THOMAS MANN ROEM EN VERLIEFDHEID DAGBOEKEN
1949-1955
GEKOZEN, VERTAALD EN GEANNOTEERD DOOR PAUL BEERS UITGEVERIJ DE ARBEIDERSPERS . AMSTERDAM . ANTWERPEN
De vertaler ontving voor deze vertaling een werkbeurs van de Stichting Fonds voor de Letteren. Copyright Nederlandse vertaling © 1999 Paul Beers/ BV Uitgeverij De Arbeiderspers, Amsterdam Oorspronkelijke titel: Tagebücher 1949-1950, Tagebücher 1951-1952, Tagebücher 1953-1955 Uitgave: S. Fischer Verlag GmbH, Frankfurt am Main ISBN
90 295 2970 9 / NUGI 321
1
VERANTWOORDING
Zoals toegezegd in de Verantwoording bij de tweede selectie uit Thomas Manns dagboeken, Duitsland heeft me nooit met rust gelaten. Amerikaans dagboek 1940-1948, volgt nu de laatste keuze, die de jaren 1949-1955 omvat. Ook deze jaren zijn in de Duitse uitgave geboekstaafd in drie omvangrijke delen, die inclusief uitgebreid notenapparaat en register elk zo'n duizend pagina's bevatten. Het zou ondenkbaar zijn deze delen integraal in Nederlandse vertaling te laten verschijnen. Ze bestaan uit meest in telegramstijl genoteerde aantekeningen van alles wat de dag zoal vulde, en het lezen ervan is een inspannende aangelegenheid, die alleen met vrucht kan geschieden als het bewonderenswaardige en uitputtende notenapparaat voortdurend wordt geraadpleegd. De Nederlandse lezer is gebaat met een uitgave die uit al deze bladzijden het meest boeiende, onthullende en soms belangrijke weet te selecteren. De bezorgster van de dagboeken, Inge Jens, schreef ook bij de nu vertaalde delen uitgebreide inleidingen, waarvan alleen het inhoudelijke, niet het technische gedeelte is overgenomen, en dan nog ingekort wat die passages betreft die in de Nederlandse selectie niet zijn terug te vinden. De weglatingen zijn bijna alle aangegeven met drie punten tussen vierkante haken. De vierkante haken spelen ook verder in dit boek een grote rol, zowel om de talloze plaatsen aan te geven waar binnen een gekozen dag geselecteerd is, als om gebruik te kunnen maken van korte verhelderende toevoegingen die anders in een te zeer uitdijend notenapparaat hadden moeten worden ondergebracht. Schreef ik in mijn vorige Verantwoording nog dat ik, wanneer ik uit een bepaalde dag koos, meteen zoveel mogelijk de héle dag opnam om zo een indruk te geven van het dagboek als geheel, nu heb ik deze werkwijze moeten laten varen omdat dit boek anders veel te omvangrijk zou zijn geworden. Allengs zijn er steeds meer dagen aan te treffen waarvan alleen een echt relevante passage is opgenomen, met voorbijgaan aan al het andere. Zaken die kort na elkaar terugkeren en elkaar versterken, worden er dan uitgelicht, van Karl Kraus tot een (even) hinderlijke spoorbaan. Anders ook dan in het vorige deel was er nu geen ruimte meer voor een `Aanhangsel' met oorspronkelijke teksten van Thomas Mann. Het kostte al de grootste moeite om binnen de grenzen van de door de uitgever gestelde opdracht te blijven. Niet alleen was het materiaal van met name de eerste twee jaren zo interessant dat er ruimschoots uit geput moest worden, de aantekeningen zelf worden met de jaren niet beknopter maar juist uitvoeriger. Men kan zeggen: naarmate Manns literaire creativiteit afnam, en dat is onmiskenbaar het geval, namen zijn dagboekaantekeningen in omvang toe. Toen ik zag aankomen dat er geen plaats zou overblijven voor een `Aanhangsel', heb ik een aantal malen compensatie gezocht door het vertalen van boeiende stukjes tekst in het notenapparaat. Naast de jongensliefdes, vooral die voor kelner Franzl in 1950, speelt in de Nederlandse selectie het familieleven opnieuw een zeer grote rol. Daarom wordt naast Manns vrouw K. -- Katja, de enige persoon die niet in het register voorkomt omdat ze bijna elke dag wordt genoemd -- regelmatig de aanwezigheid vermeld van kinderen en kleinkinderen. In het eerste jaar domineert de zelfmoord van oudste zoon Klaus, in de jaren daarna de toenemende verbittering en ziekelijkheid van oudste dochter Erika, die niettemin een grote steun voor haar vader blijft. Ook het opgroeien van 2
