UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT POLITIEKE EN SOCIALE WETENSCHAPPEN
Tienerzwangerschappen in Peru, een recent fenomeen? Het beleid hieromtrent afgetoetst aan de realiteit. Wetenschappelijke verhandeling Aantal woorden: 24.629
PERSOONS KELLY
MASTERPROEF MANAMA CONFLICT AND DEVELOPMENT
PROMOTOR: PROF. DR. AN VRANCKX COMMISSARIS: ELS LECOUTERE COMMISSARIS: PROF. DR. CHIA LONGMAN
ACADEMIEJAAR 2009 - 2010
Inzagerecht in de masterproef (*)
Ondergetekende, …………………………………………………….
geeft hierbij toelating / geen toelating (**) aan derden, nietbehorend tot de examencommissie, om zijn/haar (**) proefschrift in te zien.
Datum en handtekening …………………………..
…………………………. Deze toelating geeft aan derden tevens het recht om delen uit de scriptie/ masterproef te reproduceren of te citeren, uiteraard mits correcte bronvermelding. ----------------------------------------------------------------------------------(*) Deze ondertekende toelating wordt in zoveel exemplaren opgemaakt als het aantal exemplaren van de scriptie/masterproef die moet worden ingediend. Het blad moet ingebonden worden samen met de scriptie onmiddellijk na de kaft. (**) schrappen wat niet past
________________________________________________________________________________________
Abstract
Deze masterproef analyseert de aandacht voor tienerzwangerschappen waarvan ik mij door mijn verblijf in Peru bewust werd. De hoofdvraag die daarbij wordt onderzocht is: is de daar waargenomen en problematiserende aandacht voor tienerzwangerschappen te wijten aan een werkelijke stijging in de prevalentie van het aantal tienerzwangerschappen of is er eerder sprake van een veranderde perceptie voor de aanvaardbaarheid van tienerzwangerschappen in heel Latijns Amerika en Peru in het bijzonder? Om een antwoord te formuleren op deze vraag worden de prevalentie cijfers van de laatste decennia met elkaar vergeleken en volgt een historisch overzicht van het ontstaan van vrouwenbewegingen en de evolutie van de reproductieve rechten in Peru. Uit die analyse blijkt dat de aandacht die momenteel heerst rond tienerzwangerschappen in Peru niet toe te schrijven is aan een prevalentie stijging, maar aan een veranderde perceptie over de aanvaardbaarheid van tienerzwangerschappen in de maatschappij. Tienerzwangerschappen zijn dus geen recent fenomeen, maar de problematisering ervan is dat wel. Waarom wordt dit nu als problematisch ervaren? De actoren, factoren, instanties en initiatieven die bijdragen aan de veranderde perceptie worden onder de loep genomen. De veranderde verwachtingen en eisen tegenover vrouwen en tieners, het hanteren van een verkeerd referentiepunt en de dominante visie van de kerk op seksualiteit bij adolescenten worden hiervoor als verklaring gegeven. Organisaties in de civiele maatschappij spelen een belangrijke rol voor het initiëren van programma’s om de prevalentie van tienerzwangerschappen te doen afnemen en de nu als problematisch ingeschatte verwikkelingen rond die zwangerschappen te helpen opvangen.
Inhoud Inleiding .................................................................................................................................................. 1
I. Theoretisch kader van zwangerschappen bij adolescenten .................................................................. 4 1.1. Macrosociaal niveau..................................................................................................................... 5 1.1.1. Socio-economische structuur................................................................................................. 5 1.1.2. Culturele factoren .................................................................................................................. 6 1.1.3. Politiek................................................................................................................................... 6 1.1.4. Massacommunicatiemedia .................................................................................................... 7 1.2. Sociale context ............................................................................................................................. 8 1.2.1. De familiestructuur................................................................................................................ 8 1.2.2. Gezondheidsinstellingen........................................................................................................ 8 1.2.2.1. Anticonceptiva................................................................................................................ 9 1.2.2.2. HIV/AIDS en andere SOA’s ........................................................................................ 10 1.2.2.3. Zwangerschappen met risico’s en Moedersterfte ......................................................... 11 1.2.2.4. Abortus ......................................................................................................................... 11 1.3. Individueel niveau ...................................................................................................................... 12 1.3.1. De socio-economische situatie ............................................................................................ 12 1.3.2. Het opleidingsniveau........................................................................................................... 12 1.4. Percepties, attitudes en erkenningen van de genderrollen.......................................................... 14
II. Prevalentiecijfers .............................................................................................................................. 15 2.1. Tienerzwangerschappen in Latijns Amerika .............................................................................. 15 2.2. Prevalentie cijfers in Peru........................................................................................................... 16 2.2.1. Nationaal ............................................................................................................................. 16 2.2.2. costa-sierra-selva ................................................................................................................. 18 2.2.3. Rurale versus urbane gebieden............................................................................................ 19
III. Historische achtergrond: van vrouwenbewegingen tot reproductieve rechten................................ 20 3.1. Het ontstaan van vrouwenbewegingen....................................................................................... 21 3.1.1. Vrouwenbewegingen in Latijns Amerika............................................................................ 21 3.1.1.1. Economische ontwikkeling .......................................................................................... 21 3.1.1.2. Het familiesysteem ....................................................................................................... 23 3.1.1.3. Vrouwenbewegingen.................................................................................................... 25 3.1.2. Vrouwenbewegingen in Peru .............................................................................................. 29 3.1.2.1. Clubs van Moeders ....................................................................................................... 29 3.1.2.2. Gemeenschapskeukens ................................................................................................. 31 3.1.2.3. Staatsactie..................................................................................................................... 32 3.2. De evolutie van reproductieve rechten ....................................................................................... 33 3.2.1. Reproductieve rechten in Latijns-Amerika.......................................................................... 33 3.2.2. Internationale overeenkomsten............................................................................................ 34 3.2.3. Peruviaanse overheid........................................................................................................... 35 3.2.3.1. Het Ministerie van gezondheid (MINSA) .................................................................... 41 3.2.3.2. Het Ministerie van onderwijs ....................................................................................... 42 3.2.3.3. Wetgeving .................................................................................................................... 43
IV. Projecten en programma’s rond tienerzwangerschappen................................................................ 45 4.1. De Noodzaak aan initiatieven..................................................................................................... 46 4.2. Programma’s rond gezondheidszorg .......................................................................................... 48 4.2.1. Het OIJ/Plan Andino ........................................................................................................... 48 4.2.2. Manuela Ramos ................................................................................................................... 48 4.2.3. Red de Salud........................................................................................................................ 49 4.2.4. NGO Redes Jovenes ............................................................................................................ 50 4.3. Projecten en programma’s rond educatie ................................................................................... 50 4.3.1. Punto J ................................................................................................................................. 51 4.3.2. Apprende ............................................................................................................................. 51 4.3.3. Een overheidsproject bij adolescenten in de selva .............................................................. 52
4.4. Mannelijke adolescenten in projecten ........................................................................................ 55
V. Algemene conclusie.......................................................................................................................... 57
VI. Bibliografie ..................................................................................................................................... 60
Inleiding Tienerzwangerschappen blijven een controversieel thema. De algemeen geldende opvatting hierover is negatief. Tienerzwangerschappen hebben dan ook een hele reeks negatieve gevolgen voor moeder en kind zowel op gezondheidsvlak als psychologisch. Volgens Rodríguez verlaten zwangere tieners de school vaak vroegtijdig en nemen ze ook niet deel aan de arbeidsmarkt, ze blijven eerder thuis om huishoudelijke taken te vervullen (Rodríguez 2005, pp. 132-136). We zien een vicieuze cirkel ontstaan waarbij de meeste adolescente moeders arm zijn, een laag opleidingsniveau hebben, vaak alleenstaand zijn en over geen enkele vorm van sociale bescherming beschikken (Bárcena, López, Hopenhayn & Frishman 2008, p. 77). Zij hebben ook minder gemakkelijk toegang tot gezondheidszorg en zijn veelal gefrustreerd over hun toekomst; ze hebben een negatieve beeldvorming van hun zwangerschap, ze vinden dat het hun professionele ontwikkeling in de weg staat en denken hun doel in het leven niet te kunnen bereiken. Na hun zwangerschap blijven veel tienermoeders afhankelijk van hun familie en ze leven er in de helft van de gevallen mee samen (http://www.accionporlosninos.org.pe/foro23.htm, geraadpleegd op 12 februari 2010). Tienerzwangerschappen hebben dus gevolgen voor de socio-economische situatie van deze vrouwen en zij hebben vaak een negatief beeld over hun toekomst. Deze negatieve gevolgen bepalen de aandacht die er momenteel aan dit thema wordt geschonken, de laatste decennia groeide de belangstelling hiervoor ook in Latijns Amerika. In deze paper bestuderen we daarom het fenomeen ‘tienerzwangerschappen’ in Peru, we analyseren de prevalentie cijfers en gaan de maatschappelijke veranderingen na die hebben bijgedragen aan de beeldvorming rond dit thema. Mijn interesse voor dit thema werd vorig jaar aangewakkerd door mijn verblijf in Peru. Ik deed er vrijwilligerswerk in een middelbare school en in een universiteit waardoor ik veel in contact kwam met jonge mensen. Seksualiteit was er, zoals bij de meeste tieners, een ‘hot topic’. Regelmatig vertelden de studenten mij dat er ‘weer’ een meisje zwanger was. Ook in de familie waar ik verbleef, werd ik hiermee geconfronteerd. Ik kreeg het gevoel dat dit onderwerp erg actueel was in Peru. Iedereen die ik erover sprak kon mij verschillende voorbeelden van zwangere tienermeisjes uit hun buurt aanhalen, het werd mij ook duidelijk dat er een negatieve en veroordelende opvatting rond dit thema heerste in de maatschappij. De manier waarop gepraat werd over tienerzwangerschappen, deed mij geloven dat dit een recent fenomeen was. Toen ik terug was in België besloot ik, vanuit mijn naïeve overtuigingen opgedaan in Peru, dit fenomeen te bestuderen. Ik vond al snel dat adolescenten jaarlijks wereldwijd verantwoordelijk zijn voor de geboorte van 14 miljoen kinderen. Meer dan 90% hiervan vindt plaats in ontwikkelingslanden. Sub-Sahara Afrika is hierbij de koploper gevolgd door Latijns Amerika en Azië (Reynolds, Wong & Tucker et al. 2006, p.6).
1
De millenniumdoelstellingen (MDS) brachten een verhoogde aandacht op internationaal niveau teweeg voor de toegang tot reproductieve gezondheidszorg (het gebruik van anticonceptiemiddelen, het geboortecijfer bij adolescenten, aandacht voor prenatale zorgen en gezinsplanning). Tegen 2015 zouden
de
gezondheidsdiensten
universeel
bereikbaar
moeten
zijn
(http://websie.eclac.cl,
geconsulteerd op 28 januari 2010). De problematiek rond tienerzwangerschappen werd ook op het jaarlijks congres ‘Progress and Key Actions for Implementing the Cairo Program of Action, 15 years after Approval’ besproken; gezondheidsdiensten moesten beter ontwikkeld worden zodat ze ook bereikbaar zijn voor adolescenten (http://www.cepal.org, geconsulteerd op 12 februari 2010). Dit deed bij mij de vraag rijzen of de grote aandacht voor tienerzwangerschappen in Peru een weerspiegeling is van een werkelijke stijging in de prevalentie van het aantal tienerzwangerschappen. Of wordt hier eerder recent meer aandacht aan geschonken, onder invloed van internationale druk, politiek beleid en maatschappelijke veranderingen? Is er sprake van een veranderde perceptie van de aanvaardbaarheid van tienerzwangerschappen in heel Latijns Amerika en Peru in het bijzonder? Zijn tienerzwangerschappen in Peru dus een recent fenomeen of wordt dit fenomeen eerder recent geproblematiseerd? Ongeacht de grote aandacht voor tienerzwangerschappen te wijten is aan een prevalentie stijging of aan een veranderde perceptie, zullen er initiatieven opgestart worden om dit te doen afnemen. Het antwoord op deze onderzoeksvraag is echter van belang voor het formuleren van deze initiatieven. Indien er sprake is van een recente prevalentie stijging zal moeten uitgezocht worden welke factoren ervoor zorgen dat er een stijging plaatsvindt en initiatieven zullen zich op deze factoren moeten richten indien ze tienerzwangerschappen succesvol willen doen dalen. Worden tienerzwangerschappen echter anders gepercipieerd en recent geproblematiseerd, dan moeten we kijken naar welke maatschappelijke veranderingen hiertoe bijgedragen hebben. Initiatieven zullen zich dan niet eenvoudigweg moeten focussen op bepaalde factoren, maar er zal een aanpassing nodig zijn in de maatschappij van bepaalde diensten (zoals gezondheid en educatiediensten), die zich zullen moeten richten op seksualiteit en reproductie bij adolescenten. Deze informatie is belangrijk in het kader van het bereiken van de MDS. Deze paper richt zich op het geboortecijfer bij adolescenten en initiatieven die ervoor worden opgericht, maar het heeft ook implicaties voor het moedersterftecijfer, de toegang tot reproductieve gezondheidszorg en het bestrijden van HIV en AIDS. Dit zijn allemaal millenniumdoelstellingen die tegen 2015 moeten verbeterd worden. In deze paper trachten we op de gestelde vragen een antwoord te formuleren. Bij het bestuderen van tienerzwangerschappen leggen we de grens op 19 jaar, oudere adolescenten worden in deze paper buiten beschouwing gelaten. De toestand in Peru zal ook zoveel mogelijk gekaderd en vergeleken worden met de situatie in heel Latijns Amerika.
2
Vooraleer over te gaan tot het beschrijven van de prevalentie cijfers om de onderzoeksvraag te beantwoorden, geven we in deel I een literatuuroverzicht van de factoren die het optreden van tienerzwangerschappen beïnvloeden. We gaan in op de macrosociale factoren, de invloed van de sociale context, factoren op individueel niveau en verschillende percepties en attitudes die er bestaan rond genderrollen. Deze factoren vormen een kader waarbinnen de prevalentie cijfers beter begrepen kunnen worden. In deel II gaan we na of er een werkelijke stijging is in de prevalentie van tienerzwangerschappen. We zullen de prevalentie cijfers van de laatste decennia met elkaar vergelijken. We maken ook een onderscheid tussen de prevalentie cijfers in de verschillende geografische regio’s (de costa of kust, de sierra of het hooggebergte en de selva of de jungle) in Peru en in rurale versus urbane gebieden. Indien er de laatste jaren een significante toename is te merken in het aantal tienerzwangerschappen tegenover de vorige decennia, dan veronderstellen we dat de aandacht voor dit thema te wijten is aan een werkelijke stijging in de prevalentie ervan, zonder de mogelijkheid van een veranderde perceptie geheel uit te sluiten. Is er geen significante verhoging of zelfs een daling vast te stellen, dan zullen we eerder neigen om de hypothese van een veranderde culturele perceptie tegenover de aanvaardbaarheid van tienerzwangerschappen te geloven en de verhoogde aandacht voor dit thema daaraan toeschrijven. We vragen ons in dit geval ook af waarom de perceptie rond tienerzwangerschappen veranderde? In het volgende deel geven we een historisch overzicht van de maatschappelijke veranderingen die de recente perceptie op tienerzwangerschappen kunnen verduidelijken. We kijken naar de actoren, factoren, instanties en initiatieven die hieraan bijdroegen. We bespreken de veranderingen in de economische structuur en in het familiesysteem, het ontstaan van vrouwenbewegingen en de aandacht die er kwam voor seksuele en reproductieve rechten in Latijns Amerika en Peru. We gaan na hoe de Peruviaanse overheid hierop heeft ingespeeld en hoe de prevalentie van tienerzwangerschappen zich verhoudt tegenover al deze maatschappelijke veranderingen. Indien de maatschappelijke veranderingen tot gevolg hebben dat tienerzwangerschappen niet meer aanvaardbaar zijn in Peru, wordt dit werkelijk als problematisch ervaren. In deel IV bespreken we initiatieven in de civiele maatschappij, rond gezondheidszorg en educatie, die zich bezighouden met het welzijn van adolescenten en projecten opstarten rond tienerzwangerschappen. We behandelen kort ook de rol die mannen hierin spelen. We kaderen de bevindingen rond de projecten en organisaties binnen het theoretisch kader uit deel I en bepalen waar nog meer op gefocust dient te worden indien ze succesvol willen zijn om tienerzwangerschappen te doen afnemen. We sluiten deze paper af door de bevindingen van de voorgaande delen samen te brengen in een algemene conclusie.
3
I. Theoretisch kader van zwangerschappen bij adolescenten
In dit onderdeel bespreken we verschillende factoren die invloed kunnen uitoefenen op de prevalentie van tienerzwangerschappen. Dit is een theoretische bespreking aan de hand van factoren die in de literatuur worden behandeld. We hanteren hierbij een opdeling in verschillende clusters op basis van de teksten van Pantelides en Rodríguez. Deze twee auteurs schreven een rapport over tienerzwangerschappen in Latijns Amerika voor CEPAL, een economische organisatie in Latijns Amerika van de VN die zich zorgen maakt over de socio-economische implicaties van deze problematiek. Pantelides en Rodríguez beschrijven verschillende factoren die de prevalentie van tienerzwangerschappen kunnen beïnvloeden en delen bovendien deze factoren op in clusters. Dit wordt door de meeste andere acteurs niet gedaan, we brengen hun visie onder in het kader dat gevormd werd op basis van de teksten van Pantelides en Rodríguez.
De factoren die tienerzwangerschappen beïnvloeden kunnen worden onderverdeeld in verschillende niveaus van analyse:
Het macrosociaal niveau houdt de culturele gebruiken, socio-economische structuur, sociale opdeling naar geslacht en etniciteit en het beleid in verband met seksuele en reproductieve gezondheidszorg
in
(www.eclac.org/publicaciones/Xml/9/22069/Icg2229-P1.pdf,
geconsulteerd op 12 februari 2010). Rodríguez (2005 p.141) voegt hier ook massacommunicatiemedia aan toe die het beeld van seksualiteit bij adolescenten beïnvloeden.
De sociale context bevat de plaats van residentie, de familiestructuur en het familiemilieu, normen en sociale controle (Rodríguez 2005, p.141), sociale groepen, het bestaan van gezondheidsdiensten
en
de
mogelijke
toegang
tot
anticonceptiva
(www.eclac.org/publicaciones/Xml/9/22069/Icg2229-P1.pdf, geconsulteerd op 12
februari 2010).
Op het individueel niveau situeren zich de factoren leeftijd, socio-economische situatie, opleidingsniveau
en
etniciteit
(www.eclac.org/publicaciones/Xml/9/22069/Icg2229-
P1.pdf, geconsulteerd op 12 februari 2010). Het bevat ook de manier waarop de persoonlijkheid wordt gevormd door socialisatieprocessen (Rodríguez 2005, p.141).
Het laatste niveau bestaat uit percepties, attitudes en erkenningen van de genderrollen in verband met seksualiteit (www.eclac.org/publicaciones/Xml/9/22069/Icg2229-P1.pdf,
geconsulteerd op 12 februari 2010) en psychologische factoren. De kennis over hoe persoonlijkheid hierop inspeelt is nog beperkt (Rodríguez 2005, p.141).
4
Meestal
worden
enkel
de
macrosociale
factoren
bestudeerd
(www.eclac.org/publicaciones/Xml/9/22069/Icg2229-P1.pdf, geconsulteerd op 12 februari 2010). Hieronder volgt een gedetailleerde bespreking van de verschillende niveaus waarbij de bovenstaande structuur aangehouden zal worden. Deze niveaus zijn echter niet duidelijk van elkaar te scheiden, ze beïnvloeden elkaar wederzijds en dragen bij tot de complexe situatie waarin jongeren zich bevinden.
1.1. Macrosociaal niveau 1.1.1. Socio-economische structuur Onder socio-economische factoren kunnen armoede, sociale uitsluiting en beperkte mogelijkheden verstaan worden (Rodríguez 2005, p.141). Adolescenten die in rurale gebieden wonen, een lager opleidingsniveau en beperkte economische mogelijkheden hebben, kunnen hun vruchtbaarheid vaak moeilijk onder controle houden. De prevalentie van tienerzwangerschappen in het armste vijfde deel van de bevolking is niet enkel veel hoger, het is ook veel resistenter dan in de andere delen van de bevolking. De prevalentie gaat over het algemeen bij deze populatie in stijgende lijn tegenover de afname die we zien bij het rijkste vijfde deel van de bevolking (Bárcena et al. 2008, p. 82). Bijna de helft van de tienermoeders woont in ‘jonge’ dorpen
of
plaatsen
met
een
laag
socio-economisch
niveau
(http://www.accionporlosninos.org.pe/foro23.htm, geconsulteerd op 12 februari 2010). Dit draagt bij tot een vergroting van de socio-economische ongelijkheid (Bárcena et al. 2008, p. 83). Vaak ontstaat een vicieuze cirkel waarbij de meeste adolescente moeders arm zijn, een laag opleidingsniveau hebben, alleenstaand zijn en over geen enkele vorm van sociale bescherming beschikken (Bárcena et al. 2008, p. 77). Tienerzwangerschappen zijn dus een manier om armoede door te geven, maar de relatie loopt ook omgekeerd, armoede zorgt voor het persisteren van situaties die tot tienerzwangerschappen
leiden
(Hayes,
1987,
geciteerd
in
www.eclac.org/publicaciones/Xml/9/22069/Icg2229-P1.pdf, geconsulteerd op 12 februari 2010). We kunnen dus stellen dat tienerzwangerschappen zowel een oorzaak als een gevolg zijn van economische, etnische, generatie en gender ongelijkheden. Vele adolescente moeders hebben te maken met sociale uitsluiting en geven dit door aan hun kinderen waardoor het moeilijker wordt om armoede te bestrijden (http://www.cepal.org, geconsulteerd op 12 februari 2010). De hier besproken factor is zeer belangrijk bij de prevalentie van tienerzwangerschappen. Aangezien tienerzwangerschappen een blijvende invloed kunnen uitoefenen op het socio-economisch niveau van moeder en kind, kan dit ook als één reden beschouwd worden waarom tienerzwangerschappen momenteel negatief beoordeeld worden. 5
1.1.2. Culturele factoren Er zijn ook factoren die zwangerschappen bij adolescenten bepalen die socio-cultureel van aard zijn. De culturele factoren die invloed uitoefenen op de prevalentie van vroegtijdige zwangerschappen zijn; het traditionele patroon (gebaseerd op snelle relatievorming) en tolerantie tegenover seksuele betrekkingen vóór het huwelijk. Als hier geen tolerantie voor het gebruik van anticonceptiva mee gepaard gaat, kan dit leiden tot vroegtijdige zwangerschappen (Rodríguez 2005, p.141). Dit kan echter niet als verklaring dienen voor de prevalentie van tienerzwangerschappen in de meeste regio’s van Peru. De positie van de kerk is er nog steeds dominant en ze neemt een conservatieve houding aan tegenover seksualiteit bij adolescenten. In inheemse groepen, waar de kerk geen dominante positie heeft, ligt de prevalentie van tienerzwangerschappen hoger. Hier is het traditionele patroon van relatie vorming nog wel van toepassing. Het is echter moeilijk te achterhalen of het hier werkelijk om culturele verschillen gaat aangezien
zij
ook
meestal
tot
de
lagere
socio-economische
klasse
behoren
(www.eclac.org/publicaciones/Xml/9/22069/Icg2229-P1.pdf, geconsulteerd op 12 februari 2010). In bepaalde samenlevingen zijn zwangerschappen bij adolescenten echter geen groot probleem aangezien zij er worden aanvaard. Het niet voorkomen van zwangerschappen op vroege leeftijd wordt er eerder negatief gezien. Deze visie komt vooral voor in enkele bevolkingsgroepen in de selva, daar is ook geen stijging in abortussen waar te nemen. In andere populaties daarentegen zoals in Lima zijn zwangerschappen bij adolescenten helemaal niet aanvaard. In Lima kijkt men namelijk op een conservatieve en religieuze manier naar tienerzwangerschappen en abortus plegen is er uit den boze (http://www.accionporlosninos.org.pe/foro23.htm, geconsulteerd op 12 februari 2010). We merken dus op dat de aanvaardbaarheid van tienerzwangerschappen erg cultureel bepaald is en dat de visie van de kerk hierop een belangrijke invloed uitoefent. De
zorg
in
verband
met
tienerzwangerschappen
blijft
echter
gerechtvaardigd
(www.eclac.org/publicaciones/Xml/9/22069/Icg2229-P1.pdf, geconsulteerd op 12 februari 2010) en de culturele factoren beïnvloeden ook de prenatale gezondheidszorg. In Peru en Bolivia speelt de taal die thuis gesproken wordt hierbij een belangrijke rol (Reynolds et al. 2006, p. 9 en 12).
