1 Archie Sheridan sliep met het licht aan. Op zijn nachtkastje stond een potje slaappillen. Een jaar eerder zouden het pijnstillers zijn geweest. Vicodin. OxyContin. Een vrolijke bergketen van amberkleurige plastic potjes. Het kastje leek zelfs nu nog leeg met alleen de slaappillen, een mobiele telefoon, een glas kraanwater dat er al een week stond en een rode leeslamp van ikea. Zijn dienstwapen lag in de la van het kastje. Wanneer de kinderen niet bij hem logeerden, was het pistool geladen. Het potje slaappillen was niet aangebroken. Archie vond het gewoon prettig om te weten dat het er was. Slaappillen maakten hem suf, en suf zijn was een luxe die hij zich niet kon permitteren. Als de telefoon ging, als er doden vielen, moest hij aan het werk. Daar kwam nog bij dat inslapen niet het probleem was. Doorslapen was het probleem. Hij werd elke nacht om drie uur wakker en bleef dan een uur wakker. Zo ging het sinds de overstroming. Hij hield er gewoon rekening mee. Ging een uur vroeger naar bed. Ter compensatie. Hij vond het niet erg. Zolang hij zijn gedachten maar in de hand hield, ervoor zorgde dat ze niet afdwaalden naar duistere plekken, ging het goed met hem. Hij moest zich op het heden richten. Het donker mijden. De leeslamp bleef aan, en de roodmetalen kap was behoorlijk heet geworden. Tien over drie. Archie staarde naar het plafond. Het was 9
bloedheet in het appartement en zijn slaapkamerraam was open. Hij hoorde in de verte het dreunen van de machines die nog steeds bezig waren de ravage van de overstroming in het centrum op te ruimen. Er werd nu al drie maanden in ploegendienst aan gewerkt, en de stad zag er nog steeds uitgehold uit. Als het niet het lawaai van de machines was, waren het wel de treinen die hij ’s nachts hoorde: de locomotieven, het gefluit en de wielen op de rails. Ze reden dag en nacht door het groente- en fruitdistrict van Portland. Archie had geen last van het geluid. Het herinnerde hem eraan dat hij niet de enige was die niet sliep. Iedereen had wel een remedie voor slapeloosheid. Een warm bad. Lichaamsbeweging. Een glas warme melk. Een hapje eten voor het slapengaan. Kruidenthee. Cafeïne mijden. Naar muziek luisteren. Een massage. Niets hielp. Zijn psychiater had gezegd dat hij in bed moest blijven liggen. Niet eens lezen, had ze gezegd. Dat maakte het alleen maar moeilijker om weer in slaap te vallen. Hij moest gewoon blijven liggen. Maar zijn kussen was te plat. De tweedehands matras die hij had gekocht kreunde telkens wanneer hij zich omdraaide. Door de hitte begonnen zijn littekens te jeuken. De nieuwe huid was strak en snel geïrriteerd en herinnerde hem aan elke plek waar ze met haar lemmet in hem had gesneden. Zijn borst was een en al taai littekenweefsel. Plukjes haar die er niet doorheen kwamen ontsproten rondom de brede, lichtroze striemen en parelmoeren draadjes. Dat soort jeuk in het holst van de nacht kan een mens krankzinnig maken, en soms krabde hij in zijn slaap tot bloedens toe aan zijn littekens. 10
Archie streek met zijn hand langs zijn flank, waar de littekens bobbelig onder zijn vingers voelden, en toen over zijn borst, waar hij het hartvormige litteken vond dat ze met een scalpel in hem had gekerfd. Toen balde hij zijn vuist, draaide zich om en klemde hem onder zijn kussen. Tien over vier. Archies mobiele telefoon ging. Hij draaide zich om en keek op de wekker op zijn nachtkastje. Hij had tien minuten geslapen. Het leek langer. Zijn ogen voelden gruizig aan, zijn tong voelde beslagen. Zijn haar was klam van het zweet. Hij lag op zijn buik, naakt, met zijn ene wang platgedrukt op het kussen. Toen hij naar het toestel tastte, gooide hij het potje slaappillen om, dat van het nachtkastje rolde en ergens onder het bed tot stilstand kwam. Archie bracht het lichtende telefoonscherm naar zijn gezicht en herkende het nummer meteen. Hij wist dat hij de voicemail moest laten opnemen. Maar dat deed hij niet. ‘Hallo, Patrick,’ zei Archie. ‘Ik kan niet slapen,’ zei Patrick. Zijn stem was een gespannen fluistering. Waarschijnlijk wilde hij zijn ouders niet wakker maken. ‘Als hij nou terugkomt om me te pakken?’ ‘Hij is dood,’ zei Archie. Patrick zweeg. Niet overtuigd. De officiële lezing was dood door verdrinking. Een halve waarheid. Archie had het hoofd van Patricks belager onder water gehouden en toen hij dood was, had hij zijn lijk door de woeste, overstroomde rivier laten meevoeren. Het was nog steeds niet boven water gekomen. ‘Geloof me nou maar,’ zei Archie. Omdat ik hem heb vermoord. ‘Kom je naar me toe?’ vroeg Patrick. ‘Dat kan nu niet,’ zei Archie. 11
