The Great Urban Bake Off Intreerede Ellen van Bueren Uitgesproken op 13 november 2015 ter gelegenheid van de aanvaarding van het ambt van hoogleraar Urban Development Management aan de Faculteit Bouwkunde van de Technische Universiteit Delft. Mijnheer de Rector Magnificus, leden van het College van Bestuur, Collegae hoogleraren, studenten en andere leden van de universitaire gemeenschap, zeer gewaardeerde toehoorders, Dames en heren, Ik heet u allen hartelijk welkom bij mijn oratie, getiteld The Great Urban Bake Off, de grote stedelijke bak wedstrijd. In deze lezing zal ik ingaan op deze titel en wat deze van doen heeft met mijn leerstoel Urban Development Management, vrij vertaald als management van stedelijke ontwikkeling. Aan de hand van ontwikkelingen waarvoor steden zich zien gesteld zal u inwijden in mijn leeropdracht, het management van die ontwikkelingen, en laten zien waar ik mij de eerste jaren op richt. Om meteen maar met de bake off, de bakwedstrijd van start te gaan: Hoe kunnen we de perfecte taart bakken? Hoe gaat dat in zijn werk? Vertaald naar mijn leerstoel gaat het dan om de vraag: Hoe kunnen we een besluitvormingsproces zo inrichten en vormgeven dat het leidt tot goede steden? Steden waar mensen graag wonen, werken en verblijven? In mijn leerstoel ‘management van stedelijke ontwikkeling’ staat dus niet zozeer het eindresultaat, maar vooral het bakproces dat daartoe leidt, centraal. In deze lezing zal ik u meenemen langs een aantal ontwikkelingen die de te bakken taart, maar ook het bakproces beïnvloedt. Het eindresultaat, de te bakken taart, is overigens dynamisch. Steden ontwikkelen zich voortdurend. Bevolking groeit, krimpt, verhuist, verjongt, vergrijst, bedrijfstakken en industrieën komen op en gaan onder, mensen willen een huis met tuin of hoogstedelijk in appartementen wonen. Er komen bruggen bij, spoorwegen, windmolens, voetbalstadions, festivalterreinen, noem maar op. Een ding is zeker: steden zijn continue in beweging. En dat maakt het ook zo’n boeiend studieobject. Dat continue proces van verandering, dat grotendeels het gevolg is van autonome ontwikkelingen, vereist aandacht, sturing en management om het in goede banen te leiden. Om ervoor te zorgen dat de stad een veilige en gezonde plek is voor iedereen, een plek waar mensen zich thuis voelen. In deze lezing zal ik laten zien dat het beeld van de ideale stad momenteel sterk verandert, de ingrediënten worden schaarser en de receptuur leidt tot baksels die er misschien wel goed uit zien, maar niet lekker smaken. Dat brengt ook grote veranderingen met zich mee in de organisatie in de keuken: 1
stedelijke ontwikkeling is niet langer het exclusieve domein van traditionele, bouwende partijen. Andere partijen schuiven aan in de keuken, met hun eigen potten, pannen en recepten. Het is voor ieder zoeken naar nieuwe rollen, verantwoordelijkheden, en vormen van samenwerking, sturing en besluitvorming. Graag ga ik, samen met mijn collega’s van mijn sectie en de afdeling Management in the Built Environment, en samen met de praktijk, op zoek naar nieuwe keukengeheimen, naar management benaderingen en instrumenten die betrokkenen bij stedelijke ontwikkeling helpen om gezamenlijk een goede stad te bakken. In deze lezing begin ik deze verkenning samen met u, te beginnen bij de ingrediënten. Wat heb je nodig om een goede stad te maken? Dat is enerzijds de hardware, zoals grond, bouwmaterialen, energie, water en voedsel en natuurlijk technologie. Anderzijds is er de software, de mensen die grond, gebouwen, infrastructuren bezitten, onderhouden en gebruiken, en daartoe met elkaar allerlei regels hebben afgesproken of ontwikkeld, de instituties. De hardware en de software zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden en ontwikkelen zich in nauwe interactie met elkaar. In systeemtheoretische termen wordt dit ook wel een socio-technisch systeem genoemd. Het voordeel van een systeemperspectief op de stad is dat je kunt inzoomen