1.1.3. Politiek Een van de grootste uitdagingen in Latijns Amerika en de Caraïben voor de komende jaren is het aanpassen van beleidsprogramma’s om de socio-economische, gender, generatie en etnische ongelijkheden te beperken om zo de doelen van het Cairo actieplan (zie later) en de MDS te kunnen bereiken (http://www.cepal.org, geconsulteerd op 12 februari 2010). Er moeten op politiek en institutioneel vlak programma’s, interventies, wetten en normen opgesteld worden voor adolescenten 6
die aanvaardbaar gedrag definiëren (Rodríguez 2005, p.141). Volgens mij moet er niet gefocust worden op het formuleren van aanvaardbaar gedrag voor adolescenten, de kerk neemt deze rol reeds in. Adolescenten houden zich echter niet aan de voorgeschreven norm van onthouding waardoor tienerzwangerschappen ontstaan. Het is dus in de toekomst noodzakelijk om seksualiteit bij adolescenten te erkennen en hun rechten, educatie en toegang tot gezondheidszorg rond seksualiteit en reproductie te verbeteren. Wanneer de politiek echter iets onderneemt om de vruchtbaarheidscontrole voor volwassenen te vergroten, duikt resistentie op in de conservatieve kringen. Bij programma’s voor adolescenten is dit nog meer het geval. Geleidelijk aan zijn er in een aantal landen toch initiatieven opgestart die de seksuele en reproductieve gezondheid van adolescenten beogen. Deze programma’s wijden zich voornamelijk aan het verhogen van de autonomie van adolescenten zodat zij beslissingen kunnen nemen zonder hun ouders (www.eclac.org/publicaciones/Xml/9/22069/Icg2229-P1.pdf, geconsulteerd op 12 februari 2010). Het is naar mijn inzien zeer belangrijk om adolescenten bewust te maken van hun verantwoordelijkheden voor bescherming tegen HIV/AIDS en ongewenste zwangerschappen, aangezien de meeste Peruviaanse ouders abstinentie zullen aanraden, zonder bijkomende uitleg te verschaffen over seksualiteit.
1.1.4. Massacommunicatiemedia Communicatiemiddelen hebben ook een impact op de seksualiteit bij adolescenten, zij gaan bepaalde gedragingen modeleren. In de media zijn meer en meer boodschappen te zien met een seksuele connotatie, deze beïnvloeden het gedrag van adolescenten zowel in urbane als in rurale gebieden. Vele adolescenten praten niet met hun ouders over seksualiteit, maar met hun vrienden die door de media al even slecht geïnformeerd zijn (http://www.flora.org.pe/art_gaby.htm, geconsulteerd op 12 februari 2010). Colectivo Fem-Tv, opgericht door het centrum Flora Tristán, Demus, Manuela Ramos, Milenia Radio en Calandria, organiseert elk jaar een campagne tegen seksueel getinte reclame. Er wordt getracht de inhoud ervan te veranderen zodat de vooruitgang van vrouwen en de relaties tussen de seksen wordt weerspiegeld (http://www.flora.org.pe/art_gaby.htm, geconsulteerd op 12 februari 2010).
7
1.2. Sociale context 1.2.1. De familiestructuur De familie heeft een enorme invloed op het gedrag van adolescenten, het is hun belangrijkste vormingskanaal tot verantwoordelijke individuen. Vaak is de relatie tussen adolescenten en ouders echter verstoord en in die situaties moet de adolescent zelf beslissingen nemen (Rodríguez 2005, p. 144-145). Problemen in de familiale organisatie kunnen dus een invloed uitoefenen op zwangerschappen bij adolescenten. Als ouders geen interesse tonen voor het sociale leven van hun kinderen
kan
een
seksuele
liberaliteit
en
promiscuïteit
ontstaan
(http://www.accionporlosninos.org.pe/foro23.htm, geconsulteerd op 12 februari 2010). Adolescenten die bij geen van beide ouders wonen vertonen het grootste risico gedrag. Diegenen die bij beide ouders wonen vertonen minder seksueel risico gedrag (www.eclac.org/publicaciones/Xml/9/22069/Icg2229P1.pdf, geconsulteerd op 12 februari 2010). In problematische familiesituaties is het dus heel belangrijk dat de jongere informatie van buitenaf krijgt om verantwoordelijke beslissingen te kunnen nemen. De school is daarom naar mijn inzien een belangrijke plaats om informatie te verspreiden over seksualiteit en anticonceptie. Een bijkomend probleem dat in families kan optreden is dat 6 op de 10 zwangerschappen bij meisjes tussen 11 en 14 jaar het gevolg zijn van incest of aanranding (http://www.unicef.or/peru, geconsulteerd op 12 februari 2010).
1.2.2. Gezondheidsinstellingen Vele jongeren volgen de normen van de kerk niet en hebben seks vóór het huwelijk, zij vertonen daarbij vaak onveilig seksueel gedrag. Ze verhogen zo het risico op gezondheidsproblemen die hiermee gepaard gaan, onder andere ongewenste zwangerschappen, HIV/AIDS en andere SOA’s (Kostrzewa 2008, p. 3). Problemen zoals de geografische locatie en een laag inkomen zorgen ervoor dat gezondheidszorg niet voor iedereen even toegankelijk is in Peru. Door geld aan te rekenen voor pre- en postnatale zorgen, zijn de reproductieve gezondheidsdiensten voor veel vrouwen ontoegankelijk, voornamelijk voor diegenen die arm en sociaal uitgesloten zijn. Voor arme vrouwen in rurale gebieden is de toegang het moeilijkst. In 1996 werd prenatale zorg gegeven aan 81% van de urbane en aan 47% van de rurale zwangere vrouwen. Er zijn ook kwalitatieve verschillen tussen de twee regio’s. Dit gaat in tegen het recht op leven en het is een vorm van discriminatie. Reproductieve gezondheidszorg is onontbeerlijk voor de overleving van vrouwen. De overheid heeft de verplichting om in deze diensten te voorzien, inclusief
het
voorkomen
van
8
ongewenste
zwangerschappen
(http://www.cladem.org/english/regional/monitoreo_convenios/ddhhperui.asp, geconsulteerd op 12 februari 2010). We zien hier dat het socio-economisch niveau van vrouwen, dat hierboven besproken werd, ook een belangrijke rol speelt bij de toegang tot en het gebruik van gezondheidsdiensten. Er zal in de toekomst ook meer aandacht moeten besteed worden aan rurale gebieden om de reproductieve gezondheidszorg in Peru te verbeteren en de kloof met urbane gebieden te verkleinen. De informatie en educatie die adolescenten over dit thema wordt aangeboden en hun toegang tot seksuele en reproductieve gezondheidsinstellingen blijven onvoldoende (http://www.cepal.org, geconsulteerd op 12 februari 2010). Volgens de MDS moet dit tegen 2015 verbeterd worden. Een positieve evolutie in de gezondheidszorg in Peru is de stijging in het aantal bevallingen die worden bijgewoond door ervaren gezondheidspersoneel. In 1992 was dit 52.5% en in 2006 bedroeg dit al 71% (http://websie.eclac.cl, geconsulteerd op 28 januari 2010 ).
1.2.2.1. Anticonceptiva Volgens de OPS (Organización Panamericana de la Salud) zijn in 45% van de gevallen de zwangerschappen ongewenst en dit is te wijten aan het gebrek of het fout gebruik van anticonceptiva (Bárcena et al. 2008, p. 82). Volgens de laatste meting van CEPAL in 2005, gebruikten 71.3% van de gehuwde Peruviaanse vrouwen tussen 15-49 jaar een anticonceptiemethode (http://websie.eclac.cl, geconsulteerd op 29 juli 2010). Volgens het INEI (2005) gebruikten in 2004 46.7% van de seksueel actieve vrouwen een modern voorbehoedsmiddel (54.1% in urbane en 33.2% in rurale gebieden). Dit werd meer gebruikt door vrouwen met een hoger opleidingsniveau. 22% van de Peruviaanse vrouwen gebruikten traditionele voorbehoedsmiddelen (19.6% in urbane en 26.3% in rurale gebieden). Deze methode werd meer gebruikt door vrouwen met een laag opleidingsniveau (INEI, 2005, geciteerd in http://www.flora.org.pe/mujercifras.htm, geconsulteerd op 12 februari 2010). Het verschillend gebruik van anticonceptiemethoden wordt opnieuw beïnvloed door de socio-economische situatie van vrouwen en adolescenten. Adolescenten beginnen steeds vroeger met seksuele relaties en op jonge leeftijd gebruiken weinigen van hen anticonceptiva. Het gebruik ervan stijgt als ze uit een hoger socio-economisch milieu komen (Contreras,
Guzmán
&
Hakkert,
2001,
geciteerd
in
www.eclac.org/publicaciones/Xml/9/22069/Icg2229-P1.pdf, geconsulteerd op 12 februari 2010). 57% van de seksueel actieve jeugd tussen 15-19 jaar gebruikte een vorm van anticonceptie (USAID 2005, p. 1). Volgens INEI (2005) gebruikten 41.2% van de seksueel actieve adolescenten (15-19 jaar) in 2004 een modern voorbehoedsmiddel. Bij vrouwen tussen de 20-24 jaar bedroeg dit 50.8% en bij de 25-49 jarigen was dit 45.8%. 14.2% van de vrouwen tussen 15-19 gebruikte een traditionele 9
anticonceptiemethode, dit percentage bedroeg 18.6% bij de 20-24 jarigen en 22.3% bij de 25-49 jarigen (INEI, 2005, geciteerd in http://www.flora.org.pe/mujercifras.htm, geconsulteerd op 12 februari 2010). Seksueel actieve adolescenten maakten in vergelijking met de andere groepen minder gebruik van zowel traditionele als moderne anticonceptiemethoden. Hieruit blijkt dat er nood is om deze groep betere informatie en toegang te bieden tot anticonceptie. Bij gehuwde adolescenten tussen de 15-19 jaar zien we wel een stijging optreden in het gebruik van een anticonceptiemethode van 1991-1992 (29.1%) tot 2004-2006 (58.7%). Het gebruik ervan is bij deze leeftijdsgroep bijna verdubbeld, maar het is nog steeds lager dan bij de overige leeftijdsgroepen, uitgezonderd de oudste groep (45-49 jaar) (http://iinei.inei.gob.pe, geconsulteerd op 11 maart 2010). De anticonceptiemethode die de meeste adolescenten (32.2%) gebruikten voor hun zwangerschap was de methode van het ritme (http://www.accionporlosninos.org.pe/foro23.htm, geconsulteerd op 12 februari 2010). De kennis over het bestaan van verschillende anticonceptiemethoden en het ooit gebruikt hebben ervan ligt redelijk hoog bij adolescenten. Uit een studie van Raguz in 2002 had 81% van de jongeren ooit een anticonceptiemiddel gebruikt, maar het percentage van huidig gebruik lag veel lager (39%). Veel adolescenten hadden de intentie om gebruik te maken van anticonceptiemiddelen, maar deden dit vaak niet. Slechts 7.9% van de seksueel actieve adolescenten gebruikten het condoom bij het laatste seksueel contact. De meest gebruikte methoden bij adolescenten zijn; injectie, de methode van het ritme, de pil, het condoom en terugtrekking. De methode van het ritme is de 2de meest gebruikte methode, echter 77% van de adolescenten kent de vruchtbaarheidscyclus onvoldoende (Raguz 2002). We kunnen besluiten dat het gebruik van anticonceptie bij adolescenten wel gestegen is, dit blijft echter nog steeds onvoldoende; slechts iets meer dan de helft van de seksueel actieve adolescenten gebruikt een vorm van anticonceptie. Zij gebruiken dit ook niet bij elk seksueel contact en kennen de vruchtbaarheidscyclus
onvoldoende
waardoor
het
risico
op
HIV/AIDS
en
ongewenste
zwangerschappen blijft bestaan. Er is bijgevolg nog veel nood aan educatie en toegang tot anticonceptiva om dit in de toekomst te verbeteren.
1.2.2.2. HIV/AIDS en andere SOA’s De nieuw ontdekte gevallen van HIV komen nu voor de helft voor bij personen tussen de 15-24 jaar. De prevalentie van de gekende HIV/AIDS gevallen in Peru ligt echter laag in vergelijking met andere landen uit Latijns Amerika. De prevalentie kent wel een lichte stijging in Peru van 0.1% in 1990 tot 0.4% in 2003. Deze stijging is te wijten aan de beperkte informatie en toegang tot seksuele en reproductieve gezondheidsdiensten waarover adolescenten beschikken, slechts 19% van de vrouwen tussen 15-24 jaar is in 2007 correct geïnformeerd over HIV/AIDS. Er zijn geen cijfers beschikbaar 10
voor mannen (http://websie.eclac.cl, geconsulteerd op 29 juli 2010). Een mogelijke verklaring hiervoor is het niet erkennen van seksuele relaties bij adolescenten in het gezondheidsbeleid (http://www.oij.org, geconsulteerd op 12 februari 2010). Dit komt omdat de dominante visie van de kerk in Peru ook invloed uitoefent op het gezondheidsbeleid. Het is naar mijn inzien echter een beleidsprioriteit om seksuele relaties bij adolescenten te erkennen opdat informatie kan verschaft worden voor de preventie van de verspreiding van HIV/AIDS en ongewenste tienerzwangerschappen.
1.2.2.3. Zwangerschappen met risico’s en Moedersterfte Er vindt een daling plaats van zwangerschappen die risico’s inhouden, dit is verbonden met het afnemen van geboortes bij heel jonge en heel oude vrouwen. In de jaren ’80 vond in Peru 28% van de geboortes plaats bij vrouwen jonger dan 20 of ouder dan 35 jaar. Dit percentage is in de loop van de tijd
afgenomen,
maar
in
mindere
mate
bij
de
jongere
groep
(http://www.eurosur.org/FASCO/mujeres/peru/orga-7.htm, geconsulteerd op 12 februari 2010). Onder het moedersterftecijfer valt een hoog percentage adolescenten op. Ondanks de prevalentie van tienerzwangerschappen in vele landen afneemt, blijft dit nog steeds een belangrijk probleem. Zwangerschappen zijn namelijk de grootste doodsoorzaak bij vrouwen tussen 15-19 jaar en dit is vaak te wijten aan complicaties bij abortus (http://www.oij.org, geconsulteerd op 12 februari 2010) en het geboorteproces ( Reynolds et al. 2006, p. 6). Het hoge moedersterftecijfer is een ander negatief gevolg van tienerzwangerschappen en het is een bijkomende reden waarom dit als problematisch beschouwd wordt. Dit kan ook als argument gebruikt worden om actie te rechtvaardigen die de prevalentie van tienerzwangerschappen doet afnemen.
1.2.2.4. Abortus Ongeveer 30% van de seksueel actieve vrouwen (3.8 miljoen in Peru) loopt het risico op een ongewenste
zwangerschap,
sommigen
houden
het
kind,
anderen
plegen
abortus
(http://www.manuela.org.pe/salud_sex.asp, geconsulteerd op 12 februari 2010). Het instituut voor forensische geneeskunde verklaart dat in het eerste semester van 2008 45% van de abortussen werd uitgevoerd op meisjes tussen de 13-17 jaar, 17% was tussen de 18-23 jaar en 21.5% tussen 24-29 jaar (http://www.manuela.org.pe/salud_sex.asp, geconsulteerd op 12 februari 2010). Abortus is verboden in Peru en wordt daarom vaak clandestien uitgevoerd. Complicaties die bij abortus kunnen optreden en die de dood tot gevolg kunnen hebben, zijn een steeds groter wordend probleem (USAID 2005, p. 1; Kostrzewa 2008, p. 4-5).
11
Volgens het onderzoek van Delicia Ferrnado (2004) naar clandestiene abortussen in Peru, gaat dit in stijgende lijn van 271.100 in 1994, 352.000 in 2001 tot 410.000 in 2004. In 2001 gebeurde 54% van de abortussen aan de kust (28% in Lima), 32% in de sierra en 14% in de selva. In 54% van de abortussen gaat het om een ongewenste zwangerschap omdat een vrouw al teveel kinderen had (27%), wou wachten (22%), geen vaste partner had (22%), nog studeerde (11%), nog te jong was (10%) of door het ontbreken van anticonceptiemethode (5%) (Delicia Ferrnado, 2004, geciteerd in http://www.flora.org.pe/mujercifras.htm, geconsulteerd op 12 februari 2010). We zien een onderscheid in de verschillende geografische regio’s van Peru optreden in het aantal abortussen die er werden uitgevoerd. We kunnen dus veronderstellen dat de culturele factoren, die we reeds bespraken, hier ook een invloed op uitoefenen. Indien tienerzwangerschappen niet als een probleem worden ervaren, zoals in de selva, is het laten uitvoeren van abortus ook niet noodzakelijk. Deze gevaarlijke abortussen zijn ook een verdere aanmoediging voor actie om het aantal tienerzwangerschappen te doen dalen. Ze duiden nog maar eens op het feit dat er meer educatie rond seksualiteit en anticonceptie nodig is en dat de toegang tot de gezondheidszorg voor adolescenten moet worden verbeterd.
1.3. Individueel niveau 1.3.1. De socio-economische situatie Hierboven beschreven we reeds de socio-economische structuur die een belangrijke invloed heeft op de prevalentie van tienerzwangerschappen. In dit onderdeeltje kijken we hoe deze structuur wordt omgezet in de praktijk. De socio-economische toestand speelt een belangrijke rol bij tienerzwangerschappen. Bij adolescenten in hoge inkomstgezinnen heeft 5% een kind voor hun 17 jaar, in lage inkomstgezinnen kan dit cijfer oplopen tot 20-35%. Deze trend is voornamelijk waar te nemen in Centraal Amerika. Vooral meisjes uit lagere socio-economische milieus beginnen sneller met seksuele relaties, bij jongens is het verschil minder duidelijk (Bárcena et al. 2008, p. 75-76). Dit bevestigt opnieuw dat er bij programma’s extra aandacht dient besteed te worden aan adolescenten uit lage socio-economisch milieus.
1.3.2. Het opleidingsniveau De helft van de Peruviaanse bevolking ouder dan 15 heeft minder dan 7 jaar onderwijs genoten. In rurale gebieden heeft 89.3% van de huishoudens een laag opleidingsniveau. Vrouwen in rurale gebieden zijn nog steeds de kopgroep bij analfabeten. Ook vrouwen uit inheemse berggroepen en de
12
etnische
jungle
zijn
vaak
laaggeschoold.
(http://www.cladem.org/english/regional/monitoreo_convenios/ddhhperui.asp, geconsulteerd op 12 februari 2010). Het verschil in scholingsgraad tussen mannen en vrouwen, gemeten in 2005, was zeer klein in urbane gebieden en het percentage vrouwen die er meer dan 13 jaar school volgde (24.3%) oversteeg er zelfs het percentage mannen (20.8%). In rurale gebieden lag de scholingsgraad voor mannen en vrouwen veel lager. Het percentage mannen dat er meer dan 10 jaar studeerde (31.4%) lag er hoger dan bij vrouwen (20.9%). Educatie
heeft
een
belangrijke
impact
op
de
gezondheid
van
moeder
en
kind
en
tienerzwangerschappen komen voornamelijk voor bij lager geschoolden. 40% van de moeders tussen 15-23 jaar had geen of enkel een lager onderwijs diploma (Reynolds et al. 2006, p. 9 en 12). De meeste zwangerschappen komen voor bij meisjes die 5 á 7 jaar school gelopen hebben (Rodríguez 2005, p.143-144). Educatie is noodzakelijk voor het maken van beslissingen over reproductieve gezondheid. Het helpt jonge vrouwen zich te beschermen tegen ongewenste zwangerschappen en SOA’s (http://www.cladem.org/english/regional/monitoreo_convenios/ddhhperui.asp, geconsulteerd op 12 februari 2010). Uit een onderzoek van Salaverry bleek echter dat 65% van de tienermoeders in Lima een diploma middelbaar onderwijs had. Het opleidingsniveau is de laatste jaren dus gestegen, maar dit heeft geen daling in het aantal zwangere adolescenten met zich meegebracht (http://www.accionporlosninos.org.pe/foro23.htm, geconsulteerd op 12 februari 2010). Educatie op zich kan wel een bijdrage leveren voor de preventie van tienerzwangerschappen, maar specifieke educatie over seksualiteit en anticonceptie is hierbij nog belangrijker. De katholieke visie op seksualiteit bij adolescenten blijft dominant in de Peruviaanse maatschappij, waardoor dit als taboe wordt aanzien en adolescenten mogelijk niet geïnformeerd worden door hun ouders. De school is, omwille van haar groot bereik van adolescenten, volgens mij de aangewezen plaats waar informatie kan worden gegeven aan jongens en meisjes over seksualiteit en anticonceptie. De Katholieke visie is echter ook dominant in de scholen van Peru, leerkrachten moeten daarom bewust gemaakt worden van hun stereotiepen denkbeelden over seksualiteit bij adolescenten indien de informatie die zij willen verschaffen, verder gaat dan enkel het aanraden van onthouding. In de studie van Rodríguez werd bevestigd dat vroegtijdige zwangerschappen interfereren met educatie en arbeidstrajecten. Slechts 20% van de moeders tussen 15-19 jaar bleven school lopen tijdens/na hun zwangerschap, de overigen namen ook niet deel aan de arbeidsmarkt, ze bleven eerder thuis en deden huishoudelijke taken (Rodríguez 2005, p. 132-136). Zij komen terecht in de informele arbeid of blijven werkloos waardoor ze tot de laagste socio-economische categorie behoren en hun lage sociale status bevestigd wordt. Vooral de meisjes uit armere milieus worden hierdoor getroffen. Er bestaat echter discussie over wat nu juist wat veroorzaakt en men kan ook omgekeerd redeneren dat
13
meisjes die vroegtijdig de school verlaten ook sneller zwanger worden dan diegenen die nog school lopen (Rodríguez 2005, pp. 132-136).
1.4. Percepties, attitudes en erkenningen van de genderrollen We verklaren eerst wat we onder het begrip ‘genderrollen’ verstaan vooraleer te bespreken hoe dit de prevalentie van tienerzwangerschappen kan beïnvloeden. Onder de genderrol wordt de uiting verstaan van bepaalde rollen die bij het biologische geslacht passen. Dit zijn arbitraire regels, opgesteld door de maatschappij, die bepalen welke kleding, gedrag, gevoelens, gedachten, etc. behoren bij personen van een bepaald gender (http://www.renee3t.nl/pages/afkortingen.htm, geconsulteerd op 29 juli 2010). Volgens Parsons en Bales (1953, geciteerd in Hochschild 1973, p. 1017) hebben mannen instrumentele rollen in de familie waardoor ze de familie verbinden met de buitenwereld. Vrouwen nemen een expressieve rol aan, die gebaseerd is op relatievorming in de familie. Aangezien de kerk een dominante positie heeft in de Peruviaanse maatschappij, zal ook zij de invulling van de genderrollen erg beïnvloeden. Dit wordt hieronder gedemonstreerd. De toegang tot gezondheidsinstellingen om gepaste hulp te ontvangen is een groot probleem voor alle vrouwen, maar is nog moeilijker voor adolescenten die hier weinig kennis en ervaring mee hebben (Reynolds et al. 2006, p. 7). De ‘decision making power’ van vrouwen speelt een belangrijke rol voor het gebruiken van gezondheidsinstellingen voor haar en haar kind. Het gebrek aan sociale status en macht die adolescenten hebben, kunnen verklaren waarom deze groep minder gebruik maakt van gezondheidsinstellingen (Reynolds et al. 2006, p. 9 en 12). Een bijkomend probleem is dat seksuele activiteit bij jonge meisjes vaak het gevolg is van dwang (Kostrzewa 2008, p. 5). In de Latijns Amerikaanse samenleving is de man nog steeds beter in staat zijn wil
op
te
dringen
en
zelfs
tot
geweld
over
te
gaan
(www.eclac.org/publicaciones/Xml/9/22069/Icg2229-P1.pdf, geconsulteerd op 12 februari 2010). Zij blijven vaak controle uitoefenen over de seksualiteit en vruchtbaarheid van vrouwen en willen geen gebruik maken van anticonceptiestrategieën (Coe 2004, p. 59). Vrouwen blijven hun traditionele ondergeschikte rol aangeleerd krijgen (www.eclac.org/publicaciones/Xml/9/22069/Icg2229-P1.pdf, geconsulteerd op 12 februari 2010). Voor adolescente vaders uit armere milieus betekende de komst van een kind de overgang naar volwassenheid en meer autonomie. In de middenklasse daarentegen worden vroegtijdige zwangerschappen ook voor hen eerder gezien als interfererend met persoonlijke en professionele aspiraties (Kostrzewa 2008, p. 8). Het socio-economisch niveau bepaalt dus ook voor vaders de manier waarop tienerzwangerschappen beoordeeld worden.
14
In het volgende deel bespreken we de prevalentie cijfers van tienerzwangerschappen. Voor de interpretatie van deze cijfers zullen we beroep doen op de informatie die we hierboven hebben beschreven.
II. Prevalentiecijfers
We starten dit deel met het geven van een overzicht van de prevalentie cijfers in heel Latijns Amerika. Daarna spitsen we ons toe op de situatie in Peru waarbij we de cijfers doorheen de tijd bekijken. Vervolgens maken we een onderscheid tussen de prevalentie van tienerzwangerschappen in de selva, sierra en costa regio’s die Peru rijk is en tussen de urbane en rurale gebieden in het land.