lievelingskleinzoon Frido wordt op de voet gevolgd. De afwezigheid van dochter Moni op de Gouden Bruiloft van 11 februari 1955 wordt niet eens vermeld; daarentegen wel de komst van de `nieuwe Niko', de poedel, die evenals zijn voorgangers in het register is opgenomen. De vertaling diende het karakter van aantekeningen, dus de telegramstijl, te handhaven. Het Duits kan met zijn gedrongen nieuwvormingen in dit opzicht meer dan onze taal, reden waarom het Nederlands soms wat wijdlopiger moet worden, soms ook wat dichter tegen het Duits aanleunt dan gebruikelijk. Wat de technische kanten van het vertaalwerk betreft: alle door Mann gemaakte spelfouten zijn overgenomen, dus `chock', in plaats van het Duitse Schock of het Engelse shock; daarom ook chockerend voor choquerend, en `penecelline' als mijn vertaling van het Duitse `Penezellin', tot het dan opeens vanaf 22 februari 1954 correct `Penicillin' wordt en ik voor het eerst met `penicilline' kan vertalen. Andere voorbeelden: `circus Kniee' en `Karamasoffs' voor Karamazovs. De lezer moet er dus van kunnen uitgaan dat in dit boek alle spelfouten opzettelijk zijn. Zo blijft op 24 september 1951 `Enverloppe' precies zo staan, want Inge Jens schrijft in haar noot niet voor niets: `Zo ontwijfelbaar in het handschrift.' De Duitse afkorting `amerik.' is meestal correct, maar soms ook spelt Mann `amerk.', waardoor men in de vertaling op 8 juni 1951 naast `Amerk. inkomsten' verderop weer `Amerik.' zal vinden. Humoristisch is de waarschijnlijk niet opzettelijk bedoelde afkorting van het door hem verafschuwde `Committee on Un-American Activities' tot `Unamerican Committee'. Hoewel Mann attent was op zetfouten in de door hem geschreven boeken en ze eigenhandig corrigeerde in de geschenkexemplaren, had hij voor de juiste spelling van eigennamen een blinde vlek, zelfs waar het landgenoten betreft, zoals Eva Hermann (voor Herrmann) en Max Horckheimer (voor Horkheimer). Op één dag kunnen we zowel Wolf als Wolff vinden, (minister) Schuman en Schumann. In het register worden al deze namen juist vermeld. Mann schrijft `consequent' Cigarre en Cigarette, die in het Nederlands cigaar en cigaret werden. Schreef Mann `Wermuth', dan werd het vermouth, schreef hij `Wermut', dan vermout. Dezelfde lijn werd aangehouden bij Congress of Congreß. Ook zijn eigen wijze van splitsen van woorden werd in de vertaling gehandhaafd: essay-bundel, Sovjetleger, vocht-afscheidend, voorlees-avond, dank-rede. Bij het noemen van boektitels en muziekstukken is meestal tussen vierkante haken de naam van schrijver of componist toegevoegd om ze zo in het register te kunnen opnemen. Bij Wagners muziek, verreweg het meest genoemd, werd dit nagelaten en zijn ook de afzonderlijke opera's in het register opgenomen. (Opnieuw valt op dat Anton Bruckner in die jaren en in elk geval voor Thomas Mann non-existent was.) Met pijn in het hart moesten de vaak lange, interessante noten in het beperkte kader van deze uitgave vervallen, op de eerder aangestipte uitzonderingen na. Ook was het natuurlijk niet geoorloofd interessante informatie van de ene dag over te hevelen naar een andere, hoe groot de verleiding soms ook was om de Nederlandstalige lezer een extra boeiende passage voor te schotelen. Maar ook hier vond ik een tussenweg: waar ik tussen vierkante haken een citaat, met aanhalingstekens, heb toegevoegd, werd even geroofd uit een van de naburige dagen, vooral waar het Manns oordeel over het werk van andere schrijvers betreft (Stendhal, Balzac, Toergenjev). Over lectuur gesproken: Thomas Mann was een fervent herlezer: weer Conrad, weer Fontane, weer Tolstoj, in 3
