TEXEL IS ANDERS LANDSCHAP, (CULTUUR)HISTORIE EN NATUUR
Een waterspitsmuis naast Ecomare piepte vol afschuw ‘godbewaarme’ toen de eerste huisspitsmuis – wat een productief gespuis – haar concurrerend nakroost baarde.
Gé Hartgespan (2013)
Een recente nieuwkomer: de huisspitsmuis.
220
Over kniene, horremelinge, stiekelforrekes, prengeltjes en are diêre: Texelse landzoogdieren Richard Witte
Eilandbiologie Dat Texel een eiland is komt naar voren in de afwezigheid van
Op Texel zijn twee soorten te vinden met een specifiek ecomor-
zoogdiersoorten als mol en vos. Het Marsdiep vormt voor land-
fologisch karakter, maar in totaal zijn er tien als inheems voor het
zoogdieren een moeilijk te nemen hindernis, en vóór het ont-
eiland te beschouwen. Die soorten weten zich al minstens sinds
staan van het Marsdiep konden de om de oude kern van Texel
1900 op het eiland te handhaven. Voor de noordse woelmuis en
liggende kwelders en moerassen een vergelijkbare barrière
de waterspitsmuis is aangetoond dat hun gedrag wezenlijk anders
vormen. Vanaf 1950 neemt het aantal zich vestigende soorten
is dan op het vasteland. Voor de overige soorten is dat niet bewe-
weliswaar sterk toe – grotendeels door import via materiaal-
zen, maar veelal ook nooit gedegen onderzocht.
transport – maar het langdurige isolement van Texel heeft tot gevolg gehad dat diverse soorten landroofdieren en concurrenten van een aantal soorten ontbreken of tot voor kort ontbraken.
De egel
Dat betekent dat soorten zoogdieren die al op Texel voorkwamen voordat het een eiland werd en die zich nadien wisten te handha-
Het is onduidelijk sinds wanneer de egel (stiekelforreke) op
ven onder andere omstandigheden leefden dan hun soortgenoten
Texel voorkomt. De onderwijzer Deuzeman, hoofd van de school
‘aan de overkant’, bijvoorbeeld doordat interspecifieke concur-
in De Cocksdorp, schreef in 1898: ‘Van de insectenetende
rentie ontbrak. Op den duur kunnen eilandsoorten daardoor
roofdieren treft men op Texel de egels aan. De verspreiding dezer
ander gedrag gaan vertonen en zelfs een ander uiterlijk krijgen,
dieren pleit voor de omstandigheid, dat Texel voorheen met den
anders gezegd: een ecomorfologische verandering ondergaan.
vasten wal verbonden was.’ Behalve op Texel en Langeoog kwam
Texel speelt binnen Nederland een bijzondere rol voor wat
de egel in de negentiende eeuw nergens op de Waddeneilanden
betreft de inheemse muizensoorten (prengeltjes). Het vormt
voor, maar in de loop der tijd is de soort op vrijwel alle andere
een van de belangrijkste leefgebieden van de endemische
Waddeneilanden uitgezet. Drijver vermeldde in 1934 ter-
ondersoort van de noordse woelmuis (die alleen in Nederland
loops de aanwezigheid van de egel op Texel. Uit verslagen van
voorkomt). De waterspitsmuis vertoont er bijzonder gedrag en
Staatsbosbeheer blijkt dat in 1938 en 1956 in De Geul door egels
kent er een afwijkende kleurstelling.
veroorzaakte schade aan visdiefeieren is vastgesteld. De eerste serie waarnemingen van egels dateert van 1955-
De Texelaars onder de zoogdieren
1956 waarin melding wordt gemaakt van egels uit Den Burg en de duin- en bosranden nabij De Koog. Uit de periode 19641967 zijn zeventig waarnemingen bekend. De egel blijkt vooral
Historische bronnen zijn belangrijk om aan de weet te komen
voor te komen in de duinen en in het Oude Land tussen Den
of zoogdieren al lang op Texel voorkomen. Een belangrijke
Burg, Oudeschild en Den Hoorn. In de polders De Eendracht
aanwijzing is ook of ze een Texelse naam hebben. Helaas is over
en Het Noorden en in de oostelijke helft van de polder Eierland
het vroegere voorkomen van zoogdieren op Texel maar weinig
lijkt de egel niet of nauwelijks voor te komen. De egel ontbreekt
bekend. De enige uitzondering betreft het konijn, waarover al
in recente tijden grotendeels in het Lage Land van Texel tussen
sinds de veertiende eeuw regelmatig is geschreven. Pas vanaf
Den Burg, Oudeschild en Oosterend. In Oosterend zelf lijkt de
1930 neemt de kennis over de andere Texelse landzoogdieren
egel echter vrij algemeen. Hij mijdt zware zeekleigronden, maar
toe doordat de broers Tinbergen onderzochten welke soorten
komt op aangrenzend dekzand wél voor. In hoeverre Texelse
door roofvogels werden gegeten.
egels verschillen van egels elders in Nederland is niet bekend.
221
Muizen
dennenbomen beplant. Nu rest een droog bos, geschikt voor bosmuizen en rosse woelmuizen. Waterspitsmuizen zijn er
Er zijn grote verschillen in uiterlijk, voedsel en leefwijze van
niet meer te vinden, al heeft de soort zich – doordat andere
de verschillende soorten muizen. Ze worden ingedeeld in drie
spitsmuissoorten ontbraken – deels aangepast aan het verander-
families: spitsmuizen, woelmuizen en ware muizen.
de duinlandschap en de overstap kunnen maken naar drogere biotopen die rijk zijn aan spinnen en insecten.
Spitsmuizen
De eerste gedocumenteerde melding van de waterspitsmuis is
Texel is het enige Waddeneiland waar de waterspitsmuis
onderzocht en behalve 226 bosmuizen en noordse woel
voorkomt. Vermoedelijk was de waterspitsmuis er al voor
muizen vijf waterspitsmuizen vond. Voor zover bekend zijn de
de vorming van het Marsdiep. Daarover bestaat echter geen
eerste gedocumenteerde ‘zichtwaarnemingen’ in 1958 gedaan
historische informatie. De rond 1850 nog natte duinen, rijk
aan waterspitsmuizen die gevangen waren door de kat van de
aan drassige duinvalleien, duinrellen en duinmeertjes, moeten
toenmalige directeur van het Texels Museum, Gerrit de Haan.
een geschikt leefgebied voor de waterspitsmuis zijn geweest.