2.1. Tienerzwangerschappen in Latijns Amerika In Latijns Amerika en de Caraïben ligt het algemene vruchtbaarheidscijfer onder het wereldgemiddelde. Voor vroegtijdige zwangerschappen liggen de cijfers er echter ver boven, zoals hierboven reeds vermeld, wordt ze enkel nog overstegen door Sub-Sahara Afrika (Bárcena et al. 2008, p. 75-77). De prevalentie van tienerzwangerschappen is wel verschillend van regio tot regio en is het hoogst in Centraal Amerika (uitgezonderd Costa Rica) met een prevalentie van meer dan 100 per 1000 vrouwen tussen 15-19 jaar (Kostrzewa 2008, p. 4-5). Op de websites van CELADE (Centro Latinoamericano de Demografía) en ECLAC (Economic Commission for Latin America and the Caribbean) zijn cijfers te vinden die de prevalentie van tienerzwangerschappen doorheen de tijd schetsen in heel Latijns Amerika. Ze geven een verloop over verschillende periodes weer (CELADE van 1985-2010 en ECLAC van 1975-2005). Deze cijfers vertonen een algemeen dalende trend waarbij in de laatst gemeten periode de prevalentie het laagst is voor bijna alle landen in Latijns Amerika. Enkel in Brazilië en volgens ECLAC ook in Uruguay is er een lichte stijging in het vruchtbaarheidscijfer bij adolescenten waar te nemen. Interessant is de lichte stijging in het prevalentie cijfer dat optrad in Ecuador, Panama en Peru tijdens de periode 1995-2000 (http://www.eclac.cl, geconsulteerd op 11 maart 2010; http://www.celade.cepal.cl, geconsulteerd op 11 maart 2010).
15
Een mogelijke verklaring voor deze dalende trend in Latijns Amerika is het ontstaan van het modern reproductief patroon tijdens de jaren ’80 waarbij de controle over de vruchtbaarheid centraal stond (slechts 2 á 3 kinderen krijgen). Het traditioneel reproductief gedrag blijft voornamelijk in arme landen en bij de inheemse bevolking aangehouden, wat leidt tot vroegtijdige zwangerschappen door het niet gebruiken van anticonceptiva. Hier gaan we in deel III dieper op in. Het loont echter de moeite hier aan te halen dat tienerzwangerschappen vaak blijven voorkomen binnen dit modern reproductief patroon en adolescenten pas na hun eerste kind hun vruchtbaarheid gaan controleren (Rodríguez 2005, p.124). Het vruchtbaarheidscijfer, het aantal kinderen per vrouw, neemt wel af, ook bij adolescenten, maar het probleem van tienerzwangerschappen blijft bestaan aangezien adolescenten pas na een eerste zwangerschap hun vruchtbaarheid gaan controleren. Dit wijst nog eens op het gebrek aan kennis over seksualiteit en anticonceptie bij adolescenten.
2.2. Prevalentie cijfers in Peru 2.2.1. Nationaal Volgens de cijfers van ENDES Continua (2004) is de algemene vruchtbaarheid in Peru afgenomen tot 2.4 (2 in urbane en 3.6 in rurale gebieden). Dit wil zeggen dat de gemiddelde vrouw zo’n 2 á 3 kinderen heeft tegen het einde van haar reproductieve leeftijd. In 1986 bedroeg dit cijfer nog 3.1 (ENDES Continua, 2004, geciteerd in http://www.measuredhs.com, 11 maart 2010). Indien we dit in een nog grotere tijdsperiode plaatsen zien we dat het totale vruchtbaarheidscijfer in de periode 19501955 zelfs 6.85 bedroeg (http://websie.eclac.cl, geconsulteerd op 11 maart 2010). Over een periode van 50 jaar is het vruchtbaarheidscijfer dus al meer dan gehalveerd. Volgens cijfers van de WHO, UNICEF en Flora Tristán lag de prevalentie van tienerzwangerschappen in Peru in 2000 rond 15% (http://www.paho.org, geconsulteerd op 6 december 2009; http://www.unicef.or/peru, geconsulteerd op 6 december 2009; http://www.flora.org.pe/mujercifras.htm, geconsulteerd op 12 februari 2010). De prevalentie van tienerzwangerschappen in Peru is relatief laag in vergelijking met andere landen in de regio (USAID 2005, p. 1). Enkel in Chili ligt de prevalentie van tienerzwangerschappen nog lager (http://www.eclac.cl, geconsulteerd op 12 februari 2010; http://www.celade.cepal.cl, geconsulteerd op 12 februari 2010). In Peru ligt het prevalentie cijfer tussen de 75 en 100 per 1000 tienermeisjes. Op de websites van CELADE en ECLAC vinden we cijfers weer die de prevalentie van tienerzwangerschappen doorheen de tijd schetsen. Beide websites geven ook een algemeen dalende trend in Peru te zien waarbij de prevalentie in de laatste gemeten periode het laagst is. Het is interessant de cijfers meer in detail te bekijken. In de periode 1970-1975 zijn 86.3 op 1000 tienermeisjes zwanger of al moeder (http://www.eclac.cl, geconsulteerd op 12 februari 2010), tijdens de periode 1985-1990 bedraagt dit 72 op 1000 tienermeisjes (http://www.celade.cepal.cl, 16
geconsulteerd op 12 februari 2010), er treedt dus tegenover de vorige periode een sterke afname op in het aantal tienerzwangerschappen. Tussen 1990-1995 is dit 70.7 op de 1000 meisjes (http://www.eclac.cl, geconsulteerd op 12 februari 2010; http://www.celade.cepal.cl, geconsulteerd op 12 februari 2010). Zoals hierboven reeds vermeld stijgt het aantal tienerzwangerschappen in de periode 1995-2000, de prevalentie bedraagt dan 80 op 1000 meisjes (http://www.celade.cepal.cl, geconsulteerd op 12 februari 2010). Tijdens de periodes 2000-2005 en 2005-2010 vindt opnieuw een sterke daling plaats, respectievelijk 63.6 en 60.2 op 1000 tienermeisjes zijn dan zwanger of hebben reeds een kind (http://www.celade.cepal.cl, geconsulteerd op 12 februari 2010). Het ministerie van volksgezondheid rapporteerde echter een stijging in de prevalentie; in 2007 waren 116.032 adolescenten
zwanger
en
in
2008
bedroeg
dit
cijfer
123.077
(http://www.manuela.org.pe/Campana28deMayo/estadisticas.asp, geconsulteerd op 12 februari 2010). Over een langere periode zien we in Peru hetzelfde patroon optreden als in de rest van Latijns Amerika, vanaf het begin van de jaren ’80 vindt er een daling plaats van het aantal tienerzwangerschappen. Op de hoofdvraag die ons in deze paper bezighoudt, kunnen we dus negatief antwoorden; er is geen stijging in de tienerzwangerschap prevalentie in Peru, er is eerder over langere termijn een daling op te merken. De prevalentie blijkt bovendien relatief laag te zijn in vergelijking met andere landen uit de regio. De algemeen dalende trend in de prevalentie van tienerzwangerschappen in Peru verbergt wel een wisselend verloop doorheen de jaren. Vooral de stijging in prevalentie tussen 1995 en 2000 valt op. We zullen deze cijfers trachten te verklaren aan de hand van beleidsmaatregelen en maatschappelijke veranderingen die later in deze paper worden besproken. Meer dan 30% van de Peruaanse vrouwen baren echter een kind voor hun 20 jaar. Dit is problematisch aangezien het grootste deel van deze zwangerschappen ongewenst is (Kostrzewa 2008, p. 4-5). Ondanks het algemene zwangerschapscijfer afneemt, hebben adolescenten hun bijdrage aan het totale vruchtbaarheidscijfer in de periode 2000-2005 (14.3%) bijna verdubbeld tegenover 1950-1955 (8.5%) (http://www.cepal.org, geconsulteerd op 12 februari 2010). Adolescenten vergroten dus hun bijdrage aan de algemene vruchtbaarheid. Hierdoor kan de illusie ontstaan dat de prevalentie van tienerzwangerschappen de laatste decennia is toegenomen. Aangezien de algemene vruchtbaarheid fors is afgenomen, maar slechts in mindere mate bij adolescenten, krijgt men het idee dat het aantal tienerzwangerschappen in stijgende lijn gaat (www.eclac.org/publicaciones/Xml/9/22069/Icg2229P1.pdf, geconsulteerd op 12 februari 2010). Dit kan een mogelijke verklaring bieden waarom tienerzwangerschappen momenteel meer aandacht krijgen en worden gezien als een probleem.
Het nationale gemiddelde van de prevalentie cijfers verbergt echter grote verschillen (USAID 2005, p. 1). In bepaalde departementen van Peru, zoals Loretto en Ucayali, is de prevalentie veel hoger dan het nationale gemiddelde en bedraagt er respectievelijk 27% en 25% (http://www.unicef.or/peru, 17
geconsulteerd op 6 december 2009). Deze verschillen bespreken we hieronder achtereenvolgens tussen de drie geografische regio’s in Peru en tussen de rurale en urbane gebieden van het land.
2.2.2. costa-sierra-selva In de selva ligt de prevalentie van tienerzwangerschappen het hoogst, dit is zo voor alle gemeten periodes (1986, 1992, 1996, 2000 en 2004-2005). Het aantal tienerzwangerschappen steeg er in 20042005 licht tegenover 2000, maar tegenover de andere periodes is er een lichte daling op te merken. In de sierra en costa regio’s liggen de prevalentie cijfers veel lager. In de sierra trad een lichte daling in de prevalentie op in 2004-2005 tegenover de voorgaande periodes. In de costa regio was het aantal tienerzwangerschappen het laagst in 1986, daarna steeg dit licht in 1992 (dit is vergelijkbaar met het nationale verloop van de prevalentie cijfers) om daarna weer af te nemen tot de laatst gemeten periode in 2004-2005. In Lima zien we hetzelfde beeld als aan de costa maar met lagere cijfers; de prevalentie van tienerzwangerschappen is er in 2004-2005 nagenoeg nul (http://www.measuredhs.com, 11 maart 2010). Cijfers van Flora Tristán geven hetzelfde algemene beeld; in de selva is de prevalentie het hoogst en bedraagt 29.2%, aan de kust is dit 11.8%, in de sierra 11.2% en in Lima bedraagt dit 8.7% (http://www.flora.org.pe/mujercifras.htm, geconsulteerd op 12 februari 2010). De prevalentie is hoger bij meisjes die de inheemse talen, Shipibo, Aguaruna of Asháninka spreken dan bij meisjes die Quechua, Aymara of Spaans spreken (http://www.unicef.or/peru, geconsulteerd op 6 december 2009). Er zijn dus duidelijke verschillen merkbaar tussen de verschillende geografische regio’s in Peru. De hoogste prevalentie tienerzwangerschappen vinden we in de selva. Deze cijfers zijn perfect te plaatsen binnen het theoretische kader dat reeds aangaf dat culturele factoren een invloed uitoefenen op de prevalentie van tienerzwangerschappen. Pantelides wijst er ook op dat we ons moeten behoeden tienerzwangerschappen te zien als een sociaal en individueel probleem zonder rekening te houden met culturele verschillen. In bepaalde maatschappijen is dit namelijk de geaccepteerde norm; situaties waarin
adolescenten
een
stabiele
relatie
en
een
kind
hebben
is
er
erg
gewenst
(www.eclac.org/publicaciones/Xml/9/22069/Icg2229-P1.pdf, geconsulteerd op 12 februari 2010). Ik sta volledig achter deze visie, tienerzwangerschappen worden vaak als negatief beoordeeld, als iets waartegen opgetreden moet worden, dit is ook vaak terecht, maar er wordt geen rekening gehouden met de culturele context waarin dit voorkomt. Dit bevestigt ook dat tienerzwangerschappen niet in se een probleem zijn, maar dat ze worden geproblematiseerd door de maatschappij waarin ze optreden.
18
2.2.3. Rurale versus urbane gebieden Er treedt een toenemende urbanisatie op; het aantal mensen dat in de steden van Peru woont gaat in stijgende lijn van 1970 tot 2010. In 1975 woonde 61% van de bevolking in steden, in 2006 was dit al 73% (http://hdr.undp.org/en/statistics, geraadpleegd op 29 juli 2010). Het percentage mensen dat in rurale gebieden woont daalt van 41.94% in 1970 tot 26.63% in 2010. Maar de populatie groeit tijdens deze periodes in beide regio’s, ook in rurale gebieden neemt de bevolking toe. Aangezien de toename in de steden veel groter is, winnen deze echter aan percentage tegenover rurale gebieden (http://websie.eclac.cl, geconsulteerd op 12 februari 2010). Er bestaat een grote discrepantie in de vruchtbaarheidscijfers in rurale (4.3%) en urbane (2.2%) gebieden, dit blijft nagenoeg onveranderd. De vruchtbaarheid is vooral snel afgenomen in de kustgebieden, met als koploper Lima, waar nu het laagst aantal kinderen per vrouw wordt geboren. Er is een hoge vruchtbaarheidsgraad bij vrouwen in de hooglanden, rurale gebieden en in de jungle. Dit is echter niet toe te schrijven aan hun grote kinderwens, maar aan het gelimiteerd gebruik van anticonceptiva
(http://www.cladem.org/english/regional/monitoreo_convenios/cedawperui.asp,
geconsulteerd op 12 februari 2010). Voor tienerzwangerschappen zien we een gelijkaardig beeld verschijnen. Tienerzwangerschappen komen vaker voor in agrarische dan in stedelijke gebieden. Volgens ENDES Continua (2004, geciteerd in http://www.flora.org.pe/mujercifras.htm, geconsulteerd op 12 februari 2010) bedroegen de prevalentie cijfers 9.5% in urbane gebieden en 20.3% in rurale gebieden. In agrarische gebieden steeg het aantal tienerzwangerschappen tijdens 2004-2005, in urbane gebieden daarentegen merken we voor dezelfde periode een afname tegenover voorgaande periodes (http://www.measuredhs.com, 11 maart 2010). Uit meer gedetailleerde cijfers zien we dat in metropool Lima in 1996 5.5% van de adolescenten moeder was. In andere grote steden van Peru bedroeg dit cijfer 8.6% en in andere urbane gebieden 9.9% (Instituto Nacional de Estadística e Informática/Macro Internacional Inc., 1997, geciteerd in www.eclac.org/publicaciones/Xml/9/22069/Icg2229-P1.pdf, geconsulteerd op 12 februari 2010). Een stijgende bevolkingsgraad, die vooral in steden optreedt, kan de stijging in de prevalentie van tienerzwangerschappen niet verklaren. Het socio-economisch niveau speelt een belangrijke rol bij het verklaren van de prevalentie verschillen. Volgens de vragenlijst demografie en familiale gezondheid (ENDES) van 2004-2006 waren 12.2% van de adolescenten reeds moeder of zwanger, dit cijfer liep op tot 32.2% in het armste vijfde deel van de bevolking tegenover 3.4% van de jongeren uit het rijkste vijfde van de bevolking. Het cijfer bedroeg 33.2% als we enkel naar de adolescenten kijken die primair onderwijs hebben genoten tegenover 3.4% bij adolescenten die een hogere opleiding genoten. (http://www.manuela.org.pe/Campana28deMayo/estadisticas.asp, geconsulteerd op 12 februari 2010) De cijfers van CEPAL vertonen echter geen grote verschillen in armoede tussen vrouwen uit rurale en 19
urbane gebieden (2002) (http://websie.eclac.cl, geconsulteerd op 12 februari 2010). Armoede op zich kan dus niet als verklarende factor worden aangewend om het verschil in tienerzwangerschap prevalentie tussen rurale en urbane gebieden te duiden. De stijgende prevalentie cijfers wijzen er wel op dat programma’s die als doel hebben tienerzwangerschappen te doen afnemen, meer dienen te focussen op rurale gebieden.
De aandachtstoename voor tienerzwangerschappen kunnen we dus niet verklaren door een werkelijke stijging in de prevalentie ervan. Waarschijnlijk is er eerder sprake van een veranderde culturele perceptie tegenover de aanvaardbaarheid van tienerzwangerschappen in Peru en heel Latijns Amerika. Hierboven hebben we reeds kort vermeld dat er vanaf de jaren ’80 een modern reproductief patroon ontstond. Ook het feminisme begon aan een opmars en vrouwen kregen andere rollen dan enkel reproductie (namelijk: studeren, werken,…) (www.eclac.org/publicaciones/Xml/9/22069/Icg2229P1.pdf, geconsulteerd op 12 februari 2010). In het volgende deel gaan we uitgebreider in op de maatschappelijke evolutie in Latijns Amerika en Peru die een bijdrage leverde voor de veranderde perceptie op tienerzwangerschappen. We schetsen een historisch kader van het ontstaan van vrouwenbewegingen en reproductieve rechten.
III. Historische achtergrond: van vrouwenbewegingen tot reproductieve rechten
In dit onderdeel plaatsen we de hedendaagse visie op tienerzwangerschappen in een breder daglicht door de geschiedenis te schetsen van het ontstaan van vrouwenbewegingen en aandacht voor reproductieve rechten in Latijns Amerika en Peru. Aan de hand hiervan willen we duidelijk maken hoe maatschappelijke
ontwikkelingen
hebben
geleid
tot
een
veranderde
perceptie
op
tienerzwangerschappen. We trachten een beschrijving te geven van de actoren, factoren, instituten en initiatieven die hierbij een rol speelden. We schetsen eerst het ontstaan van vrouwenbewegingen in Latijns Amerika en gaan daarna dieper in op de clubs van moeders en de globale keukens in Peru. We beschrijven vervolgens de evolutie en de huidige situatie rond reproductieve rechten in Latijns Amerika en Peru. Aan de hand van dit deel gaan
20
we na wanneer er interesse is opgetreden voor seksualiteit, reproductie en zwangerschappen bij adolescenten en waarom dit momenteel als een probleem wordt beschouwd.
3.1. Het ontstaan van vrouwenbewegingen 3.1.1. Vrouwenbewegingen in Latijns Amerika De huidige omstandigheden voor vrouwen in Latijns Amerika worden nog steeds beïnvloed door de koloniale periode. In vele prekoloniale culturen waren de positie van de vrouw en haar participatie in productief werk gelijkwaardig aan dat van de man. Door de komst van de Europeanen met hun ideeën van de ondergeschiktheid van de vrouw, werden regels en wetten van kracht die inheemse vrouwen hun eigendom, autonomie en publieke rollen afnamen (Acosta-Belén & Bose 1995, p. 15-16). Door de expansie van communicatietechnologie en massacultuur blijven Westerse gewoonten die individualistisch, competitief, hiërarchisch en seksistisch zijn, de rest van de wereld beheersen. Vrouwen trachtten gender echter te dekoloniseren door collectieve actie. Dit zijn acties van vrouwen uit alle klassen, rassen, etniciteiten en nationaliteiten, die strijden voor bevrijding en gelijkwaardigheid (thuis, in de familie, in de gemeenschappen, in de overheid en internationaal in hun strijd voor mensenrechten en een gezonde omgeving) (Acosta-Belén & Bose 1995, p. 26-27). Vóór het werk van Ester Boserup in 1970 werd de economische rol van vrouwen in de ontwikkeling genegeerd. De focus lag eerder op hun reproductieve dan op hun productieve rol waardoor ze tot de huiselijke sfeer werden beperkt (Acosta-Belén & Bose 1995, p. 22). Sinds het VN decennium voor vrouwen (1975 tot 1985) werd de onderdrukking van de vrouw op een meer holistische wijze geanalyseerd. Hierbij werd aangenomen dat ontwikkeling zowel positieve als negatieve gevolgen had voor vrouwen en de productieve sfeer niet kon onderscheiden worden van de reproductieve sfeer (Bose & Acosta-Belén 1995, p. 1). Hieronder wordt een overzicht gegeven van het ontstaan en de evolutie van vrouwenbewegingen in Latijns Amerika doorheen de tijd. De veranderingen die zich voordeden in de economische en familiale sfeer worden besproken, deze gaven aanzet tot het ontstaan van vrouwenbewegingen.
3.1.1.1. Economische ontwikkeling Het aantal Latijns Amerikaanse vrouwen dat de arbeidsmarkt betrad verdriedubbelde tussen 1950 en 1980. De aanleiding hiervoor was dat de VS haar productie, tussen 1950 en 1970, verhuisde naar landen in Latijns Amerika, de Caraïben en Oost-Azië om de arbeidskosten te drukken. Deze export processing zones verhoogden het industriële thuiswerk van vrouwen. Zij ruilden het werken op het land in voor jobs in de industrie en informele sector (Bose & Acosta-Belén 1995, p. 8). Deze 21
industrialisatie, gebaseerd op lage arbeidskosten van ontwikkelingslanden, heeft echter weinig verandering in de arbeidsmarkt teweeggebracht. De segregatie van arbeid bleef bestaan waarbij vrouwen posities bekleedden onderaan de hiërarchie (in de dienstensector en de informele sector). Hun arbeid werd gekarakteriseerd door lage lonen, lage scholing en onzekerheid (McClenaghan 1997, p. 20-21; Ward & Larson Pyle 1995, p. 37-38). Parallel met het in de arbeidsmarkt treden van vrouwen zien we dat de algemene vruchtbaarheid in Latijns Amerika in 1986 al gehalveerd was tegenover 1950-1955. We kunnen dus stellen dat de deelname aan de arbeidsmarkt hier een belangrijke invloed op had. Het GDP van de Latijns Amerikaanse landen groeide van 1960 tot 1980 jaarlijks met meer dan 4%. Daarna kende de regio een ernstige recessie met weinig groei, een lage levensstandaard, hoge werkloosheid, weinig buitenlandse investeringen en buitenlandse handel (American Develop Bank, 1987, geciteerd in Nash 1995, p. 154). In 1985 was er een terugval van bepaalde economieën in sommige landen. De respons van de Wereldbank en het IMF was dat landen met schulden hun import moesten verminderen, hun export moesten verhogen, de nationale munt moesten devalueren, de geldvoorraad moesten verkleinen, lonen moesten verlagen en overheidsuitgaven voor sociale welvaart moesten beperken. De gevolgen waren desastreus voor de nationale industrieën, ongelijkheid tussen arm en rijk nam toe en vrouwen werkten harder voor lagere lonen aangezien mannen hun stabiele jobs in de industrie verloren (Barbieri and Oliveira, 1987, geciteerd in Nash 1995, p. 154-155). De internationale crisis van de jaren ’80 zorgde voor een verandering van de internationale vraag naar arbeid; vrouwen stapten massaal in de arbeidsmarkt om het inkomen van hun gezin te verhogen. De exportgeoriënteerde industrie werd bekrachtigd door SAP’s, maar dit zorgde voor beperkte arbeidsmogelijkheden voor vrouwen (McClenaghan 1997, p. 22) en zij werden in lagere subsistentieposities geduwd (Blumberg 1995, p. 194-197). Vrouwen werden toenemend economisch actief maar bleven tewerkgesteld in de sectoren met de laagste lonen en genoten niet van de voordelen van beschermde arbeid. Ondanks dat zij zich organiseerden in groepen om aan hun noden te voldoen, bleven politieke en socio-economische hervormingen moeilijk te bereiken. Vrouwen bleven uitgesloten van de economie om de illusie van de mannelijke dominantie hoog te houden. Veel Latijns Amerikaanse huishoudens gebruikten wel verschillende inkomstenstrategieën die een beroep deden op de activiteiten van vrouwen (Acosta-Belén & Bose 1995, p. 24-25). Export georiënteerde industrieën werden ook steeds meer door mannen gedomineerd door de toenemende rol van technologie die bepaalde vaardigheden vereiste. Dit was een grote uitdaging voor vrouwen die traditioneel voordeel hadden op de arbeidsmarkt door hun lage lonen (McClenaghan 1997, p. 22-25). Toen de mogelijkheid op werk in de formele sector afnam, baseerden vrouwen zich op zelf gecreëerde jobs in de informele economie om in de noden van hun familie te voorzien (Nash 1995, p. 162).
22
Deze economische ontwikkelingen zijn een eerste factor die de veranderde visie op vrouwen kan verklaren. Vrouwen stonden niet enkel meer in voor reproductie, maar kregen ook een rol in de betaalde arbeidsmarkt. Door deze evolutie veranderden de verwachtingen en eisen die er aan vrouwen en adolescenten worden gesteld. Dit kan verklaren waarom tienerzwangerschappen afnamen en waarom ze momenteel negatief beoordeeld worden, vroeg kinderen krijgen interfereert namelijk met de deelname aan de arbeidsmarkt en we zagen reeds dat tienermoeders de school vroegtijdig verlaten en ook vaak niet deelnemen aan de arbeidsmarkt.
