Tweewekelijks vaktijdschrift voor de fiscale praktijk
Fiscaal Praktijkblad is een tweewekelijks vaktijdschrift voor de fiscale adviespraktijk, de accountantspraktijk, de belastingdienst en de rechterlijke macht. FP signaleert belangrijke ontwikkelingen in de fiscale rechtspraktijk en presenteert die door middel van duidelijke artikelen, uitmondend in een concreet advies. Elk nummer behandelt een thema waarin een actueel onderwerp wordt besproken in het kader van de praktijkuitoefening. ‘FP Select’ bevat een selectie van recente fiscale rechtspraak en wetgeving.
9e jaargang | 2 november 2010 | nummer 18
Thema Nieuw beleid 4
Inkomstenbelasting/Overdrachtsbelasting Prinsjesdag 2010: Stimulatiemaatregelen woningmarkt mr. S.F.J.J. Schenk FB Toelichting op de maatregelen die Minister De Jager heeft getroffen om de woningmarkt weer aan de praat te krijgen.
7
Omzetbelasting Wat bracht Prinsjesdag voor de BTW? mw. mr. C. van Vilsteren In de bouwsector blijven veel vragen over het verlaagde tarief.
11
Arbeid en loon Uitstralingseffect van Belastingplan 2011 naar Werkkostenregeling mr. J. D. Schouten De wijzigingen die het Belastingplan 2011 voor ons in petto heeft met betrekking tot de WKR.
13
Uitgever Fiscaal up to Date BV Postbus 11620, 2502 AP Den Haag Telefoon (070) 315 97 52 Fax (070) 315 97 55 E-mail:
[email protected]
Overdrachtsbelasting Heffing overdrachtsbelasting bij vastgoedlichamen wijzigt mw. J. Rossa MSc Het huidige artikel 4 WBR en de voorgestelde wijzigingen.
18
Abonnementen Fiscaal up to Date BV Postbus 125, 5600 AC Eindhoven Telefoon (040) 292 59 57 Fax (040) 292 59 55 E-mail:
[email protected]
Winst Maatregelen voor ondernemend Nederland mr. P.H.J. Furer FB ?
En verder
Redactiecommissie mr. dr. J. Ganzeveld drs. C. Overduin mr. H.Ph. Ruys mr. S.F.J.J. Schenk mr. J.D. Schouten mr. Y. van der Tempel Redactiesecretariaat drs. S. Tigges (Belastingacademie) Redactie Fiscaal Praktijkblad Laan van Zuid Hoorn 29, 2289 DC Rijswijk Telefoon (070) 319 89 10 E-mail:
[email protected]
www.futd.nl
3
Commentaar Ruis in de bovenkamer mr. T.C.H. Uffen
23
FP Select
Abonnementsvoorwaarden
IN HET VOLGENDE NUMMER ONDER MEER:
Fiscaal Praktijkblad verschijnt tweewekelijks op dinsdag. Een abonnement kost e 415 per jaar excl. btw (2010). Abonnementen kunnen op elk gewenst moment ingaan en lopen automatisch door, indien zij niet twee maanden voor het verstrijken van de abonne-
THEMA: LOONHEFFINGEN • Sectorindeling en WGA-risicodragen • Fiscale aspecten Werkkostenregeling • Civielrechtelijke aspecten Werkkostenregeling
mentstermijn schriftelijk zijn opgezegd. 2 N O V E M B E R 2010
Bewaarband e 19,50 (incl. verzendkosten, excl. btw) Redactie FP Select
Fiscaal Praktijkblad nr. 19-2010 verschijnt op 16 november 2010
De rubriek FP Select wordt samengesteld door de redactie van Fiscaal up to Date.
F I S C A A L P R A K T I J K B L A D 2010-18
Alle brondocumenten zijn te raadplegen op www.futd.nl
VASTE MEDEWERKERS
Aanbevolen citeerwijze
mr. G.A.C. Aarts MFP mr. A.J.M. Arends mr. R.S. Bekker dr. R. Betten mr. L.J. Boone mr. P. Bregman FB mr. S.J. Brugman-Vooren mr. M.J. van Dieren mr. W.A. Dijkstra mr. J. Dilling E.H. van den Elsen mr. P.H.J. Furer FB mr. P.M. Gerrits drs. H.M. Guiljam mr. P.E. Halprin mr. J. Kastelein drs. K. Kocks mr. F.D. Kouwenhoven mr. H.C.A. Kraaijeveld mr. A.J. Kromhout mr. A. Luyten mr. W.C.M. Martens mr. P.W. van Meeuwen mr. P.F.E.M. Merks drs. A.J.M. van Peer mr. J.A. Petrie dr. E. Poelmann J.H.P.M. Raaijmakers
FP 2010/1, blz. … of FP Select 2010/nr. ... Basisontwerp Pino Design, Arnhem Druk Artemis Printing, Eindhoven ISSN 1569-4151 Fiscaal Praktijkblad is met uiterste zorg samengesteld. Desondanks aanvaarden uitgever, redactie, noch auteurs enige aansprakelijkheid voor eventuele onjuistheden, drukfouten of onvolledigheden of gevolgen daarvan. Alle artikelen in Fiscaal Praktijkblad zijn op persoonlijke titel geschreven. Verveelvoudiging en openbaarmaking van Fiscaal Praktijkblad is niet toegestaan.
© 2010 Fiscaal up to Date BV, Eindhoven
2
mr. G.H. Rademaker mr. A.W.M. Roelen W.A. Rouwenhorst FB mr. A.J. de Ruiter mr. E. de Ruiter mr. H.E.E. Sauter mr. P.L.F. Seegers dr. F.P.J. Snel mr. B.W. Sonneveldt mr. M.J.P.C. Steinbusch mr. E.B. van der Stok mr. E. Thomas mr. I. Tuinstra mr. T.C.H. Uffen mr. M.H. Verhoef drs. J. Visbeen mr. J.G.M. van de Wakker prof. mr. J.B. Wezeman mr. S.A.M. de Wijkerslooth mr. M.A.C.M. Wijsman mr. drs. M.J. Ziepzeerder
Ruis in de bovenkamer
Onlangs (17 september 2010) heeft de Hoge Raad meer helderheid verschaft onder welke omstandigheden bovenwoningen verplicht privévermogen vormen. De Hoge Raad oordeelt overeenkomstig zijn eerdere uitspraken, dat in het algemeen de wil van de belastingplichtige beslissend is zoals die in zijn boekhouding of op andere wijze (bijvoorbeeld de aangifte) tot uiting is gekomen, tenzij daardoor de grenzen van de redelijkheid te buiten worden gegaan. De grenzen van de redelijkheid worden ter zake van een juridisch niet gesplitst pand overschreden wanneer een gedeelte tot het ondernemingsvermogen wordt gerekend, indien (1) dat gedeelte zelfstandig rendabel is te maken en (2) vast staat dat het door de belastingplichtige uitsluitend ter voorziening in zijn woonbehoefte zal worden gebruikt en dat (3) het niet op enigerlei wijze dienstbaar zal zijn aan de onderneming.
Het laatste criterium, zijnde het niet op enigerlei wijze dienstbaar zijn aan de onderneming, lijkt nogal beperkt te worden uitgelegd. In een van de arresten uit 2007 was sprake van twee aan elkaar verbonden panden, waarvan de ene als bedrijfspand werd gebruikt en de andere als woning. Het gegeven dat tussen de twee panden een tussendeur aanwezig was, was voldoende om de dienstbaarheid aan de onderneming aan te nemen. De vermogensetikettering neemt in de inkomstenbelasting een prominente rol in. Het geven van kwalificaties en het maken van keuzes zijn verre van eenvoudig. Echter, de belangen zijn groot. Immers, we zijn vrij tot op het moment dat we kiezen, van dan af controleert de keuze de kiezer...
De eis van ‘zelfstandig rendabel’ maken, is als de moderne mens. Hij moet op eigen benen kunnen staan en alles zelfstandig kunnen doorstaan. Het impliceert namelijk dat tot het desbetreffende deel over het algemeen een aparte toegang vereist is en dat een bouwkundige splitsing mogelijk moet zijn. Dit laatste is in veel panden eenvoudig te bewerkstelligen met een aanpassing in de meterkast.
mr. T.C.H. Uffen Uffen Fiscaal Juristen
COMMENTAAR 3
F I S C A A L P R A K T I J K B L A D 2010-18
De voorwaarde dat het deel uitsluitend ter voorziening in zijn woonbehoefte zal worden gebruikt, maakt derhalve onderscheid tussen eigen gebruik en verhuur aan derden. In eerdere jurisprudentie is vaker naar voren gekomen dat klaarblijkelijk bij eigen gebruik/woongenot de grenzen van de redelijkheid worden overschreden en indien sprake is van verhuur niet. Zo is in arresten uit 2007 goedgekeurd dat ter zake van een juridisch niet gesplitst pand de bovenwoning, welke was bestemd voor duurzame verhuur aan derden en die functie na aankoop van het pand ook heeft behouden, tot het ondernemingsvermogen mocht worden gerekend. Waarom in dezen een onderscheid tussen eigen gebruik en bewoning versus verhuur aan derden wordt gemaakt, is mij niet duidelijk.
2 N O V E M B E R 2010
De jurisprudentie ter zake van onroerende goederen in gesplitst gebruik is op zijn zachtst gezegd nogal casuïstisch te noemen. Het is vergelijkbaar met de reden waarom een gemengd koor meestal gemengd is. De ene helft zingt juist en de andere helft vals. Het gaat hierbij om panden die voor een gedeelte in de onderneming worden gebruikt en voor een ander gedeelte in privé.
NIEUW BELEID
F I S C A A L P R A K T I J K B L A D 2010-18
2 N O V E M B E R 2010
Prinsjesdag 2010: Stimulatiemaatregelen woningmarkt De huizenprijzen dalen en de woningmarkt zit op slot. Mensen die willen en kunnen doorschuiven doen dat niet uit (de helaas terechte) vrees dat ze hun huidige woning aan de straatstenen niet kwijtraken. Dat is lastig, want de woningmarkt dient het trekpaard te zijn van de nationale economie. Banen voor bouwvakkers en projectontwikkelaars, omzet voor hypotheekadviseurs en notarissen en – last but not least – ook weer omzet en winst voor de vele gemeentelijke grondbedrijven. Het is dan ook helemaal niet vreemd dat Minister De Jager van Financiën een groot aantal maatregelen heeft getroffen om de woningmarkt weer aan de praat te krijgen. Door op dit terrein tal van fiscale maatregelen te treffen hoopt men ook andere sectoren weer in beweging te krijgen.
– vooruitlopend op het inwerkingtreden van dit wetsvoorstel en om uitsteleffecten te voorkomen – door de Minister van Financiën in een beleidsbesluit goedgekeurd dat het verlaagde btw-tarief op desbetreffende diensten al met ingang van 1 oktober 2010 kan worden toegepast. Dat geldt niet voor de andere maatregelen op dit gebied, maar omdat die in een aantal gevallen voortborduren op al bestaande regelingen geldt ook hiervoor dat niet tot 2011 gewacht hoeft te worden.
Maatregelen Naast de al genoemde maatregel op het gebied van de omzetbelasting wordt er aan de woningmarkt gesleurd door fiscale maatregelen op het gebied van de inkomsten- en overdrachtsbelasting. De maatregelen in de inkomstenbelasting beogen vooral een faciliteit te bieden aan de trotse eigenaar van twee woningen en aan degene die – in afwachting van verkoop – een voormalige eigen woning tijdelijk is gaan verhuren. De voorgestelde maatregel in de overdrachtsbelasting betreft een verruiming van de termijn waarbinnen een woning (feitelijk) zonder heffing van overdrachtsbelasting kan worden doorverkocht.
INKOMSTENBELASTING/OVERDRACHTSBELASTING
Prinsjesdag Op dinsdag 21 september werden – zoals te doen gebruikelijk op Prinsjesdag – de fiscale wetsvoorstellen voor 2011 ingediend. Gezien de demissionaire status van het kabinet was niet veel schokkends te verwachten. Een zwaar accent binnen de voorstellen lag op de stimulering van de woningmarkt. Met het nu voorliggende pakket tracht het kabinet de woningmarkt een impuls te geven. Het gaat hierbij om maatregelen die enerzijds de werkgelegenheid in de bouwsector stimuleren en anderzijds een uitbreiding vormen van de al langer (veelal als tijdelijke maatregel) bestaande voorzieningen voor belastingplichtigen met dubbele woonlasten. De maatregelen vallen uiteen in vier groepen. De eerste en meest bekende groep betreft de tijdelijke (van 1 oktober 2010 tot 1 juli 2011) verlaging van het btw-tarief bij renovatie en herstel van een woning. Aan dit onderdeel is in deze aflevering een apart artikel gewijd, reden om er in deze bijdrage verder geen aandacht meer aan te besteden. Enkel voor dit onderdeel is
Inkomstenbelasting De behandeling van de (eerste) eigen woning in de Wet IB 2001 vertoont grote verschillen met de behandeling van de eigen woning in de Wet IB 1964. Zo is de renteaftrek in box 1 in beginsel beperkt tot de eerste eigen woning. Een (hypotheek)schuld op een tweede eigen woning behoort in beginsel tot het box 3 vermogen, zij het dat de wet voor situaties waarin een belastingplichtige tijdelijk twee woningen heeft een ruimer regime kent. Weinigen zullen bij de behandeling van de Wet IB 2001 hebben bevroed hoe knellend dit regime een kleine tien jaar later zou uitpakken. Het Belastingplan 2011 zet enkele knoopjes van het knellende korset open, en verschaft betrokkenen daarmee weer (tijdelijk) wat lucht.
Dubbele lasten mr. S.F.J.J. Schenk FB Werkzaam bij de GIBO Groep te Arnhem, voorzitter van het Register Belastingadviseurs en redacteur Fiscaal Praktijkblad
Uit de in artikel 3.111 Wet IB 2001 neergelegde hoofdregel volgt dat er slechts één woning is die als eigen woning aangemerkt kan worden. In de leden 2 en 3 van deze bepaling
4
passing is, is bij een opvolgende verkrijging slechts over het meerdere dan de oorspronkelijke prijs overdrachtsbelasting verschuldigd. De in artikel 13 genoemde termijn bedraagt sinds 31 maart 1995 zes maanden. Tot dat moment bedroeg de termijn slechts drie maanden. De termijnverlening is destijds ingevoerd vanwege de belangen van de handelaren in onroerende zaken. Deze belangen werden namelijk in 1995 getroffen door het feit dat vanaf dat moment ook de economische eigendomsverkrijging van onroerende zaken belastbaar werd voor de overdrachtsbelasting.
Hypotheekrenteaftrek na verhuur Een voorwaarde voor de aftrek van dubbele lasten in box 1 is, ingevolge artikel 3.111 tweede lid Wet IB 2001, dat de betreffende woning leeg staat. Veel mensen die hun huis niet kwijtraken zijn echter – veelal noodgedwongen – tijdelijk aan het verhuren geslagen. In deze periode was de betaalde rente niet aftrekbaar in box 1, waar tegenover staat dat de huuropbrengst feitelijk onbelast ontvangen kon worden. Het probleem was echter dat na afloop van de huurperiode de toegang tot artikel 3.111 Wet IB 2001 afgesloten was. Eerder was al besloten dat na afloop van een huurperiode (binnen de wettelijke grenzen uiteraard) de betaalde rente weer in aftrek kwam in box 1. Het nu voorliggende wetsvoorstel verlengt de periode waarbij mensen na een verhuurperiode weer recht hebben op hypotheekrenteaftrek met één jaar. Ook deze regeling vervalt – behoudens een verdere verlenging – eind 2012.
