MAGAZINE HET LEVEN IN SCHOONHOVEN NUMMER 8 SEPTEMBER 2011 € 4,95
Monumenten
Uitgeverij Quadraat
COLOFON Het leven in Schoonhoven Nr. 8 Monumenten REDACTIE Madelon Dijkstra, Hans Fokker, Piet Niestadt, Ad de Vaal en Marliese van der Wal. EINDREDACTIE Madelon Dijkstra VORMGEVING José van Hattem, Carola Vermeer, Fecit Vormgevers, Vianen
Nieuw leven voor De Schoonhovense watertoren werd in 1898 ontworpen door de architect F.A. de Jongh uit Den Haag in opdracht van het gemeentebestuur. Voor deze toren koos De Jongh, anders dan zijn torens in Nijkerk en Zwijndrecht, voor een smaller vat als waterreservoir, waardoor de toren een slank uiterlijk kreeg.
DRUKWERK Drukkerij De Groot, Goudriaan MEDEWERKERS AAN DIT NUMMER Bert van den Boogert, Hans Breuer, familie Codée, Rob Glastra, Dick Hageman, René Kappers, Hans Korevaar, Dick Mentink, Leen Ouweneel, Qua Wonen, Jan Verhoeven. Fotografie De in dit magazine opgenomen foto’s (tenzij anders aangegeven) zijn uit de ‘Collectie Cock van Holten’ en eigendom van de Stichting Behoud Cultureel Erfgoed Schoonhoven. ISBN 978 90 76940 90 8 NUR 693 REDACTIE-ADRES Niestadt, Lopikerstraat 34, 2871 BX Schoonhoven
[email protected] UITGEVER Uitgeverij Quadraat, Bakkerstraat 6, 4132 VC Vianen AFBEELDING OMSLAG VOORZIJDE Restauratie van St Joris en de Draak op het Doelenhuis (lees verder op pagina 220) AFBEELDING OMSLAG ACHTERZIJDE Grote Kerk en Dam, ansichtkaart omstreeks 1930 COPYRIGHT Het auteursrecht van de in deze uitgave opgenomen artikelen berust - tenzij anders geregeld - bij de uitgever. Het auteursrecht op de in deze uitgave opgenomen afbeeldingen berust bij de rechthebbenden, zoals beschreven in de fotobijschriften. De uitgever heeft van alle hem bekende rechthebbenden op de in deze publicatie opgenomen teksten en afbeeldingen toestemming verkregen om deze af te drukken. Indien anderen menen zekere rechten te kunnen doen gelden, wordt hen verzocht zich in verbinding te stellen met de uitgever: p/a Uitgeverij Quadraat, Postbus 33, 4130 EA Vianen. © Idee, concept en vormgeving, Uitgeverij Quadraat, Vianen. Niets uit deze uitgave mag worden vermenigvuldigd en/ of openbaar gemaakt door middel van druk, fotokopie of op welke wijze dan ook zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever.
www.hetleveninschoonhoven.nl Website met aanvullende informatie over het magazine. Elke maand nieuw beeldmateriaal! Zie ook op de website Monument uit 1617: geschiedenis van pand Koestraat 94-94a door Hans Korevaar.
202
↑ Het fundament van de watertoren
Door het plaatsen van een machinistenwoning op een grondplan van een Grieks kruis aan de basis van de toren, ontstond een evenwichtig geheel. Om het rijzige karakter van het geheel te benadrukken plaatste hij boven het vat een zeer hoge torenspits. De toren werd uitgevoerd in de Romantischeof Chaletstijl. Kenmerkend voor deze bouwstijl zijn de ver overstekende dakoverstekken, ondersteund door houten balkconstructies. In alles voerde de symmetrie een doorslaggevende rol, met name tot uiting komend in het toegepaste timmerwerk. Zuiver water Het water uit drie putten was van bijzondere kwaliteit en werd zonder zuivering in het waterleidingnet gepompt. Twee gasmotoren, in symmetrische opstelling, pompten het water in het waterleidingnet. Door deze esthetische eis was er veel energieverlies, waardoor de gasmotoren in 1922 werden vervangen door elektromotoren. Dit was mogelijk omdat in 1921 elektriciteit in de stad was aangelegd.
Sloophamer? De Schoonhovense watertoren is tot 1990 in gebruik geweest. Door de verbeterde techniek van de pompen was het niet langer noodzakelijk het leidingwater op te pompen naar een hoog gelegen waterreservoir om de druk op de waterleiding te houden. Het bestaansrecht van watertorens was daarmee opgeheven. Zoals vele andere torens werd ook die van Schoonhoven met de slopershamer bedreigd, mede omdat de staat van onderhoud zeer slecht was. Reddingsplan Op initiatief van de gemeentelijke monumentencommissie werd begin 1992 een onderzoek gedaan naar bestemmingsmogelijkheden van de toren door de Technische Universiteit van Delft. Dit leidde tot achttien ontwerpen van studenten, waaronder een watermuseum, een klimmuur, diverse horecagelegenheden en sauna’s alsmede atelierruimten. Deze ontwerpen
Schoonhovense watertoren netten rondom de torenkap. Architect Rokus Visser kreeg eind 1992 opdracht tot besteksgereed maken van de eerste fase en al op 1 maart vond de aanbesteding plaats, waarbij Gebr. Den Hoed & Zn. te Bergambacht als laagste inschrijver uit de bus kwam.
werden eind maart tentoongesteld in de Grote of Bartholomeuskerk in Schoonhoven. Hierdoor ontstond zowel bij het gemeentebestuur als bij een aantal gemotiveerde burgers het vertrouwen dat de toren gered kon worden en een nieuwe bestemming zou krijgen. Het gemeentebestuur vroeg een aantal mensen die klus te klaren. Hierdoor ontstond de Stichting Behoud Watertoren Schoonhoven, met als doel het verwerven, restaureren en exploiteren van de toren. Problemen De stichting zag zich bij aanvang met een aantal problemen geconfronteerd: 1. Veiligstellen van een toegekende Europese subsidie van ƒ 142.500,- voor de restauratie. Deze moest vóór een bepaalde datum zijn besteed. 2. Verkrijgen van de status van rijks monument, hetgeen de stichting zou verzekeren van een rijkssubsidie van 80% der subsidiabele kosten. 3. Opteren voor met BTW belaste verhuur van de toren (dus alleen verhuur aan bedrijven) om op die wijze alle BTW in rekening ge bracht door de aannemers te kunnen terugvorderen van de fiscus. 4. Verwerven van financiële middelen om de eigen bijdrage van 20% in de restauratiekosten en de niet subsidi-
↑ Bezoek Minister D’Ancona aan de watertoren, 1993
abele aanpassings- en inrichtings- kosten te kunnen betalen. 5. Selectie van één of meerdere huurders (BTW-plichtig), die in staat zouden zijn om een adequate huur op te brengen. Dit belette de stichting niet voortvarend te werk te gaan. Op 17 september werd de watertoren al aangewezen als rijksmonument, de vijfde in Nederland, die deze eer te beurt viel. Op 24 september besloot de gemeenteraad om de toren aan de stichting te verkopen voor ƒ 1,- . Inmiddels werd duidelijk dat een complete restauratie op korte termijn niet mogelijk was, aangezien subsidie van de Monumentenwet pas vanaf 1997/1998 te verwachten was. Daarom werd besloten tot fasering in de uitvoering en eerst de meest noodzakelijke restauratiewerkzaamheden uit te voeren en een aantal elementaire voorzieningen te treffen om de toren verhuurbaar te maken. Hoe noodzakelijk een snelle aanpak van de restauratie was, werd tijdens de najaarsstormen van 1992 duidelijk toen de leien van het dak waaiden en de windvaan dreigde neer te storten. Met een hoogwerker haalde men de windvaan eraf en spande men
Eerste fase De restauratie begon op 31 maart 1993. Gezien de slechte toestand van de toren, besloot men eerst het torengedeelte aan de buitenkant te herstellen. De zinken windvaan bleek totaal vergaan en moest worden vernieuwd, nu in roestvast staal. Een getrouwe kopie siert voortaan de toren. Ook de houten omkuiping van het watervat was vrijwel geheel vergaan. Er werd daarom besloten de paneelvullingen te vernieuwen en de stijlen te herstellen. De paneelvullingen werden van binnenuit demontabel, zodat bij toekomstige onderhoudswerkzaamheden geen kostbaar steigerwerk nodig zou zijn. De spits en de daken van de onderbouw werden opnieuw gedekt met eersteklas lei uit Wales. De oorspronkelijk aangebrachte decoraties met rode lei, die bij voorgaande restauraties waren verdwenen, werden weer teruggebracht. Deze eerste fase kostte in totaal ruim ƒ 740.000, Potentiële huurders Inmiddels had zich een aantal kandidaten aangemeld om de toren te huren. Het meest opmerkelijk was het initiatief om een zogenaamde Fiets-Inn in de toren te vestigen. De initiatiefnemers hadden zich al begin 1992 tot de gemeenteraad gewend met een projectplan inclusief financiële onderbouwing. De stichting gaf aan met meerdere gegadigden te willen praten, zonder vooraf een voorkeur uit te spreken, maar voelde wel dat niet zomaar aan de gevoelens van de gemeenteraad voor de Fiets-Inn voorbij gegaan kon worden. Het stichtingsbestuur had bedenkingen over de financiële haalbaarheid van het plan en was niet enthousiast over de toevoeging van glazen uitbouwen in de hoeken van de kruisvormige onder203
Ouweneel de goede samenwerking met de gemeente en de Rijksdienst voor de Monumentenzorg, die ambtelijk alles op alles hadden gezet om de noodzakelijke procedures gedegen en snel te laten verlopen. Grote dank was er uiteraard ook voor de sponsors, die bijdroegen in geld en in goederen. Vooral vermeldenswaard is de scholengemeenschap Olivier van Noort, die de schoorsteenkappen maakte.