3.1.1.2. Het familiesysteem Sinds het patriarchaal systeem van de 19e eeuw werden vrouwen geïsoleerd in de huishoudelijke sfeer. Zij zijn genetisch voorbestemd voor het moederschap, hun inkomen werd als ondergeschikt gezien, hun jobs kregen een lagere status en hun seksualiteit werd gecontroleerd (Acosta-Belén & Bose 1995, p. 2). Het systeem van patriarchale autoriteit werd bij de onafhankelijkheid overgenomen van de Spaanse kolonisten. De macht van de vaderfiguur bleef intact tot aan de liberale hervormingen en bleef in gebruik tot in de 20ste eeuw. In het patriarchaal familiesysteem zijn de relaties tussen gender en generaties hiërarchisch van aard, met een duidelijk onderscheid in arbeid. Vrouwen hebben huishoudelijke taken, in de private sfeer. Mannen zijn verantwoordelijk voor taken in de publieke sfeer (Jelin 1990, p. 2). Vrouwen hadden geen politieke rechten, onafhankelijk van hun klasse, ras of leeftijd. Ze hadden geen stemrecht en konden niet deelnemen aan publieke ambten. In de mythe van de traditionele familie zorgt de patriarchale familie voor sociale stabiliteit en een oudere man controleert en beschermt zowel de mannen als vrouwen in het huishouden (Dore 1997, p. 102). De realiteit was echter anders dan het patriarchaal systeem van de elite voorstelde. Afhankelijk van de regio, klasse, leeftijd en etnische groep werd een vijfde tot de helft van alle huishoudens geregeld door vrouwen. Ondanks er consensus bestond rond het bestaan van vrouwelijke huishoudens in urbane gebieden, bleef de rurale familie als traditioneel en patriarchaal gezien (Dore 1997, p. 101-103). Het voortbestaan van de visie op de patriarchale familie kunnen we verklaren door de Katholieke doctrine die lang de visie op huishoudens domineerde. Elke familiesamenstelling die verschilde van het traditionele model werd gediscrimineerd en het huwelijk werd heilig aanzien. Er was ook geen controle over eigen lichaam (Cicerchia 1997, p. 121-124). In de jaren ‘30 hadden weinig vrouwen een ander perspectief in hun leven dan hun identiteit te vormen naar hun familie (Cicerchia 1997, 124-126). In de tweede helft van de 20ste eeuw werden families belangrijker in de economie en het beleid. De visie van de kerk werd gedeeltelijk opzij geschoven en de autoriteit over orde en sociale controle kwam bij de staat te liggen. Het huwelijk werd niet meer als heilig aanzien en er was een afname in de 23
macht van de vader. Verder trad er ook een dissociatie op tussen seks voor het plezier en voor reproductie. Dit werd gezien als een crisis binnen de familie, vele van deze veranderingen bestonden echter al, maar waren voordien onzichtbaar (Cicerchia 1997, p. 121-124). Deze evolutie ontstond door veranderingen die optraden tijdens de 20ste eeuw; er trad een verlenging van het menselijk leven op en anticonceptie werd verspreid zodat reproductie onder controle kon worden gehouden. Het effect hiervan op vrouwen was spectaculair, hun biologisch reproductieve rol werd afgezwakt (Arizpe 1990, p. xv). Dit kan een verklaring bieden voor de daling in het algemene vruchtbaarheidscijfer in Latijns Amerika. Door de komst van industrialisatie werd de traditionele rol van vrouwen in de gemeenschap veranderd. De kapitalistische markt en de staat drongen door in het dagelijkse leven. De rol van de vrouw werd aangetast door het krijgen van minder kinderen, kleinere families, minder sociale ceremonies en religieuze rituelen (Arizpe 1990, p. xv). In de jaren ‘60 traden vrouwen in de arbeidsmarkt. Ze kregen toegang tot de sociale, publieke sfeer en het familieleven werd hervormd. Werkloosheid steeg bij de mannen tussen 1970 en 1990. Daarmee brokkelde de traditionele autoriteit van de vader als enige geldverdiener in de familie af. Vrouwen bleven echter verantwoordelijk voor huishoudelijke taken en kinderverzorging. Vooral vrouwen tussen de 20 en 30 traden in de arbeidsmarkt maar zij hadden ook de grootste last te dragen in het huishouden en dit resulteerde in uitputting (Cicerchia 1997, 124-126). Deze veranderingen in de economische structuur en in het familiesysteem kunnen de daling in de prevalentie cijfers (zie deel II) van de algemene vruchtbaarheid in Latijns Amerika sinds de jaren ’80 verklaren. Ook het aantal tienerzwangerschappen was in de periode 1985-1990 enorm gedaald tegenover de periode 1970-1975. Door deze maatschappelijke veranderingen worden de rollen van vrouwen uitgebreid en ontstaat er een modern reproductief patroon.
Vrouwen hebben meer empowerment en economische verantwoordelijkheid op huishoudniveau bereikt als gevolg van hun betaalde arbeid (McClenaghan 1997, p. 30). Intrede in de formele arbeidsmarkt en de effecten die dit had op huiselijke machtsrelaties en de zelfperceptie van vrouwen, waren echter controversieel. Door de toename van arbeid die thuis geleverd kon worden, verkregen vrouwen een inkomen die hun een sociale identiteit en meer zeggenschap over het familiebudget gaven. Anderzijds raakten zij hierdoor geïsoleerd in de huiselijke sfeer waardoor collectieve actie ontmoedigd werd (Cubitt & Greenslade 1997, p. 53-55). Het huishouden bleef gescheiden van de grotere sociale en politieke context waardoor we niet kunnen generaliseren dat vrouwen ook macht verwierven in de publieke sfeer van de werkplek en de gemeenschap. Veel vrouwen betraden de arbeidsmarkt uit overlevingsnoodzaak en niet om zichzelf te verbeteren. Voor vrouwen is hun nieuwe werkstatus een manier waarop zij hun rol als moeder kunnen vervullen (McClenaghan 1997, p. 25). In private sferen, zoals seksualiteit, bleef er sociale druk om zich te conformeren, vrouwen hadden geen 24
vrije controle over hun lichaam en hun reproductieve mogelijkheden. De politiek richtte zich op de sociale reproductie, de reproductie van arbeid en op het onder controle houden van het demografisch potentieel van een land eerder dan op de noden van vrouwen (Feijoo, 1984, geciteerd in Jelin 1990, p. 185). In de jaren ’80, tijdens de economische crisis, werden de publieke diensten teruggeschroefd. Dit werd gevoeld door vrouwen in hun reproductieve taken en ze gingen op zoek naar alternatieve oplossingen om te voldoen aan hun basisnoden. Vrouwen kwamen zo in de publieke sfeer terecht, ze organiseerden zich en eisten collectieve rechten (Cicerchia 1997, 124-126). De internationale economische crisis van de jaren ‘80 was bepalend voor de rol van vrouwen. Om hier het hoofd aan te kunnen bieden organiseerden vrouwen collectieve acties en de bestaande vrouwenbewegingen kregen een enorme boost.
3.1.1.3. Vrouwenbewegingen Sinds de demografische veranderingen van de jaren ’60 in Latijns Amerika, namen vrouwen deel aan sociale bewegingen. De vruchtbaarheid nam af en dit werd geassocieerd met een hoger opleidingsniveau, verhoogde deelname aan arbeid, grotere toegang tot anticonceptiemiddelen en promotie van gezinsplanningprogramma’s (Icken Safa 1995, p. 227). Feministische bewegingen in Latijns Amerika ontstonden in deze periode, zij trachtten iets te doen aan de onderdrukking en arbeidsrechten van vrouwen (Jelin 1997, p. 193). Vooral vrouwen uit de middenklasse die de uitsluiting in de publieke sfeer sterk voelden, groepeerden zich in feministische bewegingen. Het feministische gedachtegoed van gendergelijkheid werd overgebracht op arme vrouwen die hun traditionele rol in vraag begonnen te stellen (Icken Safa 1995, p. 230-231). Het ontstaan van feministische bewegingen in Latijns Amerika zorgde vanaf de jaren ‘60 dus voor een verhoogde aandacht voor het thema gender, dit werd gereflecteerd door het oprichten van een internationaal decennium voor de gelijkheid van vrouwen in 1975, waarbij de onderdrukking van vrouwen wereldwijde aandacht kreeg (Jelin 1997, p. 77-79). We zagen bij de prevalentie cijfers dat de algemene vruchtbaarheid van vrouwen vanaf deze periode begon af te nemen. Dit is zoals we reeds zagen te verklaren door de grotere deelname van vrouwen aan de arbeidsmarkt en de toegang tot anticonceptiemiddelen. Door het ontstaan van feministische bewegingen die strijden tegen onderdrukking en voor rechten van vrouwen, werd dit gedachtegoed ook overgebracht op arme vrouwen en kwamen vrouwenzaken meer in de publieke aandacht terecht. Vrouwen namen daarna steeds actiever deel aan het publieke leven. Vanaf 1980 begonnen vrouwen in Latijns Amerika meer te participeren in sociale bewegingen. Ze vochten voor hun rechten als arbeiders bij vakbonden, als huisvrouwen en als moeders tegen onderdrukking (Icken Safa 1995, p. 227-228; Cubitt & Greenslade 1997, 55-56). Vele groepen zijn opgericht rond arme vrouwen, toch zijn ze niet 25
expliciet gericht op klasse. De organisaties ontstonden niet enkel in urbane gebieden maar ook inheemse vrouwen en boerinnen in rurale gebieden namen deel (Acosta-Belén & Bose 1995, p. 28-29). Het bestaan van vrouwenbewegingen kende een verspreiding over heel Latijns Amerika. Voorbeelden hiervan zijn; de participatie van vrouwen aan de vakbonden in Chili (Galvez & Todaro 1990, p. 115), de Bartolina Sisa Federatie van boerinnen in Bolivia (León 1990, p. 135), de clubs van moeders, op het Christendom gebaseerde gemeenschappen in Brazilië (de Rio Caldera 1990, p. 47) en de sociale bewegingen van vrouwen in Argentinië (Feijoo & Gogna 1990, p. 79). De Latijns Amerikaanse vrouwen organiseerden hun collectieve actie direct tegen de staat die moest zorgen voor basisvoorzieningen om te overleven. Ze protesteerden tegen het dure leven en eisten publieke diensten die voorzagen in kinderopvang, gezondheidszorg en voedsel (Icken Safa 1995, p. 232-233). Vrouwen vroegen ook om stromend water, elektriciteit en transport en ze streden voor mensenrechten. Ze organiseerden zich rond arbeid, zowel thuis als buitenshuis. Hun acties vonden plaats op dagelijkse basis in gemeenschapsorganisaties en in de informele sector (Bose & AcostaBelén 1995, p. 6-7 ). Het ontstaan van deze bewegingen werd teweeggebracht door de economische crisis, de militaire autoritaire regimes en door historische veranderingen in het traditioneel onderscheid tussen de publieke en private sfeer. Vrouwen werkten steeds meer in de betaalde sector. Ze moesten niet enkel de private sfeer verdedigen tegen toenemende staats- en marktinterventie, maar wilden ook opgenomen worden in de staat zodat hun burgerrechten erkend werden (Icken Safa 1995, p. 227-228; Cubitt & Greenslade 1997, 55-56). Volgens Jelin wilden Latijns Amerikaanse vrouwen op verschillende manieren in de publieke sfeer opgenomen worden waardoor hun identiteit als vrouw, echtgenote en moeder werd erkend. Dit verschilt van de manier waarop vrouwen in de VS en Europa deelnamen aan de publieke sfeer; zij focusten op genderneutraliteit. Latijns Amerikaanse vrouwen herdefinieerden en transformeerden hun rol in het huishouden van de private sfeer naar een publiek en collectief protest waardoor het traditionele beeld van de vrouw in de private sfeer werd uitgedaagd (Jelin, 1987, geciteerd in Icken Safa 1995, p. 228) en vrouwenzaken meer in de publieke sfeer terecht kwamen. Veel van de collectieve consumptiestrategieën die vrouwen oprichtten, zoals de gemeenschapskeukens en clubs van moeders, kregen steun van de kerk. De clubs voorzagen een basis van waaruit vrouwen de bestaande orde konden uitdagen. Onder het militaire regime kon enkel de kerk legitimiteit bieden op basis waarvan vrouwen zich konden organiseren. Aangezien de kerk een belangrijke rol speelde, stelden de vrouwen traditionele genderrollen niet in vraag. Zij baseerden hun protest op katholieke symbolen zoals het moederschap en de familie (Icken Safa 1995, p. 231). Hier wordt de belangrijke rol die de kerk in Latijns Amerika heeft duidelijk. Het kan ook het verschil verklaren tussen het strijden van vrouwen in de VS en Europa naar genderneutraliteit en de strijd van vrouwen uit Latijns Amerika 26
die gebaseerd was op hun traditionele rollen. De rol van de kerk is ook één factor die de empowerment van vrouwen in de weg stond. Een ander obstakel voor het bereiken van empowerment was dat mannen de sleutelrollen in vrouwenbewegingen overnamen eens bepaalde doelen werden bereikt (Cubitt & Greenslade 1997, p. 57). Het werk van vrouwen in collectieve organisaties werd ook niet betaald en het betekende vaak een dubbele of driedubbele rol die geen bevrijding, maar eerder uitputting met zich meebracht en de onderdrukking van vrouwen bevestigde (Jelin 1997, p. 74-75). Genderongelijkheid werd door deze bewegingen dus niet direct uitgedaagd. De deelname van vrouwen in de publieke sfeer kwam niet voort uit het bewust streven naar een nieuwe rol, maar uit een verlangen hun traditionele rol, als echtgenote en moeder, goed te vervullen (Cubitt & Greenslade 1997, p. 55-56). De deelname aan vrouwenbewegingen leidde indirect wel tot meer empowerment en erkenning van genderongelijkheid. Een onbedoeld gevolg van het collectiviseren van genderinteresses was namelijk dat dit bij vrouwen leidde tot een groter bewustzijn van genderongelijkheid en een erkenning van hun rechten. Vrouwen bouwden een nieuwe collectieve genderidentiteit op die niet enkel gebaseerd was op hun private verantwoordelijkheden als echtgenote en moeder maar ook op hun publieke rechten als burger. De opkomst van vrouwen in de publieke sfeer hing samen met diepgaande, culturele veranderingen in de private sfeer en vrouwen eisten meer democratie in hun huis en in de staat. Deze veranderingen in genderidentiteit gaven vrouwen vertrouwen om door te gaan en druk uit te oefenen op de publieke autoriteiten voor de erkenning van hun rechten (Icken Safa 1995, p. 235-236). Hun actie zorgde echter niet automatisch voor de erkenning van vrouwenrechten in de hele maatschappij (Jelin 1990, p. 192). De strijd om gelijkheid is ook niet enkel een legale strijd, dit garandeert geen gelijkheid in de realiteit van voornamelijk mannelijke sociale organisaties (Jelin 1990, p. 193). De vrouwen moesten steun krijgen van andere groepen in de maatschappij, zoals politieke partijen en vakbonden (Icken Safa 1995, p. 236-237). Deze steun werd gezocht door feministische groepen waardoor nieuwe vormen van feministische organisaties ontstonden die zich richtten op nationaliteit, ras, klasse en gender (Acosta-Belén & Bose 1995, p. 30). De sociale bewegingen van vrouwen werden nu gezien als een nieuwe vorm van politieke actie (Icken Safa 1995, p. 232). Er ontstond vanaf dan ook meer aandacht in de politieke sfeer voor vrouwenzaken. Dit was een grote stap vooruit en vrouwenbewegingen focusten niet enkel meer op het voldoen van de basisnoden, maar vroegen ook politieke erkenning. Vanaf de jaren ‘90 begon genderbeleid een politieke legitimatie te krijgen, zelfs al betekende dit vaak enkel dat politieke partijen zichzelf gedwongen voelden om gender te bespreken (Dore 1997, p. 17). De vooruitgang die werd gemaakt op het vlak van vrouwenrechten werd vastgelegd in legale codes. In de Braziliaanse grondwet van 1988, bijvoorbeeld, werden scheiding en zwangerschapsverlof opgenomen en abortus werd niet meer verboden. NGO’s die voornamelijk feministen uit de 27
middenklasse tewerkstelden, oefenden druk uit op de overheid om financiële steun te bieden aan grassroots vrouwengroepen. De Latijns Amerikaanse vrouwen trachtten een nieuwe relatie met de staat op te bouwen, gebaseerd op rechten, autonomie en gelijkheid (Valdés en Weinstein, 1989, geciteerd in Icken Safa 1995 p. 238-239). Vrouwen werden nu gehoord ook al werden ze soms voor andere politieke doeleinden gebruikt (Icken Safa 1995, p. 239). We merken dus op dat vrouwen een prominentere plaats kregen in de civiele maatschappij door hun deelname aan collectieve bewegingen. Door te participeren in deze bewegingen, consolideerden vrouwen hun nieuwe rollen buiten het huishouden en kwamen vrouwenzaken ook terecht in de politieke besluitvorming waardoor er meer aandacht werd besteed aan hun rechten. Het ontstaan van vrouwenbewegingen is dus een bijkomende factor die de veranderde perceptie op vrouwen in Latijns Amerika kan verklaren. De collectieve actie van vrouwen in termen van hun traditionele rol verschafte ook de mogelijkheid zaken zoals seksualiteit aan te klagen (Jelin 1990, p. 186). Dit was echter een traag en controversieel proces. Feministen wilden deze seksuele onderdrukking publiek maken en er politieke erkenning voor vragen, maar zij moesten hun strijd lang focussen op wat werkelijk belangrijk was tijdens de economische crisis en niet op bourgeoisie belangen. Slechts wanneer populaire sectoren seksuele en gezinsplanning eisten, konden feministen ijveren voor vrije seksualiteit op basis van plezier (Jelin 1997, p. 73-76). Vrouwenbewegingen gaven dus niet enkel aanleiding voor meer aandacht voor vrouwenzaken bij beleidsvorming, ze streefden er ook voor dat de thema’s seksualiteit en reproductie een plaats kregen in de politieke sfeer in Latijns Amerika.
Indien we het effect van de vrouwenbewegingen uit deze periode nagaan, zien we echter dat de strijd tegen discriminatie in Latijns Amerika geen sociale consensus en politieke wil voor verandering opleverde. De kloof tussen mannen en vrouwen verkleinde niet en vrouwen droegen een onevenredig deel van de sociale kosten van de economische crisis. De gemeenschapsorganisaties die een alternatief boden voor de reproductieve taken hadden ook hun beperkingen, ze beschikten over weinig middelen om te overleven in de neoliberale maatschappij. De eliminatie van alle vormen van discriminatie die op de conventie van de verenigde naties beoogd werd, werd niet bereikt (Jelin 1997, p. 75-76). In 2001 werd deze toestand bevestigd door een rapport van UNIFEM waaruit bleek dat maar een beperkte vooruitgang werd gemaakt voor het verbeteren van de situatie van vrouwen. Er werd wel al meer gelijkheid bereikt in het opleidingsniveau (http://www.twnside.org.sg/title/scant.htm, geconsulteerd op 29 juli 2010). De huidige toestand in Latijns Amerika houdt wel een verbetering in voor de situatie van vrouwen. Tijdens de regionale conferentie over vrouwen in Latijns Amerika en de Caraïben (2010) werd de 28
evolutie rond de status van de vrouw besproken. De laatste 15 jaar bleek het opleidingsniveau van vrouwen enorm gestegen te zijn en dit evenaart nu het niveau van mannen. Vrouwen werden ook economisch actiever, de deelname aan de (officiële) arbeidsmarkt steeg in urbane gebieden van 42% in 1990 tot 52% in 2008. Het werk van vrouwen wordt echter nog steeds gekenmerkt door ongelijkheid, discriminatie en lange werkuren. Verder is de participatie van vrouwen in politiek en besluitvorming toegenomen, een voorbeeld hiervan is de recent verkozen presidente van Costa Rica, Laura Chinchilla Miranda (Bárcena, Prado, montaño & Malchik 2010, p. 25-28). Het laatste decennium is de toestand voor vrouwen in Latijns Amerika er dus op vooruitgegaan. We hechten hier vooral belang aan het gestegen opleidingsniveau voor vrouwen, een hoger opleidingsniveau kan namelijk een beschermende factor zijn om tienerzwangerschappen te voorkomen. De verhoogde politieke participatie van vrouwen kan er ook voor zorgen dat binnen het beleid meer vrouwvriendelijke maatregelen worden getroffen en de hogere participatiegraad in de arbeidsmarkt van vrouwen in urbane gebieden, komt overeen met de daling in algemene vruchtbaarheid en tienerzwangerschappen die we in deze gebieden zagen optreden.
3.1.2. Vrouwenbewegingen in Peru Het ontstaan van vrouwenbewegingen passen we nu toe op de situatie die zich voordeed in Peru. We bespreken achtereenvolgens de collectieve actie ondernomen door vrouwen in de clubs van moeders en in de gemeenschapskeukens.
3.1.2.1. Clubs van Moeders Door de industriële ontwikkeling kwam er een teloorgang in de agrarische structuren van Peru. Dit zorgde voor een massamigratie naar de steden. Tussen 1940 en 1960 migreerden veel alleenstaande vrouwen en families vanuit de hoogvlakten naar de arme buurten van Lima. Aanvankelijk waren de activiteiten van vrouwen georganiseerd rond het huishouden. Ze ondernamen activiteiten in de publieke en private sfeer; de familie had de gemeenschap nodig om te overleven. Vrouwen participeerden massaal in de opbouw van de gemeenschap en ze gaven steun aan urbane diensten die ze nodig hadden in het huishouden. Ze gingen werken in de dienstensector om bij te dragen aan het familie-inkomen. Hierdoor konden vrouwen hun rol uitbreiden naar activiteiten buitenshuis (Blondet 1990, p. 12-14). Tijdens het eerste Belaunde regime (1963-1968) begonnen gemeenschappen potentiële basissen te worden voor politieke steun aan partijen. Tijdens de jaren ’70 ontstonden de clubs van moeders, zij kregen Katholieke en overheidssteun. Het doel was de vrouwen te manipuleren en politieke steun te verwerven in ruil voor voordelen. Señora Cruchaga (First Lady tijdens het Belaunde regime) speelde een belangrijke rol in deze clubs van moeders. De clubs organiseerden collectieve acties voor de 29
ontwikkeling van de gemeenschap, bijvoorbeeld door het ophalen van vuilnis en kinderverzorging (Blondet 1990, p. 34-38). De kerk speelde ook in Peru een belangrijke rol in het ontstaan en het controleren van de vrouwenbewegingen waardoor er aanvankelijk gefocust werd op hun rol als echtgenote en moeder. Onder het bewind van Velasco nam de interesse in de clubs van moeders af, hij voerde hervormingen door die de ruimte voor sociale participatie en burgerrechten vergrootte. Er ontstonden lokale gemeenschapclubs die zich niet in het politiek proces mengden. In de jaren ’70 moesten vrouwen buitenshuis werk zoeken om bij te dragen aan het inkomen van de familie. Tijdens deze periode was wederzijdse hulp tussen vrouwen minder cruciaal en het familiale leven werd meer geïndividualiseerd (Blondet 1990, p. 38-39). Het 2de Belaunde regime (1980-1985) verhoogde de voedselverdeling als onderdeel van het sociaal beleid om de economische crisis aan te pakken. De voedseldistributie werd uitgevoerd door privé en religieuze organisaties en door de staat. Zij werkten via de clubs van moeders; in ruil voor voedsel kwamen vrouwen samen om gemeenschapstaken uit te voeren (Blondet 1990, p. 39). Vrouwen veranderden van de ene club naar de andere, aangetrokken door de voedselverdeling en zich onbewust zijnde van de betekenis van het collectieve werk voor de gemeenschap. Zij voerden elke taak uit in ruil voor voedsel. Het aantal leden die de clubs telden, steeg enorm. Zij begonnen ook eisen te stellen voor materiële voordelen, training en concrete oplossingen voor het hongerprobleem (Blondet 1990, p. 3940). Aanvankelijk stelden de clubs van moeders geen eisen aan de staat en stonden vrouwen niet op hun rechten. Ze poogden de sociale werkelijkheid niet te veranderen, maar wensten geïntegreerd te worden in het urbane leven en ze eisten diensten om hun leven en dat van hun familie te verbeteren. Vrouwen namen geen verantwoordelijkheidsposities in, dit waren voornamelijk mannen jobs (Blondet 1990, p. 29-32). Andere vormen van collectieve actie in de publieke sfeer zorgden voor een opbouw van de gemeenschap; de gemeenschapskeukens ontstonden en vrouwen namen hier meer actieve rollen in. Door deel te nemen aan collectieve actie bewogen vrouwen zich tussen de private en publieke sfeer zonder hun rol van echtgenote en moeder in gevaar te brengen. Dit was belangrijk voor het burgerschap van vrouwen (Blondet 1990, p. 29-32). De gemeenschapskeukens hadden concrete doelen zoals het hongerprobleem oplossen en meer democratische participatie. Vrouwen begonnen banden op te bouwen met vakbonden, lokale gemeenschapsorganisaties en politieke partijen. Het collectief huishoudelijke werk en de huishoudelijke rol van de vrouw werden zichtbaar en gelegitimeerd. De participatie van vrouwen ging echter niet voorbij de grenzen van de familie. Ze streefden naar betere levensomstandigheden voor hun familie zonder eisen te stellen voor verandering in hun ondergeschikte positie (Blondet 1990, p. 43-45). Ondanks empowerment van vrouwen niet het
30
primaire doel was, zorgde de deelname aan de vrouwenbewegingen ervoor dat zij in de publieke sfeer terecht kwamen en dat er verhoogde aandacht kwam voor vrouwenzaken in de politieke sfeer.
