TEKSTEN BIJ HET BEELDBOEK
‘Urban Cave Drawings’ Uitgeverij MediuMer
FOTOGRAFIE CARL UYTTERHAEGEN
Prof. Dr. Jean-Paul Van Bendegem, VUB Dr. Klaartje Van Kerckem Anne-Flor Vanmeenen Charlotte De Groote Carl Uytterhaegen
‘Urban Cave Drawings’ Liefde: bron van leven, van ondefinieerbaar geluk, van onbegrensde stuwkracht, van opofferend gedrag. Liefde: bron van niet te vatten droefheid, van remmende levenskracht, van uitzichtloze situaties, van gevoel van nutteloosheid. Wie vergeet zijn eerste liefje? Niemand! Wie spreekt er over zijn eerste liefdesverdriet? Niemand! Wie schreeuwt er zijn verloving van de daken? Iedereen! Wie is er in de hoogste hemel met zijn huwelijk? Iedereen! Hoe diep kerft een echtscheiding in je hart? De littekens van het verlies van een geliefde verdwijnen nooit. Hoelang kan men leven zonder liefde? Is leven zonder liefde wel leven? Oorzaken en gevolgen van liefde en seks zijn onwaarschijnlijk gelijk lopend en beide zijn onafscheidelijk met elkaar verbonden. Graffiti van liefde (hart) en van seks zijn universeel en noch taal, tijd of plaats gebonden. Ik heb in alle landen die ik bezocht zowel graffiti van hartjes of van seks gevonden. In het ene land meer 4
dan in het andere. Maar veelal meer hartjes dan seksgerelateerde graffiti. Het vraagt veel minder durf om een hartje ergens op te zetten dan om een seksgerelateerde graffiti te maken. Bijgevolg vinden we heel wat meer hart-graffiti dan graffiti. Is er meer ‘liefde’ in het spel dan seks of is men meer geneigd zich over de liefde te uiten dan over seks? Natuurlijk is er meer durf nodig om bijvoorbeeld een penis, borsten of vagina’s ergens te plaatsen: iedereen kan je zien en de verwondering van wie je bezig ziet zal groot zijn. Bijeen hart-graffiti zal de toeschouwer eerder ‘begrijpend’ toekijken. Zelfs kijken de mensen verbaasd als ze mij seksgerelateerde graffiti zien fotograferen. Ik veronderstel dat het plaatsen van liefde- en seksgerelateerde graffiti gebeurd vanuit een ‘onweerstaanbare drang’ om een boodschap over te brengen. En die ‘onweerstaanbare drang’ zorgt er wellicht voor dat het de maker van seksgerelateerde graffiti het niet deert dat hij/zij kan gezien worden bij het plaatsen ervan. Oorzaken en gevolgen van liefde en seks zijn onvoorstelbaar gelijklopend en wellicht onafscheidelijk met elkaar verbonden. De graffiti zijn getekend met krijt, potlood, stift, spuitbus, met ‘ik weet niet wat’. Ze staan op ondenkbare plaatsen, moeilijk bereikbare plaatsen, verdoken plaatsen, op duidelijk zichtbare plaatsen, op onverwachte plaatsen. Soms worden er bij die graffiti namen of initialen gezet (nooit bij seksgerelateerde graffiti). Soms zijn de namen doorstreept of is de graffiti doorstreept. Soms/meestal worden seksgerelateerde graffiti heel snel volledig of gedeeltelijk overschilderd en/of verwijderd. Zijn de associaties die liefde en seks opgeroepen worden niet inwisselbaar? De beelden werden gemaakt in België, Frankrijk, Nederland, Duitsland, Noorwegen, Zweden, Spanje, Ecuador, Lanzarote, New York, e.a. Carl Uytterhaegen 5
In hart en hormonen Iemand kerft met een mes in de bast van een boom een hart met aan weerskanten initialen, die van hem, die van haar en iedereen hoort dit te weten. Eén in naam van twee doet een mededeling naar ons allemaal. Deze overgang van de privéruimte naar de publieke ruimte is zonder enige twijfel het meest merkwaardige aspect van de zo net beschreven handeling. Hoor ik dit echt wel te weten? Dat A. K. verliefd is op J.F.? Als dat tenminste een juiste weergave van de situatie is. Indien A. K. alleen verantwoordelijk is voor de liefdesuitdrukking dan kan het even goed een vrome wens zijn, een onbevredigd verlangen. Daar moeten we rekening mee houden als we zo’n tekening willen begrijpen: wat waren de bedoelingen van de maker(s)? Het antwoord op die vraag lijkt misschien de eenvoud zelve maar is het alles behalve. Een onvolledige opsomming: de verliefdheid is te groot om zelf te dragen en de hele wereld moet medeplichtig zijn of de ander heeft nog niet gereageerd en diezelfde wereld moet hem of haar over de schreef trekken of misschien is het alleen maar een uiting zoals al neuriënd door de straten slenteren of, wie weet, is het een ode aan de liefde zelf, “love is all”, of een politiek relevant statement: “ + = ♥ “. Iemand, de spuitbus in de hand, tekent op een muur een penis. We kennen allemaal dat beeld: een rechtopstaande van boven afgeronde staaf met helemaal bovenaan een kort streepje en onderaan twee cirkels, al of niet met een aantal stekels erop. Soms wordt het geheel afgerond met drie druppels die helemaal bovenaan worden toegevoegd. Wat wil de persoon in dit geval aan ons kwijt? Wil hij ons allemaal bevruchten? Vermoedelijk niet, gaat het dan om een aanprijzen van het eigen geslachtsdeel? Een uitdrukking van een diepe nood of behoefte, ik heb seks nodig, hoor je mij? 7
Of enkel het genot van de baldadigheid? Het feit dat je het aandurft om iets verbodens in de publieke ruimte brengen? Kijk, ik durf een piemel of een kut op een muur schilderen. En, mocht je het niet helemaal begrijpen, schrijf ik er voor alle zekerheid “penis” bij. Nog meer opvallend is dat het vooral mannen zijn die zich op deze wijze laten kennen. Een vulva komt nauwelijks in beeld, het lijkt wel alsof men niet goed weet hoe een penetratie weer te geven en dus wordt de vrouw herleid tot twee halve cirkels die, al naargelang de toevoeging, ofwel de overvloedige bips ofwel de buitenmatige borsten moeten voorstellen. Het is onvoorstelbaar hoe groot het contrast is tussen deze beide verhalen. Is dat niet vreemd? Wie diep verliefd is, zal toch wel een moment meemaken waarop deze liefde zich ook wil uiten in de liefkozing, in het vrijen, in het verkennen van elkaars lichaam en dan komen de staaf van de liefde en de grot van de wellust in zicht, want ja, we hebben genoeg woorden bedacht om het toch maar netjes beschreven te krijgen. Maar ook wie zou gaan voor piemel en kut, zal zich niet kunnen vrijwaren van enige emotionele betrokkenheid, van een verlangen naar de ander, van een willen bevredigen van die ander, kortom, van het willen liefdevol omgaan met die ander. Uiteraard is er de liefde die niet lichamelijk moet (of mag) vertaald worden en uiteraard is er de loutere seks om de spanning uit het lijf te krijgen maar, waar het lichamelijke niet wordt uitgesloten, verwacht je toch dat liefde en seks in elkaar overvloeien, op zijn minst elkaar raken en beroeren. Vreemd genoeg zijn er quasi geen voorbeelden te vinden waar beide in een tekening of afbeelding samenkomen en, gebeurt het die uitzonderlijke keer wel, dan mag er twijfel heersen of er geen verschillende auteurs op verschillende momenten aan het werk zijn geweest. Wat heeft dit contrast zo groot gemaakt? Het antwoord zal, hoe dan ook, te maken hebben met 8