↑ De spits van de watertoren wordt geplaatst
bouw. Aangezien de stichting zich in de toekomst financieel zelf zou moeten bedruipen, inclusief het verrichten van groot onderhoud, bleek de gevraagde huurprijs een bottleneck voor de Fiets-Inn te worden. Een beroep op de gemeenteraad voor exploitatiesubsidie leed vervolgens schipbreuk. Verder was er een initiatief om er een sprookjestoren van te maken gecombineerd met een eethuis. Ook nu werd een uitgebreid projectplan ingediend, maar bleken de exploitatiekosten niet structureel gedekt te kunnen worden. Bezoek Minister d’Ancona Publiciteit was voor het stichtingsbestuur van belang om sponsorgelden te verwerven. Het bezoek van de toenmalige minister van WVC op 23 juni 1993 gaf het stichtingsbestuur een prachtige gelegenheid het gemeentebestuur, (potentiële) sponsors en de pers uit te nodigen om het leggen van de eerste lei door de minister bij te wonen. In zijn toespraak tot de minister memoreerde voorzitter Leen 204
Vervolgrestauratie Begin 1994 was de eerste fase van de restauratie succesvol afgerond. Het was duidelijk dat verhuur in deze staat niet mogelijk was. Daarom vroeg het stichtingsbestuur het gemeentebestuur om een lening van ƒ 600.000,- als voorfinanciering van de te verwachten monumentensubsidie. Als bijdrage in de rentekosten zou aan de gemeente een bedrag van ƒ 12.000,- uit de te ontvangen huurpenningen worden vergoed. In haar vergadering van 8 september 1994 ging de gemeenteraad hiermee akkoord, waarbij de gemeente een bedrag van ƒ 144.000,- aan rentekosten over de periode 1995-2002 voor haar rekening nam. De tweede fase, die startte in april 1995, behelsde de restauratie van de onderbouw, het interieur en een aanpassing aan eigentijdse gebruikseisen. Mede doordat het water sinds 1990 uit het reservoir en de onder de toren gelegen reinwaterkelder was verwijderd, was de druk op de fundatie afgenomen waardoor de oost- en westvleugels van het torendeel los gingen scheuren. Om deze vleugels weer opnieuw met de toren te verbinden, werden lange roestvaststalen trekankers aangebracht en een tussenvloer van gewapend beton gestort. Dit had het voordeel dat het verhuurbare vloeroppervlak aanzienlijk werd vergroot. Achter de ingang, in de zuidelijke vleugel, werd het trappenhuis gemaakt. Dit is ten koste gegaan van de woonkamer van de machinistenwoning op de bovenverdieping. Alle overige vertrekken van de machinistenwoning zijn in de oorspronkelijke toestand gehandhaafd, waarmee een tijdsbeeld is gefixeerd van leven en werken aan het begin van de vorige eeuw. In het trappenhuis is een roestvaststalen trap aangebracht, die uitzonderlijk goed
harmonieert met het vroeg 20e eeuwse gebouw. Deze trap kon worden gerealiseerd door een genereuze gift van ƒ 100.000 - van het TBI-fonds. De tweede fase van de restauratie kostte ƒ 710.000,- waarvan ƒ 70.000,- doorberekend kon worden aan de huurders in verband met speciale huurderswensen. Definitieve bestemming Inmiddels had het stichtingsbestuur begin februari 1995 een voorkeur voor een culturele bestemming uitgesproken. In eerste instantie dacht men aan de verhuur van atelierruimten aan Schoonhovense kunstenaars, die ook voor gesprekken werden uitgenodigd. Er diende zich echter een nieuwe kandidaat aan in de persoon van de heer Van Nouhuys, als vertegenwoordiger van de stichting Zilver in Beweging. Deze stichting had als oogmerk, bevordering van hedendaagse expressie in zilver, masterclasses, lezingen enzovoort over zilversmeedkunst in heden en verleden en promotie en verkoop van hedendaagse zilversmeedkunst. Het stichtingsbestuur was enthousiast over dit plan omdat de openbare toegankelijkheid van de toren kon worden gewaarborgd en het zilverstad-imago van Schoonhoven versterkt. Om de huur op te brengen zou Zilver in Beweging een tweetal atelierruimten aan zilversmeden verhuren. Deze bestemming is ook nu nog van kracht, echter de huur is overgegaan naar een collectief van drie zilversmeden. Afsluiting restauratie Op donderdag 18 april 1996 werd de
↑ De watertoren na de restauratie
restauratie officieel afgesloten door mr. D.A. Slager, de voorzitter van de monumentencommissie, door de sleutel van de toren over te dragen aan de nieuwe huurder Zilver in Beweging. Hij stelde: “Je moet een beetje bezeten zijn van willen behouden van monumenten om je zo in te zetten als de vrijwilligers van Behoud Watertoren Schoonhoven gedaan hebben. Daar-
Watertoren net na het gereedkomen van de bouw
naast waren de mannen gelukkig ook voorzien van een zakelijke, nuchtere en vooral realistische kijk op zaken”. Ook de voorzitter van de Nederlandse Watertoren Stichting professor J.H. Kop bezigde zulke termen en kende aan het bestuur, wegens haar inzet, de watertorenprijs 1995 toe. In zijn dankwoord memoreerde de voorzitter van stichting Behoud Watertoren Schoonhoven de toren als inspiratiebron om deuren te openen van zowel ambtelijke instanties als bedrijfsleven om deze restauratie tot een goed einde te brengen. Bijzondere dank bracht hij uit aan zijn medebestuursleden die hun specifieke deskundigheid inbrachten, Hageman het esthetische, Rikkoert het financiële en Verhoeven het ambachtelijk-technische. Daar← De lichtkoepel in het midden van de watertoren
naast fungeerde de heer Van Diemen, ambtelijk ondersteuner van het bestuur, als onmisbare schakel naar het gemeentelijk apparaat. Ten slotte Om de watertoren in de toekomst in goede staat te kunnen behouden, nam het stichtingsbestuur eind 2005 contact op met de Vereniging Hendrick de Keyser met de vraag of deze de watertoren voor een symbolische prijs over wilde nemen. Dit resulteerde in de overdracht van de toren op 14 juli 2006, ruim tien jaar na de afsluiting van de restauratie. Door Leen Ouweneel. Ouweneel was administrateur, onder andere hoofd financiën van een psychiatrisch ziekenhuis. Hij publiceert al meer dan tien jaar regelmatig historische artikelen over Schoonhoven en ander plaatsen in de Krimpenerwaard. Deze verschijnen in de HEK (Historische Encyclopedie Krimpenerwaard), waarvan hij sinds 2005 redactielid is.
205
als Gemeentelijk Monument Sinds 1 juli 2011 heeft Schoonhoven negentien Gemeentelijke Monumenten die uniek zijn in Nederland: oude goud- en zilversmidswerkplaatsen. De oudste staat achter Koestraat 122 met de ingang Havenstraat 47a. Aan deze oude werkplaatsen, de producten en de mensen die daar werkten, dankt Schoonhoven haar reputatie als ‘de Nationale Zilverstad’. De negentien monumenten zijn dan ook een klein restant van de werkplaatsen die Schoonhoven kende. Sinds de vroegst bekende goudsmid, ‘Janne de Goudsmid’ uit 1361, waren er 1.000 goud- en zilversmeden in de stad actief, waarvan zo’n 750 in de laatste 200 jaar. Veel werkplaatsen zijn hergebruikt maar bij elkaar moeten er in de loop der eeuwen dus zeker een paar honderd werkplaatsen in de stad zijn gebouwd en gebruikt. De huidige negentien monumenten zijn dan ook een gering overblijfsel van een bijzondere geschiedenis.
Kleinschalig Gering in aantal, maar die werkplaatsen vormen wel een zeer belangrijk onderdeel van de huidige ‘beleving’ van de Zilverstad als cultuurtoeristisch reisdoel. De meeste werkplaatsen zijn vanaf de openbare weg te zien en sommige zijn te bezoeken. Ze maken zichtbaar en tastbaar hoe het leven in Schoonhoven als zilverstad zich afspeelde: kleinschalig, met veel mannen (weinig vrouwen) in bescheiden werkplaatsen die veel ‘artikelen’ maakten op het achtererf van het woonhuis van hun baas. Voor
ons gevoel in 2011, opgepropt onder slechte ‘Arbo-omstandigheden’. Van Sonsbeek De oudste werkplaats die we momenteel fysiek nog kennen, staat op het achtererf van Koestraat 122 en heeft een eigen adres: Havenstraat 47a. Dit pand werd vermoedelijk in 1857 gebouwd door Izaak Cornelis van Sonsbeek. Er staan op dat adres zelfs twee oude werkplaatsen en er wordt ook weer gewerkt. Goud- en zilversmid Marianne Klarenbeek drijft er haar ‘Atelier Zilver aan de Lek’. Als kleindochter van zilversmid Pieter van Oostrom kon zij beide werkplaatsen uit oud familiebezit verwerven, restaureren en weer in gebruik nemen.
Plattegrond Schoonhoven met 21 goud- en zilversmidswerkplaatsen als Gemeentelijk Monument (rood) en 4 werkplaatsen als Rijksmonument (blauw).
206
vergunning aan om deze te vergroten met een houten aanbouw met daarin een pers, gefundeerd in beton, aangedreven door een 3pk elektromotor. Van Oostrom verhuisde in 1929 naar Koestraat 122; naar het woonhuis en de werkplaats die goudsmid Pieter van Sonsbeek elf jaar eerder had verlaten toen hij naar Utrecht verhuisde. Van Oostrom kocht het woonhuis en de werkplaatsen van Van Sonsbeek in 1929.
↑ Interieurfoto Niekerk Zilverwerken, 1946. Foto gebruikt ter ondersteuning van de aanvraag in 1946 voor de (noodzakelijke) uitbreiding van de fabriek in de Korte Weistraat. V.l.n.r. Janus den Besten (met hoed, chef), Wim van den Bergh, Peet Kouveld, Janus Wendels, half zichtbaar Arie van der Heul, Kees Hegeman, Rinus Saveur, Jan Krins, Bertus van Breukelen, Co Lenzen.
Onderzoek naar de bewoningsgeschiedenis van Koestraat 122 leerde dat de goudsmid Izaak Cornelis van Sonsbeek (1824-1899) met zijn bruid, de goudsmidsdochter Elizabeth Petronella van Geelen, in 1857 op dat adres ging wonen. In de bewoningsgeschiedenis was hij de eerste goudsmid op dit adres. Van Sonsbeek had al bijna tien jaar, sinds 1848, een eigen werkplaats ‘achter de woning’. Dit was zijn ouderlijk huis aan de Haven (nu nr. 65 naast de apotheek), terwijl zijn vader Benjamin (1789-1865) geen goudsmid was maar Gemeenteontvanger en Ontvanger der Accijnzen in Schoonhoven en van origine meester-broodbakker uit Delft. Tussen 1857 en 1860 worden de Van Sonsbeek’s op Haven 65 in het bevolkingsregister doorgehaald. Het is aannemelijk dat Izaak Cornelis van Sonsbeek in 1857 de oude werkplaats achter zijn woonhuis Koestraat 122 bouwde ter vervanging van zijn werkplaats achter het ouderlijk huis.
compagnonschap met Gerardus Antonius van Engelen met een werkplaats op de Albrecht Beijlinggracht 22. Later, in 1926, ging Van Oostrom zonder compagnon verder in de werkplaats Havenstraat 25. Daar vroeg hij in 1928
Intussen, van 1918 tot 1929, had goudsmid Gerrit van Ipenburg Fzn in de oude werkplaats op Koestraat 122 gewerkt. Hij woonde ook op dat adres, samen met zijn vader en moeder. Vanaf 1930 gebruikte Kommer Aleman de 'nieuwere' werkplaats als sigarenmakerij; hij woonde Koestraat 102. Uit de foto van omstreeks 1933 waar Pieter van Oostrom trots voor de werkplaats staat met zijn zonen Corne↓ Opname omstreeks 1933 met v.r.n.l. Pieter van Oostrom (1880-1962) en zijn zonen, Jacobus (1917-1944) en Cornelis (1910-2000) voor de werkplaats die in naar alle waarschijnlijkheid in 1857 gebouwd werd door goudsmid Izaak Cornelis van Sonsbeek.