Overdrachtsbelasting De overdrachtsbelasting kent al langer – in artikel 13 WBR – een faciliteit voor de situatie dat er een verkrijging plaatsvindt binnen zes maanden na de vorige verkrijging. Het doel van deze bepaling is om de overdrachtsbelasting te beperken als dezelfde onroerende zaak binnen een korte periode wordt verkregen door verschillende verkrijgers. Anders dan de in artikel 15 WBR opgenomen vrijstellingen vormt de in artikel 13 WBR opgenomen faciliteit geen vrijstelling maar een vermindering van de heffingsmaatstaf. Indien de bepaling van toe-
5
F I S C A A L P R A K T I J K B L A D 2010-18
Artikel 13 WBR wordt nu tijdelijk – dat wil zeggen tot en met 31 december 2011 – verruimd. Voor woningen die in 2011 worden gekocht en die binnen twaalf maanden een tweede keer van eigenaar wisselen, is bij de tweede aankoop alleen overdrachtsbelasting verschuldigd over eventuele winst. Dit is een tijdelijke uitbreiding van de termijn, want in de reguliere regelgeving geldt de vrijstelling alleen als een woning twee keer wordt verkocht in een tijdsbestek van zes maanden. De verruiming vervalt per 2012. De reden voor de nu voorliggende verlenging is ingegeven door een heel andere gedachte dan in 1995. Op dit moment komen tal van eigenaren van twee woningen tot de conclusie (al dan niet op ‘advies’ van de bank) dat de dubbele hypotheeklasten een te zware last vormen. Niet alleen de oude woning wordt daarom te koop aangeboden (mocht die verkocht worden dan zijn alle zorgen uit de wereld en kan de champagne ontkurkt worden) maar ook de nieuw verworven woning krijgt in de tuin een bord ‘te koop’. Op dit moment moet de nieuwe woning binnen zes maanden al weer doorverkocht worden wil men de eertijds betaalde belasting kunnen verrekenen met de nu bij verkoop verschuldigde belasting. Dat is een zeer korte periode, er van uitgaande dat er bij de eigenaar enige tijd overheen zal zijn gegaan voordat het inzicht komt dat de woning weer in de verkoop moet. Met de verdubbeling van de termijn in artikel 13 WBR van zes naar twaalf maanden wordt dit probleem deels ondervangen. De faciliteit maakt de woning voor een koper extra aantrekkelijk omdat er tot en met 31 december 2012 (de uiterste datum tot wanneer het verruimde artikel 13 kan worden ingeroepen, uitgaande van een verkoop op 31 december 2011) alleen overdrachtsbelasting verschuldigd is over het bedrag dat de koopsom uitgaat boven de oorspronkelijke koopsom. Wordt – zoals in deze marktomstandigheden te verwachten valt – de woning verkocht met verlies dan is in het geheel geen overdrachtsbelasting verschuldigd.
2 N O V E M B E R 2010
worden bijzondere situaties omschreven die tot gevolg hebben dat een andere woning dan de eigen woning tijdelijk (ook) als eigen woning wordt aangemerkt. Als gevolg van deze bepalingen kunt u op dit moment als u met twee huizen zit het volledige bedrag van de dubbele lasten in box 1 als aftrekpost opvoeren. Deze uitzonderingsperiode is echter slechts tijdelijk: het kalenderjaar en de (voorafgaande resp. daaropvolgende) twee jaren. Voor veel mensen met dubbele hypotheeklasten begint het einde van die termijn van twee jaar in zicht te komen. Eén schuld zou dan verhuizen naar box 3, waarmee de rente niet langer aftrekbaar zou zijn. Dat zou voor veel grootgrondbezitters het financiële einde hebben betekend. Voor hen is het goed nieuws dat de maximale periode van dubbele aftrek voor alle situaties verlengd wordt van twee naar drie jaar. Deze tijdelijke regeling vervalt – behoudens een verdere verlenging – weer eind 2012. U kunt dus weer een jaartje vooruit.
2 N O V E M B E R 2010
Vorm van de faciliteit
merkt als permanente bewoning daarvan is toegestaan. Garages, schuren, serres, aan- en uitbouwen, tuinhekken en dergelijke vallen ook onder het begrip woning als zij zich bevinden op hetzelfde perceel als de woning. Garages die tot hetzelfde gebouwencomplex behoren als woningen worden ook tot de woning gerekend. Niet als woning worden aangemerkt bedrijfsgebouwen en ruimtes, afzonderlijke garageboxen, vakantiewoningen die niet permanent bewoond mogen worden, hotels en pensions, woonboten/woonwagens, asielzoekerscentra, ziekenhuizen en internaten.
De constructie van artikel 13 WBR is wat wonderlijk. De faciliteit wordt gegoten in de vorm van een vermindering van de maatstaf van heffing voor de opvolgende koper. Die betaalt minder belasting omdat zijn directe voorganger die belasting al betaald heeft. Tot nu toe werd meestal – maar niet altijd, soms was het heel nadrukkelijk de bedoeling van partijen dat de nieuwe koper de bespaarde belasting mocht incasseren – contractueel geregeld dat het belastingvoordeel toekwam aan de overdragende partij, de oorspronkelijke koper dus. Ontbrak – bewust of bij vergissing – zo’n contractueel beding dan ontstond niet zelden een weinig verheffend geschil tussen partijen over de vraag aan wie het voordeel van artikel 13 WBR toekwam.
Het zou plezierig zijn als ook hier de voor veel ondernemers belangrijke toezegging zou gelden dat panden, die deels als woning en deels als bedrijfspand worden gebruikt. in hun geheel als woning mogen worden aangemerkt. Daarbij geldt de voorwaarde dat die panden voor meer dan 50 procent voor particuliere bewoning worden gebruikt. Bij een percentage van 50 procent of minder mag het deel dat voor parti-culiere bewoning wordt gebruikt voor de toepassing van het tarief worden afgesplitst. Of die voor de omzetbelasting gedane toezegging ook voor de overdrachtsbelasting heeft te gelden is niet zeker, maar onlogisch acht ik het niet, omdat het in beide gevallen om het begrip ‘woning’ gaat, en een verschillende uitleg hier niet voor de hand ligt.
F I S C A A L P R A K T I J K B L A D 2010-18
Nieuwbouwwoningen Wat als de nieuw aangekochte woning die met spijt in het hart weer verkocht moet worden een nieuwbouwwoning is? Komt artikel 13 WBR dan ook aan de orde? Ja, dat is gelukkig wel het geval. Ingevolge artikel 13 WBR wordt de maatstaf van heffing niet slechts verminderd met de eerder betaalde overdrachtsbelasting, maar ook met omzetbelasting die in het geheel niet op grond van artikel 15 van de Wet op de omzetbelasting 1968 in aftrek kon worden gebracht. Dat zal bij de meeste kopers van nieuwbouwwoningen het geval zijn, zodat ook hier de gewenste vermindering geclaimd kan worden.
Geraadpleegd Enkel woningen
• Belastingplan 2011; Fida 20104590 • Overige fiscale maatregelen 2011; Fida 20104591 • Besluit van 10 juni 2010, nr. DGB 2010/2147M, Stcr. 2010, 8434; Fida 20103025 • Rechtbank Leeuwarden 17 april 2007, nr. 01-2007, LJN: BB2066
De voorliggende tijdelijke verruiming ziet nadrukkelijk enkel op woningen. Niet alle onroerende zaken zijn een woning. Wanneer is een gebouw nu een woning? Het wetsvoorstel geeft slechts aan dat ‘onder woning in dit verband dient te worden verstaan: een onroerende zaak die naar zijn aard voor bewoning bestemd is’. Het lijkt voor de hand te liggen om ook hier – net zoals dat bij de verruiming in de omzetbelasting het geval is – aan te sluiten bij het begrip woning van de posten b8 en b19, van Tabel I behorende bij de Wet OB 1968, zoals dit begrip is toegelicht in het besluit van 10 juni 2010, nr. DGB 2010/2147M, Stcr. 2010, 8434’. Daar is te vinden dat woningen onroerende zaken zijn, die bestemd zijn voor permanente bewoning door particulieren. Staat een woning tijdelijk leeg dan blijft het gewoon een woning. Er wordt geen verschil gemaakt tussen koop- en huurwoningen. Bij bejaarden-, verpleeg- of verzorgingsinstellingen mogen de ruimten die ter beschikking staan van de bewoners worden aangemerkt als woning. Een ‘tweede’ woning wordt aange-
Advies Veel van de nu voorgestelde maatregelen bieden soulaas aan diegenen die opgezadeld zitten met twee huizen. En in bijna alle gevallen kost dat betrokkenen (veel) geld, ondanks alle goede fiscale bedoelingen. De oude wijsheid dat het verstandiger is eerst je woning te verkopen en pas dan een nieuwe woning aan te schaffen is ook na lezing van het Belastingplan 2011 nog steeds meer dan houdbaar.
6
NIEUW BELEID
Wat bracht Prinsjesdag voor de btw (en overdrachtsbelasting)? Voor de toepassing van het verlaagde tarief voor renovatie en herstel van woningen is het niet van belang welke type bedrijf de werkzaamheden uitvoert. Het verlaagde tarief geldt voor alle bedrijven die renovatie en herstelwerkzaamheden uitvoeren aan woningen als verder aan de voorwaarden wordt voldaan. De regeling geldt dus niet alleen voor aannemers.
OMZETBELASTING
Verlaging btw-tarief renovatie en herstel woningen
Als sloopwerkzaamheden onderdeel vormen van renovatiewerkzaamheden dan vallen deze ook onder de regeling. Ook als de sloper en degene die daarna opbouwwerkzaamheden verricht verschillende ondernemers zijn. Als echter alleen sprake is van sloop van een object zonder dat dit gebeurt in het kader van renovatie- en herstelwerkzaamheden dan valt dit niet onder de regeling.
Minister De Jager van Financiën heeft het btw-tarief dat van toepassing is op renovatie en herstel van woningen per 1 oktober 2010 tijdelijk verlaagd. Dit om de bouwsector en de woningmarkt te stimuleren. Om hiervoor in aanmerking te komen moet worden voldaan aan een aantal voorwaarden. Er moet sprake zijn van: • renovatie- en herstelwerkzaamheden • in en aan een woning die minimaal 2 jaar in gebruik is • arbeidscomponent van werkzaamheden, met uitzondering van materialen.
Woning Om in aanmerking te komen voor het verlaagde tarief moet aan de voorwaarde worden voldaan dat het een woning betreft. Tevens wordt als voorwaarde gesteld dat de woning langer dan twee jaar geleden voor het eerst in gebruik werd genomen. De leverancier die het verlaagde tarief aannemelijk moet maken, zal van de opdrachtgever een verklaring moeten vragen dat de woning al langer dan 2 jaar in gebruik is.
Dit zal ik hieronder toelichten. Renovatie- en herstelwerkzaamheden Onder renovatie- en herstelwerkzaamheden wordt verstaan: het vernieuwen, vergroten, herstellen of vervangen en onderhouden van (delen van) de woning.
Appartementencomplexen, aanleunwoningen en studentenflats worden ook onder het begrip ‘woning’ gerekend. Evenals garages, schuren, serres, aan- en uitbouwen, mits deze zijn gelegen op hetzelfde perceel als de woning.
mw. mr. C. van Vilsteren Van Vilsteren BTW advies bv te Arnhem
7
F I S C A A L P R A K T I J K B L A D 2010-18
Elke ondernemer die de betreffende werkzaamheden verricht mag het verlaagde btw-tarief toepassen. Het geldt dus ook in de relatie hoofdaannemer-opdrachtgever en hoofdaannemer-onderaannemer. De aannemer/leverancier is verantwoordelijk voor de toepassing van het juiste btw-tarief. Hiervoor heeft de aannemer geen vergunning nodig. Heeft u twijfels of het juiste btw-tarief is toegepast, informeer dan bij de aannemer of eventueel de Belastingdienst.
2 N O V E M B E R 2010
Voor de btw zijn in het op Prinsjesdag 2010 gepubliceerde Belastingplan 2011 ook een aantal wijzigingen opgenomen. De wijzigingen voor de btw zijn: • Een tijdelijke verlaging btw-tarief renovatie en herstel woningen; • De keuze voor maand- of kwartaalaangifte; • De reisbureauregeling conform btw-richtlijn; Daarnaast zijn er twee wijzigingen op het gebied van de overdrachtsbelasting. In de eerste plaats wijzigt het overdrachtsbelastingregime bij de verkrijging van een belang in een vastgoedlichaam. Deze wijziging wordt elders in dit nummer behandeld. De tweede wijziging, de tijdelijke verlenging van de 6-maandstermijn, wordt in deze bijdrage wel kort behandeld.
• het aanbrengen en vernieuwen van (dubbel) glas; • het aanbrengen/vernieuwen en onderhouden van wandafwerking zoals tegels die zodanig zijn aangebracht dat verwijdering daarvan schade toebrengt aan de wand als geheel; • het aanbrengen/vernieuwen en onderhouden van vloeren die in bouwkundig opzicht onderdeel (gaan) uitmaken van de woning. Onder vloeren die in bouwkundig opzicht onderdeel uitmaken van de woning worden ook vloeren begrepen, die zodanig zijn aangebracht dat verwijdering daarvan schade toebrengt aan de vloer als geheel. Bedoeld worden betonnen gietvloeren, plavuizen, tegels, sommige parketvloeren en dergelijke.
F I S C A A L P R A K T I J K B L A D 2010-18
2 N O V E M B E R 2010
Arbeidscomponent van werkzaamheden Het moet, om in aanmerking te komen voor het verlaagde tarief, gaan om de arbeidscomponent van de werkzaamheden. De arbeidskosten voor het aanbrengen van dubbel glas in een woning vallen ook onder de regeling. Tevens is de maatregel van toepassing voor de arbeidskosten in verband met het aanbrengen van goederen in of aan een woning die van rechtswege in eigendom is overgegaan op de eigenaar van de woning. Te denken valt aan het plaatsen van een bad. Let op: Het verlaagde tarief is uitsluitend van toepassing op de arbeidskosten van de werkzaamheden. Niet op de gebruikte materialen.
Natuurlijk zijn er ook beperkingen aan de regeling. De tijdelijke regeling geldt bijvoorbeeld niet voor: • aanleggen en onderhouden van tuinen; • glazenwassen; • diensten van architecten; • sloopwerkzaamheden die niet in het kader van renovatieen herstelwerkzaamheden plaatsvinden; • het leggen en onderhouden van vloerbedekking en vloeren. Het verlaagde tarief kan wel worden toegepast als de (houten) vloeren in bouwkundig opzicht onderdeel uitmaken van de woning.
Hieronder wordt in een overzicht weergegeven voor welke werkzaamheden het verlaagde btw-tarief op de arbeidskosten wel geldt (dit is geen uitputtende opsomming): • het aanbrengen/vernieuwen en onderhouden van een invalidentrap in de woning; • het aanbrengen/vernieuwen en onderhouden van de riolering binnen het perceel van de woning; • het aanbrengen/vernieuwen en onderhouden van een dakterras of een veranda; • het aanbrengen/vernieuwen en onderhouden van boilers, geisers, cv-installaties, gaskachels, zonnepanelen en zonneboilers; • het aanbrengen/vernieuwen en onderhouden van de badkamer, het toilet en de keuken; • het (aan)bouwen/vernieuwen en onderhouden van garages, schuren, carports, tuinhuisjes en dergelijke. Let wel, het verlaagde tarief op de arbeidskosten geldt alleen wanneer deze zich bevinden op hetzelfde perceel als de woning; • de renovatie van een bejaardenhuis, aanleunwoning, appartementencomplex. Alleen de ruimten die ter beschikking staan aan de bewoners (waaronder de gemeenschappelijke ruimten zoals hal, trappenhuis, lift, recreatieruimte) worden als woning aangemerkt; • het uitbouwen van de woning, bijvoorbeeld door het aanbrengen van een erker; • het onderhouden/vernieuwen en herstellen van een gevel; • het vegen/onderhouden en vernieuwen van schoorstenen;
Hieronder wordt in een overzicht weergegeven voor welke werkzaamheden het verlaagde btw-tarief op de arbeidskosten niet geldt (dit is geen uitputtende opsomming): • het aanbrengen/vernieuwen/onderhouden van zonwering, rolluiken en dergelijke die in bouwkundig opzicht geen deel (gaan) uitmaken van de woning; • het aanleggen/vernieuwen/onderhouden van een zwembad in de tuin. Dit betreft immers geen renovatie en/of herstel van de woning; • het aanbrengen/vernieuwen/onderhouden van omheiningen, tuinhekken. Deze worden tot de tuin gerekend; • het aanleggen/vernieuwen/onderhouden van een voetpad c.q. oprit naar de woning. Ook dit behoort bij de tuin en niet bij de woning; • het in eigen bedrijf of op locatie vervaardigen van kasten, deuren, kozijnen en dergelijke. Slechts de arbeidskosten van het plaatsen vallen onder het 6% tarief; • het slopen van een bestaande woning en het bouwen van een nieuwe woning. Er is in dit geval immers sprake van een nieuw vervaardigd goed;
8
In onderstaand rekenvoorbeeld wordt uitgelegd hoe de arbeidscomponent moet worden bepaald ingeval één vergoeding wordt berekend.
Het verlaagde tarief is niet van toepassing indien de werkzaamheden later dan 1 juli 2011 worden afgerond. Eveneens niet op eventueel eerder uitgereikte deelfacturen. De factuurdatum is dus niet van belang. Het is van belang dat de werkzaamheden gereed komen na 1 oktober 2010, maar vóór 1 juli 2011.