Het viel direct op dat ze aan de onderzijde geheel donker waren
Jac. P. Thijsse schreef ooit: ‘De Fonteinsnol was een wonder,
en daarmee afweken van hun soortgenoten op het vasteland. Uit
een hoog duin. Een eindje tegen de helling op, aan de noord-
deze kleurafwijking blijkt dat de soort al lang genetisch van deze
oostzij, ontsprong een bron, een holte in het witte zand, waaruit
soortgenoten gescheiden moet zijn.
het klare water opwelde en dat stroomde omlaag, zich telkens
Er zijn meer verschillen. Op Texel zijn waterspitsmuizen in hun
vertakkend door kussens van veenmos.’ Dat klinkt als een
geheel zeer donkerbruin, terwijl ze op het vasteland veelal
perfecte waterspitsmuizenbiotoop.
zwart zijn, met een witte buik en een wit vlekje nabij het oor.
In 1880 werd de Moksloot gegraven om de natte duinen te
De bruine kleur wordt veroorzaakt door een minder intensieve
ontwateren en vanaf 1898 werd dat voormalige paradijs met
pigmentering van het bovenste schorsgedeelte van de rugharen.
afkomstig uit 1931 toen Bouma braakballen van torenvalken
Waterspitsmuizen op Texel verschillen in grootte, tekening en kleur van hun soortgenoten op het vasteland.
222
spitsmuizen gevonden, wat erop duidt dat de waterspitsmuis ook op Texel wordt teruggedrongen naar de schaarse natte plekken met een rijke kleine-onderwaterfauna. Woelmuizen Rond 1100 had Texel slechts een kwart van zijn huidige omvang. Het eiland bestond toen uit duin, mielanden (lage hooilanden) en uitgestrekte kwelders. In de achttiende eeuw bestond het inmiddels veel grotere Texelse polderland voor een belangrijk deel uit mielanden en polder Eierland was tot 1835 een bijna onafzienbare kwelder: ware eldorado’s voor de noordse woelmuis. In 1890 was er volgens Maitland sprake van grote aantallen wadmollen (taupes de mer) op Texel. De soort was zo talrijk dat er dat jaar met stokslagen honderden woelmuiNa de komst van de huisspitsmuis is de kerkuil in 2009 als broedvogel op Texel
zen werden gedood en door kabeljauwvissers als aas werden
teruggekeerd.
gebruikt! Maitland dacht dat het om aardmuizen ging, maar zonder twijfel betrof het noordse woelmuizen, aangezien die soort tot 1985 de enige woelmuissoort op het eiland was. Afhankelijk
In de schors van de laatste haarspoel van de buikharen is bij de
van hun kleur werden ze ‘zwarte molmuis’ of ‘bruine molmuis’
Texelse waterspitsmuizen melanine aanwezig, die bij andere
genoemd. Verder kregen ze op het eiland de bijnaam rattenkop.
Noord-Hollandse waterspitsmuizen ontbreekt. Verder zijn de
Ook daaruit blijkt dat de noordse woelmuis bij de Texelaars
Texelse waterspitsmuizen kleiner dan die op het vasteland en
goed bekend was en talrijk voorkwam.
vingen ze – voor de komst van de huisspitsmuis – hun prooi veel-
Tegenwoordig wordt de noordse woelmuis buiten de duinen
al op het droge in plaats van meestal in het water, zoals elders.
en enkele natuurreservaten in het Lage Land van Texel nauwe-
In 1995 werden op Texel tijdens een zeer grootschalig muizen-
lijks (meer) aangetroffen. Intensieve landbouw, verandering
onderzoek slechts vijftien waterspitsmuizen gevangen, verdeeld
van landgebruik (zoals omvorming tot bollenland of akkers en
over twaalf locaties. In 2006 werden er, met een drie keer lage-
bebouwing) en het veelvuldige gebruik van rattengif ter bestrij-
re inspanning, twee waterspitsmuizen gevangen. Deze vangsten
ding van bruine ratten spelen daarbij een rol.
laten zien dat de waterspitsmuis slechts in zeer lage dichtheden voorkomt. Als kerngebieden voor de soort kunnen de gebieden Mokbaai-Moksloot-Hoornder Nieuwland, de Roggesloot, de
De noordse woelmuis wordt buiten de duinen en enkele natuurreservaten nog
relatief recente waterpartijen nabij het Krimbos en de omgeving
maar weinig aangetroffen.
Mienterglop-Oude Dijkje worden aangemerkt. In 2006 werd de eerste huisspitsmuis voor Texel gevangen nabij de vuurtoren. Vervolgens heeft de soort in korte tijd heel Texel weten te koloniseren en hij kan nu worden beschouwd als een zeer algemene soort. Bekend is dat de huisspitsmuis de waterspitsmuis verdringt, vooral in drogere gebieden. Waterspitsmuizen zijn solitair en komen in een dichtheid van nog geen vijf dieren per hectare voor, terwijl huisspitsmuizen socialer zijn en dichtheden tot wel honderd dieren per hectare kunnen bereiken. Zeer waarschijnlijk is de waterspitsmuis sinds 2006 volledig uit de droge delen van het eiland verdrongen. De kerkuil, die na de komst van de huisspitsmuis weer op Texel is gaan broeden, vangt op ruim duizend huisspitsmuizen maar één waterspitsmuis. In het natte jaar 2012 zijn op diverse plaatsen verdronken huis-
223
De rosse woelmuis, een recente ‘immigrant’.
De bosmuis komt waarschijnlijk al vele eeuwen op Texel voor.
Op Texel komt de noordse woelmuis in natte én droge vegetatie
De al ter sprake gekomen onderwijzer Deuzeman schreef in
typen voor, terwijl hij zich op het vasteland vaak beperkt tot de
1898 dat op Texel huismuizen, veldmuizen en ratten voorkomen.
karakteristiekere vochtige en natte vegetaties. In droog grasland
Met veldmuizen worden (noordse) woelmuizen bedoeld, met
kan de soort zelfs even talrijk zijn als in vochtig grasland. In
huismuizen huis- en bosmuizen en met ratten de bruine rat.
droge habitats, zoals tuinwallen, betreft het vaak voedselrijke
Op Vlieland wijkt de habitatkeuze van de bosmuis duidelijk af
locaties met een gevarieerde kruidenvegetatie. Dat de noordse
van de situatie op het vasteland, terwijl dat op Texel veel minder
woelmuis op Texel in een grotere verscheidenheid aan biotopen
het geval is. Anders dan op Texel komt de soort er ook voor in
voorkomt dan elders heeft als oorzaak dat er geen concurrentie
zeer natte, voedselrijke kruidenvegetaties. Vermoedelijk heeft
was van andere woelmuissoorten. Sinds 1985 is op Texel echter
dat te maken met het feit dat er op Vlieland (nog steeds) geen
ook de aardmuis aanwezig, die zich de afgelopen 25 jaar steeds
(noordse) woelmuizen en (water)spitsmuizen zijn. In 1961
meer over het eiland heeft verspreid. Vanaf 1998 is ook de rosse
werd vastgesteld dat bij zes van de 324 onderzochte Texelse
woelmuis van Texel bekend, die de noordse woelmuis vooral
bosmuizen de eerste kies in de onderkaak drie wortels heeft
verdringt van plaatsen waar v erstruweling optreedt.
