelijkstroomventilatoren. Ook is in deze wtw-units standaard een bypass voorzien. • De optie ‘niet mogelijk’ voor uitschakeling van de warmteterugwinning door bewoners heeft een gunstige invloed op de EPC. • Wanneer een warmtepompboiler wordt toegepast, moet bij het type ventilator gekozen worden voor een warmtepompboiler wisselstroom/gelijkstroom. Warmtepompboiler voor warmtapwater •
In geval van een warmtepomp voor warmtapwaterbereiding, met ventilatieretourlucht als bron, moet de overventilatie qv;wp in Pagina 4 van 7
dm³/s worden opgegeven. Indien geen gemeten waarde beschikbaar is, geldt qv;wp = 0.44 x Ag;verwz met een minimum van 44 dm³/s. Zonneboiler/ zonneboilercombi •
Voor het collector oppervlak geldt vaak een (half) veelvoud van 2.7 / 2.8 m².
Resultaten • •
•
•
•
De post verwarming en ventilatie zijn ongeveer even groot. Kijk bij de uitgebreide resultaten van warmtapwater wat de waarde voor Qbeh;tap;bruto is. Hiermee kan met behulp van tabel 21 NPR 5129 worden gecontroleerd of de aanname voor de CW klasse juist is geweest. Voor een woongebouw moet het aantal MJ gedeeld worden door het aantal woningen. Met de TOjuli wordt een indicatie gegeven van de kans op hoge temperaturen/ oververhitting in de woning. Indien TOjuli groter is dan 3, dan dient voor een woning met GIW een TO-berekening uitgevoerd te worden. Wanneer bij het rendement van het installatietoestel gekozen wordt voor de optie kwaliteitsverklaring, dan dient bij de bouwaanvraag ook een verklaring gevoegd te worden waaruit het (hogere) rendement volgt. Wanneer gebruik gemaakt wordt van herberekeningsformulieren, dan dienen deze ook bij de bouwaanvraag gevoegd te worden.
Pagina 5 van 7