aangename superlatieven, opnieuw Dostojevski's Jongeling, waarna weer Merezjkovski, Gogol, Tsjechov en anderen. Zo werd voor deze selectie het onderste uit de kan gehaald, omdat maar zeer weinigen ertoe zouden komen deze zo omvangrijke boeken in het Duits te lezen; als de selectie zorgvuldig en evenwichtig is gedaan, krijgt men op deze verkleinde schaal een goede indruk van het dagelijks leven van Thomas Mann, terwijl door het schrappen van veel ballast enkele grote lijnen beter zichtbaar worden en de `spanningsfactor' aanzienlijk wordt verhoogd. Wat geen lezer mag vergeten, is dat dit dagboek géén idee geeft van wat ik het geheim van het schrijverschap wil noemen. Het dagboek is in sommige opzichten ontluisterend voor de persoon Mann, maar we zouden er niet eens belangstelling voor hebben als het niet het dagboek was van de schrijver Mann; de persoon Mann bijvoorbeeld is in staat ons het lezen van Felix Krull tegen te maken door al zijn twijfels en tegenzin bij het werken eraan; maar wie dan de hoofdstukken van deel III leest, kan er opnieuw niet onderuit hier met een schrijver van stilistisch formaat en aanzienlijke diepgang van doen te hebben. Laat de persoon ons de schrijver niet tegenmaken, en haasten we ons om na het sluiten van de dagboeken het werk te (her)lezen. `Het geheim' wordt er alleen maar groter op. Ten slotte wil ik mijn bijzondere dank uitspreken aan G. A. von Winter, misschien wel Nederlands grootste Thomas Mann-kenner. Hij schreef de nawoorden bij de Nederlandse vertalingen van De Toverberg en Doctor Faustus en de lange essayistische inleiding bij Manns Dagboeken 1914-1939, waarvan hij de `keuzeheer' was. Nog op de valreep wist hij mij bij het vorige deel 1940-1948 voor enkele kleine misstappen te behoeden (Joseph werd alsnog `blind' in plaats van `blond'), maar bij dit laatste deel was hij van de eerste tot de laatste regel de trouwe en kundige begeleider van mijn keuzes en vertalingen. Voor zijn toewijding breng ik `Joe' von Winter mijn bijzondere dank. P. B.
4
INLEIDING DAGBOEKEN 1949-1950
De dagboekaantekeningen van de jaren 1949-1950 worden geaccentueerd door twee gebeurtenissen die -- misschien alleen vergelijkbaar met de ballingschapservaring van de jaren 1933-1934 -- het karakter van de notities bepalen: het in 1949, na zestien jaar afwezigheid, in het teken van Goethe staande bezoek van Thomas Mann aan Duitsland, en de grote hartstocht van de vijfenzeventigjarige voor de hotelbediende Franzl in de zomer van 1950. Over het ontstaan en verloop van deze liefde wordt in dit deel verslag gedaan op een wijze die -- ver boven het genoteerde uit -- de fundamentele, hygiënische betekenis duidelijk maakt die het dagboek, vooral in tijden van existentiële schokken, voor Thomas Mann bezat. Alleen hier kwam hij er openlijk voor uit tot die twee rijken te behoren die hij als jonge schrijver al met de trefwoorden `burger' en `kunstenaar' literair gestalte gaf en die sindsdien in oneindige variaties -- steeds zorgvuldig over verschillende personen verdeeld -- het artistieke werk structureren. Wie in staat is te lezen wist zeker ook zonder kennis van de dagboeken al van de spiegelingen en omzettingen van intieme ervaringen in het werk. Die kende de polen waartussen dit leven zich afspeelde: die wist van homofilie en het bewaren van de goede naam, van behoefte aan representatie en verlangen naar steun, van egocentrisme en politiek engagement, van narcisme en de dwang zichzelf te rechtvaardigen, van het zelfbewustzijn van de buitenstaander en het besef van de protestantse burger dat hij in laatste instantie toch alleen door `genade' kon standhouden. Maar hoe het mogelijk was al