TENTAMEN VOORBLAD Opleiding: Toetscode: Toetsnaam:
Communicatie C22012 Interculturele communicatie
Datum toets/tentamen: Aanvangstijd: Toegestane tijd:
Vrijdag 5 april 2013 09.00 uur 2 uur (tot 11.00 uur)
Samenstellend docent:
J. van Dooren
Controlerend expertdocent: J. Klerken
Toets-/Tentamenversie: Toets/Tentamen bestaat uit: Te gebruiken hulpmiddelen: Tentamenstof: Opmerkingen:
aantal meerkeuze vragen: 40 aantal pagina’s (incl. voorblad): 10 geen Alle in de colleges behandelde stof; Alle in de studiegids genoemde literatuur. v Vermeld duidelijk je naam, studentnummer, klas, docent, tafelnr. + kleur en toets- tentamenversie op je uitwerkpapier of scanformulier. v De toets- tentamenopgaven mogen niet meegenomen worden na afloop van het tentamen
Naam student: Studentnummer: Klas: Docent: Tafelnr. + kleur:
Dit tentamen bestaat uit veertig meerkeuzevragen. Lees de vragen aandachtig. Vul de juiste antwoorden nauwkeurig in op het daarvoor bestemde formulier. Vraag 1 Stelling 1: Intercultureel communicatie-‐onderzoek is onderzoek naar communicatie binnen twee of meer verschillende culturen. Stelling 2: Intracultureel communicatie-‐onderzoek is onderzoek naar communicatie tussen twee verschillende culturen. a) Stelling 1 is juist, stelling 2 is onjuist. b) Stelling 1 is onjuist, stelling 2 is juist. c) Stelling 1 en 2 zijn beide juist. d) Stelling 1 en 2 zijn beide onjuist. Vraag 2 Masculiniteit / femininiteit is één van de dimensies van Geert Hofstede. Wat houdt deze dimensie in? a) De mate van masculiniteit of femininiteit geeft aan in hoeverre in een cultuur waarde wordt gehecht aan traditioneel mannelijke en vrouwelijke kwaliteiten. b) De manier waarin mannen en vrouwen zich onderscheiden in een cultuur. c) De manier waarop mannen in een cultuur laten zien dat ze een echte man zijn. d) Deze dimensie laat zien hoe mannen en vrouwen zich in de evolutie ontwikkeld hebben tot man en vrouw. Vraag 3 Nederland heeft veel immigranten uit voornamelijk Turkije, Marokko, Suriname, de Nederlandse Antillen en Aruba. Hoe groot is het deel van de Nederlandse bevolking dat bestaat uit immigranten? a) Een derde. b) Een vierde. c) Een vijfde. d) Een zesde. Vraag 4 Stelling 1: In Latijnse culturen is de interpersoonlijke afstand over het algemeen relatief klein. Stelling 2: In Westerse culturen is de interpersoonlijke afstand relatief groot. a) Stelling 1 is juist, stelling 2 is onjuist. b) Stelling 1 is onjuist, stelling 2 is juist. c) Stelling 1 en 2 zijn beide juist. d) Stelling 1 en 2 zijn beide onjuist.
Vraag 5 In welke landen is Nederlands de officiële taal? a) Alleen in Nederland, Aruba, De Nederlandse Antillen, België en Suriname. b) Alleen in Nederland, België en Suriname. c) Alleen in Nederland en Suriname. d) Alleen in Nederland, België, Aruba en Suriname. Vraag 6 Collectivisme versus individualisme is een cultuurdimensie van Geert Hofstede. Wat houdt deze dimensie in? a) De mate waarin in een cultuur het belang van de gemeenschap of het belang van het individu voorop staat. b) De manier waarop een samenleving omgaat met groepen en individuen in de maatschappij. c) De mate waarin een cultuur maatschappelijke zaken als huisvesting, onderwijs en afvalverwerking daadwerkelijk gezamenlijk regelt. d) Geen van bovenstaande antwoorden is juist. Vraag 7 Stelling 1: In Nederland zie je vaak groepen middelbare scholieren samen naar school fietsen. Dit past binnen het feit dat Nederland een relatief collectivistische cultuur heeft. Stelling 2: In Duitsland worden mensen verantwoordelijk gehouden voor hun eigen succes. Duitsland scoort dan ook relatief hoog op individualisme. a) Stelling 1 is juist, stelling 2 is onjuist. b) Stelling 1 is onjuist, stelling 2 is juist. c) Stelling 1 en 2 zijn beide juist. d) Stelling 1 en 2 zijn beide onjuist. Vraag 8 Stelling 1: In Nederland nemen vaders relatief vaak een verzorgende rol op zich bij de opvoeding van kinderen. Dit past binnen het feit dat Nederland een relatief feminiene cultuur heeft. Stelling 2: In Scandinavische landen zie je dat de rollen in het gezin erg ‘standaard’ zijn; mannen werken, vrouwen zorgen voor de kinderen. Dit komt omdat de Scandinavische landen erg masculien zijn. a) Stelling 1 is juist, stelling 2 is onjuist. b) Stelling 1 is onjuist, stelling 2 is juist. c) Stelling 1 en 2 zijn beide juist. d) Stelling 1 en 2 zijn beide onjuist.