Als één vergoeding wordt berekend voor het geheel, dan dient voor de splitsing tussen arbeid en materialen aangesloten te worden bij de marktwaardemethode. Als soortgelijke prestaties op de markt ontbreken, dan wordt gesplitst op basis van de kostprijs. Kosten van in eigen productie vervaardigde materialen vallen onder materiaalkosten (inclusief de arbeidscomponent). Overheadkosten worden naar evenredigheid over arbeid en materiaal verdeeld.
Let op: Het oplevermoment is bepalend! Isolatiewerkzaamheden De maatregel ten aanzien van isolatiewerkzaamheden bestaat al langer maar hieronder nog even kort de feiten op een rij. Ook voor isolatiewerkzaamheden geldt het verlaagde tarief. Het geldt voor het aanbrengen van op energiebesparing gericht isolatiemateriaal, aan vloeren, muren en daken van woningen, met uitzondering van het aanbrengen van glas. Hiervoor geldt eveneens dat de woningen langer dan twee jaar geleden voor het eerst in gebruik moeten zijn genomen. Uitgezonderd van het verlaagde tarief zijn de materialen die een beduidend deel vertegenwoordigen van de waarde van deze diensten. Hiervan is sprake als de kosten van de materialen meer dan de helft van de totale kosten van de isolatie bedragen.
Voorbeeld Arbeidsuren Materialen Overhead totaal
e 10.000
Aanneemsom exclusief btw
e 14.000
e 2.500 e 1.500
Toerekening overheadkosten: Overheadkosten arbeidsuren (e 10.000 / e 12.500) x e 1.500 = e 1.200 Overheadkosten materialen (e 2.500 / e 12.500) x e 1.500 = e 300 Berekening btw: Arbeidskosten (e 10.000 + e 1.200) x 6% = Materialen (e 2.500 + e 300) x 19% =
Let op: Sinds 1 januari 2010 is het aanbrengen van glas uitdrukkelijk uitgezonderd van de toepassing van het verlaagde tarief. Maar de arbeidskosten van het aanbrengen van dubbel glas, vallen wel onder de tijdelijke maatregel zoals hierboven opgenomen.
e 672 e 532
Keuze voor maand- of kwartaalaangifte e 1.204
Ondernemers die vallen binnen de categorie ‘maandaangifte’ op basis van hun omzet kunnen kiezen of zij per maand of per kwartaal btw-aangifte willen doen. Deze maatregel
Aanneemsom inclusief btw (e 14.000 + e 1.204) = e 15.204
9
F I S C A A L P R A K T I J K B L A D 2010-18
Tijdelijke regeling De reeds in gang gezette regeling is een tijdelijke regeling en geldig tot 1 juli 2011. Op of na 1 oktober 2010 en vóór 1 juli 2011 moeten de werkzaamheden dus zijn afgerond om in aanmerking te komen voor het verlaagde tarief. Het verlaagde tarief op de arbeidskosten is dus van toepassing als de werkzaamheden vóór 1 oktober 2010 zijn gestart, maar deze tussen 1 oktober 2010 en 1 juli 2011 worden afgerond. Als de aannemer al een deelfactuur met 19% btw heeft afgegeven, dan moet de ondernemer het tarief in de eindfactuur corrigeren.
2 N O V E M B E R 2010
• het bestrijden van ongedierte; • het plaatsen/vernieuwen/onderhouden van een alarminstallatie of een airco-installatie. Het verlaagde tarief mag enkel worden toegepast als de installatie in bouwkundig opzicht onderdeel uitmaakt of gaat uitmaken van de woning; • het plaatsen, vernieuwen of onderhouden van een sauna. Het verlaagde tarief mag alleen worden toegepast bij plaatsing, vernieuwing en onderhoud van de sauna als deze in bouwkundig opzicht onderdeel uitmaakt of gaat uitmaken van de woning.
F I S C A A L P R A K T I J K B L A D 2010-18
2 N O V E M B E R 2010
was al ingevoerd als ‘crisismaatregel’ maar wordt nu vastgelegd in de wetgeving. Hierbij is de hoogte van de omzet dus niet meer van belang. Ondernemers die meestal in een teruggaafpositie zitten, zullen maandaangifte willen blijven doen. Nu de tijdelijkheid van de maatregel is verdwenen, kunnen ondernemers die op grond van de tijdelijke maatregel kwartaalaangiften zijn gaan doen hun administratie hier nu op inrichten.
verschuldigd was. Het Belastingplan 2011 stelt voor om deze termijn voor opeenvolgende verkrijgingen van woningen uit te breiden van zes maanden naar één jaar. Anders gezegd, als een woning in 2011 met overdrachtsbelasting of niet-aftrekbare btw wordt gekocht en dezelfde woning binnen één jaar na de eerste verkrijging nogmaals wordt (door)verkocht, is slechts overdrachtsbelasting verschuldigd over de eventuele winst. De maatregel geldt uitsluitend als de eerste verkrijging (aankoop) in 2011 plaats vindt.
Reisbureauregeling conform btw-richtlijn
Geraadpleegd
Voor de reisbranche heeft onderstaande wijziging grote gevolgen. Personen die met deze problematiek te maken hebben, moeten zo snel mogelijk de (financiële) gevolgen van de wijziging in kaart brengen om verrassingen te voorkomen.
• Besluit 30-08-2010, Besluit Verlaagd btw-tarief op arbeidskosten bij renovatie en herstel van woningen, nr. DV-10-339M, Staatscourant 2010, 13720, Ministerie van Financiën; Fida 20104361 • Nieuwsbericht 31-08-2010, Verlaagde btw-tarief onderhoud woningen, Ministerie van Financiën; Fida 20104345 • Belastingplan 2011; Fida 20104590
Reizen worden in de Nederlandse reisbureauregeling beschouwd als ‘vervoer van personen’, waarbij in beginsel uitsluitend het Nederlandse deel van de reis belast wordt met 6% Nederlandse btw. De reisorganisatie heeft daarbij volledig recht op aftrek van voorbelasting. Daarentegen is de Europese reisbureauregeling een margeregeling. Dit houdt in dat een reisorganisatie uitsluitend Nederlandse btw betaalt over zijn marge: het verschil tussen de verkoopprijs en de kostprijs van de ingekochte diensten. De btw kan alleen niet op de ingekochte diensten in aftrek worden gebracht.
Conclusie De gouden koets staat weer op stal en men is bezig met de uitwerking van Prinsjesdag. Met name in de bouwsector blijven er veel vragen over het verlaagde tarief. Voor veel aannemers zijn er onduidelijkheden omtrent de regeling. Tevens is het de vraag of het echt een stimulerende maatregel is. Als men nu nog een verbouwing in gang moet zetten, is het maar de vraag of de deadline van 1 juli 2011 wordt gehaald. Alleen al voor het aanvragen van de vergunningen moet veelal een behoorlijke termijn worden gereserveerd. Echter mensen die al verbouwingsplannen hadden, kunnen profiteren van deze regeling. De aanpassing van de reisbureauregeling zal van de reisbranche de nodige aanpassingen vergen. Deze aanpassing zal echter 1 april 2012 worden ingevoerd. Voldoende tijd dus voor deze branche om zich hierop voor te bereiden.
De Nederlandse en Europese btw-wetgeving verschillen op dit punt dus van elkaar. Naar verwachting zal dit op 1 april 2012 worden aangepast en zal in de Nederlandse btw-wetgeving ook een margeregeling worden ingevoerd voor reisbureaus met daarbij de mogelijkheid negatieve marges te verrekenen met toekomstige positieve marges.
Verlenging 6-maandstermijn Artikel 13 van de Wet op belastingen van rechtsverkeer bepaalt dat indien een onroerende zaak binnen 6 maanden na een eerdere verkrijging weer door een ander wordt verkregen, er overdrachtsbelasting verschuldigd is over de waarde van of tegenprestatie voor de onroerende zaak verminderd met het bedrag waarover bij de eerdere verkrijging al overdrachtsbelasting (of niet-aftrekbare btw)
10
NIEUW BELEID
Uitstralingseffect van Belastingplan 2011 naar werkkostenregeling slag van de door de werkgever met betrekking tot vergoedingen en verstrekkingen als bedoeld in artikel 31, eerste lid, onderdeel f en onderdeel g, van de Wet LB 1964 verschuldigde belasting blijven. Het betreft hier de grondslag werkkostenregeling, waarvoor een eindheffing van 80% geldt. Deze heffing komt geheel ten laste van de werkgever. De werkgever wordt overigens pas met deze heffing effectief geconfronteerd, zodra de door hem aangewezen werkkosten een franchise van 1,4 % van de loonsom (kolom 14 van de loonstaat) overschrijdt. Voorwaar er ontstaat blijdschap.
ARBEID EN LOON
De wijzigingen WKR in het Belastingplan 2011 Het Belastingplan 2011 vervangt de gerichte vrijstelling ‘cursussen, congressen, studiekosten en outplacement’ in: ‘onderhoud en verbetering van kennis en vaardigheden ter vervulling van de dienstbetrekking, daaronder mede begrepen de inschrijving in een beroepsregister, alsmede outplacement (artikel 31a Wet LB)’. In de Memorie van Toelichting lezen wij dat dit onderdeel beoogt de invoering van de werkkostenregeling te versoepelen door vakliteratuur en de kosten van inschrijving in een beroepsregister onder een gerichte vrijstelling te brengen. In het voorgestelde nieuwe artikel (artikel 31a, tweede lid, aanhef en onderdeel c, Wet LB 1964) is bepaald dat door de inhoudingsplichtige als eindheffingsbestanddeel aangewezen vergoedingen en verstrekkingen ter zake of in de vorm van onderhoud en verbetering van kennis en vaardigheden in het kader van de dienstbetrekking, daaronder mede begrepen de inschrijving in een beroepsregister, alsmede outplacement, buiten de grond-
De vermelding dat de met cursussen, congressen, seminars, symposia, excursies, studiereizen en dergelijke ter behoorlijke vervulling van de dienstbetrekking samenhangende reis- en verblijfkosten eveneens zijn vrijgesteld vervalt. Voor deze kosten geldt immers de gerichte vrijstelling voor reisen verblijfkosten, opgenomen in artikel 31a, tweede lid, aanhef en onderdeel a onderscheidenlijk onderdeel b, van de Wet LB 1964, zoals dit met ingang van 1 januari 2011 komt te luiden. Het regime voor reizen in het kader van het onderhouden en verbeteren van kennis en vaardigheden ter vervulling van de dienstbetrekking wordt hiermee voor de doelmatigheid en eenvoud gelijkgetrokken met het regime voor andere reiskosten (artikel IV, onderdeel F (artikel 31a van de Wet LB 1964). Opvallend is dat in de wettekst zelf geen zichtbare beperking is aangebracht tot vakliteratuur. Deze beperking staat wel in de Memorie van Toelichting vermeld. Niet alleen
mr. J. D. Schouten werkzaam bij Ernst & Young Belastingadviseurs en redacteur Fiscaal Praktijkblad
11
F I S C A A L P R A K T I J K B L A D 2010-18
Deze nieuwe formulering van de gerichte vrijstelling voor cursussen, congressen en dergelijke beoogt, aldus de Memorie van Toelichting, doel en strekking van deze vrijstelling beter tot uitdrukking te brengen met behoud van de in de praktijk gevormde jurisprudentie op het punt van studiekosten. Daarbij kan gedacht worden aan het op peil houden – niet alleen opfrissen maar ook aanvullen – van kennis en vaardigheden op het vakgebied. De nieuwe formulering leidt tot een uitbreiding van de gerichte vrijstelling met vakliteratuur en met de inschrijving in een beroepsregister.
2 N O V E M B E R 2010
In het Belastingplan 2010 is de werkkostenregeling (WKR) geïntroduceerd. Dit voorstel is inmiddels wet. Op 8 september 2010 is vervolgens de Uitvoeringsregeling loonbelasting 2011 vastgesteld. De reden hiervan is dat in de uitvoeringssfeer de WKR nog wat ‘handen en voeten’ moest krijgen, zoals invulling van de waarderingen voor voorzieningen op de werkplek. Dachten wij dat wij nu de bijna dertig regelingen van vergoedingen en verstrekkingen, die wij in 2010 nog kunnen toepassen, aanzienlijk te hebben teruggesnoeid, de realiteit is anders. Het Belastingplan 2011 geeft weer uitbreiding en kondigt ook de herintreding van het logo op de werkkleding aan. In deze bijdrage richt ik mij op de wijzigingen die het Belastingplan 2011 voor ons in petto heeft met betrekking tot de WKR.
2 N O V E M B E R 2010 F I S C A A L P R A K T I J K B L A D 2010-18
in 2010 geldende wetgeving: een aantal gerichte vrijstellingen, lagere en nihilwaarderingen voor verstrekkingen op de werkplek en speciale waarderingsregels, zoals voor de personeelslening voor de door de werknemer zelf bewoonde eigenwoning.
vakliteratuur, maar ook literatuur kan naar mijn oordeel zeker bijdragen in het onderhoud en verbetering van kennis en vaardigheden ter vervulling van de dienstbetrekking. Wellicht dat de parlementaire behandeling hier nog aandacht voor vraagt. Het lijkt echter zonder meer logisch om de literatuur niet te beperken tot vakliteratuur, gelet op de ratio van de nieuwe redactie: het op peil houden en verbeteren van de vaardigheden om in de dienstbetrekking te kunnen functioneren. Curieus is dat inschrijving in een beroepsregister, althans de kosten van inschrijving, gericht vrijgesteld zijn. Niet de kosten van een beroepsvereniging. Het onderscheid ontgaat mij, nu vele beroepen eisen dat je ook lid bent van een beroepsvereniging. Te denken valt aan belastingadviseurs, die niet in een register ingeschreven moeten staan. Maar ook hier geldt dat de wettekst ruim geformuleerd is (‘ daaronder begrepen’...en ‘alsmede’..), zodat de uiteindelijke uitkomst wel zal zijn dat beroepsverenigingen de WKR met een gerust hart tegemoet kunnen zien.
En dat nog vóór de feitelijke inwerkingtreding per 1 januari 2011 en dat allemaal in het kader van lastenverlichting en vereenvoudiging! Menigeen zal de ontwikkelingen niet meer kunnen bijhouden. Omtrent de verdere ontwikkelingen komen wij dan ook in een latere bijdrage terug.
Geraadpleegd • Besluit 8 september 2010, nr. DB 2010-178M (UR LB 2011); Fida 20104471 • Wijziging van enkele belastingwetten en overige wetten (Belastingplan 2011); Fida 20104590
Conclusie
De opname van vakliteratuur betekent in ieder geval dat er weer een stimulerende verruiming in het arbeidsvoorwaardenbeleid kan komen (terug bij af), zonder dat de werkgever met eventuele verzwaring van de eindheffing geconfronteerd wordt. Ook vindt geen verkleining van het forfait van 1,4% van de loonsom plaats.
Voor de praktijk is het nu belangrijk om bij de inventarisatie van de werkkosten ook bovengemelde ontwikkelingen mee te nemen. Immers het gegeven dat er meer gericht vrijgesteld zal worden, kan betekenen dat de WKR toch nog voor u interessant wordt. Maar alertheid is op zijn plaats: als de gerichte vrijstellingen en waarderingsregelingen snel in aantal kunnen toenemen, valt ook niet uit te sluiten dat het forfait percentage van 1,4 onverwachts kan veranderen (lees: verlaagd kan worden).
Daarnaast is de toezegging gedaan dat in de eerste aanpassing van de Uitvoeringsregeling Loonbelasting 2011 naast de nihilwaardering voor werkkleding (op de werkplek) ook een waarderingsregeling komt voor kleding met logo. Nog even, en wij hebben een scala aan ‘smaken’ en nog meer dan in de
12
NIEUW BELEID
Heffing overdrachtsbelasting bij vastgoedlichamen wijzigt 2. Met de verkrijging van de aandelen een ‘aanmerkelijk belang’ in de zin van artikel 4 lid 3 WBR wordt verworven. Dit wordt hieronder nader toegelicht.
OVERDRACHTSBELASTING
In deze bijdrage zal ik eerst ingaan op het huidige artikel 4 Wet op belastingen van rechtsverkeer (‘WBR’) en vervolgens de voorgestelde wijzigingen behandelen. Om het een en ander overzichtelijker te maken, zal ik tevens een schematische weergave toevoegen van het huidige en voorgestelde artikel 4 WBR.
Ter voorkoming dat door middel van spreiding van de samenstelling van de bezittingen van een lichaam de OZL-status wordt ontgaan, is op 28 december 2000 lid 4 aan artikel 4 WBR toegevoegd. Ingevolge dit lid wordt bij bepaling van een OZL-status ook gekeken naar de bezittingen en schulden van een ander lichaam (of lichamen), indien het betrokken lichaam ten minste een derde belang heeft in dat andere lichaam. In dat geval zal een evenredige toerekening plaatsvinden van de bezittingen en schulden van het andere lichaam aan het betrokken lichaam (consolidatie).