deze tegenstrijdigheden in één leven te bundelen, dat ervaren we pas door het dagboek, waar de auteur afziet van de in het werk heersende controle en ook datgene toelaat wat hij zo vaak als `compromitterend' en `pijnlijk' etiketteert. Een echtgenoot en vader van zes kinderen én een man die ervoor uitkomt echte liefde alleen door `jongelingen' te hebben ervaren: in het werk komt zoiets niet voor. Het dagboek noteert evenwel niet alleen die laatste liefde: `Nog eenmaal dus de liefde, het gegrepen zijn door een mens, het diepe verlangen naar hem -- sinds 25 jaar was het er niet en moest me nog eenmaal overkomen' (9 juli 1950), het reflecteert deze liefde ook tegen het decor van alle ervaringen tot nu toe: `De gedachte aan mijn “laatste liefde” vervult me voortdurend, roept alle onder- en achtergronden van mijn leven wakker. Het eerste object, Armin, werd een drinker na het verval van zijn charme door de puberteit, en stierf in Afrika. Op hem mijn eerste gedichten. Hij leeft in “Tonio Kröger” [Hans Hansen], Willri in de “Zauberberg” [Pribislaw Hippe, Clawdia Chauchat], Paul in de “Faustus” [Rudi Schwerdtfeger]. Al deze hartstochten zijn in zekere zin vereeuwigd. Klaus H., die mijn gevoelens het meest beantwoordde, behoort de inleiding tot het Amphitryon-essay.' (16 juli 1950) Opgenomen en gesublimeerd in het werk, veranderd in een vorm die niet meer met de `grondwet' in strijd is, de burgerlijke façade niet in gevaar brengt -- zo kon Thomas Mann de hartstocht toelaten en ermee leven: `Drie dagen nog,' heet het rond dezelfde tijd, op 11 juli 1950, `en ik zal de jongen niet eens meer zien, zijn gezicht vergeten. Maar niet het avontuur van mijn hart. Opgenomen is hij in de galerij, waarvan geen “literatuurgeschiedenis” melding zal maken en die via Klaus H. terugreikt tot hen in het dodenrijk, Paul, Willri en Armin.' Hoe vaak er in het dagboek ook sprake is van smokings en vermout, van slaaptabletten en problemen met de spijsvertering, van ergernis over recensenten en diepe voldoening na de avondlijke voorlezingen die hetzij in algemene geestdrift, hetzij in diepe ontroering eindigen: de accuratesse waarmee een schrijver zich hier aan zijn 5
kleine alledaagse bezigheid en nietige aantekeningen probeert vast te houden, heeft het karakter van één grote afweer; zij spiegelt de poging om door minutieuze plichtsvervulling -- aan het bureau, maar ook tijdens de inspannende voordrachtsreizen - adequaat het hoofd te bieden aan de verleidingen van de buitenwereld, de irriterende `beelden' (een synoniem voor mooie jongelingen), de verzoekingen van de eros en het geplaagd worden door seksuele prikkels, waarvan de ouder wordende schrijver de gevolgen -- `potentie en uitstorting' -- telkens weer met een mengeling van trots en schaamte noteert. Zo beschouwd zijn de bekentenissen van het journaal in de eerste plaats een rationeel, op een evenwichtig verloop van de dag vertrouwend afstand bewaren tegenover die onberekenbare doorbraken van het irrationele in de veilige werksfeer, doorbraken die een hoge vlucht, maar ook een plotselinge val met zich meebrengen. Hoe groot de verlokkingen konden zijn, hoe diep de pijn van de ontzegging, bewijst juist deze liefdeservaring van zomer 1950 die -- één enkele maal! -- de kloof tussen de doorgaans nuchter-chronologische dagboekstijl en de poëtische opsmuk van de prozawerken en essays opheft. Eénmaal baant, ook in stilistisch opzicht, het dagboek de weg voor de literatuur. De notities die betrekking hebben op een verzwegen liefdesgeluk en -verdriet gaan, niet zelden woord voor woord, over in het essay over `Die Erotik Michelangelo's'. `Zwaarte en pijn,' begint de grote bekentenis van 25 augustus 1950, `herinneringen gloeien na aan aanschouwde en geliefde jeugd. O Dio! O Dio! O