onze culturele kijk op de wereld. Hier is niet de plaats om het verhaal te vertellen van de scheiding van lichaam en geest, hoe die langzaam vorm heeft gekregen doorheen pakweg vijfentwintig eeuwen ontwikkeling van zowel de wijsbegeerte als het christendom om vandaag met twee gescheiden werelden opgescheept te zitten. En we hoeven ons geenszins te beperken tot het Westen, ook in andere culturen zie je die strijd tussen lichaam en geest, tussen sensualiteit en rationaliteit, tussen excitatie en contemplatie, tussen broeierige lust en onbewogen rust. Deze spanning komt duidelijk tot uiting in de gebruikte tekentaal. Een semioticus – ik denk hierbij spontaan aan Roland Barthes en zijn magistrale De taal der verliefden – zou hier een stevige kluif aan hebben. De liefde mag vrij abstract uitgedrukt worden door het gebruik van een eeuwenoud, rijkelijk beladen symbool, vol van verhalen, namelijk het hart in de typische voorstelling die we kennen, al of niet vergezeld van de pijl om ook de Griekse mythologie haar aandeel toe te kennen. Initialen, soms namen, doorgaans voornamen en een datum, soms lijkt het wel een contract dat zo net afgesloten is. Wat een opmerkelijk contrast met de geminimaliseerde concrete voorstelling van de seksuele machinerie. De man gereduceerd tot een erectie, doorgaans horizontaal of verticaal, al of niet ejaculerend en de vrouw niets meer dan een elementaire Venus van Willendorf, twee borsten en een sleuf. Verschijnt er bijna als bij wonder eens een “volledige” vrouw op de muur dan is ze het product van een sjabloon, wat geen verrassing mag zijn. Deze paar bedenkingen zijn hoogstens een aanzet voor een ernstige studie van deze publieke uitingen. Wat trouwens vandaag al uitgebreid gebeurt in de reeds vermelde semiotiek maar ook in communicatie- en cultuurwetenschappen waarin graffiti een dankbaar en uitgebreid onderwerp van studie zijn zonder daarbij de antropologie te vergeten. Wel wil ik ter afsluiting wijzen op een belangrijk en 9
essentieel aspect van deze tentoonstelling. De fotograaf maakt een beeld en in dit geval een beeld van een beeld. Een aantal van de oorspronkelijke beelden, zo niet praktisch allemaal, zijn sterk tijdsgebonden. Een tekening in de sneeuw of in het stof van een venster aangebracht zal snel genoeg verdwijnen, evenals een krijttekening, als ze al niet eenvoudigweg overschilderd en weggecensureerd worden. Maar de beelden van de beelden blijven daarentegen voortbestaan. Alsof de tijd even een hak wordt gezet, de liefde even vereeuwigd, de ejaculatie even vastgeklikt, zodat wij de tijd hebben om ervan te genieten. Prof. Dr. Jean-Paul Van Bendegem,VUB 8 juli 2014
10
Van spiegels en mensen We schrijven 29 december 2012. Ondergetekende is op weg naar de bibliotheek door de Vlaanderenstraat. Halt, remmen dicht, mijn lodderig oog detecteert… een hartje! Een nogal deerniswekkend verkeersbord was ermee gedecoreerd - een verbodsbord, nota bene. Oxymoron of ironie, daarover alleen al zou je een filosofisch traktaak kunnen schrijven... Maar ik dus in hoogste staat van alertheid: memoriseren, dit moet ik Carl vertellen. Mijn blik dwaalt lager. Aan het verkeersbord staat een man. Hij kijkt rond, buigt, reikt, stapt opzij, is duidelijk in beslag genomen door een soort zoekproces. Het is niemand minder dan Carl, die zijn fotografenbrein toelegt op de vraag wat het beste standpunt is en zodoende illustreert: hersen- en lichaamsgymnastiek gaan soms hand in hand. Mannen zoals hij zijn nooit zonder dromen en projecten. Carl denkt in beelden, filosofeert met foto’s, heeft die artistieke arbeid nodig als brood. Het is zijn manier om de mens, de wereld, het leven te doorgronden en met zijn antwoorden opnieuw vragen te stellen, aan zichzelf, maar ook aan de toeschouwers. Op dat moment is hij al een hele tijd bezig een sluimerend project uit te werken: Love & Sex in the City. Maanden voordien hadden we er nog over zitten praten in diezelfde bibliotheek. Ik dacht toen heel beschaamd ‘Mijn God, moet ik met deze man (die ik toen nog niet zo goed kende) over seks praten? In de bibliotheek?!’ Intussen kunnen we overal over zowat alles praten en heeft de onconventionele directheid van deze eigenzinnige heer ook de grenzen van mijn onnozele, burgerlijke meisjesfatsoen gesloopt. Natuurlijk kun je over seks filosoferen in de bib. Je kunt het zelfs op straat, op bruggen en gevels, op balustrades en cactussen, op elektriciteitspalen en carrosserieën, op verkeersborden en in de sneeuw. Want is dat tenslotte niet een beetje wat de graffiti-kunstenaars gedaan hebben? Filosoferen over de liefde, al dan niet de vleselijke? 11
Of laten we het breder stellen: communiceren? De foto’s spreken me bijna stuk voor stuk bijzonder aan. De rijke kleuren en structuren. De duizelingwekkende achtergronden zoals de sprookjesachtige vulkaan. De surrealistische rij kleurige jasjes in de hoek. De humor van de suggestieve kadrering zoals het hartje van Vlissingen. Toch heb ik weinig redenen om mijn smaakoordeel boven dat van een ander te tillen, daar ontbreekt me het mandaat voor. Ik ga er dus niet lyrisch over zitten doen, anderen in deze bundel hebben daar wellicht meer reden en titels toe. En dan nog, Carl heeft het niet meer nodig om bewierookt te worden. Eigenlijk nooit nodig gehad. Zijn palmares spreekt voor zich. Hij spreekt voor zich. Dus wat dan te schrijven over die hartjes en genitaliën, te pas en te onpas geverfd, gekrast, gespoten (o Freud), gekrijt, ongelofelijkerwijze zelfs gekleefd in kauwgom (altijd al gedacht dat liefde een rekbaar begrip was)? Sommige prominent en provocatief aanwezig, andere verwoed afgewassen of schemerend door een witte, haast tevergeefse deklaag? Op publieke plaatsen of in niemandslanden? Liefde en seks zijn overal waar mensen zijn… Hoe lang zou het eigenlijk duren voor het eerste hartje op de maan er komt? Als het er al niet is… (Houston, we have a hartje!) Wat bezielt iemand om zoiets aan te brengen? Smoorverliefd zijn, en dat kwijt moeten. Of botergeil. Maar er is meer. Ik zie liefdesverklaringen over de hele wereld - zou er eigenlijk een universeler symbool bestaan dan het hartje? Een vraag om vergeving - zou die succesvol geweest zijn? Een waaier hartstochtelijke protesthartjes in Doel - nee, die waren alvast niet succesvol, maar de liefde die niets meer te verwachten heeft, is soms de mooiste. Een ode aan moeder op 13
een Belgische brug en een Spaanse straat — hartverwarmend. Een natuurkundige stelling dat golven (of golfers?) geen seks hebben — kijk, dààr had ik nou nog nooit bij stilgestaan. Soms lijkt het een puberaal promoprentje: penis met naam van (trotse?) eigenaar erbij. Of puberaal pornoprentje: piemel in een of andere actie. Voor de slechte verstaander soms met onderschrift ‘seks’ of ‘fuck me’ of ‘penis’. Alsof dàt nu écht nog niet duidelijk zou zijn... (en zo niet, misschien tekenles overwegen?) Hoewel het hartje met bijschrift ‘liefde’ of ‘liebe’ als net zo tautologisch kan beschouwd worden. Maar het overwicht aan piemels bijvoorbeeld, zou dat iets zeggen over de mannelijke psyche? Moeten jongens dat meer publiekelijk manifesteren? Of zegt het iets over onze patriarchale maatschappij? Zouden de borsten meer floreren en concurreren in een gynocratie? En is dat gewoon een soort ‘jongensding’, de zelfbevestiging van een onzekere tiener, een daad van onvolwassen rebellie, een soort ritueel dominantiegevecht van jongeren onder elkaar? Of zou daar nog meer in doorsluimeren, een soort oergedrag dat ook pakweg de vruchtbaarheidssymbolen in grotten, fallische tempels of priaposbeeldjes motiveerde? Nee, misschien is dat wel te veel eer voor zo’n puisterige piemelprent. Anderzijds, naast marginale zijn er ook ronduit geniale afbeeldingen te vinden. Het piemelspook uit Lübeck bijvoorbeeld, dat is toch iets buitengewoon? Spoken zijn zoals engelen, meestal volstrekt aseksueel en genderneutraal. Nu ja, wat niet ‘leeft’, hoeft zich natuurlijk ook niet voort te planten, dus consequent is het wel. Verklaart misschien wel waarom spoken zo pesterig zijn, waar moeten 14
