Liesbeth Lijnzaad
Artikelen
Mr drs E. Lijnzaad is universitair docente internationaal publiekrecht aan de Rijksuniversiteit Limburg.
De positie van vrouwen in post-communistisch Polen
De positie van vrouwen in Polen na de politieke en economische omwentelingen in dat land, kan als een case study worden gezien van de 'hardheid' van het recht op gelijkheid onder veranderende maatschappelijke omstandigheden. De gewonnen economische vrijheid bh'jkt het recht op gelijkheid stevig verzwakt te hebben en de gebondenheid van de gedemocratiseerde staat aan nationale en internationale gelijkheidsregels bh'jkt uit onwil en onwetendheid gering te zijn. Per saldo is de positie van de Poolse vrouwen verslechterd. Gegeven de geringe prioriteit die 'vrouwenrechten' hebben op de internationale agenda, valt geen corrigerend optreden te verwachten door middel van de nalevingsinstrumenten die internationale verdragen bieden. Aan de hand van het Poolse voorbeeld blijkt opnieuw dat de 'hardheid' van het recht van vrouwen op gelijkheid afhankelijk is van sociaal-economische condities.
Teleurstellende vrijheid Onlangs werd het rapport Hidden Victims, over de positie van vrouwen in Polen sinds de democratisering1 gepubliceerd. Het schetst een troosteloos beeld van de toegenomen achterstelling van vrouwen sinds het wegvallen van de opgelegde gelijkheid in de communistische periode. De lezeres is bijna geneigd te menen dat Poolse vrouwen beter af waren in een repressief politiek systeem, aangezien de herwonnen vrijheid vooral door vrouwen lijkt te worden betaald. In het navolgende worden enkele internationaal-rechtelijke kanttekeningen bij de ontwikkelingen in de positie van vrouwen in Polen geplaatst. Allereerst komen relevante VN mensenrechtenverdragen aan de orde. Daarna wordt ingegaan op de CVSE afspraken, en hun mogelijke relevantie voor de bescherming van vrouwenrechten. Het rapport Hidden Victims De veranderingen die sinds 1989 plaats hebben gevonden in Midden en Oost-Europa zijn aanvankelijk met instemming begroet. Het was een hoopgevende gedachte dat de bevolking in staat bleek een weinig succesvolle en achterhaalde politieke ideologie, en het daarbij behorende economische systeem, omver te werpen. Inmiddels is de euforie over, en weet iedere krantelezer dat de omwenteling tot verre van idyllische taferelen heeft geleid. Democratisering bracht werkloosheid, lege winkels en maatschappelijke ontreddering. De idealen van democratie en vrijheid betekenden niet noodzakelijkerwijs een verbetering van de positie van de gehele bevolking. Omdat de democratisering van Polen eerder is aangevangen, is juist de situatie in dat land door de onderzoekers onder de loep genomen.2 Het is niet onaannemelijk dat de verslechtering van de positie van vrouwen zich binnen enige tijd ook in andere landen in een vergelijkbare situatie voor zal doen.3 De Poolse Grondwet garandeert de gelijkheid van man en vrouw, maar in het huidige bestel wordt weinig waarde gehecht aan de Constitutie gezien zijn communistische herkomst.4 Bovendien is onduidelijk hoe de verhouding tussen internationaalrechtelijke normen en nationale rechtsregels is in het 1 Hidden Victims, Women in Post-Communist Poland; in: IV News from Helsinki Watch 1992, Issue 5 (12-3-1992). Het rapport is onder andere geschreven door Helsinki Watch, een Amerikaanse vrijwilligersorganisatie die zich bezighoudt met de naleving van de Helsinki akkoorden. Zie over de 'Helsinki' invalshoek hieronder 'Verplichtingen in het kader van de CVSE akkoorden'. 2 Schrijfster dezes baseert de feitelijke informatie in dit artikel uitsluitend op de onderzoekingen door Helsinki Watch en het Women's Rights Project, aangevuld met het eerste rapport van Polen aan het Comité voor de uitbanning van discriminatie van vrouwen (hierna:het Vrouwen comité), zoals te vinden in VN document CEDAW/C/5/Add.31 (16-10-1985). Aanvullend eigen onderzoek is niet verricht. 3 Hidden Victims, p.2; zie ook MCense, How to mobilize women in Eastern Europel in:6 WEP International News Bulletin 1992, p.4-5. 4 Hidden Victims, p.2.
1993 n r l
15
I
Teleurstellende vrijheid
Poolse constitutionele systeem.5 Daardoor heeft de grondwettelijke gelijkheid veel weg van een juridische fictie. Er is onvoldoende wetgeving die bescherming biedt tegen directe discriminatie. Zwangerschap en moederschap zijn economische oorzaken van ontslag, of voor het niet in dienst nemen, van vrouwen; en sexespecifieke vacatures zijn eerder regel dan uitzondering. Hidden Victims maakt melding van sexespecifieke kaartenbakken op de arbeidsbureaus of zelfs afzonderlijke arbeidsbureaus voor mannen en vrouwen.6 De wetgeving maakt onderscheid naar geslacht; zo is een negentigtal(l) beroepen niet toegankelijk voor vrouwen, en geldt de regeling voor verlof in verband met de ziekte van een kind in principe slechts voor vrouwen. Deze sexe-specifieke regelingen beperken de kansen van vrouwen op de arbeidsmarkt. Bedoeld als bescherming voor vrouwelijke werknemers keert de bescherming zich in een slechte economische situatie vrij snel tegen de beschermden. Wetgeving die het moederschap beschermt, maakt moeders werkloos. En, terwijl lonen en pensioenen geïndexeerd zijn, is dat niet het geval met de kinderbijslag, wat in een land met een grote inflatie direct bijdraagt aan de lasten van de moeder. Ook de verplichte pensionering op de leeftijd van zestig jaar (65 jaar voor mannen) is in tijden van economische malaise buitengewoon nadelig. Klaarblijkelijk betalen Poolse vrouwen de prijs van de moeizame omschakeling naar de markteconomie. Zoals wel vaker in moeizame economische situaties, bestaat er in Polen de neiging de kostwinner te beschermen. Het kostwinnerschap lijkt de kern te zijn van de arbeidsmarkt-filosofie van Solidariteit. Het vakverbond lanceerde het idee van een gezinstoelage die de man zou krijgen voor elk kind, als zijn echtgenote geen betaalde arbeid zou verrichten. In samenhang met het onbetaalbaar en ontoegankelijk worden van crèches, als gevolg van de neiging allerlei 'overblijfselen' uit de communistische periode te ontmantelen, lijkt deze gezinstoelage een financieel lokkertje om de werkende Poolse vrouwen naar huis en haard te verbannen. Bij gebrek aan middelen is dit idee overigens nog niet ingevoerd. Ook op het terrein van de vrijheid van vereniging doen zich zorgelijke ontwikkelingen voor. Hidden Victims verhaalt van een rechter die een vrouwenorganisatie niet als rechtspersoon wil laten registreren omdat de statuten zich voor abortus uitspreken. Op het moment van de uitspraak is abortus in Polen overigens nog steeds legaal.7 Ook van de grote aanvoerder van de democratisering in Polen, het vakverbond Solidarnosc, is weinig heil te verwachten. Het duurde tot 1989 eer de vakbond 5 K.Dzialocha, The Hierarchy of Constitutional Norms and its Function in the Protection of Basic Rights, in: 13 Human Rights Law Journal 1992, pp.100-111; over de relatie nationaal-internationaal recht zie pp. 110-111. 6 Hidden Victims, p.7. 7 Op 27 juli jongstleden is de liberale abortus wetgeving ingetrokken en vervangen door wetgeving die abortus beperkt