op een onderdeel van het systeem zonder daarbij de relaties en verbindingen met andere subsystemen en het grotere geheel te verliezen. Het laat altijd de samenhang, positief of negatief met andere delen van het systeem zien. Het systeemperspectief laat zien dat er wel heel veel variabelen zijn, veel factoren, actoren en onderlinge relaties. Dat zijn er teveel om volledig de effecten van interventies te kunnen voorzien. De resultaten van de blauwdrukplanning van weleer, waarbij stedelijke gebieden vanaf de tekentafel werden ontwikkeld en gebouwd, bleven vaak teleurstellend achter bij de verwachtingen. Het systeemperspectief helpt ons te begrijpen waarom dat zo was. We kunnen inmiddels steeds beter systemen modelleren. Dit helpt ons ook het gedrag van systemen te begrijpen. In zo’n model kunnen bepaalde interventies, ingrepen worden gesimuleerd. De simulatie biedt inzicht in de effecten van die interventies. Met deze informatie kunnen besluitvormers hun interventies, of reacties daarop, bijstellen. Ondanks onze betere modellen, treden er bij ingrepen in de stad al snel onvoorziene en onverwachte effecten op, zeker bij wat grotere ingrepen. Ik noem twee redenen. Dat komt in de eerste plaats door gedragingen van de mens, die altijd net wat wispelturig handelt dan we met de huidige stand van zaken kunnen modelleren.
2
Een tweede reden is dat er ontwikkelingen in andere systemen zijn, buiten de getrokken systeemgrenzen, die van invloed kunnen zijn op het functioneren van het systeem. Momenteel zijn er flink wat van die ontwikkelingen gaande, die het functioneren van de stad als systeem onder druk zetten en vragen om veranderingen in het systeem en de vele deelsystemen waaruit het bestaat. We gaan nu eerst bekijken wat die ontwikkelingen zijn. Daarna bekijken we de gevolgen voor stedelijke ontwikkeling en het management daarvan. Of in Bake Off termen: leiden de recepten, nu de omstandigheden zijn veranderd, nog steeds tot lekkere taarten? Ik noem 6 grote, samenhangende ontwikkelingen, die stedelijke ontwikkeling beïnvloeden en om nieuwe vormen van management vraagt. Sommige van deze ontwikkelingen zijn van alle tijden, andere zijn relatief nieuw of hebben hernieuwde urgentie. De eerste is migratie. Migratie is van alle tijden. De trek naar de stad is echter ongekend. Ruim meer dan de helft van de wereldbevolking woont in steden. In Europa en Noord-Amerika is de grote groei eruit, en in sommige gebieden is er sprake van leegstand en krimp. In ontwikkelingslanden, bijv in delen van Azie en Afrika, blijft de trek naar de stad de komende jaren zeer groot, en is het voor steden de opgave om die snelle groei op te vangen, liefst gebruikmakend van onze negatieve ervaringen, lessen hoe het niet moet en hoe het beter kan zonder in dezelfde valkuilen te stappen – dit is ook wel bekend als leapfrogging. Voor de stad, met haar inflexibele, plaatsgebonden en langcyclische bouwwerken, is het lastig om snelle demografische veranderingen op te vangen. Daarnaast is het systeem van planning en besluitvorming in democratische rechtstaten, ontstaan om te zorgen voor een rechtvaardige en evenwichtige belangenafweging, te traag om snelle veranderingen te accommoderen. Het is duidelijk dat daar een noodzaak toe is. Globalisering, een gevolg van de opkomst van de netwerksamenleving, heeft steden niet ongemoeid gelaten. Door verbeterde communicatiemiddelen, lage transportkosten en liberalisering van markten hoefden productie en consumptie niet langer in elkaars buurt plaats te vinden. Ook verschillende onderdelen van het productieproces konden van elkaar worden gescheiden en worden verplaatst naar die plekken waar dat het goedkoopste kan, in termen van milieukosten en arbeidskosten. Dit heeft geleid tot een verspreiding en versnippering van productieprocessen over de hele wereld. Voor de ruimtelijk-economische ontwikkeling van steden betekende dit een veel grotere verbondenheid met plekken en processen elders in de wereld.
