Jan Lucassen
Tijdelijke of permanente vestiging van Duitsers in Holland*
Jaar in jaar uit trok een Westfaalse keuterboer met zijn zonen of broers naar Holland om daar gras te maaien. Het werk en het land bevielen hun goed, ze leerden er de weg kennen en misschien raakte een van de jonge 'hannekemaaiers' (grasmaaiers) verliefd op een Hollandse deerne. Bijgevolg besloot zo'n jonge man niet meer jaarlijks heen en weer te reizen, maar zich permanent in Holland te vestigen. Zo werd een trekarbeider een immigrant. Een dergelijke geschiedenis lijkt zeer aannemelijk. Men kan haar bijvoorbeeld aantreffen in de biografie van de bekende Nederlandse socialist Pieter Wiedijk, beter bekend onder zijn schuilnaam J. Saks. Veel Nederlandse genealogen die hun afstamming op een Duitse voorouder kunnen terugvoeren, veronderstellen eveneens dat aan diens of haar beslissing zich in Nederland te vestigen een loopbaan als trekarbeider voorafging. Deze veronderstelling wordt soms geschraagd, zoals in het aangehaalde voorbeeld, door een min of meer vage familieoverlevering, waarvan het waarheidsgehalte moeilijk aantoonbaar is. Op basis van wat inmiddels bekend is over het verschijnsel trekarbeid is het de vraag in hoeverre deze voorstelling van zaken klopt. De trekarbeider probeerde immers door het verdienen van geld in den vreemde juist aan geld te komen om zijn keuterbedrijf thuis in stand te kunnen houden, al dan niet in combinatie met andere verdiensten, zoals uit huisnijverheid. Trekarbeid had in zekere zin een conserverende werking voor het gebied van herkomst. Door de jaarlijkse injectie van guldens en rijksdaalders konden zeer velen hun, weliswaar armoedige, zelfstandigheid bewaren en kon men vermijden permanent te emigreren. 1
2
Hoeveel trekarbeiders bleven hangen? Hoe nu deze schijnbare tegenstrijdigheid tussen enerzijds de inzichten, verworven door de studie van de trekarbeid en anderzijds de veronderstellingen van menige Nederlandse genealoog met Duitse voorouders op te lossen? Dit is niet eenvoudig: de vestiging van individuele buitenlanders kan aan de hand van bronnen weliswaar worden aangetoond, maar heel wat moeilijker gaat dat voor de veronderstelde jaarlijkse trek, die daaraan voorafging. Er zijn nu eenmaal heel weinig nominatieve gegevens van trekarbeiders verzameld en nog minder zijn er bewaard gebleven. Toch is het voor een korte periode aan het begin van de 19e eeuw, dankzij een bepaling in de patentwetgeving, mogelijk voor enkele plaatsen in Holland een vergelijking te maken 3
* 1 2
3
E e n eerdere versie van dit artikel werd als lezing gepresenteerd op 9 september 1984 i n Neufi voor de Deutsche Arbeitsgemeinschajt Genealogischer Verbande. F. d e J o n g E d z . , / Saks literator en Marxist. Een politieke biografie (Nijmegen 1977)8-9. E e n voorvader van Wiedijk vestigde zich i n 1783 te Groot Schermer vanuit Drohne i n Pruisen. J . Lucassen, Naar de kusten van de Noordzee. Trekarbeid in Europees perspectief, 1600-1900 ( G o u d a 1984) met name 120-126; J . Lucassen, 'Hannekemaaiersbrieven 1860-1889. E e n bijdrage tot de geschiedenis van de arbeidsverhoudingen in de Friese hooibouw', It Beaken 49 (1987) 200-229. Voor enkele Duitse gebieden is er echter wel materiaal bewaard gebleven, zo bijvoorbeeld voor Lippe-Detmold, zie P. Lourens en J . Lucassen, Lipsker op de Groninger tichelwerken. Een geschiedenis Dan de Groningse steenindustrie met bijzondere nadruk op de Lipper trekarbeiders 1700-1900 (Groningen 1987).