16
Liesbeth Lijnzaad
overging tot het oprichten van een vrouwenafdeling, op instigatie van een internationale koepel van vakverenigingen. De International Confederation of Free Trade Unions, die Solidariteit financieel steunde, uitte zijn zorg over het ontbreken van activiteiten gericht op vrouwen. De betreffende afdeling werd in september 1989 opgericht, maar bleek geen lang leven beschoren want in maart 1991 was het allemaal al weer over. De afdeling functioneerde als een netwerk, dat met eigen actiepunten kwam. In mei 1990 nam het nationaal congres van Solidariteit een resolutie voor de bescherming van het ongeboren leven aan. Protesten van de vrouwenafdeling dat ze hierin niet gekend waren en dat de gedelegeerden op het congres geen mandaat hadden hielpen niets, evenmin als enquêtes in fabrieken waaruit bleek dat de werkneemsters voor het recht op abortus zijn.8 De uitdrukkelijkheid waarmee de vrouwenafdeling de gang van zaken afwees schoot de leiding van Solidariteit in het verkeerde keelgat, de leden van de afdeling hadden niet het juiste moreel voor vakbondswerk. Juist uit de 'petite histoire' rond deze inmiddels vergeten afdeling blijkt hoezeer de leidende politieke beweging in Polen de vrouwenzaak is toegedaan. Het recht op abortus staat in Polen op allerlei manieren ter discussie. In het voorjaar van 1990 werd een verordening van kracht die het eerdere liberale systeem zo wijzigde dat een vrouw voor een abortus drie verklaringen nodig heeft: twee van artsen en een van een psycholoog. De heersende visie is waarschijnlijk dat vrouwen die een abortus willen niet helemaal goed bij hun hoofd zijn. De regeling biedt geen bescherming tegen de arbitraire weigering van een dergelijke verklaring. Inmiddels is abortus (tezamen met plastische chirurgie) verdwenen uit de kosteloze gezondheidszorg, en bedragen de kosten van deze ingreep zo ongeveer een vierde van een gemiddeld maandinkomen. Hoewel al deze beperkingen abortus bemoeilijkt hebben, was het formeel tot voor kort nog legaal. Dat werd onderwijl serieus belemmerd door een door het Pools medisch college uitgevaardigde Ethische code, waaraan alle medici zich dienen te houden. De Code kent een expliciet abortusverbod, met uitzonderingen voor zwangerschap als gevolg van een misdrijf, of bij gevaar voor het leven van de moeder. Gezien de verbindendheid van de Code voor de Poolse medische stand was het materieel onmogelijk geworden een abortus te krijgen. Een laatste punt van kritiek in het rapport is het feit dat hoewel er sprake is van veel geweld tegen vrouwen, onder andere toegeschreven aan het toenemende alcoholisme, de overheid nog niet beschikt over bruikbare informatie die voldoende inzicht biedt in de ernst van het probleem. Aangegeven is dat er tot de strikte medische noodzaak het leven van de moeder te redden. Zie:NRC-Handelsblad 27 juli 1992. 8 Dat de opvatting van vrouwen over het recht op abortus irrelevant wordt geacht blijkt ook uit het afwijzen van de mogelijkheid een referendum te houden over dit onderwerp. Zie:NRC-Handelsblad 27 juli 1992.
NEMESIS
Teleurstellende vrijheid
overigens pogingen gedaan worden om hier iets aan te doen. De relevantie van verdragsverplichtingen. Tot zover de sombere berichten uit wat zo hoopvol wordt genoemd "een jonge democratie". In Polen is er blijkbaar op dit moment geen juridisch dan wel maatschappelijk mechanisme dat op de gelijkberechtiging en bescherming van vrouwen toe ziet. De vraag rijst of mensenrechtenverdragen en daarmee verwante afspraken waarbij Polen partij is, in een dergelijke situatie van enig belang kunnen zijn. Terwijl de klassieke grondrechten gelden als een waarborg tegen een vergaande inmenging door de overheid in het privé leven van de burger zou in dit geval de vraag kunnen worden gesteld of niet verplichtingen in de sfeer van de sociale grondrechten grenzen stellen aan de mate waarin een overheid het economische leven aan het vrije spel der krachten over mag laten. Als volstrekte vrijheid rechtmatig zou zijn is het immers niet onwaarschijnlijk dat vrouwen daar de dupe van worden. Nog in de communistische periode is Polen partij geworden bij een aantal VN-mensenrechtenverdragen. Gezien de heersende ideologie van de formele gelijkheid van man en vrouw, en van het vervuld zijn van alle maatschappelijke voorwaarden waaronder mensenrechtenschendingen nagenoeg ondenkbaar waren, was die ratificatie slechts de bevestiging van een politiek-maatschappelijk juist regime. Onderstreept moet worden dat de Poolse Staat partij is geworden bij deze verdragen, en aan de identiteit van die staat is niets veranderd. Gebondenheid aan een verdrag is onafhankelijk van hoe er nadien over de politieke of morele kwaliteit van ratificerende regering wordt gedacht. Er bestaat immers altijd de mogelijkheid dat verdrag op te zeggen.9 Kijken we naar de in Hidden Victims vermeldde zaken, dan valt op dat veel binnen de reikwijdte van het Internationaal verdrag inzake de burger- en politieke rechten10 (hierna: BuPo), het Internationaal verdrag inzake de economische, sociale en culturele rechten11 (hierna: ESC) of het Vrouwenverdrag12 (hierna: IVDV)13 valt. Uitgangspunt bij de beoordeling van regelgeving die verondersteld wordt discriminatoir te zijn is dat de internationale discriminatieverboden,14 naast hun algemene gelding ook gelden ten aanzien van specifieke rechten.