ze anders hun pleziertjes halen? In elk geval, een ityphallisch spook zie je niet elke dag, dàt is pas denken buiten vastgeroeste categorieën. En dan heb je het Gentse mannetje, geketend aan het hart, wat zou daar het verhaal zijn? Iemand met liefdesverdriet? Iemand in een beklemmende relatie die zijn liefde meesleept als een molensteen? Want het evoceert ook wel iets van die ouderwetse voetboeien... Een statement tegen het huwelijk misschien? Of een existentiële stelling dat wij bezwaard, gedomineerd misschien zelfs gehinderd worden door onze emoties? Of door onze zucht naar liefde? Kunst zit er ook wel tussen, zoals die zwarte ballonnen in Valencia, die een soort ‘peperkoeken’ hart laten opstijgen. Dat is intrigerend, maar gewoon ook echt vakkundig en mooi gedaan. Daar kun je geruime tijd naar kijken, bij nadenken, even van genieten. Minder genietbaar en enigszins bevreemdend: de Keulense pijpscène met opschrift ‘Abendmahl’. De calorische waarde van sperma is per zaadlozing ongeveer 15 calorieën (ik zocht het even op), wellicht wilde de auteur iets anders uitdrukken. Soms schuilt er een klein zweempje genie in de bijschriften. Wake up and dream, een contradictio in terminis, behalve voor idealisten. Schitterend toch? Het summum is niet te min toch gewoon thuis, in Gent te vinden. Lübeck in kwadraat: een transseksueel spook, met vreemde, tranerige ogen alsof zijn/haar mascara uitgelopen is en een citaat om U tegen te zeggen: hebban olla vogala nestas… Die mens kent zijn klassiekers en het weze bij deze 15
bewezen: ook graffitikunstenaars kunnen erudiet zijn. Een vermoed liefdesgedicht van eeuwen geleden, maar dat aan actualiteit nog niet veel heeft ingeboet. Het doet me denken aan mijn eigen lijflied, een ander stukje oude poëzie: het Pervigilium Veneris. Een ode aan de lente en de liefde, met als koppig naïef refrein: cras amet qui nunquam amavit; quique amavit cras amet (Morgen moet de liefde komen, voor wie nooit heeft liefgehad; voor wie ooit heeft liefgehad, moet de liefde morgen komen). In mijn mooiste droom denk ik dan dat dit het soort idee moet zijn dat je hebt, als je te midden van een muur vol gortige kauwgummen, een hartje oprekt… De laatste noot van het Pervigilium evenwel met een gelijkaardige vertwijfeling als Olla Vogala: Illa cantat; nos tacemus; quando ver venit meum?(Ze zingt, ik ben stil, wanneer zal mijn lente komen?) Vierde eeuw, elfde eeuw, eenentwintigste eeuw. De vraag naar de liefde brandt nog steeds op onze lippen, dag in dag uit, overal ter wereld. De zoektocht naar (ver)binding met een ander, is één van de meest krachtige drijfveren in een mensenleven, garant voor grote voldoening en/of diepe onrust. En dat brengt me weer terug bij Carl. Of hij nu olijfbomen fotografeert, graven of graffiti, het komt altijd op hetzelfde neer. Carl maakt geen prentjes, hij zoekt iets en toont iets. Hij boort naar een soort woeste onderstroom van leven, een existentiële laag. Er gaat vaak een zinderende kracht uit van zijn beelden, je moét er iets mee doen. Sommige hartjes zijn romantisch of charmerend, andere groezelig of banaal. Sommige seksgraffiti is vunzig en triviaal, andere is geestig of kritisch. Veel beelden intrigeren en roepen bedenkingen en vragen wakker, maar de bijkomende sterkte zit in het geheel. Door hun variatie tonen ze een uitgebreid scala aan menselijke emoties en bestaanswijzen. Door hun hoeveelheid gaan ze per definitie relativeren. En confronteren, want ze zijn verheven en beschamend tegelijk. 17
Liefde en seks, gaat het leven op zijn diepste niveau eigenlijk wel over iets anders? Misschien wel niet... En is dat dan erg? Ik weet het niet... Kan iets dat waar is, eigenlijk wel erg zijn…? In elk geval komt heel deze fotoreeks me ergens voor als een speels, humoristisch en nieuwsgierig maar net zo goed trefzeker ‘Ecce homo’. Foto’s die tegelijk ook spiegels zijn. Of vraagtekens. Uitroeptekens. We zijn er nog wel even zoet mee, zowel in de vormelijke, esthetische verkenning van deze bonte verzameling als de inhoudelijke. Zoveel is zeker. Uitroepteken. Anne-Flor Vanmeenen P.S.: Maar die parende eenhoorns, is dat nu gewoon een tikje absurditeit of steekt daar iets achter? Naar die boodschap ben ik toch nog erg benieuwd…
18
Over verliefde bakvissen, penisobsessies en ridders met spuitbussen. Genderverschillen in graffiti Hebt u zich bij het kijken naar de beelden wel eens afgevraagd of de tekeningen gemaakt waren door mannen, vrouwen of koppels? Dan is de kans groot dat u ervan uitging dat de fallussen van de hand waren van mannen, en de meer romantisch getinte graffiti door vrouwelijke handen of koppeltjes werden opgetekend. Anderzijds is het ook mogelijk dat u ze allemaal aan mannen toedichtte. Want graffiti achterlaten op een openbare plaats is een riskante bezigheid, en risico’s nemen, wel, dat is nu eenmaal meer iets voor mannen, niet? Als u dat inderdaad dacht, dan bent u zeker niet alleen. Een rondvraag bij veertig mannen en vrouwen toont aan dat graffiti nog steeds vooral met mannen worden geassocieerd, en dat dit zeker het geval is als het om seksgerelateerde opschriften gaat. Veertig mensen kregen zes foto’s te zien en werden telkens gevraagd aan te geven of ze de graffito associeerden met een man, een vrouw of een koppel. Een totaal van 240 beoordelingen dus, en in de meerderheid van de gevallen (60%) werd de graffiteur als man geïdentificeerd. Als we enkel de foto’s van fallussen beschouwen, dan valt op dat nagenoeg iedereen seksgerelateerde graffiti associeert met mannen: in maar liefst 102 van de 120 gevallen luidde het verdikt dat de fallus-tekening het werk was van een man, of beter nog: van puberjongens. Wanneer de respondenten hun keuze motiveren, blijkt dat die vaak gebaseerd is op klassieke gender-stereotypen over jonge mannen en vrouwen. Een greep uit de reacties toont aan dat graffiteuses afgeschilderd worden als hopeloos romantische zielen, terwijl de mannelijke graffiteurs dan weer bestempeld worden als kwajongens met een penis-obsessie: - Tienermeisjes zijn hopeloos romantisch en tekenen overal hartjes, van cursussen tot handen, 19