Van Oostrom Pieter van Oostrom (1880-1962) ging in 1929 de oude werkplaats Koestraat 122 gebruiken. Eerder was hij zelfstandig zilversmid. Sinds 1919 deed hij dat in 207
lis (1910-2000) en Jacobus (1917-1944) die ook in het vak waren opgeleid, mogen we afleiden dat hij deze werkplaats toen gebruikte. Er was elektriciteit: zie de isolatoren en draden. Er was vanzelfsprekend ook een oven: maar zeer bijzonder, het was een dubbele oven en deze is ook bewaard gebleven. Zover op dit moment bekend, het enige nog bestaande exemplaar van dit type.
↑ De dubbele oven in de oude werkplaats Havenstraat 47a. Zover bekend is dit een uniek exemplaar. In de linkeroven kon groot werk worden geplaatst. De rechteroven werd gebruikt voor het stoken van gietkroezen. Het ijzeren luik dat deze oven afsloot (niet op de foto) heeft een kijkgat waardoor de smelt kon worden bekeken. Het ijzeren luik is ook bewaard gebleven.
De werkplaats is relatief laag; lager dan werkplaatsen die na 1875 werden gebouwd. Ook de bovenlichten voor ventilatie zijn anders. In 1875 was de Fabriekswet van kracht geworden (vanaf 1896 omgedoopt als Hinderwet). Deze stelde eisen aan werkplaatsen die ‘gevaar, schade of hinder’ konden veroorzaken en een vergunning, die de Gemeente verstrekte, werd verplicht. Gelet op deze kenmerken (en het ontbreken van een aanvraag Hinderwetvergunning tot 1896) veronderstellen we dat de bouw van de ‘oude’ werkplaats dateerde van voor 1875. ’Nieuwere’ werkplaats In 1946 waren er nieuwe plannen bij Pieter van Oostrom. De sigarenmaker Kommer Aleman was in december 1945 overleden; de Havensloot was 208
↑ Werkplaats, vernieuwd in 1947, met een oudere kern. Daarvoor was dit sigarenmakerij van Kommer Aleman. De twee op de foto zichtbare gevels werden in 1947 opnieuw opgemetseld naar een ontwerp van architect Died Visser. De hier niet zichtbare westgevel aan de Havenstraatzijde werd in 1947 veranderd door het dichtzetten van een raam en een deur met metselwerk. Anno 2011 is deze werkplaats in gebruik als ‘Atelier Zilver aan de Lek’.
In 1962 overleed Pieter van Oostrom. Zoon Cor volgde hem op in de werkplaats; hij was al medefirmant sinds 3 april 1941 in ‘P.van Oostrom en Zonen’. Hij bleef er werken tot kort voor zijn dood in 2000 en was de laatste specialist van Schoonhoven in ‘Hanekam- en Biedemeier lepelwerk’.
voor de oorlog gedempt. Van Oostrom liet de houten schutting tussen straat en werkplaatsterrein vervangen door een stenen muur. In 1947 werd de oude sigarenmakerij verbouwd tot nieuwe zilversmidswerkplaats. Twee gevels werden opnieuw opgemetseld naar ontwerp van architect Rokus Visser sr. In de werkplaats kwam een bovenas voor de aandrijving via riemen van diverse machines. Ook werd een frictiepers geplaatst, die bij nader inzien niet voldeed en er later via een gemaakt gat in de muur weer uitgezet werd.
De oude werkplaats was omstreeks 2000 bouwkundig sterk verwaarloosd. Ook de ‘nieuwere’ had een opknapbeurt nodig. Marianne Klarenbeek, restaureerde de beide werkplaatsen. Hiervoor kreeg ze in 2011 de Restauratieplaquette van de Historische Vereniging Schoonhoven uitgereikt. De werkplaatsen zijn nu Monumenten: Rijksmonument en Gemeentelijk Monument. Het onderzoek duurt voort, maar voorlopig is het ‘Atelier Zilver aan de Lek’ van Marianne Klarenbeek open voor publiek en klanten.
↓ Goud- en zilversmid Marianne Klarenbeek, eigenaar van beide oude werkplaatsen Havenstraat 47a, aan het werk in haar ‘Atelier Zilver aan de Lek’.
Door René Kappers, bestuurslid Historische Vereniging Schoonhoven. René Kappers onderzoekt de geschiedenis van Schoonhoven als zilverstad. Dit artikel werd mede mogelijk door de naspeuringen van Marianne Klarenbeek.
Het Carillon en zijn bespelers Waarschijnlijk hing in de toren van het in 1452 gebouwde stadhuis al vroeg een klok. De toren is daar als het ware voor geschapen. De oudste vermelding van een klokkenspel dateert echter van 12 maart 1535. De schepenen van de stad spreken klokkengieter Medardus Waghevens uit Mechelen erop aan dat de zes door hem geleverde kleine klokken vals klinken. Destijds kon men nog niet goed met wandverdunning, inwendige zuiverheid en onderlinge afstemming komen. Blijkbaar kwam daar verbetering in, want op een zeker moment werd een klokkenist genoemd, meester Gerrit orgelist. Hij moest voor ƒ 240,per jaar spelen op den orgel in de kerck ende des woondachs, saterdach en sondaechts te beijeren op de clocke. Onderhoud Een apart aangestelde functionaris deed het onderhoud van het klokkenspel. Hij verrichtte kleine reparaties aan het uurwerk en spelmechaniek en verzorgde het opwinden van de gewichten. Uit de stadsrekeningen van 1660 en 1661 wordt een honorarium genoemd van ƒ 100,- per jaar voor klokkenstelder Thonis Albetz. Vanaf 1763 werden de functies van stadsbeiaardier en klokkensteller, door de benoeming van Jeremias Spernay, door dezelfde persoon uitgeoefend. Ruim honderd jaar oefende hij en zijn afstammelingen dit
beroep uit onder de latere naam Sperna Weiland, tot een conflict met het stadsbestuur daar een eind aan maakte. Kanon Jeremias hield waarschijnlijk een warm pleidooi bij het stadsbestuur om het carillon te verbeteren. Gezien de beperkte financiën van de stad werd voorgesteld het aan de stad geschonken kanon van Olivier van Noort te laten omsmelten. Volgens stadshistoricus Van Berkum schonk Olivier van Noort dit kanon aan de stad. Volgens het resolutieboek van de burgemeesters van de
stad blijkt dat de schenking pas plaatsvond op 9 juni 1698, vermoedelijk door de stad Utrecht, waar het lange tijd op de wallen stond. Op het kanon was de tekst aangebracht: Des werelds ronde cloot, Ben ick in drie jaaren, Door avonturen groot, Met Olivier omgevaren. Het stadsbestuur nam contact op met de Leuvense klokkengieter A.J. van den Gheijn, stammend uit een geslacht van klokkengieters sedert 1506. In de stadsrekening van 1775 staat een specificatie van de uitgaven aan het nieuwe klokkenspel. Hieruit blijkt dat men 8.361 pond oud metaal heeft geleverd voor 9¼ stuiver het pond en hiervoor heeft teruggekregen 36 nieuwe klokken van 3.389 pond totaal voor 24 stuiver het pond. Portret van Willem van Rossum
↓ Uitgaven aan het carillon in 1775
209
Twijfels Jan van der Zwart, auteur van ‘Het Carillon van Schoonhoven’ uit 1975, poneert de stelling dat het niet zeker is dat het kanon van Olivier van Noort is gebruikt voor de nieuwe klokken, dit ondanks de fraaie zin op de grootste klok: Myn schor geloey op reys, voor dapperen Van Noort, klinkt na een lange rust, thans in een fray akkoort. Kanonnen werden namelijk meestal gegoten uit een andere bronslegering. Daarbij komt dat de meeste klokkengieters óók geschutsgieters waren. En zoals hierboven blijkt, is er veel meer brons aangeleverd dan is verwerkt in de nieuwe klokken. Uit de keuring van het carillon door organist-klokkenist Joachim Hess uit Gouda blijkt dat bij examinatie is bevonden en opgegeeven na de ijsch en contract voldoende te zijn, ja selfs in zuijverheidt van klank boven anderen te prevaleeren. Om op goed Schoonhovense wijze blijk te geven van waardering voor de onberispelijke aflevering, zonden de burgermeesters aan Van den Gheijn een ‘alderbeste Schoonhovense zalm’ met de wens dat hij hem met smaak zou consumeren. Herstel Omdat er in de volgende honderd jaar onvoldoende onderhoud aan de beiaard werd verricht, moest de burgemeester in 1868 de gemeenteraad mededelen dat het zich in een slechte staat bevond en dat herstel ƒ 2.400,- zou kosten. Dit was een te grote aanslag op de gemeentelijke middelen. Willem van Rossum mocht daarom een provisorische reparatie ad ƒ 200,- uitvoeren. Hij had in 1859 samen met Jan Petrus Sperna Weiland gesolliciteerd naar de functie van klokkenist, maar was toen niet benoemd. De reparatie schoot Jan Petrus, als fungerend klokkenist, in het verkeerde keelgat. Hij had kenbaar gemaakt dat hij het werk voor ƒ 180,- kon doen. In een gesprek met de burgemeester zou Jan Petrus ‘op zeer ongepaste wijze’ hebben beweerd dat het carillon geheel was verknoeid en onbruikbaar gemaakt en dat hij niet van plan was daar nog op te spelen. Dit leidde tot zijn ontslag en benoeming van zijn concurrent Willem van Rossum, die de functie uitoefende van 1868 tot 1914. 210
Het ontslag van Jan Petrus was niet het einde van de bemoeienis van de familie Sperna Weiland met het carillon. In 1859 werd de functie van klokkenist en klokkenstelder, nu officieel regulateur der uurwerken genoemd, namelijk weer gesplitst. Hendrik Christiaan Sperna Weiland, broer van Jan Petrus, werd regulateur. Deze functie bleef in de familie totdat Gerrit Sperna Weiland als laatste ‘klokkenstelder’ in 1963, bij ↓ Zicht vanuit de beiaard op de stad
↑ A.C. Lensen
de komst van een geheel automatisch werkende installatie, zijn functie neerlegde. Lensen In 1914 werd Van Rossum opgevolgd door A.C. Lensen. Deze had zich op eigen verzoek, met toestemming van B&W, gedurende enige tijd geoefend in de bespeling van het carillon en was blijkbaar zo goed geworden dat hij
→ Gerrit Sperna Weiland aan het werk