3.1.2.2. Gemeenschapskeukens In de late jaren ‘70 ontstond een economische crisis in Peru en kwam er verandering in de organisatie en participatie van vrouwen. De gemeenschapskeukens ontstonden waardoor familieconsumptie georganiseerd werd en er meer tijd vrijkwam voor andere bezigheden van vrouwen (Blondet 1990, p. 14). In tijden van economische crisis deden vrouwen van alle etnische achtergronden in Peru en Bolivia beroep op deze keukens. Vrouwen konden er een goedkope maaltijd voor hun families bekomen en leerden er over gemeenschapsorganisatie, voeding, hygiëne, gezondheid en het belang van scholing (Schroeder 2006, p.665). Groepen van 15 tot 50 huishoudens kochten en bereidden collectief voedsel voor de gemeenschap. In 1989 schatte Blondet dat er tussen de 1000 en 1200 keukens waren in Lima. De toename ervan was te wijten aan de economische crisis in Peru tijdens de jaren ‘80. Deze organisaties boden het enige alternatief voor basisdiensten zoals gezondheid, educatie en voedsel (Blondet, 1989, geciteerd in Icken Safa 1995, p. 234). Vrouwen kwamen de economische crisis te boven door hier hun arbeidskrachten te bundelen (Schroeder 2006, p. 663). De keukens kregen een prominente plaats in de gemeenschap. Ze werden georganiseerd door vrouwen in Lima, Santiago en andere Latijns Amerikaanse steden. De meesten van deze keukens waren autonoom en ontstonden spontaan. Anderen werden gesteund door de kerk, de staat of andere internationale agentschappen (Icken Safa 1995, p. 233-234; Schroeder 2006, p. 664). Op dagelijkse basis waren vrouwen er verantwoordelijk voor. Ze werden vaak gezien als trainingsplaatsen voor ondernemerschap (Schroeder 2006, p. 664) waar de ontwikkeling en autonomie van vrouwen kon worden bevorderd (Johnson 2006, p. 648). Toen de staat en de NGO’S zich in deze keukens kwamen mengen door voedselsubsidies en donaties te geven, bloeiden ze open en werden het plaatsen voor empowerment (Schroeder 2006, p.666). De gemeenschapskeukens kunnen dus gezien worden als plaatsen waar vrouwen deel konden nemen aan het publieke leven waardoor zij, tijdens de economische crisis, een belangrijkere positie in de Peruviaanse maatschappij innamen. Volgens Schroeder zijn er echter beperkingen aan dit succes. Weinig vrouwen transfereerden de opgedane vaardigheden naar hogere inkomens. Vrouwen in deze keukens kregen economische en politieke macht, maar door de vrijwillige arbeid moesten zij bijkomende taken vervullen waardoor ze werden bedolven onder werk en familie (Schroerder, 2006, geciteerd in Johnson 2006, p. 649). 80% van de vrouwen die in de keukens werkten, spendeerde er dagelijks 3 tot 8 uur. Er werd aangenomen dat arme vrouwen een eindeloze voorraad aan tijd en energie hadden. De gezondheidstoestand en 31
levensomstandigheden van de vrouwen en hun families verbeterden, maar de langetermijneffecten ervan op vrouwen zijn twijfelachtig. De staat profiteerde bovendien van deze keukens omdat het toeliet de verantwoordelijkheid voor overleving af te schuiven op de armen. De gemeenschapskeukens waren ook niet egalitair, ze stonden open voor iedereen maar ze werden vaak beheerd door een klein aantal machtige vrouwen. Vrouwen in de marge van de maatschappij konden zich niet welkom voelen of mochten van hun echtgenoten niet participeren. Deze keukens konden dus ook plaatsen worden voor de onderdrukking van vrouwen (Schroeder 2006, p. 666). Een aantal feministen hebben inderdaad kritiek op deze vrouwenorganisaties omdat ze focusten op traditionele vrouwenrollen en de traditionele genderverdeling van arbeid niet in vraag stelden. Volgens Icken Safa leidde de collectivisering van taken binnen de private sfeer echter tot een transformatie van de rol van de vrouw. Deze vrouwen wezen hun huiselijke rol niet af, maar gebruikten het als basis voor hun eisen aan de staat, onder andere voor de erkenning van mensenrechten (Icken Safa 1995, p. 235-236). Deze sociale organisaties kunnen dus gezien worden als potentiële politieke instituten waarbij vrouwen deelnemen in de sociale sfeer (Blondet 1990, p. 14). We kunnen hier parallellen trekken met de vrouwenbewegingen in heel Latijns Amerika; vrouwen bleven aanvankelijk bij hun eisen aan de staat gefocust op hun rol als echtgenote en moeder. Door een verhoogde aandacht voor vrouwen in de maatschappij, kwamen vrouwen echter ook in de politieke sfeer terecht. De deelname aan de gemeenschapskeukens en de clubs van moeders zorgde ervoor dat er een andere perceptie over vrouwen bestond in Peru waarbij zij actiever participeerden aan het publieke leven.
3.1.2.3. Staatsactie Er werd door de Peruviaanse staat ook actie ondernomen die zich richtte op de positie van de vrouw. Dit kunnen we beschouwen als reactie op de evolutie die optrad in de Peruviaanse maatschappij. Presidentsvrouwen participeerden in de jaren ’50 aan de clubs van moeders. In 1972 werd het ‘Comité de Revalorización de la Mujer’ gecreëerd (COTREM). Voor het eerst werd het verbeteren van de situatie van de vrouw een prioriteit. De overheid richtte ook het ‘Junta de Asistencia Nacional’ (JAN) op, tot 1974 was dit de enige instelling die zich met problemen van vrouwen bezighield. Tussen 19761980 creëerde de overheid het ‘Instituto Nacional de Promoción del Menor y la Familia’ (INAPROMEF). Dit werd in 1980 getransformeerd tot het ‘Instituto Nacional de Bienestar de la Familia’ (INABIF) dat een project startte rond behandeling en hulp aan minderjarige zwangere vrouwen. Vanaf 1985 ontstond het ‘Instituto Nacional de Planificación’ (INP) in de overheid, dat ontwikkelingsprogramma’s voor vrouwen verzorgt. Het ministerie telt momenteel 3 bureaus die zich bezighouden met het herwaarderen en promoveren van de ontwikkeling van de vrouw (http://www.eurosur.org/FASCO/mujeres/peru/orga-7.htm, geconsulteerd op 12 februari 2010).
32
Vrouwenzaken kwamen dus terecht in de politieke sfeer en men begon meer aandacht te besteden aan hun rechten. We hebben hierboven nog maar een beperkt deel van de geschiedenis geschetst die de huidige visie op vrouwen en adolescenten bepaalt. Het ontstaan van vrouwenbewegingen leidde ertoe dat er meer aandacht kwam voor vrouwenzaken en uiteindelijk ook voor seksuele en reproductieve rechten in Latijns Amerika en Peru.
3.2. De evolutie van reproductieve rechten Hierboven zagen we dat er meer aandacht kwam in de politieke sfeer voor vrouwenzaken door veranderingen die optraden in de economie en in het familiesysteem en door het ontstaan van collectieve vrouwenbewegingen. Dit gaf de aanzet voor het ontwikkelen van reproductieve rechten. We schetsen kort het ontstaan van reproductieve rechten in Latijns Amerika en de Cairo akkoorden. Daarna bespreken we uitvoerig de rol die de overheid speelde bij de vorming van reproductieve rechten in Peru en de organisatie ervan binnen de wetgeving en het ministerie van gezondheid en educatie. We trachten ook te verklaren hoe dit de recente visie op tienerzwangerschappen beïnvloedt.
3.2.1. Reproductieve rechten in Latijns-Amerika Vanaf 1948 ontstond er debat over de controle van seksualiteit en de reproductieve capaciteit. Tijdens de 20ste eeuw was er sprake van een demografische explosie. Om dit tegen te gaan werden instituten opgericht die onderzoek deden naar de sociale demografie in de snel groeiende landen, naar het reproductief systeem (fysiologie en hormonen) en naar de chemie en biochemie voor het produceren van veilige en goedkope anticonceptiemiddelen voor massadistributie. Er werden premies uitgereikt aan mensen die hun vruchtbaarheid onder controle hielden en men trachtte de overheden van de ontwikkelingslanden deze programma’s te doen aanvaarden. Er werden ook klinieken en medische instellingen opgericht om de vruchtbaarheid onder controle te houden (De Barbieri 2000, p. 47-48). Dit vond ingang in Latijns Amerika, academici verspreidden theorieën en politieke ideeën waarbij aandacht werd geschonken aan de controle over vruchtbaarheid. Dit kwam ter sprake op de internationale conferentie voor mensenrechten in Teheran. Het moment van de voortplanting en de keuze van het aantal kinderen werd vanaf dan beschouwd als een fundamenteel mensenrecht. Daarom werd het noodzakelijk dat de bevolking, in het bijzonder vrouwen, toegang kreeg tot informatie en gezondheidsdiensten. De staat richtte hiertoe projecten voor gezinsplanning op waardoor de vruchtbaarheid onder controle kon worden gehouden. Er bestond echter oppositie tegen die zich beriep op autoritaire argumenten gebaseerd op het katholiek geloof (trouw zijn, seksualiteit en reproductie 33
gebaseerd op verantwoorde keuzes) (De Barbieri 2000, p. 49-50). Deze demografische explosie leidde er dus onrechtstreeks toe dat er meer controle kwam op reproductie. Dit werd voor de eerste keer in de Latijns Amerikaanse geschiedenis als een probleem ervaren waardoor er publieke actie rond ontstond. De overheden ondertekenden internationale akkoorden rond reproductieve rechten en er ontstonden feministengroepen voor de reproductieve rechten van vrouwen. In het begin van de jaren ‘80 werden het ‘Red Mundial por los Derechos Reproductivos en het ‘Red de Salud de las Mujeres de América Latina y el Caribe’ opgericht. Zij onderzochten vrouw gerelateerde ziekten en creëerden seksuele en reproductieve gezondheidsdiensten en ontwikkelingsprogramma’s. Ze hielden ook de politieke plannen en programma’s in verband hiermee kritisch in het oog. Na 1985 nam de groei in het bevolkingsaantal af, maar op de conferentie van de VN in Rio de Janeiro in 1992 bereikten feministische NGO’s een nieuw akkoord voor seksuele en reproductieve rechten (De Barbieri 2000, p. 51). Vrouwen hadden meer controle over hun vruchtbaarheid verworven en ondanks een afname in de bevolkingsgroei, kon dit niet meer weggedacht worden. We bespreken hieronder de internationale akkoorden van 1994.
3.2.2. Internationale overeenkomsten Het eerste debat rond tienerzwangerschappen: ‘Conferencia Internacional sobre Fecundidad en adolescentes en América Latina y el Caribe’ dateert van 1989. Er werden voornamelijk politieke thema’s besproken. De programma’s die adolescenten adresseerden werden echter niet opgestart vanuit
de
regering
of
nationale
instellingen
(Paxman,
1989,
geciteerd
in
www.eclac.org/publicaciones/Xml/9/22069/Icg2229-P1.pdf, geconsulteerd op 12 februari 2010). We kunnen hier dus maar spreken van een matig succes. 5 jaar later echter werden seksuele en reproductieve rechten opgenomen in het actieplan van de internationale conferentie over bevolking en ontwikkeling (CIPD) in Cairo (1994) en bevestigd in 1995 tijdens de internationale conferentie van de vrouw in Beijing (De Barbieri 2000, p. 52). De akkoorden gesloten op het CIPD betekenden een belangrijke doorbraak voor de erkenning van seksuele en reproductieve rechten in Latijns Amerika. Tijdens de CIPD in Cairo werd beslist dat de gezondheid van de bevolking moest worden verbeterd. Er werd vooral gefocust op reproductieve gezondheidszorg; het recht van individuen en koppels op een vrije en verantwoorde keuze over het aantal en het moment van kinderen krijgen, moest gegarandeerd worden. Informatie en educatie hierover was noodzakelijk. Deze rechten golden eveneens voor adolescenten en lieten ook mannen niet buiten beschouwing (De Barbieri 2000, p. 5254). De Peruviaanse staat ondertekende deze overeenkomsten en het vrouwencentrum ‘Flora Tristán’ zorgde voor de implementatie ervan in de politiek, civiele maatschappij en scholen (http://www.flora.org.pe/cairo10.htm, geconsulteerd op 12 februari 2010). 34
Specifiek voor Latijns Amerika werden initiatieven ondernomen die ten minste voor 50% de toegang tot anticonceptie verbeterde voor vrouwen die een risico liepen op ongewenste zwangerschappen. Er moest meer aandacht geschonken worden aan reproductieve gezondheidszorg voor alle personen van vruchtbare leeftijd en zij moesten meer informatie krijgen over veilige anticonceptiemethoden. Er werden ook een aantal maatregelen getroffen die specifiek op adolescenten gericht waren. Bij reproductieve gezondheidszorg aan adolescenten moest informatie, educatie over gezinsplanning en de toegang tot anticonceptiemiddelen worden bevorderd. Er moesten programma’s worden ontwikkeld die tot doel hadden de prevalentie van tienerzwangerschappen te doen dalen (http://www.cepal.org, geconsulteerd op 12 februari 2010). Vanaf de jaren ’90 werd er in Latijns Amerika meer belang gehecht aan seksualiteit en reproductie, ook bij adolescenten. Dit werd toen reeds negatief beoordeeld aangezien er acties werden voorgesteld om het te doen afnemen. Deze rechten hebben tot op heden echter een zwakke juridische status, er bestond consensus over tijdens de conferenties van de VN, dit waren echter geen verplichtingen voor de overheid maar eerder richtlijnen waar civiele organisaties en politiek zich op kunnen baseren. Er werd ook niet gedefinieerd hoe actie moest worden ondernomen; vrouwenorganisaties participeren aan beleidsvorming rond seksuele en reproductieve rechten, maar de mechanismen, financiële mogelijkheden en instanties om dit te doen zijn onduidelijk. Verder schuiven de internationale tribunalen, die overtredingen zouden moeten aanpakken, dit door op het nationaal juridisch systeem (De Barbieri 2000, p. 54-55). De problemen voor de implementatie van de Cairo akkoorden vinden we ook terug in de Peruviaanse overheid.
We bespreken hieronder de evolutie in het beleid van Peru rond reproductieve gezondheid en rechten. Niet toevallig wordt er ook in Peru sinds de jaren ’80, door de groei van de populatie en het ontstaan van andere rollen voor vrouwen, aandacht geschonken aan reproductieve rechten.
3.2.3. Peruviaanse overheid In 1979, na het militaire regime, erkende de nieuwe constitutie het recht van families en individuen om vruchtbaarheid vrijwillig te regelen. Belaunde en Garcia waren de eerste presidenten die de groei van de populatie en ongewenste zwangerschappen als probleem erkenden en ontwikkelden een legaal beleidskader om dit aan te pakken. De nationale populatie beleidswet werd in 1985 goedgekeurd en het eerste nationale populatieprogramma in 1987 geformuleerd. Deze wet is nog steeds van kracht en garandeert vrijwillige, geïnformeerde keuze over anticonceptiegebruik en reproductie, toegang tot educatie en gezondheidszorg en mensenrechten. Slechts een aantal activiteiten van het nationaal populatieprogramma werden echter geïmplementeerd door het ministerie van gezondheid omwille van 35
een gebrek aan financiële en politieke steun (Coe 2004, p. 59). Er kwam dus wel al meer aandacht voor reproductieve rechten in Peru, maar de implementatie ervan verliep nog mank. Fujimori formuleerde een tweede nationaal populatieprogramma (1991-1995) waarbij de groeiratio in de populatie, de totale vruchtbaarheid en moeder- en kindsterfte moesten dalen. De Fujimori regering plaatste een prioriteit op gezinsplanning en reproductieve gezondheidszorgprogramma’s doorheen de jaren ’90 (USAID 2005, p 2). Door interne conflicten en een zwakke economie was echter de steun van de Katholieke kerk nodig die de toegang tot anticonceptiemiddelen trachtte in te perken, waardoor dit op een laag pitje werd gezet. Hier zien we al een eerste keer duidelijk hoe de kerk invloed uitoefende op het reproductiebeleid van de Peruviaanse overheid. De USAID richtte tijdens deze periode enkel nog steun op NGO’s waardoor het populatiebeleid, gezondheidsdiensten en gezinsplanningprogramma’s in Peru tot het begin van de jaren ‘90 slecht georganiseerd waren. Enkel de UNFPH zorgde voor financiële en technische bijstand van de overheid. Onder het neoliberaal beleid van Fujimori werden de sociale uitgaven ook beperkt zoals aangeraden door het IMF. (Coe 2004, p. 59-60). De kleine prevalentie stijging van tienerzwangerschappen in Peru die we opmerkten in de periode 1995-2000, kunnen we interpreteren door deze evoluties in het beleid. De gezondheidssurvey van 1992-1993 toonde de algemene wens onder de Peruviaanse bevolking om minder kinderen te krijgen en controle te verwerven over hun vruchtbaarheid. Een groot deel van de bevolking miste de mogelijkheid om hier iets aan te doen. Groepen die ijverden voor vrouwenrechten (de vrouwenbewegingen die we hierboven bespraken) kaartten genderongelijkheid en hun invloed op reproductieve gezondheid aan en deden voorstellen hoe het beleid hierop kon inspelen. In deze periode was de economische en politieke situatie in Peru weer stabiel waardoor de steun van de kerk minder nodig was en de overheidsinstellingen ontvingen opnieuw buitenlandse hulp (Coe 2004, p. 56-58). Zoals reeds vermeld ondertekende ook Peru in 1994 de Cairo akkoorden. Er werd een consensus bereikt voor het verleggen van de focus van het bevolkingsbeleid van demografische doelen naar de promotie van reproductieve gezondheid en rechten. Sinds het ICPD heeft de Peruviaanse overheid stappen ondernomen inzake reproductieve gezondheidszorg en rechten. Ze stelde 5 prioriteiten in verband met seksuele en reproductieve gezondheidsproblemen namelijk: onveilige bevalling en abortus, ongewenste zwangerschap, HIV en SOA’S, baarmoederhalskanker en gendergeweld. De gangbare vruchtbaarheid reductiestrategieën moesten ook worden hervormd naar de mogelijkheid om eigen beslissingen te nemen over reproductie en Fujimori pleitte voor vrije toegang tot anticonceptiemiddelen, zowel voor arme als rijke vrouwen (abortus werd echter niet opgenomen als legaal anticonceptiemiddel en het akkoord gold enkel voor heteroseksuele relaties). De Peruviaanse overheid bood voor het eerst gratis gezondheidsdiensten aan. De implementatie van deze maatregelen werd echter bemoeilijkt door de beperkte technische en financiële capaciteit van de overheid. De grootste obstakels waren tegenstellingen binnen het beleid die tegen reproductieve rechten waren (Coe 36
2004, p. 56-60). We zien hier het probleem terugkomen om de beloofde veranderingen te implementeren. Naaste beperkte financiële mogelijkheden beïnvloedt ook het Katholieke geloof en de verspreiding ervan in de Peruviaanse overheid, het tot uitvoering brengen van de beslissingen in verband met reproductieve rechten. Onder de invloed van vrouwenbewegingen werden belangrijke maatregelen genomen voor vrouwen en adolescenten en de controle die ze konden uitoefenen op reproductie. In 1995 keurde de Fujimori overheid sterilisatie goed (Casas 2009, p. 80). Het ministerie van gezondheid ontwikkelde zijn eerste reproductieve gezondheidsprogramma en het ministerie van educatie startte een nieuw programma rond seksuele opvoeding in publieke scholen. Dit gebeurde in samenwerking met de vrouwengroepen ‘Red Nacional de Promocion de la Mujer’ en ‘Movimiento el Pozo’. Gendergelijkheid werd een belangrijk onderwerp en er werd een ministerie voor de bevordering van vrouwen en menselijke ontwikkeling (PROMUDEH), een vrouwencomité en een ombudsman voor vrouwenrechten opgericht. In 1996 werd ook PROJOVEN in het leven geroepen die, met de hulp van UNFPA, programma’s rond seksuele en reproductieve gezondheid voor adolescenten in armoedige toestanden opstartte. Er werd ook aandacht geschonken aan de nadelige positie van vrouwen om hun vruchtbaarheid te controleren. De objectieven waren; het vermijden van ongewenste zwangerschappen, de gezondheidstoestand van vrouwen verbeteren en individuele rechten beschermen. Er werd getracht de reproductiekeuze van vrouwen te vergroten en armoede, sociale ongelijkheid en genderongelijkheden te reduceren. De vrouwengroepen Manuela Ramos, Flora Tristán en Red National werden hierbij ook betrokken (Coe 2004, p. 60-61). Er werd, door het oprichten van PROJOVEN, voor de eerste keer specifieke aandacht geschonken aan reproductie bij adolescenten in de Peruviaanse overheid. Ondanks deze vooruitgang werd er in 1996, onder toenemende druk om iets aan de steeds groter wordende socio-economische kloof te doen, teruggekeerd naar een demografische benadering van reproductieve gezondheid. De economische groei van begin jaren ’90 zorgde niet voor een daling in de armoede en werkloosheid. Het Fujimori regime maakte van anticonceptiediensten de voornaamste strategie om armoede aan te pakken. Door het aantal mensen per huishouden te reduceren zou de economische status van de armen verbeteren. Het gebruik van moderne anticonceptiemiddelen, voornamelijk sterilisatie werd aangemoedigd bij de arme en ongeschoolde bevolking. Jaarlijks werden quota’s vastgelegd die bereikt dienden te worden waardoor gezondheidsdiensten injecteerbare en orale anticonceptiemethoden minder gebruikten in het voordeel van sterilisatie. Het aantal sterilisaties dat per jaar werd uitgevoerd nam sterk toe van 15.000 in 1995 tot 115.000 in 1997. Er was onvoldoende gespecialiseerd personeel en materiaal voor handen en er werd ook onvoldoende geïnformeerd over de procedure en de gevolgen ervan. Mensen werden misleid, economische vergoedingen werden gegeven en bedreigingen geuit om het numerieke doel te bereiken (Coe 2004, p. 61-62). Deze evolutie is ten zachtste uitgedrukt onverwacht, in 1994 konden de maatregelen voor reproductieve rechten niet worden geïmplementeerd door een gebrek aan financiële middelen. 2 jaar later echter werd er ten 37
onrechte gebruik gemaakt van een anticonceptiestrategie, namelijk sterilisatie, om armoede onder controle te houden! Deze praktijken gingen in tegen de wettelijke beschermingen in Peru. De ombudsman voor vrouwenrechten werd belast met het onderzoek van deze misbruiken. Door de coverte acties van de overheid was het vaak moeilijk om bewijs te vinden van deze gedwongen sterilisaties. Flora Tristán en CLADEM slaagden hier toch in en zij zonden hun verzamelde informatie naar de ombudsman voor vrouwenrechten. Een belangrijke doorbraak kwam er door de krant ‘La Republica’. De ombudsman publiceerde
een
rapport
over
de
misbruiken
en
raadde
hervormingen
binnen
het
gezinsplanningprogramma aan. In 1998 ging het ministerie van gezondheid hiermee akkoord, de numerieke doelen werden afgeschaft en het nationaal populatieplan van 1998-2002 baseerde zich op het ICPD actieprogramma. Het doel was de vruchtbaarheid te reduceren tot het voor de vrouwen zelf gewenste aantal kinderen. De benadering was multisectorieel en focuste op armoede, genderongelijkheid, seksuele en reproductieve gezondheid, educatie, ontwikkeling en de noden van adolescenten. Er werden wetten goedgekeurd voor vrouwenrechten waarbij geweld tegen vrouwen als misdaad werd bestempeld (1997) en een wet die zwangere adolescenten het recht gaf hun middelbare school af te maken (1998). Er werd ook een handboek opgesteld die informatie en counselingmethodes voor vroedvrouwen behandelde en dit werd over het hele land verspreid. Er kwamen nieuwe counselingregels voor sterilisatie die onder andere bestonden uit een informed consent en een 72 uren wachtperiode tussen de 2de counselingsessie en de sterilisatie. USAID, UNFPA en DFID gaven hier volledige technische en financiële steun aan (Coe 2004, p. 62-64). Men zou dus verwachten dat de Peruviaanse overheid haar les wel had geleerd en nu de weg was ingeslagen naar vooruitgang rond reproductieve rechten. Na de vlucht van Fujimori nam een transitieregering plaats die mensen, vrouwen en reproductieve rechten trachtte te herstellen (Coe 2004, p.63-64). In 2001 werden jeugd beleidsnota’s in zake educatie, gezondheid, werkgelegenheid, burgerschap en reproductieve gezondheid goedgekeurd waardoor jongerenprogramma’s meer politieke steun kregen. Enkele dagen na de goedkeuring ervan kwam echter een nieuwe regering aan de macht (USAID 2005, p.2). Tussen 2001 en 2003 werd de gemaakte vooruitgang in reproductieve gezondheid en rechten door de ultraconservatieve Toledo regering opnieuw ingeperkt, de CIPD akkoorden werden niet meer erkend en het nationale programma voor seksuele educatie (1996-2000) werd stopgezet. In 2003 benadrukte het ministerie van volksgezondheid het uitstellen van de eerste seksuele ervaring, abstinentie, trouw zijn, zonder enige referentie te maken naar condoomgebruik als anticonceptiemiddel of voor de preventie van SOA’s (http://www.flora.org.pe/cairo10.htm, geconsulteerd op 12 februari 2010). De invloed van de kerk op de besluitvorming rond reproductieve rechten was opnieuw duidelijk merkbaar.