banken, ... dus waarom niet op een deur? (Vrouw, 18) - Stereotype gedacht, maar mannen hebben de neiging over waar ze komen penissen te tekenen (Vrouw, 23) - Man, want in your face seksueel (Man, 45) - Romantiek, dus eerder vrouw (Man, 42) - Tja, fallus, ego, man ( Vrouw, 30) De vraag is echter of deze stereotypen ook kloppen met de werkelijkheid… Tekenen mannen effectief meer graffiti dan vrouwen, en zijn zij op dat vlak ook meer seks-gericht? Of zijn dit maar fabels die gebaseerd zijn op stereotype ideeën over oversekste macho-mannen en goed opgevoede of emotionele vrouwen? In 1953 concludeerde Alfred Kinsey in zijn ondertussen klassiek geworden studie Sexual behavior in the human female dat vrouwen over het algemeen minder graffiti achterlaten in WC-hokjes dan mannen, en dat ze daarenboven minder geneigd zijn om erotische graffiti op te tekenen. Hij baseerde deze conclusie op een analyse van zogenaamde restroom graffiti, die hij beschouwde als een bron van informatie over onderdrukte seksuele verlangens van mannen en vrouwen. Hij vond dat 86 procent van de opschriften in mannentoiletten erotisch waren, tegenover slechts 25 procent bij de vrouwen. De meeste graffiti in de vrouwentoiletten verwezen naar liefde in de niet-erotische zin. Het feit dat vrouwen minder geneigd waren dan mannen om graffiti op te tekenen verklaarde Kinsey vanuit hun groter respect voor morele codes en sociale conventies. Dat ze minder seksueel-getinte graffiti produceerden, vond volgens hem zijn oorsprong in het feit dat de meeste vrouwen niet seksueel opgewonden raken door het zien van genitalia of seksuele activiteit, terwijl dit wel geldt voor mannen. 20
Het feit dat mannen vaak graffiti produceren van mannelijke genitaliën zag Kinsey dan weer als een uitdrukking van onuitgesproken of onvervulde seksuele verlangens. Verschillende onderzoekers hebben zich gewaagd aan replicaties van Kinsey’s studie en resultaten blijken gemengd. Verscheidene studies tonen bijvoorbeeld aan dat vrouwen niet noodzakelijk minder graffiti produceren dan mannen, en dat de verschillen in inhoud niet noodzakelijk zo groot zijn als Kinsey beweerde. Wales en Brewer bijvoorbeeld vonden veel meer graffiti in de vrouwentoiletten dan in die van mannen, en concludeerden hieruit dat het niet klopt dat vrouwen meer respect hebben voor morele codes en sociale conventies. Andere studies betwisten zelfs de idee en bevinding dat vrouwen weinig of geen erotische graffiti zouden achterlaten op de muren van openbare toiletten. In 1975 – twee decennia na Kinsey’s studie – toonden Farr en Gordon bijvoorbeeld aan dat vrouwen aan een inhaalbeweging bezig waren wat betreft het optekenen van seksuele graffiti. Ze concludeerden dat de vrouwen van de jaren zeventig meer aandacht hadden voor het erotische aspect van een relatie in vergelijking met hun moeders twintig jaar eerder. Wat vrij consistent blijft over alle studies heen is het aantal romantische inscripties bij mannen. In zo goed als alle studies blijft het percentage graffiti over romantische liefde in mannentoiletten bijzonder laag. Volgens Bruner en Kelso is dit deels te wijten aan het feit dat mannelijke graffiti vaak egocentrisch en competitief is, waardoor er een sterkere focus is op het tekenen van genitaliën en seksuele daden. Mannen hebben de neiging op te scheppen over hun seksuele veroveringen in hun graffiti en tekenen regelmatig penissen, die in vele gevallen overdreven vergroot of verkleind worden weergegeven. Vrouwen daarentegen, zo claimen ze, besteden in hun graffiti voornamelijk aandacht aan het relationele aspect, waardoor ze automatisch meer aandacht hebben voor romantische liefde. Een gelijkaardige conclusie was ook te vinden bij Wales en Brewer, en Alexander, die op het 21
einde van de jaren zeventig concludeerden dat romantische graffiti een bijna uitsluitend vrouwelijk fenomeen was. Maar de vraag rijst nu of deze resultaten wel kunnen worden doorgetrokken naar publieke graffiti, waarbij de kans om op heterdaad betrapt te worden veel groter is. Een grotere kans om betrapt te worden, dat betekent waarschijnlijk dat mannen – die over het algemeen meer risico’s nemen – veel meer graffiti produceren. Helaas bestaat er op dat vlak geen onderzoek, om de eenvoudige reden dat er in de publieke ruimte geen gendersegregatie is, en het dus zeer moeilijk is om een bepaalde graffito toe te wijzen aan een man of een vrouw. Namen die opgetekend worden bij hartjes kunnen een indicatie geven, maar helemaal zeker zijn we nooit, want een vrouwennaam kan evengoed opgetekend worden door een homoseksuele vrouw als door een heteroseksuele man. Op basis van de foto’s van Carl Uytterhaegen lijkt één ding alvast duidelijk: in de publieke ruimte zijn mannen blijkbaar wél geneigd om hun romantische gevoelens om te zetten in graffiti (althans als we ervan uitgaan dat de vrouwennamen niet zijn opgetekend door verliefde lesbische vrouwen, BFF’s en narcistische vrouwen). Het grote aantal foto’s met hartjes vergezeld van vrouwennamen suggereert dat het nog zo slecht niet gesteld is met de romantiek bij mannen. Mannen spreiden misschien geen romantische gedachten tentoon in een context die exclusief mannelijk is, maar eens ze daarbuiten treden, is er klaarblijkelijk wél ruimte voor de expressie van romantiek. Mannen willen hun gevoelens misschien niet delen met hun seksegenoten, maar wanneer hun geliefde het doelpubliek is, ontpoppen sommigen zich klaarblijkelijk toch tot romantische ridders. Ridders, gewapend met een spuitbus, die willen bewijzen dat hun liefde boven de wet staat. Als dat geen romantiek is! Dr. Klaartje Van Kerckem Sociologe 23
‘ Eros in de openbare ruimte’ 1. De stad en de openbare ruimte zijn het verbindingsteken tussen talrijke kleinere territoria, waar individuen of gemeenschappen zich ophouden en (samen) leven of werken. Die openbare ruimtes kunnen functioneel zijn (vb. zich verplaatsen, toilet…) of cultureel en recreatief (concertgebouw, park…). Het zijn sociaal bindende ruimtes waar individuatie ook mogelijk is. Sociaal bindend daar een groep (soms clan/ stam genoemd) er een gemeenschappelijke identiteit en waarden in versterken. Tegelijk kan een individu er zijn plaats vinden, als een lid van een gemeenschap met gedeelde emoties en culturele waarden. Hij kan met deze plaatsen en dezen die ze delen een binding aanvoelen. Hij kan er tegelijk onopvallend in opgaan, de gedeelde waarden absorberen en er zelfbewustzijn en zelfwaarde in ontwikkelen. Zo is de openbare ruimte een ‘place to be’. 2. In de openbare ruimte gelden regels waarvan verwacht wordt dat individuen er zich aan houden, rites voor het betreden ervan. Er wordt verwacht dat de enkeling er niet al te zeer zijn persoonlijke stempel op drukt, zodat deze plaatsen ‘gemeenschappelijk’ blijven. Toch zijn er uitzonderingen waar één individu of enkelen meer dan anderen een persoonlijke inbreng hebben. Deze uitzonderingen worden georganiseerd, getolereerd, of integendeel (met tegenzin) ondergaan, en eventueel bestraft. 3. Dat enkelingen precies in de openbare ruimte zichzelf willen profileren, door de ‘regels’ te overtreden stemt tot nadenken. Het vrijwillig en bewust aanbrengen van graffiti in de openbare ruimte (dus niet door peuters of waanzinnigen) is te plaatsen in het kader van een machtsspel t.o.v. van de heersende orde, een zelfprofilering t.o.v. de toeziende ‘anderen’. De ‘krabbelaars’ stellen zich tegenover 24