3
Zo zijn veel Amerikaanse en Europese steden groot geworden door industrialisatie en daaruit voortvloeiende dienstverlening. Deze zijn naarstig op zoek naar nieuwe economische sectoren nu de ‘oude’ sectoren inboeten aan belang of zijn verplaatst naar elders. Deze nieuwe economische drijvers moeten banen scheppen voor de volgende generaties. Detroit bijvoorbeeld, ooit groot geworden door de autoindustrie, is door de verplaatsing van de industrie naar het buitenland het grootste deel van haar inkomen en bevolking kwijt geraakt. Zo probeert Rotterdam uit alle macht haar wereldpositie als havenstad te behouden, maar die haven . De stad gaat nu onder leiding van goeroe Jeremy Rifkin naarstig op zoek naar nieuwe economische sectoren die banen oplevert voor de huidige en toekomstige inwoners. Andere uitdagingen waar deze ‘oude’ steden mee kampen zijn integratie van de diverse bevolkingsgroepen in de steden, en het bieden van een kwalitatief hoogwaardig leefklimaat in tijden van economische en demografische groei of krimp. Steden hebben op twee manieren te maken met klimaatverandering. Enerzijds krijgen zij te maken met de effecten van klimaatverandering. Voorbeelden zijn extremer weer, hitte, droogte, koude, stormen, regenval, overstromingen, en een stijgende zeespiegel. Steden moeten adaptief zijn, zij moeten met deze effecten om kunnen gaan. Anderzijds vervullen steden, als grootverbruikers van fossiele brandstoffen, een cruciale rol in de mitigatie van klimaatverandering, het verminderen van de opwarming. Zo moeten we onze gebouwen en woningen energiezuiniger maken om aan de internationaal overeengekomen beleidsdoelstellingen te voldoen. Opvallend genoeg zijn zowel beleidsmatig als wetenschappelijk de werelden van klimaatadaptatie en mitigatie sterk gescheiden. Adaptatie wordt vaak vanuit watermanagement benaderd, mitigatie vanuit het energievraagstuk. De maatregelen concurreren met elkaar om ruimte en budget. Steden hebben vooral baat bij maatregelen die adaptatie en mitigatie adresseren. Samenwerking tussen deze sectoren lijkt voorzichtig van de grond te komen. Een andere ontwikkeling is de toenemende schaarste van hulpbronnen zoals water, energie, materialen en voedsel. Steden zijn grootverbruikers van grondstoffen, en de concentratiepunten van de negatieve effecten van het bovenmatig gebruik zoals luchtverontreiniging, hitte stress en wateroverlast. Het besef dat hulpbronnen niet eindig zijn is natuurlijk niet nieuw. In 1972, in het rapport Grenzen aan de groei pleitte de Club van Rome pleitte al voor het sluiten van kringlopen, iets dat nu ook weer centraal staat in de Circulaire Economie. Het gaat erom om gebruik te reduceren, over te stappen van niet-hernieuwbare op hernieuwbare hulpbronnen en de hulpbronnen die worden gebruikt zo efficiënt mogelijk te gebruiken en hergebruiken. Er is momenteel veel aandacht van beleidsmakers en besluitvormers voor het
4
efficiënter maken van de stad. De metafoor van het stedelijk metabolisme helpt om grip te krijgen op de vele hulpbronnen die door een stad worden gebruikt en maakt inzichtelijk welke stromen kunnen worden gesloten. Andere tools die daarbij helpen zijn stromenanalyses. Deze kunnen voor een specifiek gebied inzichtelijk maken wat er in en eruit gaat. Het inzichtelijk maken waar deze stromen worden gebruikt, en waar vraag en aanbod is van een bepaalde stroom, laat kansen zien om stromen te koppelen. Dit is bijvoorbeeld de basis van veel warmtenetten, die restwarmte van de industrie gebruiken voor verwarming van woningen. Technologische ontwikkeling zien we terug in de manieren waarop wij onze steden bouwen, beheren en gebruiken en op hoe wij ons verplaatsen. De ontwikkeling van beton en staal heeft geleid tot hoogbouw. De ontwikkeling van snellere vervoermiddelen maakte het mogelijk om verder van het werk te gaan wonen. De ontwikkeling van electriciteit en de gloeilamp ligt ten grondslag aan onze 24-uurs economie. De ontwikkeling van slimme technologie en big data heeft misschien wel een zelfde of groter effect op steden. Dat stelt ons in staat om onze steden veel slimmer te gebruiken. De relaties tussen markt, overheid en maatschappij zijn sterk aan het veranderen. Sturing