254
i
Tijdelijke of permanente vestiging van Duitsers in Holland
Afb. 1. Turfstekers aan het werk, vroeg 17e eeuw. Duitse trekarbeiders konden in Holland seizoensgebonden werk vinden in de turfwinning. Gemeentearchief Amsterdam.
tussen de individuele trekarbeiders die in een plaats plachten te komen en de immigranten die daarna kwamen. Om te beginnen bezien we de Duitse hannekemaaiers, de grasmaaiers die in juni naar Midden- en Noord-Holland kwamen om gras te maaien en te hooien. In Schoorl bij Alkmaar kwamen in de periode 1806-1814 jaarlijks in juni 15 tot 20 grasmaaiers werken. In de patentlijsten kan men zo Barend, Hendrik of Dirk, Jan en Lourens Hartbeke aantreffen, afkomstig uit Berge in Osnabrück. Als buitenlandse arbeiders staan zij geregistreerd omdat zij een patent van ƒ 1- hadden gekocht. In de bevolkingsregisters van ca 1815 en van 1 januari 1830 komen we deze familienaam niet tegen, echter wel in dat van 1850. Dan blijken in Schoorl twee kooplieden te wonen, geboren in 1814 en 1819 in Bippen, niet ver van Berge en genaamd Herman Hendrik en Johan Barend Hartbeke. Beiden waren luthers en gehuwd met Schoorlse meisjes. Het is zeer wel mogelijk dat zij zonen waren van een of twee hannekemaaiers met dezelfde achternaam die veertig jaar eerder in Schoorl voor de hooibouw plachten te komen. 4
5
Het is echter te vroeg om te juichen over dit ene voorbeeld, waarbij een relatie tussen trek4
5
O v e r deze wet en over plaatsen waar voor de onderhavige problematiek relevante gegevens bewaard zijn gebleven, zie J . Lucassen, 'Beschouwingen over seizoengebonden trekarbeid naar het westen van Nederland, ca. 1600 - ca. 1800', Tijdschrift voor Sociale Geschiedenis 8 (1982) 327-358, met name 343 en 355. G A Alkmaar, Gemeentearchief Schoorl, O A 51 (patenten 1806-1811), N A 312 (patenten 1814); voor de bevolkingsregisters zie N A 975A (begin 19e eeuw) en ongenummerd (bevolkingsregisters 1830 en 1850).
255
Tijdelijke of permanente vestiging van Duitsers in Holland
arbeid en latere definitieve vestiging zou kunnen worden gelegd. Niet alleen omdat nader genealogisch onderzoek dit verband nog definitief zou moeten vaststellen, maar vooral omdat geen van de andere buitenlandse arbeiders in de patentlij sten van Schoorl tussen 1806 en 1814, 36 verschillende individuen, in genoemde bevolkingsregisters kan worden getraceerd, noch hun mogelijke afstammelingen. Evenmin lukte dit in andere plaatsen waar de noodzakelijke bronnen - patentlijsten met buitenlandse grasmaaiers en lijsten van inwoners van de daarop volgende halve eeuw - bewaard zijn gebleven: noch in Akersloot, noch in Oudorp, noch in Buiksloot bij Amsterdam. Men zou echter kunnen tegenwerpen dat het hier om trekarbeiders gaat die zó kort bleven - een a anderhalve maand per jaar - dat dit wel erg weinig mogelijkheden bood om intensieve contacten met de lokale bevolking aan te gaan. 6
Nemen we daarom een werkzaamheid die een langer verblijf van de trekarbeider noodzakelijk maakte: de tuinbouw. Daartoe kan men onderzoek verrichten in de Watergraafsmeer, nu een wijk van de hoofdstad, maar in vroeger eeuwen de 'tuin van Amsterdam'. In de patentlijsten van 1806-1811 komen jaarlijks tientallen arbeiders voor die het patent van ƒ 1 betaalden omdat zij als buitenlander niet permanent gevestigd waren. In het in 1850 aangelegde bevolkingsregister staan in totaal 50 in het buitenland geboren personen. Opvallend is, dat daarvan de helft in de tuinbouw werkzaam was, in twaalf gevallen zelfs als zelfstandig 