Dio! Gewond hart. In vostro fiato son le mie parole [In uw adem liggen mijn woorden]. Dat raak ik maar niet kwijt. Ogen, Hermesbenen, la forza d'un bel viso [de kracht van een mooi gezicht]. Duistere toekomst. Moge ze mij zoveel rust verschaffen dat ik afleiding en concentratie kan vinden in het werk, dat nog het meest aan het leven bindt.' Aangrijpend -- en hoe symptomatisch! Op het ogenblik van de verleiding door de liefde wordt, in een tegenbeweging, de levensbinding door het werk opgeroepen, en de beschrijving van de verrukking die de vijfenzeventigjarige door de bediende van de Tegernsee ervaart (in de verte wenken Goethe en Ulrike von Levetzow) verandert in -literatuur. Wat zou de liefde voor Franzl zijn zonder de verwijzing naar Michelangelo, wat was deze verrukking-op-leeftijd zonder de beveiligende verwijzing naar de eros van de `melancholieke beeldhouwer' (19 juli 1950) die het enthousiasme van de in zijn sporen tredende Thomas Mann legitimeert: `De liefde was de ondergrond van zijn scheppingskracht, zijn inspirerende genius, de motor, de gloeiende drijfkracht van zijn bovenmannelijke, bijna bovenmenselijke werk.' De in dit deel gepubliceerde dagboeken laten met alle duidelijkheid zien dat hier een literator aan het werk is die de verleidingen van eros -- de verlangde, spirituele verleidingen overdag en de fysiek-ongevraagde 's nachts -- door kritische zelfironie maar ook door consequent afstand bewaren objectiveert: Thomas Mann is erotisch in de ban van de tennissende jongeman uit Argentinië... maar hij kijkt toe -- op afstand, vanaf het balkon. Dus een voyeur? Ik denk het niet, daar Thomas Mann door de wijze waarop hij het enthousiasme beschrijft dat hem bij het aanschouwen van mooie `beelden' overvalt, het voyeuristische naar het literaire transcendeert. `Terugschrikken voor een naar haar geluksmogelijkheden zeer twijfelachtige werkelijkheid' (10 juli 1950) luidt het in het manuscript uitdrukkelijk onderstreepte devies, dat in de dagboeken van dit deel het karakter van een leidmotief heeft en daarmee ook de achtergrond vormt waartegen de 6
`Franzl-passages' gelezen moeten worden, die `brokstukken van een grote bekentenis' die zich -- uit de omringende overige notities gelicht -- als een doorlopende, aangrijpende geschiedenis laten lezen. [...] In politiek opzicht wordt Thomas Manns positie tussen alle fronten zichtbaar, de houding van een overtuigd anti-anticommunist, een houding die -- aan beide kanten verkeerd begrepen -- in het Oosten als socialistisch humanisme werd geprezen en in het Westen als pro-communisme vervolgd op een manier waarvan wij ons nu nauwelijks nog een voorstelling kunnen maken. Gesnuffel naar iemands politieke gezindheid, verklikkerijen, verhoren, beroepsverboden, intrekken van het paspoort (bijvoorbeeld bij Lion Feuchtwanger, die Europa niet meer zou terugzien), uitwijzingen (bijvoorbeeld bij Hanns Eisler) of verbod om na het verlaten van het land weer terug te keren (bijvoorbeeld bij Charles Chaplin) waren aan de orde van de dag, en Thomas Mann vergiste zich niet toen hij verschillende malen in het dagboek opmerkte dat hij zijn eigen situatie als `erger en gevaarlijker dan in 1933' beschouwde: de FBI hield, zoals we nu door de naspeuringen van Hans Rudolf Vaget weten, een omvangrijk dossier over hem bij. Het voornaamste verwijt luidde `premature antifascism', dat wil zeggen een `voortijdig', al vóór Amerika's deelname aan de oorlog tegen Hitler-Duitsland gepraktizeerd antifascisme -- een houding die slechts tegen de achtergrond van een tot ver vóór het McCarthy-tijdperk terugreikend anticommunisme als `fout' is te zien. De activiteiten van de FBI maken duidelijk dat brede kringen binnen de Verenigde Staten in Hitler-Duitsland net als in het fascistische Spanje