van de samenleving vindt altijd plaats in wisselwerking tussen deze drie groepen van actoren. In het Europa van na de tweede wereldoorlog was de overheid sterk aan het roer, in de jaren ‘80 en ‘90 was de markt sterk in opkomst, met processen van liberalisering en deregulering. En nu zijn we in het tijdperk van de energieke samenleving aanbeland, the big society, waarin ook de burger wordt uitgedaagd om een sterkere rol te spelen. Daar waar in participatory planning theories de professionele stakeholders werden gewezen op het belang van burger participatie, lopen de burgers nu vaak voorop. Urgenda is een ultiem voorbeeld daarvan, dat niet alleen gezamenlijk zonnepanelen inkoopt, maar ook de overheid voor de rechter sleept om naleving de door overheid opgestelde wet- en regelgeving af te dwingen. Tegelijkertijd zien we dat de niveaus waarop actoren actief zijn, verschuiven. Bij overheden is sprake van decentralisatie. Gemeenten hebben er veel verantwoordelijkheden en bevoegdheden bij gekregen de afgelopen jaren. In het bedrijfsleven, bij de grote, multinationale ondernemingen zien we juist een verschuiving naar hogere schaalniveaus: het internationale hoofdkantoor beslist. Het gevolg van deze schuivende schaalniveaus is dat processen van stedelijke ontwikkeling op meerdere plaatsen richting en vorm krijgt. Zo lobbyen steden zelf in Brussel en gaan ze op handelsmissie naar andere landen. Tegelijkertijd zit een lokale vergunningverlener aan tafel bij specialist van het international hoofdkantoor. En, zoals vorige week in Schiedam, praten grote internationaal opererende bedrijven met lokale scholen over nieuwe onderwijsconcepten, vanuit een gedeelde verantwoordelijkheid voor het onderwijs. Deze geschetste ontwikkelingen beïnvloeden elkaar en versterken elkaar. Het stelt andere vereisten aan steden, in aanvulling op de al bestaande vereisten.
5
Aan een stad worden van oudsher de volgende vereisten gesteld: Huisvesting, banen, werkgelegenheid, inkomen, voorzieningen, goede en gevarieerde leefomgeving, identiteit, ruimtelijke kwaliteit, toegankelijkheid, veiligheid, rechtvaardigheid, participatie/geen uitsluiting. Bovenop deze vereisten zijn dus andersoortige vereisten gekomen, op te vatten als integrale prestatie-eisen. Overal ter wereld moeten steden tegenwoordig duurzaam, eco, groen, slim/smart, adaptief, veerkrachtig, klimaatbestendig en leefbaar zijn, voor het gemak schaar ik dit allemaal onder de noemer ‘duurzaam’, met aandacht voor mens, milieu en economie. Deze integrale vereisten zien we ook terug in alle ‘city rankings’, de top 10 lijstjes van steden. De factoren waaruit deze lijstjes zijn samengesteld, de factoren waarop steden worden beoordeeld zien we door de tijd veranderen. Waar eerst groei van het Bruto Nationaal Product en het aantal banen domineerde, zien we nu steeds meer rankings die expliciet meten hoe steden verschillende aspecten van duurzaamheid, mens, milieu, en maatschappij meenemen. Uiteraard zijn deze lijstjes voor burgemeesters en politici van belang om de ontwikkeling van de stad richting te geven, en vooruit, misschien ook om het goed bij de kiezer te doen. Daarnaast zien we allerlei andere partijen die zich om deze lijstjes gaan bekommeren. Veel lijstjes komen ook uit de koker van raadgevende ingenieursbureaus en technologiebedrijven. Dit zijn ook de partijen die steden kunnen helpen met het verbeteren van hun scores, en een grote rol spelen in de vaak sterk technologie gedreven maatregelen die helpen om aan die vereisten te voldoen. Om aan de nieuwe prestatievereisten te voldoen zien we dat er nieuwe oplossingen, nieuwe ingrediënten worden ontwikkeld. Deze richten zich met name op de hardware van de stad, op de technologie en infrastructuur voor het gebruik van hulpbronnen. Maar deze ingredienten zijn ook van invloed op de vormgeving van de stad, maar ook op het gebruik ervan. De nieuwe ingrediënten, oplossingen kenmerken zich door: - decentralisatie - distributie - verbondenheid Dit alles wordt ondersteund / mogelijk gemaakt door big data en ICT. Deze ingrediënten leiden tot toenemen de integratie binnen en tussen systemen. Ik neem de nieuwe ingredienten en hun verschijningsvormen kort met u door.