Liesbeth Lijnzaad
worden dat art. 11.1 .f. geformuleerd is als een uitzondering op het gelijkheidsbeginsel. Het mag dan ook uitsluitend op die manier worden toegepast, omdat anders strijd ontstaat met het recht op arbeid, zoals neergelegd in art.6 ESC en art. 11.1 .a IVDV. Ten aanzien van de sexespecifieke vacatures rijst de vraag in hoeverre de private werkgevers zich aan het discriminatieverbod moeten houden. Nu is het in dit verband niet nodig te verdwalen in discussies over de derdenwerking van mensenrechten, aangezien het Vrouwenverdrag staten verplicht maatregelen te nemen die het recht op gelijke arbeidsmogelijkheden van vrouwen verzekeren, aldus art. 11.1.b. Het is een taak van de staat tot een juiste afbakening tussen vrouwenrechten en werkgeversvrijheid te komen. Hetzelfde geldt de verplichting discriminatie op grond van huwelijk of moederschap in relatie tot het recht op arbeid te voorkomen. Ook hier is het, op grond van art. 11.2 (aanhef), aan de staat passende maatregelen te nemen. Vergelijkbare, doch minder expliciete regels zijn te vinden in de artt.6.1 en 7.c ESC.
De arbeidsverboden zijn in strijd met art. 11 IVDV, dat handelt over gelijke behandeling in verband met het recht op arbeid. Het verdrag houdt rekening met de voortplantingsfunctie in art. 11.1 .f., maar lid 3 van diezelfde bepaling verplicht tot een periodieke herziening van beschermende wetgeving. Voorzover arbeidsverboden beschermend zouden zijn, moet beseft
Wat het moederschapsverlof in verband met zieke kinderen betreft, zou gesteld kunnen worden dat het een uitwerking is van art. 10.3 ESC dat handelt over bijzondere maatregelen ter bescherming en bijstand aan kinderen. Gelezen in samenhang met art. 5.b IVDV echter, de gezamenlijke verantwoordelijkheid van ouders voor opvoeding en ontwikkeling van hun kinderen, is het een onevenwichtige regeling. Het Vrouwenverdrag gaat in het algemeen15 uit van de gezamenlijke verantwoordelijkheid van ouders voor de combinatie van arbeid en ouderschap, en dat is per definitie niet sexespecifiek. Solidariteit's idee voor een gezinstoelage berust op z'n best op een misinterpretatie van de artt 10 jo.9 ESC en 23.i BuPo-verdrag, de bescherming van het gezin. Art.l3.a IVDV, handelend over het recht op gezinsuitkeringen, verzet zich uitdrukkelijk tegen een uitkering die uitsluitend aan de man toekomt. Het niet indexeren van de kinderbijslag, terwijl dat met andere sociale uitkeringen wel het geval is, lijkt in strijd te zijn met de artt.9 (het recht op sociale zekerheid), 10 (het recht op bescherming van het gezin), 7.a.ii en 11 (het recht op een behoorlijke levensstandaard) ESC; en bovendien is het in strijd met de bescherming die toekomt aan het gezin op grond van art.23.i BuPo-verdrag. Anderzijds moet onderstreept worden dat uit deze bepalingen geen concrete verplichting tot het indexeren van sociale voorzieningen, of tot het gelijkelijk indexeren van verschillende voorzieningen kan worden afgeleid. Art.l3.a IVDV dat ziet op gelijke behandeling ten aanzien van het recht op gezinsuitkeringen lijkt in dit
9 Opzegging van het ESC, het BuPo of het IVDV dient, bij afwezigheid van regeling daaromtrent in de verdragen zelf, te verlopen via de in de artt. 54, 56 en 65 van het Weens verdragenverdrag neergelegde procedure. 10 Trb.1969, 99; geratificeerd door Polen 18-6-1977. 11 Trb.1969,100; geratificeerd door Polen 18-6-1977. 12 Trb.1979,146; geratificeerd door Polen 3-9-1981. 13 In het hierna volgende wordt uitsluitend ingegaan op de
belangrijkste VN-verdragen, verdragen van de Internationale arbeidsorganisatie zijn niet onder de loep genomen hoewel ze relevant zouden kunnen zijn. Polen is wel lid van de Raad van Europa, maar nog geen partij bij het Europees verdrag inzake de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden; evenmin is Polen lid van de Europese Gemeenschap. 14 Van toepassing zijn onder andere artt.2.2, 3 ESC; artt.2.1, 3,26 BuPo; art.1 IVDV.
1993 nr 1
17
I
Teleurstellende vrijheid
verband ook geen adequate bescherming te bieden; er is hier eerder sprake van indirecte discriminatie en het internationale recht is op dat punt onvoldoende gedetailleerd. De verslechteringen in de mogelijkheden een abortus te ondergaan worden niet bestreken door enige regel van internationaal recht, anders dan door middel van een verstrekkende teleologische interpretatie. Daartoe zouden wellicht artt.17 en 18 BuPo, het recht op bescherming van de privésfeer tezamen met het recht op vrijheid van geweten aanknopingspunten kunnen zijn. Art. 12.1 IVDV, het recht op gezondheidszorg daaronder begrepen geboortenregeling, is nimmer bedoeld als een regeling waaronder het recht op abortus gegarandeerd was. Abortus is geen mensenrecht, en dat is op zich niet verbazingwekkend gezien de zeer verschillende opvattingen daaromtrent. Ook bevat het internationale recht geen concrete bepalingen over geweld tegen vrouwen behalve regels over prostitutie en vrouwenhandel. Briinott heeft er al eens op gewezen dat het buitengewoon betreurenswaardig is dat het Vrouwenverdrag dit onderwerp laat liggen,16 maar in algemene zin kan gesteld worden dat het waken daartegen tot de zorgplicht van een staat behoort. Op grond van het Vrouwenverdrag kan uit de samenhang tussen de artt.2,5,11 12 en 16 een verplichting op te treden tegen geweld jegens vrouwen worden geconstrueerd, zoals door het Vrouwencomité aangegeven in een Algemene aanbeveling op grond van art.21.1 IVDV.17 De afbraak van het systeem van relatief goedkope kinderopvang, dat het vrouwen mogelijk maakte betaalde arbeid te verrichten is in strijd met de inspanningsverplichting opgenomen in art. 11.2.C IVDV waarin staten op zich nemen het opzetten en ontwikkelen van een netwerk van kinderopvang faciliteiten aan te moedigen. Daarmee in samenhang kan de verplichting van art.6.2 ESC worden gelezen: staten verplichten zich stappen te nemen ter verwezenlijking van het recht op arbeid. Het sluiten van crèches is een stap in de verkeerde richting. Uit bovenstaande mag blijken dat er alleszins te twijfelen valt over de internationale rechtmatigheid van de ontwikkelingen op het gebied van de rechten van de vrouw in Polen. De betekenis van de rapportage-procedure Nu de ontwikkelingen in Polen voor een deel bestreken worden door internationale afspraken, brengt dat 15 Vergelijk ook art. 11.2.c. 16 L. Briinott, Mensenrechten als vrouwenrechten, in: Nemesis 1991-2, pp.27-30, p.27. 17 General Recommendation No.12, 8th Session 1989; zie UN doe. CEDAW/C/L.5/Add.8, dd.3-3-1989. 18 Comité inzake Economische, Sociale en Culturele rechten, zie artt.16-22 ESC en VN document E/C.12/1987/1; Mensenrechtencomité, zie art.40 BuPo; Vrouwen comité, zie art.l8W. Over de rapportage-procedure zie:I.Boerefijn, Rapportage binnen de VN, in:Nemesis 1991-2, pp.31-37; A.C.Byrnes, The 'Other' Human Rights Treaty Body: The Work of the