in de eerste plaats een welkom bolwerk tegen het bolsjewisme hebben gezien en dat de FBI derhalve -- tot aan Amerika's deelname aan de oorlog -- elke antifascistische demonstratie als communistisch geïnspireerd en dus staatsgevaarlijk aanmerkte. En ook al amuseerde deze `groteske' etikettering Thomas Mann aanvankelijk, zoals hij aan zijn weldoenster Agnes Meyer schreef, de steeds emotioneler geaccentueerde dagboeknotities waarmee hij op verdachtmakingen van anticommunistische kringen reageerde, laten zien hoezeer dit alles hem steeds weer aan die fascistische machinaties herinnerde waarvan hij gehoopt had dat ze door de anti-Hitler-alliantie tussen Rusland en de VS definitief waren overwonnen. Maar deze alliantie was in 1949/50 nog slechts geschiedenis. Dat men Thomas Mann -- zelfs na de ontvangst in het Oostduitse Weimar -- slechts verbood de jaarlijkse voordracht in de Library of Congress (de rede `Meine Zeit') te houden maar hem verder ongemoeid liet, is vermoedelijk alleen te danken aan de bemoeienissen van zijn invloedrijke beschermers in de VS, Agnes Meyer voorop. Waren die er niet geweest, dan was de op 5 november 1952 in het dagboek geuite vrees misschien toch nog bewaarheid: `Met het ontnemen van mijn staatsburgerschap, in verband met de reis naar Weimar etc., hoe dan ook rekening houden.' Was het een wonder, onder zulke auspiciën, dat Thomas Mann zich innerlijk steeds verder van het land verwijderde dat hem eens, niet in de laatste plaats door Roosevelts ijveren voor een sociaal-democratie, was voorgekomen als het bastion waarop het Hitler-fascisme zou stukbreken, en dat de gedachte aan een hernieuwde emigratie steeds onontkoombaarder werd? Het dagboek van zomer 1950 laat heel uitdrukkelijk zien hoe Thomas Manns gedachten -- juist tijdens het verblijf in Zwitserland -- steeds weer rond dit probleem cirkelen, dat extra nadruk kreeg door de herinnering aan het in 1933 in Arosa genomen besluit niet naar München terug te keren. Daarbij is het aangrijpend te zien hoe vastbeslotenheid en wishful thinking elkaar in de overwegingen van de vijfenzeventigjarige met groeiende snelheid, niet zelden in het 7
verloop van één dag, aflossen: `Met K. en Erika over de toestand in Amerika en onze toekomst daar [...] bij almaar toenemend chauvinisme en vervolging van elk nonconformisme. Intrekking van het paspoort tamelijk zeker. [...] De herinnering aan Arosa 1933 zeer levend. En toch denk ik steeds weer dat het bij mijn positie in Amerika en de vele vrienden die ik daar heb, het verstandigst zal zijn naar huis terug te keren, alle politiek af te zweren, iets bijzonders te maken en de dingen af te wachten.' (St. Moritz, 18 juli 1950) Welnu, Thomas Mann keerde nog één keer terug. De `behoefte voorlopig tot rust te komen om de Gregor te beëindigen', een zonder motivering genoteerde `besliste afwijzing van de gedachte nu [voor altijd] naar Zwitserland terug te keren, wat uiterst beschamend zou zijn', alsmede de angst voor de `thuisloosheid die aanvankelijk ons lot zou zijn' waren -- voorlopig nog -- sterker dan de steeds weer vermelde walging van de `corruptie en huichelarij' in Amerika, die correspondeerden met Stalins `bloedige schema'. Het resultaat gaf hem gelijk. Op 26 oktober voltooide Thomas Mann Der Erwählte. Het dagboek noteert de gebeurtenis slechts met een korte terugblik: `Half 12: Schreef de laatste regels van “Der Erwählte” en het Valete. Op 21 januari 1948: “Schreef enkele regels van het begin van de Legende, als poging.” Dat zijn 2 jaar en 8 maanden minus wat er afgetrokken moet worden, wat al met al wel 5 maanden bedraagt.' -- Kort daarna sterft George Bernard Shaw. Thomas Mann schrijft voor de BBC een in memoriam van een half uur. Het relatief omvangrijke essay -- een `zeer inspannend werk