'groenboer'. Nagenoeg al deze groenboeren kwamen uit het midden van het prinsbisdom Osnabrück en waren 'Hersteld luthers'. Van een van hen, Casper Croeze, zou men kunnen vermoeden dat hij verwant was aan de trekarbeiders Barend Croeze (Croese, Kruze) uit Oldenburg, die in 1806, 1807, 1808 en 1809 als buitenlander volgens het tarief van ƒ 1 - en H . Croeze die in 1809 volgens het binnenlands tarief van 8 stuivers geregistreerd stonden in 'De Meer'. Buiten bakker Hofmeester in 1850 die wordt voorgegaan door dagloner H . Hofmeester in 1808 zijn er echter verder geen aanknopingspunten te vinden tussen de honderden namen van trekarbeiders aan het begin van de eeuw en de vijftig buitenlanders, die in 1850 in de Watergraafsmeer gevestigd waren. 7
In beide gevallen, de grasmaaiers en de tuinbouwers, zou men echter kunnen opmerken dat ze weinig representatief zijn, aangezien het in deze oude landbouwgebieden met hun gevestigde boerenstand wel erg moeilijk geweest zal zijn voor vreemdelingen om zich permanent te vestigen. Het loont misschien dan ook de moeite om de blik eens te richten op veengebieden, waar per slot van rekening nieuwe landbouwgronden vrij kwamen na afloop van de vervening. In Weesperkarspel kwamen bijvoorbeeld niet alleen grasmaaiers, maar in het voorjaar ook steeds turftrekkers, in totaal aan het begin van de vorige eeuw enkele honderden. Vergelijking van deze mensen, zoals opgetekend in de patentregisters met het bevolkingsregister van 1850 levert echter ook in dit geval een magere oogst op: de hovenier Jan Schoenmaker uit het Osnabrückse die er in 1850 gevestigd is, was waarschijnlijk verwant aan zijn naamge8
6 7 8
256
Voor de bronnen, zie Lucassen, 'Beschouwingen' 355. G A Amsterdam, particuliere archieven 337, Gemeentearchief Watergraafsmeer 67-70 (patenten 1806-1811). Voor het bevolkingsregister 1850-1900, zie: Ibidem, bevolkingsregisters geannexeerde gebieden 5008. G A Amsterdam, particuliere archieven 398, Gemeentearchief Weesperkarspel, 225 (patentlijsten 1806-1811) en 206/7 (bevolkingsregister 1850-1860).
Tijdelijke of permanente vestiging van Duitsers in Holland
Afb.
2.
Hannekemaaier,
e i n d 18e eeuw.
v o o r de
trek
van
Het
grasmaaien
zorgde
Duitse
grasmaaiers
naar H o l l a n d s gebied. Atlas van
Stolk, R o t t e r d a m .
noten Barend uit Osnabrück en Hendrik uit Merzen, die in 1807 en 1808 als turftrekkers in Weesperkarspel werkten. Overigens biedt een uitstapje naar het hoogveen, en daarom noodgedwongen buiten Holland, ook niet direct soelaas. Zo werkten in Helenaveen in de Peel vanaf 1858 honderden arbeiders uit voornamelijk Ladbergen en Lengerich ieder seizoen als turfgraver, terwijl niet meer dan twee er zich permanent vestigden. 9
A l leverde de speurtocht naar achtergebleven trekarbeiders tot nu toe niet veel op, één mogelijkheid moeten we echter nog nagaan. Daarbij zullen we niet kijken naar personen die slechts gedurende één seizoen ergens tijdelijk verbleven, maar naar degenen die voor meerdere jaren achtereen, zonder noemenswaardige onderbreking kwamen werken. In deze categorie is het mogelijk een groep van polderjongens te onderzoeken. Deze arbeiders die dijken bouwden, kanalen groeven etcetera waren voor het grootste deel alleen in het voorjaar en de zomer op de grote werken aanwezig, maar een deel van hen bleef langer. Zij waren ook in het najaar en de winter aan de dijk, om te voorkomen dat deze teveel zou lijden van stormen en hoge waterstanden, zodat de arbeiders die in het voorjaar kwamen tenminste