18
Liesbeth Lijnzaad
met zich mee dat de bijbehorende toezichtprocedures waakt over de implementatie van de afspraken door Polen. Polen moet regelmatig rapporteren aan de bevoegde toezichthoudende comités behorende bij de bovenvermelde verdragen.18 Voorzover na was te gaan heeft Polen de laatste vijfjaar niet meer aan één van de drie comités gerapporteerd. Het laatste rapport van Polen aan het Vrouwen comité dateert van oktober 1985, en werd door het Comité besproken in april 1987.19 Het uit 1985 daterende rapport van Polen over het Vrouwenverdrag20 bevat de traditionele, droge proza van een Oostblokland, waarin vrouwen worden beschreven als een vriendelijke, redelijk onbekende diersoort en overigens geroemd worden om hun heldhaftige inzet voor de wereldvrede. Het rapport benadrukt de grondwettelijke gelijkheid van man en vrouw, en geeft aan dat wetgeving niet in strijd kan zijn met de bepalingen van het IVDV.21 Hoewel er gelijkheid is in de sfeer van de sociale zekerheid, gaan vrouwen eerder met pensioen. En ondanks het grote aantal crèches wordt het beschikbare aantal plaatsen overtroffen door de groei van het kindertal, maar aan uitbreiding wordt gewerkt. Wat de arbeidsverboden betreft, meldt het rapport dat het hier gaat om beroepen die om certain physical characteristics vragen, zoals unusual strengh en physical features... rarely possesed by women. De voorbeelden van verboden beroepen betreffen chirurgie en orthopedie, wat des te opmerkelijker is nu het overgrote deel van de artsen vrouwelijk is, en de regering zelfs overwogen heeft een quota systeem bij de toelating tot de studie in te voeren, in verband met de onwenselijkheid van een volledig vrouwelijke medische stand.22 Over het recht op abortus meldt het rapport dat er geen volledige vrijheid is, maar dat een vergaande liberalisering heeft plaats gehad. Abortus is beperkt tot de gevallen die gerechtvaardigd worden door medische, sociale of juridische overwegingen.23 Tijdens de behandeling van het rapport door het Vrouwen comité voegt de vertegenwoordigster van Polen een aantal gegevens toe aan het overzicht. Er is vooruitgang geboekt met sociale voorzieningen gerelateerd aan het moederschap. Zo zal het moederschapsverlof in geval van zieke en gehandicapte kinderen met driejaar uitgebreid worden.24 De plannen om tot een sexegebonden quotering bij de medicijnenstudie te komen zijn achterhaald,25 en er wordt een data bank met gegevens over vrouwenzaken opgezet.26 Committee on the Elimination of Discrimination Against Women, in:14 Yale Journal of International Law 1989, pp.1-67, pp.19-28. 19 Hier zij vermeld dat niet in zal worden gegaan op eerdere rapportages van Polen in het kader van BuPo en ESC. 20 VN document CEDAW7C/5/Add.31. 21 CEDAW/C/5/Add.31,p.l8. 22 CEDAW/C/5/Add.31,p.l2. 23 CEDAW/C/5/Add.31,p.34. 24 CEDAW/C/SR.90, par.4 25 CEDAW/C/SR.90, par.7. 26 CEDAW/C/SR.95, par.68.
NEMESIS
Teleurstellende vrijheid
Liesbeth Lijnzaad
Het Vrouwen comité neemt de arbeidsverboden hoog op, het wil weten waarom het onderscheid nodig is en waarop het berust; en dringt aan Op het intrekken van de beschermende wetgeving. In haar antwoord geeft de Poolse vertegenwoordigster aan dat men niet van plan is verandering in die situatie te brengen, het gaat immers om bescherming van de gezondheid van vrouwen. Daarop volgt een venijnige discussie met Comité-lid Wadstein die onderstreept dat sexespecifieke wetgeving de kansen op de arbeidsmarkt belemmert, en dat het gezondheidsargument zelden wordt gebruikt als het om typisch vrouwelijke beroepen gaat.27 Voor wat het recht op abortus betreft vraagt het Comité naar de strafbaarheid daarvan, naar statistische informatie over het aantal abortussen, alsmede naar de publieke opinie dienaangaande. De Poolse vertegenwoordigster geeft aan dat minderjarigen toestemming van ouders of rechter nodig hebben, en erkent dat de katholieke kerk een verklaard tegenstander van abortus is. Hoewel van de zijde van het Comité gevraagd wordt naar de rol en invloed van de katholieke kerk op het streven naar gelijkheid van man en vrouw, laat de vertegenwoordigster zich daar niet over uit. Wat is het belang van deze oude informatie uit de rapportageprocedure? Daartoe moeten we stil staan bij de betekenis van de rapportageprocedure op zich. De algemene visie is dat het weliswaar de minst krachtige wijze van supervisie is, maar daarom niet van minder belang. Rapportage verplicht staten hun implementatieactiviteiten opnieuw te bezien, wat wellicht tot de constatering van lacunes leidt. Doel van de rapportage is het verschaffen van inzicht aan het toezichthoudend Comité, waarmee een constructieve dialoog wordt gevoerd.28 Nu wil ik het belang van rapportage niet betwijfelen, maar de vraag lijkt gerechtvaardigd of bovengeschetste benadering niet buitengewoon beperkt is. Is rapportage inderdaad niets meer dan een welwillend bericht aan het Comité? Het lijkt al te simpel om aan te nemen dat dit een vrijblijvende exercitie op basis van een verdragsbepaling is. Wat is bijvoorbeeld de betekenis van de inhoud van het rapport, de commentaren daarop door de leden van een Comité, en de opmerkingen en toezegging van de vertegenwoordiger van de staat in de discussie met het Comité? De informatie over de wijze van implementatie van een verdrag schept naar mijn smaak verplichtingen voor de rapporterende staat. Op z'n minst de verplichting geen afbreuk te doen aan het bereikte niveau anders dan in buitengewone omstandigheden. Dat komt overeen met de al eerder vermeldde notie van de voortschrijdende verwezenlijking van de mensenrechten. Sterker nog, de mededelingen van de vertegenwoordiger van de staat zijn evenmin vrijblijvend. Op basis van de positie van deze vertegenwoordiger moet hij
of zij in staat worden geacht zijn opdrachtgever in zekere zin te binden. Het gaat daarbij om een eenzijdige gebondenheid aan toezeggingen over toekomstige wetgeving of voorgenomen beleidswijzigingen. Het Vrouwenverdrag beoogt de geleidelijke verbetering van de juridische, en daardoor maatschappelijke positie van de vrouw, wat blijkt uit de preambule en uit de wijze waarop bepalingen zijn geformuleerd. Hoewel er kritische kanttekeningen zijn gemaakt bij de weifelende, voorwaardelijke bepalingen29 is het duidelijk dat in elk geval een verslechtering van de situatie van vrouwen in strijd is met de verdragsverplichtingen. Waar het verdrag nadrukkelijk streeft naar geleidelijke verbeteringen30 is het onomstreden dat afbreuk van de bestaande positie niet toegestaan is.31 Een oplettend Comité kan een rapporterende staat daarom bij een volgende rapportage op eerdere toezeggingen aanspreken. Als dat niet zo zou zijn, zou de staat immers n'importe welke vertegenwoordiger met om het even welk verhaal kunnen sturen.