tot beiaardier werd aangesteld op een jaarsalaris van ƒ 150,-. Toen in 1928 het stadhuis werd gerestaureerd was er eindelijk geld voor reparatie van het klokkenspel. De firma Eijsbouts kreeg voor ƒ 2.850,- opdracht tot herstel van mechaniek en klepels. Lensen heeft tijdens de oorlogsjaren nooit willen spelen, ondanks sterke aandrang van de toenmalige N.S.B.burgemeester. “Een ernstige reparatie die veel tijd kost”, voerde hij als motief aan. Ondanks het feit dat bij de bevrijding de beiaard weer bespeelbaar was, zat in die bewering een kern van ↓ Jaap van der Ende geeft les op de beiaard
versa nos genuit”, wat betekent: “Het eensgezind geven van de burgerij heeft ons doen geboren worden”. Ook aan de langdurige periode Van der Ende kwam een eind door de benoeming van de huidige beiaardier Boudewijn Zwart, tevens organisator van de Oude Havenconcerten, op 1 september 1993. Door Leen Ouweneel
↓ Boudewijn Zwart
waarheid. In 1949 moest weer een fikse reparatie plaatsvinden. Uitbreiding klokken Kort daarop zocht het gemeentebestuur naar een vervanger voor Lensen. Op 1 januari 1954 werd Jaap van der Ende aangesteld als hulpbeiaardier, met één uur speeltijd per week op de zaterdagmiddag. Hij oefende echter op een klein carillon, dat hij gebouwd had bovenin de werkplaats van zijn vader aan de Scheepmakershaven. Als buren konden wij regelmatig van zijn spel genieten. Vier jaar later volgde hij Lensen definitief op. Net als Jeremias Spernay in de achttiende eeuw zette
Jaap zich in om het carillon te verbeteren, onder meer door een uitbreiding van 38 naar 50 klokken en verbetering van het mechaniek. De firma Eijsbouts kwam in 1962 met het idee om enige Van Gheijn-klokjes uit het verbrande Servaasspel te Maastricht te gebruiken als vervanging voor slechte exemplaren. In Nederland is er geen historische beiaard, waarin zoveel klokken (37) van dezelfde gieter zijn behouden! De Schoonhovense bevolking heeft voor de uitbreiding van het carillon een groot bedrag bijeengebracht. Eén van de grote nieuwe klokken heeft dan ook het randschrift “Donatio civitas uni211
Perceel Haven 57 Het pand Haven 57 (oostzijde van de Haven) ligt op een perceel dat zich uitstrekt van de Haven tot aan de Korte Weistraat en toont de ‘scheve’ structuur, afgeleid van de Appelstraat-Stadhuisstraat. Deze structuur van straten en percelen is ontstaan in de periode 1280-1350 en is kenmerkend voor de binnenstad van Schoonhoven. Voorgevel toen het nog geen bakkerij was, 1910
Gewelfkelder Het perceel in de huidige lengte kan dateren van na 1500, toen de Korte Weistraat nog Nieuwstraat werd genoemd. De Nieuwstraat is ontstaan na het gedeeltelijk dempen van binnenwater, de zogenaamde Stinkvliet. De aan de Haven Oostzijde gelegen erven kregen zo een achteruitgang naar de Korte Weistraat. De perceelbreedte is van oudere datum, gezien de gewelfkelder onder het huis. Deze dateert van voor 1500 en is van gelijk type als de kelders onder de panden Tol 9, Haven 13, Haven 66 en Oude Haven 5. Stadsbrand Waarschijnlijk dateren de oudste muurgedeelten boven het maaiveld (noordmuur achterhuis en tussenmuur tussen voor en achterhuis) uit het begin van de zestiende eeuw. Mogelijk is de stadsbrand van 1517 hierop van invloed geweest en kan het pand in de huidige opzet uit de periode na 1517 stammen. Voor- en achterhuis Het pand Haven 57 is in oorsprong opgezet als een voorhuis, een achterhuis en een dienstgebouwtje/pakhuis aan de 212
Voorgevel toen de woning bakkerij was, 1970
Korte Weistraat. Voor Schoonhoven een zeer gebruikelijke opzet en indeling, die aan weerzijden van de Haven veel voorkomt. In de huidige bouwkundige structuur is nog te herkennen dat het voorhuis in ieder geval hoger was (en is) dan het achterhuis. De hoogte van circa vier meter geeft aan dat in het verleden mogelijk sprake is geweest van een voorhuis met insteek en binnenhaard. De gerestaureerde stevige plafondbalken op de eerste verdieping zijn van grenen en overspannen de gehele breedte. Het voorhuis heeft aan de noordzijde op de eerste verdieping een laat negentiende eeuwse schoorsteenpartij met zwart marmeren schouw, gestucte schoorsteen met profielenlijst. Voorgevel in Lodewijk XV stijl Het pand heeft een breedte van vier traveeën, met een T- dak bestaande uit een langskap evenwijdig aan de Haven en twee dwarskappen voor het voor- en achterhuis in de lengte van het pand. Het pand heeft een kenmerkende gepleisterde voorgevel met risalerende → De gewelfkelder onder het pand.
middenpartij en een kroonlijst met vijf gesneden consoles in Lodewijk XV-stijl. De vensteropeningen worden ingevuld met kozijnen met hardstenen onderdorpels, voorzien van zes-vierruits schuiframen met gegroefde middenstijlen. Deze voorgevel dateert uit 1752, waarbij ook de achtergevel van het achterhuis gedeeltelijk werd herbouwd. Achtergevel met ijsselsteen De achtergevel van het achterhuis is opgebouwd met ijsselsteen als een eenvoudige topgevel met windveren en een bescheiden makelaar. De ramen en kozijnen vertonen vergelijkbare kenmerken met de voorgevel. De achtergevel zal dus mogelijk uit 1752 stammen. Het cement pleisterwerk is laat negentiende of vroeg twintigste eeuws. Koekenbakkerij Vanaf 1534 wordt al melding gemaakt van het pand. Zo wordt het gebouw vanaf circa 1590 gebruikt als brouwerij. In de periode 1766-1770 is het een koekenbakkerij. En vanaf 1781 wordt het vermeld als woonhuis met erf en pakhuis. In 1865 vestigt zich er een broodbakkerij, die er tegenwoordig nog altijd gehuisvest is. In 1929 verandert de pui en ook de indeling op de begane grond wordt aangepast. Renovatie 2002 In 2002 is de voorgevel teruggebracht naar de situatie van 1929. Ook de kleurstelling van het pand is teruggebracht naar de oude situatie. Vervolgens is het gehele pand grondig gerenoveerd onder leiding van Bureau voor Bouwkunde Arjan Verstoep en Aannemer Houtman uit Gouda om zo nog jaren haar functie te kunnen behouden voor het nageslacht en de vele bezoekers van de zilverstad Schoonhoven. Door familie Codée, bewoners van Haven 57
Van stedehuys tot stadhuis De geschiedenis van het Schoonhovense stadhuis begint op 7 april 1452 met het leggen van de eerste steen voor het Schoonhovense “stedehuys” door de slotvoogd (beheerder van het toenmalige kasteel) Gerijt van Poelgeest. Er verrees een markant gebouw opgetrokken uit baksteen en bekleed met Lede- en Gobertanger-natuursteen. Oorspronkelijk had het stadhuis maar twee vertrekken: een overwelfde ruimte als onderverdieping, de huidige Turfkelder en een onverdeelde hal op de bovenverdieping. Hierin werd onder meer de vierschaar gehouden, ofwel werd recht gesproken. In de eerste helft van de zestiende eeuw werd aan de Schoenmakersstraat, de huidige Stadhuisstraat, een waakhuis gebouwd voor de schutters die de wacht hadden. Het is een rechthoekig gebouw tussen trapgevels van twee verdiepingen en een zolder hoog. In mijn jeugd was op de benedenverdieping het politiebureau gevestigd; ook toen werd daar gewaakt voor de veiligheid van de Schoonhovense burgerij. De bovenverdieping van het waakhuis werd eind zeventiende eeuw heringericht met een schepenkamer, de huidige commissiekamer, waarbij het rechtspreken werd gesymboliseerd door een schoorsteenstuk met vrouwe Justitia. Tevens werd een vroedschapkamer ingericht, waarin nu nog de raadsvergaderingen worden gehouden. Tot de Franse tijd werden de vroede (wijze vaderen) voor het leven gekozen uit slechts 27 electeurs of kiesmannen van gereformeerde religie. Politieke partijen zoals we die nu kennen, bestonden niet. Wel bestreden zogenaamde facties van groepen welgestelde burgers elkaar om de macht en de lucratieve banen. In de buitenzijde van het voormalige waakhuis zijn speklagen aangebracht. Dit is een doorlopende lichtgekleurde horizontale strook van natuursteen,
aangebracht tussen de normale lagen baksteen. Zij werden aangebracht om voor wat meer afwisseling of levendigheid te zorgen in een gevel. De naam verwijst naar varkensspek: een rode basis van vlees met een witte laag vet erop. Jammer dat het stadhuis er nu niet meer zo authentiek uitziet. Tussen 1775 en 1777 werd de buitenzijde al drastisch aangepast aan de toenmalige mode. Volgens T.D. Moor in zijn “Schoonhovense Arcadia”, een dichtmatige beschrijving van de stad uit 1777, werd
↑ Het stadhuis in 1913. Privécollectie Pieter Neven.
het stadhuis aanzienlijk verbeterd door het vervangen van de oude kruiskozijnen door nieuwe Engelse schuiframen. Dit uiterlijk met de gepleisterde gevels en de achttiende eeuwse stoep, deur en ramen, bleef gehandhaafd tot aan de nog ingrijpendere restauratie van 1927-1929. Interessant is dat de gelegenheidsdichter Moor gewag maakt van wandtapijten 213
← Het stadhuis in 1950
de restauratie van het stadhuis. Geen moment is overwogen om de toenmalige situatie met de achttiende eeuwse schuiframen en de gepleisterde gevels te handhaven. Architect De Hoog maakte een aantal ontwerpen waarin recht werd gedaan aan de oorspronkelijke vormgeving met gotische vensters. Uiteindelijk werd gekozen voor een moderne vormgeving vanuit de overweging dat de vroegere toestand niet meer precies gereconstrueerd kon worden. Hoewel die visie op veel tegenstand stuitte, hechtte de gemeenteraad toch haar goedkeuring aan dit plan, waardoor het stadhuis haar huidige vorm kreeg. Bijzonder is dat aan de gevels een grote hoeveelheid steen is verwerkt van de in de Eerste Wereldoorlog verwoeste Lakenhal van Ieper in België. Door Leen Ouweneel Voor het samenstellen van dit artikel is gebruik gemaakt van de beschrijving van het stadhuis in “De Krimpenerwaard” van Catharina L. van Groningen.