in plaats van twee. Sindsdien is dat verschijnsel ook elders in
Op basis van twee grootschalige muizeninventarisaties (in 1995
Nederland vastgesteld en wijken de bosmuizen van Texel dus
en in 2006) wordt geconcludeerd dat de noordse woelmuis in die
niet langer af van die in de rest van Nederland.
periode buiten het duingebied met 87,5 procent is afgenomen. De stelling dat de noordse woelmuis buiten het duingebied algemeen is en overal voorkomt is dan ook niet meer verdedigbaar. De belangrijkste kerngebieden buiten de duinen zijn de Mokbaai, De Slufter, de Roggesloot en De Schorren. De rietoevers en rietlanden van Texel zijn over het algemeen kruidenarm en dat betekent dat er wellicht weinig voedsel voor de noordse woelmuis is. Op locaties zoals Waal en Burg, de Hoogezandskil, de Molenkil, de Westerkolk en Drijvers Vogelweid De Bol komt de noordse woelmuis in vrij lage dichtheden voor. Ware muizen De bosmuis, de huismuis en de bruine rat komen waarschijnlijk al vele eeuwen op Texel voor. Het voorkomen op soortniveau is echter pas sinds het braakballenonderzoek vanaf 1930 bekend.
224
De dwergmuis is vermoedelijk met riet uit Frankrijk geïmporteerd.
De huismuis lijkt op Texel meer aan het open agrarische
vleermuis kun je op Texel in alle dorpen in lage aantallen
gebied en minder aan bewoning gebonden te zijn dan in de rest
vinden, behalve in De Cocksdorp. Voortplanting is er echter
van Nederland. Voor de bruine rat zijn geen verschillen bekend.
nog nooit vastgesteld.
De dwergmuis is bekends sinds 1956 en is naar verluidt vermoedelijk met riet uit Frankrijk geïmporteerd. Sindsdien is de soort niet wezenlijk in uiterlijk en gedrag veranderd.
Vleermuizen
Marterachtigen De bunzing Op Texel werden volgens opgaven van duinmeiers tussen 1378
Er is weinig historisch inzicht in het voorkomen van vleermuizen
en 1381 maar liefst 335 bunzingen/fretten gedood, evenals
op Texel. Dat op Texel alleen de naam ‘Fleremuze’ bestaat wijst
71 verwilderde katten. De vraag is of er echt bunzingen op
erop dat de Texelaars wel vleermuizen kenden, maar geen
Texel voorkwamen of dat het om verwilderde fretten ging
onderscheid naar soort maakten. Deuzeman meldde in 1898 dat
(feitelijk gedomesticeerde bunzingen), die waren ontsnapt
’s zomers de gewone vleermuis – synoniem voor de laatvlieger
tijdens de konijnenjacht.
– in de vroege avondschemering werd gezien. Drijver schreef
‘Van de roofdieren worden de bunzing en de hermelijn in ’t wild
in 1934: ‘Van de vleermuizen komt slecht één soort algemeen
aangetroffen.’, aldus Deuzeman in 1898. Ook Jac. P. Thijsse
op Texel voor, namelijk de laatvlieger.’ Het is ook nu ’s zomers
meldde het voorkomen van de bunzing, en wel naar aanleiding
de enige algemene vleermuis, die voornamelijk in de polders
van een excursie op 30 mei 1894 naar het kooibosje van de
voorkomt, maar ook wel plaatselijk in de duinen wordt aange-
voormalige eendenkooi van ‘Oude Klaas Mantje’, ten westen
troffen. Van andere soorten zijn geen kraamkolonies aanwezig,
van Oosterend. Hij vond er onder een geplunderd houtduiven-
wat mogelijk onder meer met de hoeveelheid wind op het
nest een lege eierschaal en concludeerde: ‘Er zijn bunsings in
eiland te maken heeft. De laatvlieger is groot en is een sterke
de kooi; dat is duidelijk.’ Het is echter niet uitgesloten dat er een
vlieger, terwijl andere soorten meer moeite zullen hebben met
ander roofdier actief was geweest.
de winderige omstandigheden.
Ten slotte is er uit die tijd nog een rapport uit 1861 van de briga-
In de herfst en in het voorjaar worden ruige dwergvleermuizen
decommandant der Rijksveldwacht te Den Helder. Daarin werd
waargenomen langs de binnenduinrand en in de dorpen. Ze
onder het kopje ‘Klein schadelijk gedierte’ over Den Helder en
overwinteren er ook, vaak in schuurtjes en stapels brandhout.
Texel het volgende vermeld: ‘Vossen, dassen, marters en otters,
Buiten de dorpen en de bosranden zie je ze niet, omdat daar
zijn (...) in deze bewakingskring niet aanwezig, doch nu en dan
meestal te veel wind staat. In het voorjaar vertrekken de meeste
wordt er wel eens een bunzing en wezel waargenomen, echter
naar hun zomerverblijf in het buitenland. De gewone dwerg-
op het eiland Texel meer als te Helder.’ In het rapport wordt ook de wezel genoemd, maar het is waarschijnlijker dat daarmee de hermelijn werd bedoeld, omdat die vroeger ook wel (grote)
De laatvlieger is ’s zomers op Texel de algemeenste vleermuis.
wezel werd genoemd. Drijver schreef over het voorkomen van roofdieren op Texel: ‘Merkwaardig is het, dat Texel zoo arm aan roofdieren is. De bunzing en de wezel zijn er niet bekend, evenmin als de vos, das en otter.’ Hoewel een vogelwachter in 1960 nog vertelde dat de bunzing zeldzaam voorkwam op De Schorren, meende Drijver dat de hermelijn het enige in het wild voorkomende roofdier op Texel was en dat de bunzing ontbrak. Tot het einde van de vorige eeuw werden fretten gebruikt bij de konijnenjacht, maar werden tevens verwilderde fretten weggevangen. Begin 2013 is er na circa tien jaar één fret op Texel gevangen. De vraag is of het een recent ontsnapt exemplaar van een konijnenstroper was of dat er nog steeds enkele exemplaren in het duin leven.