27 CEDAW/C/SR.96, para. 11,19, 20 en 24. 28 Daarover onder andere:Boerefijn, op.cit., passim. 29 Zie bijvoorbeeld:L.Lijnzaad, Het kussen van een kikker in:Nemesis 1991-2, p.14-15; J.de Wildt, Het Internationaal Verdrag inzake de uitbanning van alle vormen van Discriminatie van Vrouwen, in:41 Ars Aequi 1992, p.265-266. 30 Vergelijk art.2.1 ESC.
31 Voor een vergelijkbare redenering zie:A.P.M.Coomans, De internationale bescherming van het recht op onderwijs (proefschrift Maastricht 1992), met name pp.253-254. 32 Over de betekenis van het gelijkheidsbeginsel bij de verwezenlijking van economische en sociale rechten, zie: Y.Klerk, Working paper on Article 2(2) and Article 3 of the International Covenanton Economie, Socialand Cultural
1993 n r l
Keren we terug naar de Poolse situatie dan blijkt dat de regering die ratificeerde in 1977 en rapporteerde in 1985 er niet meer zit. Door de gewijzigde economische omstandigheden veranderden de maatschappelijke mogelijkheden voor de implementatie van het verdrag. Zijn de omwentelingen in Polen in dit verband dan van belang? De staat Polen is partij bij het IVDV, en de politieke kleur van de regering is, zoals eerder gesteld, irrelevant. De doorlopende identiteit van de verdragspartij heeft consequenties, er is een beeld van de implementatie geschetst door de vroegere regering, en er zijn wellicht toezeggingen gedaan. De opvolgende regering zal zich rekenschap moeten geven van wat eerder namens de staat is gezegd, en is daar in feite aan gebonden. Wijzigingen in de nationale politiek doen niet af aan de verplichtingen die er impliciet zijn ontstaan op basis van eerdere rapportages. Het draait dus vooral om de vraag of de toezichthoudende Comités voldoende tegenwoordigheid van geest hebben om oudere discussies over de implementatie van de betreffende verdragen door te nemen en er op door te vragen. Wat het argument van de economische malaise betreft kunnen we kort zijn: het is inherent aan het gelijkheidsbeginsel dat de pijn verdeeld wordt. Als de economie noodzaakt tot een teruggang in het niveau van implementatie van een mensenrechtenverdrag, dan moeten de lasten gelijk verdeeld worden. Wanneer de gevolgen van de economische malaise en de slechte situatie op de arbeidsmarkt voor een onevenredig groot deel bij de vrouwelijke beroepsbevolking terecht komen, betekent dat dat Polen de inspanningsverplichtingen in IVDV en ESC niet naar behoren uitvoerd.32
19
I
Teleurstellende vrijheid
Verplichtingen in het kader van de CVSE-akkoorden Het rapport Hidden Victims is geschreven door Helsinki Watch, een amerikaanse NGO33 die toeziet op de naleving van de mensenrechten-afspraken in het kader van het Helsinki proces(de Conferentie over veiligheid en samenwerking in Europa, hierna:CVSE), tezamen met het Women's Right Project. Het is opmerkelijk dat juist een organisatie die zich met de CVSE bezighoudt de situatie van de vrouwen in Polen tegen het licht houdt. Het CVSE-proces bestaat uit een pakket afspraken, dat halverwege de jaren zeventig de territoriale status quo in het Europa van na de Tweede Wereldoorlog bevestigde.34 In een complex proces van onderhandelingen op basis van soevereine gelijkheid en consensus hebben de vijfendertig deelnemende landen afspraken gemaakt over vrede en veiligheid, economische betrekkingen en de menselijke dimensie. De inhoud van deze drie zogeheten manden is tot stand gekomen door uit te gaan van een koppeling tussen de manden. Vooruitgang op het terrein van de menselijke dimensie kon zo bijvoorbeeld bereikt worden door concessies op het gebied van vrede en veiligheid. Hoewel nadrukkelijk niet gekozen is voor juridisch verbindende documenten zijn het geen vrijblijvende afspraken. Het feit dat ze tot stand kwamen op basis van consensus tussen de (aanvankelijk vijfendertig) deelnemende landen is een van de grondslagen daarvoor. Het politieke gezag van de afspraken is groot, en het is niet onmogelijk dat een aantal daarvan in de loop van de tijd in juridische zin verbindend zal worden. Terwijl in verdragen rechten formeel vastliggen, kent de CVSE een continue proces van zich uitbreidende afspraken, door middel van regelmatige vervolgconferenties,35 en expertbijeenkomsten waarop het pakket aan de orde komt, wordt aangevuld en uitgebreid. Op het terrein van de menselijke dimensie zijn er, sinds de vervolgconferentie in Wenen, de zogeheten CDH bijeenkomsten,36 waar gewerkt wordt aan de verdere verbetering en detaillering van de mensenrechten. Uitgangspunt zijn de afspraken uit de derde mand (Co-operation in humanitarian and other fields) in samenhang met het zevende principe uit de beginRights, in:9 Human Rights Quarterly 1987, pp.250-273; pp.263-264. 33 NGO: Non Governmental Organisation. 34 Slotakte van de Conferentie over veiligheid en samenwerking in Europa, Helsinki 1 augustus 1975. Zie voor CVSE-documenten tot 1990:A.Bloed, From Helsinki to Vienna: Basic Documents of the Helsinki Process, Dordrecht 1990. Hierin is tevens een overzicht te vinden van het verloop van het CVSE-proces tot 1990. 35 Belgrado 1977-1978, Madrid 1980-1983, Wenen 19861989 en sinds maart 1992 Helsinki. 36 Naar de franse benaming van de Conferentie over de Menselijke dimensie. 37 Deze beginselverklaring is te vinden in het eerste deel van de eerste mand in de Slotacte van Helsinki.