38
Gezondheidsminister Solari vulde de overheidsposten met tegenstanders van de reproductieve keuze, Carbone werd hoofd van het ministerie van gezondheid. Deze extreem rechtse regering paste de religieuze doctrine toe in beleidskwesties, onthouding werd als enige manier benadrukt als gezinsplanningstrategie en om AIDS en SOA’s te vermijden. Er werd geen seksuele educatie meer gegeven en het AIDS controle programma werd geschrapt. De toegang tot diensten en de informatie over moderne anticonceptiemethoden werd beperkt, foute informatie over condooms werd verspreid en de distributie van voorraden gelimiteerd. Het gebruik van noodanticonceptie werd verboden door Solari en Carbone. Vrouwen kregen beperkte toegang tot het gebruik van
moderne
anticonceptiemiddelen en moesten meer beroep doen op natuurlijke methoden en onveilige abortus. De rol van de vrouw was die van moeder. Gendergelijkheid en vrouwenrechten werden genegeerd en de ondergeschiktheid van vrouwen benadrukt (Coe 2004, p. 64-65). De invloed van de kerk werd nog maar eens pijnlijk duidelijk. Deze maatregelen werden nog geen 10 jaar geleden genomen! In 2002 oefenden vrouwenbewegingen een sterke druk uit op de politiek om een gendergelijk beleid te voeren
en
er
ontstond
een
ministerie
voor
vrouwen
(http://www.cladem.org/english/regional/monitoreo_convenios/cedawperui.asp, geconsulteerd op 12 februari 2010). In 2003, onder druk van civiele organisaties, stelde president Toledo een gezinsplanningbeleid in overeenstemming met de richtlijnen van de WHO op. De ultraconservatieve kabinetsmedewerkers (onder andere Carbone) werden vervangen door professionals in de reproductieve gezondheidszorg. Gezondheidsminister Mazzetti, die in 2004 post vatte, is een neuroloog die concrete stappen ondernam om het seksuele en reproductieve gezondheidsbeleid en de informatie en educatie te verbeteren en de civiele maatschappij te betrekken. Hij zorgde voor een integraal zorgprogramma voor seksuele en reproductieve gezondheid en de noodanticonceptie werd opnieuw uitgedeeld. Extreem rechtse politici trachtten in Peru echter nog steeds de toegang tot reproductieve gezondheidsdiensten te beperken (Coe 2004, p. 66). Cladem-Peru (een associatie van NGO’s en individuen) waarschuwt ervoor dat de Peruviaanse staat de internationale overeenkomsten voor de eliminatie van de discriminatie van vrouwen nog steeds niet volbrengt
(http://www.cladem.org/english/regional/monitoreo_convenios/cedawperui.asp,
geconsulteerd op 12 februari 2010). De seksuele en reproductieve rechten van vrouwen, adolescenten en kinderen blijven beperkt, vooral omdat de overeenkomsten van Cairo en Beijing niet nagekomen worden. De Peruviaanse overheid blijft vrouwonvriendelijk en versterkt vaak genderongelijkheid. Ook de invloed van de kerk is het laatste decennium opnieuw te voelen en zij adviseerde negatief over thema’s rond seksualiteit. Hierdoor ontstond een crisis in de gezondheid- en educatiediensten (http://www.flora.org.pe/cairo10.htm, geconsulteerd op 12 februari 2010). Er ontstond een trend waarbij gezondheidszorgverleners claimden dat bepaalde zorgen toedienen inging tegen hun religieuze en persoonlijke overtuigingen. In 2004 werd gewetensvol protest toegepast in het private gezondheidsysteem, de gezondheidszorgverleners velden zelf een oordeel over gezondheidsrisico’s en 39
ingrepen die de menselijke waardigheid schaden. Er werd geen rekening gehouden met de rechten en wensen van de patiënten. Dit werd goedgekeurd ondanks tegenstand van het ministerie van gezondheid en het college van medici. Dit gewetensvol protest van gezondheidszorgverleners is problematisch aangezien zij vaak tot de elite van de populatie behoren en het politiek proces rond gezondheidszorg kunnen beïnvloeden. Dit kan ertoe leiden dat de ongelijkheid in de maatschappij bevestigd wordt (Casas 2009, p. 78-81 en 83-84 ). Vanaf de jaren ’90 en zeker door het ondertekenen van de Cairo akkoorden nam de belangstelling voor reproductieve rechten sterk toe in Peru. De gemaakte evolutie rond reproductieve rechten verliep echter met vallen en opstaan, zoals geschetst door het beleid van Fujimori en Toledo. We zien doorheen de evolutie van het overheidsbeleid 2 krachten optreden die de besluitvorming van de Peruviaanse regering beïnvloeden. Enerzijds zijn er de vrouwenbewegingen, die we hierboven bespraken, die meer eisen begonnen te stellen voor reproductieve rechten en de mogelijkheid voor vrouwen om hun vruchtbaarheid te controleren. De tweede kracht, die hiertegen werkt, is de invloed van de kerk op de overheid. Het Katholieke geloof is wijdverspreid in Peru en heeft een negatieve visie op seksualiteit en anticonceptie. Zij benadrukt onthouding als enige mogelijke manier om zwangerschappen en SOA’s te vermijden. Deze twee krachten oefenen een wisselende werking uit waardoor er op bepaalde momenten vooruitgang in de besluitvorming van reproductieve rechten wordt gemaakt. Anderzijds oefent de kerk ook een belangrijke invloed uit op de besluitvorming en kan ze de implementatie van de getroffen maatregelen erg bemoeilijken. De toenemende invloed van de kerk tijdens het laatste decennium kan mede verklaren waarom er een negatief beeld rond tienerzwangerschappen heerst in Peru en waarom dit wordt geproblematiseerd. We brengen hier in herinnering dat de vruchtbaarheid wel afneemt, maar dat adolescenten percentueel hun bijdrage aan de algemene vruchtbaarheid vergroten. Tienermoeders beginnen hun vruchtbaarheid pas te controleren na het krijgen van hun eerste kind, daarvóór beschikken zij nog niet over voldoende informatie om dit te doen. Dit kunnen we in verband brengen met het beleid rond reproductieve rechten in Peru. Sinds het ondertekenen van de Cairo akkoorden is de besluitvorming hier rond nog tijdens geen enkele periode consistent geweest. De voorstellen voor het verbeteren van de toegang tot gezondheidszorg, het vrij verkrijgen van anticonceptie en seksuele educatie, allemaal belangrijke maatregelen voor de adolescentenpopulatie, werden niet geïmplementeerd of snel terug afgeschaft. Het is dus moeilijk te besluiten dat de Peruviaanse overheid effect heeft gehad op de dalende prevalentie van tienerzwangerschappen. Er is echter de laatste jaren opnieuw een positieve evolutie op te merken. In 2009 vierde de CIPD zijn 15de verjaardag. De Peruviaanse overheid stelde in respons een programma op voor de rechten van de vrouw. Dit is gebaseerd op eerdere succesvolle programma’s rond populatie, gezondheid van moeders en gezinsplanning. Dit programma richt zich op seksuele gezondheid, reproductieve rechten en 40
gendergelijkheid. Er werd overeengekomen een nationaal programma rond seksuele educatie op te starten waarbij informatie wordt gegeven rond gezonde seksualiteit en ongewenste zwangerschappen bij adolescenten. Volgens NGO’s moet de toegang tot gezondheidszorg in gebieden waar dit nog beperkt is, worden vergroot en moet er aandacht worden geschonken aan de culturele diversiteit en de gezondheidssituatie bij etnische groepen. Daarnaast blijft de strijd tegen SOA’s een belangrijke plaats innemen (http://www.flora.org.pe/cairo10.htm, geconsulteerd op 12 februari 2010). Er wordt op beleidsniveau dus opnieuw aandacht geschonken aan seksualiteit, reproductieve rechten, ongewenste tienerzwangerschappen en de preventie ervan.
We bespreken nu de specifieke maatregelen die het ministerie van gezondheid en onderwijs namen en de wetten die werden opgesteld overeenkomstig met de ontwikkelingen die we hierboven bespraken.
3.2.3.1. Het Ministerie van gezondheid (MINSA) Binnen het ministerie van gezondheid (MINSA) werden een aantal maatregelen genomen op het vlak van reproductie en gezinsplanning overeenkomstig met de evoluties in het beleid van Peru. Vanaf 1983 bood MINSA publieke gezinsplanningdiensten aan (Coe 2004, p. 59). Het ministerie zorgde ervoor dat anticonceptiemiddelen gratis werden. Het programma voor reproductieve gezondheid en gezinsplanning van 1995 bevestigde het gratis gebruik van anticonceptiva en zag gezinsplanning als een prioriteit en reproductieve gezondheid als een basisrecht. De toegang en de kwaliteit
van
deze
diensten
moesten
worden
verbeterd
(http://www.cladem.org/english/regional/monitoreo_convenios/ddhhperui.asp, geconsulteerd op 12 februari 2010). Deze maatregelen zijn het gevolg van de beslissingen voor reproductieve gezondheid die er tijdens het 1ste Fujimori regime werden genomen. In 1996 werd sterilisatie gebruikt om armoede te bestrijden met de gekende misbruiken tot gevolg. In 1997 werden reproductieve rechten hersteld en werd een algemeen gezondheidsakkoord goedgekeurd, dit gaf aan iedereen het recht zijn eigen anticonceptiemethode te kiezen en degelijk ingelicht te worden over de verschillende mogelijkheden, risico’s, contra-indicaties en enige fysieke, psychologische of fysiologische
gevolgen
die
het
gebruik
ervan
zou
kunnen
meebrengen
(http://www.cladem.org/english/regional/monitoreo_convenios/cedawperui.asp, geconsulteerd op 12 februari 2010). Het nationaal populatieplan van 1998 beoogde een terugbetaling van de gezondheidszorg voor 100% in urbane en voor 80% in rurale gebieden. De moedersterfte moest worden gehalveerd, het gebruik van anticonceptiva bij mannen werd gepromoot en de toegang tot gezondheidszorg tijdens de geboorte en na de zwangerschap moest voor 73% van de vrouwen
41
verbeteren
(http://www.cladem.org/english/regional/monitoreo_convenios/ddhhperui.asp,
geconsulteerd op 12 februari 2010). Dit was een positieve evolutie, er werd ook aandacht geschonken aan mannen, maar het discrimineert rurale vrouwen. Zij hadden al moeilijker toegang tot gezondheidszorg waardoor het nationaal populatieplan van 1998 de bestaande ongelijkheid nog vergroot. Het gezinsplanningprogramma van MINSA in 1999 beoogde de professionaliteit van de hulpverleners te verbeteren, de gezondheidszorgfaciliteiten beter uit te rusten en reproductieve gezondheidseducatie sessies
te
houden
in
afgelegen
gebieden
(http://www.cladem.org/english/regional/monitoreo_convenios/ddhhperui.asp, geconsulteerd op 12 februari 2010). In 1999 werd er dus wel speciaal aandacht geschonken aan afgelegen, rurale gebieden waar toch blijkt dat de tienerzwangerschap prevalentie veel hoger ligt dan in urbane gebieden. Bij de evolutie van overheidsuitgaven voor gezondheid en onderwijs zien we in Peru een terugval in de investering in 2004 tegenover 1990 (er is wel stijging tegenover 1960 voor beide periodes) (Vranckx 2008-2009, p. 12). Dit beeld voldoet aan de verwachtingen indien je ervan uitgaat dat het neoliberalisme in Latijns Amerika zijn intrede heeft gedaan, echter bij de meeste andere landen uit deze regio is dit profiel niet te merken. Uit de cijfers blijkt echter dat dit de prevalentie van tienerzwangerschappen niet heeft beïnvloed. Ook hier valt het gebrek aan implementatie van de beleidsmaatregelen op: ondanks het mandaat om gezondheidszorg voor moeder en kind gratis te maken, wordt er nog steeds een loon aangerekend en in veel gevallen blijven de patiënten verantwoordelijk voor de kosten van medicijnen en testen. Dit zorgt voor een blijvende discriminatie, vrouwen die kunnen betalen worden eerder geholpen dan anderen (http://www.cladem.org/english/regional/monitoreo_convenios/ddhhperui.asp, geconsulteerd op 12 februari 2010). Het MINSA blijft eveneens een politiek voeren die ongunstig is voor gezinsplanning en reproductieve gezondheid door de vele restricties die er op abortus gelegd worden (http://www.flora.org.pe/cairo10.htm, geconsulteerd op 12 februari 2010).
3.2.3.2. Het Ministerie van onderwijs Het ministerie van onderwijs zorgt voor seksuele educatie op school. De nadruk wordt gelegd op de thema’s HIV/AIDS, andere SOA’s en het uitstellen van het seksueel gedrag. Andere thema’ zoals bijvoorbeeld relatievorming en ongewenste tienerzwangerschappen worden vaak niet besproken. In de maatregelen die het ministerie van onderwijs neemt, zijn logischerwijs eveneens parallellen te trekken met de besluitvorming van de Peruviaanse overheid die we reeds beschreven.
42
In 1996 kondigde de overheid aan dat seksuele educatie kon worden opgestart in secundaire scholen. Het ministerie van onderwijs stelde een gids op voor seksuele educatie voor leerkrachten en ouders. Het algemene doel was meisjes, jongens en adolescenten in te lichten over seksuele ontwikkeling, waarden, zelfwaardering en gendergelijkheid. In secundaire scholen werd de nadruk gelegd op verantwoord seksueel gedrag, het uitstellen van seksueel gedrag en de preventie van SOA’s, AIDS en ongewenste
zwangerschappen
(http://www.cladem.org/english/regional/monitoreo_convenios/ddhhperui.asp, geconsulteerd op 12 februari 2010). In 1998 stelde het ministerie van educatie het ‘Nationaal Seksueel Educatieprogramma’ op. Leerlingen werden geleerd verantwoorde keuzes te maken in verband met hun persoonlijk welzijn en dat van hun familie. Er werd door de overheid gewenste seksuele educatie gegeven in basis en secundair onderwijs en
in
de
lerarenopleiding
(http://www.cladem.org/english/regional/monitoreo_convenios/ddhhperui.asp, geconsulteerd op 12 februari 2010). Uit de evaluatie van het Nationaal Seksueel Educatieprogramma bleek dat het tekort schoot. Peruviaanse middelbare school studenten hadden beperkte kennis over SOA’s, HIV en AIDS. Ze wisten dat ze zich moesten beschermen, maar deden dit vaak niet. Het programma slaagde er wel in om hun kennis te verhogen, maar niet om gedragsverandering te bekomen. Het programma dient nu aangepast te worden aan de noden van de adolescenten, rekening houdend met sociale en culturele factoren (Kostrzewa 2008, p.6-9). Ondanks er meer seksgerelateerde onderwerpen zijn opgenomen in het curriculum zijn de oude stereotiepen van leerkrachten niet veranderd. De informatie die op school werd gegeven was van anatomische, fysiologische aard zonder in te gaan op de aspecten van seksualiteit,
zelfwaardering
en
individuele
rechten
(http://www.cladem.org/english/regional/monitoreo_convenios/ddhhperui.asp, geconsulteerd op 12 februari 2010). Met deze tekortkomingen moeten de nieuw opgestarte programma’s rekening houden indien ze tienerzwangerschappen willen doen afnemen. Er moet meer gefocust worden op de noden van adolescenten en leerkrachten dienen bewust te worden gemaakt van hun stereotiepen over seksualiteit bij adolescenten. Er moet ook dringend afgestapt worden van de focus op onthouding indien aan adolescenten waardevolle informatie wil gegeven worden over hoe zij zichzelf kunnen beschermen.
3.2.3.3. Wetgeving De Katholieke kerk oefent ook een sterke invloed uit op de wetten rond reproductie in de Peruviaanse constitutie
(http://www.cladem.org/english/regional/monitoreo_convenios/cedawperui.asp,
geconsulteerd op 12 februari 2010). Ondanks de evolutie die er sinds de jaren ’90 werd gemaakt, 43
blijven de seksuele en reproductieve rechten van vrouwen en adolescenten nog steeds beperkt. We bespreken hieronder voorbeelden van restrictieve wetten die vrouwen en tienermeisjes worden opgelegd. Volgens artikel 2 van de Peruaanse grondwet (1993) is elke persoon gelijk voor de wet en is discriminatie op basis van origine, ras, geslacht, taal, religie, mening, economische status of eenders welke andere reden verboden. Artikel 3 en 26 garanderen een gelijke behandeling voor mannen en vrouwen
(http://www.cladem.org/english/regional/monitoreo_convenios/cedawperui.asp,
geconsulteerd op 12 februari 2010). Wetten specifiek gericht op reproductie stellen dat iedereen vrij is in zijn keuze voor kinderen. Deze vrijheid geldt zolang er geen conceptie heeft plaatsgevonden, eens dit gebeurd is hebben vrouwen geen vrije keuze meer. Volgens het nationaal bevolkingsbeleid moeten medische-, educatiediensten en gezinsplanningprogramma’s de keuzevrijheid van koppels en individuen garanderen voor het gebruik van anticonceptiemiddelen en gezinsplanningmethodes. Het is verboden dwang of manipulatie uit te oefenen op gezinsplanning en abortus wordt niet beschouwd als gezinsplanningmethode. Het ministerie van volksgezondheid moet toezicht houden op de toepassing van deze regels (http://www.cladem.org/english/regional/monitoreo_convenios/cedawperui.asp, geconsulteerd op 12 februari 2010). Deze wet garandeert keuzevrijheid, maar perkt dit ook heel erg in vanaf conceptie heeft plaatsgevonden. Deze wet is duidelijk beïnvloed door de Katholieke visie op het recht op leven. Dit geldt eveneens voor de wet die abortus verbiedt. Abortus plegen blijft illegaal waardoor veel vrouwen dit clandestien laten uitvoeren met hoge risico’s tot gevolg. Abortus is enkel legaal indien het noodzakelijk is om de gezondheid van de moeder veilig te stellen, dan spreken we over therapeutische abortus. Er blijft controverse bestaan over de gevangenisstraffen (3 maanden) of gemeenschapsdienst in geval van abortus bij zwangerschappen als gevolg
van
een
verkrachting
(http://www.cladem.org/english/regional/monitoreo_convenios/cedawperui.asp, geconsulteerd op 12 februari 2010). Een andere kwestie betreft de status van alleenstaande moeders onder 16 jaar. In artikel 393 staat dat deze vrouwen de civiele capaciteit niet hebben om hun kinderen te erkennen. Ze kunnen geen aanspraak maken op steun van de overheid. De ouders van het meisje kunnen hun kleinkind enkel erkennen indien de moeder gestorven, zwaar ziek of mentaal gestoord is. Deze kinderen hebben geen legale verantwoordelijke en geen toegang tot overheidssteun of rechtsbijstand tot hun moeder 16 wordt (UN Human Rights Committee 1996). Getrouwde vrouwen boven 14 jaar hebben wel de legale capaciteit over hun kinderen, maar slechts voor bepaalde zaken. Ze kunnen hun kinderen erkennen, rechtszaken aanspannen voor de zwangerschap, voor het hoederecht en voor alimentatie. Gehuwde adolescenten
onder
14
jaar
kunnen
hun 44
kind
pas
erkennen
als
ze
14
worden
(http://www.cladem.org/english/regional/monitoreo_convenios/ddhhperui.asp, geconsulteerd op 12 februari 2010). Het Peruaans rechtssysteem discrimineert deze kinderen en ontzegt hen sociale bescherming zoals uitgeschreven staat in artikel 24 over de bescherming van kinderen (UN Human Rights Committee 1996). De Peruviaanse wetgeving draagt dus bij aan het problematiseren van tienerzwangerschappen door restricties op te leggen voor de erkenning van deze kinderen.
De hypothese van een veranderde perceptie op reproductie en op tienerzwangerschappen kan dus de recente aandacht voor dit thema verklaren. Door de huidige verhoogde aandacht ontstaat ook de illusie dat tienerzwangerschappen nu meer voorkomen. Aan de hand van het beschrijven van verschillende maatschappelijke ontwikkelingen hebben we ook getracht te verklaren waarom deze perceptie veranderde in Peru en welke actoren, factoren, instituten en initiatieven hiertoe bijdroegen. Tienerzwangerschappen worden momenteel werkelijk als problematisch ervaren en er is nood aan actie om de prevalentie ervan te doen afnemen.
IV. Projecten en programma’s rond tienerzwangerschappen We zagen reeds in het vorige deel dat de civiele maatschappij een belangrijke rol speelde om vrouwenzaken in de politieke sfeer te brengen en ze hielp de Peruviaanse overheid zijn focus op reproductieve rechten te behouden. Initiatieven in de civiele maatschappij voeren momenteel ook actie rond seksualiteit en reproductie en starten projecten op om de tienerzwangerschap prevalentie in Peru te doen afnemen. De bedoeling hier is niet om exhaustief overzicht te geven, maar om enkele voorbeelden te schetsen waaraan de organisaties aandacht besteden. Door deze organisaties behoudt regering
zijn
focus
op
het
jeugdbeleid
en
reproductieve
rechten
voor
adolescenten
(http://www.eurosur.org/FASCO/mujeres/peru/orga-7.htm, geconsulteerd op 12 februari 2010). We maken een onderscheid in de bestaande programma’s die zich richten op het verbeteren van gezondheidszorg of educatie en evalueren deze programma’s aan de hand van het theoretische kader uit deel I. We starten dit deel door aan te geven waarom programma’s noodzakelijk zijn in de Peruviaanse samenleving en waarop zij zich nog meer dienen te focussen.
45
4.1. De Noodzaak aan initiatieven In de jaren ’80 begonnen programma’s rond tienerzwangerschappen te ontstaan, ze werden echter buiten de regering gevoerd. Deze situatie bestaat nog steeds in vele landen (Paxman, 1989, geciteerd in www.eclac.org/publicaciones/Xml/9/22069/Icg2229-P1.pdf, geconsulteerd op 12 februari 2010). In Peru zagen we bovendien dat de implementatie van de voorgestelde programma’s rond reproductieve rechten vaak moeizaam verliepen. Er is op dit vlak nog veel werk te verrichten. Na de conferentie in Cairo werd er meer actie ondernomen, maar er blijven moeilijkheden, voornamelijk in de adolescentenpopulatie. Uit onderzoek gevoerd door Manuela Ramos bleek dat adolescenten seksuele en reproductieve gezondheidsdiensten van de staat wantrouwden (http://www.manuela.org.pe/Campana8deMarzo/index.htm, geconsulteerd op 12 februari 2010). Dit komt omdat programma’ s over voortplanting bij volwassenen niet zomaar toegepast kunnen worden bij adolescenten. Preventieprogramma’s die speciale en inclusieve aandacht besteden aan adolescenten en vertrouwelijk zijn, zijn echter veelal afwezig. De bestaande instituten leggen ook vaak beperkingen op (uurrooster en voorwaarden) waardoor adolescenten hiervan weinig gebruik maken (Bárcena et al. 2008, p. 84-85). Gezondheidsinterventies die rekening houden met de noden van adolescenten en met sociale en culturele biases, kunnen ervoor zorgen dat tienerzwangerschappen vlotter verlopen (Reynolds et al. 2006, p. 13-14). De instellingen moeten zich dus aanpassen en meer aandacht schenken aan gezondheidszorg specifiek voor adolescenten (Rodríguez 2005, p. 144-145). Deze veranderingen kunnen enkel teweeg gebracht worden op nationaal niveau, er is nood aan blijvende inspanningen van de Peruviaanse regering om de reproductieve gezondheidszorg voor adolescenten te hervormen. Een ander groot probleem is dat het gebruik van anticonceptiva pas wordt opgestart eens men al een eerste kind heeft. De reproductieve instellingen werken niet adequaat en geven pas informatie wanneer de tiener al zwanger is in plaats van wanneer er wordt begonnen met seksuele relaties. Daardoor slagen ze er niet in vroegtijdige zwangerschappen te beperken (Bárcena et al. 2008, p. 79-80). Interventies die het grootste positieve effect kunnen teweeg brengen bij adolescenten zijn er juist op gericht om preventief te werken en een betere toegang tot noodoplossingen te bieden om ongewenste zwangerschappen te voorkomen (Reynolds et al. 2006, p. 13-14). Anticonceptiva dienen al beschikbaar te zijn vóór adolescenten met seksuele relaties beginnen (Rodríguez 2005, p. 144-145). Toegang tot anticonceptie is dus een belangrijk thema waarmee rekening gehouden moet worden bij een hervorming van de gezondheidszorg. De school lijkt mij eveneens een ideale plaats om de nog niet seksueel actieve adolescenten te bereiken en van informatie te voorzien. Ook Rodríguez haalt de school aan als plaats die op verschillende manieren bescherming kan bieden tegen vroegtijdige zwangerschappen. Door programma’s op te richten voor het volledig afmaken van de middelbare school, programma’s die de kennis over het gebruik van anticonceptiva, seksuele 46
relaties en reproductie bevorderen en via programma’s die de nadruk leggen op toekomstperspectieven zoals werk of verder studeren (Rodríguez 2005, p. 144-145). Door nadruk te leggen op het belang van een goede opleiding en preventie te bieden tegen tienerzwangerschappen kunnen deze programma’s er ook voor zorgen dat adolescenten niet verzeild geraken in een lage socio-economische situatie. Uit onderzoek blijkt dat projecten en programma’s positieve effecten kunnen hebben en het seksueel risicogedrag,
zowel
bij
jongens
als
meisjes,
doen
dalen
(www.eclac.org/publicaciones/Xml/9/22069/Icg2229-P1.pdf , geconsulteerd op 12 februari 2010). Programma’s om zwangerschappen bij adolescenten te doen afnemen hebben medische en sociale voordelen voor moeder en kind (Reynolds et al. 2006, p. 6). De prevalentie van tienerzwangerschappen blijft echter resistent en voor een significant percentage vrouwen en kinderen blijft de toegang tot gezondheidszorg beperkt terwijl hun noden hoog zijn. Sociale klasse, geslacht en etniciteit bepalen nog steeds de toegang tot deze diensten (De Barbieri 2000, p. 56). Dit hangt samen met politieke problemen, diagnostische beperkingen en onvoldoende programma’s die voornamelijk problematisch zijn in armere milieus met een lager opleidingsniveau. Het is noodzakelijk voor deze groep om de toegang tot seksuele en reproductieve gezondheidsdiensten te verbeteren zonder te discrimineren (Bárcena et al. 2008, p. 84-85). Er is dus meer aandacht en actie nodig in arme, rurale gebieden, we zagen dat de prevalentie van tienerzwangerschappen daar nog steeds hoog is. Bovendien is de kennis van deze populatie over seksuele en reproductieve gezondheid en anticonceptie vaak beperkt. Het bestaan van reproductieve gezondheidszorginstellingen is grotendeels afhankelijk van de overheid, zeker om de armste groepen te bereiken. Manuela Ramos ijverde ervoor, op de dag van de vrouw op 8 maart 2009, dat de staat de algemene seksuele gezondheidszorg voor vrouwen en adolescenten zou verbeteren. De professionaliteit van de gezondheidsdiensten moet verhoogd worden en er is actie nodig om het aantal ongewenste zwangerschappen en gevaarlijke abortussen te doen dalen (http://www.manuela.org.pe/Campana8deMarzo/index.htm, geconsulteerd op 12 februari 2010). Er is dus nog veel behoefte aan projecten en programma’s die de educatie en de gezondheidszorg voor adolescenten verbeteren en zo de prevalentie van tienerzwangerschappen doet afnemen. De grote aandacht die er huidig in de civiele maatschappij aan dit thema wordt geschonken, bevestigt de indrukken die ik opdeed tijdens mijn verblijf in Peru. Door de verhoogde aandacht voor reproductieve en seksuele gezondheid bij adolescenten en de problematisering van tienerzwangerschappen, ontstond de nood aan initiatieven om dit te doen afnemen.