meteen verder konden waar zij een halfjaar eerder hadden moeten ophouden. Een van de grootste inpolderingen van de 19e eeuw was die van de 4.500 hectare grote Zuidpias tussen Rotterdam en Gouda. In 1829 werd dit werk aangevangen en van 1836 tot 1842 werd het water uitgemalen, waarna de grond verkocht kon worden en vestigingsmogelijkheden voor grote groepen nieuwe kolonisten geboden werden. Ook voor voormalige polderjongens? In de winter van 1829 stonden er bij het dorp Moordrecht 34 keten met daarin 150 arbeiders meest onderbazen met hun vrouwen en kinderen. Hiervan waren 17 personen in het buitenland geboren, voornamelijk in Vlaanderen. Volgen we deze keetbewoners in de volkstellingen van tien en twintig jaar later: 10
9
S A Peelland te Deurne, bevolkingsregister Deurne 1884-1903, dl 8 (Helenaveen, met slechts twee personen met een Duitse geboorteplaats: P.J. Wasser, geboren i n K a l k e n i n Pruisen, komend van Avereest en Bernard Schaper, geboren i n Lengerich en komend uit Emmen). 10 G A G o u d a , Secretarie Moordrecht 1813-1900, 633 en 649; Vergelijk Lucassen, Naar de kusten, 89.
257
Tijdelijke of permanente vestiging van Duitsers in Holland
In 1839 stonden de keten er nog steeds en het aantal buitenlanders was ongeveer gelijk aan dat van tien jaar tevoren: 17 personen. N u waren er wel meer Duitsers onder, met name uit Osnabrück. Slechts één uit het buitenland afkomstige persoon was er tien jaar eerder ook al: Coletta Marlin(g) uit de buurt van Oostende; alle anderen waren nieuw. In 1849 waren er nauwelijks keten over. In dat jaar bood de Zuidplaspolder nog bijna uitsluitend aan landbouwers en hun personeel een bestaan. In een van de weinige overgebleven keten woonde een Hannoveraans echtpaar, dat er tien jaar daarvoor echter nog niet was. Verder waren er in Moordrecht nauwelijks meer buitenlanders te vinden. Ook een langer verblijf als trekarbeider leidde in dit gebied dus niet of nauwelijks tot permanente vestiging.
Permanente immigranten
Men zou bijna gaan denken dat er helemaal geen permanente immigratie in Nederland heeft plaatsgevonden. Niets is echter minder waar, zeker niet voor de 17e en 18e, maar ook niet voor de 19e eeuw. Wel nam het aantal vreemdelingen in Nederland toen af, om omstreeks 1870 een dieptepunt te bereiken en daarna weer te stijgen. De vraag is nu - indien trekarbeiders inderdaad nauwelijks bleven hangen - wat we ons dan bij de permanente buitenlandse immigrant, en met name de Duitse immigrant, moeten voorstellen. Beginnen we met het platteland. Hierover bestaan geen landelijke overzichten, zodat slechts een impressionistisch beeld mogelijk is. Indien we uitgaan van de hiervoor behandelde plaatsen en daarbinnen de Duitsers (voor 70% mannen en voor 30% vrouwen) in de eerste helft van de 19e eeuw, dan kunnen we concluderen dat de beroepsstructuur van deze buitenlanders gekenmerkt werd door een ongeveer gelijk aandeel van landbouw en tuinbouw, van ambacht en handel en van arbeiders (zie tabel 1). 11
Tabel 1. Beroepen van Duitse immigranten in enkele plattelandsgemeenten in de eerste helft van de 19e eeuw Beroepsgroep land- en tuinbouw ambacht en handel vrije beroepen en overheid diensten (veen)arbeiders en grondwerkers subtotaal beroepen zonder beroep totaal
ca 1815-1839
1850
1 13 2 0 17 33 12 45
30 18 2 8 10 68 19 87
Totaal 31 31 4 8 27 101 31 132
Bron: bevolkingsregisters Akersloot 1831, 1850; Schoorl ca 1815, 1830, 1850; Moordrecht 1829, 1839, 1849; Buiksloot 1850; Weesp 1850; Watergraafsmeer 1850.