die ooit de burgemeesterskamer en de vroedschapskamer sierden. Als volbloed romanticus beschrijft hij de voorstelling op het wandtapijt in de vroedschapkamer: Hier ziet men een hertenjacht, daar moet een woedend zwyn Hoe zeer het weerstand bied, bezwyken voor de honden, Gints word een fiere leeuw, met bloed bedekt en wonden, Omringd van jagers, en benard van alle kant, Trots al zyn woede en kracht, geveld en overmand. 214
Deze tapijten waren door het stadsbestuur aangekocht van een tapijtweverij, die zich begin zeventiende eeuw in de stad vestigde. Waarom ze er niet meer zijn en waar ze zijn gebleven, is onbekend. Mogelijk zijn ze eind achttiende eeuw door ingekwartierde bezettingsmachten, de Pruisen in 1787 en de Fransen vanaf 1793, meegenomen of door het stadsbestuur uit geldnood verkocht. In 1925 werden plannen gemaakt voor → De restauratie-ontwerpen van het stadhuis. Ontwerp nummer 4 is het uiteindelijk geworden. Overgenomen uit het boek De Krimpenerwaard van Catharina L. van Groningen
Huizen van vereniging Hendrick de Keyser De vereniging Hendrick de Keyser, opgericht in 1918 met als doel het behouden van architectonisch of historisch waardevolle oude huizen, verwerft panden om ze vervolgens te restaureren en te verhuren. De vereniging bezit nu 386 waardevolle panden van Renaissance tot Art Deco, van Berlage tot Rietveld verspreid over het hele land. Deze panden zijn verkregen door schenkingen, erfstelling of aankoop. In Schoonhoven bezit de vereniging 4 panden: Voorhaven 6, Lopikerstraat 37, Lange weistraat 87 en de Watertoren. Voorhaven 6 Bij de keersluis langs de Lek kijkt men op de achterzijde van vijf huizen, waarvan één smal hoog huis met een prachtig zeventiende eeuws trapgeveltje in helder gele ijsselsteentjes opgetrokken. Deze huizen waren in de zestiende eeuw gebouwd tegen de oude rivierdijk (nu Voorhaven) met als achtergevel de stadsmuur. Toen in 1575 door de Spaanse troepen de stadsmuren gedeeltelijk werden vernield en de stad werd ingenomen, besloten de Staten van Holland twee jaar later, toen de stad weer was ontzet, tot omwalling met aarden wallen. De muur als achtergevel van de huizen was na 1600 overbodig geworden, maar het stadsbestuur gaf vooralsnog geen toestemming deze te slechten. De ruimte tussen de muur en de wal werd uitgegraven om het water van de oude Singel en de Havensloot af te kunnen voeren naar de Lek. Pas in 1607 kreeg een bewoner toestemming een venster in de muur te maken onder voorwaarde dat hij “ in de cosijn stellende ijseren staeken daar de Heeren der Stede mede tevreden sullende wezen”.
sen de ramen van de bovenverdieping, een scheluw gemetselde lantaarnnis is geplaatst. Deze is gericht op de toegang tot de haven. Dit hield verband met het beroep van Jan Pieterz. Hij was in 1600 benoemd als boomsluiter en havenmeester van de stad. Bij zonsondergang plaatste hij een lantaarn in de nis en er zal dan ook een lantaarnopstand op de wal hebben gestaan die zodanig was geplaatst dat als de schipper op de Lek de beide lichten loodrecht boven elkaar zag staan, hij veilig de haven binnen kon lopen. → Achterkant van Voorhaven 6 enkele jaren geleden → Achterkant van Voorhaven 6 vroeger
Ook werd boven het water een “planckiertje” geplaatst waar de bewoners hun behoefte konden doen. Tussen 1772 en 1843 was het huis in bezit van de schippersfamilie Meyer. Het huis werd in deze periode on-
Een paar jaar later kreeg Jan Pieterz, eigenaar en bouwheer, toestemming de muur plaatselijk geheel te doorbreken en de achtergevel te vervangen door een zorgvuldig vormgegeven trapgevel met geblokte bogen boven de vensters. Opvallend is dat in de gevelwand, tus→ Lantaarnnis aan de Voorhaven
215
onderbroken verhuurd. Dit had tot gevolg dat er weinig werd veranderd, maar ook dat het pand gestaag achteruit ging door slecht onderhoud. In die tijd moet de voorgevel zijn vervangen door de huidige, eenvoudig vormgegeven klokgevel. In 1965 wordt het huis gekocht door de vereniging Hendrick de Keyser en onder leiding van H. J. Botti gerestaureerd in 1969-1970. Lopikerstraat 37 en Lange Weistraat 87 Op de hoek van de Lopikerstraat en de Lange Weistraat staat een monumentaal pand met zeventiende eeuwse elementen, rode luiken en glas-in-loodramen, “de Vergulde Swaen”. Naast het huis staat een eenvoudiger pand, “de Witte Swaen”. Beide huizen zijn inwendig verbonden, oorspronkelijk waren het aparte huizen die wel bij elkaar hoorden. Eeuwenlang waren de beide huizen ingesloten tussen de Lange Weistraat en de Sevender, een stroompje dat afwaterde in de Scheepmakershaven en vlak langs de zij- en achtergevel liep. Oorspronkelijk bestond het hoekhuis uit twee huisjes, te zien aan het verschil in metselwerk aan de voet van de voorgevel. In 1618 en 1621 neemt de toenmalige eigenaar, Pieter Arien Goossens, twee hypotheken op “twee huysen achter of bijelkaar staende op de hoek van de Wijstraat genaemt de Vergulde Swaen en uytcomende in de Kerckstraet en het andere genaemt de Witte Swaen uytcomende in de Wijstraet”. In 1639 komen de huizen in bezit van Wouter Crijnsz. Verbeek die het hoekhuis gaat renoveren. Gezien de gevelsteen boven de ingang was de 216
↑ Gevel Lopikerstraat 37 voor restauratie → Lopikerstraat 37 in 2011
restauratie in 1642 voltooid. Een paar jaar later verkoopt hij de Witte Swaen aan Wouter Hermansz. en gaan beide huizen hun eigen weg. Alleen aan de namen is dan nog te zien dat zij ooit bij elkaar hoorden. In 1653 wordt het grote huis verkocht door de erfgenamen van Verbeek aan de timmerman Nickolaes Evertsz. Deze begon direct aan de verbouwing en kreeg in 1654 toestemming om een “huysje boven de Sevender te bouwen, mits hij bereid was hiervoor een goede erfpacht te betalen. Dit “huysje” had de vorm van een hangkamertje en dezelfde functie als het “planckiertje” op de Voorhaven. Deze toestand bleef bestaan tot 1933 toen de Sevender werd gedempt en voorzien werd van een riool. In 1825 wordt het huis aangekocht door Elisabeth de Boer, winkelierster in Schoonhoven en kamerverhuurster. In 1850 wordt het huis een woon- en winkelpand als Jan Ponsioen er een koperslagerij begint en in 1872 begint de weduwe Groen er een drankenhandel. Uit die tijd stamt waarschijnlijk de winkelpui die tot de restauratie aan de Lopikerstraat aanwezig was. In 1912 koopt Leo van den Bergh het pand voor ƒ 3000.- en begint hier een fietsenhandel. In 1961 koopt de vereniging Hendrick de Keyser het inmiddels in desolate staat verkerende pand voor één gulden van de fa. Woudenberg en Zonen te Ameide. Het naastgelegen pand de Witte Swaen kon de vereniging overnemen van het R.K. kerkbestuur
en bij de totale restauratie meenemen. De restauratie werd uitgevoerd door de architect H. Korswagen die met de nog bestaande bouwsporen zoveel mogelijk de oorspronkelijke vorm probeerde te herstellen. De trapgevel aan de Lange Weistraat en de topgevel aan de linkerzijkant berusten op fantasie. De indeling van het grote huis was in de loop der jaren grotendeels bewaard gebleven, van de kleine Swaen was die niet meer te reconstrueren. In de loop van de achttiende eeuw raakten de namen van huizen in onbruik en vergeten. Na de restauratie tussen 1962 en 1965 werd het huis in de volksmond “Het Maagdenhuis” genoemd. Waar deze naam vandaan komt is niet bekend. Als verklaring wordt wel verwezen naar de bezetting van het Maagdenhuis in Amsterdam in 1968. Een andere verklaring verwijst naar de winkelierster die kamers verhuurde. Ook gaat het verhaal dat een huiseigenaar in de vorige eeuw een aantal huwbare dochters had die op de zolderverdieping hun slaapvertrek hadden en ’s ochtends hun po leegden boven de Sevender. Bij westenwind kon je op dat moment maar beter niet in de Lopikerstraat zijn. Bronnen: - Huizen in NederlandZeeland en Zuid-Holland - Prof. ir. R. Meischke, Dr. ing. H. J. Zantkuijl, Drs. P. T. T. E. Rosenberg - De Krimpenerwaard - Catharina L. van Groningen - Jaarverslagen 1964 en 1965 vereniging Hendrick de Keyser Door Dick Hageman, lid van vereniging Hendrick de Keyser Meer informatie is te vinden op www.hendrickdekeyser.nl
Schoorsteenstuk raadszaal vertelt geschiedenis Een onderdeel van de haardplaats in de raadszaal van het Schoonhovense stadhuis is een paneel van Stadhouder-Koning Willem III (1650-1702), met daarboven een gestileerde W en de Engelse koningskroon. In 1689 werd hij als William III gekroond tot koning van Engeland en Ierland en als William II tot koning van Schotland. Links van de W is het wapen van Schoonhoven en rechts het wapen van Blois. Naast het portret staan wapens, namen en functies van toenmalige bestuurders van de stad. Als geheel is het schoorsteenstuk een symbool van landelijke en stedelijke macht. Het bijzondere aan dit wapen is dat het eerste en vierde kwartier in rood zijn uitgevoerd en het tweede en derde kwartier in zwart. In eerste instantie had de Hoge Raad van Adel het wapen van de stad in deze vorm vastgesteld. Sinds het koninklijk besluit van 1933 is de volgorde van rood en zwart gewij-
zigd. Deze komt nu overeen met het oude wapen van Holland-Henegouwen en het wapen van Rotterdam. Het wapen van Blois is opgebouwd uit een gouden schildhoofd met daaronder drie palen van vair, stukjes bont, die ook wel klokjes worden genoemd. De vorm van drie palen, waarbij de
top van elk klokje de voet van die daaronder raakt, stamt uit de oude familie Châtillon, die het graafschap Blois in haar bezit had. In de veertiende eeuw waren Jan van Beaumont en zijn kleinzoon Jan van Blois ondermeer heren van Schoonhoven en het Land van Schoonhoven, alias het Land van Blois. De Jan ↓ Detailafbeelding van het wapen van Blois van Bloisstraat bij de watertoren herinnert aan dit verleden. In een brief van 14 september 1646,
217
geschreven door stadsecretaris Daniel van Stralen, komt een beschrijving voor over Schoonhoven sijnde de hooftstadt vant Land van Beloijs. Daar onder hoort de Stadt ende Lande van Haestrecht, de Vlist en Bonrepas, mitsgaders een groot gedeelte van Berchambacht ende Stolwijck. Ter illustratie heeft hij het wapen van Beloijs (verbastering van Blois) in de marge van zijn brief bijgevoegd met als omschrijving thien witte Lampen op een blaeu velt. De stad ging er prat op hoofdstad van het Land van Blois (Belois) te zijn. Stadsbestuur Aan de basis van de politieke macht staan de electeurs ofwel kiesmannen, de notabelen van de stad. De 27 leden van dit college waren de enigen met kiesrecht. Bij overlijden of vertrek uit de stad vulden ze de plaatsen aan door henzelf gekozen personen. Op 4 november van elk jaar boden zij de stadsheer de namen aan waaruit hij de twee burgemeesters en zeven schepenen kon kiezen. De vroedschap met 21 leden was nauw verweven met het college van electeurs. Verkiezing tot electeur betekende een latere lidmaatschap van de vroedschap. De vroedschapsleden en 218
de electeurs werden voor het leven benoemd. Een belangrijk onderwerp in de vroedschap was de bespreking van de agenda van de dagvaarten (vergaderingen) van de Staten van Holland en Westfriesland, waarin Schoonhoven als tiende stemhebbende stad zitting had. Een andere taak was de jaarlijkse verkiezing van de thesauriers (tresoriers). Op 31 december werden er negen zwarte bonen, aangevuld met witte bonen, gelijk aan het aanwezige vroedschapsleden in een hoed gedaan. De negen vroedschapsleden die een zwarte boon trokken, boonheren genoemd, kozen de drie thesauriers. Eén van hen was de hoogste in rang, de zogenaamde thesaurier-ontvanger. Bovengenoemde bestuursfuncties werden uitgeoefend door leden van het college van electeurs. Eén persoon kon in meerdere colleges zitting hebben. Vermelde bestuurders In volgorde van rang staat linksboven J. v. PUTTE BALJUW (Johan van der Putte(n)), die baljuw was van 1687 tot zijn overlijden op 14 mei 1715. Hij begon zijn bestuurlijke carrière in het rampjaar 1672 als electeur en vroedschap, na de benoeming van Willem III tot stadhouder. De baljuw was de vertegenwoordiger van de landsheer
↑ Passage uit de brief van secretaris Van Stralen
voor het leven. Hij was in Schoonhoven tevens schout, hoofd van de politie. Als vertegenwoordiger van de landsheer was hij Officier van Justitie, in officiële stukken wordt hij de officier genoemd. De schepenen traden op als rechters en velden de vonnissen. De hem toekomende porties van boetes en verbeurdverklaringen waren een belangrijke bron van inkomsten van een baljuw. Hij had dus belang bij een hoge geldelijke straf. Het was de taak van de schepenen om de juiste strafmaat te bepalen. De baljuw van Schoonhoven was tevens baljuw van het Land van Belois. Rechtsboven vinden we vervolgens G. WOELL BURG (Cornelis Woel(l)), de president-burgemeester (1e in rang). Vermoedelijk is bij een restauratie van het schoorsteenstuk de “C” van Cornelis gewijzigd in een “G”. Hij begon zijn bestuurdersloopbaan als electeur en vroedschap in 1672. Hij bekleedde een aantal jaren het schepenambt en was veertien jaar burgemeester. Na het overlijden van Johan van der Putte werd hij op zijn beurt baljuw van 1715 tot aan zijn overlijden in 1720.