Huidig artikel 4 WBR Vanaf 1934 wordt overdrachtsbelasting niet alleen geheven bij de directe verkrijging van een onroerende zaak, maar tevens (onder voorwaarden) bij de verkrijging van aandelen in een lichaam dat in Nederland gelegen onroerend goed bezit (indirecte maatregel). Deze maatregel is destijds geïntroduceerd om ontwijking van overdrachtsbelasting te voorkomen, door onroerende zaken in een lichaam in te brengen, en vervolgens de aandelen van dit lichaam over te dragen.
2. Verkrijging van een aanmerkelijk belang in de zin van artikel 4 lid 3 WBR Van een verkrijging van een aanmerkelijk belang is, kort gezegd, sprake indien de verkrijger: • Als natuurlijke persoon (al dan niet tezamen met zijn echtgenoot) een belang van meer dan 7% in een OZL verkrijgt en samen met zijn naaste familie of verbonden lichamen een belang van ten minste een derde heeft; of • Als rechtspersoon, al dan niet tezamen met een verbonden lichaam of een verbonden natuurlijke persoon, ten minste een derde belang in het onroerend goed bezittende lichaam verkrijgt.
De verkrijging van aandelen in een onroerend goed bezittend lichaam wordt nu slechts in de heffing van overdrachtsbelasting betrokken indien: 1. Het lichaam waarin aandelen worden verkregen kwalificeert als een onroerende zaaklichaam (‘OZL’); en
mw. J. Rossa MSc Belastingadviseur verbonden aan Loyens & Loeff N.V.
13
F I S C A A L P R A K T I J K B L A D 2010-18
1. Onroerende zaaklichaam (OZL) Een onroerende zaken bezittend lichaam zal onder de huidige wetgeving kwalificeren als een OZL, indien ten tijde van de levering van de aandelen (of op enig moment in de daaraan voorafgaande twaalf maanden): • De bezittingen van het lichaam hoofdzakelijk (70% of meer) bestaan uit in Nederland gelegen onroerende zaken (‘bezitseis’); en • De onroerende zaken hoofdzakelijk (70% of meer) dienstbaar zijn aan het verkrijgen, vervreemden of exploiteren van die onroerende zaken (‘doeleis’).
2 N O V E M B E R 2010
Het Belastingplan 2011 voorziet in een ingrijpende wijziging van de heffing van overdrachtsbelasting bij de verkrijging van een belang in een lichaam dat Nederlands beleggingsvastgoed bezit. Dergelijke verkrijgingen worden volgens het wetsvoorstel straks veel vaker belast dan nu. Met de maatregelen wil het kabinet vermeende misbruikconstructies aanpakken. De voorstellen kunnen grote gevolgen hebben voor alle lichamen die Nederlands beleggingsvastgoed houden en hun (toekomstige) aandeelhouders.
F I S C A A L P R A K T I J K B L A D 2010-18
2 N O V E M B E R 2010
Bij het bepalen of sprake is van een aanmerkelijk belang, is sedert 20 december 2007 het belang van de verkregen aandelen relevant, en niet het aantal aandelen dat wordt verkregen. Het belang wordt bepaald door te oordelen over: • De verkregen aandelen; • De reeds aan de verkrijger toebehorende aandelen; en • De aandelen die de verkrijger ingevolge dezelfde of een samenhangende overeenkomst verkrijgt;
tingplan 2011 wordt voorgesteld om bij de bezitseis het hoofdzakelijkheidscriterium (70% of meer) te vervangen door een grotendeelscriterium (meer dan 50%), met als gevolg dat dus eerder zal worden voldaan aan de bezitseis. De doeleis blijft daarentegen onveranderd. Er kan dus enkel sprake zijn van een OZL als de onroerende zaken hoofdzakelijk (70% of meer) dienstbaar zijn aan het verkrijgen, vervreemden of exploiteren van die onroerende zaken.
Bij aandelen die worden verkregen ingevolge dezelfde of een samenhangende overeenkomst, kan bijvoorbeeld gedacht worden aan de situatie dat de verkrijger aandelen verwerft met een optierecht om op een later tijdstip aanvullende aandelen in hetzelfde lichaam te verwerven. Indien de eerste en de aanvullende verkrijging leiden tot een verkrijging van een aanmerkelijk belang (een belang van ten minste een derde), is de verkrijger overdrachtsbelasting verschuldigd over beide verkrijgingen. In het geval dat geen sprake zou zijn van een samenhangende verkrijging, zou slechts de aanvullende verkrijging aan de heffing van overdrachtsbelasting zijn onderworpen en zou het eenvoudig zijn overdrachtsbelasting te vermijden door de verkrijging te spreiden.
Geen onderscheid tussen Nederlands en buitenlands vastgoed Thans wordt voor de bepaling van de bezitseis slechts rekening gehouden met in Nederland gelegen onroerende zaken. Onder de nieuwe wet zal bij de bepaling van de bezitseis echter geen onderscheid meer worden gemaakt tussen in Nederland en in het buitenland gelegen onroerende zaken. Deze wijziging wordt volgens het kabinet ingevoerd ter voorkoming van een slechtere concurrentiepositie voor lichamen die slechts Nederlands vastgoed bezitten. Met betrekking tot deze wijziging is echter een beperking voorgesteld. Een lichaam kan slechts als een OZL kwalificeren, indien de bezittingen van het lichaam voor minimaal 30% bestaan uit in Nederland gelegen onroerende zaken. Indien een lichaam dus voor meer dan 50% onroerend goed bezit, maar minder dan 30% van dit vastgoed is in Nederland gelegen, dan zal geen sprake zijn van een OZL.
In het huidige artikel 4 lid 5 WBR wordt de definitie van een samenhangende overeenkomst uitgebreid. In dit artikel wordt bepaald dat verkrijgingen binnen een periode van twee jaar door dezelfde verkrijger, in elk geval beschouwd worden als te hebben plaatsgevonden ingevolge dezelfde of een samenhangende overeenkomst. Deze verkrijgingen worden dus altijd samengeteld. Deze tweejaarstermijn geldt onder de huidige wet echter alleen voor verkrijgingen door dezelfde verkrijger.
Uitbreiding consolidatie In de huidige wet wordt bij de bepaling van de bezittingen en schulden van een onroerende zaken bezittend lichaam tevens gekeken naar de bezittingen en schulden van lichamen waarin het betrokken lichaam ten minste een derde belang heeft (door middel van consolidatie).
Voorgesteld artikel 4 WBR De voorgestelde wetswijziging van artikel 4 WBR leidt er toe dat (i) een lichaam eerder zal kwalificeren als een OZL en (ii) in bepaalde gevallen eerder sprake zal zijn van een aanmerkelijk belang. Als gevolg hiervan zullen verkrijgingen van onroerend goed bezittende lichamen vaker aan heffing van overdrachtsbelasting zijn onderworpen. Ik zal deze wijzigingen kort behandelen.
In het Belastingplan 2011 wordt voorgesteld om eerder te consolideren. Zo zal niet slechts worden geconsolideerd indien het betrokken lichaam zelf een derde belang heeft in een ander lichaam, maar ook indien het betrokken lichaam: • tezamen met een concernvennootschap ten minste een derde belang in het andere lichaam houdt; of • tezamen met een persoon die 90% of meer belang heeft in het betrokken lichaam, voor ten minste een derde belang in het andere lichaam houdt.
Vervanging hoofdzakelijkheidscriterium door grotendeelscriterium Op basis van de huidige wet is sprake van een OZL indien wordt voldaan aan de bezitseis en de doeleis. In het Belas-
14
‘Kunstmatig’ gecreëerde bezittingen worden niet meegeteld Naar de mening van het kabinet worden onder de huidige wet bezittingen (andere dan vastgoed) kunstmatig gecreëerd, om zodoende het percentage onroerende zaken te laten dalen en de bezitseis te ontgaan. Op deze manier kan dan de status van een OZL worden voorkomen. Het kabinet noemt als voorbeeld de creatie van vorderingen binnen de groep om de balans op te pompen.
Deze bezittingen zullen niet worden uitgesloten, indien aannemelijk wordt gemaakt dat de bezittingen voortvloeien (of voortvloeiden) uit de normale bedrijfsuitoefening van het betrokken lichaam. Hoe deze test in de praktijk moet worden toegepast is niet duidelijk. Dit leidt tot onzekerheid.
Geraadpleegd
Uitbreiding van de verkrijgingen uit samenhangende overeenkomsten Onder de huidige wet worden verkrijgingen binnen een periode van twee jaar door dezelfde verkrijger, beschouwd als te hebben plaatsgevonden ingevolge dezelfde of een
• Voorstel van wet Belastingplan 2011, 21 september 2011; Fida 20104590 • Memorie van Toelichting Belastingplan 2011, 21 september 2011; Fida 20104590
15
F I S C A A L P R A K T I J K B L A D 2010-18
Verkrijging van rechten uit bestaande aandelen Thans wordt onder heffing van overdrachtsbelasting betrokken de verkrijging van aandelen waarmee een belang van ten minste een derde in een OZL wordt verkregen. Indien onder de huidige wet een belang wordt verkregen op een andere wijze dan via een civielrechtelijke verkrijging van aandelen kan in beginsel geen sprake zijn van heffing van overdrachtsbelasting, omdat er geen aandelen worden verkregen. Te denken valt aan de situatie waarin de aandelen in een OZL worden gehouden door twee aandeelhouders. De ene aandeelhouder heeft uitsluitend gewone aandelen, terwijl de andere aandeelhouder uitsluitend cumulatief preferente aandelen heeft met een vaste, zakelijke vergoeding. Dergelijke cumulatief preferente aandelen vertegenwoordigen in de visie van de staatssecretaris van Financiën geen belang in de zin van artikel 4 WBR. Indien deze cumulatief preferente aandelen worden omgezet in gewone aandelen, verkrijgt de houder van deze aandelen een belang in het OZL. De verkrijging van dit belang gaat niet gepaard met een civielrechtelijke verkrijging van aandelen zodat in beginsel op grond van de huidige wettekst geen heffing zou kunnen plaatshebben. Dit wordt gerepareerd. Als gevolg hiervan zal vanaf 1 januari 2011 tevens de uitbreiding van het belang in bestaande aandelen onder de heffing van overdrachtsbelasting vallen.
Om dit tegen te gaan worden in het Belastingplan 2011 enkele bezittingen uitgesloten bij het bepalen of het betrokken lichaam voldoet aan de bezitseis. Dit betreft de volgende bezittingen: • Vorderingen van het betrokken lichaam op de verkrijger en daarmee verbonden lichamen en natuurlijke personen; en • Vorderingen van het betrokken lichaam op met het lichaam verbonden lichamen en natuurlijke personen; en • Overige bezittingen (andere dan vastgoed) van het betrokken lichaam voor zover het lichaam schulden heeft aan verbonden lichamen en verbonden natuurlijke personen; • Overige bezittingen (andere dan vastgoed) van het betrokken lichaam voor zover het lichaam schulden heeft aan de verkrijger of met de verkrijger verbonden lichamen en verbonden natuurlijke personen.
2 N O V E M B E R 2010
samenhangende overeenkomst. Voorgesteld wordt deze tweejaarstermijn tevens te laten gelden voor: • Verkrijgingen door directe familieleden van de verkrijgende natuurlijke persoon; • Verkrijgingen door lichamen waarin de verkrijger en zijn directe familieleden een 90% belang houden; en • Verkrijgingen door concernvennootschappen van het verkrijgende lichaam. Kortom, indien de verkrijger of een van de bovenstaande (rechts)personen binnen twee jaar na de eerste verkrijging opnieuw aandelen verkrijgt in hetzelfde lichaam, wordt deze opvolgende verkrijging geacht ingevolge dezelfde of samenhangende overeenkomst te hebben plaatsgevonden.
Daarnaast zullen tevens belangen die in het verleden zijn gehouden door de hierboven genoemde groep, in aanmerking worden genomen om te bepalen of consolidatie dient plaats te vinden. Zodoende zal in de nieuwe wet vaker dienen te worden geconsolideerd, alvorens te bepalen of sprake is van een OZL-status.
Schematisch overzicht van de wijzigingen Tot 1 januari 2011
Vanaf 1 januari 2011 (wijzigingen)
Een lichaam kwalificeert als een OZL, indien: • Het hoofdzakelijkheidscriterium wordt • de bezittingen op het tijdstip van levering (of vervangen door het grotendeelscriterium (50% op enig tijdstip in het voorgaande jaar) of meer) hoofdzakelijk (70% of meer) uit in Nederland • Buitenlands vastgoed wordt meegeteld, met de gelegen onroerend goed bestaan; én kanttekening dat minimaal 30% van de • het onroerend goed hoofdzakelijk (voor 70% bezittingen uit Nederlands vastgoed dient te of meer) dienstbaar is (of was) aan het bestaan. verkrijgen, vervreemden of exploiteren van dit onroerend goed.
Art. 4 lid 4
Indien het betrokken lichaam ten minste een derde belang heeft in een ander lichaam, moet er worden geconsolideerd.
Consolidatie moet ook plaatsvinden, indien het betrokken lichaam: 1. tezamen met een concernvennootschap ten minste een derde belang in het andere lichaam houdt (of heeft gehouden); of 2. tezamen met een natuurlijke persoon, die al dan niet tezamen met zijn echtgenoot of bloed- en aanverwanten in de rechte linie een 90% of meer belang heeft in het betrokken lichaam, voor ten minste een derde belang in het andere lichaam houdt (of heeft gehouden).
Art. 4 lid 4 onderdeel b (nieuw)
-
Dit volgende bezittingen worden uitgesloten voor de bezittingentoets: • vorderingen van het betrokken lichaam op de verkrijger en daarmee verbonden lichamen en natuurlijke personen; en • vorderingen van het betrokken lichaam op met het lichaam verbonden lichamen en natuurlijke personen, tenzij aannemelijk wordt gemaakt dat deze voortvloeien (of voortvloeiden) uit de normale bedrijfsuitoefening van het betrokken lichaam.
Art. 4 lid 4 onderdeel c (nieuw)
-
Dit volgende bezittingen worden uitgesloten: • overige bezittingen (andere dan vastgoed) van het betrokken lichaam tot op het bedrag van de schulden van het betrokken lichaam aan de verkrijger en daarmee verbonden lichamen en natuurlijke personen; en
F I S C A A L P R A K T I J K B L A D 2010-18
2 N O V E M B E R 2010
Art. 4 lid 1 onderdeel a
16
Vervolg van pagina 16 Tot 1 januari 2011
Vanaf 1 januari 2011 (wijzigingen)
Verkrijgingen binnen twee jaar door zelfde verkrijger, worden geacht ingevolge dezelfde of samenhangende overeenkomst te hebben plaatsgevonden
De tweejaarsperiode zal tevens van toepassing zijn op verkrijgingen door: • directe familieleden van de verkrijgende natuurlijke persoon; • lichamen waarin de verkrijger en zijn directe familieleden een 90% belang houden; en • concernvennootschappen van het verkrijgende lichaam.
Art. 4 lid 11 (nieuw)
-
Onder verkrijging aandelen wordt mede verstaan verkrijgingen van rechten uit bestaande aandelen.
Conclusie Nederlands en/of buitenlands onroerend goed bestaan. Bij het bepalen van de bezittingen worden nu alle bezittingen van het betrokken lichaam meegeteld. Straks zullen echter enkele bezittingen worden uitgesloten, waardoor sneller sprake zal zijn van een OZL. Daarnaast zullen directe familieleden en verbonden lichamen/ concernvennootschappen van de verkrijger een grotere rol spelen bij het bepalen of sprake is van de verkrijging van een aanmerkelijk belang in een OZL en bij consolidatie. Als gevolg van deze wijzigingen zal het ingewikkelde artikel 4 WBR nog complexer worden. Voor de praktijk zal dit er ook toe leiden dat meer onzekerheid ontstaat over de vraag of sprake is van een OZL. Met name de toepassing van de tegenbewijsregeling (passend binnen een normale bedrijfsuitoefening) roept veel vragen op.