de ‘openbare orde en hiërarchie’. Dit doen zij doelbewust, en, dit wetend, is hun ingreep vaak een mix van openlijke uitdaging en heimelijkheid. 4. De overtredingen of in dit geval, de individuele ingrepen in de openbare ruimte kunnen auditief of visueel zijn, kunnen blijvende of tijdelijke wijzigingen aanbrengen. Die ingrepen gebeuren in essentie zoals in gelijk welke territorium afbakening, opeising en machtsstrijd zowel in het dierenrijk als in de menselijke cultuur. Naast verovering door zuiver fysiek geweld kunnen enkelingen en subculturen een significante evolutie in de iconografie van de openbare ruimte teweegbrengen. Voor hen is de openbare ruimte een ‘place to have’. 5. De inhoud ervan kan een hele waaier gevoelens en ideeën ventileren: agressie en beschadiging, politieke eisen, filosofische, humoristische, plastische of literaire zelfexpressie, commerciële of ook narcistische toeeigening van het visueel en auditief veld, erotische uitdaging en dominantie, amoureuze uitdrukkingen (al dan niet met het medeweten en goedkeuren van de betrokken leden). Deze inhoudscategorieën kunnen elkaar overlappen. 1. Een ‘place to be’. Het gedrag en de identiteit van een individu staan volgens de omgevingspsychologie niet op zichzelf, maar zijn te situeren in de materiële en de immateriële context (Gifford, 2002). De materiële context kan een ruimte, een landschap, (kunst en cultuur) objecten, muziek, performances zijn…enz. De immateriële context is vooral hoe men zelf en de anderen hierover denken en voelen. Het individu is in interactie met zijn materiële en immateriële omgeving: hij ondergaat en wijzigt ze. De materiële en immateriële omgeving kan men zien als een territorium. 25
Het primaire territorium is in het bezit van één individu (het eigen lijf, de eigen kamer, het geheim…). Dat wordt gemarkeerd door voorwerpen, tekens en gedragssignalen die een kunstwaarde kunnen hebben ( het slotje op een dagboek, tatoeage, bloemetje op een foto...) maar ook steeds een communicatie inhouden. Zij worden namelijk gebruikt om anderen er op te wijzen waar de grens ligt en dat er eventueel rituelen zijn om het territorium te betreden. Hier worden, onder voorwaarden, intimi toegelaten om positieve gevoelens als vriendschap, liefde en seks te delen. Inbreuken worden als heel bedreigend ervaren, zeker als het territorium niet enkel betreden wordt, maar ook bestolen, bevuild, vernield. Het secundaire territorium deelt men met anderen (het toilet, de inkomhall van een appartementsblok, het uitgeleende boek ...). Individuen moeten zich hier aan rituelen houden om het territorium te mogen delen. Deze rituelen zijn soms extra toegelicht met tekst en beeld: ‘net houden, uitleentermijn...’. Het verkeerd gebruik hiervan (graffiti in het toilet, annotaties in het boek…) kan ergernis veroorzaken, maar ook nieuwsgierigheid, opwinding…enz. (delen in fantasieën en gedachten van onbekenden). In het openbare territorium (de ondergrondse, het park, het strand, het deuntje van de orgeldraaier, een historisch gebouw...) is gedrag sterk aan regels onderhevig. Een ervan kan zijn dat men zo weinig mogelijk hoort op te vallen noch blijvende individuele sporen nalaat. In die ruimte blijft men in principe ‘anoniem’. De meeste mensen gedragen zich discreet en ‘zoals het hoort’. Een ander deel vertoont echter een zekere graad van overtreding: gejoel, graffiti spuiten, voeten op de bank...en kan bij hen die zich daar wel aan houden stress, vermijdingsgedrag en zelfs agressie veroorzaken. ‘Mythische’ individuen kunnen soms in die openbare plaatsen uit de anonimiteit gehaald worden en 26
vereeuwigd (bijv.. met een borstbeeld, een straatnaam). Ook collectieve ervaringen met een heroïsche of dramatische dimensie kunnen gematerialiseerd worden in dat publieke territorium (bv. de Twin Towers, een defilé ter herdenking van een wapenstilstand...). Aan de mythische helden en de collectieve ervaringen kunnen individuen zich optrekken en een ‘wij- gevoel’ ontwikkelen in een gedeeld territorium. Dit werkt marginalisering, vervreemding en stress tegen en functioneert als ‘sociaal bindmiddel’. Het culturele en natuurlijke landschap is dus ‘the place to be’. Het delen van territorium met anderen net zoals het bezitten van een eigen territorium vormt de identiteit. Gifford spreekt van ‘place attachment’ en ‘place identity’. Doordat men dergelijke ‘plaatsen’ met anderen deelt, ontwikkelt men een culturele of groepsidentiteit. Het gaat hier dus om een gematerialiseerde geschiedenis en identiteit. Waarom is er voor die enkeling een ‘plaats binding’ met precies deze plaats, object, muziek? Zij functioneren als een spiegel van diepe gevoelens die in oorsprong vaak pre-verbaal kunnen zijn (zoals harmonie, rust, tragiek , vrolijkheid…), en dus is deze ‘plaats binding’ moeilijk geheel bewust en rationeel te verklaren. Deze affecten zijn dezelfde die kunst amateurs en verzamelaars drijft naar bepaalde objecten, beelden, muzikale composities…enz. (De Groote, 2008). Winnicott (1966) noemde ze ‘transitionele’ objecten. Deze objecten heten ‘transitioneel’ want zij zijn een ‘overgang’ tussen de innerlijke mens (‘Het Binnen’ ) en zijn buitenwereld (‘Het Buiten’). Het zijn de symbolische dragers van de ‘zingeving en het zijn’ van het kind en van zijn omgeving. Zij symboliseren onze prille affecten, en zij helpen ons zelfbeeld vormen op dezelfde wijze als een 27
literair werk dat kan doen. Iedereen herkent de uitspraak ‘het drukt mijn diepe gevoelens beter uit dan ik zelf kan doen’. Het magische gevoel dat een andere (een kunstenaar bvb....) of een object ‘onze intieme gevoelens kent of voorstelt’ gaat terug tot een preverbale of zeer prille verbale periode in ons leven. Als kind waren we nog onbewust van de scheiding tussen zelf en buitenwereld (mens of object), waar we onze eigen lichamelijke en geestelijke gevoelens aan toekenden. Dit verklaart onze capaciteit in het opnieuw ‘volledig opgaan’ in een kunstobject of een (visuele of auditieve) omgeving, samengaand met het verlies van het zelfbesef. Er is sprake van ‘magische evocatiekracht’ (De Groote, 2009). Dit gevoel kan nog versterkt worden wanneer anderen dit gevoel delen en samen met ons ‘volledig opgaan in het gebeuren’. Het paradoxale is dat een individu ‘zichzelf verliest’ in deze omgeving, maar tegelijk ook ‘iemand wordt’ wanneer hij beseft dat hij deze intense ervaring deelt met anderen. Hij wordt namelijk een lid van een cultureel, of etnisch gedefinieerde groep. Hij deelt waarden, smaken, emoties met anderen. In deze ruimte, in deze ervaringen gelden gedragsregels en rituelen (vb. stil zijn tijdens een opvoering, aanplantingen eerbiedigen, mooie objecten niet aanraken, heilige objecten net wel op een speciale wijze aanraken of eren…enz.). De verbinding van de ervaringen van ‘samen horen’ en tegelijk ‘zelfbewustzijn’ kan heel intense emoties losweken die paradoxaal lijken: grote vreugde gepaard gaande met tranen, grote groepsverbondenheid en (soms zeer emotioneel getint) zelfbewustzijn. 2. ‘Voor één keer mag het wel’: uitzonderingen op regels In de materiële context geldt volgens Morris (1977) een steeds durende machtsstrijd om het territorium. Het territorium wordt ‘gemerkt’. Mensen doen dit voornamelijk materieel en visueel (omheining, jas op een stoel in de wachtzaal, boze blik naar ordeverstoorders…). 28