over een [...] eigenlijk onbekend en niet na aan het hart liggend onderwerp' -- werd vlot voltooid, de lange recensie over een uitgave van de brieven van Richard Wagner levert geen noemenswaardige moeilijkheden. En toch heet het al op 4 december bij de door het Koreaanse debâcle weer versterkt merkbare nationale hysterie: `Dit dagboek, voorjaar 1933 begonnen, behelst één en dezelfde geschiedenis, die weer het karakter van het begin lijkt aan te nemen.' Dat begin droeg echter het stempel van de emigratie: emigratie als eindpunt van een ontwikkeling, in het verloop waarvan het voornemen `alle politiek af te zweren' juist meer en meer werd opgegeven. De parallellen zijn, denk ik, onmiskenbaar. Net als in het begin van de jaren dertig getuigen de dagboeknotities van het zich steeds sterker en compromislozer uitsprekende politieke engagement van Thomas Mann. Het omvangrijke, oorspronkelijk voor een publikatie in de New Yorkse Aufbau bedoelde artikel `Anläßlich einer Zeitschrift', een lang geplande afrekening met de politieke onwetendheid en het winstbejag in het Amerika van na Roosevelt, wordt één groot J'accuse en de politieke geloofsbelijdenis van een man die niet langer bereid was ter wille van mogelijke consequenties te zwijgen. [...] De notities van dit deel eindigen op 31 december 1950. Anderhalf jaar later, in juli 1952, is Thomas Mann weer thuis in Europa. [...] Pacific Palisades, zo bewijst in het bijzonder het onderhavige deel, is in de grote confrontatie tussen Oost en West een historisch brandpunt geweest dat niet in de laatste plaats ook de voor de Duitse geschiedenis zo karakteristieke stemmen bundelde: brandpunt van een partijdig en juist daarom belangwekkend beschreven controverse op een gebied dat politiek en cultuur, geschiedenis en poëzie met elkaar verbond. Tübingen, 15 juli 1991
Inge Jens 8
1949
1 januari 1949, zaterdag, Pacif. Palisades Begin een nieuw Zwitsers schrift in de verwachting die in mei, in Zürich, opnieuw te kunnen kopen. -- Vroeg wakker geworden en volgens de nieuwe tijd om ½8 opgestaan. Verwarring in de keuken; de een uur te vroeg gebrachte koffie moest opgewarmd worden. K.1, verkouden en moe, bleef in bed. Het weer betrokken, maar zacht. Dronk in de eetkamer sinaasappelsap en schoor me toen. Ontbijt alleen met de jongetjes2 [Frido en Toni]. Afscheid van Golo3, die naar zijn college terugkeert. -Schreef wat aan het hoofdstuk [XI van Der Erwählte], aarzelend, tegen het einde. Donker weer. Liep Amalfi Drive helemaal af en reed met Erika4 terug. Las `William Wilson' [Poe] met instemming uit. [...] P. P., dinsdag 4 januari 1949 Voortduren van het ongewoon koude, heldere weer. K. uit bed, maar nog zwaar verkouden. Ikzelf keelontsteking. Gorgelen met natron. De jongetjes vandaag voor het eerst van de school-bus gehaald. -- Moeder Gret1 klaagt dat Frido zo egoïstisch is. -Schreef het hoofdstuk `Der Trauerer' af en onderbreek het boek. [...] Vertrek van Bibi2 en Gret, nadat de eerste voor Br. Walter3 opgewonden had voorgespeeld. Erika beweert bij het avondeten dat Frido alle tekenen van homoseksualiteit vertoont. Ik betwijfelde de mogelijkheid om uit kindergratie deze conclusie te trekken. Zijn gedachten jongensachtig, in de weer met guns, holdups en supermen. Voor het overige -- het zij zo. -- Las na het avondeten voor K. en de groten [Erika en Klaus4] de hoofdstukken `Das Heckgeld' en `Der Trauerer'. Plezierige indruk. -- Koud buiten. P. P., woensdag 12 januari 1949 Druipend ijs en smeltende sneeuw bij zonneschijn. De kranten vergeten de Ruslandhetze door het weer. 3 pagina's sneeuwfoto's. -- Begon met grote moeite de voordracht1 [`Goethe und die Demokratie'] te schrijven, kwaad over de gebruikelijke verkramping. Moge het domino-effect zich heilzaam doen gelden. [...]
9