Door het kleine aantal plaatsen en hun uitgesproken economische structuur (met name de Watergraafsmeer met zijn tuinbouw en Moordrecht met de polderjongens van de Zuidpias) is ten aanzien van het totale platteland van de westelijke provincies waarschijnlijk een onderschatting van de sector handel en ambachten ontstaan. Bijna in alle plaatsen waren Duitse 11 J . Lucassen en R . Penninx, Nieuwkomers, Nakomelingen, Nederlanders. Immigranten in Nederland 1550-1993 ( A m sterdam 1994) 56. 258
Tijdelijke of permanente vestiging van Duitsers i n H o l l a n d
broodbakkers en i n mindere mate Duitse kleermakers en schoenmakers aanwezig. O p v a l lend zijn ook de vertegenwoordigers van de vrije beroepen en v o o r a l de overheidsdienaren, zoals een veldwachter, een brievenbesteller, een medicinae doctor en een brugwachter bij de spoorwegen. H e t gros van de buitenlandse en D u i t s e i m m i g r a n t e n woonde echter i n de steden. H o e w e l sinds een j a a r of tien meer bekend is geworden over stedelijke i m m i g r a t i e i n de 19e eeuw, is met name over de specifieke beroepskenmerken van de buitenlandse, en met name de Duitse i m m i g r a n t e n n o g w e i n i g b e k e n d . E e n u i t z o n d e r i n g vormt A m s t e r d a m , waar we voor de tweede helft van de vorige eeuw een goed overzicht hebben dankzij de dissertatie van A d K n o t t e r . 12
13
O m een i n d r u k te krijgen van de uitgeoefende beroepen door buitenlandse i m m i g r a n t e n i n die stad i n het m i d d e n van de 19e eeuw heb ik n o g een beperkt onderzoek gedaan i n het huwelijksregister over het eerste halfjaar v a n 1 8 5 0 . V a n de i n totaal 2350 b r u i d e n en b r u i d e g o m s w a r e n er 151 (dus 6,4%) i n het b u i t e n l a n d geboren. Behalve slechts 6 uit de k o l o n i ë n , 12 uit België en 9 uit andere landen, waren dit voornamelijk Duitsers, 124 i n getal. Zoals te verwachten was, n a m e n de P r u i s e n met 43 en de H a n n o v e r a n e n met 46 personen hiervan het leeuwedeel voor h u n rekening. Overigens was de verdeling tussen m a n n e n en vrouwen zeer ongelijk bij de verschillende groepen. Z i e n we af van de nationaliteiten met zeer kleine aantallen, waarbij het toeval een te grote r o l kan spelen, d a n blijkt dat bij de P r u i s e n tegenover 31 bruidegoms slechts 12 b r u i d e n stonden en bij de H a n n o v e r a n e n tegenover 33 bruidegoms eveneens slechts 13 bruiden. 14
Welke beroepen oefenden deze stedelijke Duitse i m m i g r a n t e n n u uit, vergeleken met die op het platteland? Zoals uit tabel 2 blijkt was het overgrote deel van de onderzochte A m s t e r damse groep w e r k z a a m i n ambachten en handel, waarbij de 20 suikerbakkers en de 18 broodbakkers(knechten) verreweg de grootste afzonderlijke groepen v o r m d e n . D a t de l a n d b o u w slecht vertegenwoordigd was, zal n i e m a n d verbazen, wel misschien dat er zo w e i n i g werklieden onder waren. Daarentegen waren de dienstboden (17 vrouwen en een man) en de zeelieden wel weer redelijk vertegenwoordigd. 15
O p basis van deze gegevens lijkt duidelijk dat i n de eerste helft van de 19e eeuw zowel op het platteland als i n de steden de ambachtelijke beroepen en d a n i n de eerste plaats de bakkers het sterkst vertegenwoordigd waren onder de Duitse i m m i g r a n t e n . V o o r eerdere eeuwen is dit waarschijnlijk niet veel anders geweest. Overigens is op dit punt veel meer onderzoek gewenst, aangezien er toch ook aanzienlijke plaatselijke verschillen k u n n e n optreden. Z o k u n n e n kooplieden een grotere rol gespeeld hebben d a n uit de hier gepresenteerde (voornamelijk Noordhollandse) gegevens blijkt. V a n de i n totaal 325 i n D u i t s l a n d geboren en i n 16