225
De hermelijn
nog in lage aantallen aangetroffen binnen de grenzen van het Nationaal Park Duinen van Texel. Recente waarnemingen
De hermelijn is tegenwoordig de enige wilde marterachtige op
(41 gevallen van 2000 tot en met 2012) zijn voornamelijk
Texel. Dat hij daar al langere tijd voorkomt is deels op te maken
afkomstig uit de omgeving van De Slufter, de Westerduinen,
uit het feit dat de soort een Texelse naam (horremeling) heeft.
het Grote Vlak, de Mokbaai en De Geul. Daarnaast is nog een
De eerste melding dateert van 1873 en is afkomstig van Staring.
enkele waarneming gedaan bij de vuurtoren, de Robbenjager
Het is een open vraag of de soort toen al lang op Texel voor-
en in de Eierlandse duinen.
kwam, dan wel door mensen op het eiland terecht is gekomen.
Het is onduidelijk hoeveel hermelijnen er momenteel op Texel
Het kan zijn dat de hermelijn zich – dankzij voldoende konijnen
leven en hoe lang ze het nog weten vol te houden. Onderzoek
en noordse woelmuizen – op Texel heeft weten te handhaven
in Groot-Brittannië toont aan dat de sterke afname van de
nadat het Marsdiep is ontstaan, maar dan is het vreemd dat er
hermelijn te maken heeft met de achteruitgang van het belang-
geen melding van wordt gemaakt in eerdere jachtgegevens.
rijkste prooidier, het konijn. Anders dan de wezel, die niet op
Waarnemingen uit de periode van 1940 tot en met 1969 laten
Texel voorkomt, kunnen hermelijnen woelmuizen, een andere
zien dat de hermelijn in een groot deel van Texel voorkwam. Tot
belangrijke prooidiersoort, niet in hun holen achtervolgen.
1969 werd op Texel nog flink op de hermelijn gejaagd.
Hermelijnen ontbreken volgens Engels onderzoek op eilanden
De hermelijn kan, mits er voldoende voedsel en dekking aanwe-
die te klein zijn of waar te weinig prooidieren voorkomen.
zig zijn, voorkomen in open duinterrein, bossen, akkers, tuinen
Gevestigde populaties van de hermelijn worden daar alleen
en kerkhoven. Sinds 2000 is de soort echter vrijwel alleen
gevonden op eilanden die groter zijn dan zestig vierkante
De hermelijn is tegenwoordig de enige wilde marterachtige op Texel.
226
kilometer; kleine eilanden worden alleen door ‘zwervende’ hermelijnen bezocht als ze niet verder dan één kilometer uit de kust liggen. Texel is in elk geval dus groot genoeg. In hoeverre de hermelijn op Texel genetisch verschilt van hermelijnen in de rest van Nederland is nooit onderzocht. Ook is niet bekend in hoeverre inteelt de soort momenteel parten speelt bij de overlevingskans op Texel.
Het konijn Het konijn (knien) is rond 1260 in Nederland ingevoerd en waarschijnlijk vrijwel direct ook op Texel. Waddeneilanden zijn vanwege hun relatief zachte winters zeer geschikt om het van nature mediterrane konijn te herbergen. De zogeheten waran-
Het konijn: van zeer talrijk tot zorgenkindje.
des – besloten jachtterreinen waar behalve konijnen vaak ook hazen en patrijzen werden gehouden – op Texel en Vlieland brachten tussen 1350 en 1360 jaarlijks 3.000 tot 5.000
Evenals op Terschelling zijn er regelmatig tamme konijnen in
konijnenvellen op. Onderling werd de stand hoog gehouden.
de Texelse duinen losgelaten. Mede daardoor kom je op de
Was de stand op het ene eiland laag, dan bracht men konijnen
Waddeneilanden behalve veel konijnen in wildkleur relatief
van het andere eiland over. Bovendien werden de konijnen
veel zwarte konijnen tegen. Ook van nature duiken er zwarte
populaties in strenge winters bijgevoerd.
konijnen binnen een populatie op. Op de Waddeneilanden en
Na de afschaffing van de ‘overal-weide’ in de zeventiende eeuw
andere geïsoleerde plekken houdt de zwarte kleur langer stand
(zie het hoofdstuk ‘Texel vanaf de dertiende eeuw: de mens zet
dan elders. Verder zijn er geen aanwijzingen dat de konijnen
het landschap naar zijn hand’) werden de konijnen vrijwel uit
op Texel in de loop der tijd zijn veranderd ten opzichtte van hun
het Texelse cultuurland verdreven. Wel kwamen ze nog in grote
soortgenoten elders.
aantallen in de duinen voor. Daar werden ze met alle mogelijke middelen bestreden omdat de eilanders vonden dat de duinen als gevolg van de vele konijnen verstoven.
De haas
Aan het einde van de achttiende eeuw werden op Eierland (opnieuw) konijnenfokkerijen ingericht. Die bleken in staat om
Over het voorkomen van de haas op Texel is veel minder bekend
op den duur jaarlijks ongeveer 1.500 konijnen naar Amsterdam
dan over dat van het konijn. Het is waarschijnlijk dat de haas zich
te zenden.
vanaf de eilandvorming heeft weten te handhaven, maar in ieder
Aan het begin van de twintigste eeuw was het konijn ondanks
geval deels met menselijke hulp. Zo werden in 1377 in opdracht
zware jachtdruk nog steeds talrijk in de duinen. In het eerste
van de dienstdoende baljuw drie hazen uit Callantsoog naar
decennium werd in polder Eierland voortdurend geklaagd over
Texel overgebracht om de wildstand op peil te houden. In1789
schade op de landerijen langs de duinvoet. De uitbraak van
vermeldt kunstschilder en geschiedschrijver Pieter van Cuyck
myxomatose in oktober 1955 betekende – met een afname
in zijn Brieven over Texel dat je er in één jachtseizoen honderd
van meer dan 99 procent – bijna de ondergang van het konijn
hazen kunt schieten.
op Texel. In de jaren tachtig herstelde de stand zich langzaam,
De haas is vrij algemeen in het Oude Land en in de polders.
en hoewel vrijwel jaarlijks myxomatose-uitbarstingen voor
Het talrijkst lijkt de soort in (vochtige) graslanden en op de
kwamen bestond de populatie weer uit honderden konijnen.
kwelders. Van de duinen en polder Eierland zijn nauwelijks of
Door de komst van een tweede virus (RHD), eind vorige eeuw,
geen waarnemingen bekend, met uitzondering van De Slufter.
bevindt de huidige konijnenpopulatie zich wederom op een
Van oudsher onderscheidt men op grond van kleur en groot-
dieptepunt. Sinds 2000 worden konijnen in de duinen van Texel
te verschillende variëteiten, zoals duinhazen en kleihazen. In
niet meer bejaagd. Momenteel zijn ze vooral nog te vinden bij
hoeverre de Texelse haas zich onderscheidt van soortgenoten is
De Geul, in De Nederlanden en nabij de vuurtoren.
niet bekend.