Vraag 9 Stelling 1: Binnen een hedonistische cultuur wordt succes uitbundig gevierd. Stelling 2: Nepotisme is het benadelen van mensen die buiten de groep vallen. a) Stelling 1 is juist, stelling 2 is onjuist. b) Stelling 1 is onjuist, stelling 2 is juist. c) Stelling 1 en 2 zijn beide juist. d) Stelling 1 en 2 zijn beide onjuist. Vraag 10 Stelling 1: In Duitsland is tutoyeren een veilige keuze als je iemand aanspreekt die je alleen in zakelijk verband kent. Stelling 2: In Frankrijk is tutoyeren een veilige keuze als je iemand aanspreekt die je alleen in zakelijk verband kent. a) Stelling 1 is juist, stelling 2 is onjuist. b) Stelling 1 is onjuist, stelling 2 is juist. c) Stelling 1 en 2 zijn beide juist. d) Stelling 1 en 2 zijn beide onjuist. Vraag 11 Stelling 1: De dominantie van de Engelse taal in het interculturele zakenverkeer is te danken aan de dominante politieke en economische positie van de Verenigde Staten in de 19e eeuw. Stelling 2: Het Engels is een taal die relatief moeilijk te leren is. a) Stelling 1 is juist, stelling 2 is onjuist. b) Stelling 1 is onjuist, stelling 2 is juist. c) Stelling 1 en 2 zijn beide juist. d) Stelling 1 en 2 zijn beide onjuist. Vraag 12 Welke talen worden wereldwijd het meest gesproken? a) Chinees, Engels en Spaans. b) Chinees, Engels en Arabisch. c) Engels, Spaans en Frans. d) Engels, Spaans en Arabisch. Vraag 13 Nederlands gedrag kan worden herleid in de Calvinistische waarden. Welke zijn dit? a) Eerlijkheid, openheid en vertrouwelijkheid. b) Vertrouwelijkheid, bescheidenheid en terughoudendheid. c) Eerlijkheid, openheid en bescheidenheid. d) Eerlijkheid, bescheidenheid en zuinigheid.
Vraag 14 Hoe kun je het beste je visitekaartje overhandigen aan je internationale gesprekspartner? a) Visitekaartje vasthouden met beide handen en het kaartje aanreiken in de leesrichting van degene die het ontvangt. b) Visitekaartje met beide handen overhandigen met de tekst naar beneden gericht. c) Visitekaartje met rechterhand overhandigen met de tekst naar boven gericht. d) Geen van bovenstaande antwoorden is juist. Vraag 15 Stelling 1: Cultuur in brede zin is beschaving, wetenschap, kunst, onderwijs. Stelling 2: Cultuur in smalle zin is de collectieve mentale programmering van de mens. a) Stelling 1 is juist, stelling 2 is onjuist. b) Stelling 1 is onjuist, stelling 2 is juist. c) Stelling 1 en 2 zijn beide juist. d) Stelling 1 en 2 zijn beide onjuist. Vraag 16 Het ui-‐model is een model dat de volgende zaken weergeeft: a) Waarden en normen van een cultuur. b) Persoonlijkheidskenmerken van een individu binnen een cultuur. c) Symbolen, helden, rituelen, waarden van een cultuur. d) Geen van bovenstaande antwoorden is juist. Vraag 17 Welke van onderstaande stellingen heeft betrekking op cultuur? a) Cultuur wordt door mensen gedeeld. b) Cultuur wordt door mensen gedragen. c) Cultuur is aangeleerd. d) Alle bovenstaande antwoorden zijn juist. Vraag 18 Stelling 1: Volgens het ui-‐model zijn persoonlijkheidskenmerken de gemakkelijkst aan te passen elementen in een cultuur. Stelling 2: Culturele waarden zijn te vergelijken met batterijen: ze hebben een duidelijke plus-‐ en minpool. a) Stelling 1 is juist, stelling 2 is onjuist. b) Stelling 1 is onjuist, stelling 2 is juist. c) Stelling 1 en 2 zijn beide juist. d) Stelling 1 en 2 zijn beide onjuist.