De groep besteedt zorg om openbare territoria te beveiligen en individuen aan te zetten ze te eerbiedigen, zodat de meerderheid zich op dat gebied veilig en goed voelt. Toch kan moeilijk het worden om zich gebonden te voelen met het territorium van een ‘stam’ van verschillende duizenden, zelfs miljoenen leden. Mensen voelen zich wel verbonden met ‘subgroepen’, en hun territoria: een clubhuis, parochie, politieke groep, stamkroeg…of zelfs een commercieel product (of tenminste de groep die dit product graag consumeert)! Deze subgroepen ontwikkelen eigen territoriumtekens zoals badges, logos, kenmerkende kledingstijl en ‘like/dislike’ boodschappen op internet sites. ‘Behoren tot’, recht hebben tot het betreden van het territorium, het weren van de buitenstaanders met sterke verhalen, en zelfs met verbaal of fysiek geweld, versterkt het ‘samenhorigheidsgevoel’. Het territorium van een andere groep betreden maakt een individu onzeker. Hij voelt de druk van de anderen en dat hij toelating moet vragen om te doen wat hij zonder aarzelen in zijn eigen territorium zou doen. In het neutrale, openbare territorium tracht hij met eigen objecten en arrangementen (parasol op het strand, reservering van een stoel met een jas…) een nieuw tijdelijk mini territorium te scheppen. Nu zijn er individuen die in het secundair en het openbaar territorium de ‘spelregels’ niet eerbiedigen en hier blijvende ‘markeringen’ aanbrengen. De ‘stam’ en haar leden zijn hier zeer alert voor, al kan er een stilzwijgend akkoord zijn om dit te tolereren, eventueel de overtreders te berispen, of te kiezen om zelf de boel op te ruimen. Waarschijnlijk speelt hier een gevoel dat men beter onnodige conflicten vermijdt. De overtreders zelf zijn heel bewust van wat ze veroorzaken, en kiezen meestal om dit anoniem te doen (of tekenen met initialen, logo en pseudoniem), en heimelijk (men brengt graffiti ’s nachts aan). In hun eigen subcultuur kunnen ze hiervoor wel bekendheid, zelfs prestige 29
genieten. Er bestaat ook een attitude om bepaalde individuele ingrepen in het territorium op te nemen in een gezamenlijke culturele context, waardoor die inbreuken hun bedreigingswaarde verliezen. Men herdoopt bvb graffiti tot kunst (Keith Haring, Alain Basquiat). Ook is men tolerant voor ingrepen en boodschappen die de sociale orde niet verstoren, maar er integendeel meer cohesie aan geven. Liefdesverklaringen en het markeren van een plaats van overlijden horen hierbij. Het hoort bij een ‘stam’ dat zijn leden zich willen voortplanten, dus is een verklaring van verliefdheid toegelaten al gebeurt dit niet op de geijkte wijze. De verklaringen van een seksuele nood zouden daarom ook welkom moeten zijn, maar wanneer dit niet in de geritualiseerde vorm gebeurt (zoals in de openbare toiletten) wordt dit door de groep als disruptief ervaren. Vaak hebben dergelijke graffiti trouwens sterk agressieve en vernederende connotaties, al kunnen ze gelijkgestemden aanspreken. Het merken van de plaats van overlijden, met religieuze symbolen, foto’s, liefdesverklaringen en gedichten, bloemen, een klein altaar tegen een boomstam of straatpaal wordt niet alleen getolereerd, maar werkt zelfs cohesief. Hiermee wordt een signaal gegeven dat een vroegtijdige dood steeds een bedreiging is voor de bestendiging van de groep, en men maant de stamgenoten aan tot meer voorzichtigheid om dergelijke voorvallen te vermijden. Tenslotte kan de sociale groep doelbewust kiezen om de openbare ruimte te markeren met referenties naar voorbeeldige individuen (standbeelden, straatnamen). De verwijzing naar individuen die uit te roeien zijn (de galg, de schandpaal…), is in onze cultuur niet meer actueel. 3. Kijk mama!: Regels overtreden en zelfprofilering. Graffiti door volwassenen komen in principe niet voor in privé territorium. Waarom sommige individuen totaal marginaal ervoor kiezen om blijvende wijzigingen of beschadigingen aan te 31
brengen aan het secundair en openbaar territorium is de vraag. Een eerste opmerking is dat het mensenkind in een vroeg stadium genoegen schept in het achterlaten van een spoor. De krabbels op muren, later op papier, de voetsporen in zand en sneeuw zijn aangename verrassingen die graag onderzocht worden, opnieuw gemaakt worden en een ‘materialisatie’ zijn van het eigen bestaan. Het kind experimenteert met zijn motoriek om meer controle te krijgen over deze producties. Er bestaat een interactie van libidineuze aard tussen zijn eigen wil en het bekomen resultaat. Hiermee wordt bedoeld dat het ‘krassen’ en materiële sporen nalaten een sensuele dimensie heeft (die in psychoanalytische termen in de anale fase wordt gesitueerd). Het kind experimenteert met vorm, kleur, materiaal en beleeft hier lustgevoelens aan. Naast het zuiver formeel experimenteren, krijgen zijn krabbels gaandeweg meer symbolische waarde, maar vooral, ze zijn een spoor van het feit dat het er geweest is. Dat het bestaat. Mentaal wordt het kind een bewust individu dat zich situeert in een sociale omgeving. Met een eigen naam en wil. Die zelf aangebrachte sporen functioneren op dezelfde wijze als de eigen uitwerpselen, eigen schaduw, spiegelbeeld, later ook foto’s en films met zijn beeltenis en tenslotte de ‘eigen handtekening’ (vaak ‘krabbel’ genoemd). Zijn zelfbewustzijn, zelfonderzoek en de mening van betekenisvolle mensen (zoals zijn ouders) over hem wordt mede door hun commentaar op zijn ‘sporen’ aangescherpt. Het kind kijkt om naar hun visie op wat het heeft gemaakt, en dus wie het volgens hen is. Deze visie wordt veelal geïntrojecteerd. Meestal zullen die anderen het wel ‘richten’ in het ‘achterlaten van sporen’: liefst op de ‘juiste plaats’ (potje, papier, niet op de muur…enz.) en op de juiste wijze (spiercontrole, vormbetekenis, stijlkenmerken…) en in het respect van de noden van zijn sociale omgeving (geen schade aanbrengen aan het gemeenschappelijk territorium). Later zullen nieuwe belangrijke anderen (leeftijdsgenoten) commentaar geven over zijn symbolische 32