227
Over de auteurs Dr. A. (André) Aptroot is een korstmossen specialist die met het Adviesbureau voor Bryologie en Lichenologie en het ABL- herbarium onderzoek uitvoert in binnen- en buitenland. Hij heeft al meer dan driehonderd nieuwe soorten voor de wetenschap beschreven, waaronder tien die in Nederland voorkomen. Hij werkt hij als vegetatie- en floraonderzoeker bij Natuurnonumenten. R.S.A. (Rob) van Bemmelen (MSc). Bioloog en fanatiek vogelaar met een brede interesse in andere dieren, waaronder nachtvlinders. Na een aantal jaren als ecoloog aan zeevogels en bruinvissen gewerkt te hebben bij het Institute for Marine Resources & Ecosystem Studies (IMARES) op Texel is hij nu bezig met promotieonderzoek aan de broedbiologie en trek van kleinste jagers en grauwe franjepoten. A.J. (Andri) Binsbergen. Zoon van vogelfotograaf, cineast en auteur Nol Binsbergen (1908-1945). Gepensioneerd beleidsambtenaar inheemse flora en fauna bij het Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij. Thans woonachtig op Texel, waar hij onder andere actief is als vogelringer. P. (Peter) Boer doet sinds 1985 onderzoek naar de ecologie en taxonomie van mieren. Hij schreef onder andere het boek Mieren van de Benelux. Hij is als onderzoeker-vrijwilliger verbonden aan Staatsbosbeheer, het Provinciaal Waterleidingbedrijf Noord-Holland, Naturalis en waarneming.nl. Peter publiceert op zijn eigen website www.nlmieren.nl wetenswaardigheden over Nederlandse mieren. Drs. S.M.J.M. (Sophie) Brasseur is Belgische, maar woont al meer dan dertig jaar in Nederland waarvan twintig op Texel. Zij bestudeert zeezoogdieren sinds het begin van de jaren negentig: dugongs, zeeolifanten, bruinvissen en – vooral – zeehonden. Een groot deel van haar werk is het beschrijven van hoe de dieren gebruik maken van hun omgeving en hoe dit overlapt met menselijke activiteit, en het adviseren hoe hiermee om te gaan. Met zenderwerk en dieetanalyse kan in
290
detail worden gekeken hoe grijze en gewone zeehonden reageren op veranderingen in hun omgeving. Aan de hand van jaarlijkse zee hondentellingen wordt de algemene ontwikkeling van de populaties gevolgd. B.J.H. (Ben) Brugge is werkzaam als collectiebeheerder op de afdeling Entomologie van Naturalis te Leiden. Hij komt al vanaf zijn jeugd op Texel en kijkt naar ’al wat leeft en groeit’. Ben werd in 1980 gevraagd te onderzoeken wat er nog resteerde van de insectenfauna van De Zandkuil, het eerste insectenreservaat in Nederland. Dat heeft er toe geleid dat dit reservaat weer geschikt is gemaakt voor graafbijen en -wespen. Om het slagen daarvan te begrijpen heeft hij ook de rol van de tuinwallen met hun insectenfauna onderzocht en onder de aandacht gebracht. In het kader van zijn activiteiten voor het vrijwillige natuurbeheer onderhoudt hij met hulp van andere vrijwilligers De Zandkuil en herstelt met hen tuinwallen op de Hoge Berg. Voorts deed hij onderzoek naar loopkevers in de duinen van Texel in relatie tot natuur ontwikkeling. Dr. C.J. (Kees) Camphuysen is senior onderzoeker bij het Koninklijk Nederlands Instituut voor Onderzoek der Zee (NIOZ). Sinds 1973 is hij betrokken bij onderzoek naar het voorkomen van zeevogels en zeezoogdieren in Nederland, aanvankelijk vanuit de Nederlandse Zeevogelgroep. Zijn interesse gaat vooral uit naar de ecologische relaties en interacties tussen charismatische top predatoren (walvisachtigen, zeevogels, grote roofvissen) op open zee. Hij is, samen met Gerard Peet, auteur van het boek Walvissen en dolfijnen in de Noordzee. Drs. P. (Piet) Cleveringa raakte door studie aan de universiteiten van Groningen (RUG) en Amsterdam (VU en UvA) vertrouwd met de geologie van Nederland. Zijn leermeester in Groningen, prof. L.M.J.U. van Straaten bracht hem de kennis van het milieu van de Wadden bij. Na ruim tien jaar als wetenschappelijk medewerker aan de VU te hebben gewerkt maakte hij de overstap naar het Wetenschap-
pelijk Laboratorium van de Rijks Geologische Dienst. Daar hield hij zich onder andere bezig met datering van veen en s edimenten met behulp van stuifmeel. Samen met H. de Wolf verrichtte hij onderzoek aan dezelfde boringen en ontsluitingen. Tijdens die samenwerking ontdekten zij dat de uitkomsten van diatomeeën- en pollenonderzoek elkaar soms aanvullen, maar ook wel tegenspreken. Inmiddels is Piet met p ensioen. De geologie van het Kwartair van Nederland geniet nog steeds zijn belangstelling, maar nu houden ook diatomeeën hem bezig. Dr. N.M.J.A. (Norbert) Dankers begon in 1976 met enkele collega’s bij het Rijks instituut voor Natuurbeheer (RIN) met het bijeenbrengen van alle wetenschappelijke informatie uit de Waddenzee. Zijn interesse ging onder andere uit naar slibhuishouding en van daar naar kwelders, zeegras en schelpdieren. Woont en werkt nog steeds in het Waddengebied. Ing. J.W.M. (Jos) Dekker is vanaf 1988 werkzaam bij het PWN (Waterleidingbedrijf en natuurbeheerder van duingebieden langs de Noord-Hollandse kust), waar hij diverse functies in het werkveld van bron tot tap heeft vervuld. Jos houdt zich nu onder andere bezig met activiteiten om de bronnen van het PWN (ook in de toekomst) zeker te stellen en is daarnaast actief in het stimuleren van verregaande samenwerking in de waterketen. Als zeekayakker en schaatsliefhebber speelt water ook in zijn vrije tijd een belangrijke rol. A.J. (Adriaan) Dijksen is geboren en getogen op Texel, maar zwerft ook graag naar alle windstreken uit om andere culturen en natuur te leren kennen. Van jongs af is hij vooral buiten te vinden. Werkte bij Staatsbosbeheer in het bezoekerscentrum Ecomare. Schreef of werkte mee aan diverse boeken en talloze artikelen over de Texelse natuur, vooral over vogels. Is actief lid van de plaatselijke milieu vereniging en vogelwerkgroep. Hij heeft samen met zijn vrouw een fotostockbureau: Foto Fitis.