6
Het eerste nieuwe ingrediënt bestaat uit betaalbare decentrale technologieën voor opwekking, verwerking en hergebruik van hulpbronnen. In de afgelopen eeuw zijn wij eraan gewend geraakt dat energie, water, voedsel en materialen centraal worden aangevoerd, liefst zo onzichtbaar mogelijk. Dit heeft geleid tot centraal aangestuurde distributienetwerken, waarin bijv. water en energie van een centraal punt ongezien het huis binnenkomen. Gebruik van hernieuwbare bronnen, of hergebruik en recycling van hulpbronnen, vraagt doorgaans om decentrale technologieën. Dit voorkomt transport – met bijbehorende milieugevolgen – en, in geval van energie, voorkomt het verlies van kwaliteit. Ook draagt het bij aan autonomie, van zelfbeschikking. In onzekere tijden van geopolitieke spanningen kan dit van grote waarde zijn voor burgers, bedrijven en overheden. Volledig vertrouwen op decentrale voorzieningen is vaak niet mogelijk of wenselijk. We willen ook energie bij windstil of bewolkt weer. Zolang decentrale opslag van energie nog niet mogelijk is, hebben gedistribueerde netwerken een voorkeur. Op deze afbeelding ziet u het verschil tussen een centraal systeem en een gedistribueerd systeem; dat is een combinatie van centrale en decentrale opwekking en levering van energie, waarbij burgers en bedrijven dus zowel consument als producent zijn en kunnen leveren aan het net of kunnen afnemen. Ook voor warmtenetten wordt gewerkt aan gedistribueerde systemen. In toenemende mate worden systemen geïntegreerd en met elkaar verknoopt. Zo verbindt de elektrische auto het transportnetwerk aan het elektriciteitsnetwerk. Biovergisting van zuiveringsslib door het waterschap verknoopt het waternetwerk aan het energienetwerk. Geïntegreerde zonnecellen in gebouwen verknopen de traditionele toeleveranciers en aannemerij met high-tech producenten en installateurs. ICT en big data maken al deze ontwikkelingen mogelijk. Met het beschikbaar komen van data, bijvoorbeeld gebruiksdata, maar ook van mogelijkheden om real-time vraag en aanbod van hulpbronnen te inventariseren en, real time, op elkaar af te stemmen, kunnen we onze hulpbronnen veel efficiënter gebruiken. Smart grids voor elektriciteit en warmte en de bijbehorende slimme, met elkaar communicerende apparaten, zijn in ontwikkeling. Deze ontwikkelingen kwamen goed samen. Misschien ook wel mede dankzij de financiële crisis, waardoor traditionele bouwpartijen niet voorop liepen, was er ruimte voor innovatie vanuit deze infrastructurele, technologische invalshoek te vernieuwen. Innovaties die goed aansloten bij de zelforganiserende burger. Hoe zit het nu met de rolverdeling in deze meer technologisch gedreven stedelijke ontwikkeling? Door de integratie binnen systemen en toenemende verbondenheid tussen systemen vervagen de gebruikelijke rollen van actoren. Met zijn zonnepaneel wordt de consument producent, en wordt de energiemaatschappij afnemer naast leverancier. Met de productie van biogas wordt het democratisch gekozen waterschap energieleverancier. Actoren krijgen andere rollen en moeten daar nog in groeien. Wat kunnen zij van elkaar verwachten? Wat kunnen en
7
mogen zij zelf doen? Er zijn nog geen rolbeschrijvingen en ook de spelregels, de instituties, zijn nog niet aangepast aan deze veranderende situatie. Tegelijkertijd gaat besluitvorming voort, projecten worden gerealiseerd, keuzes moeten worden gemaakt. Vanuit een ‘logic of appropriateness’, een pragmatische logica die kijkt naar wat nodig is in een bepaald project, voor een bepaalde sector, wordt een beslissing genomen. Met deze infrastructurele oplossingen worden echter wel bepaalde wegen ingeslagen waarvan gaandeweg blijkt wat de consequenties zijn. De complexiteit en tijdsdruk beperkt de mogelijkheid om te redeneren vanuit een ‘logic of consequence’. Bijvoorbeeld, de gemeente Amsterdam heeft ervoor gekozen om via warmtelevering aan haar