20
Liesbeth Lijnzaad
selverklaring,37 waarin de aan de CVSE deelnemende staten aangeven de mensenrechten te zullen respecteren. Tijdens de CDH in Kopenhagen(1990) kwam er een uitgebreid document over de mensenrechten binnen het CVSE proces tot stand.38 Daardoor bleven er voor de CDH in Moskou(1991) weinig substantiële onderwerpen over, althans in de ogen van sommige schrijvers.39 Toch is er een opmerkelijke bepaling over de gelijkheid van man en vrouw tot stand gekomen in CDH in Moskou.40 Artikel 40 van het Moskouse CDH document houdt het midden tussen een preambule en een actieprogramma, in die zin dat er weinig concrete regels zijn opgenomen. De bepaling verwijst onder andere naar het Vrouwenverdrag en de Forward-Looking Strategies. Maar op punten bevat het artikel een uitbreiding van reeds bestaande verplichtingen op verdragsbasis. Art.40.6 gebiedt effectieve maatregelen te bevorderen '...to ensure full economie opportunity for women, including non-discriminatory employment policies and practices,...'; en belangrijker nog is dat de CVSE staten "..will seek to ensure mat any structural adjustment policies or programmes do not have an adversely discriminatory effect on women". Opmerkelijk is ook lid 7 van diezelfde bepaling dat naast het bestrijden van vrouwenhandel en prostitutie, ook het bestrijden van geweld tegen vrouwen expliciet noemt. Zoals eerder aangegeven ontbreekt dit in het Vrouwenverdrag. Het komt me voor dat deze bepaling nieuwe elementen toevoegt aan de rechten van de vrouw. Benadrukt moet worden dat het hier niet gaat om afdwingbare rechtsregels, zoiets is immers in het kader van de CVSE niet direct mogelijk, maar om de concretisering en de uitdrukkelijke formulering van regels die als bouwstenen voor de ontwikkeling van de internationale bescherming van de rechten van de vrouw mogen worden beschouwd. De relevantie van artikel 40 is tweeledig. Allereerst wordt hiermee expliciet bevestigd dat ook het recht op gelijke behandeling van man en vrouw deel uitmaakt van het acquis van het CVSE proces. Daarmee behoort het tot de afspraken in een poütiek proces dat bij tijd en wijle doelmatiger is dan de puur juridische benadering op basis van verdragen.41 Aan de andere kant gebiedt de realiteit te beseffen dat het optreden op basis van de materiële afspraken van de CVSE 38 Daarover bijvoorbeeld:A. Bloed, New CSCE Human Rights 'Catalogue': a Critical Analysis, in:l Helsinki Monitor 1990.3, pp.36-43. 39 Zie:A.Bloed, Moscow Meeting of the Conference on the Human Dimension of the CSCE: A Critical Analysis, in:3 Helsinki Monitor 1992.1, pp.4-16, p.8; R.Lawson, Terug naar af, De CVSE aan de vooravond van Helsinki, in: 17 NJCM Buil. 1992, pp.192-205, p.199. 40 Document of the Moscow meeting of the Conference on the Human Dimension of the CSCE, in:2 Helsinki Monitor 1991.4, pp.66-83. 41 A. Bloed en P. van Dijk, Supervisory Mechanismfor the Human Dimension of the CSCE, (etc.) in: The Human Dimension of the Helsinki Process, Dordrecht 1991, p.74-108, p.98.
NEMESIS
Teleurstellende vrijheid
vaak plaatsvindt nadat betrokken NGO's daartoe stappen hebben ondernomen. Met andere woorden, de toekomstige betekenis van dit artikel zal in grote mate afhangen van de wijze waarop NGO's (vanuit de vrouwenbeweging) in staat zijn de ambtenarij op een gedegen wijze te informeren en te motiveren. Het belang van deze bepaling voor de vrouwen in Polen is veel concreter. Voorzover er twijfel bestond over de mate waarin de huidige regering zich gecommitteerd acht aan eerdere mensenrechtenverdragen, is dit het bewijs van die gebondenheid. Het Moskouse Document, dat op basis van consensus tot stand is gekomen, bevestigt in art.40.2 nog eens de verplichting het Vrouwenverdrag na te leven. Gezien de economische achtergronden van de verslechterende positie van de Poolse vrouwen, is art. 40.6 van uitzonderlijk belang. In CVSE verband staat vast dat een beleid van structurele aanpassingen geen discriminatoire effecten mag hebben. Deze verplichting richt zich dus luid en duidelijk tot Polen. Door de link die het rapport Hidden Victims legt tussen vrouwenrechten en CVSE afspraken, rijst de vraag of niet ook het supervisiemechanisme voor de menselijke dimensie van het Helsinki-proces,42 tot stand gekomen tijdens de Weense vervolgconferentie in 1989, gebruikt zou kunnen worden om Polen te wijzen op z'n verplichtingen jegens het vrouwelijke deel van de bevolking. Het supervisiemechanisme bestaat uit een viertal fasen waarin een staat die deelneemt aan het CVSEproces een andere staat wijst op nalatigheden en tekortkomingen. De procedure begint met een verzoek om informatie afkomstig van een verontruste staat, en het antwoord daarop van de aangesproken staat. Stemt de informatie niet tevreden dan kunnen er bilaterale bijeenkomsten worden gehouden waarin situaties en specifieke zaken aan de orde komen, met de intentie deze problemen op te lossen. Tot dan toe heeft de procedure zich afgespeeld in de beslotenheid van diplomatieke contacten tussen klagende en beklaagde staat. Mocht dat niet tot het gewenste resultaat hebben geleid, dan bestaat de derde fase uit het informeren van de overige CVSE staten; en als laatste stap is er de mogelijkheid de zaak aan de orde te stellen tijdens een bijeenkomst van de CDH. Anders dan bij een juridische procedure verloopt de zaak ambtelijk, het gaat hier om een interstatelijke politieke procedure waarin individuele burgers geen eigen inbreng hebben. Maatschappelijke druk, bijvoorbeeld afkomstig van een parlement, kan er ove42 Daarover bijvoorbeeld: Bloed en van Dijk, op.cit; A.RM.Coomans en E.Lijnzaad, Initiating the CSCE Supervisory Procedure: the cases of the Netherlands and Czechosloyakia, in: The Human Dimension of the Helsinki Process, Dordrecht 1991, p.109-127. 43 TK 90-91, 21 800 V, nis.13, p.3 en 91, pp.14-15; aangehaald in 17NJCMBull.l992,pp.309-310. 44 Op aandrang van het NJCM, 17NJCMBull.l992,p.580. 45 De vraag of het uitreis verbod al dan niet in strijd zou zijn met het Europese recht komt hier niet aan de orde. 46 Het recht te reizen maakt sinds de Slotakte van Helsinki deel uit van het acquis van Helsinki.