W. (Wilma) Eelman kreeg haar belangstelling voor de natuur bijna met de paplepel ingegoten: als peuter werd ze vaak door haar moeder meegenomen naar het Texelse tuinwallenlandschap en de duinen. Natuur, landschap en cultuurhistorie hebben nog steeds haar grote belangstelling. Voor haar activiteiten ontving Wilma in 1990 de Heimans en Thijsse Prijs. Tegenwoordig publiceert ze vooral over de Texelse cultuurhistorie. Haar studie Boerenbouwkunst op Texel was voor de Boerderijenstichting Noord-Holland aanleiding haar in 2011 een Stolp-Award toe te kennen. B.W.R. (Bas) Engels volgt vanaf 2011 aan de hogeschool Van Hall Larenstein de opleiding kust- en zeemanagement, met als major mariene biologie. Gedurende zijn tweede studiejaar (2012-2013) heeft hij zijn oriënterende stage gedaan bij het Institute for Marine Resources & Ecosystem Studies (IMARES) op Texel in samenwerking met Mardik Leopold en Martin Baptist. Hij heeft veldonderzoek gedaan naar de prooiaanvoer en het broedsucces van grote sterns op Texel. Dr. R.J. (Rob) van Ginkel studeerde culturele antropologie en sociologie en werkt als universitair hoofddocent aan de Universiteit van Amsterdam. Hij heeft een dozijn boeken en tientallen artikelen gepubliceerd, vooral op het terrein van maritieme culturen, nationale en lokale identiteitsvorming en de herdenking van de Tweede Wereldoorlog. Vissers en vissersgemeenschappen hebben zijn bijzondere belangstelling. Hij promoveerde op een studie over de geschiedenis van de Texelse visserij. Aan dit onderwerp is ook de in 2009 bij de Amsterdam University Press verschenen studie Braving Troubled Waters: Sea Change in a Dutch Fishing Community gewijd. M. (Marcel) Groenendaal heeft ongeveer veertig jaar op Texel gewoond. Hoewel hij een brede belangstelling voor de natuur heeft, heeft met name de studie van paddenstoelen in die periode een belangrijke plaats ingenomen. Marcel is 23 jaar als vogelwachter werkzaam geweest in (vooral) het zuidelijke deel van het Texelse duingebied. Dr. D. (Dick) Groenendijk. Bioloog die jarenlang als coördinator van het nachtvlinderonderzoek werkzaam is geweest bij De Vlinderstichting. Is nu werkzaam als ecoloog bij het PWN (Waterleidingbedrijf en natuur
beheerder van duingebieden langs de Noord- Hollandse kust). Hij heeft een brede interesse in onder andere vogels, libellen, sprinkhanen en vlinders, waarbij vooral onderzoek aan nachtvlinders onverminderd een bijzondere plek in neemt. Dr. ir. Th. (Theodoor) Heijerman is werkzaam bij Wageningen Universiteit en sinds kort voor enige tijd gedetacheerd bij de Stichting European Invertebrate Survey(EIS) -Nederland. Hij is als taxonoom gespecialiseerd op het gebied van kevers (Coleoptera) en dan met name loopkevers (Carabidae) en snuitkevers (Curculionoidea). Daarnaast is hij jarenlang actief als fotograaf van insecten en andere ongewervelden, zowel in het veld als in de studio.
Drs. M.F. (Mardik) Leopold is marien bioloog bij het Institute for Marine Resources & Ecosystem Studies (IMARES) op Texel. Al ruim 25 jaar houdt hij zich bezig met het in kaart brengen van de verspreiding van zeevogels en zeezoogdieren op de Noordzee. Daarnaast doet hij veel onderzoek aan het dieet van deze dieren. C. (Cees) Maas is sinds 1980 een enthousiast ‘amateurvlinderaar’ die met zijn kennis, foto’s en PowerPoint-presentaties regelmatig basisscholen, verenigingen en instellingen bezoekt om op deze wijze de natuur, in het bijzonder de dag- en nachtvlinders, onder de aandacht van het Texelse publiek te brengen. Hij is de bedenker en auteur van het in 2003 uitgebrachte boekje Vlinderen over Texel.
Dr. M.M. (Marieke) van Katwijk is vanaf 1989 als ecoloog betrokken bij zeegrasherstel in de Waddenzee. Ze werkt bij de Radboud Universiteit in Nijmegen en bij Ecoscience. In Zeeland leidt ze het wetenschappelijke traject van zeegrasherstelprojecten in de Oosterschelde en de Grevelingen, en zij adviseert bij zeegrasherstelprojecten in Denemarken, Zweden, Italië en Spanje. Ze doet daarnaast onderzoek naar de interacties van zeegrassen met hun chemische en fysische milieu in Noordwest Europa, Indonesië en China.
Drs. I. (Ivo) Mol is als bioloog gespecialiseerd in bio-informatica en taxonomie en ecologie van zeewieren. Sinds 1981 is hij – met enkele korte onderbrekingen in andere vakgebieden – werkzaam op het gebied van datamanagement van biodiversiteitsgegevens, theoretische taxonomie en de ontwikkeling van technieken voor identificatie en verificatie van soorten. In het veld is Ivo allround bioloog met een voorkeur voor het monitoren van de verspreiding van uitheemse zeewieren op de Waddeneilanden.
Dr. L.I. (Laura) Kooistra studeerde in 1985 af als bioloog met specialisatie paleo- etnobotanie en palynologie, ofwel oude (paleo), mensgerelateerde (etno) plantkunde (botanie) en stuifmeelonderzoek (palyno logie). Haar werk bij BIAX Consult spitst zich toe op het reconstrueren van landschappen uit het verleden en het gebruik daarvan door de mens.
Dr. J. (Jinze) Noordijk promoveerde in 2009 in Wageningen op onderzoek aan ecologisch wegbermbeheer, waarbij loopkevers een hoofdrol vervulden. Hij werkt nu bij European Invertebrate Survey (EIS) - Nederland dat gevestigd is in Naturalis Biodiversity Center. Zowel voor zijn werk als in zijn vrije tijd houdt hij zich bezig met faunistiek en ecologie van insecten en spinachtigen. Als rechtgeaarde Noord-Hollander is Texel zijn favoriete Waddeneiland.