energiedoelstellingen te voldoen. Nieuwe woningen worden verplicht aangesloten. Dit maakt het voor bewoners onmogelijk om voor andere energiebronnen te kiezen. Zo lijkt het erop dat de verplichte aansluiting van woningen al het budget voor duurzaamheidsmaatregelen opsouperen. De woningcorporatie heeft geen budget meer om in een lokale bioraffinaderij te investeren, een mogelijkheid die bewoners en waterschap later ontdekten. De management vraag werpt zich op: hoe komen dit soort afwegingen en beslissingen tot stand, hoe stemmen de diverse chefs hun recepten op elkaar af? Dit figuur laat het krachtenveld zien waarin management van stedelijke ontwikkeling plaatsvindt. We zien dat tegenwoordig heel andere partijen dan de traditioneel bij stedelijke ontwikkelingsprocessen betrokken partijen, zoals gemeente, woningcorporatie en projectontwikkelaar. We zien ICT bedrijven, energiebedrijven, consumenten, waterschappen, zorginstellingen, maar ook bedrijven als IKEA, Tesla en verzekeringsmaatschappijen het speelveld betreden. De besluitvormingsarena van stedelijke ontwikkeling is dus sterk uitgebreid en minder gebruikelijk dan voorheen. Er zijn vele koks in de keuken, ieder met hun eigen receptenboek. De vraag is of al deze recepten bij elkaar opgeteld ook nog leiden tot goede steden, temeer als er weinig regie en afstemming is tussen de koks. De bestaande manieren van samenwerking en afstemming bij de stedelijke ontwikkeling en herontwikkeling bieden in deze processen slechts gedeeltelijk houvast. De issues, de spelers, de risico’s en de lusten en lasten zijn veranderd. In mijn leerstoel zal ik op zoek gaan naar nieuwe vormen van sturing, besluitvorming, management en governance van stedelijke ontwikkeling. Doel is om de voorraadkast te vullen met kennis van de processen, mechanismen, en incentive structuren die zich in dit soort processen voordoen, en daar passende arrangementen, instrumenten, en handelingsstrategieën voor te ontwikkelen. Deze kunnen worden toegesneden op specifieke actoren en processen. Elke stad heeft immers een eigen unieke configuratie van het socio-technische systeem, van factoren, actoren, kansen en beperkingen.
8
Daartoe heb ik een flink aantal inspiratiebronnen om vanuit te putten en te starten. Allereerst natuurlijk de theoretische basis. Kennis van planningsprocessen, sturing en besluitvorming zijn cruciaal, maar ook zal worden geput uit vele andere theorieën die helpen om de dynamiek van management van stedelijke ontwikkeling te begrijpen en te beïnvloeden. Het vakgebied is multidisciplinair. Ten tweede zijn er recente processen om van te leren. Zowel in binnen- als buitenland zijn mijn collega’s en ik betrokken bij onderzoek naar management van stedelijke ontwikkeling. Het is uiterst leerzaam om de voorraadkast te vullen vanuit verschillende institutionele en geografische contexten. Zo is er het vraagstuk van multi-level governance, dat overal ter wereld een rol speelt: wat is nu eigenlijk het ideale schaalniveau voor het bestuur van de stad. Met name in polycentrische regio’s, met meerdere min of meer gelijkwaardige steden, speelt dit vraagstuk een rol. Hoe vindt afstemming plaats, wat is een gepast niveau van bestuur? Moet er een metropolitaan bestuur komen, of volstaan samenwerkingsverbanden tussen de steden? Moet je dat formaliseren of juist meer met informele en tijdelijke arrangementen regelen? Zowel in de Randstad als in de Pearl River Delta in China worstelen actoren met deze vraagstukken. Interessant is dat de grote stedelijke gebieden in beide regio’s, bij ons de zuidvleugel en de noordvleugel, en bij de Pearl River Delta, Hongkong en Macau, vanuit een zelfde institutionele context, dat wil zeggen, de Nederlandse of de Chinese, andere strategieën gebruiken om hun stedelijke agenda’s uit te voeren. We kunnen veel leren van hoe de steden in beide regio’s dat aanpakken, welke strategieën zij hanteren op