sporen (tekeningen), zijn fotogeniek zijn, zijn handtekening…en dus onrechtstreeks over wie het is. Volwassenen, zelfs zij die niet artistiek bezig zijn, ontwikkelen vaak de ‘onberedeneerde’ drang om krabbels aan te brengen op papier, om papiertjes en stokjes te vouwen…etc. gedurende vergaderingen en telefoongesprekken...enz. Die drang ontstaat vooral op ogenblikken van verveling, van langdurende verplichte passiviteit of stilzwijgen of wanneer zij bezorgd zijn en een innerlijke dialoog met zichzelf voeren. De voorafgaande uiteenzetting toont aan dat iedereen ooit wel ‘graffiti’ (in de ruime zin van sporen) heeft aangebracht, en rekening heeft gehouden met de visie hierop van betekenisvolle anderen om hun zelfbeeld te helpen vormen. Dat gedrag in een eerste ‘culturele ruimte’ (gedeeld door belangrijke anderen), is een herhaling van de prille ervaringen rond transitionele objecten (Winnicott 1966) Iedereen heeft, diep ingebed, ook het geloof dat een visuele materialisatie van het feit dat men er geweest is, een ‘bewijs’ van het bestaan en van bepaalde evenementen is. Dat bewijs kan op latere leeftijd belangrijk zijn voor hen die hun ‘bakens’ in het bestaan nog zoeken. Wanneer sommige mensen dus vrij (of in therapeutische context) de architecturale omgeving en de natuur ‘actief ’ vorm geven, of er een activiteit in verrichten kan dit voor hen functioneren als een soort ‘kunsttherapie’ (De Groote 2012). 4. A place to have: machtsspellen om het territorium De openbare ruimte is er een van uitdaging waar individuen en subgroepen met hun ‘sporen’ hun plaats onder de zon veroveren. Ongeacht de relatieve stabiliteit in de sociale organisatie en de verdeling van territoria, is er ook door de tijd heen een fluctuatie, en een mogelijke verandering in inbreng van ‘cultuur’ door nieuwkomers. Graffiti, gaande van ‘primitieve schetsen van geslachtsdelen’ 33
tot ‘religieuze symbolen’ kunnen dus ‘een geste fondateur’ zijn. Wanneer subgroepen en individuen voorbij de leeftijd ‘waar men zijn grenzen zoekt’ of buiten het getolereerd kader (bvb. het officiële artistieke en politieke circuit) permanente sporen aanbrengt in het publieke territorium, is dit ongetwijfeld een signaal dat er een conflict optreedt tussen de enkeling en de ‘heersende orde’. De inhoud van de boodschap, maar ook de vorm, het gebruikt materiaal en de locatie waar die graffiti aangebracht worden is betekenisvol. Over de inhoud volgt verder een uiteenzetting. Wat betreft de plaats is het significant te zien of de graffiti aangebracht zijn op de muren van een parel van het architecturaal patrimonium van een sociale groep, op troosteloze grijze muren van gore wijken, in openbare toiletten, in een romantisch hoekje van een stadspark… M.a.w. welke plaats in het publieke territorium verdient volgens de maker zijn ‘krabbel of spoor’? Vindt hij (en zijn ego) dus dat zijn ‘spoor’ de mooiste plaats waard is? Of is hij juist overtuigd dat zijn eis om aandacht slechts in de ‘afvoerpijp’ van de maatschappij een plaats vindt? Is hij integendeel een ‘wereldverbeteraar’ die op een marginale wijze (bvb. in gangen van de metro, op palissades…) zijn ‘boodschap’ achterlaat (denk aan de dubbelzinnige connotatie van de term in het Nederlands)? Wil hij hiermee het ‘mistroostige’ openbare territorium ‘voor het algemeen welzijn’ naar zijn mening zetten en dus opvrolijken met een vleugje humor of poëzie (en hiermee toch een beetje aanzien oogsten)? Maakt het gebruikt materiaal en middel onuitwisbare of net herstelbare sporen? Wat betreft het formaat: hoe groot of hoe discreet is het grafisme? Is er op vlak van vormelijkheid en kleur, een agressieve connotatie (vb. scherpe lijnen omrand met zware donkere kleuren) of eerder een vrolijke (vb. 34
ronde vormen met vrolijke kleuren) of een ‘zakelijke’ (een net ingekerfd hartje met nette blokletters), of een slordige, smerige connotatie (moeilijk leesbare snel met viltstift geschreven tekst, met doorhalingen of vlekken). Enkel vormelijk kan een grafoloog reeds uren redeneren over de achterliggende ‘problematiek’ van de territorium eiser! 5. Harten en toverstokken: de brede waaier van graffiti. Graffiti in de openbare ruimte kan men wat betreft de inhoud algemeen indelen in verschillende soorten. De commerciële (dit object of deze diensten zijn te koop). Individuen en internationale merken doen hier aan mee. De politieke, filosofische en humoristische boodschappen van enkelingen, groeperingen of zelfs (ondergrondse) weerstandsgroepen (‘yankees go home’, ‘sous les pavés la plage’). Zij kunnen ofwel een ‘sociaal politiek territorium’ opeisen, ofwel eerder aanleunen bij het meer ‘gratuite’ artistieke. De individuele krabbel (naam, tag…). Staat het dichtst bij de experimenten in de anale fase (zie hierboven) in verband met zelfdefiniëring en exploratie van territorium grenzen en samenlevingsregels. De ‘gang tags’ die het dichtst aanleunen bij de territorium afbakening en oorlogen van ‘stammen’ beschreven door Morris. De poëtische en artistieke graffiti. Vaak ontstaan als alternatief op het officiële kunst circuit. Er is vaak een opbod van individuele kunstenaars (met sterk ego) onderling. De artiesten winnen een ondergrondse bekendheid en prestige. Soms wordt zo de stap naar de ‘officiële kunstmarkt gezet. Zijn behoren dan tot de dominante groepscultuur. De liefdesverklaringen in objecten (hangslotje, ruiker…) en graffiti. Deze kunnen zowel de actuele 35
liefde met een levende persoon ‘acteren’ (die hier al dan niet van op de hoogte is of participeert) als het verdriet of de angst om het verlies van een nog levende of overleden persoon uiten (mini altaar langs de baan). Door het paradoxale van de verklaring van intieme gevoelens in de openbare ruimte is er een dramatische en urgente dimensie aan deze graffiti. De seksuele en erotische graffiti. Ze zijn vaak een expressie van territorium en sociale dominantie (geslachten onderling: vooral mannen t.o.v. vrouwen) door gebruik van ( min of meer) brutale taal en tekeningen. Zij kunnen ook een aanbieding zijn van diensten (dus feitelijk commerciële graffiti) of een middel om ‘gespecialiseerd’ contact te zoeken (bij seksuele minderheden). In het kader van dit artikel zal alleen gesproken worden over de twee laatste categorieën. Laten we even eraan herinneren dat er sprake is van het wijzigen van een ruimte en objecten die met anderen gedeeld zijn. Mogelijks worden hier gevoelens op uitgedrukt, zoals ooit ten tijde van de ‘transitionele’ objecten, die de overgang vormden tussen de belangrijke andere (de moeder) en het kind. Als dat zo is, krijgen de inhoud en de stijl van de boodschap hier een interessante betekenis. Waarschijnlijk drukken liefdesgraffiti uit dat de liefde voor iemand er is of er geweest is. Diegene die ze heeft aangebracht wil de ‘echtheid’ ervan bevestigen. Hij of zij schrijft op een plaats, een materiaal die dit ogenblik zal overleven, soms in de ogen van ‘de gehele wereld’. Het staat geschreven, dus het is waar. Het troeblante is dat dit in een openbare ruimte gebeurt, waar intieme verklaringen normaal in primaire territoria, of ‘discreet’ in secundaire en openbare territoria worden gemaakt. Dit geeft een wanhopige dimensie aan de aktering of verklaring. Alle veronderstellingen zijn hier mogelijk. Men 36