↑ Uitslag van de verkiezingen van de boonheren
Middenlinks staat D. VERSTEEG BURG (Dirck Versteeg(h)), de tweede burgemeester. Na zijn verkiezing tot electeur in 1673, is hij elf jaar schepen en slechts één (deel van een) jaar burgemeester geweest. In het takenpakket van de burgemeesters zat het dagelijks bestuur, de benoeming van diverse stedelijke functionarissen, van stadsadvocaat tot stadsvroedvrouw, de voogdij over de wezen, bemoeiingen met gilden, handel en bedrijf, persoonlijke aangelegenheden tussen burgers enzovoort. Ook brachten zij onderwerpen ter sprake in de vroedschap, waarvan zijzelf overigens deel van uitmaakten. Een belangrijke taak was verder het vertegenwoordigen van de stad in de Staten van Holland en Westfriesland. Vervolgens midden-rechts C. KOEN ONTV: THES ( Cornelis Koen), die thesaurier-ontvanger was. Hij begon zijn bestuurlijke loopbaan op 6 november 1681 als electeur en vroedschapslid. Hij was elf jaar schepen en acht jaar burgemeester. Thesaurier was hij alleen in 1689 en 1695. Hij overleed op 14 juli 1715. Linksonder vervolgens R. DE LAET THES (Pieter de Laet), thesaurier. Ook hier een wijziging die bij een restauratie zal zijn aangebracht, nu door het aanbrengen van een pootje aan de “P”. Hij werd tot electeur gekozen op 24 december 1684 en was vijf jaar schepen en zes jaar burgemeester. Slechts één jaar
was hij thesaurier in 1695. Ten slotte staat rechtsonder A. v. KEMPEN THES (Andries van Kempen), thesaurier, die op 3 december 1686 tot electeur werd verkozen. Hij was negen jaar schepen, vijf jaar burgemeester en tien jaar thesaurier. Hun taak was de zorg voor de stadsfinanciën. In de stadsordonnantie van 1557 staat omschreven dat zij die steede goeden ontfangen ende utgeeven sullen tot nutschap ende profijte der selver steede ende dat sijluyden van hoirluyden ontfanck ende utgeven reeckeninge ende reliqua (Latijn: overschot, overblijfsel dus balans opgemaakt aan het eind van het jaar) sullen doen met behoorlycke acquicte (kwijting) naer ouden hercomen, ende voorts alle te doen dat getrouwe luyden schuldich sijn te doen. De verantwoordelijkheid voor die taak lag in eerste instantie bij de thesaurier-ontvanger (ook wel boekhouder of rendant genoemd). De taken van de beide andere thesauriers zijn niet duidelijk. Hun officiële functie is adjunct, de rendant noemt hen mijn confraters. Uit de genoemde perioden die deze bestuurders met elkaar in functie waren is af te leiden dat het schoorsteenstuk gedateerd moet worden op 1695. Na 1 januari, de verkiezing van de thesauriers en vóór 13 september toen burgemeester Versteeg werd vervangen wegens overlijden. Dit klopt ook met de koningskroon boven het portret van Willem III, hij werd namelijk koning van Engeland in 1689.
Besluitvorming over de schouw In de vroedschapsvergadering van 3 december 1694 meldt burgemeester Woel dat hij gezien had dat de zuidelijke balk op het pleyn van het stadhuys (open ruimte in het stadhuis) niet langer het gewicht van de toren kon dragen. Er was namelijk een scheur overdwars in gekomen. Hij stelde voor een dragende muur te metselen, waardoor twee ruimtes zouden ontstaan tot gemack van de heeren van de regering, en dat met het verplaetsen van de vierschaar het pleyn op deselve grootte soude konnen blijven. Gezien de dreigende situatie werd eenparig besloten de muur te laten maken. Volgens de vroedschapsnotulen van 29 maart 1695 meldt burgemeester Woel dat uit onderzoek is gebleken dat seer considerabele en nootwendige reparatien moest werden gedaen aent Radthuys deser Stad. Hij stelt verder dat de thesauriers de kosten die hieruit voortvloeien niet kunnen betalen uit de ordinaris revenuen. Hij stelt daarom voor een lening af te sluiten van ƒ 2.000,-. Hieruit kunnen de kosten van timmeragie en verdere nootwendige reparatien aan het stadhuis worden voldaan. Aan oud-burgemeester Pieter van Asperen wordt opgedragen in die lening te voorzien en ook de bestedingen te verrichten. Hij zal daarover later verantwoording moeten afleggen. De heren van de vroedschap gaven toestemming om alle soodanige reparatien en verbeteringen verders te doen als deselve ten meerder nut en dienst voor de Stadt sullen oordele te behooren. We mogen er vanuit gaan dat onder de genoemde reparatien en verbeteringen ook het maken van het schoorsteenstuk zal zijn begrepen. Helaas is de afrekening van Van Asperen niet in het archief te vinden. Er resteert maar één vermelding, namelijk in de afrekening van de thesauriers van 1695, die verwijst naar het schoorsteenstuk te weten: Meester Kuyl, voor penselen bij hem gebruyckt tot het verven van de schoorsteenmantel in de burgemeesterskamer. Dit zal wellicht Hendrick Kuyl zijn geweest, uit Leiden afkomstig, die in 1679 tot ‘Franse schoolmeester’ werd benoemd. Door Leen Ouweneel
219
St. Joris en de Draak Bij schilderwerkzaamheden aan het historische Doelenhuis, bleek de 18e eeuwse plaquette die de gevel siert, in slechte staat. Woningcorporatie QuaWonen was er veel aan gelegen het kunstwerk te behouden. Schildersbedrijf van de Velde en leverancier Renovaid boden hun deskundigheid aan om de plaquette een opknapbeurt te geven. Een mooi resultaat: de afbeelding van St. Joris en de Draak mag weer gezien worden.
Het Doelenhuis kent een lange geschiedenis. Het is gebouwd in 1779, achter een nog ouder Doelenhuis uit 1618. Het is de oorspronkelijke zetel van de schutterij. St. Joris was de beschermheilige van de schutters. Tegenwoordig herbergt het gebouw tien appartementen.