W.J. (Wim) Kuijper was werkzaam bij de Faculteit der Archeologie van de Universiteit Leiden, waar hij onder andere onderzoek verrichtte aan botanische resten (zaden, stuifmeel) uit opgravingen. Hij is al vanaf zijn jeugd geïnteresseerd in zeeschelpen. Later kwamen daar ook de soorten bij die in zoet water en op het land leven. Momenteel doet hij vooral hydrobiologisch onderzoek en onderzoek aan molluskenfauna’s in de duinen en in het Waddengebied. Wim is mede- auteur van de standaardwerken De Neder landse zoetwatermollusken en Schelpdieren van het Nederlandse Noordzeegebied.
J.A. (Hannie) van Noort-Kooman heeft na haar opleiding tot ecologisch analist op de a fdeling Verspreidingsecologie van het Instituut voor Oecologisch Onderzoek (IOO, thans NIOO) gewerkt, waar zij gefascineerd raakte door insecten. In 1975 trad zij in dienst bij het Koninklijk Nederlands Instituut voor Onderzoek der Zee (NIOZ) op Texel. De interesse voor insecten is gebleven: Hannie inventariseert al jaren ‘witte’ gebieden op Texel op het voorkomen van loopkevers, thans binnen de insectenwerkgroep van het IVN Texel.
291
Drs. B. (Baudewijn) Odé is botanicus en werkt bij Floristisch Onderzoek Nederland (FLORON) aan de kennis en bescherming van de wilde flora van Nederland. Daarnaast houdt hij zich al meer dan twintig jaar intensief bezig met sprinkhanen en krekels: met de oren gespitst tijdens het botaniseren of spe ciaal op pad om sprinkhanen te zoeken, te beluisteren en hun geluiden op te nemen. Sinds enkele jaren is hij via de International Union for the Conservation of Nature (IUCN) actief betrokken bij de internationale bescherming van sprinkhanen. Drs. A.F.F. (Arthur) Oosterbaan is bioloog en werkt bij Ecomare als conservator, natuurgids en medewerker van de informatiedienst. Hij is een enthousiast veldbioloog, gespe cialiseerd in alles wat uit zee komt. Speerpunten in het collectiebeleid van Ecomare zijn botten van dieren uit de laatste ijstijd die in het Noordzeegebied gevonden worden en zeezoogdieren. Daarnaast hebben padden stoelen en de Texelse geschiedenis zijn warme belangstelling. O. (Otto) Overdijk is werkzaam bij Natuurmonumenten als beheerder Waddengebied en al sinds 1983 betrokken bij het onderzoek aan lepelaars. Hij is medeoprichter van de Werkgroep Lepelaar en beheert de kleurringgegevens van lepelaars in binnen- en buitenland. Naast het ringwerk en de landelijke populatiemonitoring heeft hij lepelaars voorzien van Argis-satellietzenders, zowel in het Waddengebied als op de Mauritaanse Banc d’Arguin. Tegenwoordig werkt hij met dataloggers van de Universiteit van Amsterdam in het kader van het Waddenfondsproject Metawad, in nauwe samenwerking met de Rijksuniversiteit Groningen en het Koninklijk Nederlands Instituut voor Onderzoek der Zee (NIOZ). Dr. C.J.M. (Katja) Philippart is als estuarien ecoloog verbonden aan het Koninklijk Nederlands Instituut voor Onderzoek der Zee (NIOZ) en woont op Texel. Zij heeft haar promotieonderzoek verricht aan de mogelijke oorzaken van de achteruitgang van klein zeegras in de Nederlandse Waddenzee. Haar huidige onderzoek richt zich op het beschrijven en het begrijpen van de dynamiek van microscopisch kleine algen in de Waddenzee en de consequenties hiervan voor schelpdieren zoals kokkels en mossels
292
die van deze algen leven. Sinds 1 januari 2013 is zij tevens bestuurslid Ecologie van de Waddenacademie, in 2008 opgericht voor het ontwikkelen van een duurzame kennis huishouding ten aanzien van het Wadden gebied. Prof. dr. T. (Theunis) Piersma is hoogleraar Trekvogelecologie aan de Rijksuniversi teit Groningen. Met een internationaal onderzoeksteam onderzoekt hij de manier waarop verspreiding en aantallen wad- en weidevogels samenhangen met klimaat, voedsel, roofvijanden, ziektekiemen en hun historisch-genetische achtergrond. Het onderzoek vindt niet alleen plaats in Nederland, maar ook in Afrika, Australië, Noord- en Zuid-Amerika en Azië. Theunis is tevens als waddenbioloog verbonden aan het Koninklijk Nederlands Instituut voor Onderzoek der Zee (NIOZ) op Texel. In 2004 ontving hij de Prins Bernhard Cultuurfonds Prijs voor Natuur behoud en in 2009 is hij benoemd tot lid van de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen (KNAW). Ing. J.A. (Jacques) de Raad is vrijwilliger bij Natuurmonumenten. Hij heeft een voorliefde voor de flora en fauna van duinen en moerasgebieden. Is auteur van Veen-land Water-land, het ontstaan van het landschap in De Venen, mede-auteur van 12 maanden natuur in Nieuwkoop, wilde planten en samensteller/ redacteur van Op en top een topmoeras, de Nieuwkoopse Plassen. Dr. J.W.H. (Jeroen) Reneerkens is als dierecoloog werkzaam aan de Rijksuniversiteit Groningen. Zijn veldonderzoek aan drieteenstrandlopers, in samenwerking met een groot netwerk van onderzoekers en amateur-ornithologen, voert hij uit langs de hele trekroute tussen Namibië en de broed gebieden in Groenland. Hij is geïnteresseerd in de trekstrategieën, de keuze van overwinteringslocaties, de voortplantingsstrategieën en de voedselweb-interacties in Groenland van deze veelzijdige trekvogel. E.M. (Eline) Reydon kwam in 1969 als biologielerares op Texel en was later werkzaam bij Ecomare. Zij is actief in verschillende werkgroepen van het IVN. Eline geeft leiding aan een mossen- en korstmossenwerkgroep, stuurt een insectenwerkgroep aan en geeft mede leiding aan een loopkeverwerkgroep,
die ieder jaar in een ander natuurgebied veldonderzoek doet. Daarnaast organiseert zij nachtvlindernachten en geeft zij voor Staatsbosbeheer excursies in de diverse vogel reservaten. J.P. (Johan) Reydon is vanaf 1961 werkzaam geweest als conservator van het Texels Museum en het daaropvolgende Ecomare. Hij zorgde er voor de instandhouding en uitbreiding van de diverse collecties en was belast met de inrichting van de exposities. Johan is samensteller en illustrator van het boekje De wilde planten van Texel en is mede-illustrator van de Gids voor de vogels van Texel. Hij is actief in verschillende werkgroepen van het IVN en is betrokken bij de afdeling Archeologie van de Historische Vereniging Texel. Land- en zoetwaterslakken hebben zijn speciale aandacht. Drs. R. (Rob) Sluijter is als klimatoloog werkzaam op het Koninklijk Nederlands Meteorologisch Instituut (KNMI). Binnen deze functie houdt hij zich bezig met de beschrijving van het klimaat van Nederland. De aandacht gaat daarbij met name uit naar herhalingstijden van extreme gebeurtenissen en ruimtelijke verschillen van het klimaat in ons land. Drs. B. (Bernard) Spaans is bioloog en woont op Texel. Hij is sinds 1996 bij het Koninklijk Nederlands Instituut voor Onderzoek der Zee (NIOZ) werkzaam in de onderzoeksgroep die de ecologie van wadvogels, met name van kanoetstrandlopers en rosse grutto’s, bestudeert. In het verleden was de rotgans zijn belangrijkste onderwerp van studie, niet alleen op Texel maar ook in het Siberische broedgebied. In zijn vrije tijd volgt hij het wel en wee van de rotganzen op Texel nog altijd op de voet. Bernard is acht jaar voorzitter van de Vogelwerkgroep Texel geweest. E. (Erik) van der Spek is boswachter bij Staatsbosbeheer op Texel. In zijn werk raakte hij geïnteresseerd in de wijze waarop in het natuurbeheer rekening kan worden gehouden met de belangen van insecten. Bijen en wespen kunnen daarbij op zijn speciale belangstelling rekenen. Erik brengt onder andere hun voorkomen in kaart. Voor een aantal soorten blijkt Texel een bijzondere plaats in Nederland in te nemen.