12 Enkele voorbeelden: voor Rotterdam zie H . van Dijk, Rotterdam 1810-1880. Aspecten van een stedelijke samenleving (Schiedam 1976) 225-227; voor D e n H a a g : R R . D . Stokvis, De wording van modern Den Haag. Een stad en haar bevolking van de Franse Tijd tot de Eerste Wereldoorlog (Zwolle, 1987) 170-172; voor Groningen: P. Kooij, Groningen 1870-1914 Sociale verandering en economische ontwikkeling in een regionaal centrum (Groningen 1986) 107vv. 13 A . Knotter Economische transformatie en stedelijke arbeidsmarkt. Amsterdam in de tweede helft van de negentiende eeuw (Zwolle 1991) met name 298 (tabel 61 betreffende de periode 1871-1890). H G A Amsterdam 5009, Registers van de burgerlijke stand: huwelijken 1850. 15 Deze uitkomsten verschillen niet wezenlijk van die van Knotter, Economische transformatie, 298. 16 Zie met name A . Knotter en J . L . van Zanden, 'Immigratie en arbeidsmarkt i n Amsterdam i n de 17e eeuw', Tijdschrift voor Sociale Geschiedenis 13 (1987) 403-431; R . Rommes, 'Duitse immigratie in Utrecht vanaf dezestiende tot de achttiende eeuw' in: K . Davids e.a, De Republiek tussen zee en vasteland. Buitenlandse invloeden op cultuur, economie en politiek in Nederland 1580-1800 (Leuven/Apeldoorn 1995) 169-188.
259
Tijdelijke of permanente vestiging van Duitsers i n H o l l a n d
Tabel 2. Beroepen van Duitse b r u i d e n en bruidegoms i n A m s t e r d a m , eerste halfjaar 1850.* Beroepsgroep arbeider / werkman zeeman dienstbode tuinbouw overheid / vrij beroep diensten subtotaal suikerbakker bakker(sknecht) bouwvakker textiel / kleding overige ambachten / nijverheid** subtotaal totaal
Pruisen
Hannover
0 3 6 1 2 2 14 11 3 1 3 4 22 36
overig Duitsland
2 5 10
0 1 2 2
0 0 1 18 6 5
1 6 12 3 10 3
2 1 9 23 41
2 4 22 34
Totaal 2 9 18 3 3 9 44 20 18 6 6 17 67 111
* V a n zes Pruisen (één man en vijf vrouwen), vier Hannoveranen (twee mannen en twee vrouwen) en van één andere Duitse man en twee andere Duitse vrouwen is geen beroep bekend. ** W.o. vier schoenmakers, vier slagers(knechten) en drie kaarsenmakers.
Delft gedurende de periode 1811-1912 huwende m a n n e n waren er m a a r liefst 50 als k o o p m a n a a n g e d u i d . O o k worden onder hen 15 m i l i t a i r e n geteld. M e e r i n lijn met het voorafgaande liggen de 26 brandersknechten (kennelijk de Delftse evenknie van de A m s t e r d a m s e suikerbakkers), 16 brouwersknechten, 14 smeden, 14 kleermakers, 12 schoenmakers (en ook n o g 3 zadelmakers), 11 glasblazers en 11 geweermakers. O p v a l l e n d laag, althans i n vergelijking met de Noordhollandse gegevens, scoorden de Duitse bakkers onder de Delftse bruidegoms: slechts vijf! 17
V o o r de probleemstelling van dit artikel is het echter n o g interessanter de Duitse plaatsen van herkomst van de A m s t e r d a m s e b r u i d e n en bruidegoms van 1850 te splitsen i n traditionele herkomstgebieden van trekarbeiders en gebieden waar vandaan n o r m a a l gesproken nauwelijks of geen trekarbeiders naar N e d e r l a n d g i n g e n . Zeer opvallend is d a n dat twee derde of meer v a n al deze Duitse i m m i g r a n t e n afkomstig was uit plaatsen en streken die niet bekend staan als leveranciers van trekarbeiders voor de kuststreken van N e d e r l a n d . O m een duidelijk