220
Het graf als monument Nederland is rijk aan historische begraafplaatsen, niet alleen aan kerkhoven, maar ook aan begraafplaatsen, ooit aangelegd buiten de toen geldende bebouwde kom. Historische graftekens zijn waardevol vanwege vormgeving en een belangrijke bron voor onze vaderlandse- en familiegeschiedenis, genealogische en heraldische kennis en gebruik van symbolen. Schoonhoven heeft vier begraafplaatsen; de Algemene Begraafplaats aan de Wal, het kerkhof naast de Roomskatholieke Kerk, het kerkhof naast de Hervormde kerk in Willige-Langerak en de niet meer in gebruik zijnde Joodse begraafplaats aan de Nes. De gemeente onderzocht samen met de Historische Vereniging Schoonhoven de cultuurhistorische waarden van aanleg en graftekens van het oudste gedeelte van de Algemene Begraafplaats aan de Wal. De entree en dienstgebouwtjes aan de voorzijde zijn reeds rijksmonument. Het onderzoek resulteerde in een lijst met de meest waardevolle grafvelden en een beknopte omschrijving en foto van 84 graftekens. Aanleg begraafplaats Steden en dorpen met meer dan duizend inwoners waren bij Koninklijk Besluit verplicht per 1 januari 1829 tenminste een begraafplaats buiten de bebouwde kom te hebben. Begraven in kerken en binnen de bebouwde kom was niet meer mogelijk. Bescherming van de volksgezondheid en ruimtegebrek binnen de steden speelden een rol. Vooral begraven in overvolle kerken veroorzaakte onfrisse toestanden en stank. Schoonhoven koos in 1828 het Oranjebolwerk, dat toen buiten de bebouwde kom lag. Voor de aanleg werd ƒ 6.000,- geleend. Op een plattegrondtekening uit 1838 wordt duidelijk dat de inrichting met grafvelden nog een imitatie was van het begraven in de kerk met een vloer van aaneengesloten zerken. Dit oude gebruik behoort inmiddels tot het verleden en verdient daarom bescherming. Bij de herinrichting ging men over naar een parkaanleg met wandelpaden. De grens tussen de eerste uitbreiding en het oudste deel, het voormalige bastion, is in het aanwezige niveauverschil nog
duidelijk te zien. Wanneer de eerste begrafenis plaatsvond, is onbekend. Graftekens Graf en graftekens vormen een eenheid. Het oudste grafteken is van de familie Scherpenzeel uit 1860 (vak 1 regel 9), een dubbel graf met marmeren staande steen, omkaderd door elf balusters, verbonden met ijzeren kettingen. De meest voorkomende graftekens zijn hardstenen zerken met ingehakte of uitgespaarde belettering, veelal op een geringe schuine verhoging (roef). Bij het definitief vaststellen van de monumentwaarde zijn niet alleen de vormgeving, gebruikte materialen en symboliek belangrijk, ook de familiegeschiedenis en de rol die de overledene
vervulde binnen het maatschappelijk leven van Schoonhoven of daarbuiten. Drie voorbeelden: G.H. Westbroek Vak 1 regel 6-M: graf van G.H. Westbroek, overleden in 1899. In 1934 bijgelegd J.J. Westbroek van Craenenbroeck. Staand grafteken met schuin geplaatste
Foto Rob Glastra
221
voorsteen van hardsteen op grondplaat. Tegen de staande steen een herinneringsplaat van zwarte natuursteen met de tekst “Ter herinnering aan onze leermeester”. Op de staande steen een lauwerkrans, symbool van eerbetoon. Het graf is omkaderd met een hardstenen rand en balusters, verbonden door ijzeren stangen. Gerrit Hermanus Westbroek (geb. Utrecht, 1835) was in Schoonhoven stadsonderwijzer en kostschoolhouder. Hij werd in 1846 door de gemeenteraad benoemd als hoofdonderwijzer voor de Franse (kost)school, de volksschool en de armenschool. De laatste twee scholen huisden op de bovenverdieping van het Arsenaal, terwijl het Doelenhuis diende als kostschool en woning. Westbroek woonde in het Doelenhuis van 1846 tot 1895. Gerrit Westbroek was geëxamineerd in drie talen: Frans, Engels en Duits en volgens de districtsschoolopziener Meurs was hij ‘geschikt...om aan het hoofd van een instituut tot vorming van kinderen uit de beschaafde stand geplaatst te worden.’ Vanaf 1861 werd hij hoofd van de ULO, in de wandeling nog steeds de ‘Franse School’ genoemd. Op zijn briefhoofd voerde hij de titel ‘instituteur’ (kostschoolhouder). Tijdens zijn ‘directie’ werd in 1866 de nieuwe Openbare school aan het Doelenplein/ Varkensmarkt gebouwd. Alles bij elkaar was hij 50 jaar in dienst van de gemeente Schoonhoven en drukte hij niet alleen zijn stempel op de school maar ook op het leven in de kleine stad. Westbroek overleed op 23 juli 1899. In 1900, een jaar na zijn overlijden, werd het grafmonument onthuld. Het werd door oud-leerlingen uit Nederland en Indië aangeboden en was een ontwerp van de Schoonhovense (stads-) architect L.F. Redeker. Zijn enige zoon, Jan Jakob Westbroek, geboren op 26 juli 1856, werd in hetzelfde graf bijgezet. Deze was in zijn laatste levensjaar op 3 mei 1934 getrouwd met de freule Van Santen van Craenenbroeck, waarna hij zich ook met de naam van de heerlijkheid Craenenbroeck sierde. Hij overleed kort daarna op 78-jarige leeftijd, 22 november 1934. (Gegevens ontleend aan: Jet Rijlaarsdam, Want ik 222
Foto Rob Glastra
verlang zeer naar den school, Proefschrift, VU Amsterdam, 2010.) A.J.P. de Wilde Vak 1 regel 4-JK: graf van A.J.P. de Wilde, overleden in 1880. Dubbel graf met rondom een omranding met ijzeren hekwerk en acht balusters. Binnen de omranding een hardstenen grafteken in de vorm van een obelisk met de tekst “Doctor in de genees en verloskunde”. In de negentiende eeuw was de obelisk een populair grafteken, symbool van standvastigheid en deugd. Op de sokkel de tekst “Door zijne vrienden”. Teksten met uitgespaarde letters. Bijgelegd in het graf: in 1886 P. de Wilde, in 1922 D.H. de Wilde-Jacobsen en in 1939 J. de Wilde. Binnen het hekwerk is een eenvoudige kleine hardstenen staande steen bijgeplaatst voor Pieter Losecaat Vermeer, overleden in 1909. De Schoonhovensche Courant meldde dat op 14 mei 1880 “...de alom bekende en geliefde geneesheer ... terwijl hij zich met zijn gezin in den tuin achter zijn huis bevond, ... plotseling aan zijne geliefde gade en negen kinderen door
den dood ontrukt [werd].” Hij was pas 43 jaar. Vrienden besloten om op het graf van dr De Wilde een aandenken te plaatsen. Er werd een commissie ingesteld die circulaires verzond voor bijdragen en later het monument daadwerkelijk oprichtte. De commissie bestond uit de heren H.A. Boeck, H.T. van den Braak en Hertz van Gelder. Dr De Wilde (geb. Lange Ruijge Weide 17 sep 1835) studeerde in Utrecht en promoveerde daar op 21 december 1861 op zijn "Akademisch proefschrift handelende over eenige gevallen van iritis en iridochorioiditis". In 1862 vestigde hij zich in Schoonhoven als opvolger van dr De Jaager. Na zijn huwelijk met Dorothea Helena Jacobsen ging hij in 1864 wonen op Haven B24 met koetshuis (anno 2011: Haven 6). Een gedeelte van het pand werd in 1878 verhuurd aan de Waarborg die hier gevestigd bleef tot 1908. Na zijn overlijden vertrok zijn weduwe eind 1882 met de kinderen naar Haarlem. Pieter Losecaat Vermeer (geb. Beek 8 jan 1856, overl. Haarlem 20 mrt 1909) was notaris te Aalten (van 1895 tot 1909) en was gehuwd met Pauline Cor-
smederij op waar in 1862 Jacob Pieter Niekerk als goudsmid kwam werken. Niekerk nam op 1 mei 1862 het bedrijf van Van Ewijk over. Ondertussen was in 1860 bij het gezin Van Ewijk-Greup een nichtje komen wonen: Gerritje Magdalena Catharina van Ewijk, de dochter van zijn broer. Tussen Jacob Pieter Niekerk en het nichtje van Van Ewijk bloeide kennelijk iets moois op, want op 5 juli 1865 trouwden zij met elkaar. Het echtpaar Van Ewijk-Greup liet geen kinderen na. De nazaten van het echtpaar Niekerk-Van Ewijk bouwden het bedrijf dat hun oom Gerrit van Ewijk begonnen was, uit tot één van de grootste zilverbedrijven van Nederland. Het bestaat onder de naam LA NIKI 175 jaar later nog steeds in Schoonhoven. Door Bert van den Boogert en Rene Kappers.
Foto Rob Glastra
↓ Plan van de Algemeene Begraafplaats.
nelia Antoinette de Wilde, een dochter van dr A.P.J. de Wilde. Hij is bijgelegd in hetzelfde graf. Van Ewijk en Niekerk Vak 1 regel 5-DC: gecombineerd graf Van Ewijk en Niekerk. Dubbel graf met twee aan de bovenzijde afgeronde hardstenen zerken, die tot eenheid zijn verbonden door een verbindingselement, eveneens van hardsteen. Op de linker zerk de tekst Rustplaats van Gerrit van Ewijk, overleden in 1884 en daaronder Magdalena Catharina Greup, overleden in 1865. Teksten met uitgespaarde letters. Beide zerken zijn aan de bovenzijde voorzien en kleine afbeelding van een vlinder. Het gehele graf is omkaderd met een ijzeren hekwerk, geplaatst op de zerken en het verbindingsstuk. Gerrit van Ewijk kwam als zestienjarige in 1829 in Schoonhoven wonen bij zijn tante, de weduwe P. Greup, directrice van het Postkantoor. Gerrit was zilversmidsknecht en trouwde in 1836 met zijn nicht Magdalena Catharina Greup. Van Ewijk bouwde vanaf 10 mei 1836 een zeer succesvolle zilver223
De Dam “De Rotary Schoonhoven vindt dat een bruisende stad als Schoonhoven met een geweldig cultureel aanbod, net als vroeger, een muziektent verdient. Ter gelegenheid van haar 50-jarig bestaan wil de Rotary de Zilverstad weer een muziektent geven.” (bron: website Rotary Schoonhoven) Deze actuele ontwikkelingen maken het interessant terug te blikken naar de plaats waar de Muziektent ooit stond. Veel oude Schoonhovenaren kunnen
↑→ Een stuk uit de eikenhouten fundatie
224
zich dat nog wel herinneren en een enkeling weet nog van een Boterhuis voor die tijd. Jan Verhoeven (80) van de Archeologische werkgroep gaat verder terug in de tijd.
Sluishuis en spuisluis In de eerste helft van de viertiende dreigt de Haven te verzanden en geblokkeerd te raken door grote zandplaten. Er is onvoldoende uitschuring. Maatregelen om het tij te keren hebben grote gevolgen voor de binnenstad en
met name voor de Dam. Allereerst besluit men een nieuwe `spoye’ (spuisluis) te bouwen ter vervanging van het `Cleijne sijltgen’. De bestaande Dam is in die tijd nog maar 23,15 m breed. De sluis houdt het water uit het achterland met een verticaal bewegende schotdeur vast. Een zogenaamde windas zorgt voor het op- en neerlaten. Bij laag water in de Lek wordt de schotdeur opgetrokken, waardoor het achterliggende water met grote kracht door de Haven en Voorhaven spoelt en er uitschuring ontstaat. Zo wordt het verzanden van de Haven tegengegaan, brengt het de baggerkosten omlaag en komt het de hygiëne ten goede, want stadswateren waren in die tijd open riolen. Het omgekeerde kan ook. Bij hoog water in de Lek worden de wachtdeuren opengezet, de schotdeur opgetrokken en het achterliggende land loopt onder water. Dit gebeurt meestal ten tijde van oorlogsdreiging. Het belang van de boeren is droog land, van defensie behoorlijk nat land (plas-dras). Aanvankelijk staat de windas vrij op openbaar gebied en kunnen de sluiswachters ongestoord hun werk verrichten. Wanneer defensie echter de landerijen onder water zet, loopt de boerenbevolking te hoop, trekt naar de plaatsen waar de windas staat en molesteert de sluiswachters. Om dit probleem te omzeilen, bouwt men een sluishuis aan de zuidzijde van de Dam. De Eenhoorn Op de kopergravure van Hendricus Spilman staat de herberg `De Eenhoorn’ in 1733. Ondanks verstoringen op de begane grond en aan de linkerzijde, is het gotische karakter van de voorgevel duidelijk te zien. Een gekantelde topgevel met aan beide zijden een zogenaamd arkeltorentje en prachtige raampartijen met spitsboog, geven het pand een voornaam uiterlijk. De achtergevel aan de zuidzijde heeft een trapgevel. In 1613 koopt goudsmid Adriaan Jansz Vosch de Eenhoorn van Jansz Cluijdt. In 1712 wordt Johannis Theunisse eigenaar en hij verandert de naam in Het Royale Koffyhuis. De aanbouw aan de linkerzijde zal te maken hebben met de in 1712 verleende toestemming om de voorgevel door
← Gravure van Hendricus Spilman, naar een pentekening van de situatie in 1733.
breedte, het oppervlak zal circa driemaal zo groot zijn geworden. Deze uitbreiding heeft vast te maken hebben met de toename van hennep uit het achterland.