Drs. K. (Kars) Veling is het gezicht naar buiten van De Vlinderstichting, een natuurbeschermingsorganisatie die tot doel heeft goede leefomstandigheden voor vlinders en libellen te behouden en, waar nodig, te herstellen. Hij is al vanaf jonge leeftijd bezig met de natuur. Hij startte als vogelaar, heeft vleermuizen geïnventariseerd en actief padden en kikkers beschermd. Hij is nu vooral actief op het gebied van dagvlinders, nachtvlinders en libellen. Naast het in kaart brengen en monitoren van deze soortgroepen is hij ook veel bezig met het fotograferen van deze prachtige dieren. Drs. A.D (Arent) Vos studeerde geschiedenis in Leiden en archeologie in Leiden en Amsterdam, waarbij hij zich richtte op de vaderlandse en de maritieme geschiedenis, historische scheepsbouw en (scheeps)archeologie onder water. Om beter te zijn toegerust op het werken op zee voltooide hij bovendien een opleiding aan de Zeevaartschool in Enkhuizen. Arent heeft meegewerkt aan scheeps opgravingen in de drooggelegde IJsselmeerpolders en heeft mede aan de wieg gestaan van de professionele onderwaterarcheologie in Nederland. Hij organiseerde het eerste officiële Professioneel Archeologisch Duikteam van Nederland, dat hij leidde totdat het als gevolg van reorganisaties in 2006 werd opgeheven. Sindsdien adviseert en publiceert hij over onderwaterarcheologisch onderzoek en verricht hij nog sporadisch veldwerk. A. (Arend) Wassink is al vanaf zeer jeugdige leeftijd actief op vogelgebied. Hij woont sinds 1989 op Texel. Arend heeft veel voetstappen liggen in Thailand, Maleisië, Filippijnen, Nepal, India, Jordanië en Israël, waaronder als reisgids, ringer en maker van geluidsopnamen. Hij is nu, behalve op Texel, zeer actief in Kazachstan, dat hij sinds 1990 tientallen malen heeft bezocht en waarover hij het boek The birds of Kazakhstan heeft gepubliceerd; nieuwe kennis over de vogels van Kazachstan deelt hij via zijn website www.birdsofkazakhstan.com. Daarnaast is Arend redactieadviseur van het tijdschrift Sandgrouse en lid van de Commissie Dwaalgasten Nederlandse Avifauna. Zijn Texelse waarnemingen hebben niet minder dan vijftien nieuwe vogelsoorten voor het eiland opgeleverd. Hij is de initiator van de Ornithologische Jaarverslagen van Texel.
J.IJ. (Hans) Witte is sinds 1972 als onderzoeksmedewerker verbonden aan het Koninklijk Nederlands Instituut voor Onderzoek der Zee (NIOZ), waar hij werkt aan de populatiebiologie van vissen in de ruimste zin des woords. Hans heeft daarnaast veel interesse in andere zeedieren (vooral schelp dieren) en houdt zich in zijn vrije tijd graag bezig met het observeren, inventariseren en tellen van vogels. Ir. R.H. (Richard) Witte. Geboren Texelaar en van jongs af aan geïnteresseerd in de natuur. Hij deelt graag zijn kennis omtrent de Texelse natuur (@TexelNatuur). Van 20042010 was hij werkzaam bij de Zoogdiervereniging als projectleider Landelijk Verspreidingsonderzoek Nederlandse Zoogdieren en coördinator Beschermingsplan noordse woelmuis. Momenteel is hij actief als bestuurslid van de Noord-Hollandse Zoogdier Studiegroep (@NOZOS_NH), bezig met de Noord-Hollandse Zoogdieratlas en het opzetten van een grootst onderzoek om de Texelse waterspitsmuis voor uitsterven te behoeden. Als gastschrijver heeft hij onder andere bijgedragen aan Duinen en mensen – Texel, Soorten van de Habitatrichtlijn en Zeldzaam Zeeuws. Daarnaast is hij actief betrokken bij onderzoek naar (zee)vogels, (zee)zoogdieren, libellen en amfibieën. H. (Hein) de Wolf groeide op in een gezin waar de liefde voor de natuur de kinderen met de paplepel werd ingegoten. In het lidmaatschap van de Nederlandse Jeugdbond voor Natuurstudie (NJN) kreeg dat een logisch vervolg. Hein trad in dienst bij de Rijks Geologische Dienst (RGD), waar de opnamen voor het project Geologische Kartering van Nederland in volle gang waren. A. van der Werff en A. du Saar leerden Hein diatomeeën herkennen en determineren. Zijn leermeesters maakten hem duidelijk dat kiezelwieren de basis vormen van de voedselkringloop en uitstekende indicatoren zijn om milieus te typeren. Zijn loopbaan bij het Wetenschappelijk Laboratorium van de RGD eindigde toen TNO de kartering van Nederland overnam. Het diatomeeënonderzoek blijft hem bezighouden, ook na zijn pensionering, maar nu voornamelijk ten dienste van het archeologisch onderzoek.
293