voorbeeld te noemen: het westen van Tecklenburg met plaatsen als H o p s t e n en L a d b e r g e n was een typisch trekarbeidersgebied. H i e r v a n d a a n k w a m i n dit onderzoek geen enkele b r u i d of b r u i d e g o m . U i t het oosten van Tecklenburg daarentegen, een gebied waar het weven van l i n n e n naast de l a n d b o u w een hoofdbron van bestaan was en de zogenaamde Hollandgangerei nauwelijks voet aan de g r o n d had gekregen, k w a m e n m a a r liefst drie bruidegoms, allen suikerbakkers, twee uit Lotte en een uit Westerkappeln. 18
19
N a d e r te onderzoeken zijn natuurlijk die b r u i d e n en bruidegoms die wèl uit trekarbeidersgebieden kwamen. W a a r o m bleef i n zo'n gebied de é é n thuis (de overgrote meerderheid van de bevolking), trok de ander als trekarbeider naar N e d e r l a n d (een aanzienlijke m i n d e r heid) en g i n g een derde (een zeer kleine m i n d e r h e i d ) zich hier permanent vestigen? O n d e r scheid naar sociale klassen als v e r k l a r i n g ligt voor de h a n d . I n dit verband valt het op dat 17 M e t hartelijke dank aan Frans van Poppel die zo vriendelijk was mij deze gegevens te verstrekken. O o k op het Zuidhollandse platteland en i n D e n H a a g vond hij heel wat Duitse kooplieden. 18 Zie hiervoor Lucassen, Naar de kusten. 19 Voor de verschillen tussen het oosten en het westen van Tecklenburg zie Lucassen, Naar de kusten, 45-46. 260
Tijdelijke of permanente vestiging van Duitsers i n H o l l a n d
er geen grote verschillen te constateren zijn tussen de beroepen van mannen, afkomstig uit niet- ofwel traditionele trekarbeidersgebieden. W e l k w a m e n er opmerkelijk veel suikerbakkers voor bij laatstgenoemde
groep.
Tijdelijke en permanente immigratie Samenvattend k u n n e n we stellen dat de D u i t s e i m m i g r a n t i n N e d e r l a n d i n de eerste helft van de 19e eeuw en wellicht ook al eerder i n de meeste gevallen een m a n was, n o g niet getrouwd, i n de stad ging wonen en daar w e r k z a a m was i n ambacht, nijverheid of handel als kleine baas of als knecht. H e t zal duidelijk zijn dat deze grove karakteristiek niet van toepassing is op de meeste trekarbeiders. D u i t s e i m m i g r a n t e n en trekarbeiders waren i n p r i n c i p e verschillende categor i e ë n met verschillende achtergronden en met verschillende doelen voor ogen. D a t er desondanks verbanden k u n n e n worden aangegeven tussen beide groepen, hoe verschillend ook, is hiervoor al aangegeven. Incidenteel heeft trekarbeid zeker tot permanente i m m i g r a t i e geleid. D a a r b i j dient wel bedacht te worden dat deze overgang niet alleen het voordeel van een goed i n k o m e n , m a a r ook evidente nadelen met zich meebracht. Ten eerste moest m e n n u i n N e d e r l a n d gedurende het hele j a a r aan de kost zien te k o m e n , ook i n de winter. D a a r b i j was huisnijverheid, de i n k o m e n s b r o n van vele herkomstgebieden van trekarbeiders gedurende dat jaargetijde, hier niet of nauwelijks aanwezig, zeker niet i n de steden i n het westen. Bovendien, en dat telt n o g zwaarder, waren niet alleen de l o n e n i n West-Nederland aanzienlijk hoger d a n op het Westduitse platteland, m a a r evenzeer de prijzen van dagelijkse levensbehoeften. N i e t voor niets n a m e n de Hollandganger traditioneel zoveel mogelijk levensmiddelen met zich mee naar N e d e r l a n d : spek, worst, grutten en dergelijke behoorden tot h u n klassieke bagage op de heenweg. N i e t voor