Reeds in 2000, 2007 en 2008 heeft het kabinet de heffing van overdrachtsbelasting bij de verkrijging van aandelen in een lichaam dat Nederlands onroerend goed bezit gewijzigd, met als aanleiding de bestrijding van (vermeende) misbruikconstructies. In het Belastingplan 2011 heeft het kabinet wederom ingrijpende wijzigingen voorgesteld voor artikel 4 WBR. Door deze wijzingen zullen verkrijgingen ingevolge artikel 4 WBR veel vaker belast worden dan nu het geval is. De wetgever kiest dus voor een grondslagverbreding bij de heffing van overdrachtsbelasting. Waar onder de huidige regels, kort gezegd, pas kan worden geheven als het lichaam voor 70% of meer (hoofdzakelijkheidscriterium) Nederlandse onroerende zaken bezit, kan straks al worden geheven als de bezittingen van een lichaam voor 50% (grotendeelscriterium) uit
17
F I S C A A L P R A K T I J K B L A D 2010-18
Art. 4 lid 5 onderdeel b
2 N O V E M B E R 2010
• overige bezittingen (andere dan vastgoed) van het betrokken lichaam tot op het bedrag van de schulden van het betrokken lichaam aan de met het lichaam verbonden lichamen en natuurlijke personen, tenzij aannemelijk wordt gemaakt dat deze voortvloeien (of voortvloeiden) uit de normale bedrijfsuitoefening van het betrokken lichaam.
NIEUW BELEID
F I S C A A L P R A K T I J K B L A D 2010-18
2 N O V E M B E R 2010
Maatregelen voor ondernemend Nederland Dinsdag 21 september 2010 zijn zoals gebruikelijk ook de fiscale wetsvoorstellen voor 2011 ingediend. Gezien de demissionaire status van het kabinet was niet veel schokkends te verwachten.
een al langer bestaande maatregel, die inmiddels wel bekend kan worden verondersteld. Op de inhoud van deze maatregel zal hier verder niet worden ingegaan.
Verlaging tarief vennootschapsbelasting De vennootschapsbelasting wordt geheven over de belastbare winst van uw bv. Het tarief was 20 procent voor de winst tot e 50.000 en voor het meerdere 25,5 procent. In 2009 was de grens van e 50.000 tijdelijk – alleen voor de jaren 2009 en 2010 – verhoogd tot e 200.000. Nu wordt voorgesteld die verhoging definitief te maken. Het tarief van 25,5 procent wordt verlaagd tot 25 procent.
WINST
Het kabinet heeft woord gehouden. Dit keer zijn de voorstellen opgenomen in ‘slechts’ twee wetsvoorstellen: het Belastingplan 2011 en de Overige Fiscale Maatregelen 2011. Vorig jaar diende het kabinet op Prinsjesdag in totaal zes fiscale wetsvoorstellen in. Al in juli van dit jaar is het wetsvoorstel Fiscale verzamelwet 2010 ingediend. Daarin worden naast een aantal technische wijzigingen en wijzigingen van redactionele aard ook inhoudelijke wijzigingen voorgesteld. Enkele van die inhoudelijke wijzigingen betreffen de eerder aangekondigde wijzigingen in de terbeschikkingstellingssfeer. Voor de volledigheid heb ik aan het slot tevens een drietal voor de ondernemer van belangzijnde voorstellen vermeld afkomstig uit het wetsvoorstel Fiscale verzamelwet 2010. Ik heb mij beperkt tot een samenvatting van een aantal voorgestelde maatregelen die specifiek zien op ondernemers. Voor overige wijzigingen verwijs ik u naar de andere artikelen in deze uitgave.
Verlenging ruimere achterwaartse verliezen vennootschapsbelasting Sinds 2007 mogen bv’s fiscale verliezen over een bepaald kalenderjaar verrekenen met de winst van het voorafgaande kalenderjaar en met de winsten van de negen volgende jaren. In het kader van de kredietcrisis mag uw bv verzoeken die periode van verliesverrekening aan te passen: de termijn van één jaar wordt dan opgerekt naar drie jaren. Op voorwaarde dat de voorwaartse verrekeningstermijn van negen jaren vrijwillig wordt ingekort naar zes jaren. Het verzoek moet worden verwerkt in de aangifte over het verliesjaar. Deze maatregel, die alleen bedoeld was voor de jaren 2009 en 2010, wordt verlengd met één jaar. Indien gebruik wordt gemaakt van deze mogelijkheid is de verrekening beperkt tot een bedrag van e 10 miljoen per verrekeningsjaar. Indien belastingplichtige hier geen gebruik van wenst te maken – omdat hij bij keuze voor het nieuwe regime per saldo gekort wordt op de periode waarin verrekening mogelijk is – dan kan dat. Alsdan blijft het gewone regime van toepassing.
Verlengen tijdelijke willekeurige afschrijving Om bedrijven die investeren een liquiditeits- en financieringsvoordeel te bieden, was al in 2009 in het kader van de kredietcrisis een tijdelijke willekeurige afschrijvingsmogelijkheid getroffen voor bepaalde nieuw aan te schaffen en voort te brengen bedrijfsmiddelen. Nadat deze regeling voor het jaar 2010 was verlengd, wordt nu ook voorgesteld de regeling uit te breiden naar in 2011 aan te schaffen/voort te brengen nieuwe bedrijfsmiddelen. Deze maatregel is niet nieuw. Zij betreft slechts een verlenging met een jaar van
Heffingstijdvak buitenlandse belastingplichtigen vennootschapsbelasting Een gebroken boekjaar is een boekjaar dat niet gelijk loopt met het kalenderjaar. Dat komt regelmatig voor bij rechtspersonen als een bv, maar nog veel vaker bij buitenlandse rechtspersonen als Limiteds.
mr. P.H.J. Furer FB Werkzaam bij GIBO Groep Accountants en Adviseurs
18
In de huidige regeling sluit de heffing van de vennootschapsbelasting aan bij dat gebroken boekjaar. Althans als het gaat om een binnenlandse belastingplichtige rechtspersoon, een onderneming waarvan de leiding in Nederland is gevestigd. Bij buitenlandse belastingplichtige rechtspersonen, ofwel de Limiteds met een hoofdkantoor buiten Nederland en een onderneming in Nederland, geldt namelijk iets anders. Dan wordt de winst van het gebroken boekjaar toegerekend aan het kalenderjaar waarin de laatste dag van het boekjaar valt.
den verrekend met de winsten die in de periode 1 januari tot en met 30 juni 2010 zijn behaald.
Reparatie constructies verliesvennootschappen Reparatie constructies winstvennootschappen
Verder worden maatregelen voorgesteld voor de omgekeerde situatie: een (fors) verlies in het deel van het jaar dat voorafgaat aan de aandelenoverdracht en vervolgens na de aandelenoverdracht een (aanzienlijke) winst. Voor deze situatie heeft het kabinet een voorstel ingediend, waarvan de strekking overeen komt met het hiervoor beschreven voorstel. In dit geval wordt het boekjaar echter gesplitst in een eerste kunstmatig boekjaar waarin verlies is geleden en een tweede kunstmatig boekjaar waarin winst wordt behaald.
Bij de koop van aandelen in een lege bv die in eerdere jaren (forse) winsten maakte, mogen de verliezen uit de nieuwe activiteiten die dan worden gestart niet in alle gevallen worden verrekend met de eerdere winsten. Anders zou die verliesverrekening tot een directe, niet door de wetgever gewenste belastingteruggave leiden. Artikel 20a Wet op de vennootschapsbelasting (Vpb) 1969, het artikel dat de handel in winstvennootschappen moet tegengaan, is niet helemaal sluitend, want het werkt niet bij verliesverrekening binnen het jaar van aankoop. Stel dat de aandelen in een bv op 1 juli 2010 worden gekocht. Verliezen die deze bv na die datum heeft geleden, mogen nu nog wor-
Modernisering dividendnota Wanneer een vennootschap dividend uitkeert, is zij in beginsel verplicht een gedagtekende dividendnota aan uit
19
F I S C A A L P R A K T I J K B L A D 2010-18
Die toerekening bij buitenlandse beHandel in Nu wordt voorgesteld om in voorlastingplichtige rechtspersonen werkt complicerend voor de wetgever en winstvennootschappen komende gevallen vanaf 1 januari 2011 het jaar van aandelenoverdracht de Belastingdienst. Om dat uit te ban– alleen voor de verliesverrekening! – nen, wordt voorgesteld dat die toerewordt vanaf te beschouwen als twee boekjaren, kening van het gebroken boekjaar aan lopend van 1 januari tot de datum van het kalenderjaar, komt te vervallen. 2011 Buitenlandse ondernemingen zullen overdracht respectievelijk van de dan op dezelfde wijze in de heffing van datum van overdracht tot en met 31 verder beperkt december. Is in het (kunstmatige) de vennootschapsbelasting worden boekjaar van de datum van overdracht betrokken als binnenlandse ondernetot 31 december een verlies geleden, dan mag dat niet over mingen. Dat betekent in concreto dat de winst van het de datum van aandelenoverdracht heen worden verrekend. gebroken boekjaar overeenkomstig art. 8 Wet Vpb 1969 j uncto art. 3.66 tweede lid Wet IB 2001 volledig wordt toeTip gerekend aan het jaar waarin het gebroken boekjaar eindigt. De wetgever wil alleen gevallen treffen waarin in haar ogen sprake is van oneigenlijk gebruik. In artikel 20a Vpb 1969 is al In verband met aanpassingen in de administratie van de een aantal gevallen opgenomen waarin de anti-misbruikbepaBelastingdienst, gaat deze wijziging pas gelden voor gebrolingen niet gelden. Daarin komt geen verandering. ken boekjaren die aanvangen op of na 1 januari 2012.
2 N O V E M B E R 2010
In de praktijk leidt de bv dat verlies door het kopen van bedrijfsmiddelen waarop willekeurig (dus ook eventueel in één jaar) mag worden afgeschreven. Bijvoorbeeld windmolens en groenlabelkassen van tuinders. De verliezen worden dan verrekend met de winst die door de gekochte bv is behaald met een bedrijfsbeëindiging (opbrengst goodwill en stille reserves) of het vrijvallen van een herinvesteringsreserve in het eerste halfjaar.
2 N O V E M B E R 2010 F I S C A A L P R A K T I J K B L A D 2010-18
te reiken. Wanneer de vennootschap zich hier niet aan houdt, kan de fiscus sinds 1 januari 2010 een boete opleggen die op kan lopen tot maximaal e 4.920. In een besluit van 15 maart 2010 heeft de staatssecretaris al enkele aanvullende regelingen bij deze verplichting vastgesteld, die in het Belastingpakket als aanvulling in de wet opgenomen worden. Deze aanvullingen stellen dat: • Een dividendnota ook elektronisch mag worden uitgereikt, dus via e-mail of een internetpagina; • Voor sommige groepen van rechthebbenden het uitreiken van een dividendnota niet meer verplicht is (het mag uiteraard nog wel).
meer is dan e 220.000 en voor het meerdere 18 procent. Die tijdelijke verhoging komt te vervallen, maar desondanks wordt de regeling gunstiger dan vóór die tijdelijke verhoging (2008). In 2011 wordt de korting 46 procent voor het deel van de S&O-lonen tot e 220.000 en voor het meerdere 16 procent. Met ingang van 2012 wordt de korting 45 procent voor de S&O-lonen tot e 150.000 en voor het meerdere 14 procent.
De maximale afdrachtvermindering per werkgever wordt verlaagd van 14 miljoen naar 11 miljoen euro in 2011 en verder verlaagd tot 8,5 miljoen euro in 2012. Deze verlaging houdt verband met het feit dat de regering het Uitreiking speur- en ontwikkelingswerk door met name het midden- en kleinbedividendnota in drijf wil stimuleren.
In de volgende gevallen kan de uitreiking van een dividendnota daardoor achterwege blijven: • als de inhouding van dividendbelasting achterwege blijft op grond van onder andere de deelnemingsvrijstelling of omdat sprake is van veel gevallen een fiscale eenheid voor de venVerruiming innovatiebox nootschapsbelasting; Leiden de activiteiten van een bv tot niet • als de inhouding van dividendbevoortbrenging van een immaterieel lasting achterwege blijft op grond activum waarvoor een octrooi wordt meer nodig van een door Nederland gesloten verleend, dan kan die bv er voor kiezen verdrag ter voorkoming van dubde innovatiebox toe te passen. Dat bele belasting. Op grond van de gesloten verdragen heeft feitelijk tot gevolg dat winsten (opbrengsten minus wordt de in te houden dividendbelasting veelal (niet voortbrengingskosten) uit dat octrooi slechts worden belast altijd) teruggebracht tot nihil waardoor de uitreiking tegen (maximaal) 5 procent vennootschapsbelasting in van een dividendnota niet nodig is; plaats van tegen het normale tarief van thans 20 procent en • wanneer dividend wordt uitgekeerd aan een aanmerke25,5 procent. lijkbelanghouder in de zin van de Wet IB 2001. Dit geldt zowel voor in Nederland als in het buitenland woonachThans kan de innovatiebox slechts worden toegepast met tige aanmerkelijk belanghouders. ingang van het jaar dat het octrooi is verleend. Het is echter zo dat het octrooi niet altijd wordt verleend in het jaar van Op grond van deze aanpassingen zal de verplichting om een aanvragen, maar in een later jaar. De winsten uit het octrooi dividendnota uit te reiken in veel situaties binnen het MKB tussen het aanvragen en verleend worden van het octrooi, niet meer noodzakelijk zijn. vallen dus nog onder het normale tarief van de vennootschapsbelasting.
Stimulering speur- en ontwikkelingswerk Aangezien de ondernemer de termijn van de aanvraagprocedure van het octrooi niet kan beïnvloeden, kan dat ongunstiger uitwerken dan de regering heeft bedoeld. Daarom stelt zij voor om het speciale tarief ook al toegankelijk te maken met ingang van het jaar waarin het octrooi wordt aangevraagd.
Als een inhoudingsplichtige één of meer werknemers tijd laat besteden aan speur- en ontwikkelingswerk (S&O-werk), heeft hij onder voorwaarden recht op afdrachtvermindering. De afdrachtvermindering was in het kader van de kredietcrisis in 2009 en 2010 tijdelijk verhoogd. Hierdoor is in 2010 de korting 50 procent voor het deel van de S&O-lonen dat niet
20
Loon in, loon over
trek. Er geldt alleen een uitzondering voor de kleinschaligheidsinvesteringsaftrek voor zover het zeer zuinige auto’s betreft.
De beoogde invoering van de eenduidige loonaangifte gaat niet per 1 januari 2011 in. Daarom verlengt het kabinet de overgangsregeling met betrekking tot ‘loon over’ met een jaar. De overgangsregeling houdt in dat de inhoudingsplichtige binnen het kalenderjaar loonbetalingen mag toerekenen aan de betreffende verstreken loontijdvakken.
Vrijstelling premie arbeidsinschakeling en vergoeding vrijwilligerswerk
Verlaagd tarief glastuinbouw
Het kabinet stelt nu voor een aan de eigen bv ter beschikking gesteld vermogensbestanddeel (TBS-goed) dat in een algehele of beperkte gemeenschap van goederen valt gelijkelijk toe te rekenen aan beide partners.
In de energiebelasting gelden verlaagde tarieven voor aardgas dat bestemd is voor glastuinbouwondernemingen. Datzelfde geldt voor accijnstarieven voor de glastuinbouwbedrijven zonder aardgasaansluiting. Wat het kabinet betreft komt die tegemoetkoming ook voor volgend jaar te gelden. Omdat sprake is van staatssteun is daar echter wel een goedkeuring voor nodig van de Europese Commissie. Daarom wordt nu voorgesteld de verlaging in te trekken. Mocht de goedkeuring er komen, dan zal dit voorstel alsnog worden ingetrokken en zullen verlaagde tarieven blijven gelden.
Als door het aangaan van het huwelijk een ter beschikking gesteld vermogensbestanddeel tot de huwelijksgemeenschap gaat behoren, wordt degene die het goed ter beschikking stelt, geacht dit voor de helft aan zijn/haar nieuwe partner te hebben vervreemd. Om directe heffing daarover te voorkomen wordt in een nieuw artikel 3.98c Wet IB 2001 een doorschuifregeling voorgesteld. Op grond van die doorschuifregeling wordt bij het aangaan van het huwelijk de helft van de boekwaarde van het ter beschikking gestelde vermogensbestanddeel geruisloos doorgeschoven naar de nieuwe partner, waardoor geen boekwinst wordt gereali-
Milieu-investeringsaftrek voor elektrische personenauto’s Personenauto’s die niet bestemd zijn voor het beroepsvervoer over de weg zijn nog uitgesloten van de investeringsaf-
21
F I S C A A L P R A K T I J K B L A D 2010-18
De verruiming werkt terug tot en met 1 januari 2010. VoorVoor IOAW- of IOAZ-gerechtigden wordt een mogelijkheid uitlopend op bovengenoemde wetswijziging is al eerder een gecreëerd om de ontvangen arbeidsinschakelingspremie beleidsbesluit gepubliceerd en de milieulijst aangepast. of vrijwilligersvergoeding – onder voorwaarden – niet tot het loon te rekenen. Hiermee wordt de fiscale behandeling gelijkgeschakeld Aanpassing terbeschikkingmet de arbeidsinschakelingspremie of stellingsregeling bij Tijdelijke regeling een vergoeding voor vrijwilligerswerk gemeenschap van goederen die op grond van de Wet werk en bijZoals al vooraangekondigd door de uitvraag stand (WWB) mogen worden verstrekt. staatssecretaris worden de fiscale gevolgen van twee arresten van de jaarloongegevens Jaarloonuitvraag Hoge Raad van 15 januari 2010 De tijdelijke regeling uitvraag jaar(nrs.07/13025 en 08/03923) ‘gerepawordt verlengd loongegevens wordt met drie jaar verreerd’. De Hoge Raad oordeelde in dat lengd tot 2015. Deze tijdelijke maatrearrest dat een aan de bv ter beschiktot 2015 gel biedt de inspecteur de mogelijkking gesteld vermogensbestanddeel heid om jaarloongegevens bij de werkbij een algehele gemeenschap van gever (inhoudingsplichtige) op te vragen. Het gaat dan om goederen moet worden toegerekend aan de echtgenoot die gevallen waarin de tijdvakgegevens van een werkgever ontde bestuursbevoegdheid over dat vermogensbestanddeel breken of onjuist, onvolledig of onbruikbaar zijn. heeft.