Vraag 19 Etnocentrisme is…. a) Het bevoordelen van mensen uit andere culturen. b) Het centraal stellen van aanpassingsnormen voor immigranten. c) Het beoordelen van andere culturen met de eigen cultuur als maatstaf. d) Uitgaan van de gedachte dat alle culturen gelijkwaardig zijn. Vraag 20 Stelling 1: De angst van veel extreem-‐rechtse politieke partijen voor de cultuur van Islamitische bevolkingsgroepen is een voorbeeld van xenofobie. Stelling 2: Een student die graag in het buitenland stage wil lopen heeft last van xenofilie. a) Stelling 1 is juist, stelling 2 is onjuist. b) Stelling 1 is onjuist, stelling 2 is juist. c) Stelling 1 en 2 zijn beide juist. d) Stelling 1 en 2 zijn beide onjuist. Vraag 21 Stelling 1: Het meest risicoloze relatiegeschenk in internationaal verband is… a) Een fles sterke drank uit je eigen land. b) Een bos bloemen. c) Een fles wijn. d) Chocolade. Vraag 22 Stelling 1: De verschillende scores van verschillende nationale culturen op de cultuurdimensies van Hofstede laten zich gemakkelijk vergelijken in tabellen. Stelling 2: In een cultuur met een grote machtsafstand zal de directeur zijn kantoor zo ver mogelijk van zijn medewerkers installeren. a) Stelling 1 is juist, stelling 2 is onjuist. b) Stelling 1 is onjuist, stelling 2 is juist. c) Stelling 1 en 2 zijn beide juist. d) Stelling 1 en 2 zijn beide onjuist. Vraag 23 Stelling 1: Eerwraak komt voort uit gezichtsverlies van de familie. Eerwraak komt dan ook vaker voor in culturen die hoog scoren op collectivisme. Stelling 2: In culturen die hoog scoren op lange termijngerichtheid zijn de mensen relatief gevoelig voor gezichtsverlies. a) Stelling 1 is juist, stelling 2 is onjuist. b) Stelling 1 is onjuist, stelling 2 is juist. c) Stelling 1 en 2 zijn beide juist. d) Stelling 1 en 2 zijn beide onjuist.
Vraag 24 Stelling 1: In een cultuur met een lage score op onzekerheidsvermijding heeft men veel moeite met ambigue situaties. Stelling 2: Onzekerheid kun je vermijden door wetgeving, religie en techniek a) Stelling 1 is juist, stelling 2 is onjuist. b) Stelling 1 is onjuist, stelling 2 is juist. c) Stelling 1 en 2 zijn beide juist. d) Stelling 1 en 2 zijn beide onjuist. Vraag 25 Wat is de goede volgorde van de acculturatiecurve die tijdens een cultuurschok optreedt? a) Cultuurschok, acculturatie, euforie evenwicht. b) Cultuurschok, euforie, acculturatie, evenwicht. c) Euforie, cultuurschok, acculturatie, evenwicht. d) Euforie, acculturatie, cultuurschok, evenwicht. Vraag 26 In China is Guanxi een heel belangrijk begrip. Wat houdt dit in? a) Guanxi is een netwerk van illegale gokspelen in China waar buitenlandse relaties vaak bij uitgenodigd worden. b) Guanxi staat voor het persoonlijke netwerk dat onontbeerlijk is om in China tot zaken te komen. c) Onder Guanxi wordt de ingewikkelde Chinese buigcultuur verstaan. d) Guanxi is het Chinese woord voor de Chinese theetraditie. Vraag 27 Culturen hanteren verschillende strategieën om gezichtsverlies te voorkomen. Wat is juist? Stelling 1: Japanners proberen gezichtsverlies te voorkomen door voorafgaand aan vergaderingen heel veel informatie te verzamelen over de gespreksdeelnemers. Stelling 2: Chinezen geven om hun Guanxi te stimuleren voor een vergadering aan welke punten niet onderhandelbaar zijn. a) Stelling 1 is juist, stelling 2 is onjuist. b) Stelling 1 is onjuist, stelling 2 is juist. c) Stelling 1 en 2 zijn beide juist. d) Stelling 1 en 2 zijn beide onjuist. Vraag 28 Stelling 1: In Arabische culturen is ja-‐zeggen niet voldoende om overtuigend over te komen. Je zult dan moeten overdrijven: “Yes, Yes, Yes!” Stelling 2: Arabische culturen maken graag gebruik van een derde partij om gezichtsverlies bij twee partijen te voorkomen in onderhandelingen.
a) b) c) d)
Stelling 1 is juist, stelling 2 is onjuist. Stelling 1 is onjuist, stelling 2 is juist. Stelling 1 en 2 zijn beiden juist. Stelling 1 en 2 zijn beiden onjuist.