beleeft een verboden liefde, een liefde zonder toekomst, men twijfelt aan de ontvankelijkheid van de verklaring bij de doelpersoon… Sommige liefdesverklaringen doen eerder denken aan het eerste (de heel discrete initialen met hartje ergens in een verscholen hoekje van een park), aan het tweede (de wanhopige verklaringen in de kalkrotswanden van schuilkelders in Amiens tijdens WOI) of het derde ( de voornaam van een geliefde wordt gespoten op een brug waaronder de geliefde zal rijden). De ‘krabbelaar’ beseft de overtreding (namelijk dat dit aangebracht wordt in een openbaar territorium), dus is de verklaring vaak enkel te verstaan door de ‘ingewijde’ (daarom enkel een voornaam of initialen). Maar er is een heel dringend en wanhopig aspect aan de situatie, daarom gaat men ‘openbaar’. Het is ook niet zeker dat de graffiti aangebracht zijn door de twee partners van de relatie. Zoals in het geval van de dubbelzelfmoord (Ghysbrecht, 1972), ben ik eerder geneigd te denken dat één van de twee de aanzet is, en de andere al of niet vrijwillig meedoet. Vermoedelijk is de andere soms zelfs niet op de hoogte van het gebeuren. Dit plaatst opnieuw de graffiti in het kader van een machts- en territorium relatie, hetzij tegenover de dominante groep, hetzij tegenover een partner die overtuigt of overtuigd moet worden. Zo gezien hebben liefdesgraffiti een dramatische en dringende dimensie. Wat betreft de seksuele boodschappen… deze zijn van een heel andere aard dan de liefdesverklaringen. Er zijn de ‘contact’ advertenties voor al of niet betaalde seks (vaak ook in homoseksuele kringen). Die advertenties zal ik onbesproken laten en ze eerder als commerciële graffiti bestempelen.Er zijn ‘valse’ contact advertenties met de bedoeling een slachtoffer te vernederen en voor schut zetten. Hier wordt het secundair en openbaar domein gebruikt met zuiver agressieve doeleinden, en de 37
seksueel uitdagende boodschappen (‘X is een hoer, bel haar op nummer, fuck X…etc.) en tekeningen zijn een symbolisch wapen als een ander. Op een meer onschuldige wijze wordt met de tekening van intieme delen net zoals in het gebruik van scheldtermen een grappig effect beoogd. Ook kleine kinderen gebruiken graag ‘gedurfde’ woorden, vaker met anale connotatie, en dit vooral tijdens de periode waar zij de schaamte en rebellie moeten leren beheersen rond de zindelijkheidstraining. Verder zijn er tekeningen met een uitsluitend seksuele boodschap. Hier drukt de maker uit hoe ambivalent hij staat tegenover de seksualiteit. De maker confronteert de argeloze en onvoorbereide waarnemer met uitdagende, zelfs agressieve seksuele beelden. Hij wil aandacht maar tegelijk ervaart hij de ‘laagheid’ van zijn gevoelens, waardoor deze krabbels vaak in onaantrekkelijke secundaire en openbare territoria (toilet, gore gangen en buurten) aangebracht worden, vaak ook met onverzorgde grafische vormgeving. Precies de ambivalentie die men terugvindt bij de exhibitionist. Ook hij (veel vaker mannen dan vrouwen) heeft de wens en de dwanggedachte om intieme delen bloot te stellen. Het doel kan uiteenlopend zijn: shock en schaamte veroorzaken bij de waarnemer (dus zijn gemoedsrust verstoren), of integendeel een deelgenoot zoeken in de eigen fantasie dat ‘exhibitie’ opwindend is voor de toner en de waarnemer. Raisul (2013) stelt vast dat mannen en vrouwen significant andere graffiti en taal aanbrengen in (universiteits) toiletten. Mannen gebruiken opvallend meer obsceniteiten, referenties naar de seksuele daad zelf, naar venerische ziektes, masturbatie en homoseksualiteit. Mannen gebruiken vernederende en dominante taal, negatieve en agressieve boodschappen, gericht tegen vrouwen, mensen van inferieur geachte etnische groepen en seksuele geaardheid. Verder is er bij hen ook meer tekst met politieke inhoud. Vrouwen schrijven meer ‘romantische’ boodschappen, stellen vragen en geven meer persoonlijke 39
informatie en raad, dit alles vaak in ‘correcte taal’. Al zijn de seksuele graffiti de daad van enkelingen, toch bestaat er een traditie van het integreren van seksuele beelden in openbare plaatsen (op muren van antieke stadsruïnes) en zelfs in religieuze gebouwen. Overal in Europa, en in andere continenten verschenen fallische, zelfs priapische figuren en ‘Sheela na Gig’ beelden en werden die beelden vereerd, versierd, aangeraakt. Zij werden zelfs vaak in de muren van kerken ingemetseld (Eliade, M., 1993) (British museum, 2014). Priapische figuren hebben een gigantische penis in erectie. Sheela-na-gig figuren stellen de (vaak zeer grote) vulva bloot. De verklaringen hiervoor lopen uiteen. In de meeste gevallen zouden de afbeeldingen een ‘magische functie’ hebben. Men denkt aan incorporatie van oude vruchtbaarheidsriten in de nieuwe godsdienst, waarschuwing tegen losbandig gedrag in de nieuwe godsdienst, bescherming tegen ‘het kwaad’ en het kwade oog (vaak zelf ook gezien als een vulva door psychoanalisten), als een geluks- en fertiliteitsbrenger (voor wie ze aanraakt). De beelden hebben de tand des tijds doorstaan, maar vermoedelijk zijn er ook meer vergankelijke tekeningen met expliciete erotische betekenis op die plaatsen aangebracht. Refereren naar intieme delen in de openbare ruimte is dus ook in zekere mate door de ‘groep’ steeds getolereerd geweest. Niet alleen dieren (primaten) tonen hun geslachtsdelen op ogenblikken wanneer om territorium of partners wordt gevochten. Ook in de menselijke cultuur bezitten die delen van de anatomie zeker een krachtige, zelfs magische symboliek, en mogelijks genieten de ‘krabbelaars’ hier nog steeds van de tolerantie van de groep hiervoor. De gemeenschappelijke noemer in deze historische en tegenwoordige erotische graffiti en beelden 40
is de ambivalentie. De maker zowel als de maatschappij die deze visuele doch marginale expressie tolereert voelt een dreiging t.o.v. de eigen integriteit (op seksueel vlak), voortbestaan (i.v.m. met fertiliteit) of die van het territorium (het ‘kwade oog’, de inferieur geachte sekse…enz.). Op symbolische, magische wijze wordt een beeld, een tekst of een tekening met ‘shock’ waarde geproduceerd om de dreiging af te wenden. Charlotte De Groote, Psychologe Ackerman, J., 2011 (June), Journal of Personality and Social Psychology, Vol. (6), June 2011 Avan, R., 1996, Graffiti, d’humour, d’amour, d’humeur, Liège British Museum, http://www.britishmuseum.org/explore/highlights/highlight_objects/pe_mla/s/sheela-na-gig.aspx De Groote, C., 2008, Kunst als preventie en therapie ‘ in ‘ Het Belang van Kunst’, boekman 77 De Groote, C., 2009 , Kunstpsychologie, Academia Press, Gent De Groote C., 2012, De helende kracht van cultuur en natuur, in ‘ Kunst en Natuur’, Boekman 90 Eliade, M. (Ed.), 1993, The Encyclopedia of Religion, Macmillan, N.Y., 1993 Ghysbrecht, P., 1972, Dubbelzelfmoord, Ontwikkeling, Antwerpen Morris, D., 1977, Manwatching, a Field Guide to Human Behavior Gifford, R., 2002, Environmental Psychology. Principles and Practice, Optimal Books Hojjiat, M. & Cramer, D. (Ed.), 20013, Positive Psychology of Love and Communication, Oxford University Press Raisul,I., 2014, Restroom Graffiti and Gender Relation http://www.academia.edu/1110201/Looking_at_the_writings_on_the_Restrooms_wall_and_the_gender_relation Winnicott, D.W., 1966, The Location of Cultural Experience, International Journal of Psychoanalysis, 48, pp.368-372
41
42
Tekstboek uitgegeveen door Art Track ter gelegenheid van de tentoonstelling van Carl Uytterhaegen en de voorstelling van het boek ‘Urban Cave Drawings’ 23 November -14 December 2014
ART TRACK
Zuidstationstraat 8, 9000 Gent Belgium Tel +32(0) 9 225 39 49 GSM +32(0) 497 481 698
[email protected] www.arttrack.be © CARL UYTTERHAEGEN FOTOGRAFIE
[email protected] http://www.mydream.be
copyright: teksten: auteurs - foto’s: Carl Uytterhaegen