2 N O V E M B E R 2010
Het wordt nu wettelijk mogelijk gemaakt dat er een uitzondering komt voor de milieu-investeringsaftrek (MIA) voor volledig elektrische personenauto’s en zogenoemde plugin hybridepersonenauto’s met een actieradius van ten minste 50 kilometer op een volle accu.
Deblokkering spaarloontegoeden
F I S C A A L P R A K T I J K B L A D 2010-18
2 N O V E M B E R 2010
seerd. Willen de echtgenoten geen gebruikmaken van de doorschuifregeling, dan moeten zij daarvoor bij hun aangifte kiezen.
De eenmalige tegemoetkoming om met ingang van 15 september 2010 de spaarloontegoeden van 2006 t/m 2009 te deblokkeren moet nog wettelijk worden vastgelegd. Het voorstel daarvoor is via een Nota van Wijziging opgenomen in het wetsvoorstel Fiscale Verzamelwet 2010.
Om alles in goede banen te leiden wordt ook overgangsrecht voorgesteld. Daarmee wordt voorkomen dat degenen die tot 1 januari 2011 hebben gekozen voor een toerekening op basis van de bestuursbevoegdheid per 1 januari 2011 worden geconfronteerd met een gedeeltelijke staking en dus belastingheffing.
Geraadpleegd • 32 401 Wetsvoorstel tot wijziging van enkele belastingwetten en enige andere wetten (Fiscale verzamelwet 2010), volgnummers 1 t/m 5; Fida 20102993 en 20104362 • 32 504 Wetsvoorstel Belastingplan 2011 , volgnummer 1 t/m 4; Fida 20104590 • 32 505 Wetsvoorstel Overige fiscale maatregelen 2011, 32 505 volgnummers 1 t/m 4; Fida 20104591) • Hoge Raad, 15 januari 2010, nrs.07/13025 en 08/03923; Fida 20100192 en 20100198
Versoepeling forfaitair inkomen vrijgestelde beleggingsinstelling Bij een aanmerkelijk belang in een vrijgestelde beleggingsinstelling (VBI), moet jaarlijks een forfaitair voordeel van vier procent in aanmerking worden genomen. Er was onduidelijkheid over de toepassing als sprake is van een natuurlijk persoon met een aanmerkelijk belang in een vrijgestelde beleggingsinstelling (VBI A), terwijl die instelling op haar beurt een belang heeft in een andere vrijgestelde beleggingsinstelling (VBI B). Die natuurlijk persoon moet in ieder geval ter zake van het belang in VBI A een regulier voordeel van vier procent aangeven. Vraag is echter of hij daarnaast ook nog een regulier voordeel van vier procent ter zake van het indirecte belang in VBI B moet aangegeven op grond van de zogenaamde doorkijkregeling van artikel 4.14, negende lid, Wet IB 2001. Dit laatste is uiteraard niet de bedoeling omdat dit zou leiden tot een dubbeltelling. De waarde van de indirect gehouden aandelen is immers ook al verwerkt in het forfaitaire rendement dat geldt op de rechtstreeks gehouden aandelen in VBI A.
Conclusie De kern van de nu voorgestelde maatregelen voor ondernemend Nederland is er overduidelijk op gericht de liquiditeitspositie van de ondernemer te verbeteren. Zowel de verruiming van de achterwaartse verliesverrekening, de willekeurige afschrijving en het standaard worden van de kwartaalaangifte in de omzetbelasting (die elders in deze uitgave wordt besproken) hebben alle tot gevolg dat deze liquiditeitspositie sterk verbetert. De verlaging van het tarief in de vennootschapsbelasting is een uiting van het stimuleren van winstgevende ondernemingen, en zou de investeringsbereidheid moeten bevorderen. Kortom: ondernemend Nederland mag zich verheugen in de belangstelling van de wetgever en het begrip van deze voor haar bijzondere noden.
Er wordt nu voorgesteld in artikel 4.14, tiende lid, Wet IB 2001 een speciale uitzondering op de doorkijkregeling op te nemen voor situaties waarin de Nederlandse tussenhoudster een vrijgestelde beleggingsinstelling is.
22
Alle brondocumenten zijn te raadplegen op www.futd.nl
SELECT
INKOMSTENBELASTING
VENNOOTSCHAPSBELASTING/ DIVIDENDBELASTING
2010/363 Nabetaling uit meerwaardeclausule viel onder deelnemingsvrijstelling 2010/364 Schattingsjurisprudentie was nog niet achterhaald 2010/365 Fusiefaciliteit gold niet bij ontbreken zakelijke tegenprestatie 2010/369 Aandelenfusiefaciliteit gold niet voor fusie met coöperatieve vereniging
ERF- EN SCHENKBELASTING
2010/357 Dorpshuis was geen ANBI: nalatenschap niet belast tegen 8%-tarief BELASTINGEN VAN RECHTSVERKEER
2010/355 Nieuw besluit over ondernemingsfaciliteiten in de overdrachtsbelasting OB/DOUANE/ACCIJNZEN
2010/362 Verhoging BTW-correctie auto van de zaak in 2002 onterecht FORMEEL BELASTINGRECHT
2010/352 Intoetsfout fiscus alleen zonder heffingsrente navorderbaar 2010/360 Geen verzuimboete omdat voor deel suppletieaangifte sprake was van AVAS 2010/361 Contante uitbetaling in buitenland viel onder art. 16, lid 4, AWR 2010/366 Aanhouden zaak in afwachting van rechtspraak reden voor opleggen VA 2010/367 Door adviseur ten onrechte berekende BTW kon niet worden nageheven 2010/370 Onderzoek naar gevolgen beurscrisis voor opleggen VA was niet nodig INVORDERING
2010/351 Brief van directeur verhinderde bestuurdersaansprakelijkheid
23
Directeur-grootaandeelhouder (DGA) X ging in beroep tegen een navorderingsaanslag IB terzake van een uitdeling met een boete van 100%. Nadat de Hoge Raad hierover in 2006 arrest had gewezen en de zaak had verwezen naar Hof Den Haag, vernietigde het verwijzingshof in 2009 de navorderingsaanslag en de boete. Volgens het Hof was geen sprake van een uitdeling, omdat de provisiebetalingen die toekwamen aan de BV volgens het Hof abusievelijk op de privérekening van X waren geboekt. De staatssecretaris ging in cassatie en stelde dat het Hof de bewijslast had moeten omkeren, omdat niet de vereiste aangifte was gedaan. De Hoge Raad heeft het beroep in cassatie van de staatssecretaris ongegrond verklaard. Volgens de Hoge Raad gold voor de IB dat bij inhoudelijke gebreken in een aangifte slechts dan kon worden aangenomen dat de vereiste aangifte niet was gedaan, als aan de hand van de normale regels van stelplicht en bewijslast was vastgesteld dat sprake was van één of meer gebreken die ertoe leidden dat de volgens de aangifte verschuldigde belasting verhoudingsgewijs aanzienlijk lager was dan de werkelijk verschuldigde belasting. Het Hof had terecht aan de hand van de normale regels van stelplicht en bewijslast beoordeeld of sprake was van een uitdeling. In de beslissing van het Hof dat geen sprake was van een uitdeling, lag
F I S C A A L P R A K T I J K B L A D 2010-18
2010/353 Bij niet-bewezen uitdeling, kwam omkering bewijslast niet meer aan de orde 2010/354 Inkomsten als verpleegkundige in de thuiszorg vormden geen onderneming 2010/356 Verkoopactiviteiten voor Herbalife geen bron van inkomen 2010/358 Betalingen door ex-partner vormden geen belaste alimentatie 2010/359 Uitdeling voor nietvergoeden van door BV betaalde bouwkosten privéwoning 2010/368 Vrijmetselaarsloges waren ook volgens Hof een ANBI
Bij niet-bewezen uitdeling, kwam omkering bewijslast niet meer aan de orde 2010/353
2 N O V E M B E R 2010
FP Select bevat een selectie van recente fiscale rechtspraak en wetgeving en is een samenvatting van de wekelijkse e-mail voor abonnees. FP Select mail bevat ook de brondocumenten. Berichten die hier niet zijn opgenomen, vindt u in de wekelijkse e-mail of op www.futd.nl
INKOMSTENBELASTING
besloten dat het niet had ontbroken aan de vereiste aangifte, zodat omkering van de bewijslast niet aan de orde was. Hoge Raad, 1 oktober 2010, 09/02151 Fida 20104832
F I S C A A L P R A K T I J K B L A D 2010-18
2 N O V E M B E R 2010
INKOMSTENBELASTING
Inkomsten als verpleegkundige in de thuiszorg vormden geen onderneming 2010/354
De in 1941 geboren mevrouw X werkte als verpleegkundige in loondienst. Vanaf haar pensionering in 2006 ontving zij een AOW-uitkering en een pensioen. Vanaf eind februari 2006 werkte zij via bemiddelingsbureaus als verpleegkundige in de thuiszorg. Zij stelde dat deze werkzaamheden kwalificeerden als onderneming, zodat zij recht had op de zelfstandigenaftrek en kon doteren aan de oudedagsreserve. Rechtbank Leeuwarden besliste dat mevrouw X voor toewijzing van cliënten afhankelijk was van de bemiddelingsbureaus. Zij had op één uitzondering na in 2006 zelf geen cliënten geworven. Facturering vond niet plaats door mevrouw X, maar door de bemiddelingsbureaus of daaraan gelieerde stichtingen derdengelden. Verder liet zij zich bij ziekte en dergelijke vervangen door collega’s van hetzelfde bemiddelingsbureau, die niet door haar maar door het bemiddelingsbureau werden uitbetaald. Mevrouw X werd daarbij voor haar diensten beloond aan de hand van de door de bemiddelingsbureaus gehanteerde tarieven. De Rechtbank verklaarde het beroep van mevrouw X ongegrond. Arr.rb. Leeuwarden, 2 september 2010, AWB09/2724 Fida 20104851
INKOMSTENBELASTING
Betalingen door ex-partner vormden geen belaste alimentatie
2010/358
Mevrouw X en haar echtgenoot Y verbraken in september 2004 hun samenwoning. Tot juni 2005 stonden zij samen met hun drie kinderen op hetzelfde adres ingeschreven. In juni 2006 tekenden X en Y het echtscheidingsconvenant. Zij hielden ten behoeve van de gezamenlijke uitgaven voor het huishouden en hun kinderen een gezamenlijke bankrekening aan waarover zij vrijelijk konden beschikken. Y stortte in 2005 e 20.316 op deze rekening en X e 6.806. In het convenant was vastgelegd dat Y ten behoeve van de kinderen e 350 per kind per maand betaalde. Vanaf de dag van de echtscheiding betaalde Y e 1.050 bruto per maand aan X. De inspecteur stelde dat X en Y het gehele jaar 2005 duurzaam gescheiden hadden geleefd en dat X van Y e 7.816 had ontvangen als voorziening in het levensonderhoud. X ging in beroep. Rechtbank Leeuwarden verklaarde haar beroep gegrond, waarop de inspecteur in hoger beroep ging. Hof Leeuwarden besliste dat de inspecteur niet aannemelijk had gemaakt dat X en Y een voorlopige voorziening zouden hebben getroffen. Het bewijs van een berekening van de onderhoudsbehoefte van de kinderen die was gebaseerd op algemene alimentatienormen was volgens het Hof te zwak om te kunnen concluderen dat X en Y deze betalingen hadden bedoeld om enkel in het levensonderhoud van X te voorzien, voorzover de betalingen door de man de met die algemene alimentatienormen bere-
24
kende onderhoudsbehoeften overstegen. Daarbij was het van belang dat X in haar eigen onderhoud kon voorzien en dat zij en Y met de betalingen van Y slechts bedoeld hadden de levensstandaard van de kinderen in stand te laten. Hof Leeuwarden, 1 oktober 2010, 24/10 Fida 20104877 INKOMSTENBELASTING
Uitdeling voor niet-vergoeden van door BV betaalde bouwkosten privéwoning
2010/359
Mevrouw X was gehuwd met Y die een aannemersbedrijf exploiteerde. X was directeur en enig aandeelhouder van BV Z. In augustus 2000 werd door tussenkomst van door de dochtervennootschappen van BV Z een stuk grond geleverd waarop een woning voor X en Y zou worden gebouwd. De woning werd gebouwd door een andere dochtervennootschap van BV Z, die in maart 2003 failliet ging. De curator in het faillissement dagvaardde X wegens ongerechtvaardigde verrijking, omdat zij de kosten voor de bouw van haar woning niet aan deze BV had betaald. De civiele kamer van Hof Amsterdam veroordeelde X in april 2006 tot betaling van e 207.000 aan de curator. De belastingkamer van Hof Amsterdam was het in navolging van Rechtbank Haarlem met de inspecteur eens dat X in 2002 een (middellijke) uitdeling van winst van e 207.000 had genoten terzake van het niet-voldoen van een deel van de bouwkosten ten behoeve van de bouw van de eigen woning. Het Hof verwierp de stelling van X dat de uitdeling op een lager bedrag moest
Alle brondocumenten zijn te raadplegen op www.futd.nl
Verkoopactiviteiten voor Herbalife geen bron van inkomen
2010/356
X startte in 2004 als onafhankelijk distributeur met de verkoop van Herbalife-producten (gezondheidsproducten). Hij behaalde alleen in 2005 een positief resultaat. Daarna waren de resultaten negatief en in 2008 staakte X de activiteiten. Naar aanleiding van een controle in 2008 stelde de inspecteur dat de activiteiten van X geen bron van inkomen vormden. Hij weigerde het door X in 2007 in aftrek gebrachte verlies van e 1.711 en de door hem opgevoerde zelfstandigenaftrek. De inspecteur zegde daarbij toe het ondernemerschap voor 2005 en 2006 te laten rusten. X ging in beroep. Rechtbank Breda besliste dat niet aannemelijk was geworden
INKOMSTENBELASTING
Vrijmetselaarsloges waren ook volgens Hof een ANBI
2010/368
De Orde van Vrijmetselaren onder het Grootoosten der Nederlanden (X) wilde met de bij haar aangesloten vrijmetselaarsloges worden aangemerkt als ANBI als bedoeld in artikel 6:33 Wet IB 2001. De inspecteur was het met de vrijmetselaarsloge eens dat sprake was van levensbeschouwelijke instellingen, maar volgens de inspecteur kon een levensbeschouwelijke instelling pas als ANBI worden aangemerkt als de werkzaamheden van de instelling ongeveer in gelijke mate het algemene en een particulier belang dienden. Dit bleek volgens de inspecteur uit het Scientology Kerk Amsterdam-arrest van de Hoge Raad. Rechtbank Den Haag verklaarde het beroep van X gegrond, waarop de inspecteur in hoger beroep ging. Hof Den Haag besliste dat de inspecteur met zijn opvatting een te ver strekkende uitleg gaf aan artikel 41a, letter b, Uitvoeringsregeling IB 2001. Het
25
Hof besliste vervolgens dat X uitsluitend werkzaamheden verrichtte van levensbeschouwelijke aard. Alle werkzaamheden vormden samen een geheel dat dienstig was aan het levensbeschouwelijke doel. De vrijmetselaarsloge was volgens het Hof dus geen gezelligheidsverenging, zoals de inspecteur bepleitte, maar was volgens het Hof een uniek cultureel fenomeen, zijnde een geseculariseerde vorm van een kerkgenootschap, waarbij in principe geen beperkt toelatingsgebied gold. De werkzaamheden waren volgens het Hof in organisatorische zin dienstig aan de levensbeschouwelijke werkzaamheden van de loges. X en de door haar verrichte werkzaamheden moesten dan ook niet apart worden getoetst aan het algemeen belangcriterium. Het Hof bevestigde de uitspraak van de Rechtbank. Hof Den Haag, 28 juli 2010, BK09/00771 Fida 20105039 VENNOOTSCHAPSBELASTING/ DIVIDENDBELASTING
2010/363 Nabetaling
uit meerwaardeclausule viel onder deelnemingsvrijstelling
BV X verkocht op 29 juni 1998 haar deelneming BV Y voor ruim e 6,3 mln aan BV A. Van de koopsom bleef BV A bijna e 1,6 mln schuldig in de vorm van een achtergestelde lening. In de verkoopakte was een meerwaardeclausule opgenomen zodat BV X onder bepaalde voorwaarden kon delen in de in de toekomst eventueel te behalen resultaten van BV Y. In haar aangifte Vpb 1999 verantwoordde BV X de bij de verkoop verkregen
F I S C A A L P R A K T I J K B L A D 2010-18
INKOMSTENBELASTING
dat er in 2007 bij X een objectieve winstverwachting bestond. De inspecteur had ter zitting geloofwaardig verklaard dat bij zogenoemde multilevel organisaties zoals Herbalife de praktijk leerde dat enkel degenen die vrij hoog in de organisatie zaten en veel sub-distributeurs hadden in staat waren om een positief resultaat te behalen. X had echter geen sub-distributeurs. De Rechtbank verklaarde het beroep van X ongegrond. Arr.rb. Breda, 24 september 2010, AWB10/1703 Fida 20104868
2 N O V E M B E R 2010
worden gesteld omdat zij door het aanvaarden van een compromis niet meer dan e 150.000 aan de curator had hoeven betalen. Het was namelijk niet duidelijk geworden waarom de curator van mening was dat kon worden volstaan met een betaling van e 150.000. Het Hof verwierp ook de stelling van X dat de uitdeling niet in 2002, maar in 2003 had plaatsgevonden, omdat de woning in 2003 was opgeleverd. Volgens het Hof was de bouw van de woning eind 2002 voltooid en had in dat jaar hooguit de oplevering nog niet plaatsgevonden. Volgens het Hof was het in zakelijke verhoudingen aannemelijk dat het overgrote deel van de bouwkosten vóór het eind van 2002 was voldaan. Hof Amsterdam, 16 september 2010, 08/00380 Fida 20104918
2 N O V E M B E R 2010 F I S C A A L P R A K T I J K B L A D 2010-18