de verschillende schaakborden waarop zij opereren en in hoeverre zij vooral met elkaar concurreren of ook elkaars kracht weten te versterken. Van de UK kunnen we vooral leren op het gebied van publiek-private samenwerking, waarbij private partijen duidelijk in the lead zijn. Hier ziet u een foto van Kings Cross, de grootschalige herontwikkeling van een in verval geraakt stationsgebied. Het is uiterst leerzaam om te zien hoe onder leiding van een private partij allerlei publieke waarden worden gerealiseerd, waaronder duurzaamheidsambities. En van het vergelijken van de ervaringen in Rotterdam, New York en Shanghai kunnen we leren over verschillende manieren om haven en stad beter met elkaar te verbinden. Haven en stedelijke functies staan vaak op gespannen voet met elkaar, wat ertoe heeft geleid dat ze redelijk los van elkaar, met de rug naar elkaar toegekeerd, hebben ontwikkeld. Havenbedrijven en steden realiseren zich meer en meer dat een gemeenschappelijke strategie noodzakelijk is om aantrekkelijk te zijn voor zowel maritieme industrie en bedrijvigheid en bewoners. We kunnen veel leren hoe de betrokken actoren in deze steden dit proces van samenwerking organiseren, juist door de sterk verschillende institutionele contexten. Dit levert een rijk palet aan instrumenten, strategieën en arrangementen op. Voor het vullen van de voorraadkast, het ontwikkelen van theoretische inzichten en praktische instrumenten, kunnen we verschillende onderzoeksmethoden gebruiken. Deze zullen veelal kwalitatief zijn om de context waarin management van stedelijke
9
ontwikkeling plaatsvindt in zijn volle rijkdom te begrijpen. Waar mogelijk kunnen meer modelmatige methoden, gericht op simulatie, en met behulp van serious gaming, inzicht bieden in hoe actoren handelen in bepaalde situaties. Wat zijn de incentive structuren waardoor zij zich laten leiden? Participatief actie-onderzoek hoort daar bij. Een net gestart project over herontwikkeling van een havengebied in Schiedam biedt de mogelijkheid om met practitioners, overheid, bewoners, maatschappelijke organisaties en de maritieme bedrijven, nieuwe arrangementen te ontwikkelen. Ook Living labs, zoals in de herontwikkeling van Buiksloterham in Amsterdam dat wij op de voet volgen, vormen een belangrijke onderzoeksomgeving. In principe bieden de living labs de mogelijkheid om op gestructureerde wijze in de praktijk met en van elkaar te leren. Dit leren doen we natuurlijk ook samen met de studenten. Het mooie van de academie is dat onderwijs en onderzoek hand in hand gaat. Met studenten van de studieverenigingen BOSS, Ecolution en Shift hoop ik waar mogelijk gezamenlijk mijn leerstuk verder verdiepen. Ook in de valorisatie van kennis spelen studenten en alumni een belangrijke rol, door activiteiten, excursies, stages en onderzoek. In het bijzonder wil ik hier de Master City Developer noemen, een opleiding voor professionals, die aan docent en student een unieke leeromgeving biedt. Deze contacten bieden ook de mogelijkheid om het curriculum relevant en actueel te houden vanuit educatief oogpunt en voor de werkgevers. Samenvattend, vooruitblikkend. De Stedelijke ontwikkeling is veranderd en die de afgelopen decennia zijn ontwikkeld volstaan niet meer. - Stedelijke ontwikkeling is een proces waarbij participanten, rollen, planning, programmering, fasering en uitkomsten zich gaandeweg vormen. - Processen van samenwerking en co-creatie staan daarbij centraal. - Daar horen ook andere instrumenten bij, die aansluiten bij de nieuwe rollen van partijen en verschuivende verhoudingen tussen overheid, markt en maatschappij, die passen bij de multi-level context van stedelijke ontwikkeling. Bijv. nieuwe vormen van samenwerking, nieuwe vormen van organisatie, maar ook nieuwe vormen van contracten en aanbesteding, risico-management en businessmodellen. Het vullen van de voorraadkast en het ontwikkelen van de