Vraag 29 Wanneer begint de Joodse Sabbath? a) Maandag. b) Vrijdag. c) Zaterdag. d) Zondag. Vraag 30 Stel je bent in onderhandeling met een Arabische Moslim om één van zijn producten te kopen. Zijn startprijs is hoger dan waar jij op geanticipeerd had. Wat kun je het beste doen? a) Kibbelen totdat je de prijs bereikt die je wil. b) Het accepteren; de prijs zal toch niet veranderen. c) De onderhandelingen staken. d) De onderhandeling stoppen en later opnieuw beginnen. Vraag 31 Op welke dag kun je het minst goed zakendoen in Islamitische landen? a) Dinsdag. b) Woensdag. c) Vrijdag. d) Zaterdag. Vraag 32 Welke van onderstaande talen is geen officiële taal van België? a) Vlaams. b) Frans. c) Duits. d) Luxemburgs. Vraag 33 Japan heeft een hoge context cultuur, waar kleine gebaren grote betekenis hebben. Welke van onderstaand gedrag is wenselijk? a) Je mond bedekken als je lacht. b) In plaats van nee knikken duidelijk nee zeggen. c) Spreken met luide, krachtige stem. d) Geen van bovenstaande antwoorden is juist.
Vraag 34 Stelling 1: Er zijn twee basiscategorieën in non-‐verbale communicatie: boodschappen geproduceerd door het lichaam en boodschappen geproduceerd door de algemene setting. Stelling 2: Non-‐verbale communicatie kan gezien worden als een taal op zichzelf. a) Stelling 1 is juist, stelling 2 is onjuist. b) Stelling 1 is onjuist, stelling 2 is juist. c) Stelling 1 en 2 zijn beide juist. d) Stelling 1 en 2 zijn beide onjuist Vraag 35 Welke van onderstaande gebaren wordt in de Nederlandse cultuur geassocieerd met liegen? a) Vermijden van oogcontact. b) In je oog wrijven. c) Aan je oor wrijven. d) Alle bovenstaande antwoorden zijn juist. Vraag 36 Stelling 1: Kleuren hebben in de wereld verschillende betekenissen. Het is daarom het beste om in internationaal verband in je presentatie vast te houden aan zwart en wit. Stelling 2: Zwart is de kleur van kracht en autoriteit. a) Stelling 1 is juist, stelling 2 is onjuist. b) Stelling 1 is onjuist, stelling 2 is juist. c) Stelling 1 en 2 zijn beide juist. d) Stelling 1 en 2 zijn beide onjuist. Vraag 37 Stelling 1: In een high context cultuur wordt liever niet aangestuurd op een directe confrontatie. Stelling 2: In een low context cultuur wordt explicieter gecommuniceerd dan in een high context cultuur. a) Stelling 1 is juist, stelling 2 is onjuist. b) Stelling 1 is onjuist, stelling 2 is juist. c) Stelling 1 en 2 zijn beide juist. d) Stelling 1 en 2 zijn beide onjuist.
Vraag 38 Stelling 1: De opgestoken duim is vrijwel het enige risicoloze gebaar in alle culturen. Stelling 2: In zowel Azië als Afrika is het vrij gebruikelijk dat buitenlandse bezoekers met applaus begroet worden. Terug applaudisseren is een goede reactie. a) Stelling 1 is juist, stelling 2 is onjuist. b) Stelling 1 is onjuist, stelling 2 is juist. c) Stelling 1 en 2 zijn beide juist. d) Stelling 1 en 2 zijn beide onjuist. Vraag 39 Stelling 1: In China is het gebruikelijk om ongeveer een kwartier te laat op een afspraak te verschijnen op een afspraak. Stelling 2: In Spanje is het gebruikelijk om ongeveer een kwartier tot een half uur te laat te komen op een afspraak. a) Stelling 1 is juist, stelling 2 is onjuist. b) Stelling 1 is onjuist, stelling 2 is juist. c) Stelling 1 en 2 zijn beide juist. d) Stelling 1 en 2 zijn beide onjuist. Vraag 40 Stelling 1: In veel Aziatische culturen staat het cijfer twee voor geluk en voorspoed. Stelling 2: Het getal vier lijkt in de Japanse taal op het woord voor de dood. Daarom is het in Japan niet verstandig producten per vier te verkopen. a) Stelling 1 is juist, stelling 2 is onjuist. b) Stelling 1 is onjuist, stelling 2 is juist. c) Stelling 1 en 2 zijn beide juist. d) Stelling 1 en 2 zijn beide onjuist.
Einde tentamen