47
4.2. Programma’s rond gezondheidszorg Programma’s in de civiele maatschappij die beogen de reproductieve gezondheidszorg en rechten voor adolescenten te verbeteren, krijgen vaak steun van de overheid of internationale instellingen. Een aantal organisaties tracht ook een invloed uit te oefenen op het gezondheidsbeleid. We bespreken het OIJ/Plan Andino, Manuela Ramos, Red de Salud en NGO Redes Jovenes.
4.2.1. Het OIJ/Plan Andino Het Plan Andino is een organisatie, gesticht onder de VN en de UNFPA, die actie onderneemt in Peru, Bolivia, Chili, Colombia, Ecuador en Venezuela. Het heeft als doel preventie te bieden tegen tienerzwangerschappen door het toegankelijker maken van de gezondheidszorg voor adolescenten. Het comité Andino is geïntegreerd in de ministeries van gezondheid van de betreffende landen en is regionaal vertegenwoordigd in de OIJ (Organización Iberoamericana de Juventud) (UNFPA 2008; http://www.oij.org, geconsulteerd op 1 februari 2010) . De OIJ zorgt voor ontmoetingen tussen jongeren in de deelnemende landen van het plan Andino en werkt samen met de ministeries van gezondheid en de autoriteiten voor jongerenbelangen. Een strategisch punt in het aanpakken van tienerzwangerschappen is het betrekken van de jeugd zelf (http://www.oij.org, geconsulteerd op 1 februari 2010). Het is belangrijk dat deze organisatie de link legt met het beleid waardoor ze invloed kan uitoefenen op veranderingen die de gezondheidszorg voor adolescenten verbetert. Volgens de secretaris-generaal van de OIJ heeft de modernisering van de maatschappij geen invloed gehad op het doen afnemen van het aantal tienerzwangerschappen. Het hoge tienerzwangerschap prevalentie cijfer baart ook grote zorgen omdat ze in stijgende lijn gaat bij de armste bevolking. Het principe geldt dat hoe armer de mensen zijn, hoe meer ongewenste zwangerschappen er voorkomen (http://www.oij.org, geconsulteerd op 1 februari 2010). Zoals we reeds hebben vermeld, moet in de toekomst de aandacht voor de preventie van tienerzwangerschappen bij de armste bevolking zeker fors toenemen.
4.2.2. Manuela Ramos In 1995 werden Manuela Ramos en het centrum voor populair alternatief onderzoek en educatie gefinancierd door USAID waardoor een project rond reproductieve gezondheidszorg in de gemeenschap ontstond (reprosalud). Dit project wil de reproductieve gezondheidszorg voor vrouwen in rurale en peri-urbane gebieden verbeteren. Door middel van participatie werd er getracht vrouwen uit de armste gebieden de diensten voor seksuele gezondheidszorg meer te laten gebruiken. 48
(http://www.manuelaorg.pe/proy_archivos_dssrr.asp, geconsulteerd op 12 februari 2010). Dit project is zeer waardevol aangezien de aandacht wordt gericht op rurale gebieden, waar de prevalentie van tienerzwangerschappen hoog is. Het initiële project duurde 5 jaar en werd uitgevoerd in 8 departementen van Peru. In rurale gemeenschappen bereikte dit initiatief een significante verbetering in de kennis van de participanten en de vrouwen werden zich sterker bewust van de bestaande genderongelijkheid. De veranderingen die hiermee bereikt werden, waren echter niet voldoende en er werd een tweede fase van het project opgericht. Daarbij trachtte Reprosalud de communicatie tussen vrouwen en het ministerie van volksgezondheid (MINSA) te verbeteren. Het project beoogt een stijgend gebruik van de reproductieve gezondheidszorginstellingen die nog steeds te kampen hebben met etnische, klasse en gender barrières (http://www.manuelaorg.pe/proy_archivos_dssrr.asp, geconsulteerd op 12 februari 2010). Bij deze projecten van Manuela Ramos werd de participatie van adolescenten versterkt en hun seksuele en reproductieve rechten werden verdedigd. Er werd informatie verschaft aan adolescente vrouwen (400) waardoor zij autonome beslissingen in verband met seksuele en reproductieve rechten konden nemen en de relatie met HIV legden. De activiteiten hadden voornamelijk betrekking op de thema’s familiaal geweld en HIV. Er werd ook getracht de reproductieve en seksuele rechten van adolescenten en vrouwen in Lima en Ucayali te verbeteren. De seksuele en reproductieve gezondheid van rurale en peri-urbane jongeren werd verbeterd in de zones Ayacucho, Huancavelica, Lima en Ucayali. De gezondheid en educatie diensten, de autoriteiten, de ouders en de lokale en regionale organisaties
kregen
meer
aandacht
voor
seksuele
en
reproductieve
gezondheid
(http://www.manuelaorg.pe/proy_archivos_dssrr.asp, geconsulteerd op 12 februari 2010). Het positieve is dat hier werd getracht zowel de kennis van adolescenten over reproductieve gezondheid te verbeteren als de aandacht hiervoor op lokaal niveau te verhogen. Een nadeel is wel dat er voornamelijk gefocust werd op HIV/AIDS en gendergeweld, andere thema’s zoals het gebruik van anticonceptie en toestemmen in seksuele relaties werden verwaarloosd.
4.2.3. Red de Salud Red de Salud de las Mujeres Latinoamericanas y el Caribe (RSMLAC) is een feministengroep die in het begin van de jaren ’80 ontstond (zie deel III). Red de Salud startte een project rond het universeel maken van de toegang tot reproductieve gezondheidszorg als een basis gezondheidsrecht, ook voor adolescenten. Het houdt rekening met de Cairo akkoorden; het zorgt voor een betere toegang tot anticonceptiemiddelen om geboortecontrole te regelen en voor de mogelijkheid om HIV/AIDS te laten behandelen. Het promoot ook op nationaal en regionaal niveau de implementatie van het programma
49
van het CIPD, voornamelijk in verband met seksuele en reproductieve gezondheid en er wordt deelgenomen aan het Cairo +15 plan (http://www.reddesalud.org/programmas/prog1.php?id=12, geconsulteerd op 12 februari 2010). Deze organisatie focust dus eerder op het veranderen van het beleid en zorgt ervoor dat de Peruviaanse overheid aandacht blijft schenken aan reproductieve gezondheidszorg voor adolescenten.
4.2.4. NGO Redes Jovenes Vanaf 2001 focusten NGO’s op de jeugd en speelden ze een belangrijke rol voor de aandacht die de overheid gaf aan reproductieve gezondheid. In 2002 werd een coalitie van 24 jeugd NGO’s gevormd onder de noemer: ‘NGO Redes Jovenes’ waardoor ze de lokale regeringen aanzetten actie te ondermenen in verband met reproductieve gezondheid en participatie van jongeren aan het beleid. In 2003 participeerde de coalitie in de nationale jongerenraad en maakte deel uit van ‘Forosalud’ de grootste
NGO
discussiegroep
over
gezondheidszorg
in
Peru
(http://www.eurosur.org/FASCO/mujeres/peru/orga-7.htm, geconsulteerd op 12 februari 2010). Deze NGO richt zich eveneens eerder op besluitvorming en beleidsdeelname van jongeren zodat reproductieve gezondheidszorg op nationaal niveau kan worden aangepast. Dit is volgens mij zeer belangrijk, de projecten die beogen de kennis van adolescenten over reproductie en anticonceptie te verhogen, zijn wel nuttig, maar ze brengen geen grootschalige veranderingen met zich mee. Indien men de reproductieve rechten van adolescenten wil verbeteren, dient de overheid hervormingen door te voeren in de gezondheidsinstellingen. Enkel op die manier kan de reproductieve gezondheid en de prevalentie van zwangerschappen bij adolescenten op nationaal niveau worden aangepakt. Ook de school kan hierbij een belangrijke rol spelen aangezien het een ideale plaats is om veel adolescenten te bereiken en waar informatie kan verschaft worden over seksualiteit en anticonceptie.
4.3. Projecten en programma’s rond educatie Er bestaan ook verschillende programma’s en projecten die de educatie over seksualiteit en reproductie trachten te bevorderen, zij focussen zich voornamelijk op condoomgebruik, HIV/AIDS en minder op relaties bij adolescenten en tienerzwangerschappen. We bespreken twee organisaties, Punto J en Apprende, en gaan daarna dieper in op een project van de overheid in de selva dat werd opgezet om adolescenten beter te informeren over seksuele en reproductieve thema’s.
50
4.3.1. Punto J Dit is een organisatie die een website oprichtte die jongeren informeert over seksualiteit, HIV en SOA’s. Professionals van het ‘Instituto de Educación y salud’ stelden vast dat er geen plaats bestond dat informatie verschafte aan jongeren en startte daarom een project op het internet. De hamvraag bij dit project was: “wat te doen zodat HIV en andere SOA’s niet steeds meer jongeren infecteert?” Er werd een bijeenkomst gehouden in Lima waarbij de participatie van jongeren uit Lima, Ica, Huancayo, Piura en Pucallpa centraal stond om hun seksuele gezondheidszorg en rechten te verbeteren. Het ministerie
van
gezondheid
in
Peru
vertoont
ook
interesse
voor
deze
organisatie
(http://www.puntoj.com.pe/portal/index.php/punctoj, geconsulteerd op 12 februari 2010). Punto J is verantwoordelijk voor de integrale aandacht voor de gezondheid van Peruviaanse adolescenten. De doelgroep ligt tussen 10-19 jaar en splitst zich op in 2 groepen met verschillende noden; de vroege adolescentie (10-14 jaar) en de middenadolescentie (15-19 jaar). Ze ontwerpen voorstellen voor gezondheid en ontwikkeling en volgen dit op lokaal, regionaal en nationaal niveau (http://www.minsa.gob.pe/cuidadanos/jovenes.htm, geconsulteerd op 12 februari 2010). We kunnen bij dit initiatief verschillende opmerkingen maken. Ten eerste wordt er vooral gefocust op HIV/AIDS en worden andere thema’s veel minder behandeld. Ten tweede wordt de informatie door Punto J voornamelijk verschaft via het internet, maar in Peru is dit niet overal toegankelijk. Vooral in rurale en arme gebieden is de toegang beperkt, in deze gebieden ligt de prevalentie van tienerzwangerschappen juist hoog en is er veel nood aan informatie over reproductie en anticonceptie. Het is wel positief dat de informatie wordt aangepast aan de leeftijd van de adolescenten en dat deze organisatie actief is op lokaal, regionaal en nationaal niveau.
4.3.2. Apprende Apprende is een vzw die onderdeel is van prosalud Amerika (psia) en heeft het mandaat voor de preventie en het uitoefenen van verantwoorde en gezonde seksualiteit in Peru. Iedereen is vrij om hun seksuele en reproductieve idealen uit te voeren op basis van waarden, attitudes en verantwoorde keuzes die respect voor zichzelf en de ander inhoudt. Apprende geeft informatie en begeleiding inzake seksuele en reproductieve gezondheid en anticonceptiemethoden, met de nadruk op gelijkheid en vrije keuze. De informatie die je er kan krijgen is wetenschappelijk correct, toegankelijk en universeel (http://www.apprendeacuidarte.com.pe/site/quienes.php, geconsulteerd op 12 februari 2010). Deze organisatie trok mijn aandacht omwille van haar idealen van seksualiteit op basis van vrije keuze en wederzijds respect. Dit zijn ook de hedendaagse Europese idealen rond seksualiteit. Apprende is echter actief binnen de conservatieve, erg Katholieke Peruviaanse maatschappij. Het is een organisatie die verder gaat dan informatie verschaffen over HIV/AIDS en kan volgens mij een positieve bijdrage 51
leveren in Peru voor het bevorderen van reproductieve rechten van adolescenten, een nadeel is echter dat Apprende geen banden heeft met de overheid. Het programma van Apprende beoogt de preventie van het aantal ongewenste zwangerschappen via informele onderwijsprogramma’s met het oog op veilige, verantwoorde seksuele relaties. Ze verspreiden ook onderzoek over seksuele en reproductieve gezondheid die als leidraad kan dienen voor programma’s en projecten om aan de noden van de bevolking te voldoen. De programma’s zijn op alle vruchtbare personen gericht, maar leggen vooral de nadruk op jong volwassenen en adolescenten, die de meest kwetsbare groep vormen voor seksuele en reproductieve gezondheid (http://www.apprendeacuidarte.com.pe/site/quienes.php, geconsulteerd op 12 februari 2010).
4.3.3. Een overheidsproject bij adolescenten in de selva We bespreken hier een voorbeeld van een project dat van 2002 tot 2004 liep in de Amazone van Peru. In dit project werd beoogd een kwalitatieve analyse te maken van de seksuele en reproductieve rechten van adolescenten in de selva en op basis van hun noden, lokale gezondheid- en educatiediensten aan te passen.
De
onderstaande
informatie
kan
teruggevonden
worden
op
de
internetbron
http://www.manuela.org.pe/proy_archivos_dssrr.asp, geconsulteerd op 12 februari 2010. Dit project focuste specifiek op de jungle, uit de prevalentie cijfers bleek al dat tienerzwangerschappen hier het meest voorkomen van heel Peru. In het departement Ucayali, waar deze studie werd uitgevoerd, bedroeg de prevalentie 27%, dit is het dubbele van het nationale gemiddelde. De populatie in dit gebied bestaat voornamelijk uit jonge mensen (61% is jonger dan 25 jaar), arme (73.3% is arm) en urbane bevolking (59%). De eerste fase van het onderzoek werd uitgevoerd bij adolescenten uit de populatie mestiezen en de etnische groep shipibo. De ondervraagde adolescenten waren ontevreden met de beperkte informatie die ze kregen rond seksuele thema’s, vooral uitwisseling van ideeën en participatie ontbrak. Docenten zagen dit niet als een onderdeel van educatie, zij hadden vaak eigen stereotiepe denkbeelden rond seksualiteit bij adolescenten die door christelijke waarden werden beïnvloed. Er werd ook geen onderscheid gemaakt in informatie voor jongens en meisjes. Nochtans zijn seksuele thema’s moeilijker voor meisjes, zij kunnen hun twijfels moeilijker uitdrukken en hebben meer problemen met ouders, docenten en gezondheidszorgverleners. Volgens docenten en gezondheidszorgverleners waren adolescenten niet rijp om seksuele relaties aan te gaan. Adolescenten legden een andere nadruk, zij waren vooral bezig met de risico’s die seksuele relaties inhouden, zoals ongewenste zwangerschap (vooral bij meisjes) en SOA’s (vooral bij jongens). Van jongens werd een actief seksueel gedrag verwacht, meisjes werden eerder verwacht passief te zijn. Dit vertaalde zich in discriminerend gedrag van docenten en
52
gezondheidszorgverleners tegenover meisjes, die eerder straffende en repressieve boodschappen op hen overbrachten. Docenten en gezondheidszorgverleners zagen seksuele rechten in de adolescentie vaak enkel als het recht om te weigeren. De thema’s anticonceptie en preventie van SOA’s werden daardoor onvoldoende uitgewerkt. De adolescenten zagen anticonceptiemiddelen als iets dat aanwezig diende te zijn. Bij docenten en gezondheidszorgverleners leefde deze visie ook, maar zij gingen toch eerder abstinentie
aanraden.
Lessen
over
anticonceptiemethoden
focusten
voornamelijk
op
de
verantwoordelijkheid van vrouwen omdat zij meestal de gevolgen dragen. Abortus werd door de participanten niet gezien als alternatief anticonceptiemiddel, alhoewel dit door adolescenten vaak zo wordt gebruikt. Uit de tegengestelde visies van adolescenten en docenten blijkt dat er nood is om deze visies op elkaar af te stemmen alvorens de school succesvol kan bijdragen aan de afname van tienerzwangerschappen. Uit de analyse van het eerste deel van dit project bleek dat er verandering nodig was op verschillende niveaus. Ouders en gezondheidszorgverleners moesten worden gesensibiliseerd over de rechten van tienermoeders. Er moest met docenten en gezondheidszorgverleners gewerkt worden rond discussies over seksualiteit, persoonlijke waarden, religie en genderstereotiepen die barrières creëerden voor de communicatie met adolescenten, voornamelijk met meisjes. Het was ook noodzakelijk om meer rond preventie te werken op gendergelijke basis. De link tussen seksuele relaties en de ongewenste effecten ervan moest worden gelegd met de nadruk op zelfbeslissingsrecht. Dit zelfbeslissingsrecht bestaat uit verschillende opties (niet enkel abstinentie) en moet gecombineerd worden met adequate toegang tot educatie en gezondheidsdiensten die aan de noden van adolescenten voldoen. In plaats van enkel onthouding te promoten, moet er dus aanvaard worden dat adolescenten seksuele relaties hebben waardoor waardevolle informatie kan worden geboden hoe zij zichzelf kunnen beschermen. De adolescentie periode werd door de deelnemers ook niet gezien als de geprefereerde periode om kinderen te krijgen. Adolescenten van shipibo etniciteit relativeerden dit echter, indien er hulp is van de partner dient dit niet als een probleem te worden beschouwd. In shipibo gemeenschappen ligt de leeftijd van kinderen krijgen over het algemeen laag, iets na de eerste menstruatie. Dit bevestigt de invloed die cultuur heeft op de beoordeling van tienerzwangerschappen. Het is belangrijk op te merken dat tienerzwangerschappen niet overal in Peru als problematisch worden ervaren. Er dient bij projecten en programma’s dus rekening gehouden te worden met de culturele context waarin ze worden uitgevoerd om te vermijden dat er een bepaalde, dominante visie wordt opgedrongen aan de hele bevolking. Initiatieven die zich specifiek richten op het doen afnemen van tienerzwangerschappen zijn bij de inheemse bevolking, volgens mij, niet wenselijk. Het is wel noodzakelijk om in deze regio de informatie en toegang tot seksuele en reproductieve gezondheid te bevorderen.
53
Tijdens de tweede fase van het onderzoek werden projecten opgericht die de lokale gemeenschap actief betrokken bij de uitvoering van initiatieven rond seksuele en reproductieve rechten voor adolescenten. Er werden in totaal 11 kleine projecten opgestart. De meeste van deze projecten gingen over de preventie van SOA’s. Er werd ook gereflecteerd over thema’s als seksueel geweld, druk van mannen om seksuele relaties te hebben, ongewenste zwangerschappen, abortus en homoseksualiteit. De actieve betrokkenheid van adolescenten was hierbij van cruciaal belang. Bij de lokale autoriteiten werd echter weinig steun gevonden voor projecten die te maken hadden met seksualiteit, traditioneel maakte dit geen deel uit van hun agenda. Bij leerkrachten en directie werd aanvankelijk weerstand waargenomen, dit nam beetje bij beetje af. Er bleef echter rond bepaalde thema’s een aversie bestaan, namelijk over de toestemming in seksuele relaties bij adolescenten. De ouders van de deelnemers waren ook vaak niet akkoord met de deelname aan de projecten aangezien zij vreesden dat dit de actieve participatie aan seksuele relaties bij hun kinderen zou stimuleren. Aan bepaalde thema’s mochten hun kinderen wel deelnemen. Hier zijn ook etnische verschillen waar te nemen, de shipibo bevolking spreekt op een meer open manier over seksualiteit met hun kinderen dan de mestiezen. Hier zien we opnieuw culturele verschillen optreden. De visie van de kerk speelt hierbij een belangrijke rol, de kerk heeft namelijk veel minder invloed op de bevolking die een inheemse taal spreekt. We zien in deze populatie een meer open houding tegenover seksualiteit bij adolescenten en tienerzwangerschappen worden hier veel minder problematisch ervaren. De projecten liepen gedurende 7 maanden, er blijft nog veel te doen, maar er werd toch ook al wat bereikt. Professionals in de gezondheidszorg en educatie werden gesensibiliseerd om hun diensten beter af te stemmen op de noden van adolescenten. Er werden allianties gevormd tussen de gezondheidszorg en de scholen om de seksuele en reproductieve rechten van adolescenten te verbeteren en er vond uitwisseling van informatie en ontmoetingen tussen adolescenten plaats. Een minpuntje in deze projecten was dat de overdracht van SOA’s centraal stond, dit moet in de toekomst worden uitgebreid met de focus op de toestemming van adolescenten aan seksuele relaties. Projecten die werden opgericht door de samenwerking van gezondheidszorg, scholen en jeugdorganisaties bleken wel succesvol te zijn voor het verbeteren van seksuele en reproductieve rechten van adolescenten. Ik benadruk opnieuw mijn visie dat scholen, omwille van hun groot bereik van adolescenten, een ideale plaats zijn voor het informatie bieden over seksualiteit, reproductie en anticonceptie. Leerkrachten moeten dan wel eerst bewust gemaakt worden van hun stereotiepen tegenover seksualiteit bij adolescenten.
Het is moeilijk om de effecten van de beschreven projecten en programma’s te evalueren aangezien ze een verandering in houding en gedrag beogen op langere termijn. Dit werd nog nooit nagegaan, waardoor we bestaande initiatieven niet met zekerheid kunnen beschouwen als verklaring voor de 54
daling in de prevalentie cijfers sinds 1995. Er is in de toekomst dus meer nood aan evaluatie van de initiatieven en het is belangrijk om de reacties van de deelnemers en de gemeenschap waar ze in plaatsvinden, na te gaan. Dit kan op korte termijn feedback geven over het project of programma en eventuele aanpassingen kunnen op basis hiervan snel gemaakt worden.