te trekken tot aan het sluishuis. Theunisse kreeg de vergunning onder meer omdat daarmee ook de `lelike Pis en Stinkhoek’ zou verdwijnen. Het steegje achter de aanbouw en de toegang via het stenen trapje naar de kelder onder het huis komt op eigen grond te liggen. Tijdens de restauratie van het sluisgewelf van de Dam in 1999-2000 vond de Archeologische Werkgroep Schoonhoven dit trapje terug. Het leidde naar het tongewelf onder de Eenhoorn. De vloer van het tongewelf klonk hol, waarschijnlijk is op een dieper niveau nog een vloer aanwezig is. Op de begane grondvloer aan de zuidzijde ligt een vloer met kleine plavuisjes van 13x13cm, verder een stookplaatsje en een afvalputje. Kennelijk het keukengedeelte van de Eenhoorn. Het risico om het tongewelf verder te ontgraven, was te groot omdat de weg aan de westzijde van de Haven normaal in gebruik was en de conditie van het gewelf onbetrouwbaar. Het Royale Koffyhuis kwam in 1824 in bezit van aannemer Willem Littel. Hij koopt het pand voor ƒ 685,- kennelijk voor de sloop, want op 6 juni is het al afgebroken. Op 20 mei 1825 verkoopt Littel de erven en de grond aan de stad voor ƒ 20,-. Voor de stenen kreeg hij vast meer. Uitbreiding Dam Tijdens de laatste restauratiewerken van de Dam ontdekt de Archeologische werkgroep dat de overkluizing
geheel droog staat, waardoor men de situatie onder de waterlijn nauwkeurig onderzoekt. Groot is de verrassing dat het zuidelijk deel van het metselwerk is uitgevoerd met speklagen van het natuursteen, terwijl het noordelijk deel (43,49 m) van jongere datum is, zonder natuursteen. Deze opmerkelijke vondst verwijst naar een flinke uitbreiding van de Dam in de richting van de Oude Haven. Uit jaarringenonderzoek van een eikenhouten schijf uit de fundatie aan het begin van de noordelijke uitbreiding blijkt dat deze schijf in de Maasvallei groeide tussen 1414 en 1560. De kapdatum stelt men op zomer/winter 1561. Daarna zijn de kaarten onder de loep bekeken. Op de kaart van Jacob van Deventer van omstreeks 1562 is inderdaad nog een smalle Dam zichtbaar! Frappant, zoals de data van de kaart en het jaarringenonderzoek elkaar versterken! De kaart die het eerst in aanmerking komt om een vergelijking te trekken met Jacob van Deventer is de kaart van Ludovice Guicciardini uit 1582. Het beeld wordt duidelijk. De Dam kreeg tussen 1562 en 1582 een veel grotere
De Waag In het gebied van de benedenrivieren floreert de scheepsbouw. Er worden veel schepen opgeleverd voor de zeilvaart naar de Oostzee-gebieden en daar komt kort na 1600 de VOC bij. De vraag naar touw en zeildoek stijgt naar ongekende hoogte. De Waag in Schoonhoven is een specifieke hennepwaag. Grote partijen hennep uit het achterland worden hier gekeurd op kwaliteit, in kavels verdeeld en verhandeld. Op de plattegrond van Guicciardini is op de Dam aan de noordzijde een simpel bouwwerk te zien met een rond getoogde deurpartij. Op de kaart van Blaeu uit 1648 is het Waaggebouw voorzien van een ruim dakoverstek. Dit gebouw stamt uit de jaren 16161617, het Renaissance voorfront met zijn dubbele deuren en het mooie snijwerk op de pilasters en korbelen is nog authentiek. De welvaart straalt er vanaf. Toch maakt men in 1750
→ De trap gaat naar de overwelfde kelder van het huis de Eenhoorn, oorspronkelijk gebouwd als burgemeestershuis in het midden van de 16e eeuw nadat de Dam langer gemaakt was. Later werd dit een herberg en werd het “Het royale koffyhuis” genoemd. Foto Archeologische Werkgroep Schoonhoven, gemaakt tijdens een opgraving in 2000
225
de overstekken breder, op de hoeken worden hardstenen ionische kolommen geplaatst en de kap wordt verhoogd. In 1771 wordt de zonnewijzer geplaatst, afkomstig van het Doelengebouw. De Botermarkt De Botermarkt in Schoonhoven heeft altijd in de verdrukking gefunctioneerd. In 1748 is `Het soogenaamde Boterhuysje, staande op de Dam agter het Sluyshuys’ verhuurd aan Philippus van Meerkerken voor ƒ 4,- per jaar. Later is men waarschijnlijk ook een gedeelte van het sluishuis gaan gebruiken. Pas in de gemeenteraadsvergadering van 18 september 1857 wordt besloten tot het oprichten van een boterhuis, een overdekte plaats aan de Havenzijde (zuidzijde) van de Dam in de vorm van een Turksche tent, waarvan het bolle dak rust op ijzeren pilaren. ‘Een ge-
de handel in boter te verlopen. De muziektent Eind 1923 is het eerste ontwerp voor de bouw van een muziektent door architect Van der Kloot Meyburg aangeboden. De gemeenteopzichter stelt voor het Boterhuis voorzichtig af te breken en als overkapping voor de Vischafslag te gebruiken. Op 30 mei 1924 schrijft architect C. Kok te Ammerstol een voorstel om het bestaand Boterhuis om te bouwen. Begin 1925 start de bouw, nadat in een verloting
↑ Detail van de plattegrond van Joan Blaeu uit 1648 met een verlengde Dam.
zo’n ƒ 900,- bijeen is gebracht. Op 29 juli wordt de muziektempel in gebruik genomen. In verband met het toenemende verkeer is de Muziektent na de Tweede Wereldoorlog verplaatst naar het Olivier van Noortplein. Door Jan Verhoeven, oud restaurateur Museum Het Prinsenhof-Delft, medewerker Archeologische werkgroep Schoonhoven en lid Historische Vereniging Schoonhoven.
↓ De Muziektent op de Dam vanaf de zuidzijde gezien. ↑ Het Boterhuis op de Dam vanaf de noordzijde gezien.
schikte gelegenheid tot plaatsing van ter markt komende boter en kaas en mede strekken tot verbetering en verfraaiing van dat gedeelte der gemeente.’ Op 9 juli 1860 wordt met meerderheid van stemmen de bouw van een boterhuis goedgekeurd voor een bedrag van ƒ 1.840,- op te dragen aan D. Brussen. Het Boterhuis wordt ook gebruikt voor het geven van concerten door de Instructie Compagnie. Rond 1920 begint door de opkomst van de margarine 226
Het leven in Schoonhoven
Om de nummers goed te bewaren verschijnt er een VERZAMELBOX. De verzamelbox kost € 12,50.
Onder de titel Het leven in Schoonhoven verschijnen twaalf themanummers waarin het leven in Schoonhoven wordt belicht. De serie bestaat uit de volgende thema’s:
NR.
MAAND
THEMA
01
februari
Garnizoensstad (978 90 76940 74 8)
02
maart
Eten en drinken (978 90 76940 81 6)
03
april
Middenstand (978 90 76940 82 3)
04
mei
Zilver (978 90 76940 83 0)
05
juni
Cultuur (978 90 76940 87 8)
06
juli
Geloof (978 90 76940 86 1)
07
augustus
Sport (978 90 76940 85 4)
08
september
Monumenten (978 90 76940 90 8)
09
oktober
Wonen, werken en welzijn (978 90 76940 88 5)
10
november
Onderwijs (978 90 76940 89 2)
11
december
Feest en muziek (978 90 76940 91 5)
12
januari 2012
Vervoer (978 90 76940 84 7)
↘ Het volgende nummer van Het Leven in Schoonhoven gaat over wonen, werken en welzijn in Schoonhoven.
227
Wat zou Schoonhoven zijn zonder Grote Kerk, zonder Oude Haven, Steenenbrug en Stadhuisstraat, of zonder Springerpark? Geen Schoonhoven zult u zeggen. Toch had dat zomaar gekund. Ook zo dat in onze ‘zilverstad’ nauwelijks nog een zilversmidswerkplaats te vinden zou zijn. In 1911 stelde het College van B&W de Raad voor om de kerktoren aan het kerkbestuur te verkopen “zodat de gemeente nimmer meer geld zou behoeven uit te keren aan de toren daar de gemeente van het onderhoud zou worden ontheven.” Voorgesteld werd kerk en toren door het kerkbestuur te laten afbreken waardoor er op die plek een “schitterend marktterrein” zou ontstaan. “Heel belangrijk” schreef het College aan de Raad, “want binnenkort zal Schoonhoven worden aangesloten op het spoorwegnet en in een tijd van vooruitgang is de ontwikkeling van het marktwezen te voorzien.” In de jaren 1960 hanteerden de plannenmakers als uitgangspunt dat een binnenstad diende te worden ontsloten ten behoeve van een uitbreidingsplan. 30.000 Inwoners in 1980: dit impliceerde betere hoofdroutes naar de stad voor het gemotoriseerd verkeer. Een ruime doorbraak van west naar oost werd voorgesteld via de Appelstraat naar het Bastion. Een doorbraak in noordelijke richting over de Oude Haven westzijde moest vanuit die richting soelaas bieden. Omstreeks 2001 werd door de toenmalige wethouder een ambitieus plan gelanceerd: hoge nieuwbouw in het gebied van het Springerpark en rondom het Doelenplein. Het geheel gepaard met een parkeergarage onder het plein. Het pakte gelukkig allemaal anders uit. De plannen sneuvelden door ontbrekend draagvlak en de eigenheid van de stad zoals die
door de eeuwen heen vorm had gekregen, bleef behouden. Maar die identiteit is allesbehalve een rustig bezit en vraagt voortdurend discussie over wat kenmerkend is voor Schoonhoven en wat het waard is behouden te blijven. Zonder dit besef, deze discussie over de cultuurhistorische identiteit van onze stad, kan het snel mis gaan. Bijvoorbeeld in het geval van zilverfabrieken en –werkplaatsen. In de 19e en 20e eeuw zijn zilverbedrijven als Hooijkaas, Niekerk, Pluut en vele andere kleinere fabrieken en werkplaatsen ongemerkt deel gaan uitmaken van het gezicht van de stad. Schoonhoven werd de ‘zilverstad’. En dat vond iedereen doodgewoon. Maar die fabrieken en werkplaatsen gaven fysiek gestalte aan wat ‘de zilverstad’ uniek maakt tot over onze landsgrens. Na de sloop van ‘de Hooijkaas’ en het zien van het gapende gat, realiseerde men zich pas breed dat een belangrijk stuk cultuurhistorisch erfgoed van Schoonhoven verloren was gegaan. Gelukkig viel er ook nog wat te redden. Het initiatief van de Stichting Nationale Zilverdag, gesteund door de Historische Vereniging, heeft er anno 2011 voor gezorgd dat in ieder geval een minimum aantal zichtbare identiteitsbepalende ‘zilverstad-monumenten’ aangewezen zijn. Onze ‘grote’ zilverindustrie is echter voorgoed uit het stadsbeeld verdwenen. Het kantoor van Zilverfabriek Niekerk in de Korte Weistraat is de laatste overgebleven fysieke bijdrage aan de identiteit van de zilverstad door ‘de laatste grote drie’. Door Dick Mentink, voorzitter Historische Vereniging Schoonhoven
ISBN 9789076940908
9 789076 940908