gereedschappen is per definitie een interactief, inter- en multidisciplinair proces. Ik ben blij dat ik dit vanuit de afdeling Management in the Built Environment mag doen. Met collega’s van de praktijkleerstoel Gebiedsontwikkeling van Friso de Zeeuw, en De Stichting Kennis Gebiedsontwikkeling van Agnes Franzen, en in nauwe samenwerking met de andere leerstoelen en collega’s binnen de afdeling Management in the Built Environment ga ik graag op zoek naar nieuwe vormen van samenwerking, management en sturing van stedelijke ontwikkeling. Het is uiterst gepast om dit vanuit de Technische Universiteit Delft, en vanuit de Faculteit Bouwkunde te doen. Kennis van de technische systemen, hun inbedding in gebouwen en in de stedelijke omgeving en ontwikkelingen daarbinnen, is noodzakelijk
10
om de institutionele dynamiek te begrijpen en vice versa. Mijn bestuurskundige kennis opgedaan aan de universiteiten Leiden en Rotterdam, en verder uitgebouwd aan de Faculteit Techniek, Bestuur en Management, komt daarbij goed van pas. De samenwerkingsverbanden tussen praktijk en wetenschap, zoals vormgegeven in het Institute for Advanced Metropolitan Studies in Amsterdam en de samenwerking tussen de universiteiten van Leiden, Delft en Rotterdam op het gebied van onderwijs en onderzoek bieden een uitstekende basis om kennis van management van stedelijke ontwikkeling, in het bijzonder gebiedsontwikkeling, wetenschappelijk en maatschappelijk te verankeren. Ik heb de luxe dat ik in zeer veel interdiscplinaire en praktijkgeorienteerde omgevingen zit, wat een gezamenlijk leerproces tussen wetenschap en praktijk mogelijk maakt. Ik wil ieder met wie ik in deze projecten samenwerk hartelijk daarvoor danken en ik kijk uit naar voortzetting van onze samenwerking in deze en wellicht volgende projecten. Tot slot wil ik nog een aantal mensen met name bedanken en noemen. Mede dank zij hen heb ik dit verhaal kunnen ontwikkelen en hier kunnen presenteren. De BenoemingsAdviesCommissie onder leiding van Jeroen van den Hoven, en het College van Bestuur van de TU Delft dank ik voor het in mij gestelde vertrouwen. Door de jaren heen heb ik diverse leermeesters gehad. Bij Bureau Zandvoort waren dat Ernst ten Heuvelhof, Charlotte Nauta en Jan Vogelij. Onder Ernsts hoede ben ik bij het Delfts Interfacultair OnderzoeksCentrum De Ecologische Stad gekomen, waar ik veel heb geleerd van Kees Duijvestein, wijlen Charles Hendriks, Hugo Priemus, Henk Visscher, mijn mede promotor Jitske de Jong en andere collega’s. Een aantal van mijn DIOC- collega’s van weleer zijn gelukkig ook nu nog in de buurt en werk ik graag mee samen: Arjan van Timmeren, Andy van den Dobbelsteen, Laure Itard, Anke van Hal en Machiel van Dorst. Mijn inhoudelijke en professionele groei heb ik vooral bij de Faculteit Techniek, Bestuur en Management doorgemaakt. Hans de Bruijn ben ik zeer erkentelijk voor het nimmer aflatende vertrouwen en zijn leerzame stijl van leiderschap. De collega’s van Policy, Organisation, Law and Gaming vormden een nimmer aflatende bron van inspiratie en werkplezier, evenals de collega’s van de andere secties en afdelingen, waaronder Paulien Herder, voormalig decaan Theo Toonen en, inmiddels ook bij Bouwkunde, Marja Elsinga. Dank voor alles. Ik hoop nog veel met jullie samen te mogen werken. Dan kom ik aan bij mijn nieuwe werkplek. Ook hier ben ik onder de hoede van Hans, 2 zelfs. Hans Wamelink wil ik danken voor het gestelde vertrouwen en de nu al fijne samenwerking. Hans de Jonge wil ik in het bijzonder bedanken. Hij is de founding father van de afdeling Management in het Built Environment en mijn leerstoel. Tom Daamen, dank voor de goede landing op mijn nieuwe plek. Tot slot, alle mensen die een bijdrage hebben geleverd aan deze dag en dit verhaal, in het bijzonder Tom Daamen, Yawei Chen, Erwin Heurkens, Wouter Jan Verheul, Laura Bovelander en Danielle Niederer. Ik heb gezegd.
11
12