4.4. Mannelijke adolescenten in projecten Al vanaf het begin van deze paper hebben we ons gericht op de rol van vrouwen bij tienerzwangerschappen. Het theoretisch kader voor tienerzwangerschappen focuste op vrouwelijke adolescenten, we bespraken het ontstaan van vrouwenbewegingen, de invloed van economische en familiale veranderingen op de rol van de vrouw en de aandacht die er in de overheid kwam voor seksuele en reproductieve rechten van vrouwen. Ook de initiatieven van de organisaties die we hierboven
bespraken,
richten
zich
vaak
enkel
op
vrouwen
voor
de
preventie
van
tienerzwangerschappen. Er wordt vooral gefocust op vrouwen omdat zij de grootste schade ondervinden van vroegtijdige ongewenste zwangerschappen. Vaak worden de preventieprogramma’s dus enkel op hen gericht en houdt men geen rekening met het feit dat tienerzwangerschappen ook het gevolg kunnen zijn van dwang, geweld en seksueel misbruik (Bárcena et al. 2008, p. 83). Programma’s die andere familieleden betrekken, zoals mannen en schoonmoeders, kunnen echter voordelig zijn (Reynolds et al., 2006, p. 13-14). Het project in de selva, dat we hierboven bespraken, gaf al aan dat er aandacht moet besteed worden aan genderverschillen en jongens en meisjes op een verschillende manier moeten benaderd worden bij het bespreken van seksualiteit. Vanaf de jaren ’90 legde de ‘Organización Panamericana de la Salud’ reeds nadruk op het belang en de verantwoordelijkheden
van
mannelijke
adolescenten
voor
de
preventie
van
SOA’s
en
tienerzwangerschappen (http://www.oij.org, geconsulteerd op 1 februari 2010). We bespreken in dit onderdeel
kort
de
rol
van
mannelijke
adolescenten
bij
seksualiteit,
reproductie
en
tienerzwangerschappen. De informatie hierover blijkt echter beperkt te zijn en de rol van mannen wordt nog vaak genegeerd. Er bestaat een tekort aan informatie over de participatie en de rol van mannelijke adolescenten bij het maken van beslissingen over seksueel gedrag en het gebruiken van anticonceptie in Latijns Amerika. Deze informatie is noodzakelijk voor een reductie van SOA’s en ongewenste tienerzwangerschappen. Chirinos, Salazar & Brindis (2000, p. 734) bestudeerden het seksueel gedrag bij mannelijke middelbare school studenten. Uit dit onderzoek bleek dat jongens die in een nieuw samengesteld gezin of een eenoudergezin woonden, seksueel actiever waren dan hun leeftijdsgenoten die bij beide ouders woonden. De aanwezigheid van beide ouders en goede familierelaties zijn een beschermende factor voor SOA’s en 55
ongewenste zwangerschappen. Uitgaan en kijken naar pornografie zijn geassocieerd met seksuele activiteit. Seksueel gedrag is ook gerelateerd met tabak, alcohol en druggebruik. Veel van de studenten dachten dat hun leeftijdsgenoten al seksueel actief waren en weinigen van hen het condoom gebruikten, daardoor werd er druk geplaatst op jongens. Er was ook weinig vertrouwen in leerkrachten, indien programma’s succesvol willen zijn, moeten de leerkrachten geen vooroordelen hebben en een vertrouwensband kunnen opbouwen met hun leerlingen. Relaties met familie en vrienden bleek dus bepalend te zijn voor seksualiteit bij jongens. Bij meisjes zagen we ook dat de familie belangrijk was en een invloed uitoefende op de prevalentie van tienerzwangerschappen. Vrienden werden bij hen echter niet als factor beschouwd die deze prevalentie beïnvloedde (Chirinos et al. 2000, p. 739-743). De meerderheid van de jongens in deze studie hadden positieve attitudes tegenover seksuele activiteit en anticonceptie. Sommigen hadden er echter ambivalente gevoelens tegenover. De meerderheid wou wel een condoom gebruiken om zwangerschappen te vermijden, maar het omzetten van intentie naar actie verliep vaak niet vlot. Er bestond ook het geloof, bij 40% van de deelnemers, dat vrouwen zichzelf moeten beschermen tegen zwangerschappen en SOA’s. Hieruit kunnen we besluiten dat er nood is aan programma’s om kennis in verband met seksualiteit en anticonceptie te verhogen bij mannelijke adolescenten. Het blijkt noodzakelijk te zijn om hen te adresseren voor ze seksueel actief worden, om hun gender specifieke ideeën, attitudes en risicogedrag bij te stellen (Chirinos et al. 2000, p. 739-744). Politieke actie en promotie voor het gebruik van anticonceptiva bij jonge mannen blijkt momenteel bijna onbestaande te zijn. Het is echter noodzakelijk om seksuele educatie en kennis van anticonceptiva, bij zowel mannen als vrouwen, te verbeteren voor de preventie van ongewenste zwangerschappen en de verspreiding van AIDS/HIV en andere SOA’s bij adolescenten (Bárcena et al. 2008, p. 79-80). De Peruviaanse overheid moet dus niet enkel op een meer consistente manier aandacht schenken aan reproductieve gezondheid en rechten voor vrouwen, ook projecten en programma’s rond seksualiteit bij mannelijke adolescenten zijn onontbeerlijk indien men de prevalentie van tienerzwangerschappen in de toekomst succesvol wil doen afnemen.
56
V. Algemene conclusie Deze paper had als doel uit te zoeken of de grote aandacht voor tienerzwangerschappen, die ik tijdens mijn verblijf in Peru ervoer, wel het gevolg is van een werkelijke stijging in de prevalentie. Of is dit eerder toe te schrijven aan een veranderde perceptie op tienerzwangerschappen die het gevolg is van maatschappelijke en politieke evoluties? Het werd al snel duidelijk dat er de laatste jaren geen sprake was van een algemene stijging in de prevalentie van tienerzwangerschappen. Dit gaf aanleiding tot een zoektocht naar maatschappelijke veranderingen in heel Latijns Amerika en Peru die de veranderde perceptie op tienerzwangerschappen kunnen verklaren. Er werd een inventaris gemaakt van de actoren, factoren, instituten en initiatieven die hierbij een rol speelden. Een eerste reden voor de verhoogde aandacht voor tienerzwangerschappen in Peru kan verklaard worden door maatschappelijke veranderingen die optraden vanaf de jaren ’60. Door economische ontwikkelingen kregen vrouwen een rol in de betaalde arbeid waardoor ook andere verwachtingen en eisen tegenover vrouwen en tieners ontstonden. Vroegtijdige zwangerschappen worden dus nu als negatief gezien omdat dit interfereert met deelname aan de arbeidsmarkt. Er trad ook verandering op in het patriarchale familiesysteem dat onder andere teweeg werd gebracht door het ontstaan van anticonceptiva. Deze ontwikkelingen kunnen de daling in de prevalentie cijfers van de algemene vruchtbaarheid in Latijns Amerika sinds de jaren ’80 verklaren, er ontstond een modern reproductief patroon. Dit ging echter niet gepaard met een even grote afname in de vruchtbaarheid bij adolescenten waardoor de illusie ontstaat dat de prevalentie van tienerzwangerschappen recent toeneemt. Tijdens de economische crisis in de jaren ’80 kregen de vrouwenbewegingen een enorme boost, de acties van deze bewegingen dragen ook bij aan de veranderde perceptie op vrouwen die we vandaag merken in Peru. Vrouwen werden zich, door te participeren in vrouwenbewegingen, bewuster van genderongelijkheid en vroegen meer aandacht voor hun rechten, zij kwamen daardoor in de publieke sfeer terecht. Door de demografische explosie ontstond meer aandacht voor reproductieve rechten in Latijns Amerika. In de jaren ’90 kwam hier een belangrijke doorbraak in naar aanleiding van de internationale conferentie in Cairo. Ook Peru ondertekende deze akkoorden waardoor er binnen de overheid aandacht kwam voor reproductieve rechten van vrouwen. Deze informatie bevestigt de hypothese dat er maatschappelijke veranderingen optraden in Peru die de huidige perceptie op tienerzwangerschappen beïnvloeden en verklaart waarom er meer aandacht kwam voor vrouwenzaken en reproductie. Bij de 15de verjaardag van het CIPD, formuleerde de Peruviaanse overheid een programma voor informatie rond gezonde seksualiteit en ongewenste zwangerschappen bij adolescenten. Dit kunnen we beschouwen als bewijs voor de stijgende aandacht die er ook in de Peruviaans overheid wordt gegeven aan seksualiteit, reproductie, ongewenste tienerzwangerschappen en de preventie ervan. Wanneer we
57
echter verder kijken, zien we dat ondanks deze maatregelen werden getroffen, de seksuele en reproductieve rechten van vrouwen en adolescenten nog steeds beperkt zijn. Dit komt omdat het beleid in Peru een wisselend verloop kende in zijn succes voor het vormen van reproductieve rechten en de implementatie van de getroffen maatregelen. De vooruitgang die op dit gebied werd geboekt, werd ook overschaduwd door 2 periodes. In 1995 keurde de Fujimori overheid sterilisatie goed, met de gekende misbruiken tot gevolg. Na het afstappen en een beperkt herstel van deze demografische doelen, kwam de ultraconservatieve en religieuze Toledo regering aan de macht. Onthouding werd als enige manier benadrukt als gezinsplanningstrategie en om AIDS en SOA’s te vermijden. Sinds het ondertekenen van de Cairo akkoorden is er in Peru nog geen consistent beleid geweest die de reproductieve rechten van vrouwen en adolescenten bevorderde. Hierdoor blijven problemen zoals ongewenste tienerzwangerschappen bestaan. Het ontbreken van een consistent beleid werd verklaard door het bestaan van 2 tegengestelde krachten die een invloed uitoefenen op de Peruviaanse overheid. Enerzijds zijn er de vrouwenbewegingen die de vooruitgang in reproductieve rechten bevorderen. Anderzijds is er de nog steeds zeer belangrijke invloed van de kerk die een negatieve en beperkende visie heeft op seksualiteit bij adolescenten en abstinentie promoot. De kerk beïnvloedt ook de implementatie van de maatregelen die de overheid neemt rond reproductieve rechten, waardoor deze vaak niet worden uitgevoerd. De toenemende invloed van de kerk tijdens het laatste decennium kan mede verklaren waarom er een negatief beeld rond seksualiteit en tienerzwangerschappen bestaat in de Peruviaanse maatschappij en waarom dit geproblematiseerd wordt. Tienerzwangerschappen worden ook werkelijk als problematisch ervaren omdat dit een hele reeks van negatieve gevolgen heeft. Tienermoeders hebben vaak een lagere socio-economische status en hun opleidingsniveau en hun kansen op de arbeidsmarkt zijn beperkt. Tienerzwangerschappen zijn overigens de hoofddoodsoorzaak bij jonge meisjes en tienermoeders hebben vaak een negatief beeld over hun toekomst. Ondanks de kerk onthouding promoot, blijven adolescenten seksuele relaties hebben. Zij zijn echter nog steeds onvoldoende geïnformeerd over seksualiteit en anticonceptie en hun toegang tot gezondheidsdiensten blijft beperkt. Dit draagt ertoe bij dat tienerzwangerschappen blijven bestaan in Peru en zorgt ervoor dat adolescenten een uitweg zoeken in clandestiene abortussen. Er is dus nog veel behoefte aan programma’s en projecten om de educatie en de gezondheidszorg voor adolescenten te verbeteren en zo de prevalentie van tienerzwangerschappen te doen afnemen. Initiatieven rond dit thema worden veelal opgestart door organisaties uit de civiele maatschappij. Zij zijn vaak succesvol voor het verspreiden van kennis en behouden de focus van het beleid op reproductieve rechten. Deze projecten bereiken echter meestal slechts een beperkt deel van de populatie. Ook de overheid is momenteel actief rond seksuele en reproductieve rechten voor adolescenten, maar de implementatie van de maatregelen die zij neemt, wordt nog steeds bemoeilijkt 58
door de invloed van de Katholieke kerk. De resistentie van de zwangerschappen bij adolescenten noodzaakt echter politieke interventie. Om te beginnen dient er erkend te worden dat tieners seksuele relaties hebben in plaats van enkel abstinentie te promoten. Aangezien de maatschappelijke houding tegenover seksualiteit bij adolescenten conservatief blijft, is de school volgens mij een belangrijke plaats om adolescenten op nationaal niveau te bereiken en seksuele educatie, verantwoordelijk gedrag en empowerment te stimuleren. Docenten en gezondheidszorgverleners moeten gesensibiliseerd worden rond seksualiteit, persoonlijke waarden, religie en genderstereotiepen om de barrières in de communicatie met adolescenten op te heffen. Zij dienen een meer open houding aan te nemen tegenover seksualiteit indien zij willen bijdragen aan het afnemen van ongewenste tienerzwangerschappen en de verspreiding van AIDS/HIV. De diensten voor gezondheidszorg en educatie zullen ook moeten worden hervormd om rekening te houden met de noden van adolescenten opdat preventie van tienerzwangerschappen succesvol zou zijn en dit moet reeds voorzien worden vóór adolescenten seksueel actief zijn. Daarnaast zijn er ook programma’s nodig om kennis over seksualiteit en anticonceptie te verhogen bij mannelijke adolescenten. Tenslotte moet er vooral meer aandacht en actie komen in arme, rurale gebieden met een vaak laaggeschoolde populatie. Indien men tienerzwangerschappen dus op nationaal niveau wil aanpakken, moet er een hervorming tot stand gebracht worden in de gezondheid en educatiediensten en dit kan enkel gerealiseerd worden door actie vanuit de politieke sfeer. Er is nood aan een consistent beleid in Peru dat reproductieve rechten, toegang tot gezondheidszorg en educatie voor vrouwen en adolescenten bevordert zonder inmenging van de kerk bij de implementatie ervan.
59
VI. Bibliografie
Acosta-Belén, E. & Bose, C.E. (1995). Colonialism, Structural Subordination, and Empowerment: Women in the Development Process in Latin America and the Caribbean. In C.E. Bose & E. AcostaBelén (Eds.), Women in the Latin American Development Process (pp. 15-36). Philadelphia: Temple University Press.
Apprende Peru (n.d.). Quienes somos? Geraadpleegd op 12 februari 2010 op het World Wide Web: http://www.apprendeacuidarte.com.pe/site/quienes.php
Arizpe, L. (1990). Forwards: Democracy for a Small Two-Gender Planet. In E. Jelin (Ed.), Women and Social Change in Latin America (pp. XIV-XIX). London and New Jersey: Zed Books Ltd.
Bárcena, A., López, L., Hopenhayn, M. & Frishman, D. (2008). Juventud y Cohesión Social en Iberoamérica: un modelo para amar. Niet-gepubliceerd werk door CEPAL, AECID, SEGIB en OIJ.
Bárcena, A., Prado, A., Montaño, S., & Malchik, S. (2010). What kind of state? What kind of equality? Regional conference on women in Latin America and the Caribbean. Niet-gepubliceerd werk door ECLAC.
Blondet, C. (1990). Establishing an Identity: Women Settlers in a Poor Lima Neighbourhood. In E. Jelin (Ed.), Women and Social Change in Latin America (pp. 12-46). London and New Jersey: Zed Books Ltd.
Blumberg, R.L. (1995). Gender, microenterprise, performance, and power: case studies from the Dominican Republic, Ecuador, Guatemala, and Swaziland. In C.E. Bose & E. Acosta-Belén (Eds.), Women in the Latin American Development Process (pp. 194-226). Philadelphia: Temple University Press.
60
Bose, C.E. & Acosta-Belén, E. (1995). Introduction. In C.E. Bose & E. Acosta-Belén (Eds.), Women in the Latin American Development Process (pp. 1-11). Philadelphia: Temple University Press.
Casas, L. (2009). Invoking conscientious objection in reproductive health care: evolving issues in Peru, Mexico and Chile, 17 (34), 78-87.
Celade (2009). Cepalstat; Latin American and the Caribbean statistics. Geraadpleegd op 11 maart 2010 op het World Wide Web: http://www.eclac.cl, http://www.celade.cepal.cl, en http://websie.eclac.cl
Celade (2009). Cepalstat; Latin American and the Caribbean statistics. Geraadpleegd op 29 juli 2010 op het World Wide Web: http://websie.eclac.cl/ sisgen/ConsultaIntegradaFlashProc.asp
Cepal (2004). La Juventud de Iberoamérica: tendencias y urgencias. Geraadpleegd op 12 februari 2010 op het World Wide Web: http://www.cepal.org
Cevasco, G. (n.d.). Medios de comunicación: Su impacto en la sexualidad de las/los adolescentes. Geraadpleegd op 12 februari 2010 op het World Wide Web: http://www.flora.org.pe/art_gaby.htm.
Chirinos, J.L.; Salazar, V.C. & Brindis, C.D. (2000). A profile of sexually active male adolescent high school student in Lima, Peru, 16 (3), 733-746.
Cicerchia, R. (1997). The Charm of Family Patterns: Historical and Contemporary Change in Latin America. In E. Dore(Ed.), Gender Politics in Latin America: Debates in Theory and Pratice (pp. 118134). New York: Monthly Review Press.
61
Cladem Latin American and Caribbean committee for the defence of women’s rights (n.d.). Alternative report of Cladem Peru on the implementation in Peru of the convention on the elimination of all forms of discrimination against women. Geraadpleegd op 12 februari 2010 op het World Wide Web: http://www.cladem.org/english/regional/monitoreo_convenios/cedawperui.asp
Cladem Latin American and Caribbean committee for the defence of women’s rights (n.d.). Monitoring alternative report from Peru to the international covenant on civil and political rights. Geraadpleegd op 12 februari 2010 op het World Wide Web: http://www.cladem.org/english/regional/monitoreo_convenios/ddhhperui.asp.
Coe, A-B. (2004). From Anti-Nationalist to Ultra-Conservative: Restricting Reproductive Choice in Peru, 12 (24), 56-69.
Chirinos, J.L., Salazar, V.C. & Brindis, C.D. (2000). A profile of sexually active male adolescent high school students in Lima, Peru, 16 (3), 733-746.
Cubitt, T. & Greenslade, H. (1997). Public and Private Spheres : The End of Dichotomy. In E. Dore(Ed.), Gender Politics in Latin America: Debates in Theory and Practice (pp. 52-64). New York: Monthly Review Press.
De Barbieri, T. (2000). Derechos reproductivos y sexuales. Encrucijada en tiempos distintos, 62 (1), 45-59.
Dore, E. (1997). Introduction: Controversies in Gender Politics. In E. Dore(Ed.), Gender Politics in Latin America: Debates in Theory and Practice (pp. 9-18). New York: Monthly Review Press.
Dore, E. (1997). The Holy Family : Imagined Households in Latin American History. In E. Dore(Ed.), Gender Politics in Latin America: Debates in Theory and Practice (pp. 101-117). New York: Monthly Review Press.
62
Economic commission for Latin America and the Caribbean (2009, 8 oktober). Experts Caution about Rise in teenage Pregnancies in Latin America. Geraadpleegd op 28 januari 2010 op het World Wide Web: http://www.cepal.org/cgi-bin/getProd.asp?xml=/prensa/noticias/comunicados/8/37418.
Eurosur (n.d.). Organismos internacionames. Geraadpleegd op 12 februari 2010 op het World Wide Web: http://www.eurosur.org/FASCO/mujeres/peru/orga-7.htm.
Feijoo, M. d C. & Gogna, M. (1990). Women in transition to democracy. In E. Jelin (Ed.), Women and Social Change in Latin America (pp. 79- 114). London and New Jersey: Zed Books Ltd.
Flora Tristán (n.d.). El Perú a diez años de la conferencia de población y desarrollo: situación y compromisos pendientes. Geraadpleegd op 12 februari 2010 op het World Wide Web: http://www.flora.org.pe/cairo10.htm
Flora Tristán (n.d.). Mujeres en el Perú en cifras. Geraadpleegd op 12 februari 2010 op het World Wide Web: http://www.flora.org.pe/mujercifras.htm.
Galvez, T. & Todaro, R. (1990). Chili, women and the unions. In E. Jelin (Ed.), Women and Social Change in Latin America (pp. 115-134). London and New Jersey: Zed Books Ltd.
Hochschild, A.R., (1973). A review of sex role research. The American Journal of Sociology, 78 (4), 1011-1029.
Ickan Safa, H. (1995). Women’s Social Movements in Latin America. In C.E. Bose & E. AcostaBelén (Eds.), Women in the Latin American Development Process (pp. 227-241). Philadelphia: Temple University Press.
63
Instituto Nacional de Estadística e Informática (INEI) (2010). Perú encuesta demográfica y de salud familiar 2009: visión nacional y departamental. Geraadpleegd op 11 maart 2010 op het World Wide Web: http://www.measuredhs.com
Instituto Nacional de Estadística e Informática (INEI) (n.d.). Información socio demográfica Geraadpleegd op 11 maart 2010 op het World Wide Web: http://iinei.inei.gob.pe/iinei/sisd/publico/consulta.asp.
Jelin, E. (1990). Introduction. In E. Jelin (Ed.), Women and Social Change in Latin America (pp. 1-11). London and New Jersey: Zed Books Ltd.
Jelin, E. (1990). Citizenship and Identity: Final Reflections. In E. Jelin (Ed.), Women and Social Change in Latin America (pp. 184-207). London and New Jersey: Zed Books Ltd.
Jelin, E. (1997). Engendering Human Rights. In E. Dore (Ed.), Gender Politics in Latin America: Debates in Theory and Practice (pp. 65-83). New York: Monthly Review Press.
Johnson, L. (2006).Hybrid and Global Kitchens – First and Third World Intersections (Part 2), 13 (6), 647-652.
Kostrzewa, K. (2008). The sexual and reproductive health of Young people in Latin America: evidence from WHO case studie,50.(1) 1-11.
Leon, R. (1990). Bartolina Sisa: The peasant women’s organisation in Bolivia. In E. Jelin (Ed.), Women and Social Change in Latin America (pp. 135-150). London and New Jersey: Zed Books Ltd.
64
Manuela Ramos (2009, 27 februari). 8 de marzo, día internacional de la mujer: Que celebramos? Geraadpleegd op 12 februari 2010 op het World Wide Web: http://www.manuela.org.pe/Campana8deMarzo/index.htm
Manuela Ramos (n.d.). Cifras en salud sexual y reproductiva. Geraadpleegd op 12 februari 2010 op het World Wide Web: http://www.manuela.org.pe/salud_sex.asp.
Manuela Ramos (n.d.). Día internacional de acción por la salud de la mujer. Geraadpleegd op 12 februari 2010 op het World Wide Web: http://www.manuela.org.pe/Campana28deMayo/estadisticas.asp
McClenaghan, S. (1997). Women, Work and Empowerment: Romanticizing the Reality. In E. Dore (Ed.), Gender Politics in Latin America: Debates in Theory and Practice (pp. 19-34). New York: Monthly Review Press.
Minsa (n.d.). Etapa de vida adolescente. Geraadpleegd op 12 februari 2010 op het World Wide Web: http://www.minsa.gob.pe/cuidadanos/jovenes.htm
Nash, J. (1995). Latin American Women in the World Capitalist Crisis. In C.E. Bose & E. AcostaBelén (Eds.), Women in the Latin American Development Process (pp. 151-166). Philadelphia: Temple University Press.
Organización Iberoamericana de Juventud (2007). Jóvenes de Iberoamerérica y los objetivos de desarrollo del milenio: desafíos a mitad del camino. Geraadpleegd op 12 februari 2010 op het World Wide Web: http://www.oij.org.
Organización Iberoamericana de Juventud (2009, 27 november). Reunión Comité Subregional Andino para la Prevención del Embarazo en Adolescentes (OIJ). Geraadpleegd op 1 februari 2010 op het World Wide Web: http://www.oij.org.
65
Organización Iberoamericana de Juventud (2010, 21 januari). OIJ presenta Informe de Reproducción Adolescente en América Latina. Geraadpleegd op 1 februari 2010 op het World Wide Web: http://www.oij.org.
Organización Iberoamericana de Juventud (n.d.). Objetivos de Desarrollo del Milenio (OIJ). Geraadpleegd op 12 februari 2010 op het World Wide Web: http://www.oij.org.
Pan American Health Organization (n.d.). Health situation analysis and trends summary. Geraadpleegd op 6 december 2009 op het World Wide Web: http://www.paho.org/ English/DD/AIS/cp_604.htm
Pantelides, E.A.(n .d.). Aspectos Sociales del Embarazo y la Fecundidad Adolescente en América Latina. Geraadpleegd op 12 februari 2010 op het World Wide Web: www.eclac.org/publicaciones/Xml/9/22069/Icg2229-P1.pdf
Pires, T. & de Caldeira, R. (1990). Women, daily life and politics. In E. Jelin (Ed.), Women and Social Change in Latin America (pp. 47-78). London and New Jersey: Zed Books Ltd.
Punto J (n.d.). Bienvenidos al portal juvenil que informa y orienta en sexualidad, HIV y sida. Geraadpleegd op 12 februari 2010 op het World Wide Web: http://www.puntoj.com.pe/portal/index.php/punctoj
Raguz, M. (2002). Salud sexual y reproductiva adolescente y juvenil: condicionantes socio demográficos e implicancias para políticas, planes y programas e intervenciones. Niet-gepubliceerde presentatie van ENDES.
Red de Salud (n.d.). Suministros en salud reproductiva y el derecho a la salud. Geraadpleegd op 12 februari 2010 op het World Wide Web: http://www.reddesalud.org/programmas/prog1.php?id=12
66
Reynolds, H.W., Wong, E.L. & Tucker, H. (2006). Adolescents’ Use of Maternal and Child Health Services In Developing Countries, 32 (1), 6-16
Rodríguez, V.J. (2005). Reproducción en la adolescencia: el caso de Chile y sus implicaciones de política, 86 (agosto 2005), 123-146.
Salaverry, O.M. (n.d.). Embarazo en adolescentes de Lima. Geraadpleegd op 12 februari 2010 op het World Wide Web: http://www.accionporlosninos.org.pe/foro23.htm.
Schroeder, K. (2006). A Feminist Examination of Community Kitchens in Peru and Bolivia. Gender, 13 (6) 663-668.
Stichting Rene(e) (n.d.). Uitleg begrippen. Geraadpleegd op 29 juli 2010 op het World Wide Web: http://www.renee3t.nl/pages/afkortingen.htm
UNFPA (2008). Boletín informativo: Jóvenes de los países andinos integran el comité consultivo. Niet-gepubliceerd werk van UNFPA.
Unicef (2009). Estado Mundial de la infancia (EMI) 2009: Salud materna y neonatal. Geraadpleegd op 12 februari 2010 op het World Wide Web: http://www.unicef.or/peru.
UNIFEM (2001, 10 april). Latin America: Scant progress in status of women, says UNIFEM. Geraadpleegd op 29 juli 2010 op het World Wide Web: http://www.twnside.org.sg/title/scant.htm
UN Human Tights Committee (1996). Equality now to the UN Human Rights Committee. Nietgepubliceerd werk.
67
Unicef (n.d.). Situación del país: primeros años. Geraadpleegd op 6 december 2009 op het World Wide Web: http://www.unicef.or/peru/ spanish/children.html
USAID (2005). Youth reproductive health policy: Country brief series No.3. Niet-gepubliceerd rapport van USAID.
Vranckx, A. (2008-2009). Landenprofielen en basisindicatoren. Niet-gepubliceerd werk, Gent, Vakgroep Studie van de Derde Wereld.
Ward, K.B. & Larson Pyle, J. (1995). Gender, Industrialization, Transnational Corporations, and Development : An Overview of Trends and Patterns. In C.E. Bose & E. Acosta-Belén (Eds.), Women in the Latin American Development Process (pp. 37-64). Philadelphia: Temple University Press.
68