‘Mag ik dan naar jou toe komen?’ Archie draaide zich op zijn rug en wreef over zijn voorhoofd. ‘Ik denk dat je ouders je nu liever dicht bij zich willen houden.’ ‘Ik heb ze over me horen praten. Ze willen me medicijnen geven.’ ‘Ze willen dat je je beter gaat voelen.’ ‘Ik heb een geheimpje,’ zei Patrick. ‘Wil je het me vertellen?’ vroeg Archie. ‘Nog niet.’ Archie wilde het niet forceren. Niet na wat Patrick had doorstaan. ‘Oké,’ zei hij. ‘Tel je met me mee?’ vroeg Patrick. Het was iets wat Archie met zijn eigen zoon had gedaan. Ademhalingen tellen om in slaap te komen. Patrick en Ben waren allebei negen, maar Patrick was veranderd door wat hij had meegemaakt. Hij was een volwassene zonder levenservaring geworden. ‘Ja, goed,’ zei Archie. Hij wachtte. Hij hoorde Patrick bewegen en stelde zich voor dat hij opgekruld op de bank in de woonkamer thuis lag, met de telefoon aan zijn oor. Archie had die bank en dat huis nooit in het echt gezien, maar wel op foto’s in het politiedossier. Hij had er een beeld van. ‘Eén,’ zei Archie. Hij wachtte tot hij Patrick had horen inen uitademen. ‘Twee.’ Archie ging rechtop in bed zitten. Patrick geeuwde. ‘Drie.’ Archie zette zijn voeten op de vloer. ‘Vier.’ Stond op. ‘Vijf.’ De ramen in zijn slaapkamer waren origineel, opgebouwd uit tientallen rechthoekige paneeltjes, als in een fabriek. Als Archie zijn vingers over het glas liet glijden, voelde hij golfjes en ribbeltjes op het oppervlak. ‘Zes,’ zei hij. Hij liep naar de ramen. ‘Zeven.’ Het licht was aan en het was buiten nog zo donker dat Archie zijn spiegelbeeld in het glas kon zien. Toen hij dichterbij kwam, vervaagde zijn reflectie en werd de stad zichtbaar. Onder zijn raam meanderde 12
de Willamette naar het noorden, de stad doorklievend. Een randje licht langs de contouren van de West Hills kondigde de dageraad aan. De rivier was bijna lila van kleur. ‘Acht,’ zei Archie. Het waren de piepjes van de achteruitrijdende vrachtwagen die zijn aandacht trokken. Het bovenraam was helemaal opengeklapt. Archies ogen flitsten naar de straat beneden. ‘Negen.’ De straatlantaarns brandden nog. De straten in het groente- en fruitdistrict waren breed om meerdere vrachtwagens vol appels en aardbeien tegelijk door te kunnen laten, maar er reden niet veel vrachtwagens meer. De pakhuizen boden tegenwoordig vooral onderdak aan winkels met tweedehands kantoormeubilair, alternatieve galeries, Aziatische antiekzaken, koffietentjes en ambachtelijke brouwerijen. Je had alles in de buurt en het was goedkoop, als je geen last had van de treinen die om de paar uur door de buurt denderden. ‘Tien.’ De vrachtwagen beneden was achteruit tegen het laadplatform van Archies gebouw aan gereden en gestopt. Een zwarte personenauto kwam ernaast staan. Er sprongen twee mannen uit de cabine van de vrachtwagen die naar de achterkant liepen en de laadruimte openmaakten. Uit de zwarte auto stapte een vrouw. Archie wist dat het een vrouw was, zoals hij ook wist dat de mannen in de vrachtwagen mannen waren. Hij zag het aan hun houding, hun bewegingen en hun donkere gestalten in het gele licht van de straatlantaarns. De vrouw zei iets tegen de mannen, stapte achteruit en keek toe hoe ze grote kartonnen dozen uit de vrachtwagen laadden. Een verhuiswagen. Er trok iemand in het appartementencomplex. Om vier uur ’s ochtends. Archie telde niet meer. ‘Patrick?’ zei hij. 13
Het bleef stil aan de andere kant van de lijn. ‘Welterusten,’ fluisterde Archie. Hij verbrak de verbinding. Het was 04:17 op de wekker. Zijn bed wenkte. Hij kon nog een paar uur slapen voordat hij naar zijn werk moest. Toen hij bij het raam vandaan stapte, dacht hij te zien dat de vrouw naar hem opkeek.
14