1993 nr 1
Liesbeth Lijnzaad
rigens toe leiden dat het mechanisme in werking wordt gesteld maar heeft verder nauwelijks invloed op het verloop. Nederland is altijd een voorstander geweest van de totstandkoming van het supervisiemechanisme en ziet het als middel om staten te dwingen tot een discussie over de interne situatie ten aanzien van de menselijke dimensie.43 In de kwestie rond de verboden abortus voor het verkrachte Ierse meisje zijn er in de Tweede Kamer44 vragen gesteld aan de Minister van buitenlandse zaken of hij niet geneigd zou zijn van dit mechanisme gebruik te maken om aan te geven dat Nederland de gang van zaken onacceptabel vond. Dit zou een uitgelezen mogelijkheid zijn geweest om het supervisiemechanisme te beproeven voor vrouwenrechten. De crux van de redenering was45 dat er binnen de CVSE een recht is het eigen land te verlaten, en daar naar toe terug te keren.46 Het zou voor een staat die de procedure zou beginnen, buitengewoon eenvoudig aan te tonen zijn dat het uitreisverbod strijdt met politiek verplichtende afspraken. De minister vond gebruik van het mechanisme evenwel niet nodig, omdat er nog een rechtsmiddel open stond in Ierland en er daarna ook nog internationale instanties bevoegd zouden zijn.47 Het Ierse lidmaatschap van de EG, en het feit dat dezelfde kwestie moeilijkheden dreigde te veroorzaken bij de ratificatie van het Verdrag van Maastricht zullen daarbij waarschijnlijk ook een rol gespeeld hebben. De zaak van het Ierse meisje, en de positie van de vrouwen in Polen verschillen danig van elkaar. Waar het eerste een concrete schending van een expliciete bepaling betrof, gaat het in Polen om een complexe situatie van (voorgenomen) schendingen van structurele aard door zowel staat als privé partijen. Het supervisiemechanisme kan echter zowel op gevallen als op situaties worden toegepast, en zou ook in het geval van Polen kunnen worden gebruikt. Het lijkt evenwel aannemelijk dat er in concrete individuele gevallen meer bereikt kan worden. Bovendien zal er bij de staten die het initiatief tot de procedure kunnen nemen, twijfel bestaan ten aanzien van inmenging in het politieke en economische systeem in een 'jonge democratie'. Niets staat er overigens aan in de weg om tijdens de huidige vervolgconferentie in Helsinki de situatie van vrouwen in Polen (en mogelijk ook die in andere 'jonge democratiën') in het algemeen aan de orde te In het Slotdocument van Wenen heet het:'., everyone shall be free to leave any country including nis own, and to return to nis country.' In het Document van de CDH Kopenhagen is dit nog verder aangescherpt in art.9.5:'Restrictions on this right will have the character of very rare exceptions, will be considered necessary only if they respond to a specific public need, pursue a legitimate aim and are proportionate to that aim and will not be abused or applied in an arbitrary manner.' Zie Bloed, New CSCE Human Rights 'Catalogue', p.38. 47 17 NJCM Buil. 1992, pp.309-310.
21
I
Teleurstellende vrijheid
stellen. Op basis van artikel 40 van het Document van Moskou zou Nederland daar het initiatief toe kunnen nemen. Nog is Polen niet verloren? In de praktijk komt het er op neer dat de positie van vrouwen in Polen van twee kanten bedreigd wordt. Enerzijds zijn er economische overwegingen die leiden tot een ongebreidelde liberalisatie van de staatshuishouding. Na een periode van logge, bureaucratische ambtenarij die de economische ontwikkeling slechts tegenwerkte is een situatie ontstaan waarin werkgevers volstrekte vrijheid hebben. In een overreactie op de verregaande regulering, is elke vorm van regelgeving afgeschaft, inclusief wetgeving die tot doel had de positie van de vrouw op de arbeidsmarkt te beschermen. Daardoor is de staat niet in alle gevallen de feitelijke boosdoener, en is discriminatie in de praktijk vooral het gevolg van het optreden van privé partijen.48 Het besef dat economische liberalisering ook mogelijk is met behoud van een fundamentele bescherming voor vrouwen lijkt te ontbreken. Anderzijds is er de grote invloed van de katholieke kerk op politieke beslissingen. Wat op mondiaal niveau speelt als een discussie over de culturele relativiteit van mensenrechtelijke normen, doet zich ook binnen Europa voor. Ook al leiden de religieus-maatschappelijke opvattingen van de Poolse president,49 en die van een groot deel van de Poolse bevolking, bij Nederlandse intellectuelen wellicht tot spotlust, het lijkt niet onwaarschijnlijk dat ze de inkleuring van het begrip gelijkheid in de Poolse praktijk mede zullen bepalen. Daarmee staan de vrouwen tegenover twee formidabele opponenten, en de vraag is of het internationale recht daarbij tot steun kan zijn. Het antwoord daarop is een weifelende bevestiging. Zoals hierboven aangetoond zijn er voldoende materiële regels die paal en perk stellen aan de voortschrijdende verslechtering van de situatie van vrouwen. Duidelijk is dat de staat Polen aan de mensenrechtenverdragen gebonden is, en ook de politieke afspraken in CVSE-verband scheppen verplichtingen. Het nut van deze regels hangt af van de mogelijkheid ze in individuele gevallen in te roepen. Met de CVSEafspraken is dat niet het geval, individuele burgers hebben geen recht van spreken.50 Het Vrouwenverdrag kent evenmin een individueel klachtrecht, maar
Liesbeth Lijnzaad