opbrengst minus de fiscale boekwaarde van de aandelen onder de deelnemingsvrijstelling. Daarnaast voerde zij e 551.343 op als vordering. Dit was de contante waarde van hetgeen mogelijkerwijs nog van BV A als aanvullende betaling zou worden verkregen. In haar aangifte Vpb 2001 bracht BV X het bedrag van e 551.343 ten laste van het resultaat, omdat BV A geen aanvullende betalingen had gedaan en deze ook niet meer zouden volgen. De inspecteur weigerde de aftrek. De Hoge Raad besliste dat het recht op nabetaling in dit geval was vastgelegd in twee clausules, waarin BV X in de ene een recht op een nabetaling kreeg voor het geval dat BV A de aandelen BV Y zou vervreemden. Deze nabetaling was vastgesteld op een deel van de door BV A bij die vervreemding gerealiseerde winst. In de andere clausule was voor BV X een recht op nabetaling opgenomen voor het geval de aandelen BV Y niet door BV A werden vervreemd, maar BV Y de achtergestelde lening afloste. Deze nabetaling sloot qua berekeningswijze aan bij de eerste clausule, met dien verstande dat in plaats van 17,5% van de winst bij vervreemding 17,5% van het verschil tussen twee op het gemiddelde geconsolideerde bedrijfsresultaat van BV Y en haar dochtervennootschappen gebaseerde waarden in aanmerking werd genomen. Volgens de Hoge Raad was deze nabetalingsregeling niet een recht dat naar zijn aard zelfstandig tot winsten en verliezen leidde, als waarvan sprake was in de schattingsjurisprudentie van de Hoge Raad. De Hoge Raad verklaarde het beroep in cassatie van de staatssecretaris gegrond. Hoge Raad, 8 oktober 2010, 08/04727 Fida 20104948
VENNOOTSCHAPSBELASTING/ DIVIDENDBELASTING
Fusiefaciliteit gold niet bij ontbreken zakelijke tegenprestatie 2010/365
De coöperatieve Vereniging X hield zich bezig met beheer van onroerende zaken en de exploitatie van een administratie- en belastingadvieskantoor. X had drie leden. Twee daarvan (A en B) waren (ieder voor 50%) gerechtigd tot het vermogen en de jaarwinst. Toen bleek dat de gedragsen beroepsregels van de NOAB en het CB de gemengde activiteiten van X niet toestonden, werden de beide activiteiten gescheiden. Hiertoe richtten de leden A en B op 17 december 2003 de Coöperatieve Vereniging Y op, werd vervolgens nog een nieuw lid (C) benoemd en trad ook X toe als lid van Y. Daarna waren A en B ieder gerechtigd tot respectievelijk 45% van het vermogen en 45% van de jaarwinst, C tot 0% van het vermogen en 0% van de jaarwinst en X tot 10% van het vermogen en 10% van de jaarwinst. Op dezelfde dag nam Y voor e 1 de aandelen in BV Z over van Y. Bij onderhandse akte van 31 december 2003 werd het klantenbestand van het administratie- en belastingadvieskantoor van X per 1 januari 2004 overgedragen aan Y. De overdracht vond plaats tegen uitreiking van lidmaatschapsbewijzen in die zin dat alle rechten op het klantenbestand eigendom bleven van dezelfde leden als die bij de overdrager reeds lid waren. De inspecteur rekende de met de overdracht van het klantenbestand behaalde voordeel van e 320.000 tot de belaste winst. X ging in beroep en stelde dat de bedrijfsfu-
26
sieregeling van artikel 14, lid 1, Wet Vpb van toepassing was. Hof Arnhem besliste in navolging van Rechtbank Arnhem dat X geen recht had op de bedrijfsfusiefaciliteit, omdat geen sprake was van een adequate (zakelijke) tegenprestatie voor de inbreng van het klantenbestand. De uitreiking van één lidmaatschapsbewijs aan X was geen gelijkwaardige tegenprestatie, omdat het belang in het klantenbestand van X afnam van 100% (als eigenaar) naar 10% (op grond van het lidmaatschap in de overnemer). Hof Arnhem, 14 september 2010, 09/00383 Fida 20104992 VENNOOTSCHAPSBELASTING/ DIVIDENDBELASTING
Schattingsjurisprudentie was nog niet achterhaald
2010/364
BV X verkocht op 12 november 1999 haar deelneming in BV G aan een derde. De verkoopprijs bestond uit een vast bedrag en een variabel bedrag afhankelijk van de winst van BV G. Voor het variabele deel nam BV X per 31 december 1999 een vordering op de balans op van e 206.470. Op 16 mei 2001 ontving BV X terzake van het variabele deel van de verkoopprijs e 213.297. In haar begin 2002 ingediende aangifte Vpb 2000 stelde BV X dat de beginwaardering van de vordering van e 206.470 onjuist was en dat zij deze fout wilde herstellen door in de balans per 1 januari 2000 de vordering te waarderen op e 335.071. In haar aangifte Vpb 2001 bracht BV X het waardeverlies op de vordering van e 121.775 ten laste van haar winst. Hof Arnhem besliste dat uit het falconsarrest uit 2002 en het netwerkorganisa-
Alle brondocumenten zijn te raadplegen op www.futd.nl
Aandelenfusiefaciliteit gold niet voor fusie met coöperatieve vereniging 2010/369
BV X was lid van de Coöperatieve Groothandelsvereniging A en bezat daarnaast aandelen in BV B, een franchiseorganisatie van doe-het-zelfzaken. In 2007 besloten A en BV B te fuseren. De aandeelhouders van BV B droegen hun aandelen tegen bijschrijving op de ledenrekening over aan A. BV X stelde dat sprake was van een aandelenfusie als bedoeld in artikel 3.55, lid 2, onderdeel a, Wet IB 2001 zodat zij recht had op de aandelenfusiefaciliteit, maar de inspecteur was het daar niet mee eens. BV X ging in beroep. Rechtbank Haarlem besliste dat artikel 3.55 Wet IB 2001 ook met betrekking tot nationale fusies richtlijnconform moesten worden toegepast. De Fusierichtlijn was in 2005 gewijzigd en daarbij was onder meer de coöperatie en de vereniging op coöperatieve grondslag toegevoegd aan de lijst van wat onder vennootschap in
27
ERF- EN SCHENKBELASTING
Dorpshuis was geen ANBI: nalatenschap niet belast tegen 8%-tarief
2010/357
Stichting X exploiteerde zonder winstoogmerk een dorpshuis dat verenigingen en organisaties konden huren voor activiteiten met een cultureel en maatschappelijk karakter. X zette voor het beheer van het dorpshuis vrijwilligers in. In het dorpshuis was een bar die alleen was geopend op momenten dat er activiteiten in het dorpshuis waren. Van 2005 tot en met 2007 bedroeg het exploitatieresultaat respectievelijk e 4.054, e 1.366 en e 2.623 bij een kostentotaal van respectievelijk e 37.472, e 35.706 en e 33.240. In 2006 verkreeg X een nalatenschap van e 227.432. De inspecteur legde een aanslag successierecht op naar het tarief van tariefgroep III (dit leidde tot een aanslag van e 118.029). X ging in beroep en stelde dat zij recht had op het tarief van 8% dat gold voor algemeen nut beogende instellingen. Hof Leeuwarden was het daar echter niet mee eens. Met de exploitatie van het dorpshuis werd volgens het Hof niet rechtstreeks het algemeen belang gediend. Voor de toepassing van artikel 24, lid 4, SW was vereist dat de instelling (zelf) het algemeen nut beoogde, waarvan pas sprake was als de werkzaamheden van de instelling rechtstreeks erop gericht waren enig algemeen belang te dienen. Het ging daarbij dus niet om de vraag of ten gevolge van die werkzaamheden om enigerlei reden (indirect) het algemeen belang was gediend. Het feit dat enkele verenigingen en organisaties die het
F I S C A A L P R A K T I J K B L A D 2010-18
VENNOOTSCHAPSBELASTING/ DIVIDENDBELASTING
de zin van de Fusierichtlijn moest worden verstaan. Ook een coöperatie of coöperatieve vereniging moest volgens de Rechtbank onder het begrip vennootschap in artikel 3.55 Wet IB 2001 worden geschaard. Verder gold als vereiste voor een kwalificerende aandelenfusie dat sprake was van uitgifte van “bewijzen van deelgerechtigdheid”. Volgens de Rechtbank moest dit begrip zo worden uitgelegd dat een coöperatie of een coöperatieve vereniging een vennootschap was in de zin van de Fusierichtlijn. Dit betekende dat ook het begrip aandelen in artikel 3.55, lid 2, onderdeel a, Wet IB 2001 richtlijnconform moest worden geïnterpreteerd, en dat lidmaatschapsrechten daar ook onder vielen. Dit alles kon BV X volgens de Rechtbank echter niet baten, omdat met de bijschrijving op de ledenrekening niet was voldaan aan het vereiste dat sprake moest zijn van een uitgifte van bewijzen van deelgerechtigdheid. Dat een bestaand belang in een coöperatie of coöperatieve vereniging niet anders kon worden uitgebreid dan door middel van bijschrijving van lidmaatschapsrechten op de ledenrekening was volgens de Rechtbank het gevolg van het Nederlandse wettelijk stelsel en niet van de uitbreiding van de Fusierichtlijn met de coöperatie en coöperatieve vereniging. De Rechtbank verwierp het beroep van BV X op de ruimere toepassing van de aandelenfusiefaciliteit op grond van de Fusierichtlijn. Op grond van de letterlijke tekst van artikel 3.55, lid 2, onderdeel a, Wet IB 2001 kon de fusie tussen A en BV B niet worden beschouwd als een aandelenfusie. De Rechtbank verklaarde het beroep ongegrond. Arr.rb. Haarlem, 23 september 2010, AWB08/7439 Fida 20105055
2 N O V E M B E R 2010
tie-arrest uit 2005 niet volgde dat de schattingsjurisprudentie was achterhaald. De waardemutatie van de earn out-vordering was aftrekbaar. De staatssecretaris ging tevergeefs in cassatie. De Hoge Raad besliste dat het Hof terecht had beslist dat uit het falconsarrest en het netwerkorganisatie-arrest niet volgde dat de zogenoemde earn-outjurisprudentie was achterhaald. De Hoge Raad bevestigde de uitspraak van het Hof. Hoge Raad, 8 oktober 2010, 09/00172 Fida 20104949
2 N O V E M B E R 2010 F I S C A A L P R A K T I J K B L A D 2010-18
dorpshuis gebruikten het algemeen belang dienden en X gunstige voorwaarden bood waardoor die instellingen hun doelstellingen beter konden bereiken, maakte niet dat X zelf het algemeen belang diende. Het Hof verklaarde het beroep van X ongegrond en vernietigde de andersluidende uitspraak van Rechtbank Leeuwarden. Hof Leeuwarden, 1 oktober 2010, 09/00179 Fida 20104879 BELASTINGEN VAN RECHTSVERKEER
Nieuw besluit over ondernemingsfaciliteiten in de overdrachtsbelasting
2010/355
Er is een nieuw besluit uitgebracht over de toepassing van de ondernemingsfaciliteiten in de overdrachtsbelasting. In dit besluit, dat op 6 oktober 2010 in werking treedt, zijn de besluiten van 21 december 2005 en 9 augustus 2007 geactualiseerd. Wij ontlenen aan het nieuwe besluit het volgende: • Per 1 januari 2010 geldt een tijdelijke vrijstelling van overdrachtsbelasting voor de inbreng van een onroerende zaak en de rechtstreeks daarmee samenhangende schulden in een BV indien de onroerende zaak behoort tot een werkzaamheid in de zin van artikel 3.92, lid 1, Wet IB 2001. De belasting die niet is geheven terzake van de inbreng is alsnog verschuldigd als de inbrenger binnen drie jaren na de inbreng niet meer (nagenoeg) het gehele belang heeft in de vennootschap waarin is ingebracht. De minister keurt met terugwerkende kracht tot en met 1 januari 2010 onder voorwaarden
goed dat de overdrachtsbelasting niet alsnog is verschuldigd als sprake is van een vervreemding van het belang in het kader van een splitsing als bedoeld in artikel 5c Uitv. besl. BRV of van een vervreemding van het belang doordat ten minste 75% van de aandelen van de vennootschap waarin is ingebracht, wordt verkregen door een andere vennootschap tegen toekenning van eigen aandelen aan de inbrenger. • De belasting die op grond van de tijdelijke vrijstelling niet is geheven terzake van de inbreng is ook verschuldigd als de vennootschap gedurende een periode van drie jaren na de inbreng op enig tijdstip niet meer in het bezit is van de ingebrachte onroerende zaak. De minister keurt met terugwerkende kracht tot en met 1 januari 2010 goed dat de belasting niet alsnog is verschuldigd in geval van een vervreemding van de onroerende zaak in het kader van een fusie, een interne reorganisatie of een splitsing als bedoeld in het Uitvoeringsbesluit BRV. • De minister keurt onder voorwaarden goed dat de vrijstelling van overdrachtsbelasting bij een bedrijfsopvolging van toepassing is op een overdracht van een onderneming door een ondernemer aan een familielid, die wordt gevolgd door een inbreng van de onderneming door dit familielid in een personenvennootschap met zijn of haar aanstaande echtgenoot of met een ander familielid van de oorspronkelijke ondernemer. Min. v. Fin., 27 september 2010, DGB2010/1004M Fida 20104866
28
OB/DOUANE/ACCIJNZEN
Verhoging BTW-correctie auto van de zaak in 2002 onterecht 2010/362
BV X had in 2002 aan twee werknemers personenauto’s ter beschikking gesteld, die zij ook privé mochten gebruiken. In haar aangifte BTW voor december 2002 hield BV X rekening met een correctie voor het privégebruik van die auto’s. Zij berekende die correctie overeenkomstig het BUA op 12% van 25% van de catalogusprijs. BV X stelde later in bezwaar en beroep dat het BUA in strijd was met de Zesde BTW-Richtlijn. Verder stelde zij dat de verhoging van het autokostenforfait in 2002 van 20 naar 25% in een besluit van 30 augustus 2002 in strijd was met de Zesde BTW-Richtlijn. Hof Den Bosch was het daar niet mee eens. BV X ging in cassatie. De Hoge Raad wees op het arrest Oracle BV en Holding BV X van het EU-Hof van Justitie van 15 april 2010 en besliste dat de aftrekbeperking niet in strijd was met artikel 17, lid 6, Zesde BTWRichtlijn. De Hoge Raad verklaarde het cassatieberoep toch gegrond, omdat het besluit van 30 augustus 2002 in strijd met het rechtszekerheidsbeginsel het percentage met terugwerkende kracht had verhoogd. De Hoge Raad deed de zaak zelf af en verleende een BTW-teruggaaf van e 235.: Hoge Raad, 8 oktober 2010, 42773 Fida 20104945
Alle brondocumenten zijn te raadplegen op www.futd.nl
FORMEEL BELASTINGRECHT
Geen verzuimboete omdat voor deel suppletieaangifte sprake was van AVAS
2010/360
FORMEEL BELASTINGRECHT
vorderd, niet meteen bij de vaststelling van de primitieve aanslag was geheven. Onder die omstandigheden verzette het zorgvuldigheidsbeginsel zich er volgens de Hoge Raad tegen dat aan X over het nagevorderde bedrag heffingsrente in rekening werd gebracht. De Hoge Raad deed de zaak zelf af en vernietigde beschikking heffingsrente. Hoge Raad, 1 oktober 2010, 09/04669 Fida 20104833 FORMEEL BELASTINGRECHT
2010/352
Intoetsfout fiscus alleen zonder heffingsrente navorderbaar
Contante uitbetaling in buitenland viel onder art. 16, lid 4, AWR
Toen de inspecteur er achterkwam dat bij de aanslagregeling van X bij de aftrek elders belast e 143.333 in plaats van e 28.204 aan aftrek buitenlandse bronheffing was opgenomen, legde hij een navorderingsaanslag op. X ging in beroep en stelde dat sprake was van een niet-navorderbaar ambtelijk verzuim. Hof Den Haag handhaafde echter de navorderingsaanslag, maar nam geen beslissing over de heffingsrente, omdat X daartegen geen bezwaar had gemaakt. X ging in cassatie. De Hoge Raad heeft de uitspraak van het Hof vernietigd. Op grond van een arrest van 27 november 2009 moest een bezwaar tegen een belastingaanslag tevens worden opgevat als bezwaar tegen een op hetzelfde aanslagbiljet vermelde beschikking inzake heffingsrente die met deze aanslag samenhing. Vervolgens besliste de Hoge Raad dat het uitsluitend aan een vergissing van de Belastingdienst te wijten was geweest dat het bedrag dat was nage-
Nadat de aanslag Vpb 1992 van BV X conform de aangifte was opgelegd, kwam de inspecteur er achter dat haar in Nederland wonende bestuurder op 9 januari 1992 een bedrag van e 113.445 had gestort op een door BV X bij de ABN-AMRO in Nederland aangehouden bankrekening. Het geld bleek afkomstig te zijn uit een PoolsRussische handelstransactie waarbij BV X betrokken was geweest, en viel, anders dan BV X had geboekt, niet onder de deelnemingsvrijstelling. In 2004 legde de inspecteur met toepassing van de verlengde navorderingstermijn een navorderingsaanslag op. Hof Den Haag besliste dat geen sprake was van een in het buitenland opgekomen inkomensbestanddeel in de zin van artikel 16, lid 4, AWR, zodat de navorderingstermijn was beperkt tot vijf jaren. De staatssecretaris ging in cassatie. De Hoge Raad was het met de staatssecretaris eens dat de omstandigheid dat de oorsprong van de vordering in het buitenland lag en
2010/361
F I S C A A L P R A K T I J K B L A D 2010-18
29
2 N O V E M B E R 2010
A was directeur en enig aandeelhouder van BV X. Nog voor de oprichting van die BV was A gestart met de ontwikkeling en bouw van een appartementencomplex. Eind 2006 sloot A met de inspecteur in het kader van de heffing van de IB een vaststellingsovereenkomst waarin ze overeenkwamen dat A de bouwkosten van het penthouse waar hij zelf wilde gaan wonen, in privé zou betalen en dat het resultaat uit overige werkzaamheden met terugwerkende kracht kon worden ingebracht in de toen nog op te richten BV X. Voor de BTW-heffing werden die afspraken ook tot richtsnoer genomen. In 2007 besloot A het penthouse niet te betrekken, maar te emigreren. In 2009 keerde hij terug naar Nederland en betrok twee studio’s in het complex. Hij sprak met de inspecteur af dat de studio’s voor wat betreft de fiscale behandeling in de plaats traden van het penthouse. BV X diende vervolgens eind 2009 een suppletieaangifte BTW over 2008 in naar een te betalen bedrag van e 21.875, waarvan e 17.482 betrekking had op de BTW voor de studio’s. De inspecteur legde een naheffingsaanslag BTW op met een verzuimboete van 5% (e 1.193). BV X was het daar niet mee eens. Zij beriep zich op afwezigheid van alle schuld (AVAS), omdat zij ten tijde van het doen van de aangiften over 2008 niet kon weten dat de verschuldigdheid terzake van de studio’s bestond. Rechtbank Breda was het daarmee eens.