niets n a m e n zij dikwijls genoegen met a b o m i n a b e l onderdak o m ook op die m a n i e r uitgaven i n het 'steinreiche' m a a r o zo dure H o l l a n d te vermijden. H o g e l o n e n en lage uitgaven v o r m d e n het geheim van de trekarbeider. V o o r de permanente i m m i g r a n t l a g dit uiteraard anders. I n de i n l e i d i n g is twijfel geuit ten aanzien van de al te gemakkelijke veronderstelling i n sommige g e n e a l o g i e ë n dat afstamming van een D u i t s e voorouder daarmee automatisch afs t a m m i n g van een Hollandganger, dus van een trekarbeider z o u betekenen. D e z e twijfel is door deze uiteenzetting versterkt, dunkt me. V a n de andere kant geeft het feit dat een dergelijk verband i n een klein aantal van de gevallen k a n zijn opgetreden, toch meer mogelijkheden voor de genealoog dan m e n z o u denken. E e n rekenvoorbeeld moge dit verduidelijken. I n de periode 1675-1875, de tijd w a a r i n de trekarbeid naar de kusten v a n de Noordzee vooral plaatsvond, k w a m e n er gemiddeld ca 20.000 trekarbeiders jaarlijks van D u i t s l a n d naar het westen van N e d e r l a n d . Stel vervolgens dat de c a r r i è r e van zo'n arbeider gemiddeld twintig j a a r i n beslag n a m (een zeer hoge schatting), d a n z o u d e n 200.000 i n d i v i d u e l e Hollandganger geteld k u n n e n worden. Stel n u dat een op de t w i n t i g hiervan is 'blijven hangen', dan zou dit 10.000 jonge m a n n e n betekenen. Stel ten slotte dat de meesten hiervan huwden en kinderen kregen, d a n z a l duidelijk zijn dat n a gemiddeld tien generaties n o g heel wat genealogen i n N e d e r l a n d h u n afstamming terug k u n n e n voeren op een trekarbeider. 20
20 Elders nam ik nog voorzichtiger 25 jaar aan, zie J . Lucassen, 'The Netherlands, T h e D u t c h , and long-distance migration, i n the late sixteenth to early nineteenth centuries', in: N . Canny, Europeans on the move. Studies on European migration, 1500-1800 (Oxford 1994) 153-191, m.n. 181.
•lb\
Tijdelijke of permanente vestiging van Duitsers in Holland
Afb. 3. dam.
Rondtrekkende ketellapper, begin 19e eeuw in Holland aan het werk. Atlas van Stolk, Rotter-
Desondanks moeten voor de algemene ontwikkeling van de migratie naar Nederland twee feiten voorop worden gesteld. Ten eerste keerde het overgrote deel van de trekarbeiders terug naar huis zonder hier te trouwen - in het rekenvoorbeeld 95%. Ten tweede bestond het grootste deel van de Duitse permanente immigranten in Nederland (alleen al voor de tijd van de Republiek honderdduizenden personen) uit personen met een andere achtergrond en motivatie. Deels zal deze gericht zijn geweest op een meerjarig maar tijdelijk verblijf als jong-volwassene in Nederland of zijn kolonies als soldaat, matroos, dienstbode of handwerksgezel, uiteindelijk desondanks toch uitmondend in permanente vestiging. Deels zal deze motivatie ook van meet af aan op vestiging in het rijke buurland gericht zijn geweest. 21
21
L u c a s s e n e n P e n n i n x , Nieuwkomers 4 8 - 5 1 ; L u c a s s e n , ' T h e N e t h e r l a n d s ' 181; v o o r d i e n s t b o d e n z i e o o k a a n v u l l e n d J . L u c a s s e n , ' F e m a l e m i g r a t i o n s to A m s t e r d a m . A response to L o t t e v a n de P o l ' , i n : E . K l o e k , N . T e e u w e n e n M . H u i s m a n ( e d . ) , Women of the Golden Age. An international debale on women in seuenteenth-century Holland, land and Italy ( H i l v e r s u m 1 9 9 4 ) 8 3 - 8 6 .
262
Eng-