wellicht leidt het Optional Protocol van het BuPoverdrag51 tot zaken die de Poolse juristerij wakker schudden. Deze procedure heeft in Nederland in zekere zin gefunctioneerd als een breekijzer voor het gebruik van art. 26 BuPo-verdrag, en misschien legt de opinie van een internationale instantie als het Mensenrechtencomité gewicht in de schaal. In dat geval zou een constructie waarin de materiële bepalingen van het IVDV worden gezien als een inkleuring van de artt. 2.1, 3 en 26IVBPR verstandig zijn. Het zal altijd om individuele gevallen moeten gaan, en verslechteringen over de gehele linie kunnen niet aan de orde komen. De positie van de vrouwen in Polen is, voorzover strijdig met de verdragen, ook een zaak die de andere verdragspartijen aangaat. Polen kan bemoeienis van verdragspartijen niet zomaar negeren; in het meest extreme geval zouden een statenklacht op grond van art. 41 BuPo-verdrag, of een geschil over de uitleg en toepassing van het IVDV op grond van art. 29 mogelijk zijn. Verdragspartijen kunnen Polen aanspreken op de niet naleving van verdragsverplichtingen, ook al is het de vraag of ze inderdaad die stap zullen ondernemen. Dat hangt alleszins af van de prioriteit van vrouwenrechten op de politieke agenda, zeker als het om een 'jonge democratie' gaat. Misschien is meer te verwachten van het supervisiemechanisme of de CVSE vervolgconferentie in Helsinki.52 De situatie van de vrouwen in Polen kan aan de orde komen als een andere CVSE staat het mechanisme in werking stelt, en art. 40 uit het CDH Document van Moskou is een prima aanknopingspunt. Ook tijdens de vervolgconferenties is plaats ingeruimd voor het evalueren van de mensenrechtensituatie in de deelnemende staten sinds de voorafgaande conferentie.53 Ook al is dit een, uit de periode van voor de omwenteling in Oost-Europa stammende procedure, er staat niets aan in de weg om op dat moment de positie van vrouwen in Polen aan de orde te stellen. Ook daaraan zal hetzelfde art. 40 ten grondslag moeten liggen. Partij zijn bij mensenrechtenverdragen die als een van de meest essentiële rechten het gelijkheidsbeginsel bevatten, betekent een verplichting die gelijkheid ook in slechte tijden te waarborgen.54 Sterker nog, als liberalisering een apert discriminatoir effect heeft, is deze beleidskeuze binnen het kader van de mensenrechtenverdragen onrechtmatig.55 Na de grote politieke veranderingen in Oost-Europa
48 Het Vrouwenverdrag heeft overigens geen boodschap tegenover procedures op basis van mensenrechtenverdragen aan dit onderscheid, het gebiedt de overheid in artikel 2e 'alle zie: Bloed en Van Dijk, op.cit., pp.94-98. passende maatregelen te nemen om discriminatie van vrou53 Dit is te vinden in het laatste deel van de Slotakte van wen door personen, organisaties of ondernemingen uit te Helsinki, 'Follow-up to the Conference'. bannen'. 54 Klerk, op.cit, pp.263-264. 49 Daarover bijvoorbeeld:S.Malko, Lech Walesa heeft nog 55 Het Vrouwenverdrag bevat de verplichting 'zich te ontmaar één adviseur:chauffeur Wachowski, imVrij Nederland houden van ieder discriminerend handelen, eenmalig of 23 mei 1992. voortdurend, jegens vrouwen, en te verzekeren dat overheids50 Zie over de pogingen tot een petitie-recht te komen organen en instellingen handelen overeenkomstig deze verLawson, op.cit., pp.197-199. plichting' (art.2.5) Mijns inziens valt het discriminerend ef51 Polen trad op 7 November 1991 toe tot het Optional fect van bepaald overheidshandelen, zoals het intrekken van Protocol. wetgeving eveneens onder dit verbod. 52 Over de voordelen van het CVSE supervisiemechanisme
22
NEMESIS
Teleurstellende vrijheid
is vrij spoedig een aantal programma's opgezet met als doel steun te verlenen en informatie te verstrekken over de rechtsstaat, mensenrechten en daarmee samenhangende onderwerpen. Naast elementaire informatie over materiële rechten en over supervisieprocedures, moet daarin mijns inziens ook aandacht worden besteed aan de dynamiek van de mensenrechtenbescherming.56 Er is in Polen op dit moment onvoldoende zicht op de inspanningsverplichtingen die gepaard gaan met mensenrechten. Zo de West-Europese juridische traditie de nieuwe democratieën iets bij kan brengen dan is dat het omgaan met het sociale aspect van de normen. Een gehaaste terugtred van de overheid in postcommunistische staten is begrijpeüjk, maar het besef dat optimale bescherming berust op een balans tussen overheidsonthouding en overheidsinspanning is niet minder essentieel. Datzelfde geldt voor de invloed die religieus-maatschappelijke denkbeelden op wetgeving mogen hebben. In het huidige systeem van mensenrechtenbescherming is de mogelijkheid gezin en kostwinner voorop te stellen immers danig ingeperkt. In schril contrast daarmee staat een redactioneel in
Liesbeth Lijnzaad
een recent nummer van het NJCM Bulletin,57 waarin gesteld wordt dat de organisatoren van dergelijke educatieve programma's zich vooral moeten baseren op de prioriteiten die de landen zelf aangegeven. Op zich is er niets tegen bij een onderwijsaanbod uit te gaan van de vraag. De opvattingen van de politieke elite in Polen zijn, zoals hierboven beschreven, enigermate suspect. Rapporten als Hidden Victims onderstrepen dat overheden blinde vlekken hebben, en afgaan op de vraag van een staat die niet beseft op welke terreinen fouten worden gemaakt, zou minder juist zijn. Mijns inziens pleit er veel voor dat, op basis van informatie van NGO's en van eigen deskundigheid, de organisatoren van dergelijke cursussen hun aanbod afstemmen op de tekortkomingen in bepaalde staten. Daaraan hoeft overleg tussen organisatoren en doelgroep niet in de weg te staan. Zou immers de eerder aangehaalde redenering worden gevolgd, dan zou Polen niet de broodnodige informatie ontvangen over de betekenis en consequenties van het gelijkheidsbeginsel. En het gelijkheidsbeginsel is nog steeds zendingswerk waard.
56 Daarover bijvoorbeeld:T.Koopmans, Vrijheden in beweging (rede), Leiden-Zwolle 1976. 57 17 NJCM Buil 1992,469-471.
1993 nr 1
23