Voor het opleggen van een verzuimboete moest het bedrag van e 17.482 buiten de grondslag blijven en resteerde een bedrag van e 4.393. Op grond van § 24a, lid 2, BBBB 1998 werd echter geen boete opgelegd als het bedrag dat naar aanleiding van een vrijwillige verbetering alsnog werd betaald, minder bedroeg dan e 5.000. De Rechtbank vernietigde de boete. Arr.rb. Breda 24 september 2010 AWB10/1539 Fida 20104925
2 N O V E M B E R 2010 F I S C A A L P R A K T I J K B L A D 2010-18
deze oorsprong door de uitbetaling in contanten aan het zicht van de Nederlandse fiscus was onttrokken, voldoende was om de vordering onder artikel 16, lid 4, AWR te laten vallen. Dit werd niet anders doordat de contanten later op een in Nederland aangehouden, door BV X in haar aangifte Vpb verantwoorde, bankrekening waren gestort. Anders dan bij een rechtstreekse betaling op een Nederlandse bankrekening bleef dan dat de oorsprong van de betreffende gelden aan het zicht van de Nederlandse fiscus was onttrokken. Hoge Raad, 8 oktober 2010, 09/04322 Fida 20104954 FORMEEL BELASTINGRECHT
Aanhouden zaak in afwachting van rechtspraak reden voor opleggen VA 2010/366
X was door zijn werkgever op nonactief gesteld. Hij ontving in 2006 van zijn werkgever inkomsten op grond van de Tijdelijke ouderenregeling (TOR) en gaf die inkomsten aan als loon uit tegenwoordige dienstbetrekking. In mei 2007 ontving X de voorlopige aanslag (VA). Op 7 augustus 2008 ontving X bericht dat van zijn aangifte werd afgeweken, omdat hij teveel ingehouden loonheffing had aangegeven. Op 14 oktober 2009 volgde de definitieve aanslag over 2006, waarin naast de aangekondigde afwijking ook de arbeidskorting werd geschrapt. Rechtbank Leeuwarden besliste dat in 2006 geen sprake was van het verrichten van tegenwoordige arbeid, zodat X op grond van arrest van de Hoge Raad van 17 april 2009 niet voor de arbeidskorting in aan-
merking kwam. De Rechtbank zag echter wel aanleiding de aan X in rekening gebrachte heffingsrente te verminderen. Tussen de brief met de aankondiging van de afwijking van de aangifte en het opleggen van de aanslag waren 14 maanden verstreken en tussen het arrest van de Hoge Raad waarin het vraagstuk van de TOR was uitgekristalliseerd en het opleggen van de aanslag waren 6 maanden verstreken. De termijn tussen het moment waarop alle elementen voor het opleggen van de aanslag bekend waren – 7 augustus 2008 – en de datum van het vaststellen van die aanslag was onnodig lang. Wanneer de inspecteur ervoor koos om in afwachting van jurisprudentie de definitieve aanslag achterwege te laten, bracht het zorgvuldigheidsbeginsel volgens de Rechtbank mee dat hij een nadere VA oplegde, ook als een belastingplichtige daar niet zelf om verzocht. De Rechtbank hield rekening met de driemaandstermijn voor het opleggen van de aanslag en verminderde de heffingsrente tot de periode van 1 januari 2007 tot 7 november 2008. Arr.rb. Leeuwarden, 23 september 2010, AWB09/3033 Fida 20104994 FORMEEL BELASTINGRECHT
Door adviseur ten onrechte berekende BTW kon niet worden nageheven 2010/367
BV X ontving van haar adviseur facturen voor de doorbetaling van nettolonen waarover de adviseur ten onrechte BTW in rekening had gebracht. BV X bracht die BTW in aftrek. In eerste instantie legde de
30
inspecteur terzake van het ten onrechte in rekening brengen van BTW een naheffingsaanslag op aan de adviseur, maar die bleef onbetaald. De inspecteur legde vervolgens aan BV X een naheffingsaanslag BTW op met een boete van 25% voor de ten onrechte afgetrokken BTW. BV X ging in beroep en stelde dat zij vanwege het ontbreken van fiscale kennis juist de adviseur had ingeschakeld. Rechtbank Breda besliste dat uit een besluit van 12 augustus 2004 over onterecht gefactureerde BTW bleek dat de afnemer bij de beoordeling van de juistheid van de op een factuur vermelde BTW voor de niet direct vaststaande feiten en omstandigheden veelal kon afgaan op wat hem daarover door de leverancier werd verteld. Van de afnemer mocht volgens het besluit wel worden verlangd dat hij niet zonder meer vertrouwde op de verklaringen van de contractspartner, vooral in de gevallen waarin bij hem gerede twijfel had moeten bestaan over de juistheid van de door de leverancier verstrekte gegevens. Dit kon BV X in de omstandigheden van het geval volgens de Rechtbank echter niet worden tegengeworpen. De contractpartner was hier de adviseur zelf, die nu juist vanwege diens kennis door BV X was ingeschakeld. Het was ook niet gebleken dat BV X aan de betrouwbaarheid van haar adviseur had moeten twijfelen. BV X mocht volgens de Rechtbank dan ook vertrouwen op haar adviseur en hoefde niet te twijfelen aan de juistheid van de facturen. De Rechtbank verklaarde het beroep van BV X gegrond en vernietigde de naheffingsaanslag en de boete. Arr.rb. Breda, 24 september 2010, AWB10/953 Fida 20105011
Alle brondocumenten zijn te raadplegen op www.futd.nl
FORMEEL BELASTINGRECHT
Onderzoek naar gevolgen beurscrisis voor opleggen VA was niet nodig
2010/370
INVORDERING
Brief van directeur verhinderde bestuurdersaansprakelijkheid
2010/351
31
F I S C A A L P R A K T I J K B L A D 2010-18
X werd in 1998 benaderd door mevrouw C, met de vraag of hij bestuurder wilde worden van de tot dat moment lege BV E. Mevrouw C wilde een perceel kopen, maar wilde dat nog niet naar buiten toe kenbaar maken, zodat zij de grond eerst wilde onderbrengen in BV E. X ging hiermee akkoord en werd als bestuurder van BV E in het handelsregister ingeschreven. In 1999 richtte BV E samen met BV N, BV A op, waarbij BV E 51% van de aandelen verkreeg. In een brief van 29 februari 2000 gaf X aan mevrouw C te kennen dat hij niet meer als (nog steeds onbezoldigd) directeur van BV E in het handelsregister wilde staan, mede omdat hij geen zicht meer had op de diverse activiteiten die in de BV werden verricht. In maart 2000 kocht BV A een perceel bouwgrond voor ruim e 1,3 mln exclusief BTW. BV A voldeed de BTW van e 234.829 niet op aangifte. In mei 2000 droeg X de bescheiden van BV E over aan mevrouw C. In november 2000 vroeg hij mevrouw C opnieuw wanneer een einde gemaakt kon worden aan zijn
directeurschap in BV E en wat er in BV E gebeurde omdat het alleen maar tijdelijk zou gaan om een stukje grond. In december 2000 liet X zich bij het handelsregister uitschrijven. In november 2001 meldde de directeur van BV N de betalingsonmacht van BV A aan de Belastingdienst. In februari 2003 stelde de ontvanger X hoofdelijk aansprakelijk voor de door BV A onbetaald gelaten naheffingsaanslag BTW over de maand maart 2000 van e 234.829. X ging in beroep. Hof Arnhem handhaafde de aansprakelijkstelling, waarop X in cassatie ging. De Hoge Raad besliste dat voor het antwoord op de vraag of iemand bestuurder was als bedoeld in artikel 36, lid 1, Inv niet beslissend was of de betrokkene in het handelsregister stond ingeschreven als bestuurder. De Hoge Raad verwees de zaak voor een nader onderzoek naar Hof Den Bosch. Hof Den Bosch handhaafde de aansprakelijkstelling, maar de Hoge Raad heeft deze thans vernietigd. De Hoge Raad besliste dat X met zijn brief van 29 februari 2000 niets iets anders had bedoeld dan met onmiddellijke ingang ontslag te nemen als statutair bestuurder van BV E. X had volgens de Hoge Raad met de brief van 29 februari 2000 dan ook zijn bestuurderschap van BV E met onmiddellijke ingang opgezegd. Hoge Raad, 1 oktober 2010, 09/01555 Fida 20104831
2 N O V E M B E R 2010
Mevrouw X maakte bezwaar tegen de voorlopige aanslag (VA) IB, waarin haar inkomen uit sparen en beleggen was vastgesteld op e 87.483. Haar bezittingen, die grotendeels bestonden uit beursgenoteerde effecten, waren door de in het najaar van 2008 begonnen kredietcrisis in waarde gedaald, waardoor haar inkomen uit sparen en beleggen was verminderd tot e 53.500. De inspecteur kwam aan het bezwaar tegemoet, maar wees het verzoek om een vergoeding van de kosten van de bezwaarfase af. Hof Den Haag was het daar in navolging van Rechtbank Den Haag mee eens. De inspecteur had de VA opgelegd op basis van de bij de Belastingdienst meest recent beschikbare historische gegevens, zodat geen sprake was van onrechtmatig handelen van de inspecteur. De inspecteur had volgens het Hof ook niet in strijd met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur gehandeld door geen rekening te houden met de gevolgen van de kredietcrisis. De inspecteur hoefde volgens het Hof voorafgaande aan het opleggen van een VA geen onderzoek in te stellen naar de mogelijke gevolgen van een wereldwijde daling van de beurskoersen voor de grondslag van het inkomen uit sparen en beleggen. Het was namelijk ook mogelijk dat belastingplichtigen door tijdig maatregelen te treffen een daling van de waarde van hun effectenportefeuille hadden weten te
voorkomen. Mevrouw X had bovendien nagelaten de daling van de waarde van haar aandelen zo spoedig mogelijk aan de inspecteur te melden, wat had kunnen gebeuren voordat de inspecteur de VA oplegde. Het Hof verklaarde het hoger beroep van mevrouw X ongegrond. Hof Den Haag, 28 september 2010, BK10/00085 Fida 20105045
Het fiscale nieuws als eerste ontvangen? Neem dan nu een (proef)abonnement op Fiscaal up to Date! SNELLER
Dagelijkse e-mail met het fiscale nieuws van de dag
COMPLETER
Elke vrijdag alle arresten van de Hoge Raad en verder alle jurisprudentie en conclusies van advocaten-generaal en wat die dag verschijnt aan wet- en regelgeving en nieuws
ONAFHANKELIJKER
Wekelijkse papieren nieuwsbrief met onafhankelijke commentaren
OVERZICHTELIJKER
Toegang tot online-archief met brondocumenten en nieuwsartikelen met uitgebreide zoekfunctie
Kijk voor meer informatie op
www.futd.nl of bel 040 - 292 59 57
Ja, ik neem een abonnement op Fiscaal up to Date: Ik neem een jaarabonnement en betaal E 1095,- (excl. btw).
(e36100)
Ik neem een proefabonnement van 2 maanden en betaal E 95,- (excl. btw). Dit proefabonnement stopt automatisch. Naam organisatie: De heer / mevrouw*: Functie: Vakgebied: Afdeling / Kamernummer: Adres: Postcode en plaats: E-mail: Telefoon / Fax: *Doorhalen wat niet van toepassing is.
Ja, houd me via e-mail op de hoogte van producten op mijn vakgebied. Datum: De kosten voor het abonnement voldoe ik na ontvangst van de factuur. Op alle verbintenissen met ons zijn de algemene voorwaarden van toepassing zoals gedeponeerd bij de KvK te Eindhoven. Toezending geschiedt kosteloos op uw verzoek.
Vijf manieren om in te schrijven: 1. Internet: 2. E-mail: 3. Telefoon: 4. Fax: 5. Post:
www.futd.nl
[email protected] 040 - 292 59 57 040 - 292 59 55 Fiscaal up to Date, Antwoordnummer 10552, 5600 WB Eindhoven